Het sociaal contract als topprioriteit
Ons sociaal contract, uw sociale zekerheid
Inhoud
Het sociaal contract als topprioriteit
1. Inleiding
2. Doelstellingen
De nieuwe sociale kwestie
Een nieuwe politieke opdracht van formaat
Wat is sociale vooruitgang ?
3. Wie zijn de contractanten ?
4. Wat is de inhoud van het sociaal contract ?
Deelcontract 1
Met een viersporenbeleid naar het recht op arbeid voor iedereen
1. Het recht op minder werken
2. Sociale uitdagingen creëren werkgelegenheidskansen
3. Bijzondere aandacht voor de zwaksten op de arbeidsmarkt
4. Koopkrachtgaranties, loonbeheersing en loonkostverlaging
5. Geen hamburgerjobs
Deelcontract 2
Een sociale zekerheid die zekerheid biedt
1. Nieuwe uitdagingen voor de sociale zekerheid
2. Het draagvlak van de sociale zekerheid komt onder druk
De ‘oude risico’s’ zijn niet verdwenen
Hoe kan de sociale zekerheid inspelen op de nieuwe sociale risico’s ?
3. De gezinstegemoetkomingen
4. De onzekerheid voor de toekomst wegnemen
5. Oud en zorgbehoevend: een zorg voor iedereen
6. Het OCMW als sluitstuk van de verzorgingsstaat
Deelcontract 3
Meer gelijke kansen op een gezond leven
1. De bevordering van de volksgezondheid
2. Verantwoordelijkheid dragen
3. Een betaalbare en goede gezondheidszorg
4. Een meer doelmatige gezondheidszorg
5. Keuzen in de zorg
6. Een drugsbeleid dat zich met méér dan drugs bezighoudt
Deelcontract 4
Harde garanties voor sociaal zwakkeren en minderheden
1. Een samenleving op maat van gehandicapte personen recht op werk
HET RECHT OP EEN MENSWAARIDG INKOMEN VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP EEN TOEGANKELIJKE SAMENLEVING
Inspraak en respect
2. Een samenleving waar migranten thuis zijn
3. Een samenleving op maat van ouderen
Rijk of arm
Recht op wonen
Investeren in een goede ouderenzorg
Ouderen en vrijwilligerswerk
Een veilige leefomgeving
4. Een samenleving waar kinderen zich thuis voelen
5. Ook homo’s en lesbiennes horen erbij
Het sociaal contract Resoluties goedgekeurd op het toekomstcongres van de sp
VAN 16 EN 17 MEI 1998
Het sociaal contract als topprioriteit
1. Inleiding
1. Een sociaal contract opstellen en doen respecteren is de eerste prioriteit van een socialistische partij. Wij moeten kiezen voor een economisch beleid waarbij goede economische prestaties en volledige werkgelegenheid hand in hand gaan met een goede sociale bescherming, voor werkenden, zieken, ouderen, gehandicapten en werklozen. Om dit te realiseren wenst de SP een duidelijk sociaal contract voor te leggen waartoe alle belangrijke maatschappelijke krachten zich kunnen engageren.
2. De doelstelling van het sociale contract is dat onze rijke samenleving ook een gelukkige samenleving zou zijn. Klinkt dat naïef ? Ja, als je denkt dat het mogelijk is om ieders persoonlijke geluk te ‘maken’. Neen, als we bedoelen dat we de sociale voorwaarden willen scheppen waardoor een rijke samenleving ook een gelukkige samenleving kan zijn. En daarbij is het voor ons als socialisten heel belangrijk dat die voorwaarden er echt voor iedereen zijn.
3. Geluk is dus geen louter individueel gegeven: geluk ontstaat in de verhouding met de anderen en is dus ook een sociaal gegeven. De kansen op geluk hangen samen met de mate waarin iemand gewaardeerd en gerespecteerd wordt voor zijn inbreng in het gezin, op het werk, in het vereni- gingsleven of in de samenleving. Het is daarom voor socialisten essentieel dat iedereen het recht krijgt op maatschappelijke nuttigheid.
De kansen op een gelukkig leven houden echter meer in dan ‘nuttige inschakeling’, en ‘respect’. De kwaliteit van je leven hangt ook af van de middelen die je verwerft om je leven uit te bouwen: naast inkomen spelen allerlei sociale voorzieningen mee om mensen de kans te geven een zinvol leven uit te bouwen. Inkomensverdeling en sociale voorzieningen in de traditionele betekenis die we daaraan geven, blijven van cruciaal belang. Een rechtvaardige fiscaliteit, waarbij de hogere inkomens en de kapitaalinkomens in grotere mate worden aangesproken moet de noodzakelijke welvaartsverdeling tot stand brengen.
2. Doelstellingen
4. Het uitgangspunt van ons sociaal contract is dus dat we aan iedereen de kans willen geven om gerespecteerd en gewaardeerd te worden, zowel in het publieke als in het familiale leven.
5. Het sociaal contract wil in eerste instantie de kwesties van de structurele werkloosheid en de organisatie van de arbeid aanpakken. Daarbij vertrekken we vanuit de opstelling dat de economie en het werk er zijn voor de mensen (en hun welzijn) en niet omgekeerd.
Als socialisten willen we voorwaarden opdringen aan onze economie, opdat iedereen de kans zou krijgen om aan het werk te geraken. Dat veronderstelt dat we een klassieke doelstelling van de welvaartsstaat niet mogen loslaten: volledige werkgelegenheid. Zonder volledige werkgelegenheid met een behoorlijk inkomen faalt ons sociaal contract.
Willen we de ambitieuze doelstelling van volledige werkgelegenheid echt realiseren, dan zullen we actief moeten inspelen op de behoefte aan werktijdverkorting, en de tewerkstelling in nieuwe sectoren (zoals de buurtdiensten en de sociale economie) fors moeten verhogen. De wijze waarop onze arbeid vandaag wordt georganiseerd leidt naar fundamentele ongelijkheden en ongelijke kansen op maatschappelijke waardering en geluk. Deze ongelijkheid van kansen willen we ombuigen naar gelijke kansen.
De nieuwe sociale kwestie
6. Sinds het ontstaan van onze sociale zekerheid is het uitzicht van onze samenleving spectaculair gewijzigd.
Deze economische, sociale en culturele transformatie gaat gepaard met een grondige wijziging in het waarden- en normenbesef: het egoïsme knaagt aan de gevoelens van solidariteit; de sociale zekerheid en de fiscaliteit komen als herverdelingsinstrument onder toenemende druk te staan; politici worden niet langer aanzien als behoeders van het algemeen belang maar als zakkenrollers en parasieten; de cultuur van de ontevredenheid nestelt zich in de geesten. Zeer veel bezitten is duidelijk geen garantie op tevredenheid, minder bezitten is bijna zeker een garantie voor ontevredenheid.
7. Toch zou het verkeerd zijn om onze huidige samenleving af te schilderen als een maatschappij waaruit de solidariteit totaal verdwenen is. Er is veeleer sprake van een wijziging in de vormen van solidariteit. Ook de toenemende individualisering mag niet worden vereenzelvigd met egoïsme. De meer individualistische levenswijze heeft ook een emancipatorisch karakter en heeft ertoe geleid dat de mensen mondiger en zelfbewuster geworden zijn. Het is de opdracht van een politieke partij om deze gewijzigde opstellingen in te zetten in nieuwe vormen van georganiseerde solidariteit.
8. Meer en meer worden we geconfronteerd met een samenleving die zich opsplitst tussen insiders en outsiders. Deze breuk is zowel sociaal-economisch als cultureel van aard. De positie op de arbeidsmarkt is daarbij veelal van doorslaggevend belang: wie in de structurele werkloosheid verzeild geraakt, moet ook al snel op politiek, sociaal en cultureel vlak afhaken. Om uit te maken of iemand tot de insiders of outsiders behoort volstaat het veelal naar het diploma te kijken. Bij jongeren volstaat het te kijken naar hun afkomst of naar hun resultaten van het lager onderwijs, om met grote zekerheid te kunnen voorspellen waar ze terecht komen.
9. Noch het arbeidsmarktbeleid, noch de sociale zekerheid slagen erin afdoende bruggen te bouwen over deze sociaal-economische en culturele kloof. Alles wijst erop dat de opsplitsing van de maatschappij zich verderzet. De kans dat iemand behoort tot de groep van uitgeslotenen is geenszins eerlijk verdeeld: zo kennen ouderen, migranten of mensen met beperkte geestelijke of fysieke capaciteiten een veel groter risico om gemarginaliseerd te geraken. Ook vrouwen blijven het aanzienlijk moeilijker hebben om een volwaardige maatschappelijke positie te bekleden.
10. Toch zou het verkeerd zijn de nieuwe sociale kwestie te beschrijven als een soort zwart-wit foto waarbij de outsiders tegenover de insiders worden geplaatst. Deze dualisering gaat immers gepaard met een wijd verspreid gevoel van onzekerheid: onzekerheid over de job en het inkomen, onzekerheid over de gezondheid en de oude dag, onzekerheid over de betaalbaarheid van de woning, onzekerheid over het recht op veiligheid.
Kortom, de nieuwe sociale kwestie behelst niet enkel de sluipende uitsluiting van specifieke groepen uit het totale maatschappelijke leven, maar slaat ook op het uitdijend proces van maatschappelijke onzekerheid en angst voor de toekomst.
