Art. 1 DEFINITIES 3 Art. 1a KARAKTER REGELING 4 Art. 2 GEWEZEN DEELNEMERS MET VOORTZETTING / EINDE DEELNEMERSCHAP 4 Art. 2a INFORMATIEVERSTREKKING 5 Art. 3 PENSIOENVORMEN 6 Art. 4 ATOS-JAARGRONDSLAG, ATOS-PENSIOENGRONDSLAG en ATOS- FRANCHISE 6 Art. 5...
van de Stichting Pensioenfonds Atos
P II (doelgroep IV) november 2018
INHOUDSOPGAVE PENSIOENREGLEMENT II:
Art. | 1 | DEFINITIES | 3 |
Art. | 1a | KARAKTER REGELING | 4 |
Art. | 2 | GEWEZEN DEELNEMERS MET VOORTZETTING / EINDE DEELNEMERSCHAP | 4 |
Art. | 2a | INFORMATIEVERSTREKKING | 5 |
Art. | 3 | PENSIOENVORMEN | 6 |
Art. | 4 | ATOS-JAARGRONDSLAG, ATOS-PENSIOENGRONDSLAG en ATOS-FRANCHISE | 6 |
Art. | 5 | FICTIEVE PHILIPS-JAARGRONDSLAG, PHILIPS-PENSIOENGRONDSLAG en | |
PHILIPS-FRANCHISE | 6 | ||
Art. | 6 | ATOS-DIENSTJAREN, PHILIPS-DIENSTJAREN | 7 |
Art. | 7 | DEELTIJD DIENSTVERBAND VAN GEWEZEN DEELNEMER MET VOORTZETTING | 7 |
Art. | 8 | PENSIOENRICHTLEEFTIJD | 8 |
Art. | 9 | OUDERDOMSPENSIOEN EN ONGEHUWDENPENSIOEN | 8 |
Art. 10 | RECHTEN EN AANSPRAKEN GEDURENDE ARBEIDSONGESCHIKTHEID | 9 | |
Art. 11 | NABESTAANDENPENSIOEN | 11 | |
Art. 12 | BEPALINGEN BIJ EINDE VAN HET PARTNERSCHAP: BIJZONDER NABESTAANDENPENSIOEN | 11 | |
Art. 13 | BEPALINGEN BIJ EINDE VAN HET PARTNERSCHAP: PENSIOENVEREVENING | 12 | |
Art. 14 | WEZENPENSIOEN | 14 | |
Art. 15 | VERVROEGING, UITSTEL, HOOG – LAAG – REGELING | 15 | |
Art. 16 | UITKERING, BELASTINGEN EN HEFFINGEN | 15 | |
Art. 17 | AFKOOP | 16 | |
Art. 18 | TOESLAG OP EN AANPASSING VAN PENSIOENAANSPRAKEN | 17 | |
Art. 19 | WAARDEOVERDRACHT | 17 | |
Art. 20 | BIJZONDERE BEPALINGEN | 17 | |
Art. 21 | INLICHTINGEN EN BEWIJSSTUKKEN | 17 | |
Art. 22 | OVERGANGSBEPALING | 18 | |
Art. 23 | INWERKINGTREDING | 18 |
ARTIKEL 1
DEFENITIES
De in de Statuten van de Stichting Pensioenfonds Atos gedefinieerde begrippen hebben ook voor de toepassing van dit reglement de aldaar gedefinieerde betekenis, tenzij anders bepaald in dit reglement. Verder wordt in dit reglement verstaan onder:
Atos
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Atos Nederland B.V., gevestigd te Utrecht en haar rechtsvoorgangers en de daarbij aangesloten ondernemingen die als zodanig door Atos Nederland B.V. en haar rechtsvoorgangers bij de Stichting zijn aangemeld alsmede de anderszins aan Atos Nederland B.V. en haar rechtsvoorgangers gelieerde ondernemingen waarvoor de Stichting de gesloten pensioenregeling uitvoert.
Bestuur
Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Atos;
De Stichting
De stichting ‘Stichting Pensioenfonds Atos’ gevestigd te Utrecht;
Gepensioneerde
Degene die jegens de Stichting recht heeft op een uitkering van ouderdomspensioen of ouderdomspensioen en ongehuwdenpensioen;
Gewezen deelnemer
Degene die geen gepensioneerde is, van wie de deelneming aan de pensioenovereenkomst is beëindigd en die aanspraken jegens de Stichting heeft behouden;
Gewezen deelnemer met voortzetting
Gedurende de periode dat de rechten van de gewezen deelnemer aangroeien op grond van artikel 8 van dit reglement, wordt de gewezen deelnemer aangemerkt als gewezen deelnemer met voortzetting;
Kinderen
De kinderen van de gewezen deelnemer (met voortzetting), die tot deze gewezen deelnemer met voortzetting in familierechtelijke betrekking staan, alsmede de stief- en pleegkinderen van de gewezen deelnemer (met voortzetting), die ten tijde van zijn/haar overlijden door hem/haar worden onderhouden en opgevoed;
Partner
De echtgenoot / echtgenote of de geregistreerde partner van de gewezen deelnemer (met voortzetting). Indien de ongehuwde gewezen deelnemer met voortzetting geen geregistreerde partner heeft wordt, na aanmelding door de gewezen deelnemer (met voortzetting), als partner door de Stichting erkend degene die a) met de gewezen deelnemer (met voortzetting) een gezamenlijke huishouding voert, b) ongehuwd is en geen geregistreerd partnerschap heeft en c) geen bloed- of aanverwant is in de eerste graad van de gewezen deelnemer (met voortzetting) Onder een gezamenlijke huishouding wordt verstaan een gezamenlijke huishouding als gedefinieerd in de Algemene Nabestaandenwet;
Pensioengerechtigde
Degene die jegens de Stichting recht heeft op een pensioenuitkering;
Pensioengerechtigde leeftijd
De leeftijd waarop het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk ingaat;
Pensioenovereenkomst
De in dit pensioenreglement vervatte pensioenovereenkomst;
Philips Pensioenfonds
De Stichtingen Philips Pensioenfondsen A en B;
Pensioenrichtleeftijd
De eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer (met voortzetting) de leeftijd bereikt welke uit de berekening zoals beschreven in artikel 8 volgt;
Waardeoverdracht
Waardeoverdracht in de zin van de omschrijving in artikel 1 van de Pensioenwet;
Waardevastheidsindex
De Consumenten Prijs Index (CPI) voor alle huishoudens (afgeleid) van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de periode 31 oktober tot en met 31 oktober van het afgelopen jaar.;
WAO
De Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
ARTIKEL 1a
KARAKTER REGELING
Dit pensioenreglement betreft de uitvoering van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de omschrijving in artikel 1 van de Pensioenwet en heeft een gesloten karakter.
