RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Xxxxxxx 000
0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 XX Xxxxxxxxxx
Tel. 0000 000 000
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
| t.b.v. een woongebouw met 9 appartementen
| aan de Xxxxxxxxxxx 00 – 29 te Maassluis
November 2021
Ruimtelijke Onderbouwing
t.b.v. het doorlopen van een afwijkingsprocedure als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het realiseren van een woongebouw met 9 appartementen aan de Xxxxxxxxxxx 00 – 29 te Maassluis
Opgesteld door : Legalexion
Opsteller : mr. X.X. xxx Xxxxxx
Datum : 26 november 2021
Versie 1
Kenmerk : 19400/4
Inhoudsopgave
1. INLEIDING 5
1.1 AANLEIDING 5
1.2 PLANGEBIED 5
1.3 Vigerend bestemmingsplan 6
1.4 Planologische procedure 6
1.5 LEESWIJZER 6
2. RUIMTELIJK BELEID 7
2.1 NATIONAAL 7
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 7
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking 7
2.3 Provinciaal Beleid 8
2.3.1 ALGEMEEN 8
2.3.2 Provinciale Omgevingsvisie 9
2.3.3 Provinciale Omgevingsverordening 11
2.4 GEMEENTELIJK 11
2.4.1 Structuurvisie 2012‐2025 en bijbehorend Integraal stedelijk functieprogramma 11
2.4.2 WOONVISIE 2019 ‐ 2024 12
2.4.3 Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012 13
2.4.4 Waterbeheerplan 2016‐2021 (hoogheemraadschap) / Waterplan Maassluis 2008‐2015 13
2.4.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2014‐2018 14
2.4.6 Archeologiebeleid Maassluis 14
2.4.7 Duurzaamheidsprogramma gemeente Maassluis (2017) 15
3. STEDENBOUWKUNDIGE EN LANDSCHAPPELIJKE ANALYSE 16
3.1 Bestaande situatie 16
3.2 NIEUWBOUW 18
4. VERKEERSKUNDIGE ASPECTEN 22
4.1 PARKEREN 22
4.2 Verkeersontsluiting en bereikbaarheid 23
5. OMGEVINGS- EN MILIEUASPECTEN 24
5.1 WATER 24
5.1.1 INLEIDING 24
5.1.2 WATERTOETS 24
5.1.2.1 Bestaand stedelijk gebied 24
5.1.2.2 OPPERVLAKTEWATER 25
5.1.2.3 Riolering en afkoppeling 26
5.1.2.4 Waterkeringen & waterveiligheid 26
5.1.2.5 WATEROPGAVE 26
5.1.2.6 Bodem en grondwater 27
5.1.2.7 KLIMAATADAPTATIE 28
5.2 Luchtkwaliteit 28
5.3 NATUUR 29
5.3.1 INLEIDING 29
5.3.2 Natuurtoets 29
5.4 Externe veiligheid 31
5.4.1 INLEIDING 31
5.4.2 Relevante risicobronnen voor het projectgebied 32
5.5 GELUID 33
5.5.1 Xxxxxxxxxxxxxxxxx 00
5.5.2 Industrielawaai 35
5.5.3 CUMULATIE 35
5.6 BODEM 35
5.6.1 ALGEMEEN 35
5.6.2 ONDERZOEK 36
5.7 Bedrijven en milieuzonering 36
5.8 Vormvrije m.e.r.‐beoordeling 37
5.8.1 INLEIDING 37
5.8.2 Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.‐beoordeling 38
6 CULTUURHISTORIE & ARCHEOLOGIE 40
6.1 Monumenten / Beschermd stads‐ en dorpsgezicht 40
6.2 ARCHEOLOGIE 40
7 UITVOERBAARHEID 42
7.1 Economische uitvoerbaarheid 42
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 42
OVERZICHT BIJLAGEN 43
1. INLEIDING
1.1 Aanleiding
Voor een locatie aan de Xxxxxxxxxxx 00 – 29 te Maassluis bestaat het voornemen om aldaar 9 appartementen te realiseren. Op deze herontwikkelingslocatie stonden 4 grondgebonden woningen en een pand voor opslag. Deze bebouwing wordt gesloopt. De nieuwbouw wordt gerealiseerd op ongeveer dezelfde plek als de bestaande bebouwing.
De betreffende herontwikkellocatie is geheel in eigendom van een (private) ontwikkelaar.
Het ter plaatse geldende planologische regime, namelijk het bestemmingsplan ‘Rozelaan e.o.’, biedt geen mogelijkheden voor de bouw van de appartementen. Om die reden dient een planologische procedure te worden doorlopen. In dit geval een procedure voor een omgevingsvergunning waarbij afgeweken worden van het bestemmingsplan. Daarvoor dient deze ruimtelijke onderbouwing.
1.2 Plangebied
De bouwlocatie wordt kadastraal aangeduid als gemeente Maassluis, sectie D, nummers 8024, 8025 en 7901, plaatselijk gemerkt als Xxxxxxxxxxx 00 – 00 xx Xxxxxxxxx.
Fig. 1.1 Luchtfoto Xxxxxxxxxxx 00 – 29 te Maassluis met projectlocatie (rood omkaderd) bron: Google Earth
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan ‘Rozelaan e.o’ rust op het perceel de bestemming ‘Bedrijven’. Binnen deze bestemming is woningbouw niet toegestaan.
Fig. 1.2 Uitsnede bestemmingsplan ‘Rozelaan e.o.’ (planlocatie: zie rode pijl)
1.4 Planologische procedure
Het bevoegd gezag is bereid medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de bouw van de in de aanvraag zijnde woning. Om het bouwplan planologisch te kunnen inpassen, is het noodzakelijk dat er een procedure wordt gevolgd ter afwijking van het bestemmingsplan. Middels het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Hier gaat het om een geval als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo. Voor een dergelijke omgevingsvergunning is de zogenaamde uniforme openbare voorbereidings‐procedure van toepassing, als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het verlenen van de omgevingsvergunning stelt artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo als voorwaarde dat het uiteindelijke afwijkingsbesluit een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ bevat. Tevens is het noodzakelijk dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeeft. Dit document betreft een dergelijke ‘goede ruimtelijke onderbouwing’.
1.5 Leeswijzer
Allereerst volgt in hoofdstuk 2 een overzicht van het geldende ruimtelijke beleid. Daarin komt vooral het locatiespecifieke beleid aan bod. Vervolgens bevat hoofdstuk 3 een stedenbouwkundige analyse, waarbij het gebied gekarakteriseerd wordt en ook het bouwplan zelf aan de orde komt. Hoofdstuk 4 gaat in op de verkeerskundige aspecten van het project. De milieu‐ en omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 5 beschreven. Daarna volgt een hoofdstuk over cultuurhistorie en archeologie. Ten slotte onderbouwt hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan.
2. RUIMTELIJK BELEID
Dit hoofdstuk bevat het relevante ruimtelijk beleid voor het projectgebied en nieuwbouwplan, dat door de verschillende overheden in verdragen, visies, beleidsnota’s en overige documenten is vastgelegd.
2.1 Nationaal
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk‐ en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR een drietal Rijksdoelen geformuleerd:
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
de bereikbaarheid verbeteren;
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van haar inwoners.
Bij de realisatie van de appartementen aan Xxxxxxxxxxx 00 – 29 te Maassluis zijn er geen nationale belangen in het geding.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Ingevolge artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijk ordening dient, in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te worden getoetst aan de zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Doelstelling van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening te waarborgen door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Als dat niet mogelijk is, dan moet worden gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Artikel 3.1.6 lid 2 luidt als volgt:
‘De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.’
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of hier daadwerkelijk sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening geeft voor ‘stedelijke ontwikkeling’ immers de volgende definitie:
‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.’
In het Besluit ruimtelijke ordening is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de zogenaamde overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State over de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Conclusie
Nu het plan hier 9 woningen betreft, is er geen sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande kan een nadere toelichting als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening hier achterwege blijven.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Algemeen
Het Omgevingsbeleid van Zuid‐Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het provinciale Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid‐Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
De beleidskeuzes zijn opgenomen in de provinciale database Omgevingsbeleid welke digitaal raadpleegbaar is via de website van de provincie. Naast de inhoudelijke beleidsuitwerking zijn
in de raadpleegomgeving ook relaties tussen de beleidskeuzes zichtbaar gemaakt. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.
De geconsolideerde versie van het Omgevingsbeleid Zuid‐Holland is in werking getreden op 1 april 2019.
Opgavegericht samenwerken
Het Omgevingsbeleid krijgt verder vorm via een opgavegerichte aanpak. Dat wil zeggen dat de provincie vanuit maatschappelijke opgaven bepaalt welke onderdelen van het omgevingsbeleid worden aangepast. Voorziene aanpassingen in het omgevingsbeleid zijn terug te vinden in de Lange Termijn Agenda Omgevingsbeleid van Provinciale Staten.