Een nieuwe politieke opdracht van formaat
11. De ethische vraag die zich vandaag opdringt is duidelijk. Kunnen we ons neerleggen bij een samenleving die ruwweg uiteenvalt in twee categorieën: diegenen die de welvaart grosso modo voortbrengen en een groep die in hoofdzaak aangewezen is op de georganiseerde solidariteit, maar die voor het overige zowel economisch, politiek, sociaal als cultureel uitgerangeerd geraakt?
12. Een sociaal contract - zoals elk contract waar rechten en plichten kunnen worden afgedwongen - moet een grotere zekerheid bieden. Met dit sociaal contract willen we een perspectief bieden op meer maatschappelijke zekerheid: de zekerheid om een volwaardige plaats te kunnen verwerven in de samenleving, vandaag en in de toekomst. De maatschappelijke uitdagingen zijn zo groot dat we ambitieuze nieuwe sociale doelstellingen moeten durven formuleren, om bij de aanvang van een nieuw millennium over concrete recepten te kunnen beschikken die leiden naar een samenleving waar iedereen het goed heeft.
Wat is sociale vooruitgang?
13. Op het einde van deze eeuw worden we zowel onder sociale, economische als ecologische druk verplicht om onze perspectieven te verruimen. De vraag waar we ons vooraf moeten over buigen is wat sociale vooruitgang op het einde van dit millennium inhoudt.
De cultuur van het ‘hebben’ moet worden omgebogen tot de cultuur van het ‘zijn’. Het recht op deelname aan het maatschappelijk leven of het recht om maatschappelijk nuttig te zijn, moet voorrang krijgen op het streven naar meer rijkdom. In deze context is een rechtvaardiger welvaartsverdeling een absolute vereiste.
In de mate dat het recht op inschakeling voor iedereen effectief kan waargemaakt worden, zal dit ongetwijfeld leiden tot een maatschappelijke reïntegratie van die groepen die vandaag omwille van de keiharde economische logica uit de samenleving worden gestoten. Een afdwingbaar recht op maatschappelijke nuttigheid zal tevens het groeiende onzekerheidsgevoel dat vandaag het welzijn van grote groepen werkenden aantast, aan banden leggen of zelfs terugdringen.
De realisatie hiervan vergt een harde politieke strijd voor de herverdeling van kansen, die gebaseerd is op een doelbewuste solidariteit, die opkomt voor het belang van de anderen, ook al gaat dat soms in tegen het directe eigenbelang. Dat is duurzame sociale vooruitgang.
3. Wie zijn de contractanten?
14. Vanzelfsprekend zijn op het publieke domein de ondernemers en de vakbeweging de eerste contractanten.
15. Minder vanzelfsprekend is de structurele betrokkenheid van nieuwe organisaties die zich de voorbije jaren ontwikkeld hebben op het maatschappelijk middenveld: de vrouwenbeweging, de huurdersverenigingen, de ouderenorganisaties, de verenigingen van personen met een handicap, de armenorganisaties, de migrantenorganisaties,… Toch is het duidelijk dat voor het welslagen van een sociaal contract ook het engagement van dit breed maatschappelijk middenveld vereist is. Daarom moet ook onze democratie uitgediept worden.
16. De overheid heeft haar eigen cruciale verantwoordelijkheid die volop moet opgenomen worden, zeker als het overleg faalt.
17. Als politieke partij dragen we in eerste instantie de verantwoordelijkheid om de overheid ertoe te bewegen om het initiatief voor te leggen aan de andere contractanten. Dit is een kwestie van politieke macht. Voor de sociaal-democratie komt het erop aan haar politieke macht aan te wenden om moderne solidariteitsmechanismen te ontwikkelen, waarbij de economisch sterkeren een grotere en structurele bijdrage leveren om de huidige ongelijkheid in kansen en mogelijkheden terug te dringen.
18. Maar het sociale contract heeft geen kans op slagen zonder grondige mentaliteitswijziging, zonder nieuwe sociale cultuur. Alle mensen zijn dus contractanten, met alle rechten en plichten die hen eigen zijn.
4. Wat is de inhoud van het sociaal contract?
19. Wat we willen is duidelijk: we streven naar een samenleving waarin iedereen het goed kan hebben. Dat veronderstelt respect en waardering voor iedereen, kansen en mogelijkheden om iedereen vrij te kunnen laten beslissen om van het leven iets te maken zoals ze dat zelf willen.
20. Deze algemene doelstelling moet vertaald worden in concrete voorstellen en acties, die we in vier deelcontracten hebben opgesplitst.
- Deelcontract 1 •met een viersporenbeleid naar het recht op arbeid voor iedereen;
- Deelcontract 2 •een sociale zekerheid die zekerheid biedt;
- Deelcontract 3 •meer gelijke kansen op een gezond leven;
- Deelcontract 4 •harde garanties voor sociaal zwakkeren en minderheden.
Deelcontract 1
Met een viersporenbeleid naar het recht op arbeid voor iedereen
1. Het recht op arbeid is voor de SP de grootste politieke uitdaging voor de komende jaren. Daarom moet alle budgettaire ruimte tijdens de komende jaren prioritair gebruikt worden voor de werkgelegenheid. Dit betekent dat andere eisen - zoals een lineaire verhoging van de sociale uitkeringen of een verlaging van de belastingtarieven - worden uitgesteld.
Daarnaast moeten de beschikbare middelen zo besteed worden dat ze zo veel mogelijk doorwegen in de strijd tegen de werkloosheid. Daarom ook moet de sociale zekerheid meer en meer omgebouwd worden naar een stelsel dat banencreatie vergemakkelijkt.
2. De SP is geen vragende partij om de huidige bevoegdheidsverdeling inzake het werkgelegenheidsbeleid bij voorrang te herzien. Een goede samenwerking tussen de federale, Vlaamse en Brusselse overheid moet de nodige garanties bieden om zo snel mogelijk een slagvaardig werkgelegenheidsbeleid te kunnen uitbouwen.
We willen daarbij echter geen vrijblijvende doelstelling naar voor schuiven. Voor de SP is het absoluut noodzakelijk dat tegen 2003 de werkloosheid in België wordt gehalveerd. Daarbij wil de SP zich in eerste instantie engageren voor de zwaksten op de arbeidsmarkt. Dat is de eerste ambitieuze doelstelling op weg naar het recht op arbeid voor iedereen.
1. Het recht op minder werken
3. Voor de SP is de veralgemening van de vierdagenweek een speerpunt in de strijd tegen de werkloosheid. Arbeidsduurverkorting in de vorm van de vierdagenweek moet voor de werkgever en de werknemer financieel haalbaar zijn. Dit betekent onder meer dat de Wet Vande Lanotte moet versterkt worden. De vierdagenweek is een rechtvaardige manier van herverdelen, gezien ze zowel mannen als vrouwen toelaat om een volwaardige job te combineren met hun gezinstaken. Weekendwerk, nachtarbeid of ploegenarbeid mag niet gelijkgesteld worden met werk tijdens de klassieke werkuren.
4. De SP vindt het absoluut noodzakelijk dat de werknemers een grotere inspraak krijgen over hun arbeidstijd. Tegenover de flexibiliteit van de werkgevers moet meer werktijdsoevereiniteit van de werknemers geplaatst worden, via de invoering van een absoluut recht op loopbaanonderbreking. Iedere werknemer moet het recht krijgen op maximaal 6 jaar loopbaanonderbreking, met een vervangingsplicht voor de werkgever. Om dit stelsel aantrekkelijk te maken voor vrouwen én mannen zal het bedrag van de onderbrekingsuitkering op basis van het (geplafonneerd) inkomen bepaald worden. Flexibiliteit op maat van de werknemer impliceert ook dat de noodzakelijke randvoorwaarden dienen vervuld te worden, zoals een goede, betaalbare kinderopvang en een goed uitgebouwd gemeenschappelijk vervoer (ook buiten de spits) dat door de werkgevers gefinancierd wordt.
5. De genieter van de loopbaanonderbreking moet tijdens deze periode door zijn werkgever op de hoogte worden gehouden van eventuele herstructureringen in het bedrijf of dienst, zodat hij
tijdens zijn onderbreking ook bijscholing, bijsturing of dergelijke zou kunnen volgen, om zo de kans niet te lopen achterop te raken.
6. Iedere werknemer uit de privé-sector heeft het recht om vrijwillig in een viervijfde job te stappen. Deze viervijfde job moet kaderen in het stelsel van de loopbaanonderbreking en moet op termijn leiden tot een algemeen recht op loopbaanonderbreking.
7. Met het oog op een grotere sociale gelijkheid dringt de SP aan op de wettelijke veralgemening van de 38-urenweek op zeer korte termijn. Op middellange termijn dient de collectieve arbeidsduur verder te worden verminderd, waarbij de vierdagenweek en de 32-urenweek voor de SP richtinggevend zijn.
8. Een rechtvaardiger verdeling van het werk impliceert eveneens dat op een efficiënte manier het zwartwerk wordt bestreden en dat structurele overuren worden omgezet in jobs voor werkzoekenden.