Dit Pensioenreglement II is alleen van toepassing op:
a) diegene die op 31 maart 1990 een dienstverband had met de Nederlandse Philips Bedrijven B.V., werkzaam was bij Philips Applications and Software Services (PASS) en op 1 april 1990 als gevolg van een overeenkomst tussen Atos en de Nederlandse Philipsbedrijven collectief is overgegaan naar BSO, is per 1 april 1990 (aspirant) deelnemer geworden aan dit Pensioenreglement II en waarvan na beëindiging van de actieve deelname aan dit Pensioenreglement II anders dan door overlijden of pensioneren de pensioenaanspraken niet zijn overgedragen of afgekocht.
Zij worden in dit Pensioenreglement II aangemerkt als gewezen deelnemer, en
b) diegene, als bedoeld onder a), die gedurende hun toenmalige actieve deelname vanuit dit Pensioenreglement II recht hebben verworven op arbeidsongeschiktheids- pensioen en/of premievrije voortzetting van pensioenopbouw wegens arbeids- ongeschiktheid in de zin van de WAO, zolang de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO voortduurt.
Zij worden in dit Pensioenreglement aangemerkt als gewezen deelnemer met voortzetting.
ARTIKEL 2
GEWEZEN DEELNEMERS (MET VOORTZETTING) / EINDE DEELNEMERSCHAP
1. Vanaf 1 januari 2014 kent de Stichting alleen nog gewezen deelnemers, gewezen deelnemers met voortzetting en pensioengerechtigden.
2. Het gewezen deelnemerschap eindigt,
a) wanneer de gewezen deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt, of
b) wanneer de gewezen deelnemer komt te overlijden, of
c) wanneer de gewezen deelnemer zijn/haar pensioenaanspraken door middel van waardeoverdracht overdraagt aan een andere pensioeninstelling.
3. Het gewezen deelnemerschap met voortzetting eindigt,
a) wanneer de gewezen deelnemer met voortzetting de hoedanigheid van gewezen deelnemer met voortzetting verliest, of
b) wanneer de gewezen deelnemer met voortzetting de pensioenrichtleeftijd bereikt, of
c) wanneer de gewezen deelnemer met voortzetting komt te overlijden.
ARTIKEL 2a
INFORMATIEVERSTREKKING
1. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer met voortzetting jaarlijks een overzicht van zijn/haar opgebouwde en te verwerven pensioenaanspraken, van de waardeaangroei die benodigd is voor het vaststellen van een eventuele lijfrentepremieaftrek en informatie over de toeslagverlening.
2. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer met voortzetting bij het einde van de voortzetting en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van zijn/haar opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt de Stichting bij het einde van de voortzetting informatie over zijn/haar recht op waardeoverdracht, een eventuele afkoopmogelijkheid, de gevolgen voor het nabestaandenpensioen, voor het wezenpensioen en het eventueel van toepassing zijn van een herstelplan.
3. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer eens in de vijf jaar een overzicht van zijn/haar opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening.
4. De Stichting verstrekt de ex partner bij scheiding en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van de opgebouwde aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt de Stichting bij scheiding informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
5. De Stichting verstrekt een pensioengerechtigde bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks een overzicht van zijn/haar (nabestaanden) pensioen en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt de Stichting bij ingang van het pensioen informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
6. De Stichting verstrekt een gewezen deelnemer (met voortzetting), pensioengerechtigde of ex partner die aanspraak heeft op bijzonder partnerpensioen binnen 3 maanden na wijziging van het toeslagbeleid informatie over die wijziging.
7. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer (met voortzetting), pensioengerechtigde of ex partner op verzoek:
a) het voor hem/haar geldende pensioenreglement;
b) het jaarverslag en de jaarrekening van de Stichting;
c) de voor hem/haar relevante informatie over beleggingen;
d) een verklaring inzake de beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet.
e) het eventuele herstelplan als bedoeld in artikel 138 van de Pensioenwet; f ) informatie over de hoogte van de dekkingsgraad;
g) andere informatie die op grond van artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling moet worden verstrekt.
8. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer (met voortzetting) op verzoek een opgave van de hoogte van zijn/haar opgebouwde pensioenaanspraken en/of een opgave van de geadministreerde deelnemingsjaren. Voor deze opgave(n) kan door de Stichting een kostenvergoeding worden gevraagd.
9. De Stichting verstrekt de informatie als bedoeld in dit artikel met inachtneming van de regels die daartoe bij en krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
ARTIKEL 3
PENSIOENVORMEN
1. De gewezen deelnemers (met voortzetting), gepensioneerden en hun nagelaten betrekkingen kunnen, indien dit reglement dit zo bepaalt, aanspraak, respectievelijk recht hebben op:
a) ouderdomspensioen en ongehuwdenpensioen ten behoeve van de gewezen deelnemer (met voortzetting) (artikel 9);
b) arbeidsongeschiktheidspensioen ten behoeve van de gewezen deelnemer met voortzetting (artikel 10);
c) (tijdelijk) nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van de overleden gewezen deelnemer (met voortzetting) (artikel 11);
d) bijzonder nabestaandenpensioen ten behoeve van de ex partner van de overleden gewezen deelnemer (met voortzetting) (artikel 12); en
e) wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de overleden gewezen deelnemer (met voortzetting) (artikel 14).
2. Bij het aangaan van een partnerschap door een gepensioneerde ontstaat geen aanspraak op nabestaandenpensioen, noch op bijzonder nabestaandenpensioen.
ARTIKEL 4
ATOS-JAARGRONDSLAG, ATOS-PENSIOENGRONDSLAG en ATOS-FRANCHISE VOOR ELKE GEWEZEN DEELNEMER MET VOORTZETTING
1. Per 1 januari van elk jaar wordt voor elke gewezen deelnemer met voortzetting, de Atos- jaargrondslag en de daarvan af te leiden Atos-pensioengrondslag vastgesteld.