De provincie Zuid Holland onderschrijft verder de filosofie van de Omgevingswet die in 2021 in werking treedt: minder en overzichtelijker regels, lokaal maatwerk, meer ruimte voor maatschappelijke initiatieven en meer vertrouwen. De wet gaat uit van samenwerking en gecoördineerd optreden van de verschillende overheidslagen. De grote maatschappelijke opgaven zijn vrijwel altijd multischalig en vragen inzet van meerdere overheden en maatschappelijke partijen. Daarbij ondersteunt men van harte het uitgangspunt van de wet dat taken en bevoegdheden in principe op lokaal niveau worden uitgevoerd, tenzij een expliciet provinciaal belang betrokkenheid van de provincie noodzakelijk maakt. Gelet op de aard en schaal van deze samenhangende beleidskeuzes, rekent de provincie deze tot een provinciaal belang.
Het is bovenal de bedoeling dat alle samenwerkende overheden ontwikkelingsgericht, integraal en samen met belanghebbenden gaan werken aan de maatschappelijke opgaven die zich voordoen. Dit is precies de manier waarop het provinciale bestuur van Zuid‐Holland wil werken: een partner die open staat voor vernieuwing, samenwerkt, zich dienstbaar opstelt en waar nodig haar verantwoordelijkheid neemt
2.3.2 Provinciale Omgevingsvisie
Algemeen
Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
1. een INTRODUCTIE op het omgevingsbeleid, waarin zijn opgenomen de kaartbeelden en beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur;
2. de ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: AMBITIES EN STURING. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.
3. een beschrijving van de OMGEVINGSKWALITEIT van Zuid‐Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
4. de samenhangende BELEIDSKEUZES voor de fysieke leefomgeving. Dit bestaande beleid is integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.
De Omgevingsvisie omvat daarnaast de volgende wettelijk verplichte plannen:
de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
het verkeers‐ en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits‐beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het provinciaal omgevingsbeleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Dit sluit aan bij de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid gewerkt, die het provinciaal belang betreffen. Twee van de twaalf provinciale ’Opgaven Omgevingskwaliteit’ zijn:
Ruimte en verstedelijking
Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
Wonen
Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen.
Onderhavig bouwplan ziet op het realiseren van 9 woningen binnen stedelijk gebied. Het plan bestaat uit 9 appartementen voor starters op de verdiepingen en 2 wat grotere appartementen voor senioren op de begane grond. Aan de betreffende appartementen bestaat grote behoefte, zowel bij de starters als bij de senioren.
De bebouwing op het perceel heeft een vervallen staat. Deze bebouwing zal worden gesloopt. Dat betekent dat het perceel zal winnen aan ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit.
Inpassen, aanpassen en transformeren
Het provinciale ruimtelijke beleid gaat uit van drie mogelijkheden wat betreft ruimtelijke ontwikkeling in een gebied: inpassen, aanpassen en transformeren. Het type ontwikkeling wordt bepaald aan de hand van de begrippen gebiedsidentiteit, structuur en kavel. Hierover het volgende.
- Gebiedsidentiteit
De projectlocatie is gelegen in het centrum van Maassluis. In het centrum zijn diverse functies aanwezig. De omgeving van de planlocatie wordt met name gekenmerkt door de aanwezigheid van woningen en een kerkgebouw (de Immanuelkerk) tegenover de bouwlocatie.
- Structuur
De structuur van de omgeving bestaat uit stedelijke lintbebouwing (aaneengebouwde bebouwing), direct verbonden aan de Marelstraat. Aan deze structuur verandert dit plan niets.
- Kavel
De kavel betreft een aaneengesloten terrein waarop reeds bebouwing aanwezig was.
In dit geval kan worden geconcludeerd dat er sprake is van inpassing van het plan. De ontwikkeling sluit immers aan op de bestaande identiteit (er was al sprake van ‘wonen’) en structuur van het gebied (er stond al bebouwing op de betreffende locatie en de indeling van het (omliggende) gebied blijft hetzelfde).
Conclusie
Kortom: de realisatie van de 9 appartementen sluit aan op de uitgangspunten van de provinciale omgevingsvisie.
2.3.3 Provinciale Omgevingsverordening
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de Omgevingsverordening er één is. De Omgevingsverordening Zuid ‐ Holland stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. De inhoud is van toepassing op de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving, waarbij een provinciaal belang speelt. De provincie heeft in de Omgevingsverordening daarom onder meer regels opgenomen over activiteiten in de fysieke leefomgeving, zoals bodemsanering en flora‐ en fauna activiteiten, de leefomgevingskwaliteit en instructieregels aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo worden er bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan bestemmingsplannen welke de ontwikkeling van bedrijven of kantoren mogelijk maken of welke betrekking hebben op gebieden met een provinciaal belang, zoals langs provinciale vaarwegen of nabij landgoederen en kastelen.
Ingevolge de provinciale verordening valt de projectlocatie binnen het stedelijk gebied. Artikel
6.10 lid 1 bepaalt het volgende:
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Zoals eerder opgemerkt, kan dit plan niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 2.1.2). Artikel 6.10 staat niet aan deze ontwikkeling in de weg. Voorts zijn er geen andere bepalingen in de provinciale verordening die een belemmering vormen voor de realisatie van dit bouwplan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande voldoet het bouwplan aan de regels uit de Omgevingsverordening.
2.4 Gemeentelijk
2.4.1 Structuurvisie 2012-2025 en bijbehorend Integraal stedelijk functieprogramma Structuurvisie Maassluis 2012‐2025 bevat de ambitie van de gemeente als het gaat om beleid en ontwikkelingen in die periode. Maassluis streeft ernaar een sociale en financieel gezonde stad te zijn. Centraal hierbij staat het behoud van de kwaliteit van de stad voor wonen en
werken. Om dit te bewerkstelligen heeft de gemeenteraad op 17 april 2012 de Structuurvisie 2012‐2025 vastgesteld. De in 2007 vastgestelde Gebiedsvisie heeft hiervoor als basis gediend. De structuurvisie vormt dan ook het kader waarbinnen toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen worden aangestuurd en beoordeeld. Hierbij geeft de bijbehorende visiekaart het globale streefbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Maassluis weer. De structuurvisie is daarmee een belangrijk instrument voor de afweging van ruimtelijke beslissingen en voor het aangeven van de beleidsrichting voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsplannen en projectbesluiten.
Met betrekking tot het beleidsveld 'wonen' wordt in het hoofdstuk 'Integraal stedelijk functieprogramma' gesteld, dat de gemeente taken heeft om:
1. te zorgen dat bestaande wijken en buurten toekomstwaarde hebben en dat nieuwbouw aanvullend is;
2. de specifieke vraag van woningzoekenden waar mogelijk met potentiële kopers/huurders in kaart te brengen;
3. qua woonmilieu en vraag kansrijke projecten te versterken met gemeentelijke investeringen in de openbare ruimte en voorzieningen.
Binnen Maassluis bestaat een overschot van het suburbane compacte woonmilieu. Gestreefd wordt naar een meer gevarieerd aanbod en gemengde wijken met zowel huur‐ als koopwoningen in verschillende prijsklassen. Het gaat hierbij om een nieuwbouwprogramma van zo'n 3.750 woningen voor de komende jaren, waartegenover een sloopprogramma van circa 1.000 woningen staat.
2.4.2 Woonvisie 2019 - 2024
De Woonvisie 2019 – 2024, vastgesteld d.d. 15 oktober 2019, bevat de hoofdlijnen van het woonbeleid en de volkshuisvesting van de gemeente Maassluis. De Woonvisie doet dus uitspraken over de gehele gemeente Maassluis en alle inwoners en woningzoekenden. Deze woonvisie geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat de gemeente Maassluis voor ogen staat in de jaren 2019 – 2024, voortbouwend op drie documenten:
De ruimtelijke structuurvisie 2012‐2025
Het coalitieakkoord 2018‐2022 “Samen Maassluis. Investeren in een duurzame stad”
Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018‐2030
De woonvisie is daarmee het kader voor beslissingen door de gemeente op het beleidsterrein wonen. Het woonbeleid van de gemeente Maassluis is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Maassluis voor iedereen: Maassluis streeft naar een goede en passende woning in een fijne buurt, voor alle inwoners van Maassluis: jong en oud, alleenstaand of met gezin en betaalbaar voor alle inkomensgroepen. Het is belangrijk dat ieder die woont of wil wonen in Maassluis een woning kan vinden die bij hem of haar past. Als de behoeften verschuiven moet het mogelijk zijn om een andere passende woning te vinden. Of het nu gaat om gezinsuitbreiding of passend wonen als je ouder wordt.
Maasluis wil leefbare, gemengde wijken: Maassluis streeft naar gemengde wijken met zowel huur‐ als koopwoningen in verschillende prijsklassen, die aansluiten bij de woonlasten die mensen in Maassluis, de regio en daarbuiten kunnen betalen. Een Maassluis waarin wordt omgezien naar elkaar, men elkaar kent en elkaar helpen als
het nodig is. Daarom worden gemengde wijken gebouwd, wordt kansenongelijkheid bestreden en is het streven om de sociale cohesie de komende jaren te vergroten.
Maassluis investeert in een duurzame toekomst: De gemeente blijft inzetten op het verbeteren van de stad. Maassluis gaat de komende jaren flink bouwen. Zo komen er extra mogelijkheden voor jongeren, eenpersoonshuishoudens, startende gezinnen en ouderen. Zo wordt ook het draagvlak voor onze voorzieningen versterkt. Vanzelfsprekend zijn klimaatadaptieve maatregelen en de energietransitie een belangrijk onderdeel van onze duurzame toekomst.