2. Sociale uitdagingen creëren werkgelegenheidskansen
9. De SP pleit voor meer middelen en voor het actief inzetten van werkloosheidsuitkeringen om de werkgelegenheid in de social-profitsector te verhogen. De uitbreiding van de social-profit moet tevens gepaard gaan met meer werkcreatie voor laaggeschoolden. Dit kan via een doorgedreven taakafsplitsing, die gekoppeld wordt aan extra opleidings- en vormingskansen.
10. Enerzijds is er vandaag een hoge structurele werkloosheid en anderzijds blijven belangrijke behoeften onbeantwoord. Door een forse uitbouw van buurtdiensten moet hieraan worden tegemoet gekomen. Dit kan door het huidige arsenaal aan maatregelen te vereenvoudigen en resoluut te kiezen voor een activering van de werkloosheids- en bestaansminimumuitkeringen en de tegemoetkomingen voor gehandicapten. De SP pleit voor een kaderovereenkomst waarin de engagementen van alle betrokken bevoegdheidsniveaus vastgelegd worden.
11. Het PWA heeft vele noden blootgelegd, maar is voor de SP geen optimaal werkgelegenheidsinstrument. Daartoe is de oprichting van een Plaatselijke
Werkontwikkelingsmaatschappij (PWO) nodig. De PWO heeft tot taak actief te speuren naar lokale werkgelegenheidsbehoeften waarin langdurig werklozen kunnen worden tewerkgesteld: ze moet de motor worden voor het lokale doelgroepenbeleid. Het huidig PWA-statuut moet worden vervangen door reguliere arbeidscontracten met een aanvullende uitkering.
12. Daarom moet de PWO gebruik kunnen maken van alle werkgelegenheidsinstrumenten om de langdurige werkloosheid en uitsluiting zoveel mogelijk te kunnen terugdringen (doorstromingscontracten, het omzetten van uitkeringen in loonsubsidies, jobcreatie via het OCMW, enz.).
De dienstverlening via de PWO moet inspelen op de bestaande koopkrachtige vraag via het gebruik van rechtvaardige tarifering en ondersteuning via dienstencheques.
13. De SP pleit voor een wettelijke regeling op invoegactiviteiten uit de sociale economie waardoor een eenvormige reglementering tot stand komt. Naast loonkostsubsidies moet de overheid - hierbij gesteund door het sociaal overleg - ook voorzien in werkingsmiddelen en omkaderingssubsidies.
3. Bijzondere aandacht voor de zwaksten op de arbeidsmarkt
14. Jongeren moeten meer kansen krijgen om werkervaring op te doen. Zo moet het recht op halftijds brugpensioen gekoppeld worden aan de plicht om een jongere aan te werven met een stagecontract of een aanwerving in het kader van verbeterde werk-opleidingsovereenkomsten.
15. Voorkomen is beter dan genezen. In plaats van zich te beperken tot de betaling van ontslagvergoedingen moeten bedrijven ook meer middelen vrijmaken voor de herplaatsing van werknemers. Een actief opleidingsbeleid moet laaggeschoolde werknemers die bedreigd worden door economische veranderingen, opnieuw kansen geven. Deze preventieve aanpak moet vooral de oudere werknemers beschermen tegen langdurige werkloosheid.
16. Alle doelgroepen (vrouwen, migranten, gehandicapten,…) moeten kunnen deelnemen aan het arbeidsproces in verhouding tot hun aandeel in de beroepsbevolking, en dit zowel in de publieke als in de private sector (naar het voorbeeld van de Canadese “Employment Equity Act”). Aangezien de kansen op tewerkstelling van werklozen met een zwakker profiel het meest toenemen met het volgen van een bijkomende opleiding of vorming, moet het opleidingsbeleid meer gericht worden op de zwaksten. De opleidingen mogen niet uitsluitend gericht zijn op onmiddellijke inzetbaarheid. Zij moeten de kwalificatie verhogen en duurzame tewerkstelling tot doel hebben. Bovendien moeten zij zowel voor mannen als voor vrouwen roldoorbrekend zijn. Elke werkzoekende moet kunnen rekenen op een aanpak op maat om het traject naar een nieuwe job succesvol te kunnen afwerken. Iedere opleiding moet in laatste instantie eindigen op een kans op de arbeidsmarkt, waarbij er een duidelijk statuut komt voor de werkzoekenden die een bijkomende opleiding combineren met een effectieve tewerkstelling. Alle werkzoekenden en werkenden moeten het recht hebben op levenslang leren, met alle implicaties vandien voor het aanbod, de methodiek en de doorstromingscijfers van onder andere de VDAB, de BDBA en de sector van derden.
4. Koopkrachtgaranties, loonbeheersing en loonkostverlaging
17. De loonlasten verlagen zonder ook de lonen te beheersen leidt niet tot extra werkgelegenheid, en finaal naar ingrepen in de sociale zekerheid. Daarom moet voor de SP de verlaging van de loonlasten gekoppeld worden aan een beheerste loonontwikkeling, waarbij de indexering van de lonen instaat voor het behoud van de koopkracht. De loonkostenhandicap met onze drie buurlanden moet stapsgewijs worden weggewerkt, waarbij de verlaging van de sociale lasten volledig wordt opgevangen door een uitbreiding van de alternatieve financiering van de sociale zekerheid.
18. Met het oog op een maximaal werkgelegenheidseffect moeten bijkomende lastenverlagingen in eerste instantie gekoppeld worden aan formules van arbeidsherverdeling of toegekend worden in het kader van het doelgroepenbeleid. Daar bovenop kunnen supplementaire lastenverlagingen voorzien worden voor de lagere looncategorieën zonder dat dit afbreuk doet aan de arbeidsherverdelende maatregelen.
5. Geen hamburgerjobs
19. De kwaliteit van het werk mag niet worden afgebroken omwille van de werkloosheid. Daarom blijft de SP gekant tegen (zeer) kleine deeltijdse banen: het recht op werk impliceert eveneens het recht op volwaardig werk met een volwaardig inkomen. Daarom moet, ook door een verscherpte aandacht voor nieuwe risico’s, het aantal beroepsziekten en arbeidsongevallen verder worden teruggedrongen, en moet de kloof tussen arbeiders- en bediendenstatuut worden
gedicht. Ook het sociaal overleg moet verder worden uitgebouwd, en dit zowel in KMO’s als in grote ondernemingen. Het sociaal overleg en de wettelijke reglementering moet worden aangepast aan de nieuwe realiteiten. Omwille van de internationalisering en de filialisering moet de informatiedoorstroming tussen de diverse vestigingen en filialen van een bedrijf, alsook binnen een bedrijf, worden versterkt.
Langdurig werklozen die slechts gedurende een korte periode (b.v. in het kader van interim- arbeid) aan de slag zijn geweest, moeten nadien ook nog een beroep kunnen doen op de inschakelingsmaatregelen voor de langdurig werklozen.
Deelcontract 2
Een Sociale Zekerheid die zekerheid biedt
1. Dat we in één van de meest welvarende landen van de wereld leven hebben we voor een groot stuk te danken aan ons stelsel van sociale zekerheid. Zonder sociale zekerheid zouden vier op tien van de Belgische gezinnen arm zijn. Dankzij de sociale zekerheid wordt dat herleid tot één gezin op zeventien.
2. We worden vandaag echter geconfronteerd met nieuwe uitdagingen. Het komt erop aan de sociale zekerheid permanent aan te passen en te verfijnen, teneinde haar nog efficiënter te maken. Daarbij komt dat onze sociale zekerheid moet worden aangepast, zodat ze op een efficiëntere manier bijdraagt tot het recht op arbeid voor iedereen.
1. Nieuwe uitdagingen voor de sociale zekerheid
3. Het globale armoedecijfer van 6% van de huishoudens verbergt grote verschillen binnen de Belgische samenleving. Vooral tussen één- en tweeverdienersgezinnen neemt de ongelijkheid toe. De kans om aan bod te komen op de arbeidsmarkt en a fortiori om twee inkomens te kunnen combineren, wordt echter in belangrijke mate bepaald door het scholingsniveau van de partners. Bij laaggeschoolden ligt de arbeidsparticipatie substantieel lager en is de kans op bestaansonzekerheid veel hoger. Lage of onaangepaste scholing is bijgevolg hét nieuwe sociale risico bij uitstek.
4. Dit leidt tot een fundamentele kansenongelijkheid, die nog wordt versterkt doordat hoger geschoolden steeds meer de plaats innemen van lager geschoolden. Deze fundamentele kansenongelijkheid in onze samenleving zet de sociale zekerheid als verzekeringssysteem onder grote druk. De grootste uitdaging voor de sociale zekerheid bestaat erin het recht op werk te helpen waarmaken en dit te combineren met een goede verzekeringsfunctie voor al diegenen die omwille van ziekte, werkloosheid of ouderdom niet langer aan het werk zijn.
Meer dan ooit zal moeten gewerkt worden in de belendende domeinen van de sociale zekerheid om minder mensen afhankelijk te maken van een uitkering. Opleiding en werkgelegenheid zijn de beste investeringen om de sociale zekerheid te versterken en te vrijwaren. De inspanningen zullen vooral daarop moeten gericht worden.
2. Het draagvlak van de sociale zekerheid komt onder druk
De oude risico’s zijn niet verdwenen
5. De aandacht voor de nieuwe sociale kwestie betekent niet dat de oude sociale risico’s verdwenen zijn. Integendeel, de nieuwe risico’s voegen zich bij de oude risico’s. Daarom zal er ook in de toekomst permanent moeten gesleuteld worden aan de sociale zekerheid, teneinde haar efficiëntie te vrijwaren en te verbeteren.