2. De Atos-pensioengrondslag is gelijk aan de Atos-jaargrondslag, verminderd met de Atos- franchise.
3. De Atos-jaargrondslag is de voor de gewezen deelnemer met voortzetting geldende Atos- jaargrondslag op 30 juni 1999, welke jaarlijks per 1 januari wordt verhoogd met de waardevastheidsindex.
4. De in lid 2 bedoelde Atos-franchise bedraagt € 23.304,- (per 1 januari 2014). De Atos- franchise zal jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2015, worden aangepast met een percentage dat gelijk is aan de stijging van de AOW-uitkering, geldend per 1 januari ten opzichte van die per 1 januari van het jaar daarvoor. Onder AOW-uitkering wordt hier verstaan de jaarlijkse uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet inclusief vakantie- uitkering, die door een alleenstaande wordt ontvangen.
5. De Atos-pensioengrondslag is tenminste gelijk aan de in artikel 5 bedoelde Philips- pensioengrondslag.
6. Een verlaging van de pensioengrondslag leidt niet tot een verlaging van de pensioen- aanspraken die tot de datum van verlaging van deze grondslagen zijn opgebouwd.
ARTIKEL 5
FICTIEVE PHILIPS-JAARGRONDSLAG, PHILIPS-PENSIOENGRONDSLAG en PHILIPS- FRANCHISE
1. Per 1 januari van elk jaar wordt voor elke gewezen deelnemer met voortzetting de fictieve Philips-jaargrondslag, de Philips-franchise en de Philips-pensioengrondslag vastgesteld.
2. De Philips-pensioengrondslag is gelijk aan de fictieve Philips-jaargrondslag, verminderd met de Philips-franchise.
3. De Philips-jaargrondslag is de voor de gewezen deelnemer met voortzetting geldende Philips-jaargrondslag op 30 juni 1999, welke jaarlijks per 1 januari wordt verhoogd met de waardevastheidsindex.
4. De Philips-franchise bedraagt € 21.751,- (per 1 januari 2014). De Philips-franchise zal jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2015, worden aangepast met een percentage dat gelijk is aan de stijging van de AOW-uitkering, geldend per 1 januari ten opzichte van die per 1 januari van het jaar daarvoor. Onder AOW-uitkering wordt hier verstaan de jaarlijkse uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet, inclusief vakantie- uitkering, die door een alleenstaande wordt ontvangen.
ARTIKEL 6
ATOS-DIENSTJAREN, PHILIPS-DIENSTJAREN
1. Het aantal Atos-dienstjaren is gelijk aan het als deelnemer en gewezen deelnemer met voortzetting bij de Stichting doorgebrachte jaren op basis van een arbeidsovereenkomst met Atos als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, of vanwege tijdens deelname in dit Pensioenreglement II ontstane arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
2. Het aantal Atos-dienstjaren wordt bepaald als het verschil tussen de leeftijden bij het begin en het einde van de in lid 1 bedoelde tijd. Bij de leeftijdsbepaling wordt aangenomen dat de gewezen deelnemer (met voortzetting) is geboren op de eerste dag van zijn/haar geboorte- maand. Leeftijden worden in maanden nauwkeurig bepaald, waarbij de afronding geschiedt door 16 dagen of meer voor een volle maand te rekenen en maandgedeelten van 15 dagen of minder te verwaarlozen.
3. Het aantal Philips-dienstjaren is gelijk aan het aantal pensioenjaren zoals dat door het Philips Pensioenfonds is geregistreerd op grond van tijd, doorgebracht als aangeslotene van het Philips Pensioenfonds tot de overdracht van de pensioenverplichtingen naar de Stichting.
4. Xxxxx die niet als aangeslotene zijn doorgebracht in het Philips Pensioenfonds doch wel door dat fonds tot uitdrukking zijn gebracht in het aantal pensioenjaren tot de overdracht van de pensioenverplichtingen naar de Stichting, worden eveneens in het aantal Philips- dienstjaren opgenomen indien het Philips Pensioenfonds de hieruit voortvloeiende verplich- ting heeft overgedragen aan de Stichting.
ARTIKEL 7
DEELTIJD DIENSTVERBAND VAN GEWEZEN DEELNEMER MET VOORTZETTING
1. Voor iedere gewezen deelnemer met voortzetting is een deeltijdfactor vastgesteld.
De deeltijdfactor is de uitkomst van een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren van de in de arbeidsovereenkomst met Atos vastgelegde werkelijke werktijd van de gewezen deelnemer met voortzetting en de noemer van de in de vastgelegde volledige
werktijd. Indien geen vast aantal uren was opgenomen, werd de teller van deze breuk gevormd door het aantal daadwerkelijk gewerkte uren in de periode waarover de deeltijdfactor werd vastgesteld.
2. Voor gewezen deelnemers met voortzetting met een deeltijdfactor kleiner dan één, wordt de jaargrondslag vastgesteld uitgaande van de volledige werktijd, uitsluitend ten behoeve van toepassing in de artikelen 4 en 10.
3. Voor gewezen deelnemers met voortzetting met een deeltijdfactor kleiner dan één, worden de dienstjaren, voor de pensioenvaststelling, naar rato van de in die jaren geldende deeltijdfactoren als dienstjaren aangemerkt.
ARTIKEL 8
PENSIOENRICHTLEEFTIJD
1. De pensioenrichtleeftijd wordt als volgt bepaald: als voor de gewezen deelnemer (met voortzetting) in het Philips Pensioenfonds de pensioenrichtleeftijd 60 jaar was, ligt zijn/haar pensioenrichtleeftijd volgens dit reglement tussen 60 en 65 jaar. De voor de gewezen deelnemer (met voortzetting) geldende pensioenrichtleeftijd wordt als volgt berekend:
Pensioenrichtleeftijd = 65 – 5 * m / n
waarin m = het aantal Philips-dienstjaren en n = het aantal Philips-dienstjaren dat bij ongewij- zigde voortzetting van de aansluiting bij het Philips Pensioenfonds had kunnen worden opge- bouwd, rekening houdend met de deeltijdfactor op de in artikel 1a genoemde overgangsdatum.
3. Indien in het Philips Pensioenfonds de pensioenrichtleeftijd 65 jaar was, is de pensioenrichtleeftijd volgens dit pensioenreglement II eveneens 65 jaar.