De nieuwbouw bestaat uit het realiseren van appartementen voor de verhuur in het goedkopere segment. Dit sluit aan op het uitgangspunt van de woonvisie, om extra woongelegenheid te creëren voor starters, jongeren en eenpersoonshuishoudens. Aan deze appartementen bestaat veel behoefte.
2.4.3 Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012
In februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders heeft de beleidsregels "Parkeren Maassluis 2012" vastgesteld. In deze beleidsregels zijn parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn bij bouwplannen. Daarnaast zijn in dit document regels opgenomen, onder welke voorwaarden van de parkeernormen afgeweken mag worden. Met deze beleidsregels wordt duidelijkheid en rechtszekerheid geboden aan bouwaanvragers en belanghebbenden.
In paragraaf 4.1 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt verder ingegaan op de toetsing van dit bouwplan aan de Nota Xxxxxxxxxxxxx. Daaruit blijkt dat het beoogde plan voldoet aan de uitgangspunten van de betreffende parkeernota.
2.4.4 Waterbeheerplan 2016-2021 (hoogheemraadschap) / Waterplan Maassluis 2008- 2015
Het Waterbeheerplan is de leidraad voor het handelen van Xxxxxxxx in de planperiode 2016‐ 2021. Bij de uitvoering van het plan staan de kerntaken van Delfland voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Deze kerntaken staan niet op zichzelf, maar vormen een integrale opgave voor een toekomstbestendig watersysteem. Xxxxxxxx heeft daarom vier richtinggevende integrale thema’s gedefinieerd die in de planperiode worden uitgewerkt tot een strategie:
1. Een zelfvoorzienend gezond en schoon watersysteem
Xxxxxxxx heeft in 2017 een strategie vastgesteld om op een toekomstbestendige wijze kringlopen te sluiten en (nagenoeg) zelfvoorzienend te kunnen zijn in de waterbehoefte
2. Interactie tussen watersysteem en waterketen
Xxxxxxxx vervult zijn zorgplichten door de kerntaken integraal uit te voeren en de werkzaamheden te koppelen aan een steeds sneller veranderende omgeving
3. Stedelijk waterbeheer en klimaatadaptatie
Delfland gaat in nauwe samenwerking met gemeenten en andere belanghebbenden de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie nader uitwerken en uitdragen, waardoor de sponswerking in het sterk verharde gebied van Delfland toeneemt en bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaatadaptief wordt gehandeld
4. Iedereen bewust van water
In 2021 zijn inwoners van Delfland zich bewust van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen handelingsperspectieven
Een groot deel van de dijken binnen het gebied van het hoogheemraadschap van Delfland is multifunctioneel van aard. Er is op, in en naast de dijk gebouwd voor verkeer, recreatie of woningen. Xxxxxxxx werkt aan het vergezicht om deze multifunctionele dijken ook veilig te laten zijn. Daarbij werken zij samen met gebiedspartners om bijvoorbeeld historische stadskernen te behouden en de veiligheid te garanderen. Delfland ondersteunt en faciliteert innovaties in het waterbeheer en denkt mee met de belangen van gebiedspartners. Dit alles moet leiden tot een duurzaam waterbeheer in een van de dichtst bebouwde, laagst gelegen en meest dynamische delen van de Randstad.
In samenwerking met het hoogheemraadschap is het gemeentelijk waterbeleid vastgelegd in het Waterplan Maassluis 2008‐2015. Hierin is opgenomen hoe Maassluis zich voorbereidt op toekomstige klimaatsveranderingen en hoe de chemische en ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewater verbeterd kan worden. Met dit plan wordt invulling gegeven aan de wensen en eisen uit onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast wil Maassluis met dit waterplan gestalte geven aan de wens om het water meer te beleven en de natuurlijke omgeving te versterken, ondersteund door een robuust en goed functionerend watersysteem. Om dit te realiseren is in het waterplan een maatregelenpakket opgenomen.
De waterhuishoudkundige effecten van dit plan zijn beperkt. Het plan kan voldoen aan de eisen die vanuit het waterschap en de gemeente ten aanzien van de waterhuishouding worden gesteld. Voor de verdere toetsing wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze ruimtelijke onderbouwing.
2.4.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2014-2018 en Maassluis Rainproof
Het in 2014 vastgestelde gemeentelijk rioleringsplan, waarin de resterende maatregelen uit het waterplan zijn meegenomen, geeft aan wat nodig is op het gebied van rioolbeheer en ‐ onderhoud en welke inspanningen gedaan moeten worden in Maassluis. Daarnaast wordt zo optimaal mogelijk inzet gepleegd ter beperking van de milieubelasting en om lozingen zo schoon mogelijk aan te leveren bij de zuiveringsinstallaties, in samenwerking met andere partijen, waaronder het Hoogheemraadschap van Delfland.
Bij het (her)inrichten van nieuwe stedelijke gebieden wordt gekozen voor het realiseren van een duurzaam en integraal watersysteem. Indien technisch haalbaar wordt gestreefd naar het maximaal niet aansluiten van het verhard oppervlak. Door het ontvlechten van waterstromen en de aanleg van een gescheiden rioolstelsel, wordt optimaal gebruik van het vuilwaterriool bevorderd.
Tevens heeft Maassluis tegenwoordig het zogenaamde rainproof‐beleid: ‘Maassluis Rainproof’. Ook Maassluis heeft de afgelopen jaren last gehad van extreme regenbuien. Het rainproof‐beleid bevat een aantal maatregelen die juist die regenwaterknelpunten op kunnen lossen. Maatregelen als bergen in de haven en water afvoeren naar diepere bodemlagen (zogenaamde diepte infiltratie) behoren hiertoe.
2.4.6 Archeologiebeleid Maassluis
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn gemeenten verantwoordelijk voor het archeologisch beleid binnen de stadsgrenzen. Daarvoor heeft Maassluis informatie nodig over wat zich in de grond bevindt. Hiertoe heeft de gemeenteraad het Archeologiebeleid Maassluis 2013 vastgesteld. Onderdeel van dit beleid is de Archeologische waarden‐ en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart gelden voor het gemeentelijk grondgebied diverse archeologische verwachtingswaarden. Op 19 mei 2015 is een geactualiseerde versie van het Archeologiebeleid Maassluis door de gemeenteraad
vastgesteld. Deze actualisatieslag heeft tot enkele wijzigingen op de waarden‐ en verwachtingenkaart geleid. Voor de doorvertaling van dit geactualiseerde beleidsdocument naar dit plan wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
2.4.7 Duurzaamheidsprogramma gemeente Maassluis (2017)
De gemeente Maassluis heeft hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. De ambitie van het programma duurzaamheid is dan ook: ‘het voorzien in de behoeften van huidige generaties zonder daarmee de mogelijkheden voor de toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’ (Commissie Brundtland, 1987). Dit houdt in dat de gemeente Maassluis 1) een stad is die zo is ingericht dat het een bijdrage levert aan het terugdringen van de factoren die het leven van toekomstige generaties belasten en 2) is toegerust op de effecten van het veranderende klimaat. Dit wordt bereikt door het stellen van duurzame ontwikkeling als een standaard uitgangspunt voor keuzes en beleid van het bestuur, de inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties in Maassluis. Daarnaast heeft de gemeente in het coalitieakkoord ‘Maassluis dichtbij: verbinden en vooruitzien’ vastgelegd dat de gemeente haar ambitieuze milieu‐ en klimaatbeleid voortzet met als doel duurzame wijken.
Er wordt ingezet op een lager energieverbruik en op het meer gebruik maken van duurzaam opgewekte energie. De gemeente wil hierin het goede voorbeeld geven naar haar bewoners en bedrijven. Vandaar dat de gemeente gaat voor duurzame gebiedsontwikkeling en infrastructuur, zowel bij nieuwe projecten, als bij herinrichting, beheer en onderhoud. Hierbij zet de gemeente zich in om alle nieuwbouw CO2‐ en klimaatneutraal te ontwikkelen.
Conclusie
Het bouwplan voorziet in de realisatie van 9 appartementen. Door woningen te realiseren voor deze doelgroepen wordt een bijdrage geleverd aan het beleid uit de gemeentelijke structuur‐ en woonvisie. Aan dit soort (levensloopbestendige) woningen, vlak bij veel centrumvoorzieningen, bestaat immers grote behoefte. Bovendien draagt dit bouwplan bij aan meer variatie in de wijk. De meeste woningen in de directe omgeving betreft immers grondgebonden woningen.
Voorts sluit het bouwplan aan op het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid. Zo worden de appartementen in de nieuwbouw conform de Wet Voortgang energietransitie gasloos uitgevoerd. Doordat de appartementen ook gebouwd worden volgens het meest recente Bouwbesluit. Dit leidt tot een afname van de CO2‐uitstoot. Bij de (ver)bouw zal tevens zoveel als mogelijk voorzien worden in het gebruik van duurzame (bouw)materialen. Het is aan de eindgebruikers van hun woning om deze naar eigen wens zo energiezuinig mogelijk in te richten, bijvoorbeeld door het toepassen van waterbesparende kranen, het aanleggen en gebruiken van zonne‐energie en/of het toepassen van LED‐verlichting.