6. Het beleid moet vooral de nadruk leggen op werkgelegenheid. De idee van recht op werk voor iedereen kan wel een andere invulling krijgen dan het recht op voltijdse tewerkstelling gedurende de ganse levensloop. Gelijke kansen creëren voor mannen en vrouwen, voor laag- en hooggeschoolden, waarbij aan iedereen de mogelijkheid wordt geboden het werk te combineren met het gezinsleven, wordt dé nieuwe uitdaging van een modern socialezekerheidsstelsel.
Hoe kan de sociale zekerheid inspelen op de nieuwe sociale risico’s?
7. Ondersteuning van het recht op levenslang leren
Wanneer men rekening houdt met het feit dat de breuklijn van de nieuwe sociale kwestie in toenemende mate samenvalt met de scholingsgraad, dan wordt de kans om zich permanent bij te scholen van essentieel belang. Het recht op levenslang leren moet voor iederéén gerealiseerd worden, ook voor mensen met een zwakke basisopleiding. Daarom moeten de middelen die nu vervat zitten in allerhande sectoriële fondsen doeltreffender aangewend worden. Indien het sociaal overleg dienaangaande geen bevredigende resultaten oplevert, moet de overheid ingrijpen, ondermeer door een verhoging van de werkgeversbijdrage voor de opleiding van risicogroepen.
8. Stimulering van arbeidsherverdeling
Naast een loonkostverlaging gericht op de lage lonen, moeten loonkostverlagingen vooral gekoppeld worden aan formules voor arbeidsherverdeling of gericht worden naar de risicogroepen op de arbeidsmarkt.
De herverdeling van betaalde arbeid en zorgarbeid tussen vrouwen en mannen moet gestimuleerd worden. Deze herverdeling moet er op termijn toe leiden dat - mits een degelijk sociaal vangnet - iedereen individuele rechten kan opbouwen in de sociale zekerheid.
9. Verdere uitbouw van de loopbaanonderbreking
Het beperkte recht op loopbaanonderbreking moet uitgebreid worden tot een veralgemeend recht om tijdens de beroepsloopbaan gedurende 6 jaar - geheel of gedeeltelijk - uit het arbeidsproces terug te treden. Om loopbaanonderbreking ook voor beter betaalden aantrekkelijk te maken moet de onderbrekingsuitkering aanzienlijk worden verhoogd. Op termijn moet het bedrag van de onderbrekingsuitkering in functie staan van het vroeger verdiende (geplafonneerde) inkomen.
10. Een loopbaanbeleid met plaats voor oudere werknemers
Zowel de sociale partners als de overheid moeten meer werk maken van een loopbaanbeleid in plaats van een vervroegd uittredingsbeleid. In dit verband moeten loopbaanonderbreking en halftijds brugpensioen verder gestimuleerd worden. Het halftijds brugpensioen kan best gecombineerd worden met een verhoogd gebruik van een verbeterd stelsel van werk- opleidingsovereenkomsten. Essentiële kennisoverdracht aan jonge werknemers wordt dan een zinvolle deeltijdse activiteit voor de oudere werknemers.
Voor de werknemers van ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering blijft het brugpensioen een sociaal verdedigbare regeling. Nochtans wordt bij onderhandelingen over collectief ontslag of bedrijfsherstructureringen (te) gemakkelijk naar het brugpensioen gegrepen om oudere werknemers als eersten te verwijderen uit het arbeidsproces. De overheid moet instrumenten ontwikkelen waardoor de vervroegde uitstroom afgeremd wordt. Dit kan door de arbeid beter te herverdelen als alternatief voor ontslagen.
11. Actieve inzet van uitkeringen: jobgeld in plaats van dopgeld
In de toekomst moeten we nog meer de nadruk leggen op de actieve inzet van uitkeringen. Deze kunnen de vorm aannemen van loonsubsidies in specifieke domeinen van de arbeidsmarkt en voor welbepaalde doelgroepen (langdurig werklozen, laaggeschoolden,…). Zo moeten we op termijn komen tot een echte jobgarantie. Om verdringingseffecten maximaal te vermijden zijn inspraak en controle van de sociale partners nodig op alle beslissingsniveaus.
12. Loonkostenverlaging en alternatieve financiering
Voor de SP moet de tewerkstellingsefficiëntie van loonlastenverlagingen verhoogd worden door deze lastenverlaging op selectieve wijze door te voeren. Met het oog op een maximaal werkgelegenheidseffect moeten bijkomende lastenverlagingen in eerste instantie gekoppeld worden aan formules van arbeidsherverdeling, of toegekend worden in het kader van het doelgroepenbeleid. Daar bovenop kunnen supplementaire lastenverlagingen voorzien worden voor de lagere looncategorieën, zonder dat dit afbreuk mag doen aan arbeidsherverdelende maatregelen.
De SP is van oordeel dat de lagere ontvangsten voor de sociale zekerheid als gevolg van loonlastenverlagingen integraal moeten gecompenseerd worden. Om de inkomsten van de sociale zekerheid te waarborgen, opteren wij voor een volledige alternatieve financiering. Gelijktijdig moet laagbetaald werk financieel aantrekkelijker gemaakt worden.
13. Het wegwerken van werkloosheids- en armoedevallen
In sommige gevallen is de financiële prikkel om als werkloze of bijstandstrekker een (deeltijdse) job tegen een laag loon te aanvaarden nauwelijks aanwezig. Men spreekt dan van werkloosheids- of armoedevallen. Deze ‘vallen’ moeten weggewerkt worden. Daarom moet laagbetaald werk ‘lonender’ worden. Dit kan onder meer door verhoging van de minimumlonen, verlaging van de belastingen door het optrekken van het arbeidskostenforfait voor de lage lonen, of een forfaitaire vermindering van de werknemersbijdragen op de lage lonen. Samen met een herziening van de inkomensgarantie-uitkering voor deeltijds werkenden (zodat die niet langer demotiverend werkt om extra uren te presteren) biedt dit een antwoord op de werkloosheidsval. Ook voor bestaansminimumtrekkers moeten dergelijke barrières naar de arbeidsmarkt op een structurele manier worden weggewerkt.
14. We willen naar een de facto afschaffing van artikel 80 door een gegarandeerd jobaanbod voor alle werklozen te creëren.
Een vaak veronachtzaamde vorm van werkloosheidsval bestaat erin dat werklozen die geschorst worden op basis van het artikel 80 van de werkloosheidsreglementering niet langer in aanmerking komen voor tewerkstellingsmaatregelen. Samenwonende langdurig werklozen die hun uitkering verliezen op basis van artikel 80 moeten in aanmerking komen voor het werkgelegenheidsbeleid.
3. De gezinstegemoetkomingen
15. Door de versterking van de solidariteit tussen rijk en arm moeten de gezinstegemoetkomingen ertoe leiden dat alle kinderen in goede omstandigheden kunnen opgroeien. Daarom moeten de belastingvrije sommen voor kinderen ten laste meer doelmatig worden aangewend om de bestaansonzekerheid te helpen terugdringen. De SP wil de belastingvrije som voor kinderen ten laste afbouwen voor de gezinnen met hoge inkomens en de opbrengst hiervan aanwenden voor de verhoging van de koopkracht van gezinnen met kinderen en een laag inkomen. Ook de inkomens uit vermogen moeten hierbij in rekening worden gebracht. De nodige fiscale maatregelen moeten genomen worden, opdat de daadwerkelijke draagkracht van het gezin gekend zou zijn.
Het recht op kinderbijslag moet op termijn in principe losgemaakt worden van de arbeidssituatie van de ouders. In de kinderbijslag is bijzondere aandacht nodig voor kinderen van éénoudergezinnen.
4. De onzekerheid voor de toekomst wegnemen
16. De pensioenhervorming van 1997 en de afbouw van de overheidsschuld moeten de betaalbaarheid van de pensioenen garanderen. Tegenover het engagement van de volgehouden en versnelde schuldafbouw moet de wettelijke waarborg staan dat de vruchten hiervan zullen aangewend worden om de pensioensector te versterken van zodra de gevolgen van de veroudering voelbaar worden.
17. De SP zal erover waken dat alle sociale uitkeringen gekoppeld blijven aan de indexevolutie.
Daar bovenop zullen regelmatig welvaartsaanpassingen moeten toegekend worden, met prioriteit voor de laagste uitkeringen en voor de uitkeringen die reeds langer zijn ingegaan.
Het (langdurig) aangewezen zijn op een sociale uitkering mag niet leiden tot armoede. De SP heeft als streefdoel om de minima in alle sectoren boven een benedengrens te laten uitstijgen, die wij als ‘fatsoensgrens’ beschouwen. Dit streefdoel is:
•75% van het gewaarborgd minimumloon voor gezinshoofden;
•60% van het gewaarborgd minimumloon voor alleenstaanden;
•40% van het gewaarborgd minimumloon voor samenwonenden.
Onze prioriteit op korte en middellange termijn ligt bij het optrekken van de uitkeringen voor gezinshoofden en alleenstaanden die onder de CSB-armoedenorm liggen. Deze norm geldt als absolute benedengrens.
