ARREST
Raad voor Vergunningsbetwistingen
ARREST
nr. A/2013/0329 van 18 juni 2013 in de zaak 1112/0779/A/1/0699
In zake: | 1. de heer ......... 2. de heer ......... bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Xxxxxx XXX XXXXXX kantoor houdende te 0000 Xxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxx 000 waar woonplaats wordt gekozen |
verzoekende partijen | |
tegen: | |
de deputatie van de provincieraad van OOST-VLAANDEREN vertegenwoordigd door: mevrouw ......... | |
verwerende partij | |
Tussenkomende partijen: | 1. de xxxx.xx ......... bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Xxxx XXXXXXXXXX en Ive VAN GIEL kantoor houdende te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxx 000 waar woonplaats wordt gekozen 2. de bvba ......... 3. de comm. va ......... bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Xxxxxx XXX XXXXXX kantoor houdende te 0000 Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx 000 waar woonplaats wordt gekozen |
I. Voorwerp van de vordering
De vordering, ingesteld met een aangetekende brief van 6 juli 2012, strekt tot de vernietiging van het besluit van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen van 16 mei 2012.
De deputatie heeft het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent van 23 maart 2012 onontvankelijk verklaard.
De deputatie heeft beslist dat de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent van 16 mei 2012 haar rechtskracht herneemt.
De bestreden beslissing heeft betrekking op een perceel gelegen te en met als kadastrale
omschrijving ..........
II. Verloop van de rechtspleging
De verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en heeft een afschrift van het administratief dossier neergelegd. De verzoekende partijen hebben een wederantwoordnota ingediend. De tussenkomende partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De partijen zijn opgeroepen voor de openbare terechtzitting van 23 april 2013, waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld.
Kamervoorzitter Xxxx XXXXXX heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Xxxxxxx XXXXXXX, die verschijnt voor de verzoekende partijen, mevrouw ........., die verschijnt voor de verwerende partij, advocaat Xxx XXX XXXX, die verschijnt voor de eerste tussenkomende partij en die loco advocaat Xxxxxx XXX XXXXXX verschijnt voor de tweede en de derde tussenkomende partij, zijn gehoord.
Titel IV, hoofdstuk VIII van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) betreffende de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de bepalingen van het reglement van orde van de Raad, bekrachtigd door de Vlaamse Regering op 20 november 2009, zijn toegepast.
De uitdrukkelijke verwijzingen in dit arrest naar artikelen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening hebben betrekking op de tekst van deze artikelen, zoals zij golden op het ogenblik van het instellen van de vordering.
III. TUSSENKOMST
1.
De comm. va verzoekt met een aangetekende brief van 12 oktober 2012 om in het geding
te mogen tussenkomen.
De voorzitter van de eerste kamer heeft deze tussenkomende partij met een beschikking van 30 oktober 2012 voorlopig toegelaten om in de debatten tussen te komen en haar gevraagd een afschrift te bezorgen van het bewijs dat het daartoe bevoegde orgaan beslist heeft om in rechte op te treden.
Na onderzoek van de door deze tussenkomende partij ingediende documenten verklaart de Raad het verzoek tot tussenkomst ontvankelijk.
2.
De bvba ......... en de comm. va verzoeken met een aangetekende brief van 10 december
2012 om in het geding te mogen tussenkomen.
De voorzitter van de eerste kamer heeft deze tussenkomende partijen met een beschikking van 3 januari 2013 voorlopig toegelaten om in de debatten tussen te komen en hen gevraagd binnen een termijn van dertig dagen het verschuldigde rolrecht te betalen en dat is tijdig gebeurd.
De verzoekende partijen betwisten in hun wederantwoordnota het belang van de tweede en de derde tussenkomende partij.
In de beschikking van 3 januari 2013 heeft de voorzitter van de eerste kamer geoordeeld dat “gelet op het addendum bij de voormelde masterovereenkomst waarbij de aanvrager van de vergunning (de comm. va ) en eerste en tweede verzoekende partijen tot tussenkomst een overdracht van de erfpachtrechten zijn overeengekomen, de eventuele vernietiging van de bestreden beslissing de verzoekende partijen tot tussenkomst minstens onrechtstreekse hinder of nadelen zou kunnen berokkenen” en dat de tweede en de derde tussenkomende partij “overeenkomstig artikel 4.8.16, §1, 3° VCRO” als belanghebbenden kunnen beschouwd worden
Er zijn geen redenen om daar nu anders over te oordelen.
