STICHTING PENSIOENBELANGEN XEROX AMSTELVEEN REGLEMENT OP BASIS VAN DIENSTJAREN
STICHTING PENSIOENBELANGEN XEROX AMSTELVEEN REGLEMENT OP BASIS VAN DIENSTJAREN
INHOUDSOPGAVE | ||
Pagina | ||
Algemeen | 3 | |
Artikel 1 | Begripsomschrijving | 3 |
Artikel 2 | Deelnemerschap | 5 |
Artikel 3 | Pensioenaanspraken | 6 |
Artikel 4 | Pensioengrondslag en dienstjaren | 6 |
Pensioengrondslag | 6 | |
Dienstjaren | 6 | |
Artikel 5 | Pensioenbedragen | 7 |
Ouderdomspensioen | 7 | |
Nabestaandenpensioen | 7 | |
Wezenpensioen | 7 | |
Pensioen voor deeltijdwerkers | 7 | |
Artikel 6 | Ingang, einde en uitbetaling van het pensioen | 8 |
Artikel 6A | Uitruil nabestaandenpensioen | 9 |
Artikel 7 | Verzekering | 9 |
Artikel 8 | Aanmelding | 10 |
Artikel 9 | Premie en financiering | 10 |
Artikel 10 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 11 | Beëindiging van het deelnemerschap wegens ontslag | 12 |
Artikel 12 | Scheiding | 13 |
Artikel 12A | Pensioenverevening | 14 |
Artikel 13 | Pensioenregeling en arbeidsovereenkomst | 14 |
Artikel 14 | Wijziging | 15 |
Artikel 15 | Tijdelijke voorziening | 15 |
Artikel 16 | Aanpassing van pensioenen | 16 |
Artikel 17 | Waarde-overdracht | 16 |
Artikel 17A | Algemene bepalingen | 17 |
Artikel 18 | Slotbepaling | 18 |
Addendum | Ploegenpensioenregeling | 20 |
ALGEMEEN
Dit reglement is van toepassing op alle medewerkers die op of na 1 januari 1993 in dienst van de onderneming zijn getreden. Het is gebaseerd op het zogenaamde dienstjaren/eindloonsysteem.
Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVING
1. Onderneming
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Xerox (Nederland) B.V., gevestigd te Amstelveen en ondernemingen met name te noemen.
2. Reglement flexibel pensioen
Reglement voor vervroegde pensionering zoals wordt uitgevoerd door Stichting Flexibel Pensioen Xerox Amstelveen.
3. Reglement vervroegd uittredingspensioen
Reglement voor vervroegde pensionering zoals wordt uitgevoerd door Stichting Vervroegd Uittredingspensioen Rank Xerox Amstelveen.
4. Werknemers
Degenen die een arbeidsovereenkomst met de onderneming hebben en die op of na 1 januari 1993 bij de onderneming in dienst zijn getreden.
5. Deelnemers
De werknemers die deelnemen aan de in dit reglement omschreven pensioenregeling.
6. Deeltijdwerkers
De deelnemers voor wie de arbeidstijd overeenkomstig de arbeidsovereenkomst minder bedraagt dan de arbeidstijd bij een volledige dienstbetrekking.
7. Deeltijdfactor
De breuk waarvan de teller gelijk is aan de gedeeltelijke arbeidstijd overeenkomstig de arbeidsovereenkomst en de noemer gelijk is aan de arbeidstijd bij een volledige dienstbetrekking.
8. Gewezen deelnemers
De deelnemers aan wie de deelneming aan de pensioenregeling ingevolge artikel 2 lid 2 sub a tot en met sub d is beëindigd.
9. Kind
Kind dat in familierechtelijke betrekking staat tot de (gewezen) deelnemer, alsmede een stief- of pleegkind dat tot het huishouden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde behoort en als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
10. Pensioendatum
De eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
11. AOW
De Algemene Ouderdomswet.
12. AOW-uitkering
Het jaarlijks bruto ouderdomspensioen ingevolge de AOW voor een gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot 65 jaar of ouder is.
13. Wajong
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
14. WAO
De Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
15. Stichting
Stichting Pensioenbelangen Xerox Amstelveen, gevestigd en kantoorhoudend te Amstelveen.
16. Verzekeraar
Eén of meer maatschappijen van levensverzekering als bedoeld in artikel 9 lid 1 van de Pensioen- en spaarfondsenwet, met wie de Stichting een overeenkomst heeft in verband met herverzekering van door het bestuur van de Stichting te bepalen risico’s.
17. Prijsindex
De procentuele stijging van de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek), of een daarvoor in de plaats getreden reeks, van de maand oktober voorafgaand aan de aanpassingsdatum, ten opzicht van die van de maand oktober van het jaar daarvoor, afgerond op twee decimalen.
18. Geregistreerd partnerschap
Juridische verbintenis tussen de ongehuwde (gewezen) deelnemer en de ongehuwde partner zoals geregeld in artikel 1:80 lid a tot en met lid e van het Burgerlijk Wetboek.
19. Partner
a. De persoon met wie de (gewezen) deelnemer is gehuwd, mits het huwelijk vóór de pensioendatum is gesloten, of;
b. de persoon met wie de (gewezen) deelnemer een geregistreerd partnerschap is aangegaan, mits de akte van registratie is opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand vóór de pensioendatum, of;
x. xx xxxxxxxxx persoon met wie de ongehuwde deelnemer in een samenlevingsverband, zoals hierna bedoeld, leeft, mits het samenlevingscontract notarieel is verleden vóór de pensioendatum en de partner op een door het bestuur te bepalen wijze vooraf bij de Stichting is aangemeld. Een ongehuwde partner kan voor de bepalingen van dit reglement slechts één partner hebben.
20. Samenlevingsverband
Er is sprake van een samenlevingsverband van een ongehuwde deelnemer met een ongehuwde partner mits;
a. er een samenlevingsovereenkomst is opgemaakt in de vorm van een notariële akte, waarin de partner als begunstigde voor het nabestaandenpensioen is aangewezen;
b. er blijkens de inschrijvingen in de burgerlijke stand sprake is van een gezamenlijke huishouding;
c. het een relatie van twee personen betreft, die geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van elkaar zijn.