Gelet op het voorgaande past het bouwplan binnen het geldende gemeentelijke beleid.
3. STEDENBOUWKUNDIGE EN LANDSCHAPPELIJKE ANALYSE
Het voorliggende plan wijkt af van de vigerende bestemmingsregeling voor deze gronden. De stedenbouwkundige en kwalitatief‐ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan zal daarom nader moeten worden beoordeeld en onderbouwd. Hierna wordt een stedenbouwkundige onderbouwing worden gegeven van het plan.
3.1 Bestaande situatie
Algemeen
Het bouwplan wordt gerealiseerd in het gebied dat in de Welstandsnota Maassluis 2012 wordt aangeduid als ‘stedelijke lintbebouwing’. De stedelijke lintbebouwing zijn uitlopers van het beschermd gezicht en hebben gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter. Daarnaast zijn er meer recente grotere complexen waarin gewoond wordt. Het gebied bestaat voornamelijk uit (een deel van) de bebouwing aan de Groen van Prinstenerkade, Noordvliet Noordzijde, Wagenstraat, Marelstraat, Korte Boonestraat Nieuwe Kerkstraat, Noorddijk en Zuiddijk.
De woonbebouwing aan deze straten bestaan uit onderbroken straatwanden met individuele panden, korte rijen woningen en meer recente blokken met appartementen. Uitzondering is de Groen van Prinstererkade met een aaneengesloten straatwand. In het gebied is sprake van enige functiemenging. Voortuinen komen voor, echter niet aan de Marelstraat.
De rooilijn van de bebouwing volgt de weg en heeft kleine verspringingen. Bij rijen en complexen is de rooilijn in samenhang. Bebouwing is bij voorkeur georiënteerd op de weg. De bebouwing is gevarieerd en heeft een individueel karakter, hoewel bij rijen herhaling voorkomt en ook de individuele woning in een complex deel uitmaakt van het samenhangend geheel.
De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat veelal uit één tot twee lagen met een kap. Appartementencomplexen hebben tot drie lagen en variëren in maat en schaal. De nokrichting loopt evenwijdig aan of staat haaks op de weg. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw. Winkels en bedrijven hebben veelal een afwijkende begane grond. Er komen veel verschillende op‐ en aanbouwen voor.
Bijzondere elementen zijn gebouwen met een bijzondere functie, zoals de kerken aan de Wagenstraat en Marelstraat. Deze gebouwen vormen accenten door hun ligging in het stedelijk weefsel en de afwijking in massa, opbouw en vorm.
Locatie
De locatie betreft de kadastrale percelen D 8025, D 8024 en D 7901 met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 550 m2. De locatie is (nagenoeg) geheel bebouwd met drie panden waarvan een deel in gebruik is geweest als garagebedrijf. De daadwerkelijke garage‐ activiteiten vonden elders plaats; op de locatie was voornamelijk sprake van stalling van auto’s.
De locatie grenst aan de achterzijde aan de onbebouwde binnenplaats die is gelegen aan achterzijde aan de achtertuinen van de woningen aan de Marelstraat, de Scheerderij en de Nieuwe Kerkstraat en de Wagenstraat en aan de achtertuinen van de woningen aan de Nieuwe Kerkstraat.
Fig. 3.1 Luchtfoto projectlocatie (zie rode pijl)
Fig. 3.2 Gevelbeeld bestaande situatie
Fig. 3.3 Bestaande bebouwing tegenover kerk
Aan de voorzijde grenst de nieuwbouwlocatie direct aan de Marelstraat, waarbij aan de overzijde van de straat zich de Immanuelkerk bevindt.
De huidige bebouwing op de projectlocatie bestaat uit 1,5 bouwlaag met een kap. De direct aansluitende bebouwing aan de Marelstraat bestaat uit twee bouwlagen.
De bouwtechnische staat van de huidige bebouwing is slecht. Deze slechte staat van de bebouwing heeft een negatieve uitstraling naar de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving. Mede om die reden is nieuwbouw wenselijk.
Fig. 3.4 Plattegrond bestaande situatie
3.2 Nieuwbouw
Het bouwplan bestaat uit de realisatie van 9 appartementen, waarvan 6 appartementen een oppervlakte krijgen van circa 65 m2 (3‐kamer‐appartementen) en 3 appartementen een oppervlakte van circa 45 m2 (2‐kamer‐appartementen).
Het nieuwe woongebouw wordt gepositioneerd in de gevellijn van de bestaande bebouwing. De twee wat grotere appartementen worden gerealiseerd op de begane grond. Deze zijn bestemd voor senioren. De andere appartementen zijn bestemd voor starters, en worden gerealiseerd op de verdiepingen.
Aan de achterzijde en tegen de zijgevel (oostgevel) van de het pand worden de bergingen gerealiseerd. Ieder appartement krijgt een eigen berging.
Het nieuwe appartementengebouw bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De bouwhoogte van het gebouw bedraagt maximaal 9,25 meter. Daarmee sluit de nieuwbouw aan op de bestaande bouwhoogte. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan geldt voor een gedeelte van het perceel immers een bouwhoogte van 10 meter en deels een bouwhoogte van 6 meter, waarbij wordt aangetekend dat die 6 meter hoogte lager is dan de hoogte van de bestaande
bebouwing. Gelet op de maximale bouwhoogte van 9,25 meter wordt voorkomen dat de nieuwbouw een te prominente plaats gaat krijgen in verhouding tot de omliggende bebouwing. Bijkomend effect is dat hierdoor de ‘hoogbouw’ van de kerk gerespecteerd wordt.
Het nieuwe appartementengebouw zal worden voorzien van een entreepartij aan de zijde van de Marelstraat. Deze entreepartij steekt iets uit de gevel, zodat een gevarieerder gevelbeeld ontstaat. Bovendien versterkt dit de suggestie van de aanwezigheid van grondgebonden eengezinswoning, wat aansluit op de aanwezigheid van de omliggende grondgebonden eengezinswoningen.
De betreffende functie van wonen, alsmede de opzet van het bouwplan en de toegestane bouwvolumes, worden als passende beschouwd op het perceel en binnen de stedenbouwkundige context. Het plan biedt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Kortom: de beoogde ontwikkeling resulteert in een kwalitatief‐ruimtelijk aanvaardbaar plan voor dit gedeelte van Maassluis.
Fig. 3.5 Voorgevel nieuwbouw
Fig. 3.6 Achtergevel nieuwbouw
Fig. 3.7 Zijgevel nieuwbouw
Fig. 3.9 Bovenaanzicht nieuwe situatie
Situering ten opzichte van omliggende bestaande bebouwing
Teven is rekening gehouden met een goede situering van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande bebouwing. Hierover het volgende.
De afstand tot de bestaande woningen aan de Nieuwe Kerkstraat bedraagt op zijn minst 11 meter. Deze afstand tot het bouwplan, dat een hoogte krijgt van maximaal 9,25 meter, wordt als voldoende ruim beschouwd. Bovendien verandert deze afstand niet ten opzichte van de bestaande situatie.
Ten opzichte van de aan direct aansluitende bebouwing aan de Marelstraat verandert er niet veel, omdat er in de bestaande situatie ook reeds sprake was van bebouwing op de locatie.
Belangen omwonenden
Om tot een aanvaardbare planologische inpassing te komen, is er gekeken of het plan ook verantwoord is vanuit het perspectief van de bestaande bebouwing c.q. omwonenden. Zoals hierboven al opgemerkt, bedraagt de afstand van de nieuwbouw ten opzichte van de meest nabijgelegen woningen 11 meter aan de Nieuwe Kerkstraat. De hoogte van de bebouwing (9,25 meter) vormt gelet op deze afstand geen belemmering voor het goede woon‐ en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen.
Ten opzichte van de bewoners van de direct aansluitende woningen / appartementen aan de Marelstraat verandert er niet veel, omdat er in de bestaande situatie ook reeds sprake was van bebouwing met woningen op de locatie.
Ten slotte wordt opgemerkt dat bij de realisatie van dit bouwplan de regels uit het (privaatrechtelijke) burenrecht worden gerespecteerd.
Het plan heeft dan ook geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon‐ en leefklimaat van omwonenden.
Conclusie
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat het voorliggende bouwplan weliswaar afwijkt van de bestemmingsregeling uit het vigerende bestemmingsplan, maar wel resulteert in een goede aansluiting op de bestaande bebouwing. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt het bouwplan daarom positief beoordeeld en bestaat er (stedenbouwkundig gezien) geen bezwaar tegen de afwijkingen van het vigerende bestemmingsplan.
4. VERKEERSKUNDIGE ASPECTEN
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de voor dit project relevante aspecten met betrekking tot het parkeren en met betrekking tot de ontsluiting van het gebied.
4.1 Parkeren
Zoals in paragraaf 2.4.3 reeds opgemerkt is het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen in de nota ‘Parkeren Maassluis 2012’. Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in voornoemde beleidsnota.
Hieronder worden eerst de parkeernormen gegeven die gelden voor het centrum. Daaronder wordt aangegeven wat de parkeerdruk is in de bestaande en in de gewenste situatie.
8 van de 9 appartementen hebben een oppervlakte tussen 45 en 75 m2. Daarvoor geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning.