ARTIKEL 9
OUDERDOMSPENSIOEN EN ONGEHUWDENPENSIOEN
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtleeftijd en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van het Atos-ouderdomspensioen en het Philips-ouderdomspensioen als hierna gedefinieerd.
3. Het Atos-ouderdomspensioen bedraagt evenveel malen 1,75% van de laatst voor de gewezen deelnemer (met voortzetting) vastgestelde pensioengrondslag als er Atos- dienstjaren vóór 2014 door hem/haar zijn vervuld op de pensioenrichtleeftijd, plus 1,43% van de pensioengrondslag voor een Atos-dienstjaar vervuld in 2014 en 1,25% van de Atos- pensioengrondslag vervuld voor ieder dienstjaar vanaf 21 januari 2015, voor zover deze een grensbedrag van € 66.844,- (1 januari 2015) niet te boven gaat.
Tevens 1,3125% per dienstjaar voor de vervulde Atos-dienstjaren vóór 2014, plus 1,0697% voor een vervuld Atos-dienstjaar in 2014 en 0,937% voor ieder Atos-dienstjaar vanaf 1 januari 2015 van de laatst voor de gewezen deelnemer (met voortzetting) vastgestelde Atos- pensioengrondslag, voor zover deze het in dit lid genoemde grensbedrag overtreft. Het grensbedrag wordt jaarlijks door het bestuur aangepast, lettend op de ontwikkeling van de Atos-franchise.
4. Het Philips-ouderdomspensioen wordt berekend als het product van het aantal Philips- dienstjaren en een bedrag, dat gelijk is aan:
a) 2% van de Philips-pensioengrondslag voor zover deze het in lid 3 genoemde grensbe- drag niet te boven gaat plus 1,5% van de Philips-pensioengrondslag voor zover deze dat grensbedrag overtreft, indien in het Philips Pensioenfonds de pensioenrichtleeftijd 60 jaar was;
b) 1,75% van de Philips-pensioengrondslag voor zover deze het in lid 3 genoemde grensbedrag niet te boven gaat plus 1,3125% van de Philips-pensioengrondslag voor zover deze dat grensbedrag overtreft, indien in het Philips Pensioenfonds de pensioenrichtleeftijd 65 jaar was;
5. Voor degene die vóór het overgangsjaar zoals vastgelegd in de overeenkomst bedoeld in artikel 1a verminderd met 39 jaar geboren is en als gewezen deelnemer met voortzetting de pensioenrichtleeftijd bereikt wordt het Philips-ouderdomspensioen indien nodig verhoogd tot het bedrag van het ouderdomspensioen, dat op die datum in het Philips Pensioenfonds zou hebben gegolden op grond van de in artikel 6, leden 3 en 4 bedoelde Philips-dienstjaren als de in artikel 1a bedoelde overeenkomst niet zou hebben gegolden, rekening houdend met indexatie door het Philips Pensioenfonds en het Pensioenfonds Atos en aannemend dat dat bedrag niet beïnvloed zou zijn geworden door ingrepen als opschorting, vervroeging, uitstel, egalisatie, afkoop en overdracht.
6. Indien op de pensioenrichtleeftijd kan worden vastgesteld dat voor een gewezen deelnemer (met voortzetting) geen aanspraak jegens de Stichting op (bijzonder) nabestaandenpensioen bestaat of heeft bestaan, wordt in aanvulling op het ouderdomspen- sioen een ongehuwden-pensioen uitgekeerd. Het ongehuwdenpensioen is de som van het Atos-ongehuwden-pensioen en het Philips –ongehuwdenpensioen zoals in lid 7 en 8 van dit artikel is omschreven. De uitkeringsduur van het ongehuwdenpensioen is gelijk aan die van het ouderdomspensioen.
7. Het Atos-ongehuwdenpensioen wordt berekend door na te gaan hoeveel groter het Atos ouderdomspensioen, voor zover betrekking hebbend op Atos-dienstjaren voor 1 januari 2002, zou worden indien in de definitie van de Atos-franchise het bedrag € 23.304,- (per 1 januari 2014) wordt vervangen door € 16.558,- (per 1 januari 2014); de toename wordt Atos- ongehuwdenpensioen genoemd.
8. Het Philips-ongehuwdenpensioen wordt berekend door na te gaan hoeveel groter het Philips-ouderdomspensioen zou worden indien in de definitie van de Philips-franchise het bedrag € 21.751,- (per 1 januari 2014) wordt vervangen door € 15.442 (per 1 januari 2014); de toename wordt Philips-ongehuwdenpensioen genoemd.
ARTIKEL 10
RECHTEN EN AANSPRAKEN GEDURENDE ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1. Een gewezen deelnemer met voortzetting die wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van tenminste 15% op 30 juni 1999 recht had op een arbeidsongeschiktheids- pensioen en/of – overeenkomstig het bepaalde in lid 7 van dit artikel – een gehele of gedeeltelijke premievrije (voortzetting van de) opbouw van ouderdomspensioen, behoudt dit recht ook nadat deze regeling is gesloten per 1 juli 1999.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen en de gehele of gedeeltelijke premievrije (voortzetting van de) opbouw van ouderdomspensioen gingen in op de dag waarop de uitkeringen ingevolge de WAO aanvingen. Het arbeidsongeschiktheidspensioen en de gehele of gedeeltelijke premievrije (voortzetting van de) opbouw van ouderdomspensioen eindigen op de eerst voorkomende van de volgende tijdstippen:
a) de datum waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO daalt onder 15%;
b) de pensioenrichtleeftijd;
c) de pensioengerechtigde leeftijd;
d) het einde van de maand van overlijden van de gewezen deelnemer met voortzetting.
3. Het uitkeringspercentage van het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt: 0%, bij een arbeidsongeschiktheid van 0 - 15%,
20%, bij een arbeidsongeschiktheid van 15 - 25%,
30%, bij een arbeidsongeschiktheid van 25 - 35%,
40%, bij een arbeidsongeschiktheid van 35 - 45%,
50%, bij een arbeidsongeschiktheid van 45 - 55%,
60%, bij een arbeidsongeschiktheid van 55 - 65%,
72,5%, bij een arbeidsongeschiktheid van 65 - 80%, 100%, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
4. Bij verlaging van het uitkeringspercentage als gevolg van een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de verlaging plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast. De deelnemer is verplicht de Stichting onmiddellijk in kennis te stellen van elke herziening van het in dit lid bedoelde uitkeringspercentage.