De Raad verklaart het verzoek tot tussenkomst van de tweede en de derde tussenkomende partij dan ook ontvankelijk.
IV. FEITEN
Op 4 oktober 2011 (datum van het ontvangstbewijs) dient de eerste tussenkomende partij bij het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “de realisatie van de bouw van een winkel en dienstengedeelte in het te renoveren Overpoortgebouw en een woongedeelte (studentenkamers) nieuwbouw en een ondergrondse berging, fietsenstalling en technische ruimte”.
Het perceel is, volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 14 september 1977 vastgesteld gewestplan „Gentse en Kanaalzone‟, gelegen in woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde.
Het perceel is eveneens gelegen binnen de grenzen van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan
„Afbakening grootstedelijk gebied Gent‟, vastgesteld met een besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005.
Het perceel is niet gelegen in een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet vervallen verkaveling.
Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 3 januari tot en met 2 februari 2012, dienen de verzoekende partijen drie bezwaarschriften in.
Het Agentschap Ruimte en Erfgoed, afdeling Onroerend Erfgoed, adviseert gunstig op 15 december 2011.
Het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent verleent op 23 maart 2012 als volgt onder voorwaarden een stedenbouwkundige vergunning aan de eerste tussenkomende partij:
“…
Gezien de beslissing op 22 maart 2012 van de Universiteit Gent waarbij de Universiteit een erfdienstbaarheid toestaat die het mogelijk maakt de voor het project noodzakelijke brandweerweg te realiseren, beslist college van burgemeester en schepenen het voorstel van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar tot bespreking van de bezwaren i.v.m. „eigendomsrechten Universiteit Gent‟ op dit punt niet te volgen. Dit
ingetrokken bezwaar is dan ook geen reden om de stedenbouwkundige vergunning niet te verlenen.
Voor wat betreft de opmerkingen in het stedenbouwkundige verslag van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar met betrekking tot de buitenaanleg, de conformiteit met het algemeen bouwreglement (aantal keukens), de aanpassingen aan de gevel en het dakterras en de maatregelen ter bescherming van de hoogstammige bomen en de waterparagraaf, beslist het college van burgemeester en schepenen tot het opleggen van onderstaande voorwaarden.
...
De stedenbouwkundige vergunning wordt afgegeven onder volgende voorwaarden:
1. De Engelse koer, de buitenruimte tussen de voorgevel en de rechterzijde van de trappenpartij en de laad- en loszone worden uit
aan de de vergunning
gesloten. Ook de functiewijziging van de kelder (de ingebruikname als commerciële ruimte) en de hiermee gepaarde verbouwingswerken worden uit de vergunning gesloten.
2. Het ontwerp moet rekening houden met de gemaakte afspraken tussen de Universiteit Gent en de Stad Gent met betrekking tot de nieuwe eigendomsgrens.
...
3. op niveau +12,5 komt de studentenkamer van 12 m² gelegen naast het gemeenschappelijk sanitair te vervallen. Deze ruimte moet als keuken worden ingericht.
Op niveau +18,87 komt de kamer van 18 m² recht tegenover de circulatie te vervallen, deze ruimte moet als ook keuken worden ingericht. Deze aanpassingen zijn in rood op de plannen aangeduid.
4. De ramen in de rechterzijgevel van de oostelijke vleugel van 5 bouwlagen moet uitgevoerd worden in een ondoorzichtig vast glasraam.
5. Het rechtse dakterras wordt beperkt in oppervlakte. Er moet tevens een ballustrade geplaatst worden die 1m60 afstand houdt van de zijgevel en de toegang tot het terras moet anders worden georganiseerd.
6. Er moeten 3 nieuwe hoogstambomen worden aangeplant.
...
7. De te behouden bomen moeten beschermd worden door een aaneengesloten werfhekken te plaatste tot aan de kroonprojectie (tussen het gebouw en de te behouden bomen).
…”
De eerste verzoekende partij tekent tegen deze beslissing op 28 april 2012 administratief beroep aan bij de verwerende partij. De tweede verzoekende partij tekent tegen deze beslissing op 30 april 2012 administratief beroep aan bij de verwerende partij.
De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar heeft geen verslag opgesteld.