1 appartement heeft een oppervlakte van minder dan 45 m2. Daarvoor geldt een parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen.
Daarmee komt dit plan op een totale parkeerdruk van 9,9 parkeerplaatsen.
In de bestaande situatie is sprake van een parkeerdruk van 5,7 parkeerplaatsen. Dat betekent een extra parkeerdruk van 4,2 parkeerplaatsen.
In de nieuwe situatie zijn dus meer parkeerplaatsen benodigd dan in de bestaande situatie. Er zijn zowel in de oude als in de nieuwe situatie geen parkeerplaatsen beschikbaar op eigen grond. De initiatiefnemer heeft hierover met de gemeente afgesproken een storting te doen in het zogenaamde parkeerfonds. Daarmee krijgt de gemeente de beschikking over financiële middelen om mogelijk openbare parkeerplaatsen aan te leggen in de omgeving van een bouwproject.
4.2 Verkeersontsluiting en bereikbaarheid
De ontsluiting van de nieuwe woningen vindt plaats via de voorzijde van het pand, aan de Marelstraat. De entree is immers aangesloten op de Marelstraat. Ook is er een ontsluiting via de brandgang / zijpad welke ten oosten van het bouwplan ligt. Ook daarin vindt er geen wijziging plaats van de situatie. De goede bereikbaarheid van de woningen kan hiermee worden gegarandeerd.
5. OMGEVINGS- EN MILIEUASPECTEN
Dit hoofdstuk bevat een verantwoording van de milieu(hygiënische) aspecten die voor het bouwplan aan de Marelstraat relevant kunnen zijn. Daarbij wordt ook ingegaan op de milieutechnische consequenties die verwezenlijking van het project zowel binnen het projectgebied als daarbuiten kan hebben.
5.1 Water
5.1.1 Inleiding
Van belang is eveneens te onderzoeken in hoeverre het project gevolgen heeft voor de waterhuishouding ter plaatse. Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft immers dwingend voor dat in de toelichting van een bestemmingsplan dan wel in de ruimtelijke onderbouwing van andere ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving is opgenomen van de wijze, waarop in het plan/besluit rekening is gehouden met de effecten van het plan op de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verschillende watergerelateerde aspecten van het project en wordt verslag gedaan van de resultaten van de watertoets.
5.1.2 Watertoets
Onder de 'watertoets' wordt verstaan een procedure, waarbij een initiatiefnemer in een vroeg stadium over een beoogde ruimtelijke ontwikkeling overleg voert met de waterbeheerder. De watertoets heeft als doel het voorkomen van ruimtelijke ontwikkelingen, die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Voor het uitvoeren van deze watertoets wordt gebruik gemaakt van de Handreiking watertoets van het Hoogheemraadschap van Delfland (xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxx/xxxxxxxxxx- ruimtelijke-plannen/).
5.1.2.1 Bestaand stedelijk gebied
Het is van belang om verslechtering van het functioneren van het watersysteem te voorkomen en optimaal in te zetten op het behoud en functioneren van het bestaande watersysteem. In de ‘Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast’ van het Hoogheemraadschap Delfland wordt daarin het zogenaamde stand‐still‐beginsel gehanteerd:
De kans op wateroverlast mag niet toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem;
De structuur van het watersysteem mag niet verslechteren. Hierbij moet gedacht worden aan het waarborgen van de aan- en afvoercapaciteit en de doorstroming en het voorkomen van versnippering, doodlopende watergangen en structuurwijzigingen die het functioneren en het beheer van het watersysteem negatief beïnvloeden. Hiermee zijn ook andere belangen zoals waterkwaliteit en ecologie en landgebruik gediend;
De beheerbaarheid van het systeem mag niet achteruitgaan. Voor de beheerbaarheid van het watersysteem is het van belang dat de stroomsnelheid en het verhang (Waterstandsverschil (verval)) per afstandseenheid niet toenemen. Toezicht, toekomstbestendigheid, bediening en bereikbaarheid voor onderhoud zijn belangrijk voor de beheerbaarheid. Zonder goed onderhoud kunnen wateren niet meer optimaal functioneren en kan wateroverlast ontstaan.
Het stand‐still beginsel zoals hierboven beschreven houdt in dat een verslechtering ten aanzien van wateroverlast in principe niet is toegestaan of gecompenseerd moet worden. Wanneer echter andere waterbelangen zwaarder wegen dan het voorkomen van wateroverlast kan hiervan worden afgeweken.
Voor het plan aan de Marelstraat geldt dat er ten opzichte van de bestaande situatie geen sprake is van negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Op het perceel is immers al bebouwing aanwezig.
Gelet op de ‘Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast’ van het Hoogheemraadschap Delfland, en mede in ogenschouw nemend het Rainproof‐beleid van de gemeente Maassluis, wordt voor het plan aan de Marelstraat niettemin een aantal maatregelen genomen om de waterbergingscapaciteit te vergroten:
De bergingen worden voorzien van een groen dak (dat betreft een oppervlakte van in totaal 52,6 m2);
Er worden 2 regentonnen aangesloten op de 2 hemelwaterafvoeren die aan de achterzijde van het gebouw zitten, zodat meer hemelwater kan worden opgevangen;
De bebouwde oppervlakte zal afnemen met 9 m2, waardoor de bergingscapaciteit toeneemt (zie paragraaf 5.1.2.5);
Het plan bevat tuinen met een oppervlakte van in totaal 75 m2.
Deze maatregelen hebben een gunstig effect voor wat betreft het beperken en voorkomen van wateroverlast.
5.1.2.2 Oppervlaktewater
Het gebied waar onderhavige projectlocatie binnen ligt, is een gebied met stedelijke doeleinden. In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De nieuwe situatie brengt daar geen verandering in aan.
Fig. 5.1 Watersysteem rondom de planlocatie (projectlocatie, zie rode pijl)
5.1.2.3 Riolering en afkoppeling
Het plangebied ligt in een gebied dat is voorzien van een rioleringsstelsel. De nieuwe woningen dient aangesloten te worden op het bestaande riool (woningen worden voorzien van gescheiden aansluiting). Het hemelwater zal ook worden aangesloten op het aanwezige riool.
Eerst zoveel mogelijk opgevangen door groen dak en regentonnen en tuinen, om zoveel mogelijk zelf op te vangen. Het overtollige water zal via het gemeentelijke rioleringsstelsel worden afgevoerd.
De waterkwaliteit van het gebied zal niet worden aangetast. Voor zover in het plan uitlogende materialen worden toegepast (lood, zink voor de dakgoot), worden deze voorzien van een coating. Op die manier wordt verontreiniging zoveel mogelijk voorkomen.
5.1.2.4 Waterkeringen & waterveiligheid
De locatie ligt niet in een beschermingszone van een waterkering. De realisatie van onderhavig plan is dus niet van invloed op het functioneren van een waterkering.
5.1.2.5 Wateropgave
Zoals opgemerkt is in bestaand stedelijk gebied, waar ook het projectgebied binnen valt, de mate van verstedelijking en inrichtingen in grote mate een vast gegeven.
De huidige hoeveelheid oppervlaktewater geldt dan als absoluut minimum. Indien mogelijk dient bij een herontwikkeling de bergingscapaciteit vergroot te worden.
De toe – of afname van verhard oppervlak wordt hier als volgt berekend:
BESTAANDE SITUATIE | |
Bestaande bebouwd oppervlak | 271 m2 |
Bestaande verharding overige perceel | 45 m2 |
TOTALE VERHARDING | 316 m2 |
NIEUWE SITUATIE | |
Nieuw bebouwd oppervlak | 272 m2 |
Nieuwe verharding overige perceel | 35 m2 |
TOTALE VERHARDING | 307 m2 |
TOTAAL toename / afname verhard oppervlak | 9 m2 afname |
Met de realisatie van het bouwplan voor de Marelstraat zal het aantal vierkante meters verhard oppervlak toenemen / afnemen met 9 m2.
Voorts is beoordeeld in hoeverre vanuit de watersleutel van het Hoogheemraadschap Delfland een wateropgave ontstaat. De ingevulde water sleutel is als bijlage I bijgevoegd. In het geval van de Marelstraat is er wel een opgave, maar deze is dusdanig klein dat deze wordt gerekend tot een zogenaamd kruimelgeval (ook zo aangegeven in de watersleutel). Dat betekent dat er vanuit Delfland geen waterbergingsopgave voor deze ontwikkeling geldt.
Gelet op het voorgaande behoeft er dus geen watercompensatie plaats te vinden (zie ook onderstaande figuren 5.2 en 5.3).
Fig. 5.2 Verharding bestaande situatie
Fig. 5.3 Verharding nieuwe situatie
5.1.2.6 Bodem en grondwater
Uit de Bodemkaart van Nederland en uit de uitgevoerde sonderingen blijkt dat de bodem van het plangebied voornamelijk uit fijn zand bestaat. In de boorstaten zijn grondwaterstanden gevonden op de niveaus: ‐ 0,5 meter en – 1.5 meter NAP. Het straatniveau ter hoogte van het bouwplan wordt ca. 0,15 + NAP. De hoogte bovenkant vloerpeil villa’s wordt ca. 0,0 NAP (verschil van 150 mm hoogte).