5. Een eenmaal ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen ondergaat geen verhoging indien zich een toename van de arbeidsongeschiktheidsgraad voordoet.
6. Behoudens de aanpassingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 16, gelden gedurende een periode van arbeidsongeschiktheid de jaargrondslag en de deeltijdfactor die laatstelijk voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid zijn vastgesteld.
7. Zolang en naarmate de arbeidsongeschiktheid voortduurt, doch uiterlijk tot de pensioenrichtleeftijd, worden de jaren in deze periode meegeteld als dienstjaren in de zin van artikel 6, lid 1, met inachtneming van de deeltijdfactor.
8. Bij de in lid 7 bedoelde diensttijddoortelling is de tabel van lid 3 van overeenkomstige toepassing; er vindt echter geen verhoging plaats indien zich een toename van de arbeidsongeschiktheidsgraad in de zin van de WAO voordoet.
9. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid wordt de in lid 7 bedoelde diensttijddoortelling met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de verlaging plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast. De gewezen deelnemer met voortzetting is verplicht de Stichting onmiddellijk in kennis te stellen van elke verlaging van het in dit lid bedoelde percentage arbeidsongeschiktheid.
10. De Stichting kan aan de toekenning, herziening en het behoud van het arbeids- ongeschiktheidspensioen en/of de in lid 7 bedoelde diensttijddoortelling zodanige voorwaarden verbinden als het redelijk en gewenst acht.
11. Zolang een gewezen deelnemer met voortzetting arbeidsongeschikt is volgens dit artikel, is hij/zij geen bijdrage (premie) verschuldigd.
12. Bij beëindiging, anders dan bij overlijden, van het gewezen deelnemerschap met voortzetting voor de pensioenrichtleeftijd, worden aan de gewezen deelnemer met voortzetting premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, ongehuwdenpensioen, nabestaandenpensioen en wezenpensioen toegekend. De premievrije aanspraken worden berekend als het verschil tussen:
a) de aanspraken, bereikbaar bij ongewijzigde voortzetting van het gewezen deelnemerschap met voortzetting tot aan de pensioenrichtleeftijd.
b) de aanspraken, zoals die bereikbaar zouden zijn bij toetreding per de beëindiging van het gewezen deelnemerschap met voortzetting , aannemend dat de pensioengrondslag en de deeltijdfactor die onmiddellijk voor de beëindiging van het gewezen deelnemerschap met voortzetting golden tot aan de pensioenrichtleeftijd zouden blijven gelden.
De gewezen deelnemer met voortzetting ontvangt bij beëindiging een bewijs van zijn/haar aanspraken.
ARTIKEL 11
NABESTAANDENPENSIOEN
1. Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de gewezen deelnemer (met voortzetting) of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand, waarin de nabestaande overlijdt.
2. Het nabestaandenpensioen bedraagt de som van 70% van het Atos-ouderdomspensioen en 75% van het Philips-ouderdomspensioen, dat geldt voor de gewezen deelnemer.
3. Voor de gewezen deelnemer met voortzetting bedraagt het nabestaandenpensioen de som van:
a) 70% van het Atos-ouderdomspensioen, dat geldt voor de gewezen deelnemer met voortzetting indien hij/zij tot de pensioenrichtleeftijd gewezen deelnemer met voortzetting aan de pensioenregeling zou zijn gebleven met behoud van de laatste voor hem/haar vastgestelde Atos-pensioengrondslag en Atos-deeltijdfactor.
b) 75% van het Philips-ouderdomspensioen
4. Gedurende de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer met voortzetting overlijdt, tot de eerste dag van de maand waarin de nabestaande de leeftijd van 65 jaar bereikt, doch uiterlijk tot de laatste dag van de maand waarin hij/zij overlijdt, wordt het nabestaandenpensioen verhoogd met een tijdelijk nabestaandenpensioen. Het tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt 20% van het ouderdomspensioen dat voor de overleden gewezen deelnemer met voortzetting zou hebben gegolden indien hij/zij tot de pensioenricht- leeftijd gewezen deelnemer met voortzetting aan de pensioenregeling zou zijn gebleven met behoud van de laatste voor hem/haar vastgestelde Atos-pensioengrondslag en Atos-deeltijd- factor.
Het tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt niet meer dan het gezamenlijk bedrag van 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het nabestaandenpensioen voor en na de AOW-gerechtigde leeftijd.
5. Bij ingang van het ouderdomspensioen is de gewezen deelnemer (met voortzetting) bevoegd, mits zijn/haar partner hier schriftelijk mee instemt, de aanspraak op nabestaanden- pensioen ten behoeve van zijn/haar partner, voor zover betrekking hebbend op dienstjaren vanaf 1 januari 2002, uit te ruilen tegen een extra aanspraak op ouderdomspensioen ten behoeve van hem/haar zelf. Indien de gewezen deelnemer (met voortzetting) op dat moment geen partner heeft bestaat dezelfde uitruilmogelijkheid ten aanzien van de aanspraak op nabestaandenpensioen die hij/zij zou hebben gehad indien hij/zij wel een partner had. De berekening wordt gebaseerd op door het bestuur vastgestelde factoren die voor mannen en vrouwen gelijk zijn.
ARTIKEL 12
BEPALINGEN BIJ EINDE VAN HET PARTNERSCHAP: BIJZONDER NABESTAANDENPENSIOEN
1. Onder het einde van het partnerschap van een gewezen deelnemer (met voortzetting) of gepensioneerde wordt verstaan,
a) ontbinding van het huwelijk met een partner door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed;
b) beëindiging van het geregistreerd partnerschap met een partner xxxxxx dan door overlijden of xxxxxxxxxx, dan wel omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk;
c) einde van de gezamenlijke huishouding met een partner xxxxxx dan bij overlijden of het aangaan van huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap met dezelfde partner als
waarmee de gezamenlijke huishouding bestond. De gewezen deelnemer met voortzetting of gepensioneerde is verplicht de Stichting onverwijld schriftelijk mededeling te doen van het einde van zijn/haar partnerschap.