18. Om de legitimiteit van de sociale zekerheid te versterken zal de band met het gederfde loon herkenbaar moeten blijven. Daarom zullen ook sommige maximumuitkeringen - we denken in eerste instantie aan de werkloosheidsuitkeringen voor gezinshoofden en alleenstaanden - moeten verhoogd worden. Ook de inkomensplafonds voor de toekenning van bijkomende sociale voordelen (zoals het WIGW-statuut) moeten gekoppeld worden aan de index- en de welvaartsevolutie.
5. Oud en zorgbehoevend: een zorg voor iedereen
19. Voor de SP is het belangrijk dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen, vertrouwde omgeving kunnen blijven. Daarom moet voldaan worden aan de toenemende behoefte aan hulp bij de dagdagelijkse activiteiten en huishoudelijke activiteiten van zorgbehoevende ouderen die thuis willen blijven wonen. Dit vereist de aanwezigheid van voldoende zorgverleners die daarop een antwoord kunnen bieden. Deze hulp moet voor iedere hulpbehoevende oudere toegankelijk en betaalbaar zijn. De persoonlijke bijdrage die de ouderen hiervoor moeten betalen moet in functie staan van hun inkomen én van de intensiteit en de duur of het chronisch karakter van de zorgbehoevendheid.
20. Meer en meer mensen willen zich indekken tegen de meeruitgaven die het ouder worden met zich meebrengt. Het is onaanvaardbaar dat de overheid het risico van de zorgbehoevendheid zou overlaten aan de eigen financiële draagkracht van de mensen door hen naar privé-verzekeringen te verwijzen. De meeruitgaven ten gevolge van de zorgafhankelijkheid zullen zoveel mogelijk in verplichte solidariteit moeten gedragen worden. Daarom opteren wij ervoor dat de bevoegde overheid aan de noden tegemoet komt door extra middelen toe te kennen aan iedereen die zorgbehoevend is. De financiering hiervan moet gebaseerd zijn op de grootst mogelijke solidariteit.
21. Ondanks de degelijkheid van de Belgische ziekteverzekering lopen de uitgaven en de remgelden die chronisch zieken moeten betalen nog hoog op. Daarom moet onverwijld het statuut voor chronisch zieken verder worden verbeterd en dit in functie van de uitgaven van de patiënten.
6. Het OCMW als sluitstuk van de verzorgingsstaat
22. Het is onaanvaardbaar dat het bestaansminimum het normale inkomen zou worden van een grote groep jongeren. Een doorgedreven activerend tewerkstellingsbeleid voor bestaansminimumtrekkers moet de bijstand omvormen van een vangnet tot een trampoline naar werk, en dus naar maatschappelijke (re-)integratie. Extra inspanningen leveren (zoals opleiding en trajectbegeleiding) om (jonge) bestaansminimumgerechtigden aan het werk te helpen, is dan ook dé centrale boodschap.
23. Gezien de toenemende uitsluiting en dualisering krijgt het OCMW steeds meer belang. Deze instelling, die dicht bij de directe leefwereld van de betrokkenen werkt, moet daarom beter worden uitgebouwd, ten einde haar een centrale rol in de armoedebestrijding in al zijn aspecten te laten vervullen.
Mensen die een beroep doen op een bestaansminimum, zitten meestal in een toestand van veelvoudige sociale uitsluiting en hebben dus nood aan meervoudige hulp. Steunzoekenden dienen dan ook maximaal omkaderd en begeleid te worden door emanciperend te werken aan hun woonsituatie, aan budgettering, aan eventuele gezondheids- en verslavingsproblemen... Omkadering en begeleiding moeten gebeuren zonder betutteling.
Het bestaansminimum mag geen maximum zijn. De OCMW’s, zeker in de steden, moeten de nodige financiële ruimte krijgen, onder meer voor bijkomende financiële steunverlening (b.v. huur
- en verwarmingstoelagen) en voor het voeren van een globaal armoedebeleid.
24. Het stijgend aantal bestaansminimumtrekkers, evenals het Sociaal Impulsfonds verhoogt de werkdruk bij de OCMW’s. Een versterking en verdere professionalisering van de OCMW’s is noodzakelijk, waarbij methodiekondersteuning en het inschakelen van ervaringsdeskundigen belangrijke elementen zijn.
25. Armoede is een netwerk van uitsluitingen dat de armen scheidt van de rest van de maatschappij. Deze kloof kunnen ze op eigen kracht niet overbruggen. Een apart armoedebeleid is daarom nodig en noodzakelijk, waarbij vooral dient gezocht te worden naar structurele maatregelen die niet stigmatiserend werken.
26. Een echt armoedebeleid moet niet alleen zorgen voor een job voor de zwaksten, maar hen ook en vooral opnieuw eigenwaarde en zelfrespect geven om hun reïntegratie in de maatschappij mogelijk te maken. Hiervóór dient niet voor de armen maar sámen met hen gewerkt te worden. Xxxxxxxx ondersteuning van het arme gezin en extra zorgen voor arme kinderen binnen het onderwijs kunnen latere drama’s en uitsluiting voor het leven voorkomen.
Deelcontract 3
Meer gelijke kansen op een gezond leven
1. Een goede gezondheid is van cruciaal belang voor een goed leven. Gezondheid is meer dan niet ziek zijn. Het heeft eveneens te maken met je goed voelen in je vel en in je omgeving.
2. De SP kiest voor gelijke kansen op een goede gezondheid en wil een contract vastleggen dat oog heeft voor een gelijke toegang tot een kwaliteitsvolle gezondheidszorg voor iedereen.
1. De bevordering van de volksgezondheid
3. Vandaag stellen we vast dat sociale ongelijkheid samengaat met ongelijke kansen op een goede gezondheid en goede gezondheidszorgen. Dit is voor socialisten onaanvaardbaar. Daarom moeten alle factoren die aan de basis liggen van deze verschillen stuk voor stuk weggewerkt worden.
4. Wie een volwaardige plaats inneemt in de samenleving heeft meer kansen op een goede gezondheid. Daarom is de strijd voor meer werkgelegenheid en goede jobs, ook een strijd voor sociale samenhang en voor het persoonlijk welbevinden van iedereen.
5. Mensen integreren, respecteren en hen niet uitsluiten is van cruciaal belang voor een beleid dat een goede volksgezondheid nastreeft.
Belangrijk daarin is vooral een goed samenspel tussen een overheidsbeleid dat enerzijds oog heeft voor goede omgevingsfactoren op diverse terreinen (zoals huisvesting, werkgelegenheid, verkeersveiligheid, leefmilieu en onderwijs), en anderzijds een preventiebeleid dat mensen kansen biedt om te kiezen voor een gezonde levensstijl (zoals het verstandig omgaan met alcohol en geneesmiddelen). Voor de SP is het prioritair dat het preventiebeleid werk maakt van meer gelijke kansen op een goede gezondheid. Het preventiebeleid moet zich daarom vooral richten op die mensen met een gezondheidsachterstand.
2. Verantw oordelijkheid dragen
6. Gezondheid is té belangrijk om over te laten aan de vrije markt. Investeren in gezondheid en in gelijke kansen op gezondheid is bij uitstek een verantwoordelijkheid van de overheid.
7. Binnen het gezondheidsbeleid heeft het middenveld vooral als taak om tolk en beschermer te zijn van de patiënten. Binnen de krijtlijnen en prioriteiten die door de overheid zijn vastgelegd, moet het middenveld mee inhoud en vorm geven aan het gezondheidsbeleid op het terrein.
8. Elk individu kiest zelf een eigen levensstijl. Het is de taak van de overheid en alle gezondheidsorganisaties om de controle van het individu over de eigen gezondheid zo ruim mogelijk te maken via informatie en promotie van een gezonde levensstijl.
3. Een betaalbare en goede gezondheidszorg
9. Een goede en betaalbare gezondheidszorg voor iedereen is één van de verworvenheden van de welvaartsstaat. Deze verworvenheid moet ondanks de toenemende kosten van de gezondheidszorg overeind blijven én verbeterd worden.
10. De nieuwe ontwikkelingen binnen de samenleving die leiden naar méér en andere zorg, zoals de spectaculaire ontwikkeling van nieuwe medische technieken en de vergrijzing van de samenleving, zijn de belangrijkste redenen die pleiten voor het onverwijld doorvoeren van enkele cruciale hervormingen in de gezondheidszorg.
11. Het in stand houden van de verplichte sociale verzekering voor geneeskundige zorg is het belangrijkste instrument om de gelijke toegang tot de gezondheidszorg voor iedereen te garanderen. Anders dan de privé-verzekeringen is de verplichte verzekering voor geneeskundige zorg de enige waarborg voor het behoud van de solidariteit tussen arm en rijk, zieken en gezonden. De SP pleit voor een breed pakket aan doelmatige gezondheidszorg, waarbij zowel de genezing als de zorg betaalbaar zijn voor iedereen.
12. De betaalbaarheid van de zorg voor de patiënt moet worden verbeterd, onder meer door het recht op tariefzekerheid. Dat betekent eveneens een doorgedreven reglementering van supplementen, een goedkopere zorg voor de lagere inkomensgroepen, met bijzondere aandacht voor alle kosten voor geneesmiddelen (met inbegrip van de toekenning van het volledige voorkeursstatuut aan de langdurige werklozen) een verdere verbetering van het statuut van chronisch zieken in functie van hun medische uitgaven (inclusief die voor geneesmiddelen), en het verder opnemen van nieuwe medische technieken in de verplichte verzekering (in plaats van deze sluipend te laten opnemen in privé- verzekeringen die zeker op termijn leiden naar onbetaalbare facturen voor de zwaksten).