5.1.2.7 Klimaatadaptatie
Gezien de verwachte klimaatverandering waardoor steeds vaker langdurige hevige regen optreedt en hitte vaker voorkomt is het raadzaam om verharding zo mogelijk te beperken, regenwater vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Hierdoor worden hoge waterstanden verkleind en daarmee de kans op wateroverlast. Op hitte heeft het aanleggen van groen (en daarmee verharding verminderen) een verminderend effect: het versterkt verdamping wat een verkoelend effect heeft. Voorbeelden hiervan zijn: ontharden / vergroenen van het achterterrein, toepassen van doorlatende verharding, infiltratie van regenwater in de bodem, platte of flauw hellende daken vergroenen.
Bij onderhavig plan wordt als volgt rekening gehouden met klimaatadaptatie. De nieuwe woningen aan de Marelstraat worden voorzien van een warmtepomp, van zonnepanelen en zullen gasloos gebouwd worden.
Verder zal, zoals hierboven reeds aangegeven, het bebouwd oppervlak van het perceel afnemen. De mogelijkheden voor wateropvang zijn derhalve toegenomen. De platte daken van de bergingen (52,6 m2) worden groene daken (op opvangcapaciteit van regenwater te vergroten).
Verder zullen de daken worden uitgevoerd met een lichtkleurige bitumen dakbedekking.
Deze maatregelen hebben een positief effect op de waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Op deze manier wordt een bijdrage geleverd aan ‘klimaatadaptief bouwen’.
Conclusie
Het bouwplan voldoet aan de eisen die vanuit het waterschap en de gemeente ten aanzien van de waterhuishouding worden gesteld.
5.2 Luchtkwaliteit
De Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In deze wet zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit);
een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’.
In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor
‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.
Het project heeft betrekking op het realiseren van 9 woningen. Daarmee valt het project onder de categorie ‘niet in betekenende mate’. Het plan is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Een specifiek luchtkwaliteitsonderzoek behoeft om die reden niet te worden uitgevoerd.
Voorts is er ter hoogte van het plan geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een geldende luchtkwaliteitseis.
Conclusie
Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit, dan ook geen belemmeringen.
5.3 Natuur
5.3.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de in het projectgebied mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden. Het plan dient aan de Wet Natuurbescherming getoetst te worden. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden en van diersoorten en plantensoorten. Deze natuurwetgeving kan mogelijk beperkingen opleggen aan de voorgenomen sloop‐ en nieuwbouwactiviteiten.
De Wet natuurbescherming heeft als doel de volgende gebieden te beschermen:
‐ Het Natuurnetwerk Nederland;
‐ Bijzondere provinciale natuurgebied;
‐ Bijzondere provinciale landschappen;
‐ Nationale parken;
‐ Bijzondere nationale natuurgebieden;
‐ Natura 2000‐gebieden.
Voorts gelden er ingevolge de Wet Natuurbescherming algemene verboden tot het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings‐ of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor deze beschermde soorten, moet ontheffing worden gevraagd. Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde ‘strenge’ categorie (Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer een plan significant nadelige effecten kan hebben voor deze soorten.
5.3.2 Natuurtoets
Gelet op het voorgaande is een natuurtoets uitgevoerd door Blom Ecologie (Quickscan Wet natuurbescherming Xxxxxxxxxxx 00 - 00 xx Xxxxxxxxx, d.d. 25 maart 2020, bijlage II), waarbij onderzocht is of er beschermde natuurwaarden en / of flora en fauna op het perceel aanwezig zijn. Hieronder volgt een overzicht van de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport:
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Een Aerius caluclatie is niet benodigd.
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Blom Ecologie komt tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Wel dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Blom Ecologie adviseert de volgende maatregelen:
Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
Voor het beoogde plan heeft Aqua Terra‐Nova voorts een stikstofbeoordeling uitgevoerd (Stikstofdepositie Berekening Marelstraat Appartementen, d.d. 5 maart 2020, bijlage III). Aqua Terra‐Nova komt tot de volgende bevindingen:
Op basis van de berekening kan gesteld worden dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar door het project plaats vindt op de nabijgelegen Natura 2000- gebieden;
Het is niet noodzakelijk om voor dit project vervolgstappen te nemen ten behoeve van de stikstofdepositie. Er is geen vergunning voor stikstofdepositie in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor dit project.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, realisatie van deze ontwikkeling niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Xxxxxxxxxxx 00‐00 uitvoerbaar is.
5.4 Externe veiligheid
5.4.1 Inleiding
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijk stoffen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:
Besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250;
Besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636;
Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, juli 2012.
Tevens dient men rekening te houden met het beleid Externe Veiligheid dat door stadsgewest Haaglanden is vastgesteld op 28 november 2012.
Risicovolle objecten zijn o.a.:
ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen;
transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen en spoorbanen;
bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen;
grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15);
LPG‐tankstations.
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan een kans om door een activiteit met gevaarlijke stoffen te overlijden, die groter is dan één op de miljoen (10‐6). In dat geval wordt gesproken over het plaatsgebonden risico, dat wordt weergegeven in een risicocontour. Daarnaast bestaat er een zogenoemd groepsrisico: de kans dat bij één gebeurtenis een groep met ten minste een bepaalde omvang om het leven komt. Het groepsrisico wordt niet weergegeven in een contour, maar in een grafiek.
Een aantal calamiteiten met gevaarlijke stoffen, zowel in binnen‐ als buitenland, heeft aangetoond dat een maatschappij zonder risico's niet bestaat. Het beleid op het gebied van
externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De beleidsmatige kernpunten zijn:
het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
het saneren van bestaande knelpunten;
zorgvuldige risicocommunicatie;
hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.
5.4.2 Relevante risicobronnen voor het projectgebied
Om inzicht te verkrijgen in voor het projectgebied van het bouwplan aan de Marelstraat relevante risicobronnen is gebruik gemaakt van de landelijke risicokaart (xxx.xxxxxxxxxxx.xx).
Volgens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het projectgebied risicobronnen aanwezig. Het gaat hierbij om zowel stationaire bronnen als om transportroutes van gevaarlijke stoffen. Deze worden hieronder nader toegelicht.
Fig. 5.4 Uitsnede uit risicokaart (projectlocatie: rode ijl)
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Op een afstand van ongeveer 700 meter ten oosten van het projectgebied is een buisleiding gelegen. Het betreft hier een leiding van de Gasunie, met een diameter van circa 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De bijbehorende 10‐6 plaatsgebonden risicocontour is niet buiten de leiding gelegen. Bekend is op welke afstand van een leiding het uitvoeren van een groepsrisicoberekening noodzakelijk is. Voor een leiding met een diameter van 8 inch en een druk van 40 bar strekt deze contour zich uit tot 95 meter aan weerszijden van de leiding. Omdat de voorgenomen ontwikkeling ruim buiten deze contour is gelegen, wordt gesteld dat deze geen invloed heeft op het groepsrisico. Een nadere beschouwing en/of verantwoording van deze bron is niet aan de orde.
Rijksweg A20
Direct ten noorden van deze buisleiding is de rijksweg A20 gesitueerd. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het projectgebied is gelegen langs wegvak Z48 (afrit 6 Maasdijk ‐ Knooppunt Kethelplein). Uit het Basisnet Weg blijkt, dat de 10‐6 plaatsgebonden risicocontour langs dit wegvak 0 meter bedraagt. Daarnaast is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Deze contouren vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied.
Vaarweg
Ook over de vaarweg Het Scheur worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze vaarweg is in de Regeling basisnet aangewezen als ‘zeevaartroutes’, waarvoor geldt dat de 10‐6 plaatsgebonden risicocontour tot ten hoogste de oeverlijn reikt. Daarnaast geldt op grond van artikel 10, lid 1, sub b van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in combinatie met artikel 2.1.2 van het Barro dat sprake is van een vrijwaringszone. De omvang van deze vrijwaringszone is afhankelijk van de Cemt‐klasse van de vaarweg. Het Scheur is aangemerkt als Cemt‐klasse V. Op grond van artikel 2.1.2 van het Barro geldt voor deze klasse een vrijwaringszone van 40 meter. Aangezien het projectgebied op minimaal 1 kilometer afstand van deze vaarweg ligt, vormt deze vrijwaringszone geen belemmering.
Voor zowel de transportroute over de A20 als de transportroute over Het Scheur geldt, dat op grond van artikel 8, lid 1 Bevt een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is als het projectgebied binnen een afstand van 200 meter van de transportroute ligt. Aangezien de afstand groter is, is een nadere groepsrisicoberekening en ‐verantwoording niet aan de orde.
Stationaire risicobronnen
In de omgeving van het projectgebied zijn verder geen stationaire bronnen aanwezig waarvan de bij deze bronnen behorende risicocontouren en invloedsgebieden over het projectgebied zijn gelegen. Een nadere beschouwing en/of verantwoording is niet noodzakelijk.
Conclusie
Externe veiligheid vormt voor de bouw van de woningen aan de Marelstraat te Maassluis geen belemmering.
5.5 Geluid
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Woningen;
Andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
Geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Vanwege de ligging van het plangebied binnen de zone van het bedrijventerrein Pernis, Botlek en Kapelpolder, is tevens onderzoek nodig naar industrielawaai.