Na de hoorzitting van 15 mei 2012 beslist de verwerende partij op 16 mei 2012 als volgt het beroep onontvankelijk te verklaren:
“…
Overwegende dat art. 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 2009 tot regeling van sommige onderdelen van de administratieve beroepsprocedure inzake stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen bepaalt dat de indiener van het beroep zich bij het overmaken van de afschriften van het beroepschrift op grond van artikel 4.7.21, §4, tweede lid, en §6, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening mag beperken tot het eigenlijke beroepschrift en de inventaris, zonder de overtuigingsstukken, indien het kopiëren van de overtuigingsstukken niet toegelaten is op grond van de regelgeving inzake auteursrechten of indien het formaat of de aard praktische problemen stelt;
dat de aanvrager en het college te kennen gaven dat de bijlagen niet bij het hen door appellant toegestuurd afschrift van de beroepschriften gevoegd waren;
dat de bij de beroepschriften gevoegde overtuigingsstukken niet auteursrechterlijk beschermd zijn, noch dat zich praktische problemen stellen op vlak van formaat of aard, zodat deze ook bij de afschriften van de beroepschriften die gericht werden aan de aanvrager en aan het college hadden moeten gevoegd zijn;
dat door het niet meesturen van de bijlagen geen volledige afschriften van de beroepschriften aan de aanvrager en aan het college bezorgd werden op het moment dat de beroepen ingesteld werden;
dat de beroepen bijgevolg als onontvankelijk dienen te worden verworpen;
…”
Dit is de bestreden beslissing.
V. Ontvankelijkheid van de vordering tot vernietiging
A. Ontvankelijkheid wat betreft de tijdigheid van het beroep
De verwerende partij heeft de bestreden beslissing, conform artikel 4.7.23, §3 VCRO, op 23 mei 2012 betekend aan de verzoekende partijen, die dan ook tijdig beroep hebben ingesteld met een aangetekende brief van 6 juli 2012.
B. Ontvankelijkheid wat betreft het belang van de verzoekende partijen
Standpunt van de partijen
1.
De eerste, tweede en derde tussenkomende partij betwisten het belang van de verzoekende partijen: zij stellen dat de verzoekende partijen niet aannemelijk maken dat zij op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze enige hinder zouden ondervinden van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.
De eerste tussenkomende partij stelt dat de bezwaren van de verzoekende partijen beoordeeld zijn door het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent en er voorwaarden opgelegd worden om de privacy van de verzoekende partijen te beschermen.
2.
De verzoekende partijen stellen dat de verwerende partij hun administratief beroep onontvankelijk verklaart en dat zij daardoor een potentieel belang hebben bij het beroep bij de Raad, omdat deze jurisdictionele procedure kan leiden tot de vernietiging van de door haar nadelige beslissing van de verwerende partij.
Verder stellen de verzoekende partijen dat de beoordeling van hun bezwaren door het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent niet betekent dat zij geen hinder en nadelen meer zullen ondervinden.
Beoordeling door de Raad
De verwerende partij verklaart het door beide verzoekende partijen afzonderlijk ingesteld administratief beroep onontvankelijk.
Het kan niet worden betwist dat dit een voor de Raad aanvechtbare “vergunningsbeslissing” is (zie Memorie van Toelichting bij het ontwerp van decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, Parl. St. Vl. Parl., 2008-2009, 2011/1, 195) en dat de verzoekende partijen belang hebben om deze voor hen nadelige beslissing aan te vechten.
Dit belang is echter beperkt tot de vraag of de verwerende partij het administratief beroep al dan niet terecht onontvankelijk verklaart.
VI. Onderzoek van de vordering tot vernietiging
A. Eerste middel
Standpunt van de partijen
1.
In hun eerste middel roepen de verzoekende partijen de schending in van artikel 4.7.21, §4 VCRO, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering van bestuurshandelingen, en van de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en de materiële motiveringsplicht.
De verzoekende partijen stellen dat zij wel degelijk alle in artikel 4.7.21, §4 VCRO vermelde voorwaarden hebben nageleefd, bij het administratief beroepsverzoekschrift alle vereiste bijlagen gevoegd hebben en telkens een afschrift van het administratief beroepsverzoekschrift bezorgd hebben aan de aanvrager van de vergunning en het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt.
Verder wijzen de verzoekende partijen er op dat artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van sommige onderdelen van de administratieve beroepsprocedure inzake stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen van 24 juli 2009 (hierna Beroepenbesluit genoemd) voorwaarden toevoegt aan het decreet, terwijl artikel 4.7.21, §4 VCRO niet bepaalt dat ook de bijlagen bij het administratief beroepsverzoekschrift bezorgd moeten worden aan de aanvrager van de vergunning en het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt.
In ondergeschikte orde voeren de verzoekende partijen aan dat artikel 2 van het besluit van 24 juli 2009 niet van toepassing is.