2. lndien het partnerschap van een gewezen deelnemer (met voortzetting) of gepensioneerde eindigt, heeft zijn/haar ex partner aanspraak op een bijzonder nabestaandenpensioen.
3. Het bijzonder nabestaandenpensioen gaat in op de eerste van de maand, waarin de gewezen deelnemer (met voortzetting) of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de ex partner overlijdt.
4. De hoogte van het bijzonder nabestaandenpensioen is voor de ex partner van een gewezen deelnemer of gepensioneerde gelijk aan de aanspraken op het premievrije nabestaandenpensioen volgens artikel 11, lid 2, die de gewezen deelnemer heeft verkregen.
5. De hoogte van het bijzonder nabestaandenpensioen is voor de ex partner van een gewezen deelnemer met voortzetting gelijk aan de aanspraken op het nabestaanden- pensioen volgens artikel 11, lid 3, die de gewezen deelnemer met voortzetting zou hebben verkregen als hij/zij op de dag van ontbinding van het huwelijk of beëindiging van het geregistreerd partnerschap zijn/haar gewezen deelnemerschap met voortzetting anders dan door overlijden zou hebben beëindigd.
6. Een volgende partner van een gewezen deelnemer met voortzetting heeft aanspraak op een verlaagd nabestaandenpensioen.
Het verlaagde nabestaandenpensioen is gelijk aan het nabestaandenpensioen bepaald overeenkomstig artikel 11, lid 3, verminderd met het bijzondere nabestaandenpensioen. De ex partner heeft het recht een aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen te vervreemden aan een eerdere ex partner of huidige partner van de overleden gewezen deelnemer (met voortzetting), mits:
a) de Stichting bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b) de vervreemding onherroepelijk is; en
c) dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
7. Heeft de in lid 1 bedoelde beëindiging van het partnerschap plaats na beëindiging van het gewezen deelnemerschap met voortzetting, dan heeft een volgende partner geen aanspraak op nabestaandenpensioen.
ARTIKEL 13
BEPALINGEN BIJ EINDE VAN HET PARTNERSCHAP: PENSIOENVEREVENING
1. ln afwijking van de betekenis van “het einde van het partnerschap” als bedoeld in artikel 12, wordt in dit artikel en overal waar sprake is van pensioenverevening bij echtscheiding, onder scheiding alleen verstaan ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed, of beëindiging van geregistreerd partnerschap.
2. ln geval van scheiding heeft de ex partner van de gewezen deelnemer (met
voortzetting) een aanspraak jegens de Stichting op rechtstreekse uitbetaling van een deel van het aan de gewezen deelnemer (met voortzetting) toekomende ouderdomspensioen. Dit deel is gelijk aan de helft van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien:
a) de tot verevening verplichte gewezen deelnemer (met voortzetting) uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de dienstjaren gelegen tussen de datum van huwelijk en het in de wet genoemde tijdstip van ontbinding van het huwelijk of beëindiging van het geregistreerd partnerschap, en
b) hij/zij op het tijdstip van scheiding zijn/haar deelnemerschap zou hebben beëindigd anders dan door arbeidsongeschiktheid, vervroegde uittreding, pensionering of overlijden. lndien het tijdstip van de beëindiging van het deelnemerschap ligt voor het tijdstip van de scheiding, heeft de gewezen partner een rechtstreekse aanspraak jegens de Stichting op de helft van het ouderdomspensioen, dat zou gelden indien de tot verevening verplichte gewezen deelnemer (met voortzetting) uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de dienstjaren gelegen tussen de datum van huwelijk en het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap.
3. ln geval scheiding van een (gewezen) deelnemer heeft plaatsgevonden voor 27 november 1981 en is voldaan aan de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ter zake gestelde eisen, heeft de gewezen echtgenote, op overeenkomstige wijze als in lid 2 omschreven, een rechtstreekse aanspraak jegens het fonds op een kwart van het in lid 2 omschreven ouderdomspensioen.
4. De aanspraak op verevening van het ouderdomspensioen geldt niet of vindt plaats volgens een andere dan de in lid 2 of lid 3 bedoelde verdeling, indien de gewezen deelnemer (met voortzetting) en de ex partner dit bij schriftelijke overeenkomst in verband met de scheiding zijn overeengekomen of dit reeds bij huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen. Als bewijs hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de afwijkende overeenkomst aan de Stichting te worden overgelegd.
5. Zolang de uitkering aan de ex partner toekomt wordt deze in mindering gebracht op het ouderdomspensioen van de gepensioneerde. De uitkering van het aan de ex partner toegerekende ouderdomspensioen vervalt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt, dan wel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de ex partner overlijdt.
6. Het in lid 2 tot en met 4 van dit artikel bedoelde ouderdomspensioen en het in artikel 10, lid 2 bedoelde bijzondere nabestaandenpensioen kunnen voor de ex partner worden omgezet in ouderdomspensioen uitsluitend op het leven van de ex partner. Zowel de gewezen deelnemer (met voortzetting) als de ex partner als de Stichting dient met de in omzetting schriftelijk te stemmen.
7. De aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer (met voortzetting) kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen de gewezen deelnemer (met voortzetting) en de Stichting worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding hebben uitgesloten. Elk beding strijdig met deze bepaling is nietig.
8. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioen- rechten bij scheiding in acht worden genomen.
9. Het recht op verevening kan alleen dan rechtstreeks jegens de Stichting worden uitgeoefend indien de scheiding binnen twee jaar na het tijdstip van de scheiding op de in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding voorgeschreven wijze aan de Stichting is gemeld.
10. De Stichting is bevoegd de kosten van een verevening aan de gewezen deelnemer (met voortzetting) en de ex partner ieder voor de helft in rekening te brengen dan wel in mindering te brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
11. De Stichting verstrekt aan de ex partner van de gewezen deelnemer (met voortzetting) een bewijs van zijn/haar aanspraken.
ARTIKEL 14
WEZENPENSIOEN
1. Na het overlijden van de gewezen deelnemer (met voortzetting) hebben de kinderen van de gewezen deelnemer (met voortzetting) die recht hebben op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, recht op wezenpensioen. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer (met voortzetting) overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de rechthebbende de 18-jarige leeftijd bereikt of tot en met de maand van diens eerder overlijden.