Door De Milieuadviseur is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar zowel wegverkeerslawaai als industrielawaai (Akoestisch onderzoek Marelstraat te Maassluis, d.d. 25 mei 2020, bijlage IV). Hierbij wordt aangetekend dat dit akoestisch onderzoek nog uitging van het plan met 11
woningen. Het plan is tussentijds aangepast, naar 9 appartementen. Voor de uitkomsten van het geluidsonderzoek maakt dit echter geen verschil.
De Milieuadviseur komt tot de volgende bevindingen.
5.5.1 Wegverkeerslawaai
Het appartementencomplex ligt nabij de Lange Boonestraat. Deze weg ligt in de bebouwde kom en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woningen liggen in de zone van de Lange Boonestraat. Akoestisch onderzoek naar de Lange Boonestraat is dan ook noodzakelijk.
De nieuwe woningen liggen direct aan de Marelstraat. De Marelstraat heeft een 30 km/uur‐ regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt.
De verkeersintensiteit op de Marelstraat in combinatie met het wegdek (elementenverharding in keperverband) zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de Marelstraat.
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Lange Boonestraat, overgaand in de Wagenstraat, bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh.
Bij het appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter er wordt wel voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB.
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Marelstraat bedraagt 52 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De omliggende 30 km‐wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km‐wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km‐regime.
Bij het appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter er wordt wel voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB.
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Lange Boonestraat, overgaand in de Wagenstraat, het vergroten van de afstand tussen het appartementencomplex en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van 9 appartementen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Beleid hogere grenswaarden wet geluidhinder’, vastgesteld in 2010, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Maassluis een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 53 dB afkomstig van de Lange Boonestraat. De verlening
van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde‐procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Geconcludeerd wordt dat het appartementencomplex na de verlening van hogere waarden kan worden gerealiseerd.
5.5.2 Industrielawaai
De geluidsbelasting, afkomstig van het gezoneerde bedrijventerrein Botlek, Pernis bedraagt minder dan 48 dB(A) afkomstig van het bedrijventerrein Botlek, Pernis. Dat betekent dat bij het appartementencomplex wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wgh.
De geluidsbelasting, afkomstig van het gezoneerde bedrijventerrein Kapelpolder bedraagt maximaal 50 dB(A) afkomstig van het bedrijventerrein Kapelpolder. Bij het appartementencomplex wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wgh.
Geconcludeerd kan worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van de geluidsnormen aangaande industrielawaai.
5.5.3 Cumulatie
Voorts zijn in het onderzoek van De Milieuadviseur tevens de cumulatieve waarden (van wegverkeerslawaai en industrielawaai) berekend. In tabel 11 van het onderzoek van De Milieuadviseur zijn de cumulatieve waarden opgenomen.
De cumulatieve geluidsbelasting is berekend op basis van het wegverkeerspectrum, wanneer het wegverkeerslawaai maatgevend ten opzichte van industrielawaai is. Is het industrielawaai maatgevend ten opzichte van wegverkeerslawaai, dan wordt de cumulatieve geluidsbelasting berekend op basis van het industriespectrum.
De hoogst berekende cumulatieve waarde bedraagt hier 61 dB. Dat is echter nog onder de maximale geluidsbelasting in binnenstedelijk gebied. Een goed woon‐ en leefklimaat kan hiermee worden gegarandeerd, mits voldaan wordt aan de hiervoor benodigde gevelisolatie (zoals bedoeld in het Bouwbesluit). In het kader van de bouwtechnische beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning zal hieraan worden getoetst.
Conclusie
Mits ten aan wegverkeerslawaai een hogere waarden besluit wordt genomen, kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder en kan ten aanzien van de 30 km‐wegen tevens een aanvaardbaar woon‐ en leefklimaat worden gegarandeerd.
5.6 Bodem
5.6.1 Algemeen
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop of waarin deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is om de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het Besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. In het Besluit bodemkwaliteit is ook het Bouwstoffenbesluit geïntegreerd. Dit besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof, maar deze vallen niet onder dit Besluit.
5.6.2 Onderzoek
In het verleden zijn reeds bodemonderzoeken uitgevoerd voor het perceel. Om echter een actueel beeld te krijgen van de bodemkwaliteit ter plaatse is recent door Arnicon (Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Marelstraat 21-29 te Maassluis, 13 april 2016, bijlage V). Arnicon komt tot de volgende conclusie:
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese ‘verdacht’ voor bodemverontreiniging wordt bevestigd; dit vanwege de lichte verontreinigingen die zijn aangetoond in grond en grondwater. De aangetoonde gehalten en concentraties geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek, dan wel het treffen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bedrijfsbestemming. Overigens doet het onderzoek in principe geen uitspraak over het vastleggen van de eindsituatie/nulsituatie bij mogelijk bodembedreigende bedrijfsactiviteiten. Op basis van de verkregen onderzoeksgegevens dient bij grondwerkzaamheden ter plaatse van onderhavige locatie de regelgeving van de basisklasse te worden gehanteerd.
Er wordt door Arnicon gesproken over ‘toekomstige bedrijfsbestemming’. Ten tijde van het opstellen van het bodemonderzoek was het plan voor woningbouw nog niet bekend. Niettemin zijn de uitkomsten van het onderzoek wel bruikbaar voor woningbouw.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de bodem van de locatie milieuhygiënisch gezien geschikt is voor de bouw van de woning.
5.7 Bedrijven en milieuzonering
De scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies is noodzakelijk in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Op die manier wordt voorkomen dat bij nieuwe ontwikkelingen sprake kan zijn van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies en wordt voldoende zekerheid geboden aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te zijn. Om te beoordelen of de afstanden tussen de milieubelastende activiteit en de milieugevoelige functie acceptabel is, kan worden aangesloten bij de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG‐handreiking ‘Bedrijven en Zonering’.
Behoudens hetgeen is opgemerkt in paragraaf 5.5.2 (over industrielawaai), bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen relevante milieubelastende functies die van invloed zijn op de realisatie van dit bouwplan aan de Marelstraat. Daarbij is overigens wel aandacht
geschonken aan de tegenover de woningen gelegen Immanuëlkerk. Deze ligt op circa 10 meter afstand.
De VNG‐handreiking gaat voor ‘kerken’ uit van een richtafstand van 30 meter, vanwege geluid. Deze richtafstand geldt voor een ‘rustige woonwijk’. Er zijn hier echter redenen om uit te gaan van ‘gemengd gebied’. De locatie ligt immers in het centrum van Maassluis, waar diverse functies naast elkaar aanwezig zijn. De locatie ligt direct aan de Marelstraat, schuin tegenover de locatie ligt een parkeerplaats, verder is nog een aantal dienstverlenende / maatschappelijke functies aanwezig in de directe omgeving. Omdat hier sprake is van een ‘gemengd gebied’, kan de richtafstand met 1 afstandsstap worden verlaagd, naar 10 meter. Dat betekent dat wel kan worden voldaan aan de richtafstand uit de VNG‐handreiking. Op basis van de VNG‐handreiking kan er dan ook van worden uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed woon‐ en leefklimaat. Voorts kan hierover worden opgemerkt dat de combinatie van de functie van ‘kerk’ met ‘wonen’ zeer gebruikelijk is in centra van dorpen en steden in Nederland. Bewoners zijn zich ook bewust van het feit dat ze een woning kopen nabij een kerkgebouw en dat de daarbij behorende activiteiten onderdeel uitmaken van de woon‐ en leefomgeving.
Gelet op het voorgaande bestaat er vanuit het oogpunt van ‘bedrijven en milieuzonering’ geen belemmeringen voor de realisatie van dit plan.
5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
5.8.1 Inleiding
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.‐beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D‐lijst die beneden de drempelwaarden vallen, moet daarom een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.‐beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
‐ belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(‐beoordeling) noodzakelijk;
‐ belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.‐ beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.‐beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG‐richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
1. de kenmerken van het project;
2. de plaats van het project;
3. de kenmerken van de potentiële effecten.
5.8.2 Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
De woningbouwontwikkeling aan de Marelstraat te Maassluis kan worden geschaard onder
11.2 van de D‐lijst van het Besluit milieueffectrapportage:
‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.’
Dit plan van 9 woningen, waarbij tevens nog sprake is van vervanging van een bestaande woning, wordt (in beginsel) niet gezien als een m.e.r.‐plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
‐ een oppervlakte van 100 hectare of meer,
‐ een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
‐ een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De drempelwaarden in onderdeel D van het Besluit m.e.r. zijn echter indicatieve waarden. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r. is daarom wel een zogenaamde vormvrije m.e.r.‐beoordeling nodig. Als blijkt dat er mogelijk belangrijke milieugevolgen zijn, is alsnog een uitgebreide m.e.r.‐ beoordeling noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de criteria zoals die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:
Kenmerken project / activiteit: de omvang van het project betreft het realiseren van een woningbouwproject, bestaande uit 9 woningen. Daarmee zit de beoogde ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Tevens is deze herontwikkeling voorzien op een locatie waar al bebouwing aanwezig is (geweest). Het betreft hier reeds bestaand stedelijk gebied, waarbij in de omgeving al diverse woningen aanwezig zijn. De realisatie van het bouwplan heeft met betrekking tot verkeer slechts een minimaal effect. De omliggende wegen worden namelijk al gebruikt voor de omliggende functies, alsook voor de eerder in het projectgebied aanwezige functies. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.