De verzoekende partijen stellen dat “overtuigingsstukken” nergens gedefinieerd worden en de bij hun administratief beroepverzoekschrift gevoegde documenten niet als “overtuigingsstukken” beschouwd kunnen worden.
Tot slot stellen de verzoekende partijen dat de verwerende partij de bestreden beslissing niet zorgvuldig genomen heeft, wanneer de verwerende partij beweert dat de bijlagen van het administratief beroepsverzoekschrift niet gevoegd zijn bij de aan de aanvrager van de vergunning en het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, te bezorgen afschriften van het administratief beroepsverzoekschrift, terwijl deze bijlagen duidelijk in het administratief beroepsverzoekschrift en de afschriften ervan vermeld zijn.
2.
De verwerende partij antwoordt hierop dat in het originele administratieve beroepsverzoekschrift de opsomming van de bijlagen niet doorstreept is, maar dat dit wel zo is in het aan de aanvrager van de vergunning bezorgd afschrift van het administratief beroepverzoekschrift.
Volgens de verwerende partij mag zij er daarom terecht van uit gaan dat deze bijlagen inderdaad niet aan de aanvrager van de vergunning bezorgd werden.
Verder stelt de verwerende partij dat de rechten van verdediging, de gelijkheid tussen de betrokken partijen, de proceseconomische overwegingen en de tijdige en volledige kennisgeving van het indienen van een administratief beroep geschonden zijn, wanneer de overtuigingsstukken niet bezorgd worden aan de aanvrager van de vergunning.
De verwerende partij leest in artikel 2 van het Beroepenbesluit dat de overtuigingsstukken bij het administratief beroepsverzoekschrift moeten worden bezorgd aan de aanvrager van de vergunning en aan het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, en stelt dat de verzoekende partijen niet beweren dat zij beroep kunnen doen op één van de in dit artikel vermelde uitzonderingsgevallen.
Tot slot stelt de verwerende partij dat de graad van het „overtuigende‟ of „informatieve‟ karakter van de bijlagen bij het administratief beroepsverzoekschrift geen enkele rol speelt.
3.
De eerste tussenkomende partij voegt hier nog aan toe dat de opsomming van de overtuigingsstukken in de aan haar bezorgde afschriften van de administratieve beroepsverzoekschriften van de verzoekende partijen, doorstreept was.
Zij stelt dat zij er daarom mocht op vertrouwen dat er bij de administratieve beroepsverzoekschriften geen overtuigingsstukken gevoegd waren, zodat het onmogelijk is om haar verdediging op een correcte manier te voeren.
De tweede en derde tussenkomende partijen sluiten zich aan bij de argumentatie van de eerste tussenkomende partij.
In ondergeschikte orde vragen de tussenkomende partijen om de volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof:
“Schendt artikel 4.7.21, §4, tweede lid VCRO, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat een administratief beroep bij de Deputatie, waarbij
overtuigingsstukken aan de Deputatie worden overgemaakt, maar de betrokken overtuigingsstukken bij het beroepschrift niet aan de vergunninghouder (en het College) werden overgemaakt en op het beroepschrift bovendien de betrokken bijlagen werden doorstreept en aan de vergunninghouder (en het College) aldus niet het volledige beroepschrift werd overgemaakt, en de vergunninghouder (en het College) aldus zelfs geen kennis heeft dat er overtuigingsstukken bij het beroep aan de Deputatie waren gevoegd, ontvankelijk is, terwijl uiteraard de derde-beroepsindiener en de Deputatie wel kennis hebben van het volledige beroepschrift met inbegrip van de betrokken overtuigingsstukken en het bestaan van deze overtuigingsstukken?”
4.
In hun wederantwoordnota stellen de verzoekende partijen dat de tussenkomende partijen, in de hypothese dat ze geen bijlagen bij de afschriften van het aan de eerste tussenkomende partij bezorgd administratief beroepsverzoekschrift ontvangen zouden hebben (quod non), op eenvoudig verzoek bij de verwerende partij zelf hadden kunnen nagaan of er bijlagen gevoegd waren bij het administratief beroepsverzoekschrift en die bijlagen dan op de griffie hadden kunnen inkijken.
De verzoekende partijen stellen verder dat de tussenkomende partijen niet kunnen betwisten dat zij geen kennis hebben van de tijdens het openbaar onderzoek ingediende bezwaren, terwijl ze in hun nota tot tussenkomst uitvoerig verwijzen naar de weerlegging van deze bezwaren in de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent.