13. Bij de financiering van de gezondheidszorg, zoals b.v. via de verpleegdagprijs van de ziekenhuizen, moeten ook die sociale criteria worden gehonoreerd die zorgen voor extra kosten in de zorg. Om de toegankelijkheid van de allochtone bevolking tot de gezondheidszorg te waarborgen dient eveneens het netwerk van ‘interculturele bemiddelaars in de gezondheidszorg’ uitgebouwd.
14. Het beheersen van de uitgaven voor geneeskundige zorg is absoluut noodzakelijk om de verplichte sociale verzekering financieel overeind te houden en zo de toegang tot de zorg voor iedereen te garanderen. Door de vergrijzing van de samenleving en door de steeds duurder wordende nieuwe medische technieken en geneesmiddelen zullen er in de toekomst meer middelen nodig zijn voor een betaalbare gezondheidszorg van goede kwaliteit.
15. Elk ziekenhuis of andere medische voorziening moet voldoen aan dezelfde kwaliteitsnormen en toegankelijk zijn voor iedereen. Bij elke samenwerking tussen openbare en private ziekenhuizen (zoals bv. via assocatie of fusie), dient het pluralistische karakter van de dienstverlening absoluut gegarandeerd.
4. Een meer doelmatige gezondheidszorg
16. Het geld van de sociale verzekering voor geneeskundige zorg moet zo goed mogelijk besteed worden. Daartoe zijn verschillende structurele maatregelen nodig, die op een samenhangende manier moeten toegepast worden.
17. Zowel de artsen als de zorgvoorzieningen moeten op een meer rationele manier vergoed worden. Dat betekent meer forfaitaire vergoedingstechnieken en een verdere responsabilisering van de zorgenverstrekkers en de ziekenhuizen. Een doelmatiger geneesmiddelengebruik is noodzakelijk, onder meer door een objectieve voorlichting van de arts en de patiënt, onderbouwde wetenschappelijke richtlijnen voor de artsen, een gebruik van de gegevens van Farmanet voor een beter gecontroleerd en te evalueren voorschrijfgedrag, en het toepassen van de wettelijke mogelijkheid tot substitutie van dure farmaceutische specialiteiten door identieke maar goedkopere specialiteiten.
18. De gezondheidszorg zelf moet doelmatiger worden georganiseerd. Dat betekent meer opgelegde planning en programmatie van het aanbod aan verstrekkers én ziekenhuizen, ziekenhuisdiensten en de invoering van een trapsgewijze organisatie van de zorg: ‘echelonnering’. Die is vooral noodzakelijk om een goed centraal medisch dossier per patiënt te laten bijhouden door de huisarts en te komen tot een doelmatige doorverwijzing naar de tweedelijnszorg. Daardoor kunnen dubbele onderzoeken vermeden worden en gaat belangrijke medische informatie niet verloren. De invoering van echelonnering moet samengaan met een kwaliteitsbeleid, zodat de patiënt verzekerd is van de beste zorg door de juiste zorgverstrekker.
19. Het gezondheidsbeleid heeft nood aan een kwaliteitsbeleid dat steunt op een brede wetenschappelijke registratie, kennis, ervaring en evaluatie. Nieuwe medische technieken die een belangrijke impact kunnen hebben op zowel de uitgaven als de kwaliteit van de gezondheidszorg, moeten eerst grondig geëvalueerd worden, vooraleer ze algemeen worden toegepast én terugbetaald.
20. Een reeks van patiëntenrechten moet wettelijk worden vastgelegd zoals het recht op informatie en toestemming, het zelfbeschikkingsrecht en het recht op klachtbemiddeling en -behandeling. De SP wil een doorgedreven humanisering van de gezondheidszorg, waar meer rekening wordt gehouden met de noden van de patiënt én zijn omgeving. Dat betekent dat er meer personeel nodig is binnen de gezondheidszorg, vooral aan het bed van de patiënt. Dit alles moet leiden naar een andere zorgcultuur, die steunt op een goede samenwerking tussen de zorgverstrekkers en een betere dialoog met de patiënt.
Dat mensen een beroep doen op de zogenaamde niet-conventionele geneeswijzen is een maatschappelijke realiteit. In het belang van de patiënt en de volksgezondheid is het daarom noodzakelijk dat de overheid zorgt voor voldoende kwaliteitsgaranties.
21. De kwaliteit en het democratisch gehalte van de gezondheidszorg hangen onder meer af van de toegankelijkheid ervan. Daarom wil de SP dat de patiënten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de landstaal van hun keuze terecht kunnen: het Nederlands of het Frans.
5. Keuzen in de zorg
22. De snelle ontwikkeling van de medische technologie plaatst ons voor een nieuw probleem: niet alles wat technisch kan, is nog betaalbaar of maatschappelijk aanvaardbaar. Deze ontwikkeling plaatst de samenleving voor fundamentele keuzen, onder meer welke gezondheidszorg zeker toegankelijk moet zijn voor iedereen.
23. Bij het debat over keuzen in de zorg moet het terrein van de gezondheidszorg goed afgebakend worden. Deze afbakening is een verantwoordelijkheid van de samenleving, die er vooral moet over waken dat de rechten van sociaal en financieel zwakkere groepen gevrijwaard worden.
24. Het overlegmodel waarop onze gezondheidszorg steunt is waardevol, maar mag geen hinderpaal zijn voor het doorvoeren van noodzakelijke maatregelen voor een betaalbare zorg van goede kwaliteit. Een actieve overheid die waakt over de kwaliteit, de doelmatigheid en de toegankelijkheid van een breed pakket aan zorg is hierbij onmisbaar.
6. Een drugsbeleid dat zich met méér dan drugs bezighoudt
25. Terwijl het gebruik van legale en illegale drugs de meeste mensen niet verhindert om een normaal leven te leiden, kan dit voor een minderheid leiden tot problematisch gebruik en verslaving.
Een samenleving waar steeds meer mensen hun toevlucht moeten zoeken tot kunstmatige middelen om zich goed te voelen is een zieke samenleving.
26. Het zo laag mogelijk houden van de behoefte aan legale en illegale drugs is een integraal onderdeel van ons streven naar een samenleving waarin iedereen zich goed voelt. Het drugsbeleid zelf moet het problematisch gebruik zoveel mogelijk voorkomen en de risico’s zoveel mogelijk verminderen die uit dit gebruik kunnen voortvloeien. De beperking van de risico’s houdt ook in dat een correcte, objectieve productinformatie moet verstrekt worden.
27. De belangrijkste piste is preventie en de belangrijkste preventie is een sociaal en emanciperend beleid. Betere leefomstandigheden, sterker in je schoenen staan en je beter in je vel voelen, zijn de beste garanties om het legale of illegale gebruik van drugs onder controle te houden. De specifieke drugspreventie moet zich richten op doelgroepen en - meer nog - op risicogedrag, om problemen als gevolg van alcohol- en ander drugsgebruik te voorkomen.
28. Drughulpverlening is bij uitstek maatwerk. De hulpverlening is vaak nog té eenzijdig gericht op ontwenning en behandeling. Problematische drugsgebruikers hebben in alle omstandigheden recht op hulpverlening en zorg. Zoals voor de enen eerst ontwenning en dan behandeling de beste weg is, is het voor anderen meer aangewezen te beginnen met een schadebeperkende aanpak. Onderhoudsbehandelingen met gecontroleerde verstrekkingen kunnen een middel zijn om de schade voor de betrokkenen én voor de samenleving te beperken, zodat de kansen op een normaal leven maximaal kunnen behouden of vergroot worden. Bij elke behandeling moet in ieder geval meer aandacht gaan naar sociale opvang en begeleiding.
29. Het tegengaan van sociale uitsluiting is steeds het uitgangspunt. Gebruik van illegale drugs en verslavingsproblemen mogen geen reden zijn om door een repressief optreden de gebruiker in de marginaliteit of in de criminele hoek te duwen. Vervolging van het bezit van illegale drugs voor eigen gebruik is maar aangewezen bij maatschappelijke overlast, en kan bij problematisch gebruik een middel zijn om naar de hulpverlening door te verwijzen. Gezien het gebruik van cannabis relatief weinig risico’s en problemen meebrengt, kan het bezit voor eigen gebruik ervan de facto gedepenaliseerd worden en kan het desgevallend later, na evaluatie, gelegaliseerd worden.
Deelcontract 4
Harde garanties voor sociaal zwakkeren en minderheden
1. Iedereen met zijn gaven en talenten, maar ook met zijn gebreken en handicaps, moet als mens gerespecteerd en gewaardeerd worden. De voornaamste voorwaarde hiervoor is dat iedereen het recht krijgt op maatschappelijke nuttigheid, wat in onze samenleving sterk samenhangt met het recht op arbeid.
2. De SP acht het recht van ieder mens om gevrijwaard te worden van discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische herkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, één van de belangrijkste grondrechten van een individu in een democratische rechtsstaat. Een beleid gericht op het bevorderen van gelijke kansen moet dan ook bewuste en onbewuste discriminatie op alle terreinen tegengaan. In Europees verband zal de SP bepleiten dat op korte termijn een EU-richtlijn ter bestrijding van discriminatie en racisme wordt vastgesteld op basis van de nieuwe bepaling uit het Verdrag van Amsterdam.