De datum waarop de hiervoor genoemde samenlevingsovereenkomst notarieel is verleden, geldt als aanvangsdatum van de gemeenschappelijke huishouding. Indien een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst wordt gewijzigd in die zin dat de partner als begunstigde voor het nabestaandenpensioen wordt aangewezen, dan geldt de datum van het totstandkomen van de wijziging voor de toepassing van dit pensioenreglement als de datum van totstandkomen van de notarieel verleden samenlevingsovereenkomst. Waar in dit pensioenreglement wordt gesproken van een samenlevingsverband, wordt bedoeld het samenlevingsverband van de (gewezen) deelnemer en de partner met inachtneming van de in dit lid gestelde voorwaarden.
21. Scheiding
a. Beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, of;
b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden, of;
c. beëindiging van het samenlevingsverband anders dan door overlijden.
22. Streefinkomen
Het provisiebedrag dat salesmedewerkers verdienen wanneer zij hun salestarget realiseren. Bij aanstelling in een salesfunctie krijgt de salesmedewerker schriftelijk een streefinkomen toegekend, waarvan de omvang afhankelijk is van functie en ervaring.
Overal waar in dit reglement de mannelijke of vrouwelijke vorm wordt gebruikt geldt het gestelde voor zowel mannen als vrouwen.
Artikel 2 DEELNEMERSCHAP
1. Als deelnemer worden opgenomen de werknemers die de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt. Voor werknemers met een partner, zoals bedoeld in artikel 1, en/of kinderen wordt zolang zij nog niet aan de opnemingsvoorwaarde voldoen, een voorziening getroffen als omschreven in artikel 15.
2. Het deelnemerschap vangt aan op de eerste van de maand waarin de werknemer aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan op 1 januari 1993. Voor deelnemers die na de 25-jarige leeftijd in dienst van de onderneming treden, vangt het deelnemerschap aan op de eerste van de maand waarin de werknemer in dienst van de onderneming treedt, maar niet eerder dan op 1 januari 1993.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. op de pensioendatum;
c. door beëindiging van de dienstbetrekking met de onderneming, tenzij deze beëindiging geschiedt door toepassing van het reglement flexibel pensioen;
d. bij beëindiging van de toepassing van een sub c bedoelde regeling.
Artikel 3 PENSIOENAANSPRAKEN
1. Het deelnemerschap geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen voor de deelnemer;
b. nabestaandenpensioen voor de partner van de deelnemer;
x. xxxxxxxxxxxxx voor elk kind van de deelnemer.
2. Voor wezenpensioen komen in aanmerking kinderen die voldoen aan de in artikel 1 bedoelde definitie van kind vóór de pensioendatum. Na beëindiging van het deelnemerschap komen kinderen van de gewezen deelnemer, die vóór de pensioendatum voldoen aan het gestelde in dit lid in aanmerking voor wezenpensioen, alsmede de in dit lid bedoelde kinderen van de gewezen deelnemer en van de partner.
Artikel 4 PENSIOENGRONDSLAG EN DIENSTJAREN
1. De pensioengrondslag wordt voor de eerste maal op het tijdstip van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens ieder jaar op de eerste januari vastgesteld.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris minus de franchise. De franchise bedraagt voor 2004 €13.962,00. De werkgever streeft ernaar de franchise jaarlijks per 1 januari aan te passen aan de procentuele wijziging van de AOW-uitkering over het voorgaande kalenderjaar.
3. Onder jaarsalaris wordt verstaan het schriftelijk vast overeengekomen bruto maandsalaris x 12, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de 13e maanduitkering.
4. Voor de categorie werknemers, die een provisieinkomen genieten, wordt vanaf het jaar 2004 onder jaarsalaris mede begrepen het schriftelijk overeengekomen pensioengevend deel van het streefinkomen.
5. a. Salarisverhogingen plaats hebbende na de 60e verjaardag van een deelnemer zullen slechts leiden tot een verhoging van de pensioengrondslag voor zover de salarisverhoging de wijziging van de prijsindex niet te boven gaat. Een daling van de prijsindex zal geen gevolg hebben voor de vaststelling van de pensioengrondslag.
b. Indien de deelnemer gebruik maakt van een regeling zoals bedoeld in artikel 2 lid 3 sub c wordt de pensioengrondslag voor de laatste maal vastgesteld op 1 januari van het jaar waarin de deelnemer gebruik maakt van deze regeling en blijft onveranderd voor zolang de deelname aan deze regeling voortduurt.
6. Bij de bepaling van het aantal dienstjaren wordt het aantal jaren in aanmerking genomen dat de deelnemer vanaf de datum van toetreding tot de pensioenregeling tot de pensioendatum in dienst van de onderneming kan doorbrengen.
7. Buiten beschouwing blijven dienstjaren liggend vóór de 25-jarige leeftijd.
8. De diensttijd wordt bepaald in jaren en maanden. Een gedeelte van een maand wordt voor een volle maand gerekend.
Artikel 5 PENSIOENBEDRAGEN
1. Bij de opneming in de pensioenregeling is het jaarlijkse ouderdomspensioen gelijk aan 1,75% van de dan geldende pensioengrondslag vermenigvuldigd met het totale aantal dienstjaren.
2. Bij een wijziging van de pensioengrondslag wordt het jaarlijkse ouderdomspensioen verhoogd respectievelijk verlaagd met 1,75% van de verhoging respectievelijk verlaging van de pensioengrondslag vermenigvuldigd met het totale aantal dienstjaren.
3. In het geval dat de pensioengrondslag op de dag voorafgaande aan de pensioendatum, bij toepassing van het bepaalde in artikel 4 lid 2 tot en lid 5, hoger is dan de laatst vastgestelde pensioengrondslag wordt het ouderdomspensioen verhoogd met 1,75% van de verhoging van de pensioengrondslag vermenigvuldigd met het totale aantal dienstjaren.
4. Zo een ouderdomspensioen op grond van het bepaalde in lid 2 wordt verlaagd, zal deze verlaging alleen gelden voor de toekomstige dienstjaren. Pensioenaanspraken die over voorgaande dienstjaren zijn opgebouwd worden door een verlaging van de pensioengrondslag niet aangetast.