In afwijking van het in de vorige volzin bepaalde, wordt het wezenpensioen aan de rechthebbende uitgekeerd zolang:
a) de rechthebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
b) de rechthebbende een schriftelijk bewijs overlegt waaruit blijkt dat de rechthebbende een studie en/of opleiding voor een beroep volgt,
doch uiterlijk tot en met de maand waarin de rechthebbende de 27-jarige leeftijd bereikt of tot en met de maand van diens eerder overlijden.
2. Elk wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen, dat gold voor de gewezen deelnemer met voortzetting indien hij/zij tot de pensioenrichtleeftijd gewezen deelnemer met voortzetting zou zijn gebleven met behoud van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en deeltijdfactor.
3. Elk wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen dat gold voor de gewezen deelnemer.
4. Het wezenpensioen bedraagt het dubbele van het in lid 2 en lid 3 van dit artikel genoemde percentage, indien beide ouders zijn overleden.
5. Het gezamenlijk bedrag op jaarbasis aan wezenpensioen en (bijzonder) nabestaanden- pensioen bedraagt nimmer meer dan de vaste pensioengrondslag waarvan genoemde pensioenen zijn afgeleid. Indien wegens de toepassing van deze bepaling de pensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid met hun bedragen.
6. De in lid 5 bedoelde toetsing wordt herhaald en de resulterende vermindering herzien, telkens wanneer een of meer van de in de toetsing betrokken bedragen een wijziging heeft ondergaan. Dit is ook het geval na een aanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 16; voor de toetsing wordt dan de vaste pensioengrondslag op overeenkomstige wijze aangepast.
7. Indien er vanuit een actieve pensioenregeling van een gewezen deelnemer recht op een wezenpensioen aanwezig is, wordt het pensioen uit de actieve regeling in mindering gebracht op het wezenpensioen als bedoeld in dit artikel, voor zover het totale wezenpensioen boven de 10% van de ouderdomspensioengrondslag komt zoals deze in de actieve regeling in de maand van overlijden gold.
8. Indien naar het oordeel van het bestuur daartoe aanleiding bestaat, kan ook wezenpensioen worden toegekend aan kinderen van gewezen deelnemers (met voortzetting) of gepensioneerden die niet vallen onder de in artikel 1 vermelde definitie. Het bestuur kan het in dit lid genoemde wezenpensioen verdubbelen, indien daartoe naar haar oordeel aanleiding bestaat.
ARTIKEL 15
VERVROEGING, UITSTEL EN HOOG - LAAG - REGELING
1. De gewezen deelnemer (met voortzetting) heeft het recht zijn/haar pensioengerechtigde leeftijd te bepalen, met dien verstande dat de pensioengerechtigde leeftijd niet mag liggen voor de 60-jarige leeftijd en niet na de 1e van de maand waarin de AOW ingaat.
Het ouderdomspensioen zal worden verlaagd of worden verhoogd op basis van de bij de Stichting geldende actuariële grondslagen, rekening houdend met het in lid 3 en 4 bepaalde. Het ouderdomspensioen wordt in geval van vervroeging gebaseerd op het aantal dienstjaren tot het tijdstip van vervroegde ingang. Het ouderdomspensioen wordt in geval van uitstel gebaseerd op het aantal dienstjaren tot het tijdstip van de pensioengerechtigde leeftijd.
2. De pensioengerechtigde leeftijd is gelijk aan de pensioenrichtleeftijd, tenzij de gewezen deelnemer (met voortzetting) de Stichting tijdig over een gewenste afwijking informeert met inachtneming van het volgende:
a) Indien de gewezen deelnemer (met voortzetting) kiest voor een pensioengerechtigde leeftijd welke ligt voor de pensioenrichtleeftijd, dient hij/zij de gekozen pensioengerechtigde leeftijd altijd, tenminste zes maanden voor de gekozen pensioengerechtigde leeftijd, schriftelijk mee te delen aan de Stichting.
b) Indien de gewezen deelnemer(met voortzetting) kiest voor een pensioengerechtigde leeftijd welke ligt na de pensioenrichtleeftijd, dient hij/zij de gekozen pensioengerechtigde leeftijd altijd tenminste zes maanden voor de pensioenrichtleeftijd schriftelijk mee te delen aan de Stichting.
3. Indien de pensioengerechtigde leeftijd is gelegen voor of na de pensioenrichtleeftijd wordt het overeenkomstig artikel 9, lid 2, berekende ouderdomspensioen aangepast op basis van volgens de ABTN vastgestelde actuariële factoren, die voor mannen en vrouwen gelijk zijn en wordt bij de vaststelling van het ongehuwdenpensioen rekening gehouden met het gewijzigde tijdstip van ingang van het ongehuwdenpensioen.
4. In geval van vervroeging als bedoeld in dit artikel geldt dat met instemming van de partner eventuele aanspraken op nabestaanden- en/of wezenpensioen evenredig met het ouderdomspensioen worden verlaagd.
5. De gewezen deelnemer (met voortzetting) heeft het recht om op de pensioengerechtigde het ingaande ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen dat gedurende de periode tot uiterlijk de eerste van de maand volgend op het bereiken van de AOW-leeftijd plus 5 jaar, hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen. Hierbij geldt dat de hoogste uitkering maximaal in een verhouding van 100:75 mag staan tot de laagste uitkering. De berekening wordt gebaseerd op de volgens de ABTN vastgestelde actuariële factoren die voor mannen en vrouwen gelijk zijn.
ARTIKEL 16
TOESLAG OP EN AANPASSING VAN PENSIOENAANSPRAKEN
1. Op ingegane pensioenuitkeringen, de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en de pensioenaanspraken van ex-partners met een bijzonder nabestaandenpensioen kan jaarlijks toeslag worden verleend. De ambitie is 100% van de waardevastheidsindex.
2. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks aan de hand van een door haar vastgestelde toeslagrichtlijn en afhankelijk van de financiële situatie bij de Stichting in hoeverre de ingegane pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers worden aangepast.
3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Indien in enig jaar geen - of minder dan 100% van de waardevastheidsindex aan - toeslag is verleend, kan dit in latere jaren alsnog verleend worden (inhaaltoeslag). Het bestuur stelt de nadere voorwaarden vast waaronder en in hoeverre inhaaltoeslag verleend kan worden.
