Zitting 1966-1967 - 884 2
Zitting 1966-1967 - 884 2
Overeenkomst, op 22 juni 1966 te 's-Gravenhage ondertekend, tot wijziging en aanvulling van het op 12 november 1951 te 's-Gravenhage ondertekende
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat, ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Nr. 1
Xxx xxxxxxx van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen: 10 oktober 1966.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer te kennen worden ge- geven uiterlijk op 9 november 1966.
's-Gravenhage, 10 oktober 1966.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 60, lid 2, en onder verwijzing naar artikel 61 , lid 3, van de Grondwet, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U Hoogcdelgcstrenge hierbij de tekst over te leggen van de op 22 juni 1966 ie 's-Gravenhage ondertekende Overeenkomst (Trb. 1966, 177) 1) tot wijziging en aanvulling van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Neder- landen en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, ondertekend te 's-Gravenhage op 12 november 1951.
Een toelichtende nota bij deze overeenkomst gelieve u hier- nevens aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal de overeen- komst aüeen voor Nederland gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
Toelichtende nota
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
In het kader van de aanpassing van de bestaande overeen- komsten ter vermijding van dubbele belasting aan het huidige beleid ten aanzien van de belastingheffing van dividenden onder de werking van zodanige verdragen, zoals dat is aange- kondigd en toegelicht in de Nota inzake de algemene belasting- herziening van 27 juli 1960 (zie Stukken Tweede Kamer, zitting 1959—1960, 5380, 6000, nr. 9), is thans met Zwitser- land overeenstemming bereikt over een herziening van het op
12 november 1951 met dat land gesloten Verdrag ter voor- koming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen (Trb. 1951, 148). Gezien de omvang van het dividendvcrkeer met Zwitserland is daarmede een belangrijke stap voorwaarts gemaakt met de verwerkelijking van het te dien aanzien uitgestippelde beleid. Voorts was het wenselijk enkele bepalingen van het bestaande verdrag waardoor belastingvlucht naar Zwitserland in de hand wordt gewerkt, te herzien.
Behalve over een nieuwe regeling voor de belastingheffing van dividenden is eveneens overeenstemming verkregen over enkele andere wijzigingen en aanvullingen, waaronder voorzie- ningen ten doel hebbende de belastingvlucht tegen te gaan.
Een en ander heeft er toe geleid, dat met Zwitserland een Overeenkomst tot wijziging en aanvulling van het Verdrag van 1951 is gesloten. De ondertekening van de overeenkomst heeft op 22 juni 1966 te 's-Gravenhage plaatsgevonden. De Neder- landse en Franse teksten zijn geplaatst in Tractatenblad 1966.
*) Ncdergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
8842 1
Ingevolge het bestaande verdrag dient Nederland aan inwo- ners van Zwitserland, die Nederlandse dividenden genieten, de volle dividendbelasting terug te geven. Anderzijds verleent Zwitserland aan inwoners van Nederland, die dividenden van Zwitserse lichamen ontvangen, teruggaaf van 27 punten van de totale in Zwitserland geheven bronheffing van 30 pet. In de onderhavige overeenkomst wordt deze regeling vervangen door een nieuwe (artikel I, onderdeel C, letter a), krachtens welke Nederland en Zwitserland wederzijds 15 pet. dividendbelasting zullen heffen op dividenden die door lichamen in het ene land aan inwoners van het andere land worden betaald, behalve wanneer het dividenden betreft die in deelnemingsverhoudingen worden uitgekeerd.
Van de bronheffing op in deelnemingsverhoudingen uitge- keerde dividenden zullen beide landen volledige teruggaaf verlenen. Dit betekent voor deelnemingsdividenden die van Nederland naar Zwitserland gaan een bestendiging van de be- staande toestand. Voor in Nederland uit Zwitserland ontvangen deelnemingsdividenden zal echter de tot dusverre door Zwit- serland in stand gehouden bronheffing van 3 pet. komen te vervallen.
Criterium voor het bestaan van een deelnemingsverhouding is volgens de overeenkomst een aandelenbezit van 25 pet. Dit percentage is in overeenstemming met hetgeen in verschillende andere verdragen (o.a. het gewijzigde Nederlands-Amerikaanse en het Nederlands-Duitse belastingverdrag) als ook in het door het Fiscale Comité van de O.E.S.O. opgestelde model-verdrag als criterium voor een deelnemingsverhouding is voorzien.
De regeling voor deelnemingsdividenden blijft echter buiten toepassing in gevallen waarin de deelnemingsverhouding hoofd- zakelijk in het leven is geroepen of wordt gehandhaafd ten einde volledige teruggaaf van dividendbelasting te verkrijgen en aldus de bronheffing van 15 pet. te ontgaan.
Voor wat interest betreft, voorziet de overeenkomst in een teruggaaf van bronheffing voorzover deze 5 pet. te boven gaat (artikel I, onderdeel C, letter b). Volgens het bestaande verdrag heft Zwitserland thans 10 pet. op interest die door een Zwitsers debiteur aan een inwoner van Nederland wordt betaald. Dat percentage wordt dus gehalveerd. Interest die wordt genoten door inwoners van Zwitserland is in Nederland niet aan bron- heffing onderworpen.