5. Het jaarlijkse nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner bedraagt 70% van het laatstberekende jaarlijkse ouderdomspensioen.
6. Indien bij het overlijden van de deelnemer blijkt dat de partner meer dan 10 jaar jonger is dan de overleden (gewezen) deelnemer, wordt het nabestaandenpensioen verminderd met 2½% voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil groter is dan 10 jaar.
7. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het laatstberekende jaarlijkse ouderdomspensioen. Het wezenpensioen wordt verdubbeld als geen nabestaandenpensioen (meer) wordt uitgekeerd.
8. Voor deeltijdwerkers wordt het jaarsalaris omgerekend naar het jaarsalaris dat bij een volledige arbeidstijd zou hebben gegolden.
9. Conform de voorafgaande leden vastgestelde pensioenen worden vervolgens vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor. Deze gemiddelde deeltijdfactor wordt als volgt vastgesteld:
a. van iedere periode gedurende welke de deeltijdfactor niet veranderde, wordt de duur bepaald in jaren en maanden;
b. de volgens sub a vastgestelde duur van iedere periode wordt vermenigvuldigd met de deeltijdfactor van de desbetreffende periode.
Het quotiënt van de som van de volgens sub b bepaalde producten en het totale aantal dienstjaren is gelijk aan de gemiddelde deeltijdfactor. Bij de vaststelling van de gemiddelde deeltijdfactor wordt de laatst vastgestelde deeltijdfactor geacht tot de pensioendatum ongewijzigd te blijven.
10. De bijdrage van de deeltijdwerker wordt vastgesteld door het overeenkomstig artikel 9 lid 3 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met de laatst vastgestelde deeltijdfactor. Het conform lid 9 van dit artikel omgerekende jaarsalaris wordt hierbij in aanmerking genomen.
11. Bij een wijziging van de deeltijdfactor worden de pensioenen van de deeltijdwerker als volgt opnieuw berekend.
Het onmiddellijk vóór de wijzigingsdatum in uitzicht gestelde pensioen bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap tot de pensioendatum wordt:
a. verminderd met het pensioen dat de deeltijdwerker onder dezelfde veronderstelling zou hebben verkregen op basis van de jaren gelegen in de periode tussen de wijzigingsdatum en de pensioendatum en
b. vermeerderd met het pensioen dat de deeltijdwerker zal verkrijgen op basis van de jaren gelegen in de periode tussen de wijzigingsdatum en de pensioendatum rekening houdend met de na de wijzigingsdatum geldende deeltijdfactor.
12. Indien een wijziging van de pensioengrondslag samenvalt met een wijziging van de deeltijdfactor wordt eerst het bepaalde in lid 11 toegepast.
Artikel 6
INGANG, EINDE EN UITBETALING VAN HET PENSIOEN
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum. Het nabestaandenpensioen, alsmede het wezenpensioen gaan in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt.
2. De pensioenen zijn betaalbaar tot de eerste van de maand volgende op de dag van overlijden van degene aan wie het desbetreffende pensioen toekomt. Het wezenpensioen is uiterlijk betaalbaar tot de eerste van de maand volgende op het bereiken van de 21-jarige leeftijd door het kind. Voor het kind dat,
a. blijkens een beschikking van het uitvoeringsorgaan van de Wajong, tengevolge van ziekte of gebreken vermoedelijk in het eerstkomende jaar buiten staat zal zijn om 45% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, of
b. volledig onderwijs in de zin van de Wet studiefinanciering volgt, of
c. recht heeft op een bijdrage in de zin van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, wordt het wezenpensioen ook na de eerste van de maand volgende op het bereiken van de 21-jarige leeftijd uitgekeerd, indien en zolang aan de bovenvermelde voorwaarden wordt voldaan, doch uiterlijk tot de eerste van de maand volgend op het bereiken van de 27-jarige leeftijd door het kind.
3. De pensioenen worden uitgekeerd bij nabetaling in maandelijkse termijnen.
Artikel 6A
UITRUIL NABESTAANDENPENSIOEN
1. De deelnemer en de gewezen deelnemer wiens deelnemerschap is beëindigd ingevolge artikel 2 lid 3 sub c of sub d hebben, conform lid 3 van dit artikel, het recht de aanspraak op het volledige nabestaandenpensioen, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, aan te wenden voor een hoger ouderdomspensioen; hierna te noemen uitruil nabestaandenpensioen.
2. Aanspraken op nabestaandenpensioen ten behoeve van één of meer gewezen partners, zoals bedoeld in artikel 12 komen niet in aanmerking voor uitruil.
3. Een verzoek tot uitruil moet tenminste drie maanden voorafgaand aan de pensioendatum bij het bestuur zijn aangemeld. Een eenmaal gemaakte keuze is onherroepelijk. Indien de deelnemer op het moment van indiening van het verzoek een partner heeft, dient deze schriftelijk in te stemmen met de gemaakte keuze.
4. Per €1,00 nabestaandenpensioen dat wordt aangewend voor uitruil, wordt het ouderdomspensioen verhoogd met €0,36. Het bedrag van €0,36 is op collectieve actuarieel gelijkwaardige wijze vastgesteld door het bestuur na advies van de actuaris, en geldt met ingang van 1 januari 2002 voor een periode van vijf jaar, en kan tussentijds worden aangepast indien de leeftijdsopbouw en/of de samenstelling en/of de sterfteontwikkeling van het deelnemersbestand daartoe aanleiding geeft.
5. Indien sprake is van vervroegde ingang van het ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 11 lid 4, wordt het in het vorige lid bedoelde bedrag waarmee het ouderdomspensioen wordt verhoogd, aangepast op basis van actuariële berekening.
6. Indien gebruik wordt gemaakt van de in dit artikel bedoelde uitruil vervalt met ingang van het moment van bereiken van de pensioendatum de aanspraak op nabestaandenpensioen.
Artikel 7 VERZEKERING
1. Ter dekking van de verleende aanspraken kan de Stichting verzekeringen sluiten bij de verzekeraar, ten bewijze waarvan de verzekeraar een verzamelpolis aan de Stichting uitreikt. De bij deze polis behorende voorwaarden van verzekering maken deel uit van de pensioenregeling. Op de verzekeringen zijn de bepalingen ingevolge de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing. De verzamelpolis ligt voor de deelnemers bij de Stichting ter inzage.