4. De Stichting kan verworven pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen verminderen indien:
a) de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt, overeenkomstig de voorschriften van de Pensioenwet;
b) de Stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn de onder a) genoemde dekkingsgraad te herstellen, zonder dat de belangen van gewezen deelnemers (met voortzetting), pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en
c) alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen de wettelijke termijn te voldoen aan artikel 131 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 17
UITKERING, BELASTINGEN EN HEFFINGEN
1. Het ouderdomspensioen en het ongehuwdenpensioen worden na pensionering uitgekeerd aan de gepensioneerde, met dien verstande dat het bij pensioenverevening aan de van de gewezen deelnemer (met voortzetting) gescheiden partner toegewezen ouderdomspensioen aan deze ex partner wordt uitgekeerd.
Het nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd aan de partner van de overleden gewezen deelnemer (met voortzetting) of gepensioneerde, met dien verstande dat het bijzonder nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd aan de van de overleden gewezen deelnemer (met voortzetting) of gepensioneerde gescheiden partner.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd aan de daartoe gerechtigde kinderen gezamenlijk; het wezen-pensioen van minderjarige kinderen wordt uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd aan de gewezen deelnemer met voortzetting.
2. Alle toegekende pensioenen worden maandelijks door de Stichting uitgekeerd en wel in maandelijkse termijnen achteraf.
3. De uitkeringen worden verminderd met die belastingen en heffingen die de Stichting verplicht is af te dragen als gevolg van de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten en/of besluiten.
4. De pensioengerechtigden zijn verplicht op verzoek van de Stichting een verklaring van in leven zijn te overleggen, rekening houdend met de aanwijzingen van de Stichting.
5. Alle pensioenbetalingen, van welke aard ook, verjaren niet bij in leven zijn van de pensioengerechtigde.
6. Indien de Stichting te veel of ten onrechte pensioen heeft uitbetaald doordat de betrokkene niet langer voldoet aan de voorwaarden zoals in deze regeling vermeld of handelt in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement of door administratieve fouten, zal het te veel betaalde door de Stichting worden teruggevorderd.
ARTIKEL 18
AFKOOP
1. De Stichting heeft onder de in artikel 66 tot en met 68 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden het recht een pensioenaanspraak af te kopen indien dit niet uitgaat boven het bedrag als genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet (per 1 januari 2015: € 462,88 per jaar).
2. De afkoopwaarde wordt vastgesteld op basis van sekseneutrale factoren die periodiek door het bestuur worden vastgesteld voor een bepaalde periode.
3. Over de periode die is gelegen tussen het besluit tot afkoop en de betaling van de afkoopwaarde vergoedt de Stichting een rente die wordt vastgesteld volgens het bepaalde bij en krachtens artikel 66 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 19
WAARDEOVERDRACHT
De Stichting zal op verzoek van een gewezen deelnemer aanspraken op pensioen vervangen door waardeoverdracht, indien die waardeoverdracht er toe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de overdrachtswaarde bij een andere pensioeninstelling aanspraken op pensioen te verwerven, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld bij en krachtens de Pensioenwet.
ARTIKEL 20
BIJZONDERE BEPALINGEN
1. ln geval van een wijziging van de pensioenovereenkomst worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het moment van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens voor zover dit is toegestaan op grond van de Pensioenwet.
2. Aanspraken als gevolg van deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Het Bestuur is bevoegd in die gevallen, waarin een strikte toepassing van dit Pensioenreglement II tot onbillijkheden leidt, in voor de betrokkenen gunstige zin van de bepalingen van dit Pensioenreglement II af te wijken. In gevallen waarin Pensioenreglement II niet voorziet, beslist het Bestuur.
4. De Stichting kan het Pensioenreglement II met inachtneming van de pensioen- overeenkomsten die tot 01-07-1999 golden, de uitvoeringsovereenkomsten die tot 27-11- 2014 golden en de wet, aanpassen indien deze overeenkomsten of de wet gewijzigd worden.
ARTIKEL 21
INLICHTINGEN EN BEWIJSSTUKKEN
De gewezen deelnemer (met voortzetting) en zijn/haar nabestaanden zijn verplicht alle inlichtingen te verstrekken en bewijsstukken over te leggen welke voor de uitvoering van de in dit reglement vervatte pensioenregeling nodig zijn. ln het bijzonder is de gewezen deelnemer (met voortzetting) verplicht opgave te doen van:
a) het aangaan van een niet geregistreerd partnerschap of ontbinding daarvan en;
b) een verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
ARTIKEL 22
OVERGANGSBEPALING
Bijzondere toezeggingen door het Philips Pensioenfonds gedaan aan gewezen deelnemers met voortzetting die gewezen deelnemer met voortzetting zijn geworden van het Pensioen- fonds Atos op grond van dit Pensioenreglement II, worden door het Pensioenfonds Atos getrouwelijk nagekomen volgens de door het Philips Pensioenfonds verstrekte omschrij- vingen indien het Philips Pensioenfonds de daarvoor naar het oordeel van het bestuur - gehoord de actuaris - benodigde voorzieningen aan het Pensioenfonds Atos heeft overgedragen.
ARTIKEL 23
INWERKINGTREDING
Dit pensioenreglement II is in werking getreden op 1 november 2018. Met ingang van deze datum vervangt dit pensioenreglement II het pensioenreglement II van de Stichting zoals dat sinds 1 januari 2015 van toepassing was, inclusief de daarna bij bestuursbesluit doorgevoerde wijzigingen.
De aanspraken op pensioen die een deelnemer heeft opgebouwd tot 1 januari 2008 blijven onderworpen aan de bepalingen van dit pensioenreglement II dat van toepassing was op 31 december 2007.
De aanspraken op pensioen die een deelnemer heeft opgebouwd van 1 januari 2008 tot 1 januari 2015 blijven onderworpen aan de bepalingen van het pensioenreglement dat van toepassing was op 31 december 2014.
De aanspraken op pensioen die een deelnemer heeft opgebouwd van 1 januari 2015 tot 1 november 2018 blijven onderworpen aan de bepalingen van het pensioenreglement dat van toepassing was op 31 oktober 2018. De eerste versie van dit reglement is in werking getreden op 01-01-1990. Het pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd op 29 juli 2019.
Amstelveen, 29 juli 2019
Xxxxx Xxxxxxxx Xxxx Xxxxxxx
Voorzitter Secretaris
-