In de overeenkomst zijn voorts voorzieningen getroffen inzake de wijze waarop het land waar de genieter van het dividend of de interest woont, bij zijn eigen belastingheffing rekening houdt met de bronheffing van het andere land (artikel III, onderdeel E). Voor wat Nederland betreft komt deze voorziening hierop neer, dat de over het dividend of de interest verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschaps- belasting zal worden verminderd met de niet voor teruggaaf in aanmerking komende Zwitserse bronheffing over die inkom- sten. Aldus zal de thans ten dele nog bestaande dubbele belasting op die inkomsten worden opgeheven.
De omstandigheid dat in Zwitserland de belastingheffing naar inkomen en winst is verdeeld over de Bondsstaat, de kantons en de gemeenten heeft er toe geleid dat Zwitserland zich in de overeenkomst enige armslag heeft voorbehouden inzake de wijze waarop het ten aanzien van zijn inwoners dubbe'e belasting over dividenden en interesten zal voorkomen. In artikel III, onderdeel C, van de overeenkomst is een tweetal maatregelen tegen belastingvlucht opgenomen. Deze maatregelen hebben betrekking op de winst, behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aan- delen in een Nederlandse vennootschap. De ervarinc heeft ge- leerd, dat de omstandigheid, dat Nederland voorheen bereid was bij verdrag zonder enig voorbehoud af te zien van zijn recht om niet-inwoners in de inkomstenbeslasting te betrekken voor winst behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen in een Nederlandse vennootschap,
2
in het bijzonder in de verhouding tot Zwitserland tot onge- wenste gevolgen heeft geleid, zulks temeer omdat Zwitserland zelf geen belasting over dergelijke vervreemdingswinsten heft. Met het oog hierop is in de overeenkomst bepaald, dat Neder- land in een aantal gevallen gerechtigd blijft de winst uit ver- vreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen in een Nederlandse vennootschap te belasten. In de omschrij- ving van deze gevallen wordt het karakter van de bepaling als maatregel tegen belastingvlucht onderstreept. Het recht tot heffing blijft nl. beperkt tot de gevallen waarin de vervreemding geschiedt door een Nederlander die niet tevens Zwitser is en die in de loop van de vijf jaren, voorafgaande aan de vervreem- ding, inwoner van Nederland is geweest.
Een soortgelijke maatregel is voorzien met betrekking tot dividenden die uit tot een aanmerkelijk belang behorende aan- delen in een Nederlandse vennootschap worden genoten. Ge- durende de eerste vijf jaren nadat een Nederlander zijn woon- plaats van Nederland naar Zwitserland heeft overgebracht, is Nederland niet verplicht tot gedeeltelijke teruggaaf van de dividendbelasting die op die dividenden wordt ingehouden.
In de overeenkomst is tevens een nieuwe regeling neergelegd voor de belastingheffing over het salaris van in Zwitserland wonende directeuren en commissarissen van Nederlandse ven- nootschappen (artikel I, onderdeel B). De regeling dienaan- gaande in het bestaande verdrag gaf in de praktijk aanleiding tot moeilijkheden, aangezien bij de formulering ervan onvol- doende rekening is gehouden met verschillen tussen het Neder- landse en het Zwitserse vennootschapsrecht, waarin een figuur als de Nederlandse directeur niet bekend is. Zo besliste de Hoge Raad bij zijn arrest van 26 januari 1966, B.N.B. 1966/70, dat het vaste salaris van een directeur van een in Nederland gevestigde vennootschap in Zwitserland en in Nederland moet worden belast naar gelang van de arbeid die in elk van de beide landen is verricht. Ten einde de aan dit criterium verbonden praktische moeilijkheden te vermijden werd het gewenst geacht het vaste salaris van zodanige directeuren, ongeacht de ver- houding tussen de in beide landen verrichte arbeid, bij helfte in Nederland en in Zwitserland te belasten. Alle overige be- loningen zoals tantièmes, welke de directeuren genieten, als ook alle beloningen, ongeacht of deze uit vast salaris of uit andere bestanddelen bestaan, van commissarissen zullen in Ne- derland worden belast. Deze regeling is mede van belang voor de bestrijding van belastingvlucht.
De overeenkomst bevat voorts een nieuwe regeling voor de belastingheffing over niet tot het vermogen van een onder- neming behorende hypothecaire vorderingen (artikel I, onder- deel A), welke aansluit bij de door de O.E.S.O. aanbevolen be- paling. Een overeenkomstige regeling komt reeds voor in de met Denemarken, Zweden en- Noorwegen gesloten verdragen ter vermijding van dubbele belasting.
In artikel I, onder D, van de overeenkomst is een non- discriminatieregeling opgenomen, welke vrijwel letterlijk over- eenstemt met de door de O.E.S.O. voorgestelde bepaling.
De overeenkomst zal voor de inkomstenbelasting en de ven- nootschapsbelasting toepassing vinden met ingang van het be- lastingjaar 1967. De regeling voor dividenden en interest geldt voor inkomsten die na 31 december 1966 vervallen.
De overeenkomst zal een integrerend bestanddeel uitmaken van het bestaande verdrag. Dit brengt mede, dat zij op de voet van artikel 12 van het verdrag kan worden uitgebreid tot Suriname en de Nederlandse Antillen.
De Staatssecretaris van Financiën,
X. XXXXXXXXXX.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
J. CALS.