Volgens de verzoekende partijen is het stellen van een prejudiciële vraag niet relevant.
Beoordeling door de Raad
1.
Artikel 4.7.21, §4 VCRO legt, met betrekking tot het indienen van het administratief beroep, substantiële vormvereisten op, die gesanctioneerd worden door de onontvankelijkheid van het administratief beroep, wanneer aan deze vormvereisten niet wordt voldaan.
De vereiste om gelijktijdig met het indienen van het administratief beroepsverzoekschrift een afschrift ervan te bezorgen aan de aanvrager van de vergunning en aan het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, is, volgens de parlementaire voorbereiding, een ontvankelijkheidsvoorwaarde, omdat het administratief beroep de vergunning schorst (Parl. St. Vl. Parl, 2008-2009, nr. 2011/1, p. 188, nr. 558).
Noch de verwerende partij, noch de tussenkomende partijen betwisten dat de verzoekende partijen aan deze voorwaarde hebben voldaan: zowel het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent, als de eerste tussenkomende partij hebben, gelijktijdig met het indienen van de administratieve beroepen van elke verzoekende partij, een kopie ontvangen van het administratief beroepsverzoekschrift.
2.
Met een verwijzing naar artikel 2 van het Beroepenbesluit vereist de verwerende partij in de bestreden beslissing dat ook alle bijlagen aan het administratief beroepsverzoekschrift eveneens aan het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, en aan de aanvrager van de vergunning bezorgd worden.
Artikel 2 van het Beroepenbesluit bepaalt:
“De indiener van het beroep kan aan het beroepschrift de overtuigingsstukken toevoegen die hij nodig acht. De overtuigingsstukken worden door de indiener van het beroep gebundeld en op een inventaris ingeschreven.
De indiener van het beroep en de aangewezen provinciale ambtenaar mogen zich bij het overmaken van de afschriften van het beroepschrift op grond van artikel 4.7.21, §4, tweede lid, en §6, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening beperken tot het eigenlijke beroepschrift en de inventaris, zonder de overtuigingsstukken, indien het kopiëren van de overtuigingsstukken niet toegelaten is op grond van de regelgeving inzake auteursrechten of indien het formaat of de aard praktische problemen stelt.”
De verwerende partij stelt in de bestreden beslissing dat de bij de administratieve beroepsverzoekschriften van elke verzoekende partij gevoegde overtuigingsstukken niet auteursrechtelijk beschermd zijn en dat “het formaat of de aard” ervan geen praktische problemen stelt om ze bij te voegen, zodat de verzoekende partijen deze overtuigingsstukken hadden moeten bezorgen aan de aanvrager van de vergunning en aan het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent.
3.
De gelijktijdige mededeling van het administratief beroepsverzoekschrift zelf aan het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, en aan de aanvrager is, zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding (Parl. St. Vl. Parl., 2008-2009, nr. 2011/1, 188, nr. 558), voorgeschreven op straffe van onontvankelijkheid en wordt verantwoord om zowel het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, als de aanvrager zo snel mogelijk te informeren over het instellen van een administratief beroep, dat de stedenbouwkundige vergunning schorst.
Anders is het met de bij het beroepschrift te voegen bijlagen.
Artikel 2 van het Beroepenbesluit bepaalt enerzijds niets in verband met een “verplichting” (alleen de mogelijkheid) tot het toevoegen van overtuigingsstukken aan een administratief beroepsverzoekschrift, en anderzijds is er, wanneer een indiener van een administratief beroep overtuigingsstukken toevoegt, geen sanctie bepaald wanneer deze overtuigingsstukken niet gevoegd worden bij de aan het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, en aan de aanvrager van de vergunning te bezorgen afschriften van het administratief beroepsverzoekschrift.
4.
Artikel 4.7.21, §4, tweede lid VCRO verwijst trouwens alleen naar het administratief beroepsverzoekschrift en niet naar de bijlagen ervan.
Omwille van het legaliteitsbeginsel kan de in artikel 4.7.21, §4, tweede lid VCRO voorziene sanctie van onontvankelijkheid niet zonder meer gelden voor artikel 2 van het Beroepenbesluit, waarin geen sanctie bepaald is.
5.
Door inhoudelijk kennis te nemen van het administratief beroepsverzoekschrift kan zowel het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, als de aanvrager van de vergunning, weten dat er bij het administratief beroepsverzoekschrift overtuigingsstukken gevoegd zijn, en zij kunnen te allen tijde het dossier inkijken op de griffie van de verwerende partij.