2. De Stichting reikt aan de deelnemer een kennisgeving uit, waarop de voor hem verzekerde bedragen zijn vermeld. Na elke wijziging in de verzekerde bedragen wordt een nieuwe kennisgeving uitgereikt. Indien de (gewezen) deelnemer hierom verzoekt wordt binnen drie maanden door de Stichting opgave gedaan van de opgebouwde en de te bereiken pensioenaanspraken. De aan deze opgave verbonden kosten kunnen in rekening worden gebracht.
3. Indien de partner van de deelnemer meer dan 10 jaar jonger is dan de deelnemer dient het in de kennisgeving vermelde nabestaandenpensioen nog te worden verminderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 6.
4. De Stichting keert de pensioenen uit aan de rechthebbenden onder inhouding van de verschuldigde belastingen en wettelijke heffingen.
5. De Stichting zal ten aanzien van de ingevolge dit reglement verleende aanspraken niet verder zijn gebonden, dan in zoverre de verzekeraar de voor hem uit de verzekeringen voortvloeiende verplichtingen nakomt.
6. De Stichting noch de onderneming kunnen aansprakelijk gesteld worden indien de verzekeraar zijn verplichting niet of slechts gedeeltelijk nakomt.
7. De herverzekeraar kan de acceptatie van de verzekeringen, alsmede verhogingen hiervan, afhankelijk stellen van medische waarborgen.
Artikel 8 AANMELDING
1. De onderneming zal de voor de deelname aan de pensioenregeling in aanmerking komende werknemers aanmelden bij de Stichting.
2. Iedere werknemer dient, voordat de Stichting op zijn leven een (verhoging van een) verzekering sluit, alle daartoe door de verzekeraar verlangde gegevens aan de Stichting te verstrekken.
3. De verzekeraar kan voor zover dit wettelijk is toegestaan voor de te sluiten verzekeringen gezondheidswaarborgen van de werknemer verlangen. De werknemer dient de vereiste gegevens te verstrekken en zijn medewerking te verlenen aan een eventueel geneeskundig onderzoek. De voorwaarden waaronder de werknemer deze gegevens dient te verstrekken zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen de Stichting en de verzekeraar. Deze voorwaarden zijn op aanvraag beschikbaar.
4. Er ontstaat geen aanspraak op (verhoging van) pensioen zolang de gegevens als bedoeld in artikel 8 lid 3 niet door de deelnemer zijn verstrekt.
Artikel 9
PREMIE EN FINANCIERING
1. De voor de pensioenregeling verschuldigde premie wordt door de onderneming en de deelnemer gezamenlijk opgebracht.
2. De bijdrage van zowel de onderneming als van de deelnemer wordt, overeenkomstig de tussen de onderneming en de Stichting gesloten overeenkomst, jaarlijks bij vooruitbetaling aan de Stichting betaald.
3. De bijdrage van de deelnemer is vastgesteld op 6% van de pensioengrondslag.
4. De onderneming houdt de door de deelnemer verschuldigde bijdrage in op het salaris, in gelijke termijnen als waarin het salaris wordt uitbetaald.
5. De financiering van de pensioenaanspraken geschiedt zodanig dat de ontslagrechten als omschreven in artikel 11 steeds premievrij gefinancierd zijn, terwijl het verschil tussen de in uitzicht gestelde nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen en het hiervoor bedoelde premievrije nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen door middel van jaarlijkse betaling van een risicopremie gefinancierd zijn.
Artikel 10 ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1. Vanaf het moment dat salarisdoorbetaling dan wel aanvulling van de werkgever ingevolge arbeidsongeschiktheid eindigt, zal, afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage, het deelnemerschap en de opbouw van pensioen voor de deelnemer premievrij worden voortgezet overeenkomstig onderstaande tabel.
Mate van arbeidsongeschiktheid: | Pensioenopbouw voortgezet voor: |
0 tot 15% | 0% |
15 tot 25% | 20% |
25 tot 35% | 30% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 100% | 100% |
2. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een beslissing van het uitvoeringsorgaan van de WAO.
3. Indien (gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling is verleend en de deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid uit de dienst van de onderneming wordt ontslagen, dan ontvangt de gewezen deelnemer voor het totale pensioen dat was verzekerd onmiddellijk vóór de datum vanaf welke de vrijstelling is verleend een bewijs van verzekering waarin is opgenomen het in artikel 11 lid 2 omschreven opgebouwde premievrije deel van de pensioenaanspraak en het voortgezette deel van de pensioenaanspraak. Voor het voortgezette deel van de pensioenaanspraak is geen premie verschuldigd zolang de gewezen deelnemer meer dan 15% arbeidsongeschikt is. De pensioengrondslag voor het voortgezette deel wordt jaarlijks verhoogd met hetzelfde percentage waarmee de ingegane pensioenen en premievrije aanspraken van gewezen deelnemers worden aangepast conform artikel 16.
4. Bij vermindering van de mate van arbeidsongeschiktheid beneden 15% zijn de bepalingen van artikel 11 lid 2 van toepassing.
Artikel 11
BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP WEGENS ONTSLAG
1. Eindigt het deelnemerschap wegens ontslag vóór de pensioendatum dan zal, indien het deelnemerschap korter dan een jaar heeft geduurd, de Stichting aan de deelnemer de bedragen vergoeden, die de deelnemer zelf voor de verzekering heeft betaald. Door deze restitutie is de Stichting tegenover de gewezen deelnemer ontslagen van de verplichtingen die voor hem uit dit reglement voortvloeien. Het hiervoor vermelde is niet van toepassing indien door de werknemer elders verworven pensioenaanspraken zijn ingebracht in deze pensioenregeling.
2. Heeft bij het ontslag het deelnemerschap een jaar of langer geduurd, dan verkrijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen, gebaseerd op het aantal bij de onderneming doorgebrachte dienstjaren.
3. De gewezen deelnemer ontvangt van de Stichting een bewijs van de tijdens het deelnemerschap opgebouwde pensioenaanspraken.