Plaats van het project / activiteit: het projectgebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Maassluis. Voor de beoogde herontwikkeling zijn meerdere omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht (zie hiervoor de voorgaande paragrafen).
Samenhang met andere activiteiten: er is geen samenhang met andere plannen/ontwikkelingen buiten het projectgebied. Binnen het projectgebied wordt de realisatie van een woningbouwproject mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten zijn in het eerdere deel van dit hoofdstuk toegelicht. Daarnaast belemmert de planontwikkeling de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet.
Kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen: uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk blijkt, dat de beoogde herontwikkeling niet leidt tot belangrijke milieugevolgen. De effecten die als gevolg van het project optreden zijn lokaal van aard en hebben geen grensoverschrijdend karakter. Er is daarom geen sprake van onomkeerbare effecten.
De toetsing aan de selectiecriteria uit de bijlage III EU‐richtlijnen 85/337/EEG maakt duidelijk dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en dat er geen m.e.r.(‐beoordeling) noodzakelijk is.
6 CULTUURHISTORIE & ARCHEOLOGIE
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de eventueel in of direct nabij het projectgebied aanwezige cultuurhistorische ‐ en/of archeologische waarden en de eventuele consequenties daarvan voor de verwezenlijking van het bouwplan.
6.1 Monumenten / Beschermd stads- en dorpsgezicht
Binnen het projectgebied bevinden zich geen gemeentelijke ‐ of rijksmonumenten. Ook op de gronden, die direct aan het projectgebied grenzen of anderszins in de directe nabijheid van het projectgebied zijn gelegen, zijn geen monumenten aangewezen. Er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat in de toekomst een dergelijke aanwijzing zal plaatsvinden. Voorts ligt het plan niet binnen een beschermd stads‐ en dorpsgezicht.
6.2 Archeologie
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van o.a. nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met mogelijke archeologisch waardevolle vindplaatsen. Hierover het volgende.
Het plangebied betreft een perceel van ongeveer 325 m2. De bestaande bebouwing zal worden afgebroken, waarna een kleinschalig appartementencomplex zal worden gerealiseerd. Bij de geplande bouwwerkzaamheden bestaat het voornemen niet vlakdekkend te ontgraven, maar het vloerpeil ten opzichte van de huidige bebouwing op te hogen, waardoor de bodemingreep zich beperkt tot het graven van funderingssleuven ten behoeve van prefab funderingsbalken. Deze zijn 40 cm breed en hebben een totale oppervlakte van ca. 44 m2 (zie onderstaand figuur 6.1). Los van deze funderingssleuven worden er geen graafwerkzaamheden op het perceel verricht dieper dan 40 cm‐mv. Deze methode is gekozen om eventuele archeologische sporen in situ te kunnen behouden.
Conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Maassluis en bijbehorende toelichting valt het plangebied binnen een zone die wordt aangemerkt als ‘archeologisch waardevol gebied 3’. Dit betreft een hoge archeologische verwachting, mede gebaseerd op cultuurhistorie. Concreet gaat het hier om een zone direct grenzend aan de van oorsprong laatmiddeleeuwse kern van Maassluis. Hier kunnen met name sporen uit de Nieuwe Tijd en eventueel uit de late Middeleeuwen worden verwacht. Deze sporen kunnen zich reeds vlak onder het maaiveld bevinden. Ter plaatse dient bij bodemverstoringen groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm‐mv een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan (Rozenlaan e.o.) dateert uit 2010 en daarmee van vóór de vaststelling van bovengenoemd beleidskader. Hierin staat het plangebied echter wel aangemerkt met dubbelbestemming archeologie, waarbij een verstoringsgrens geldt van 100 m2.
Ter plaatse geldt een relatief hoge verwachting voor archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, derhalve is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming archeologie vastgesteld. Ook in het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgesteld dat bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm‐mv archeologisch onderzoek verplicht is.
Bij dit bouwplan en de hier voorgenomen werkzaamheden wordt deze grens echter niet overschreden, aangezien er alleen ter plaatse van de funderingssleuven wordt gegraven. Voor het overige deel van het gebouw geldt dat ten opzichte van het bestaande vloerpeil opgehoogd en niet ontgraven wordt en er bovendien bij de nieuwbouw geen sprake is van een kruipruimte of kelder. Door op deze wijze te bouwen, kunnen eventueel aanwezige archeologische resten in situ behouden blijven en blijft de bodemverstoring als gevolg van de nieuwbouw beperkt.
Door de geringe bodemverstoring is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel dient de uitvoerder van de grondwerkzaamheden nadrukkelijk te worden gewezen op de meldingsplicht voor archeologische vondsten, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. Aan onderhavig advies kunnen geen rechten worden ontleend.
Fig. 6.1 Situering fundering nieuwbouwplan Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat archeologie geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen aan de Marelstraat 23 – 29 te Maassluis. De archeologische waarde van het terrein, welke volgens de aanvraag zal worden verstoord, is met dit onderzoek in voldoende mate vastgesteld.
7 UITVOERBAARHEID
Dit hoofdstuk beschrijft de haalbaarheid van dit project. Het plan waarvoor de planologische procedure wordt doorlopen, moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar te zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de te doorlopen procedures weergegeven.
7.1 Economische uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijk besluit moet op grond van het Bro onderzocht, respectievelijk aannemelijk worden gemaakt. Dat betekent enerzijds dat aannemelijk moet worden gemaakt dat de door de gemeente te maken kosten moeten zijn gedekt, dan wel op de bij de uitvoering van het project betrokken partijen moeten kunnen worden verhaald. Anderzijds moet worden onderzocht of:
1) de kosten van overige partijen van een deugdelijke dekking zijn voorzien en;
2) het project naar objectieve maatstaven, ook geabstraheerd van de concreet betrokken partijen, vanuit financieel‐economisch perspectief tot uitvoering zou kunnen komen.
De herontwikkeling aan de Marelstraat is een initiatief van een ontwikkelaar. De ontwikkeling van de locatie en de daarmee samenhangende kosten, inclusief planvoorbereiding geschieden voor rekening en risico van de initiatiefnemer.
Om eventuele gemeentelijke kosten te voorkomen die een gevolg zijn van de voorgestane ontwikkeling, wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is vastgelegd dat de realisatie van de ontwikkeling voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen oplevert. In de betreffende overeenkomst wordt ook een regeling opgenomen inzake het verhaal van een eventuele tegemoetkoming in planschade. Verder zullen de overige gemeentelijke kosten worden verhaald via de gemeentelijke legesverordening. Voor de gemeente Maassluis verloopt het plan dus budgettair neutraal. Het kostenverhaal is met het bovenstaande anderszins verzekerd in de zin van artikel 6.12 tweede lid van de Wro wat ook betekent dat kan worden besloten géén exploitatieplan vast te stellen.
De initiatiefnemer heeft inmiddels een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd voor de nieuw te bouwen woningen. Dit maakt voldoende aannemelijk dat het project ook daadwerkelijk tot uitvoering zal komen, waarmee de economische uitvoerbaarheid afdoende is aangetoond.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het opstellen van ruimtelijke besluiten dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat diverse instanties, burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van dergelijke besluiten worden betrokken zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting hiertoe vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e. van het Bro in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel.
Door de verplichte toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in Afd. 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een ieder de gelegenheid gegeven om betrokken te zijn bij de voorbereiding van de te verlenen omgevingsvergunning. De ontwerp‐verklaring van geen bedenkingen heeft samen met de ontwerp‐ omgevingsvergunning en de bijbehorende stukken na publicatie in de gemeenterubriek en de
Staatscourant voor een periode van zes weken, ingaande op PM, ter inzage gelegen.
Direct omwonenden zijn in de gelegenheid gesteld om gedurende deze periode zienswijzen in te dienen.
Zoals in deze ruimtelijke onderbouwing is beschreven, wijkt het bouwplan voor de Marelstraat te Maassluis af van de bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan. Het bouwplan voldoet echter wel aan de kwalitatief‐ruimtelijke en stedenbouwkundige doelstellingen voor het betreffende plangebied. Ook de stedenbouwkundige toetsing bevestigt dat het voorliggende bouwplan past binnen de ruimtelijke ‐ en beeldkwaliteit van het betreffende woon‐ en leefgebied.
Gelet op het vorenstaande is het voorliggende plan vanuit maatschappelijk oogpunt in algemene zin aanvaardbaar en daarmee uitvoerbaar te achten.
OVERZICHT BIJLAGEN:
I. Watersleutel Delfland
II. Quickscan Wet natuurbescherming Xxxxxxxxxxx 00 - 00 xx Xxxxxxxxx, Blom Ecologie, d.d. 25 maart 2020
III. Stikstofdepositie Berekening Marelstraat Appartementen, Aqua Terra-Nova, d.d. 5 maart 2020
IV. Akoestisch onderzoek Marelstraat te Maassluis, De Milieuadviseur, d.d. 25 mei 2020
V. Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Marelstraat 21-29 te Maassluis, Arnicon, 13 april 2016