3. De SP kan zich dan ook niet neerleggen bij een verdeling van de kansen op maatschappelijke integratie waarbij nauwelijks of geen rekening wordt gehouden met de extra handicaps waarmee sommige mensen willens nillens te kampen hebben. De fundamentele keuze voor gelijke kansen op maatschappelijke integratie voor iedereen, vereist speciale aandacht voor sociaal zwakkeren en minderheden in onze samenleving.
4. Deze keuze voor sociaal zwakkeren en minderheden komt vooreerst tot uiting wanneer we pleiten voor een doelgroepenbeleid in de strijd tegen de werkloosheid. Vooral voor laaggeschoolden en langdurig werklozen moeten extra kansen op werk gecreëerd worden. Maar ook andere groepen hebben het systematisch moeilijker om als volwaardig lid in onze samenleving ingeschakeld te worden. Ook voor hen geldt veelal dat het hebben van werk dé essentiële hefboom is om mee te tellen. Maar door de aard van de handicap of de achterstelling volstaat een arbeidsmarktbeleid geenszins en is een bredere benadering nodig.
1. Een samenleving op maat van gehandicapte personen
5. Mensen die door een handicap aanvankelijk minder kansen hebben op maatschappelijke integratie, hebben recht op extra ondersteuning waardoor ze bijkomende kansen krijgen om volwaardig deel te kunnen uitmaken van onze samenleving.
Om dit doel te bereiken dienen de procedures voor alle bestaande wettelijke ondersteuningen zoveel mogelijk automatisch te verlopen, met de gemeentelijke overheid als centraal aanspreekpunt.
6. We kunnen pas over gelijkwaardige keuzen spreken wanneer personen met een handicap reële zeggenschap krijgen over hun situatie en over voldoende mogelijkheden en alternatieven beschikken om hun leven te organiseren (binnen of buiten de instelling, zelfstandig of begeleid).
Het recht op werk
7. Werk hebben is ook voor personen met een handicap veelal de eerste voorwaarde om zich maatschappelijk nuttig te voelen en uit het sociaal isolement te geraken.
Zoals bij de werkloosheidsuitkering dienen ook de vervangingsinkomens voor personen met een handicap gehanteerd te worden als hefbomen voor tewerkstelling.
8. Dit betekent dat zowel in de privé, de publieke als de beschermde sector extra inspanningen nodig zijn om mensen met een handicap aan de slag te helpen. Van de openbare besturen wordt een meer verantwoordelijke houding verwacht ten aanzien van werkgelegenheidsinitiatieven voor gehandicapten. De quotaregelingen in de publieke sector moeten dan ook verbeterd worden.
9. In de privé-sector zijn er vandaag reeds tal van maatregelen waarop werkgevers een beroep kunnen doen bij de aanwerving van gehandicapte personen. Een betere bekendmaking van deze maatregelen en een versoepeling van de procedures moet het huidig aantal gehandicapte werknemers in de privé-sector aanzienlijk kunnen verhogen. Naast deze stimulerende aanpak is er ook een hardere aanpak nodig. Daarom moet er ook in de privé-sector een quotaregeling komen, liefst via sociaal overleg.
10. Omdat de beschutte werkplaatsen, met 13.000 werknemers in Vlaanderen, een belangrijke schakel vormen in de tewerkstellingsinitiatieven voor gehandicapten, is er een gedegen ondersteuningsbeleid nodig. De keuze voor werken in een beschutte werkplaats zal in de meeste gevallen een finaliteitsoptie zijn. Toch moeten de gehandicapten ook elders aan de slag kunnen door de beschutte werkplaatsen op te nemen in de samenwerkingsverbanden van de arbeidstrajectbegeleiding.
11. De loonsubsidiëring voor de beschermde werkplaatsen moet verfijnd worden via structurele maatregelen, zodat ook de zwakkere werknemers meer aandacht kunnen krijgen.
Op termijn moet de sector van de beschutte werkplaatsen opgenomen worden in een wettelijke regeling voor invoegactiviteiten uit de sociale economie.
12. Beschutte werkplaatsen moeten systematisch ingeschakeld worden bij het uitvoeren van overheidsopdrachten, vooral op het niveau van de gemeenten (onderhoud groenvoorziening, huisvuilrecyclage, postklaar maken van verzendingen, enz.).
13. De toekenning van het wettelijk gewaarborgd minimumloon aan de werknemers van de beschutte werkplaatsen moet snel gerealiseerd worden.
De werknemers van de beschutte werkplaatsen moeten ook toegang krijgen tot alle formules van arbeidstijdverkorting.
Het recht op een menswaardig inkomen voor personen met een handicap
14. Omdat de inkomensvervangende tegemoetkoming een definitief vervangingsinkomen is, moet het uitgekeerd bedrag een volwaardig en zelfstandig leven mogelijk maken. Het niveau van het bestaansminimum is daarvoor te laag. De basisbedragen van de inkomensvervangende tegemoetkoming moeten dan ook verhoogd worden in het kader van de herwaardering van de minima. Tegelijkertijd stellen we voor dat de federale overheid voor de nieuwe gerechtigden de integratietegemoetkoming en de inkomensvervangende tegemoetkoming zou samensmelten tot één vervangend inkomen in het kader van het (selectieve) bijstandsstelsel. Daarnaast wenst de SP de invoering van een persoonlijk assistentiebudget als keuzemogelijkheid, om de gehandicapte een grotere zelfstandigheid te kunnen geven.
Een toegankelijke samenleving
15. Er moeten afdwingbare maatregelen komen die de toegankelijkheid garanderen van openbare gebouwen, de openbare weg en alle openbare ruimten.
16. Het mobiliteitsbeleid voor personen met een handicap moet gericht zijn op het verder verbeteren en toegankelijker maken van het openbaar vervoer.
17. Speciale vervoersdiensten voor gehandicapte personen zijn zinvol als ook alles gedaan wordt om het openbaar vervoer zo toegankelijk mogelijk te maken.
18. Om de maatschappelijke integratie van personen met een handicap te versterken moeten zij zoveel mogelijk een gewone woning kunnen betrekken, mits het uitvoeren van de nodige aanpassingen. In samenwerking met toegankelijkheidsbureaus moeten maatregelen uitgewerkt worden om het aanpasbaar bouwen meer ingang te doen vinden.
19. Ook personen met een handicap hebben recht op toegankelijke informatie, het recht 'te weten wat je moet weten om je rechten tenvolle te laten gelden'. Zij moeten de mogelijkheid hebben zich in deze zoektocht naar volledige en correcte informatie te laten bijstaan door een zorgbemiddelaar.
Inspraak en respect
20. Zorg op maat is een zeer waardevol uitgangspunt voor het gehandicaptenbeleid. Het betekent dat de zorg kwalitatief en kwantitatief afgestemd wordt op de cliënt, maar ook dat de cliënt meer zeggenschap krijgt over de zorg.
21. Om personen met een handicap volwaardige kansen te bieden op maatschappelijke integratie moet elke vorm van discriminatie omwille van de handicap strafbaar gesteld worden. Elke discriminerende bepaling ten aanzien van personen met een handicap in een wet, decreet of besluit moet aangepast worden. De feitelijke discriminatie die personen met een handicap in het dagelijks leven nog altijd ervaren moet bovendien tegengegaan worden door een gelijkekansenbeleid.
2. Een samenleving waar migranten thuis zijn
22. De SP kiest voor een beleid van maatschappelijke integratie op basis van wederzijds respect voor de eigenheid van zowel autochtonen als allochtonen. Integratiebeleid betekent het creëren van gelijke kansen door het wegwerken van de achterstand van allochtonen op de verschillende domeinen (inzonderheid op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en huisvesting) en het bestrijden van de achterstelling of de discriminatie door autochtonen van migranten. De SP staat resoluut voor een radicaal en actief anti-discriminatiebeleid.
23. Allochtonen die in België hun legaal bestaan hebben opgebouwd, mogen op geen enkel vlak gediscrimineerd worden. Het afschaffen van de nationaliteitsvoorwaarde in de residuaire stelsels is dan ook een logische stap.
24. De SP wil de politieke integratie van al de etnisch-culturele minderheden. De SP is gewonnen voor de snelle omzetting van de Europese richtlijn om gemeentelijk en provinciaal stemrecht toe te kennen aan alle EU-burgers die in ons land verblijven. Ook de inwoners die van buiten de Europese Unie komen en die minstens 5 jaar wettig in ons land verblijven, moeten gemeentelijk en provinciaal stemrecht krijgen.
25. De SP vraagt effectieve maatregelen om de feitelijke discriminatie van allochtone jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt tegen te gaan.
Om de slaagkansen van allochtone jongeren in het onderwijs te verhogen, moeten het schoolopbouwwerk en de huiswerkbegeleiding binnen het welzijnswerk wettelijk geregeld en structureel ondersteund worden.
Het aandeel allochtonen op de werkvloer moet een weerspiegeling worden van hun aandeel in de
bevolking. Het hebben van werk is ook voor een succesvolle integratie erg belangrijk. De SP pleit daarom voor een wet die, naar het voorbeeld van de Nederlandse Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen en van de Canadese Employment Equity Act, de bedrijven en de overheidsinstellingen verplicht hun aanwervingsbeleid zo te reorganiseren dat hun personeelsbestand de etnische weerspiegeling wordt van de beroepsbevolking.