4. Indien de beëindiging van het deelnemerschap plaatsvindt op of na de 60e verjaardag van de deelnemer, kan het tot het moment van beëindiging van deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen vervangen worden door de uitkering van een op collectieve actuarieel gelijkwaardige basis herberekend dadelijk ingaand pensioen tot verminderd bedrag. Indien van dit recht gebruik wordt gemaakt, wordt het nabestaanden- en wezenpensioen premievrij gemaakt.
5. In geval van liquidatie van de Stichting, zonder dat haar zaken door een rechtsopvolger worden voortgezet, wordt voor de toepassing van dit artikel het deelnemerschap steeds geacht langer dan een jaar te hebben geduurd.
6. De gewezen deelnemer, die zich in het buitenland heeft gevestigd, kan de bij de Stichting opgebouwde aanspraken als bedoeld in artikel 11 lid 2 laten afkopen, mits het bedrag van de aanspraak de daarvoor in de Pensioen- en spaarfondsenwet gestelde grens niet te boven gaat. Na overlegging van een bewijs waaruit de vestiging in het buitenland blijkt, zal afkoop van de opgebouwde aanspraken plaatsvinden op de daartoe door de Stichting te stellen voorwaarden.
7. Indien direct aansluitend op de beëindiging van het deelnemerschap een vervroegd pensioen ingaat uit hoofde van het reglement flexibel pensioen wordt voor vaststelling van het evenredig deel, zoals bedoeld in lid 2, het aantal bij de onderneming doorgebrachte dienstjaren vervangen door: het aantal gepresteerde dienstjaren + opbouwjaren vervroeging. Onder opbouwjaren vervroeging wordt verstaan: het aantal van de gepresteerde dienstjaren tussen de 40-jarige en 60-jarige leeftijd vermenigvuldigd met de factor 3/20. De financiering van deze opbouwjaren vindt (ineens) plaats op het moment van beëindiging van het deelnemerschap. De hiervoor benodigde koopsom wordt onttrokken aan het hiertoe in de Stichting Flexibel Pensioen Xerox Amstelveen door en voor de deelnemer gespaarde kapitaal en wordt vastgesteld door de actuaris van de Stichting.
8. Indien partieel gebruik wordt gemaakt van vervroegde pensionering conform het bepaalde in artikel 4 lid 2 van het reglement flexibel pensioen is lid 7 van dit artikel naar analogie van toepassing. In dat geval wordt het volgens lid 7 van dit artikel berekende aantal opbouwjaren vermenigvuldigd met een deelpensioenfactor. Deze factor is gelijk aan het quotiënt van het vervroegde (partiële) pensioen dat op dat moment ingaat en het vervroegde pensioen dat zou gelden bij volledig gebruik van de regeling.
9. Bij beëindiging van het deelnemerschap wegens pensionering vanuit deze regeling of ingang van een vervroegd pensioen uit hoofde van het reglement flexibel pensioen heeft de deelnemer op dat moment het recht (een deel van) het voor en door hem gespaarde kapitaal in de Stichting Flexibel Pensioen Xerox Amstelveen aan te wenden voor extra pensioen in deze regeling, indien en voor zover het totaal van de aanspraken in deze regeling de fiscale norm niet te boven gaat. Het in te kopen extra pensioen is afhankelijk van het beschikbare kapitaal en wordt vastgestel door de actuaris van de Stichting. Op deze rechten zijn de bepalingen van artikel 16 van toepassing.
Artikel 12 SCHEIDING
1. Bij scheiding van een deelnemer verkrijgt de gewezen partner een zodanige aanspraak op nabestaandenpensioen als de deelnemer ten behoeve van de gewezen partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van scheiding het deelnemerschap zou zijn beëindigd door beëindiging van de dienstbetrekking met de onderneming. Het volgens artikel 5 berekende nabestaandenpensioen ten behoeve van de persoon die zijn partner blijkt te zijn op het tijdstip van overlijden wordt verminderd met het nabestaandenpensioen waarop de gewezen partner(s) van de deelnemer recht heeft (hebben) verkregen, waarbij de vermindering als bedoeld in artikel 5 lid 6 buiten beschouwing blijft.
2. Bij scheiding van een gewezen deelnemer verkrijgt de gewezen partner aanspraak op het nabestaandenpensioen dat is opgebouwd tot de datum van scheiding en vervalt de aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de persoon die zijn partner blijkt te zijn op het tijdstip van overlijden.
3. Het nabestaandenpensioen voor de gewezen partner wordt, indien van toepassing, verminderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 6.
4. De gewezen partner ontvangt een pensioenopgave van de Stichting.
5. De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de (gewezen) partner van een (gewezen) deelnemer kan zonder de toestemming van de (gewezen) partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en de Stichting of de werkgever worden verminderd. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig. Het hiervoor bepaalde vindt geen toepassing indien de deelnemer en de (gewezen) partner bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de Stichting en de eventuele verzekeraar is gehecht, dat zij bereid zijn een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
6. De (gewezen) deelnemer is verplicht binnen twee maanden na beëindiging van:
a. het huwelijk of geregistreerd partnerschap de Stichting hiervan in kennis te stellen;
b. de gezamenlijke huishouding de Stichting hiervan in kennis te stellen door middel van een door de (gewezen) deelnemer en de gewezen partner ondertekende verklaring van de beëindiging van de gezamenlijke huishouding. Als einddatum van de gezamenlijke huishouding geldt de datum die in de verklaring is vermeld.
7. Indien de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd wegens huwelijk of geregistreerd partnerschap van de (gewezen) deelnemer met de partner is het bepaalde in de voorgaande leden niet van toepassing. De aanspraak op partnerpensioen wordt vervangen door een aanspraak op nabestaandenpensioen.
8. De bij de scheiding betrokken partijen zijn verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan de Stichting onder overlegging van de benodigde bewijsstukken. De Stichting en de onderneming kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de gevolgen van te laten aanmelding.
Artikel 12A PENSIOENVEREVENING
1. In geval van scheiding, waaronder in dit artikel zowel echtscheiding als scheiding van tafel en bed als beëindiging van geregistreerd partnerschap wordt verstaan, is de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding van toepassing. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer verkrijgt overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op uitbetaling van de helft van het gedeelte van het ouderdomspensioen dat kan worden toegerekend aan de dienstjaren gelegen tussen de huwelijkssluiting en de scheiding, tenzij anders wordt overeengekomen.
2. Het recht op uitbetaling bestaat ten opzichte van de Stichting, mits binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding mededeling aan de Stichting is gedaan van die scheiding en van het tijdstip ervan. Deze mededeling dient te geschieden door de (gewezen) deelnemer of de (gewezen) partner, door middel van een formulier waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3. Als tijdstip van echtscheiding geldt de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgelijke stand. Als tijdstip van scheiding van tafel en bed geldt de datum waarop de beschikking in het in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aangewezen huwelijksgoederenregister is ingeschreven. Als einddatum van de gezamenlijke huishouding geldt de datum waarop de in artikel 12 lid 6 bedoelde verklaring is ontvangen.
4. De Stichting verstrekt aan de (gewezen) partner een bewijsstuk waaruit blijkt op welk deel van het ouderdomspensioen de verevening zal worden gebaseerd en wat de ingangsdatum van de uitbetaling is. De (gewezen) deelnemer ontvangt van het bewijsstuk een afschrift.
5. Indien het tijdstip van scheiding na de pensioendatum ligt, gaat het recht op uitbetaling in één maand na de datum waarop de verzekeraar het in lid 2 genoemde formulier heeft ontvangen.
6. De Stichting is bevoegd de kosten van de verevening in gelijke delen in rekening te brengen aan de (gewezen) deelnemer en de (gewezen) partner, dan wel in mindering te brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
Artikel 13 PENSIOENREGELING EN ARBEIDSOVEREENKOMST
1. De (gewezen) deelnemer is verplicht mee te werken aan de juiste uitvoering van dit pensioenreglement.
2. De deelnemer ontvangt een exemplaar van dit pensioenreglement en van de statuten van de Stichting. Jaarlijks wordt de deelnemer schriftelijk van de wijzigingen daarin op de hoogte gebracht. Belanghebbenden kunnen desgewenst kennis nemen van de inhoud van de geldende statuten en reglementen. De overeenkomst tussen de onderneming en de Stichting ligt voor de deelnemers bij de Stichting ter inzage.
3. In alle bij dit pensioenreglement niet voorziene gevallen neemt de Stichting een beslissing naar analogie van de bepalingen van dit pensioenreglement.
4. De bepalingen van dit pensioenreglement maken deel uit van de arbeidsovereenkomst tussen de onderneming en de werknemer.
Artikel 14 WIJZIGING
1. De Stichting kan, na overleg met de onderneming en de ondernemingsraad, de pensioenregeling wijzigen:
a. indien zich een ontwikkeling of situatie voordoet, die gezien doel en strekking van de regeling, naar het oordeel van de Stichting, een wijziging nodig maakt;
b. indien tijdens het deelnemerschap nieuwe wettelijke voorzieningen met betrekking tot de verzorging van de oude dag, de partner en/of de wezen worden ingevoerd of bestaande voorzieningen worden uitgebreid;
c. indien de onderneming ten aanzien van zijn werknemers verplicht is toe te treden tot een bedrijfstak- c.q. beroepspensioenfonds;
d. indien de bedrijfsresultaten en/of de dan heersende economische of monetaire verhoudingen van dien aard zijn dat de betalingen van de onderneming aan de Stichting terzake van de in dit pensioenreglement neergelegde pensioenregeling moeten worden verminderd of gestaakt.
2. Indien op grond van het in lid 1 bepaalde tot vermindering van de pensioenaanspraken wordt besloten, zal dit slechts geschieden op grond van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, terwijl geen inbreuk zal worden gemaakt op het gedeelte van de pensioenaanspraken, hetgeen tot de datum van vermindering van de toegekende pensioenen is opgebouwd uit de premies en koopsommen, welke tot die datum aan de Stichting zijn betaald of nog zijn verschuldigd.
3. Een beslissing tot vermindering van de pensioenaanspraken op grond van het in lid 1 bepaalde wordt genomen door de Stichting, na overleg met de onderneming en de ondernemingsraad, en zal zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de deelnemers en overige belanghebbenden worden medegedeeld.
Artikel 15 TIJDELIJKE VOORZIENING
1. Voldoet een werknemer met een partner zoals bedoeld in artikel 1 en/of kinderen nog niet aan de in artikel 2 lid 1 genoemde opnemingsvoorwaarde, dan wordt ter dekking van het overlijdensrisico een tijdelijk nabestaandenpensioen en/of wezenvoorziening getroffen overeenkomstig de in dit reglement omschreven regeling.
2. De voorziening vervalt:
a. bij beëindiging van de dienstbetrekking van de werknemer;
b. indien het huwelijk, geregistreerd partnerschap of het samenlevingsverband van de werknemer anders dan door zijn overlijden, wordt beëindigd;
c. op het tijdstip waarop aan de in artikel 2 genoemde opnemingsvoorwaarde wordt voldaan.
In het onder sub b genoemde geval blijft de wezenvoorziening voor een werknemer met kinderen gehandhaafd tot het tijdstip genoemd onder sub a of sub c.
3. De kosten van deze tijdelijke voorziening zijn geheel voor rekening van de onderneming.
4. Op de tijdelijke voorziening zijn de bepalingen van dit pensioenreglement (voor zover het tegendeel niet uit de vorige leden blijkt) zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 AANPASSING VAN PENSIOENEN
1. Jaarlijks zullen op 1 januari de ingegane pensioenen en de daarbij meeverzekerde nabestaanden- en wezenpensioenen, met inachtneming van artikel 16 lid 2 en lid 3, worden aangepast. Indien de ingegane pensioenen volgens dit artikel worden aangepast, zullen ingevolge artikel 8 lid 8 van de Pensioen- en spaarfondsenwet de premievrije aanspraken van de gewezen deelnemers alsmede de premievrijgestelde aanspraken van de arbeidsongeschikte gewezen deelnemers zoals bedoeld in artikel 10, met inachtneming van dezelfde uitgangspunten, op overeenkomstige wijze worden aangepast.
2. De jaarlijkse aanpassing zal plaatsvinden op basis van de wijziging van de prijsindex, met dien verstande dat de aanpassing in enig jaar maximaal gelijk is aan de gemiddelde salarisverhoging bij de onderneming per 1 januari van het desbetreffende jaar. De aanpassing wordt voor zover mogelijk gefinancierd uit de over het voorafgaande jaar beschikbare overrente. Als het bedrag van de beschikbare overrente groter is dan het bedrag nodig voor de aanpassing wordt het surplus gedoteerd aan de hiervoor aangelegde voorziening indexatie. Ingeval in enig jaar het beschikbare bedrag aan overrente lager is dan het bedrag dat nodig is voor de aanpassing, vindt de aanpassing plaats voor zover deze uit de beschikbare overrente gefinancierd kan worden. In dat geval beslist het bestuur of en in hoeverre het tekort aan de aangelegde voorziening wordt onttrokken. De aanpassing zal in geen geval tot gevolg hebben dat het niveau van het ingegane pensioen lager wordt dan het niveau van het voorgaande jaar.
3. De in het voorafgaande lid bedoelde beschikbare overrente zal jaarlijks worden vastgesteld door het bestuur, na advies van de actuaris, en wordt afgeleid van het behaalde netto resultaat op de beleggingen van de pensioengelden voor zover deze betrekking hebben op de voorziening pensioenverplichtingen van de in lid 1 bedoelde pensioenen.
Artikel 17 WAARDE-OVERDRACHT
1. De onderneming is verplicht de werknemer bij aanvang en bij beëindiging van het deelnemerschap terstond te informeren over zijn recht op waarde-overdracht.
2. Indien een werknemer bij aanvang van het deelnemerschap overweegt gebruik te maken van zijn recht op waarde-overdracht dient hij binnen twee maanden na aanvang van het deelnemerschap de Stichting te verzoeken de informatie die van belang is voor de waarde-overdracht te verstrekken.
3. Indien een werknemer besluit gebruik te maken van zijn recht op waarde-overdracht dient hij binnen twee maanden na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde informatie bij de Stichting een verzoek in te dienen tot waarde-overdracht. De Stichting is verplicht medewerking te verlenen aan deze waarde-overdracht.
4. Waarde-overdracht geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
5. Op de waarde-overdracht zijn de wettelijke reken- en procedureregels van toepassing, welke gelden voor waarde-overdrachten van ontslagaanspraken die zijn ontstaan ná 8 juli 1994. Daarnaast zijn specifieke reken- en procedureregels van toepassing voor waarde-overdrachten ingevolge Het Circuit voor waarde-overdracht. Indien er sprake is van een waarde-overdracht krachtens de regels van het in de voorgaande zin genoemde circuit wordt de genoemde termijn in lid 2 verlengd tot zes maanden.
6. De Stichting is tevens bereid mee te werken aan waarde-overdracht van ontslagaanspraken welke zijn ontstaan vóór 8 juli 1994. Voorwaarde is wel dat de aanspraak op ouderdomspensioen hoger is dan de in de Pensioen- en spaarfondsenwet genoemde afkoopgrens (2004: €350,56). Op deze waarde- overdrachten worden de rekenregels toegepast welke ook van toepassing zouden zijn indien het een waarde-overdracht betreft van een ontslagaanspraak van ná 8 juli 1994 met dien verstande dat als berekeningsdatum wordt gehanteerd de eerste dag van de maand volgend op de datum van het verzoek om waarde-overdracht door de werknemer.
Artikel 17A ALGEMENE BEPALINGEN
1. De pensioenen en de aanspraken op pensioen ingevolge dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien in dit pensioenreglement en bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet.
2. De aanspraak op levenslang ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer en de Stichting of de werkgever worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de wet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en de Stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de wet. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige twee volzinnen, is nietig.
3. Jaarlijks verstrekt de Stichting, conform het bepaalde in artikel 17 lid 2 van de PSW, ten behoeve van de deelnemers een opgave van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de aan het voorafgaande jaar toe te rekenen waardeaangroei van de pensioenaanspraken (jaarruimte). De eerste te verstrekken opgave betreft de waardeaangroei over het jaar 2001. Op verzoek van de deelnemer verstrekt de Stichting een opgave van de waardeaangroei van de pensioenaanspraken over de zeven jaar voorafgaande aan het desbetreffende jaar (reserveringsruimte). De eerste, op verzoek in 2002, te verstrekken opgave betreft de waardeaangroei over de jaren 1994 tot en met 2000.
4. De Stichting verstrekt op verzoek aan de deelnemer en de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraken. De Stichting kan een vergoeding vragen voor de aan de opgave verbonden kosten.
Artikel 18 SLOTBEPALING
1. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 1993 en is gewijzigd per 1 januari 2003, vervolgens per 1 januari 2004 en laatstelijk per 1 mei 2004.
2. Het recht op uitruil van nabestaandenpensioen zoals bedoeld in artikel 6A is in werking getreden op
1 januari 2002 en is uitsluitend van toepassing op degenen die deelnemer zijn in deze pensioenregeling op of na die datum.
3. Dit reglement is niet van toepassing op de gewezen deelnemers die geen gebruik hebben gemaakt van de geboden mogelijkheid de bij Amev Levensverzekeringen N.V. opgebouwde rechten per 1 januari 2000 over te dragen aan de Stichting.
4. Met ingang van 1 januari 2001 worden de pensioenaanspraken van degene die op 31 december 2000 deelnemer was en op dat moment een provisieinkomen genoot verhoogd respectievelijk verlaagd met een bedrag dat als volgt wordt berekend:
a. vastgesteld wordt aan het pensioengevend jaarsalaris van het jaar 2000 toe te rekenen provisieinkomen, zoals gold conform het bepaalde in artikel 4 lid 4 van het op 31 december 2000 geldende pensioenreglement;
b. vastgesteld wordt het in artikel 4 lid 4 bedoelde streefinkomen zoals dat van kracht was per de datum waarop het in artikel 4 lid 4 van dit reglement bedoelde jaarsalaris in het jaar 2000 werd vastgesteld;
c. indien het onder sub a bedoelde provisieinkomen meer is dan het in sub b bedoelde streefinkomen wordt het bereikbare ouderdomspensioen verhoogd met 1,75% van het verschil tussen het in sub b bedoelde streefinkomen en het in sub a bedoelde provisieinkomen vermenigvuldigd met het aantal per 31 december 2000 verstreken dienstjaren;
d. indien het in sub a bedoelde provisieinkomen minder is dan het in sub b bedoelde streefinkomen wordt het bereikbare ouderdomspensioen verlaagd met 1,75% van het verschil tussen het in sub b bedoelde streefinkomen en het in sub a bedoelde provisieinkomen vermenigvuldigd met het aantal per 31 december 2000 verstreken dienstjaren;
e. voor deeltijdwerkers wordt het provisieinkomen en streefinkomen omgerekend naar bedragen die gegolden zouden hebben bij een volledige diensttijd en worden de hiervoor bedoelde verstreken dienstjaren vermenigvuldigd met de overeenkomstig artikel 5 lid 9 vast te stellen gemiddelde deeltijdfactor over de dienstjaren tot 1 januari 2001;
f. het nabestaandenpensioen wordt verhoogd respectievelijk verlaagd met 70% van de hiervoor in sub d en sub e bedoelde verhoging respectievelijk verlaging;
g. het wezenpensioen per kind wordt verhoogd respectievelijk verlaagd met 14% van de hiervoor in sub d en sub e bedoelde verhoging respectievelijk verlaging.
Addendum PLOEGENPENSIOENREGELING
1. Dit addendum heeft uitsluitend betrekking op degenen die een ploegentoeslag genieten of hebben genoten en treedt in werking op 1 januari 1995.
2. De deelname aan de ploegenpensioenregeling vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer ploegentoeslag gaat genieten, doch niet vóór de in lid 1 genoemde datum, en eindigt aan het einde van de maand waarin de ploegentoeslag vervalt. De deelname eindigt voorts bij pensionering of overlijden van de deelnemer.
3. De deelnemer verwerft uit hoofde van deze regeling een ploegenouderdomspensioen, ingaande op de pensioendatum, een ploegennabestaandenpensioen voor zijn partner en een ploegenwezenpensioen voor zijn kinderen.
4. Bij beëindiging van de deelname behoudt de (gewezen) deelnemer aanspraak op de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraken op ploegenouderdomspensioen, ploegennabestaandenpensioen en ploegenwezenpensioen.
5. De pensioengevende ploegentoeslag is gelijk aan de ploegentoeslag op jaarbasis welke geldt op 1 januari van het betreffende jaar of op het tijdstip van latere aanvang van het deelnemerschap.
6. Het in enig jaar op te bouwen jaarlijkse ploegenouderdomspensioen bedraagt 1,75% van de pensioengevende ploegentoeslag in dat jaar. Indien gedurende een gedeelte van het jaar wordt deelgenomen aan deze regeling bedraagt het in dat jaar op te bouwen ploegenouderdomspensioen een evenredig deel van het in de vorige zin bedoelde ploegenouderdomspensioen. Het in enig jaar op te bouwen ploegennabestaandenpensioen bedraagt 70% van het in dat jaar op te bouwen ploegenouderdomspensioen. Het in enig jaar op te bouwen ploegenwezenpensioen bedraagt 14% van het in dat jaar op te bouwen ploegenouderdomspensioen.
7. In geval van overlijden van de deelnemer heeft zijn partner recht op een ploegennabestaandenpensioen ter grootte van 70% van het ploegenouderdomspensioen, dat zou gelden indien de deelname aan deze regeling tot de pensioendatum zou zijn voortgezet met de pensioengevende ploegentoeslag, die geldt in het jaar van overlijden.
8. In geval van overlijden van de deelnemer heeft ieder kind van de deelnemer aanspraak op een ploegenwezenpensioen van 14% van het ploegenouderdomspensioen, dat zou gelden indien de deelname tot de pensioendatum zou zijn voortgezet met de pensioengevende ploegentoeslag, die geldt in het jaar van overlijden.
9. In geval van overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft zijn partner aanspraak op het opgebouwde ploegennabestaandenpensioen en heeft ieder van zijn kinderen recht op het opgebouwde ploegenwezenpensioen.
10. De bijdrage van de deelnemer is vastgesteld op 6% van de pensioengevende ploegentoeslag.
11. Op de aanspraken in dit addendum is mede overeenkomstig hetgeen bepaald is in:
a. artikel 5 lid 6;
b. artikel 8;
c. artikel 9;
d. artikel 12 en artikel 12A;
e. artikel 16; hierbij wordt onder gewezen deelnemer mede verstaan de deelnemer, die geen ploegentoeslag meer geniet, maar nog wel deelnemer is aan de dienstjarenregeling.
12. Deze regeling is per 1 januari 2001 als onderstaand gewijzigd. De gewijzigde regeling heeft uitsluitend betrekking op deelnemers die op of na 1 januari 2001 (opnieuw) gaan deelnemen. Voor de overige deelnemers blijft de in de voorgaande leden bedoelde regeling van kracht.
a. Voor degene die op of na 1 januari 2001 gaan deelnemen aan deze regeling is voor zijn partner een ploegennabestaandenpensioen op risicobasis verzekerd. Voor deze deelnemers vindt geen opbouw plaats van aanspraken op ploegenouderdomspensioen, ploegennabestaandenpensioen en ploegenwezenpensioen. Bij beëindiging van de deelname, anders dan door overlijden, bestaat over de periode sedert 1 januari 2001 derhalve geen aanspraak op pensioen.
b. Het in sub a bedoelde ploegennabestaandenpensioen op risicobasis wordt toegekend aan de partner van de deelnemer, indien de deelnemer overlijdt tijdens de periode van deelname aan deze regeling en is gelijk aan het ploegennabestaandenpensioen zoals bedoeld in lid 7. Voor het niveau van het ploegenouderdomspensioen wordt in dit geval uitgegaan van de fictie dat wel sprake zou zijn van opbouw van het ploegenouderdomspensioen zoals bedoeld in lid 6.
c. De deelnemer is voor de in dit lid bedoelde regeling geen bijdrage verschuldigd.