Het is bovendien niet redelijk van de eerste tussenkomende partij om te stellen dat zij uit de doorgestreepte inventaris op de haar door de verzoekende partijen gestuurde afschriften van hun administratieve beroepsverzoekschriften heeft afgeleid dat er geen overtuigingsstukken bij het verzoekschrift gevoegd waren.
Ook al zouden in de inventaris vermelde verwijzingen naar overtuigingsstukken doorstreept zijn, dan nog kan de eerste tussenkomende partij er perfect uit afleiden dat de verzoekende partijen in hun administratief beroep bij de verwerende partij overtuigingsstukken aanwenden.
Uit het administratief dossier blijkt overigens dat de eerste tussenkomende partij tijdens de administratieve beroepsprocedure hierover geen opmerkingen geformuleerd heeft: wel blijkt dat de eerste tussenkomende partij in haar e-mailbericht aan de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar van 9 mei 2012 opmerkt dat er bij de betekening geen bijlagen gevoegd waren, maar niet dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van de overtuigingsstukken van de verzoekende partijen.
De Raad oordeelt dan ook dat er geen schending is van het gelijkheidsbeginsel, zoals de tussenkomende partijen opwerpen, omdat noch de aanvrager van de vergunning, noch het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt, worden beroofd van inzage of kennisname van eventuele overtuigingsstukken.
Bovendien verwijst artikel 4.7.21, §4, tweede lid VCRO, zoals hierboven reeds vermeld, niet naar overtuigingsstukken: alleen artikel 2 van het Beroepenbesluit verwijst naar de mogelijkheid om overtuigingsstukken bij het dossier te voegen.
Het verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof over de schending door artikel 4.7.21, §4, tweede lid VCRO van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, is dan ook niet onontbeerlijk om uitspraak te doen (artikel 26, § 2 in fine Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof).
6.
De Raad oordeelt dat de verwerende partij hoe dan ook het administratief beroep van de verzoekende partijen niet als onontvankelijk kan verwerpen omwille van de vaststelling dat de verzoekende partijen de er bijgevoegde overtuigingsstukken niet samen met het afschrift van hun administratieve beroepsverzoekschriften bezorgd hebben aan de aanvrager van de vergunning en het college van burgemeester en schepenen, waarvan de beslissing bestreden wordt.
Het is dan ook niet nodig te beoordelen of de verwerende partij op een zorgvuldige wijze onderzocht heeft of de bewering van de eerste tussenkomende partij en het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent dat de aan hen toegezonden afschriften van de administratieve beroepsverzoekschriften geen overtuigingsstukken bevat, hetgeen de verzoekende partijen overigens betwisten, terecht is.
Het middel is dan ook gegrond.
VII. KOSTEN
Voor zover de verwerende partij in haar antwoordnota aan de Raad vraagt om de kosten ten laste van het Vlaams Gewest te leggen, oordeelt de Raad dat het Vlaams Gewest, overeenkomstig artikel 4.8.26, §2, eerste lid VCRO, in deze zaak niet beschouwd kan worden als de partij die ten gronde in het ongelijk wordt gesteld.
Om deze redenen beslist de Raad voor Vergunningsbetwistingen
1. Het verzoek tot tussenkomst van de comm. va is ontvankelijk.
2. Het verzoek tot tussenkomst van de bvba ......... en de comm. va is ontvankelijk.
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
4. De Raad vernietigt de beslissing van de verwerende partij van 16 mei 2012, waarbij het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent van 23 maart 2012 onontvankelijk verklaard wordt en waarbij de verwerende partij beslist dat de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent van 16 mei 2012 haar rechtskracht herneemt.
5. De Raad beveelt de verwerende partij binnen een termijn van 3 maanden vanaf de betekening van dit arrest een nieuwe beslissing te nemen over het administratief beroep van de verzoekende partijen.
6. De Raad legt de kosten van het beroep, bepaald op 350 euro, ten laste van de verwerende partij.
7. De Raad legt de kosten van de tussenkomst, bepaald op telkens 100 euro, ten laste van elke tussenkomende partij afzonderlijk.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting op 18 juni 2013, door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, eerste kamer, samengesteld uit:
Xxxx XXXXXX, | voorzitter van de eerste kamer, |
met bijstand van | |
Xxxxxx XXX XXXX, | toegevoegd griffier. |
De toegevoegd griffier, | De voorzitter van de eerste xxxxx, |
Xxxxxx VAN AKEN | Xxxx XXXXXX |