3. Een samenleving op maat van ouderen
Rijk of arm
26. De welvaartsverschillen zijn het grootst bij de ouderen. Een goed inkomen is op zich niet voldoende om de levensstandaard van alle ouderen op een voldoende hoog niveau te handhaven. Naast het garanderen van een degelijk wettelijk pensioen zal elk beleid met een sociale bekommernis erover moeten waken dat huurgelden, vervoer, gezondheidszorgen en bejaardenvoorzieningen betaalbaar blijven.
Bijzondere aandacht dient besteed aan de specifieke problematiek van allochtone ouderen.
Recht op wonen
27. De SP wil de ouderen in de eerste plaats ondersteunen in hun wens om zelfstandig in de eigen woning en de eigen leefomgeving te blijven wonen. Oudere eigenaars moeten meer ondersteuning krijgen bij het renoveren en onderhouden van hun woning. Het opzeggen van een huurwoning moet gebeuren via een procedure voor de vrederechter, met de verplichting om de mogelijkheden van herhuisvesting voor de oudere huurder te onderzoeken.
28. De sociale huisvestingssector moet vooral aandacht besteden aan de aankoop, de renovatie en de nieuwbouw van woningen die centraal gelegen zijn, zodat winkels, de bank en de post te voet bereikbaar zijn. Daarmee wordt beter tegemoetgekomen aan de noden van ouderen en wordt gettovorming vermeden.
Investeren in een goede ouderenzorg
29. Met het stijgend aantal hoogbejaarden in onze samenleving, zal ook het aantal zorgbehoevenden toenemen. Naarmate we ouder worden, wordt immers ook de kans groter dat we meer verzorging nodig hebben. De overheid zal dus in de toekomst bijkomend moeten investeren in de uitbouw en de kwaliteit van de thuiszorg. Met thuiszorg bedoelen we zowel de thuisverpleging als de thuishulp (poetsdienst, klusjesdienst, gezins- en bejaardenhulp, oppasdienst, bood- schappendienst, maaltijdbedeling, personenalarm, enz.).
30. Er is dringend behoefte aan een evenwichtige spreiding van de rusthuisbedden: her en der zijn er wachtlijsten, elders is er overschot. Omdat wij de rusthuizen prioritair willen voorbehouden voor zwaar zorgbehoevenden zal er personeel moeten bijkomen.
31. Een deel van de ouderen heeft intensieve hulp nodig, zonder dat opname in een rusthuis nodig is. Voor deze doelgroep moet een deel van de serviceflats erkend worden als beschermd wonen voor ouderen. Dit betekent dat er 24 uur op 24 begeleiding en verzorging op oproep ter beschik- king moet zijn.
32. Eén contactpersoon, één telefoonnummer en één ‘toegangspoort’ tot het zorgaanbod moeten ervoor zorgen dat de oudere op de hoogte is van alle mogelijke hulp, van een eenvoudig personenalarm thuis tot de opname in een rust- en verzorgingstehuis. Een dergelijke zorgbemiddelaar kan vermijden dat ouderen maar stukjes hulpverlening krijgen of dat ze met hun vragen van het kastje naar de muur worden gestuurd. Voor ons moet het OCMW deze zorgbemiddeling op zich nemen.
33. De betaalbaarheid van de zorg blijft een probleem. De kosten van deze hulp kunnen hoog oplopen, zowel thuis als in een rusthuis. Het gaat hier om een nieuw risico, waarvan de verzekering het best voor iedereen door de overheid georganiseerd wordt.
34. In de rusthuizen mogen niet willekeurig allerlei kosten aangerekend worden bovenop de dagprijs. Om te voorkomen dat de lasten die de kinderen moeten dragen via de onderhoudsplicht hun inkomen te zwaar aantasten moeten er wettelijke plafonds komen per inkomensgroep.
Ouderen en vrijwilligerswerk
35. Ouderen blijven langer gezond dan vroeger. Velen zijn bereid om als vrijwilliger sociale taken op zich te nemen. De SP wenst daarom dat er een experiment komt van vrijwilligersbureaus. Iedereen die het initiatief wil nemen om een vrijwilligerswerking op te starten rond zorg- en hulpverlening, sociaal-culturele activiteiten, opvang en begeleiding,... kan door het vrij- willigersbureau met raad, bijstand en informatie op weg geholpen worden. De vrijwilligersbureaus moeten ook als loket dienen voor al diegenen die zich vrijwillig wensen te engageren en op zoek zijn naar een initiatief dat hen ligt.
36. Zorg door familieleden is maar haalbaar indien er voldoende professionele thuishulp beschikbaar is, ook 's avonds en in het weekeinde. Niet te vergeten zijn de dag- en nachtopvang en het kortverblijf. Zij kunnen de familieleden ontlasten en een aanvulling bieden op de thuiszorg.
Een veilige leefomgeving
37. De samenlevingscontracten van de federale overheid, evenals het Vlaams sanerings- en huisvestingsbeleid in steden en achtergestelde buurten pakken het veiligheidsprobleem en het (on)veiligheidsgevoel aan. Op deze weg moet worden verdergegaan. Vooral preventie is erg belangrijk. Dit kan vooral door het doorbreken van de vereenzaming en het sociaal isolement en door het scheppen van een aangename en veilige woon- en leefomgeving, onder meer door de herwaardering van de wijkagent, veiliger verkeer, buurtwerk, een aangepaste ruimtelijke ordening, enz….
4. Een samenleving waar kinderen zich thuis voelen
38. Onze kinderen zijn de toekomst van onze samenleving. Xxxxxxx naar respect voor kinderen is zoeken naar een voortdurend evenwicht: een evenwicht tussen enerzijds de noodzakelijke bescherming van de vaak kwetsbare kinderen in een samenleving die voornamelijk door volwassenen is gemaakt, en anderzijds het creëren van ruimte op alle niveaus opdat kinderen zich volop volgens hun eigenheid zouden kunnen ontwikkelen. De uitdaging moet erin bestaan de samenleving te veranderen, om ze ook voor kinderen beter en toegankelijker te maken. De rechten van de kinderen kunnen we in zes basisrechten samenvatten.
39. •Het recht op ‘kind zijn’.
Kinderen moeten kunnen spelen, experimenteren, fouten maken en hun emoties tonen.
•Het recht op aandacht van beide ouders.
Omdat beide ouders uit werken gaan, hebben ze vaak te weinig tijd voor hun kinderen. Vooral de vaders zijn aan een inhaalbeweging toe. Ons pleidooi voor de 4-dagenweek sluit hierbij
aan.
•Betaalbare, kwaliteitsvolle en flexibele opvang is voor kinderen een verrijking van hun ervaringen in een andere en stimulerende omgeving.
•Het recht om op te groeien in een bestaanszeker gezin.
Armoede en bestaansonzekerheid mogen geen redenen zijn om kinderen uit hun gezin te halen. Gezinsbegeleidende maatregelen moeten garanties bieden opdat kinderen kunnen opgroeien in het gezin.
•Het recht op veiligheid.
De onveiligheid leidt tot fenomenen als de ‘achterbankgeneratie’, die met de auto van de ene activiteit naar de andere worden gebracht. Kinderen moeten op een veilige manier te voet of
met de fiets naar school of naar vrienden kunnen.
•Het recht op een mening en op inspraak.
Volwassenen kunnen leren van kinderen. In alle situaties waarbij kinderen rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn moeten ze spreekrecht hebben. De besluitvorming moet met hun mening rekening houden. In iedere gemeente moet er een kindergemeenteraad komen. In
iedere school moet er een leerlingenraad komen.
•Het recht op respect.
De grootste schending van dit recht komt tot uiting in mishandeling, verwaarlozing en misbruik. Kinderen en jongeren hebben recht op de meest aangepaste hulp. Zij moeten geïnformeerd worden over de verschillende hulpverleningsmogelijkheden in een taal die hen aanspreekt.
5. Ook homo’s en lesbiennes horen erbij
40. Homo’s en lesbiennes zijn geen groep met sociaal-economische problemen in de klassieke zin van het woord. Zij moeten nochtans net als vrouwen en migranten deel uitmaken van een federaal, Vlaams en gemeentelijk gelijkekansenbeleid.
De hoeksteen van het non-discriminatiebeleid moet een wet zijn die, net zoals de anti- racismewet, de ongelijke behandeling en maatschappelijke discriminatie van homo’s en lesbiennes verbiedt.
Samenstelling van de voorbereidende werkgroep
Xxxx Xxxxx, Xxx Xxxx, Xxxxxxx Xx Xxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxx, Xxxxxxxx Xxx Xxxxx, Xxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxxx, Xxx Xxxxxx, Xxxx Xxxxx, Xxx Xxxx, Xxxxx Xxxxxxxxx, Xxx Xxxxx,
Xxx Xxxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxx, Xxxx Xxxxxxx, Xxx Xxxx, Xxxxxxxx Xxx Xxxxxx, Xxxxx Xxx Xxxxx, Xxxxxxx Xxx xxx Xxxxxxxxxxx, Xxx Xxx Xxxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxx,
Xxx Xxx Xxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxxx