Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars
Pensioenreglement 2000
zoals dit xxxxx met ingang van 18 maart 2013
107539/0900106
Inhoudsopgave
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2 Deelnemerschap
Artikel 3 Aanspraken op pensioen
Artikel 4 Grondslagen voor de berekening van de pensioenen
Artikel 5 Ouderdomspensioen
Artikel 6 Tijdelijk ouderdomspensioen
Artikel 7 Vervroeging en uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen
Artikel 8 Scheiding en de gevolgen daarvan voor het ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen
Artikel 9 Arbeidsongeschiktheidspensioen
Artikel 10 Nabestaandenpensioen
Artikel 11 Tijdelijk nabestaandenpensioen
Artikel 12 Wezenpensioen
Artikel 13 Aanpassing van pensioenen
Artikel 14 Herschikking van pensioenmiddelen
Artikel 15 Deeltijd-dienstbetrekking
Artikel 16 Scheiding en de gevolgen daarvan voor het nabestaandenpensioen
Artikel 17 Beëindiging van het deelnemerschap
Artikel 18 Waardeoverdracht van pensioenaanspraken
Artikel 19 Recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Artikel 20 Uitbetaling van pensioenen
Artikel 21 Beslag op en verbod op afkoop van pensioenaanspraken
Artikel 22 Afkoop van kleine pensioenen
Artikel 23 Kosten van de pensioenregeling
Artikel 24 Informatieverstrekking
Artikel 25 Samenloop van uitkeringen
Artikel 26 Bijzondere bepalingen
Artikel 27 Geschillen
Artikel 28 Werkingssfeer
Artikel 29 Inwerkingtreding Overgangsbepalingen
Bijlage
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Actuaris:
De verzekeringswiskundige, bedoeld in artikel 10 van de statuten van de stichting.
Anw:
Algemene nabestaandenwet.
AOW-uitkering:
De uitkering uit hoofde van de Algemene ouderdomswet, inclusief de vakantie-uitkering en exclusief de toeslag voor een jongere partner.
Arbeidsongeschiktheid:
Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
Bestuur:
Het bestuur van de stichting.
Bijzonder nabestaandenpensioen:
Het pensioen ten behoeve van de nagelaten voormalige echtgenoot, voormalige geregistreerde partner of voormalige partner.
CAO:
De collectieve arbeidsovereenkomst voor de Zorgverzekeraars.
Deeltijdwerknemer:
Deelnemer met een kortere dan de bij de werkgever voor de desbetreffende categorie deelnemers geldende normale arbeidsduur.
Echtscheiding:
Echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerde partnerschap.
Gepensioneerde:
De persoon die krachtens de bepalingen van dit reglement van de stichting een ouderdomspensioen of een tijdelijk ouderdomspensioen ontvangt.
Geregistreerde partner:
De persoon met wie de (gewezen) deelnemer een geregistreerd partnerschap in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan.
Gewezen deelnemer:
De persoon van wie de deelname aan dit pensioenreglement is geëindigd en die een premie- vrije aanspraak op pensioen tegenover de stichting heeft verkregen en behouden.
Kind:
Onder kind wordt in dit reglement verstaan:
1. het kind dat in familierechtelijke betrekking staat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als ouder;
2. het pleegkind of aangehuwd kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat naar het oordeel van het bestuur grotendeels door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt onderhouden;
3. andere kinderen die naar het oordeel van het bestuur door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed.
Kinderen dienen vóór de standaard pensioendatum aan bovengenoemde voorwaarden te voldoen.
Nabestaande:
Onder nabestaande wordt in dit pensioenreglement verstaan:
1. de wettige echtgenoot van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op het tijdstip van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; of
2. de geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op het tijdstip van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; of
3. de op het tijdstip van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aanwezige partner met wie de (gewezen) deelnemer een gemeenschappelijke huishouding is aangegaan.
Voor de toepassing van dit reglement kan een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op enig tijdstip slechts één echtgenoot, één geregistreerde partner of één partner hebben.
Nabestaandenpensioen:
Het levenslange pensioen ten behoeve van de nabestaande.
Ouderdomspensioen:
Het levenslange pensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Ongehuwd:
Ongehuwd en niet geregistreerd in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Partner:
Onder partner wordt in dit reglement verstaan de ongehuwde vrouw of man, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de partner is geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
b. de gemeenschappelijke huishouding is notarieel vastgelegd in een samenlevings- overeenkomst waarin enige bepalingen van vermogensrechtelijke aard ter zake van de gemeenschappelijke huishouding zijn geregeld en waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met het oog op nabestaandenpensioen diens partner als rechthebbende heeft aangewezen;
c. uit een opgave uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens dient te blijken dat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de partner op hetzelfde adres wonen.
Het bestuur is bevoegd om in afwijking van de bovenstaande voorwaarden en op verzoek van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde andere personen als partner in de zin van dit pensioenreglement aan te merken.
Pensioendatum:
De datum waarop het (tijdelijk) ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat.
Prijsindexcijfer:
Het afgeleide indexcijfer van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens vanaf het basisjaar 2000, berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (C.B.S.) op de meest recente tijdsbasis. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt jaarlijks per 1 januari van het betreffende kalenderjaar uitgegaan van het indexcijfer, zoals dit door het C.B.S. voor de periode oktober tot oktober voorafgaande aan 1 januari in enig jaar wordt gepubliceerd.
Rechthebbende:
De persoon aan wie krachtens de bepalingen van dit reglement een arbeidsongeschikt- heidspensioen, een nabestaandenpensioen, een tijdelijk nabestaandenpensioen of een wezenpensioen wordt uitgekeerd.
Standaard pensioendatum:
De eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt.
Stichting:
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars.
Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering:
De stichting bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering FVP.
Tijdelijk nabestaandenpensioen:
Het tijdelijk pensioen ten behoeve van de nabestaande.
Tijdelijk ouderdomspensioen:
Het tijdelijk pensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
WAO:
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
WAO-uitkering:
De uitkering uit hoofde van de WAO.
Werkgever:
De organisatie die zich ter uitvoering van dit pensioenreglement krachtens een aansluitingsovereenkomst bij de stichting heeft aangesloten en waarbij de werknemer in dienst is dan wel, indien de werknemer daarmee geen dienstverband meer heeft, het laatst in dienst is geweest.
Werknemer:
Een persoon in dienst van een werkgever.
Artikel 2
Deelnemerschap
1. Deelnemer in de pensioenregeling is de werknemer die met de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en die door de werkgever bij de stichting is aangemeld door middel van een correct ingevuld en ondertekend aanmeldingsformulier. Het model van het aanmeldingsformulier wordt door de stichting vastgesteld. Vakantiewerkers of stagiaires zijn geen deelnemer in de pensioenregeling.
2. Opname in de pensioenregeling vindt plaats op de eerste dag van de maand, waarin de werknemer aan de gestelde voorwaarden voldoet.
3. Werknemers die op de datum van inwerkingtreding van dit pensioenreglement reeds aan de gestelde voorwaarden voldoen, worden per die datum in de pensioenregeling opgenomen.
4. Elke deelnemer ontvangt van de werkgever een exemplaar van dit pensioenreglement en van eventueel daarin aangebrachte wijzigingen.
5. Het deelnemerschap eindigt door:
a. overlijden;
b. pensionering;
c. beëindiging van de dienstbetrekking bij de werkgever zonder dat aansluitend een nieuwe dienstbetrekking wordt aangegaan bij een andere werkgever die bij de stichting is aangesloten.
6. In afwijking van het in het vijfde lid, onder c. bepaalde eindigt het deelnemerschap niet indien:
⎯ het deelnemerschap op door het bestuur te stellen voorwaarden wordt voortgezet op grond van een regeling in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden;
⎯ krachtens artikel 19 voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid plaatsvindt.
7. De bij aanvang van het deelnemerschap verstrekte persoonsgegevens en de eventueel nader te overleggen persoonsgegevens (kunnen) worden opgenomen in de door de stichting gevoerde persoonsregistratie. Op deze registratie is een (privacy-) gedragscode van toepassing. Deze gedragscode ligt ter inzage bij de stichting.
Artikel 3
Aanspraken op pensioen
1. De deelnemer heeft - onder de voorwaarden in de statuten en dit pensioenreglement omschreven - aanspraak op:
⎯ ouderdomspensioen (artikel 5);
⎯ tijdelijk ouderdomspensioen (artikel 6);
⎯ arbeidsongeschiktheidspensioen (artikel 9);
⎯ nabestaandenpensioen (artikel 10);
⎯ tijdelijk nabestaandenpensioen (artikel 11);
⎯ wezenpensioen (artikel 12).
Voorts bestaat onder bepaalde voorwaarden recht op (gedeeltelijke) premievrije pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid (artikel 19).
2. De deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in artikel 7 het recht het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen eerder of later dan de standaard pensioendatum in te laten gaan.
3. Het bestuur is bevoegd nadere regels te stellen op grond waarvan de deelnemer in staat wordt gesteld voor extra pensioenaanspraken te sparen. Deze regels zullen worden opgenomen in een bestuursbesluit 'Bijsparen voor extra pensioenaanspraken'. De in het bestuursbesluit opgenomen regels kunnen door het bestuur worden gewijzigd. De wijziging kan niet leiden tot aantasting van de tot het tijdstip van wijziging door de deelnemers opgebouwde pensioenaanspraken.
4. De rechten en aanspraken op pensioen uit hoofde van dit pensioenreglement luiden op jaarbasis en in euro’s.
Artikel 4
Grondslag voor de berekening van de pensioenen
1. Bij de berekening van de pensioenen wordt uitgegaan van de deelnemersjaren en de pensioengrondslag van de deelnemer.
2. De deelnemersjaren die voor de pensioenberekening in aanmerking worden genomen zijn de jaren die vanaf de inwerkingtreding van dit pensioenreglement in dienst van een werkgever worden doorgebracht tot de pensioendatum.
In afwijking op de vorige volzin wordt voor de berekening van het tijdelijk ouderdomspensioen uitgegaan van de deelnemersjaren die vanaf
a. de inwerkingtreding van dit pensioenreglement; en vanaf
b. de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 18 jaar bereikt,
in dienst van de werkgever worden doorgebracht tot uiterlijk de standaard pensioendatum.
Het aantal deelnemersjaren wordt bepaald in jaren en volle maanden. Een gedeelte van een maand wordt niet in aanmerking genomen.
3. De pensioengrondslag wordt bepaald door het jaarsalaris te verminderen met de franchise. De vaststelling van de pensioengrondslag vindt jaarlijks per 1 januari plaats op grond van het per die datum geldende jaarsalaris en franchise. Bij aanvang van het deelnemerschap op een andere datum dan 1 januari wordt de pensioengrondslag vastgesteld op grond van het per de datum van aanvang van het deelnemerschap geldende jaarsalaris en op grond van de per 1 januari voorafgaand aan de aanvang van het deelnemerschap geldende franchise.
4. Onder jaarsalaris wordt verstaan het tussen de deelnemer en de werkgever contractueel overeengekomen vaste bruto salaris per jaar inclusief de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en andere vaste toeslagen.
Onder het jaarsalaris wordt mede verstaan andere beloningsbestanddelen waarvan de deelnemer en de werkgever zijn overeengekomen dat deze onderdeel van bovengenoemd jaarsalaris zijn.
5. De franchise bedraagt per 1 januari 2004 EURO 16.905,-. Jaarlijks wordt de franchise per 1 januari aangepast aan de algemene loonontwikkeling conform de CAO. De bij de CAO betrokken partijen hebben het recht de ontwikkeling van de franchise in onderling overleg aan te passen, zoals is bepaald in de CAO.
Artikel 5
Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de standaard pensioendatum voor zover de dienstbetrekking met de werkgever is geëindigd en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de gepensioneerde komt te overlijden.
2. Het ouderdomspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 2% van de in dat deelnemersjaar geldende pensioengrondslag.
3. Vervallen.
4. De deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in artikel 7 het recht het ouderdomspensioen eerder of later dan de standaard pensioendatum in te laten gaan.
5. In afwijking van het tweede lid bedraagt het ouderdomspensioen een hoger percentage van de in dat deelnemersjaar geldende pensioengrondslag met een maximum van 2,25, mits:
a. de werkgever en alle bij hem werkzame deelnemers dit zijn overeengekomen; en
b. de werkgever het hogere percentage krachtens de aansluitingsovereenkomst als bedoeld in artikel 23, derde lid bij de stichting heeft aangemeld.
Daarbij kan in afwijking van artikel 4, vijfde lid een lagere franchise in aanmerking worden genomen doch niet lager dan een minimum franchise van 10/7 van de AOW- uitkering voor een gehuwd persoon inclusief vakantietoeslag (franchise per 1 januari 2004: EURO 11.366). De minimum franchise wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de wijziging van de AOW-uitkering. De onder a. en b. genoemde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6
Tijdelijk ouderdomspensioen
1. Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de standaard pensioendatum voor zover de dienstbetrekking met de werkgever is geëindigd en wordt uitgekeerd tot de maand waarin de gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar bereikt of - indien dat eerder is - tot de maand waarin de gepensioneerde komt te overlijden.
2. Het tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 2,25% van de franchise, zoals deze geldt op 1 januari voorafgaande aan de standaard pensioendatum. Het tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal 100% van de franchise.
3. De deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in artikel 7 het recht het tijdelijk ouderdomspensioen eerder of later dan de standaard pensioendatum in te laten gaan.
Artikel 7
Vervroeging en uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de deelnemer en onder de voorwaarden vermeld in dit artikel kunnen het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen gelijktijdig en vanaf een tijdstip vóór of ná de standaard pensioendatum ingaan. In dat geval geldt voor de bepaling van de hoogte van het tijdelijk ouderdomspensioen de franchise zoals deze geldt op 1 januari voorafgaande aan de pensioendatum.
2. Eerdere ingang van het ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen is op zijn vroegst mogelijk vanaf de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt. Het tot de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen zullen in dat geval actuarieel worden verminderd op basis van door het bestuur vast te stellen factoren.
3. Latere ingang van het ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen is mogelijk tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 70 jaar bereikt. Het tot de standaard pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen en tijdelijk
ouderdomspensioen zullen in dat geval actuarieel worden verhoogd op basis van door het bestuur vast te stellen factoren.
Het tijdelijk ouderdomspensioen wordt verhoogd tot maximaal 100% van de franchise. Het (meerdere van het) tijdelijk ouderdomspensioen dat als gevolg van het uitstel van het ingangstijdstip van het tijdelijk ouderdomspensioen niet tot uitkering komt, wordt aangewend ter verhoging van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen op basis van door het bestuur vast te stellen factoren.
Zodra bij uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen tot een tijdstip gelegen vóór leeftijd 65, de aanspraken daarop gezamenlijk 100% van het laatstverdiende jaarsalaris bedragen, wordt het deelnemerschap beëindigd en worden de genoemde pensioenen bevroren. De pensioenen komen tot uitkering vanaf het in de eerste volzin bedoelde tijdstip.
Zodra bij uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen tot een tijdstip gelegen op of na leeftijd 65 de aanspraak op ouderdomspensioen (inclusief de uitkering uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet voor een gehuwd persoon inclusief de vakantietoeslag) 100% van het laatstverdiende jaarsalaris bedraagt, wordt het deelnemerschap beëindigd en zal het ouderdomspensioen op het afgesproken tijdstip ingaan. Het bestuur is bevoegd alsdan op verzoek van de gewezen deelnemer het ouderdomspensioen vanaf een eerder dan het aanvankelijk afgesproken tijdstip in te laten gaan.
4. De deelnemer dient het verzoek tot eerdere ingang uiterlijk zes maanden voorafgaand aan de pensioendatum schriftelijk aan de stichting kenbaar te maken.
Het verzoek tot latere ingang dient uiterlijk zes maanden voorafgaande aan de standaard pensioendatum schriftelijk aan de stichting kenbaar te worden gemaakt. Aan het verzoek dient een schriftelijke verklaring van de werkgever, bij wie de deelnemer werkzaam is, te zijn gehecht, waaruit blijkt dat het uitstel van het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen verband houdt met de voortzetting van de dienstbetrekking.
5. Voor zover de deelnemer bij vervroeging van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen doorwerkt, vindt er pensioenopbouw plaats overeenkomstig artikel 3.
6. De factoren als bedoeld in de leden 2 en 3 liggen voor de deelnemer ter inzage bij de stichting.
Artikel 8
Scheiding en de gevolgen daarvan voor het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdoms- pensioen
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder scheiding verstaan: echtscheiding en scheiding van tafel en bed.
2. In geval van scheiding heeft de (voormalige) echtgenoot of geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aanspraak op uitbetaling van een ver- eveningspensioen op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Staatsblad 1994, 342), mits een van beide echtgenoten of geregistreerde partners binnen twee jaar na het tijdstip van de scheiding of beëindiging van een geregistreerd partnerschap hiervan op een bij wet voorgeschreven formulier mededeling heeft gedaan aan de stichting.
3. Het bepaalde in het tweede lid vindt geen toepassing, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de (voormalige) echtgenoot of geregistreerde partner de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of de beëindiging van een geregistreerd partnerschap, hebben uitgesloten.
4. In afwijking van hetgeen in het tweede lid is bepaald, vindt de in dat lid bedoelde pensioenverevening geen toepassing indien het vereveningspensioen op het tijdstip van scheiding een bedrag zoals genoemd in artikel 32, lid 5 van de Pensioen- en spaar- fondsenwet niet te boven gaat.
5. Het vereveningspensioen van de (voormalige) echtgenoot of geregistreerde partner wordt op dezelfde wijze aangepast als de ingegane pensioenen worden aangepast.
6. Het bestuur is bevoegd om de kosten van de pensioenverevening bij de echtgenoten of geregistreerde partners in rekening te brengen.
7. Aan de voormalige echtgenoot of geregistreerde partner wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraak of het verleende recht. De andere echtgenoot of partner ontvangt daarvan een afschrift.
8. Het bepaalde in dit artikel is zoveel als mogelijk van overeenkomstige toepassing in geval van beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de partner, mits beide partners binnen twee jaar na het tijdstip van de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding hiervan schriftelijk mededeling hebben gedaan aan de stichting.
Artikel 9
Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. De deelnemer heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen mits aan de deelnemer een WAO-uitkering is toegekend en aan de overige gestelde voorwaarden is voldaan.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de datum waarop recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO ontstaat. Het wordt uitgekeerd zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt maar uiterlijk tot het in lid 3 genoemde tijdstip of tot en met de maand waarin de rechthebbende komt te overlijden.
3. Bij voortdurende volledige arbeidsongeschiktheid wordt maximaal gedurende vijf jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid, maar uiterlijk tot de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt, een arbeidsongeschiktheidspensioen verleend. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt het verschil tussen 85% van het jaarsalaris zoals dit geldt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid, en de feitelijke WAO-uitkering.
Met ingang van het zesde jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen het verschil tussen 75% van het jaarsalaris zoals dit geldt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid en de feitelijke WAO-uitkering.
4. Bij toekenning of wijziging van een WAO-uitkering naar een uitkeringspercentage behorend bij een andere arbeidsongeschiktheidsklasse dan 80-100%, zal het arbeidsongeschiktheidspensioen worden toegekend of worden verlaagd of verhoogd overeenkomstig de mate van arbeidsongeschiktheid en worden vastgesteld op basis van het verschil tussen 80% van het jaarsalaris zoals dit geldt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid, en de feitelijke WAO-uitkering.
Met ingang van het zesde jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid zal bij toekenning of wijziging van een WAO-uitkering naar een uitkeringspercentage behorend bij een andere arbeidsongeschiktheidsklasse dan 80-100%, het arbeidsongeschiktheidspensioen worden toegekend of worden verlaagd of verhoogd overeenkomstig de mate van arbeidsongeschiktheid en worden vastgesteld op basis van het verschil tussen 70% van het jaarsalaris zoals dit geldt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid en de feitelijke WAO-uitkering.
Indien de feitelijke WAO-uitkering lager is dan de toegekende WAO-uitkering, wordt uitgegaan van het uitkeringspercentage behorend bij de lagere arbeidsongeschiktheidsklasse die behoort bij de lagere WAO-uitkering.
5. Bij verhoging van een WAO-uitkering naar een uitkeringspercentage behorend bij een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse nadat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, zal geen verhoging van het arbeidsongeschiktheidspensioen plaatsvinden. Het bestuur kan besluiten de verhoging wel te volgen. Bij verlaging nadat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, zal het arbeidsongeschiktheidspensioen op overeenkomstige wijze worden verlaagd. De deelnemer is verplicht de stichting opgave te
doen van de op basis van de WAO-beschikking toegekende WAO-uitkering en van de feitelijke WAO-uitkering en van iedere wijziging daarin.
6. Indien de deelnemer binnen 2,5 jaar na het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is geëindigd, opnieuw arbeidsongeschikt wordt uit dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid en uit hoofde van de eerdere arbeidsongeschiktheid niet gedurende maximaal 5 jaar het bijbehorende in lid 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen heeft genoten, zal het bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen voor de resterende duur worden uitgekeerd.
7. De deelnemer die bij aanvang van het deelnemerschap (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen over dat deel van de arbeidsongeschiktheid dat reeds bestaat bij de aanvang van het deelnemerschap.
Voorts heeft de deelnemer geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen bij een toename van de arbeidsongeschiktheid binnen een jaar na aanvang van het deelnemerschap. Het bestuur kan besluiten om bij toename van de arbeidsongeschiktheid binnen een jaar na aanvang van het deelnemerschap op grond van de redelijkheid en billijkheid wel een arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen.
8. De aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidspensioen dient door de werkgever schriftelijk bij de stichting te worden ingediend en uiterlijk in de maand volgend op die waarin de wachttijd ingevolge de artikelen 19 en 43a van de WAO is verstreken, door de stichting te worden ontvangen. Indien de aanvraag later wordt ingediend, bestaat over de periode tussen de datum waarop de wachttijd ingevolge de artikelen 19 en 43a van de WAO is verstreken en de datum waarop de aanvraag voor het arbeidsongeschiktheids- pensioen is ontvangen, geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen. Het model van het aanvraagformulier voor het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt door de stichting vastgesteld.
9. Indien een deelnemer een arbeidsongeschiktheidspensioen van de stichting ontvangt en de deelnemer een nabestaande in de zin van dit pensioenreglement heeft die in aanmerking komt voor de uitkering na overlijden ingevolge de WAO, zal na overlijden van de deelnemer het arbeidsongeschiktheidspensioen worden gecontinueerd overeenkomstig de overlijdensuitkering als bedoeld in artikel 53 van de WAO.
10. Voor de vaststelling van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt als jaarsalaris aangemerkt het jaarsalaris als bedoeld in artikel 4, vierde lid, eerste volzin mits de bestanddelen van dat jaarsalaris voor de WAO als loon worden aangemerkt. Dit jaarsalaris wordt jaarlijks herzien met het in de cao overeengekomen percentage van de loonontwikkeling.
11. In afwijking van het derde lid bedraagt met ingang van het zesde jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot uiterlijk de standaard pensioendatum het arbeidsonge– schiktheidspensioen het verschil tussen 85% van het jaarsalaris zoals dit geldt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid en de feitelijke WAO-uitkering, mits:
- de werkgever en alle bij hem werkzame deelnemers dit zijn overeengekomen en
- de werkgever dit krachtens de aansluitingsovereenkomst als bedoeld in artikel 23, derde lid bij de stichting heeft aangemeld.
12. In afwijking van het vierde lid wordt met ingang van het zesde jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot uiterlijk de standaard pensioendatum het arbeidsonge– schiktheidspensioen vastgesteld op basis van het verschil tussen 80% van het jaarsalaris zoals dit geldt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid en de feitelijke WAO-uitkering, mits:
- de werkgever en alle bij hem werkzame deelnemers dit zijn overeengekomen en
- de werkgever dit krachtens de aansluitingsovereenkomst als bedoeld in artikel 23, derde lid bij de stichting heeft aangemeld.
Artikel 10
Nabestaandenpensioen
1. Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde komt te overlijden en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de rechthebbende komt te overlijden.
2. Het nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het volgens artikel 5 berekende ouderdomspensioen. In geval van overlijden van de deelnemer voor de standaard pensioendatum bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer verkregen zou hebben als de deelnemer tot de standaard pensioendatum deelnemer had kunnen blijven en de pensioengrondslag was blijven gelden die het laatst voor de deelnemer van kracht was.
3. Het nabestaandenpensioen wordt verminderd met het bijzonder nabestaandenpensioen waarop een voormalige echtgenoot, geregistreerde partner of partner op grond van het bepaalde in artikel 16 of een voorgaand pensioenreglement van de stichting aanspraak heeft gekregen en met de verhogingen van het bijzonder nabestaandenpensioen. Een korting van de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen op grond van een voorgaand pensioenreglement vanwege een leeftijdsverschil van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en diens gewezen partner van meer dan 10 jaar wordt buiten beschouwing gelaten evenals een korting van de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen dat wordt ontleend aan een vroeger huwelijk van een (gewezen) deelnemer na diens 55-ste verjaardag.
4. Tenzij de (gewezen) deelnemer op de standaardpensioendatum als alleenstaande heeft afgezien van het recht op inruil van het nabestaandenpensioen voor een hoger ouderdomspensioen heeft hij / zij geen aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgenoot, geregistreerde partner of partner met wie de (gewezen) deelnemer op of na de pensioendatum een huwelijk, geregistreerd partnerschap of gemeenschappelijke huishouding aangaat.
Artikel 11
Tijdelijk nabestaandenpensioen
1. Recht op een tijdelijk nabestaandenpensioen heeft de nabestaande van de deelnemer, mits de nabestaande geen recht op een uitkering krachtens de Anw heeft. Geen recht op
tijdelijk nabestaandenpensioen heeft de nabestaande die recht heeft op een uitkering krachtens de Anw en deze uitkering in verband met eigen inkomen van de nabestaande geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgekeerd.
2. Het tijdelijk nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer komt te overlijden, tenzij de nabestaande recht heeft op een uitkering krachtens de Anw. In dat geval gaat het tijdelijk nabestaandenpensioen in op de eerste dag van de maand waarin de nabestaande geen recht meer heeft op een uitkering krachtens de Anw. Het tijdelijk nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd tot de maand waarin de rechthebbende komt te overlijden doch uiterlijk tot de maand waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.
3. Indien op de pensioendatum de op die datum aanwezige echtgenoot, geregistreerde partner of partner van de deelnemer jonger dan 65 jaar is, blijft de aanspraak op tijdelijk nabestaandenpensioen in stand tot de eerste dag van de maand waarin die echtgenoot, geregistreerde partner of partner de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4. Het tijdelijk nabestaandenpensioen op jaarbasis bedraagt een bruto bedrag ter grootte van de nabestaandenuitkering op jaarbasis uit hoofde van de Anw, geldend op 1 januari voorafgaande aan het tijdstip van overlijden van de deelnemer of de gepensioneerde.
Artikel 12
Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde komt te overlijden en wordt aan het kind uitgekeerd tot en met de maand waarin de 21-de verjaardag van het kind valt of – bij eerder overlijden - de maand waarin het kind komt te overlijden.
2. Het wezenpensioen wordt voorts uitgekeerd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin een kind voldoet aan de omschrijving van een studerend kind als bedoeld in de Wet Studie Financiering, mits de deelnemer of gewezen deelnemer op die dag niet meer in leven is en het kind minimaal de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. De uitkering wordt voortgezet zolang het kind studeert en uiterlijk tot en met de maand waarin de 27-ste verjaardag van het kind valt of – bij eerder overlijden – de maand waarin het kind komt te overlijden.
3. Het wezenpensioen bedraagt voor elk kind van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde 14% van het volgens artikel 5 berekende ouderdomspensioen. In geval van overlijden van de deelnemer voor de standaard pensioendatum bedraagt het wezenpensioen 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer verkregen zou hebben als de deelnemer tot de standaard pensioendatum deelnemer had kunnen blijven en de pensioengrondslag was blijven gelden die het laatst voor de deelnemer van kracht was.
4. Voor een kind van wie beide ouders of verzorgers zijn overleden wordt het bedrag aan wezenpensioen verdubbeld.
Artikel 13
Aanpassing van de pensioenen
1. Op de opgebouwde pensioenaanspraken van actieve deelnemers wordt jaarlijks per 1 januari een toeslag verleend conform het in de CAO overeengekomen percentage van de loonontwikkeling vanaf 2 januari in het daaraan voorafgaande jaar tot en met genoemde 1 januari.
2. Bij aanvang van het deelnemerschap in de loop van het jaar, zal de toeslagverlening als bedoeld in lid 1 plaatsvinden op basis van het in de CAO overeengekomen percentage van de loonontwikkeling na aanvang van het deelnemerschap.
3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde is niet van toepassing op de opgebouwde aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen van een actieve deelnemer.
4. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van het prijsindexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
5. Onder de pensioenrechten en pensioenaanspraken als bedoeld in lid 4 wordt verstaan:
a. het ingegane ouderdomspensioen en het bijbehorende nabestaandenpensioen;
b. het ingegane tijdelijk ouderdomspensioen, het ingegane nabestaandenpensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen en het ingegane wezenpensioen;
c. de premievrije pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer;
d. de premievrije aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen;
e. het ouderdomspensioen dat krachtens artikel 8 door de stichting aan de (voormalige) echtgenoot, geregistreerde partner of partner moet worden uitbetaald.
Artikel 14
Herschikking van pensioenmiddelen
1. De deelnemer heeft de mogelijkheid de pensioenmiddelen te herschikken conform de in dit artikel vermelde mogelijkheden. De herschikking vindt alleen plaats op de pensioendatum.
2. De deelnemer heeft de keuze het nabestaandenpensioen in te ruilen voor een verhoging van het ouderdomspensioen als gevolg waarvan het nabestaandenpensioen komt te vervallen. De verhoging van het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt 16,0% van het jaarlijkse bedrag aan nabestaandenpensioen dat wordt ingeruild. Een bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 16 kan niet worden ingeruild. Het bestuur is binnen de grenzen van de wet bevoegd een andere ruilverhouding vast te stellen.
3. De deelnemer heeft de keuze de hoogte van het ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum te variëren. De hoogte kan vanaf de pensioendatum uitsluitend zodanig worden gevarieerd dat het laagste jaarlijkse ouderdomspensioen gedurende een bepaalde periode 75% bedraagt van het hoogste jaarlijkse ouderdomspensioen. Het ouderdomspensioen zal in dat geval actuarieel worden herrekend op basis van door het bestuur vast te stellen factoren. Deze factoren liggen voor de deelnemer ter inzage bij de stichting.
4. De herschikking van pensioenmiddelen kan slechts éénmalig plaatsvinden en dient uiterlijk zes maanden voorafgaand aan de pensioendatum- op een door de stichting ter beschikking gesteld formulier - aan de stichting kenbaar gemaakt te worden. Dit formulier dient ondertekend te worden door de deelnemer en indien de deelnemer op dat tijdstip een echtgenoot, geregistreerde partner of partner heeft, ook door die persoon.
5. Het bestuur is ten aanzien van de deelnemer onder het stellen van voorwaarden bevoegd het (tijdelijk) ouderdomspensioen gedeeltelijk te laten ingaan. Gedeeltelijke ingang is mogelijk op een tijdstip vanaf de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt.
Het verzoek tot gedeeltelijke ingang van het (tijdelijk) ouderdomspensioen dient door de deelnemer uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk aan de stichting kenbaar te worden gemaakt. Aan het verzoek dient een schriftelijke verklaring van de werkgever, bij wie de deelnemer werkzaam is, te zijn gehecht, waaruit blijkt dat de werkgever er mee instemt dat het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen gedeeltelijk ingaan en dat de ingang verband houdt met een vermindering van de arbeidsduur.
6. Aan de betrokkene wordt schriftelijk mededeling gedaan van de wijziging in de pensioenaanspraken.
Artikel 15
Deeltijd-dienstbetrekking
1. Voor een deeltijdwerknemer wordt het salaris herleid naar het salaris dat bij het normale aantal werkuren zou gelden en wordt uitgegaan van de franchise als bedoeld in artikel 4, vijfde lid.
2. De pensioenaanspraken van een deeltijdwerknemer worden berekend door in een deelnemersjaar de pensioenaanspraken behorend bij een voltijd arbeidsduur te vermenigvuldigen met het in dat deelnemersjaar geldende deeltijdpercentage. Het deeltijdpercentage is het percentage dat de arbeidsduur van een deeltijdwerknemer uitmaakt van de voltijd arbeidsduur.
3. Bij de berekening van de aanspraken op nabestaanden- en wezenpensioen wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden deeltijdwerknemer het bij overlijden van de deelnemer geldende deeltijdpercentage tot de standaard pensioendatum zou hebben behouden.
Artikel 16
Scheiding en de gevolgen daarvan voor het nabestaandenpensioen
1. Bij echtscheiding of beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding van een deelnemer krijgt de voormalige echtgenoot, voormalige geregistreerde partner of voormalige partner aanspraak op een bijzonder nabestaandenpensioen. De aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen betreft het gedeelte van het nabestaandenpensioen waarop de deelnemer aanspraak zou hebben behouden indien op het tijdstip van echtscheiding of beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding het deelnemerschap van de deelnemer zou zijn beëindigd anders dan door het bereiken van de standaard pensioendatum of het overlijden van de deelnemer.
2. Bij echtscheiding of beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding van een gewezen deelnemer of gepensioneerde, krijgt de voormalige echtgenoot, voormalige geregistreerde partner of voormalige partner de aanspraak op nabestaandenpensioen die de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap heeft behouden.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de (gewezen) deelnemer en de voormalige echtgenoot, voormalige geregistreerde partner of voormalige partner op basis van (huwelijkse) voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de stichting is gehecht, waarin de stichting zich akkoord verklaart met de gewijzigde regeling.
4. De voormalige echtgenoot, voormalige geregistreerde partner of voormalige partner ontvangt een bewijsstuk van de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen.
Artikel 17
Beëindiging van het deelnemerschap
1. Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden vóór de standaard pensioendatum en als de deelnemer minder dan zes maanden ononderbroken deelnemer is geweest, vervallen alle aanspraken tegenover de stichting, tenzij de deelnemer elders verworven pensioenaanspraken door middel van waardeoverdracht heeft ingebracht. Indien de pensioenaanspraken tegenover de stichting komen te vervallen, zal de door de stichting vast te stellen waarde van de vervallen pensioenaanspraken door de stichting aan de werkgever worden uitbetaald. Deze waarde wordt door de werkgever aan de gewezen deelnemer uitbetaald met als minimum de door de gewezen deelnemer betaalde bijdragen.
2. Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden vóór de standaard pensioendatum behoudt, indien het in het eerste lid bepaalde niet van toepassing is, de gewezen deelnemer aanspraak op een premievrij ouderdoms-, tijdelijk ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen. De aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen komen te vervallen.
3. Het premievrije ouderdomspensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 5.
4. Het premievrije tijdelijk ouderdomspensioen is gelijk aan het tot de datum van beëin- diging van het deelnemerschap opgebouwde tijdelijk ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 6 en wordt gebaseerd op de franchise zoals deze op 1 januari voorgaand aan de beëindiging van het deelnemerschap van toepassing is.
5. Het premievrije nabestaandenpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 10.
6. Het premievrije wezenpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde wezenpensioen als bedoeld in artikel 12.
7. De gewezen deelnemer heeft het recht het premievrije ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen vanaf een eerder (pensioenvervroeging) respectievelijk later (pensioenuitstel) tijdstip dan de standaard pensioendatum tot uitkering te laten komen. Het tijdstip van ingang, dat voor beide pensioenen gelijk moet zijn, ligt op zijn vroegst op de eerste dag van de maand waarin de 60-ste verjaardag van de gewezen deelnemer valt respectievelijk uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer de leeftijd van 70 jaar bereikt. Het premievrije ouderdoms–pensioen en tijdelijk ouderdomspensioen zullen in dat geval actuarieel worden ver–minderd respectievelijk vermeerderd op basis van door het bestuur vast te stellen factoren. Deze factoren liggen voor de gewezen deelnemer ter inzage bij de stichting.
Ten aanzien van pensioenuitstel is het bepaalde in artikel 7, lid 3, tweede tot en met vierde alinea, overeenkomstig van toepassing.
In geval van pensioenuitstel is de gewezen deelnemer op verzoek van de stichting verplicht jegens de stichting aan te tonen dat het uitstel verband houdt met een na de standaard pensioendatum gelegen pensioendatum uit hoofde van een dienstbe–trekking die de gewezen deelnemer elders vervult.
De in dit lid bedoelde gewezen deelnemer heeft eveneens de mogelijkheid gebruik te maken van de in artikel 14, leden 2 en 3 genoemde mogelijkheid van herschikking van middelen. Artikel 14, leden 4 en 6 is overeenkomstig van toepassing.
8. De bijdrage die de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering tijdens een tijdvak van werkloosheid ten behoeve van de gewezen deelnemer aan de stichting verstrekt, zal worden omgezet in aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen conform de Bijdrageregelen FVP 1999 en dit pensioenreglement, voor zover de bijdrage uit de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering dat mogelijk maakt.
9. Aan de gewezen deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraken.
Artikel 18
Waardeoverdracht
1. De deelnemer die voor zijn indiensttreding bij de werkgever heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van een vorige werkgever, krijgt aanvullende aanspraken op pensioen mits:
a. de deelnemer binnen twee maanden na aanvang van het deelnemerschap een verzoek tot overdracht van de waarde van de premievrije pensioenaanspraken - op een door de stichting ter beschikking gesteld formulier - heeft gedaan;
b. het pensioenfonds of de verzekeringsmaatschappij van de vorige werkgever de waarde van de premievrije pensioenaanspraken aan de stichting heeft overgedragen;
c. aan de eisen genoemd in de Pensioen- en spaarfondsenwet en de daarop gebaseerde regelgeving wordt voldaan.
Met betrekking tot de aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen wordt de deelnemer geacht op zijn vroegst op de leeftijd van 22 jaar deelnemer in de pensioenregeling te zijn geworden.
2. De in artikel 17 bedoelde premievrije aanspraken op pensioenen worden op verzoek van de gewezen deelnemer en met inachtneming van de bepalingen in de Pensioen- en spaarfondsenwet en de daarop gebaseerde regelgeving, vervangen door een uitkering- ineens mits dit bedrag besteed wordt voor inkoop van pensioenaanspraken bij een pensioenfonds of de verzekeringsmaatschappij van een nieuwe werkgever die niet is aangesloten bij de stichting.
3. De in het vorige lid genoemde uitkering-ineens wordt berekend volgens de ministeriële richtlijnen in het ‘Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht' waarbij met de pensioenbelangen van de (voormalige) echtgenoot of geregistreerde partner of partner op redelijke wijze rekening wordt gehouden.
4. Indien de deelnemer als bedoeld in het eerste lid heeft deelgenomen aan een pensioen- regeling van een vorige werkgever die was aangesloten bij een samenwerkingsverband ter zake van waardeoverdrachten, zal de waardeoverdracht plaatsvinden op basis van de regels van dat samenwerkingsverband. Deze regels liggen ter inzage bij de stichting.
5. Indien de gewezen deelnemer als bedoeld in het tweede lid gaat deelnemen in de pensioenregeling van een nieuwe werkgever die niet is aangesloten bij de stichting en deze werkgever is aangesloten bij een samenwerkingsverband ter zake van waarde- overdrachten, zal de waardeoverdracht plaatsvinden op basis van de regels van dat samenwerkingsverband.
Artikel 19
Recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
1. De deelnemer heeft bij volledige arbeidsongeschiktheid recht op volledige voortzetting van de opbouw van de aanspraken op ouderdoms-, tijdelijk ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen en op voortzetting van de dekking van tijdelijk nabestaandenpensioen, indien en zo lang de arbeidsongeschiktheid onafgebroken voortduurt en uiterlijk tot de standaard pensioendatum. Vervroeging of uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen (artikel 7) is niet mogelijk.
2. De voortzetting van de pensioenopbouw als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op basis van het jaarsalaris en de franchise als bedoeld in artikel 4 en vanaf de datum waarop het recht op de uitkering uit hoofde van de WAO ontstaat.
3. De deelnemer heeft bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid recht op gedeeltelijke voortzetting van de in het eerste lid bedoelde pensioenopbouw en op handhaving van een gedeeltelijke dekking van het tijdelijk nabestaandenpensioen, indien en zolang de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid onafgebroken voortduurt en uiterlijk tot de standaard pensioendatum. De voortzetting vindt plaats op basis van het uitkeringspercentage behorend bij de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de deelnemer valt. Vervroeging of uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen (artikel 7) dat krachtens de gedeeltelijk voortzetting van de pensioenopbouw is opgebouwd, is niet mogelijk.
Indien tijdens de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tevens een dienstverband met een werkgever aanwezig is, vindt voorts pensioenopbouw plaats op basis van dat dienstverband en op basis van de bepalingen van dit pensioenreglement. De stichting is in dat geval slechts gehouden tot verdere pensioenopbouw behorend bij het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Bij verhoging van een WAO-uitkering naar een uitkeringspercentage behorend bij een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse nadat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, zal geen hogere voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden. Het bestuur kan besluiten de verhoging wel te volgen. Bij verlaging nadat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, zal de voortzetting van de pensioenopbouw naar rato worden verlaagd. De deelnemer is verplicht de stichting opgave te doen van de op basis van de WAO-beschikking toegekende WAO-uitkering en van de feitelijke WAO- uitkering en van iedere wijziging daarin.
4. De gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het derde lid wordt vastgesteld op basis van het uitkeringspercentage behorend bij de arbeidsongeschiktheidsklasse in de WAO. Indien de feitelijke WAO-uitkering lager is dan de toegekende WAO-uitkering, wordt uitgegaan van de lagere arbeidsongeschiktheidsklasse die behoort bij de lagere WAO-uitkering.
5. Bij voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid van een deeltijd- werknemer wordt uitgegaan van het deeltijdpercentage zoals dit gold op het tijdstip van aanvang van de voortzetting van de pensioenopbouw.
6. Het bepaalde in artikel 9, leden 4, 5 en 7 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20
Uitbetaling van pensioenen
1. De pensioenen zullen ten kantore van de stichting in maandelijkse termijnen bij nabe- taling worden uitbetaald op een door de rechthebbende schriftelijk aangewezen bank- of postbankrekening.
Ingeval van aanwijzing door de rechthebbende van een niet in Nederland gevestigde bankrekening, is de stichting bevoegd de transactiekosten van de uit te keren pensioenen bij de rechthebbende in rekening te brengen. Dit kan geschieden door middel van het in mindering brengen van de transactiekosten op de uit te keren pensioenen.
2. Uitbetaling van de termijnen door de stichting zal geschieden, mits de rechthebbende een schriftelijke aanvraag daartoe bij de stichting indient onder bijvoeging van de informatie die volgens de wet of dit pensioenreglement noodzakelijk is.
3. De stichting zal op de uitkeringen de wettelijk voorgeschreven inhoudingen verrichten.
4. Het recht op uitbetaling van een opeisbare pensioentermijn verjaart door verloop van vijf jaren. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen op deze verjaring geen beroep te doen.
Artikel 21
Beslag op en verbod op afkoop van pensioenaanspraken
1. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan. In geval van beslaglegging op pensioen is het bestuur bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de rechthebbende op dat pensioen in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
2. De pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens in de bij of krachtens dit pensioenreglement voorziene gevallen.
3. Lid 1 is niet van toepassing in geval van het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 4 van de Invorderingswet.
4. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden, is ten opzichte van de stichting nietig.
Artikel 22
Afkoop van kleine pensioenen
1. Het bestuur zal op verzoek van de rechthebbende het ouderdomspensioen, tijdelijk ouderdomspensioen en bijbehorende nabestaanden- en wezenpensioen vervangen door een uitkering-ineens indien het ouderdomspensioen op het tijdstip van ingang een bedrag zoals bedoeld in artikel 32 van de Pensioen- en spaarfondsenwet niet te boven gaat. De vervanging geschiedt op de pensioendatum.
2. In het geval dat de rechthebbende zich in het buitenland heeft gevestigd, zal het bestuur op verzoek van de rechthebbende de pensioenaanspraken op een tijdstip vóór de pensioendatum vervangen door een uitkering-ineens indien het pensioen op dat tijdstip het dubbele van het bedrag zoals bedoeld in artikel 32 van de Pensioen- en spaarfondsen- wet niet te boven gaat.
3. De uitkering-ineens, bedoeld in dit artikel, wordt berekend naar door het bestuur vast te stellen factoren. Deze factoren liggen voor de rechthebbende ter inzage bij de stichting.
4. Op de uitkering-ineens is het bepaalde in artikel 20, derde lid overeenkomstig van toepassing.
Artikel 23
Kosten van de pensioenregeling
1. Een regeling voor de verdeling van de kosten van deze pensioenregeling is opgenomen in de arbeidsovereenkomst die tussen de werkgever en de deelnemer is gesloten.
2. Indien in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat de deelnemer een bijdrage aan de kosten van de pensioenregeling dient te voldoen, wordt de jaarlijkse bijdrage van de deelnemer door de werkgever in evenveel termijnen op diens salaris ingehouden, als waarin dit wordt uitbetaald. De deelnemer wordt geacht de werkgever tot inhouding te hebben gemachtigd.
3. De werkgever is op grond van de met de stichting gesloten aansluitingsovereenkomst verplicht de kosten van de in dit pensioenreglement omschreven pensioenaanspraken aan de stichting te voldoen. De kosten worden vastgesteld op basis van de actuariële grondslagen die ten tijde van die vaststelling bij de stichting in gebruik zijn. De aansluitingsovereenkomst ligt voor een belanghebbende ter inzage bij de stichting of de werkgever.
4. De werkgever behoudt zich de bevoegdheid voor om zijn bijdrage aan de pensioen- regeling te verminderen of te beëindigen, indien zijn financiële situatie zodanig is, dat hij de kosten van de pensioenregeling geheel of gedeeltelijk niet meer kan dragen. Indien de werkgever van deze bevoegdheid gebruik maakt, zullen de bij de werkgever werkzame
deelnemers en de stichting daarvan meteen schriftelijk in kennis worden gesteld en zal het pensioenreglement ten aanzien van die deelnemers worden aangepast aan de gewijzigde situatie. De kennisgeving aan de stichting dient vergezeld te gaan van een verklaring van een externe accountant waaruit blijkt dat sprake is van de hierboven bedoelde financiële situatie.
Artikel 24
Informatieverstrekking
1. De werkgever en de deelnemer en voorts degenen die aanspraak maken op enige uitkering krachtens dit pensioenreglement, zijn verplicht de stichting binnen tien dagen dan wel binnen een door het bestuur nader te stellen termijn alle inlichtingen en bewijsstukken te verstrekken die voor de uitvoering van de in dit pensioenreglement opgenomen pensioenregeling door de stichting worden gevraagd.
2. Bij niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde verplichting of bij het verschaffen van onjuiste inlichtingen vervalt het recht op uitkering krachtens dit pensioenreglement voor zover de stichting daardoor is benadeeld.
3. De werkgever of de stichting zorgt ervoor dat de deelnemer bij toetreding schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van de inhoud van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement. De deelnemer wordt schriftelijk van de wijzigingen daarin door de werkgever op de hoogte gesteld.
4. De werkgever stelt overige belanghebbenden in staat desgewenst van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement kennis te nemen.
5. Jaarlijks verstrekt de stichting aan de deelnemer een opgave van
a. de hoogte van het tot en met dat jaar opgebouwde pensioen;
b. het te bereiken pensioen als de pensioenopbouw ongewijzigd wordt voortgezet tot de standaard pensioendatum;
c. de aan het desbetreffende of voorafgaande deelnemersjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig de Wet inkomstenbelasting 2001 en daarop berustende bepalingen.
Voorts verstrekt de stichting de deelnemer of gewezen deelnemer binnen drie maanden na het tijdstip van verzoek een opgave van de hoogte van de opgebouwde pen- sioenaanspraken. Die pensioenaanspraken worden vastgesteld overeenkomstig de be- palingen van artikel 17 van dit reglement. De stichting kan een vergoeding vragen van de kosten die zijn verbonden aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer gevraagde opgave.
6. De werkgever zorgt ervoor dat deelnemers in het bezit gesteld worden van een afschrift van de mededeling die de werkgever overeenkomstig artikel 23, vierde lid aan de stichting heeft gedaan.
Artikel 25
Samenloop van uitkeringen
1. Het ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen wordt slechts uitgekeerd indien en voor zover het bedrag van deze pensioenen gezamenlijk uitgaan boven het bedrag van een:
- door de werkgever aan de deelnemer verstrekte loondoorbetaling krachtens artikel 7: 629 van het Burgerlijk Wetboek;
- een toegekende WAO-uitkering of enige andere (wettelijke) arbeidsongeschikt- heidsuitkering of – pensioen welke voortvloeit of aansluit op het dienstverband met een werkgever inclusief het arbeidsongeschiktheidspensioen uit hoofde van dit pensioenreglement.
2. Bij pensioenopbouw op grond van gedeeltelijke voorzetting van pensioenopbouw bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid én op basis van een dienstverband bij een werkgever, zal lid 1 afzonderlijk worden toegepast op de desbetreffende opgebouwde pensioenen.
Artikel 26
Bijzondere bepalingen
1. Indien na het in werking treden van dit pensioenreglement nieuwe wettelijk regelingen inzake pensioenvoorzieningen of arbeidsongeschiktheid worden ingevoerd of bestaande regelingen worden gewijzigd, kunnen dit pensioenreglement en de daaruit voortgevloeide aanspraken door het bestuur worden gewijzigd indien en voor zover wettelijk toegestaan.
2. Het bestuur is bevoegd van de bepalingen van dit reglement af te wijken indien in een individueel geval of voor een of meerdere groepen deelnemers een strikte toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden en de rechten van de deelnemer(s) respectievelijk rechthebbende(n) door deze afwijking geen vermindering ondergaan.
3. De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgenoot of geregistreerde partner van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van die echtgenoot of geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en de stichting worden verminderd, behalve in de gevallen waarin de Pensioen- en spaarfondsenwet of daarop gebaseerde regelgeving, afkoop van genoemd pensioen toestaat. Het in de vorige zin bepaalde geldt evenzeer met betrekking tot de aanspraak op (tijdelijk) ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer, tenzij de (gewezen) deelnemer en de echtgenoot of geregistreerde partner het recht op pensioenverevening ingevolge de in artikel 8 bedoelde wet hebben uitgesloten.
Artikel 27
Geschillen
1. Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van dit reglement of de uit- voering daarvan, worden volgens de regelen van het Reglement van de Commissie van Beroep zoals dat luidt op het tijdstip van het aanhangig maken van het geschil, berecht en beslist door de Commissie van Beroep.
2. Het aanhangig maken van een geschil is slechts ontvankelijk indien dit geschiedt binnen acht weken nadat het bestuur ten aanzien van bedoeld geschil een genomen besluit aan degene die het geschil aanhangig heeft gemaakt, kenbaar heeft gemaakt.
Artikel 28
Werkingssfeer
1. De bepalingen van dit pensioenreglement zijn van toepassing op degenen:
a. die op of na 1 januari 2000 op grond van het Pensioenreglement SBZ 2000 deelnemer in de pensioenregeling worden;
b. voor wie op 31 december 1999 voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid plaatsvindt op basis van het per die datum geldende pensioenreglement en voor wie op 1 januari 2000 nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid;
c. die op 1 januari 2000 de leeftijd van 62 jaar bereikt hebben, doch die nog geen 65 jaar zijn en die nog in dienstverband werkzaam zijn bij een werkgever;
In afwijking op het bovenstaande zijn de bepalingen van dit pensioenreglement met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidspensioen niet van toepassing op de onder b. bedoelde deelnemers. Op hen blijven de bepalingen met betrekking tot het arbeids- ongeschiktheidspensioen van het per 31 december 1999 geldende pensioenreglement van toepassing.
2. De bepalingen van dit pensioenreglement zijn mede van toepassing op de nagelaten betrekkingen van de in lid 1 omschreven categorieën.
3. De bepalingen van dit pensioenreglement met betrekking tot het arbeidsongeschiktheids- pensioen zijn niet van toepassing op degenen die in 2000 een WAO-uitkering krijgen toegekend. Op hen blijven de bepalingen met betrekking tot het arbeids- ongeschiktheidspensioen van het per 31 december 1999 geldende pensioenreglement van toepassing.
4. De bepalingen van dit pensioenreglement zijn niet van toepassing op degenen die op 31 december 1999 een VUT- of Wachtgeld-uitkering ontvangen en die aansluitend op de beëindiging van de genoemde uitkering krachtens het op 31 december 1999 geldende pensioenreglement een ouderdomspensioen ontvangen. Op hen blijven de bepalingen van het per 31 december 1999 geldende pensioenreglement van toepassing.
Artikel 29
Inwerkingtreding
1. Dit pensioenreglement is op 1 januari 2000 in werking getreden onder de naam ‘Pensioenreglement SBZ 2000’. Dit pensioenreglement treedt in de plaats van het voor deze datum geldende pensioenreglement.
2. Dit pensioenreglement is gewijzigd op 15 maart 2004 en vervangt het vóór deze datum geldende pensioenreglement.
3. Dit pensioenreglement is gewijzigd op 1 januari 2009 en vervangt het vóór deze datum geldende pensioenreglement.
4. Dit pensioenreglement is gewijzigd op 1 januari 2013 en vervangt het vóór deze datum geldende pensioenreglement.
5. Dit pensioenreglement is gewijzigd op 18 maart 2013 en vervangt het vóór deze datum geldende pensioenreglement. De wijziging van artikel 14 lid 2 is per 1 januari 2013 in werking getreden. De overige wijzigingen zijn per 18 maart 2013 in werking getreden.
Overgangsbepalingen
Voor de deelnemer die op 31 december 1999 deelnemer was in het per die datum geldende pensioenreglement van de stichting en die, in aansluiting daarop, op 1 januari 2000 deelnemer in het Pensioenreglement SBZ 2000 is geworden,
gelden de in de volgende artikelen opgenomen overgangsbepalingen.
Daar waar sprake is of is geweest van deeltijd, worden de volgende artikelen toegepast met inachtneming van het voor de deelnemer geldende deeltijdpercentage.
Artikel 1
Vervroeging pensioenleeftijd van 65 naar 62 jaar met behoud van de nominale pensioenaanspraken.
1. Overeenkomstig de bepalingen van het op 31 december 1999 van kracht zijnde pensioenreglement worden de per 31 december 1999 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen vastgesteld.
2. Voor de aldus vastgestelde nominale aanspraak op ouderdomspensioen geldt de standaard pensioendatum als bedoeld in het Pensioenreglement SBZ 2000.
3. De aanspraken op de verhoging van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9, lid 3 van het op 31 december 1999 van kracht zijnde pensioenreglement komen per laatstgenoemde datum te vervallen.
4. Voor de deelnemer wordt per de genoemde datum een nabestaandenpensioen vastgesteld ter grootte van 70% van het per 31 december 1999 opgebouwde ouderdomspensioen.
Artikel 2
Uitzichtgarantie
1. Overeenkomstig de bepalingen van het op 31 december 1999 van kracht zijnde pensioenreglement wordt voor de deelnemer een aanspraak op ouderdomspensioen vastgesteld op basis van de per 31 december 1999 geldende pensioenbepalende gegevens en uitgaande van de veronderstelling dat het deelnemerschap in de vorige pensioenregeling tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, zou zijn voortgezet. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari en voor het laatst op 1 januari voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt, verhoogd op basis van het in de CAO overeengekomen percentage van de loonontwikkeling.
2. Overeenkomstig de bepalingen van het Pensioenreglement SBZ 2000 worden voor de in lid 1 bedoelde deelnemer per de standaard pensioendatum de aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen berekend op basis van de per die datum geldende pensioenbepalende gegevens.
3. Indien per de standaard pensioendatum het volgens lid 2 berekende ouderdomspensioen lager is dan het volgens lid 1 berekende ouderdomspensioen, zal het ouderdomspensioen uit hoofde van het Pensioenreglement SBZ 2000 worden aangevuld tot het in lid 1 bedoelde bedrag aan ouderdomspensioen.
4. Voor de deelnemer die op de pensioendatum geen echtgenoot, geregistreerde partner of partner heeft, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in lid 1, vastgesteld inclusief het bedrag als bedoeld in artikel 9, lid 3 van het per 31 december 1999 geldende pensioenreglement. De in lid 3 bedoelde aanvulling wordt verminderd met:
- 16,0% van het jaarlijkse bedrag aan nabestaandenpensioen; en
- 16,0% van het jaarlijkse bedrag aan bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 16, dat betrekking heeft op de periode vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit pensioenreglement;
beiden bepaald op basis van de pensioenbepalende gegevens op de pensioendatum. Het in artikel 14, lid 2, laatste volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5. De in lid 3 bedoelde aanvulling op het ouderdomspensioen gaat in op de standaard pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de rechthebbende komt te overlijden. De deelnemer heeft ten aanzien van de aanvulling de keuzes als bedoeld in de artikelen 7 en 14.
Het ingangstijdstip van het aanvullende ouderdomspensioen van de deelnemer als bedoeld in lid 4, dat voortvloeit uit de verlaging van het nabestaandenpensioen kan op verzoek van de deelnemer worden uitgesteld naar de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. De uitstel van het genoemde aanvullende ouderdomspensioen kan slechts plaatsvinden mits na uitstel en samen met het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 14, derde lid, wordt gebleven binnen de in genoemd artikel genoemde verhouding.
6. Het aanvullende ouderdomspensioen als bedoeld in dit artikel wordt gelijkmatig opgebouwd vanaf de datum van inwerkingtreding van het Pensioenreglement SBZ 2000 tot de standaard pensioendatum.
In geval van beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 17 van het Pensioenreglement SBZ 2000, behoudt de gewezen deelnemer aanspraak op een premievrije aanspraak op aanvullend ouderdomspensioen waarvan de grootte wordt bepaald naar rato van de verstreken periode vanaf de datum van inwerkingtreding van het Pensioenreglement SBZ 2000 tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap in verhouding tot de periode als bedoeld in de eerste volzin van dit lid. Herleving van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 2 van Pensioenreglement SBZ 2000 leidt niet tot nieuwe aanspraken op aanvullend ouderdomspensioen uit hoofde van dit artikel.
7. De aanvulling als bedoeld in de leden 3 tot en met 5 wordt beperkt voorzover als gevolg van de aanvulling de grens van artikel 18a, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 wordt overschreden.
Artikel 3
Extra deelnemersjaren voor het tijdelijk ouderdomspensioen
Voor de vaststelling van de aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen van de genoemde deelnemer wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van het Pensioenreglement SBZ 2000 het aantal deelnemersjaren als bedoeld in artikel 4 van het Pensioenreglement SBZ 2000 verhoogd met het aantal deelnemersjaren die voor de genoemde deelnemer vóór 1 januari 2000 bij de berekening van de pensioenaanspraken in aanmerking is genomen.
Bijlage Omrekenfactoren
De in deze bijlage opgenomen factoren gelden voor de jaren 2013 tot en met 2015 voor de deelnemers en gewezen deelnemers die in deze periode gebruik maken van de hen op grond van het pensioenreglement toekomende keuzes.
Het bestuur is na het verstrijken van de genoemde jaren bevoegd nieuwe factoren vast te stellen voor een nader aan te geven periode. Deze nieuwe factoren gelden dan voor de deelnemers en gewezen deelnemers die in de nieuwe periode gebruik maken van de hen op grond van het pensioenreglement toekomende keuzes.
Xxxxxxxx bij artikel 7 lid 2 en artikel 17 lid 7
Het tot de pensioendatum opgebouwd (premievrij) ouderdomspensioen wordt in geval van vervroeging vermenigvuldigd met
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 61 |
Omrekenfactor | 88,1% | 93,8% |
Het tot de pensioendatum opgebouwd (premievrij) tijdelijk ouderdomspensioen wordt in geval van vervroeging vermenigvuldigd met
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 61 |
Omrekenfactor | 57,4% | 73,3% |
Behorend bij artikel 7 lid 3 en artikel 17 lid 7
Het tot de standaard pensioendatum opgebouwd (premievrij) ouderdomspensioen wordt in geval van uitstel vermenigvuldigd met
Xxxxxxxxxxxxxxx 00 64 65 66 67 68 69 70
Omrekenfactor 106,8% 114,2% 122,3% 131,2% 141,0% 151,8% 163,9% 177,3%
Het tot de standaard pensioendatum opgebouwd (premievrij) tijdelijk ouderdomspensioen wordt in geval van uitstel vermenigvuldigd met
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 64 |
Omrekenfactor | 153,4% | 313,8% |
In geval van aanwending van tijdelijk ouderdomspensioen voor ouderdomspensioen bij uitstel wordt het tot de standaard pensioendatum opgebouwd (premievrij) tijdelijk ouderdomspensioen vermenigvuldigd met
Uitstelleeftijd | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 |
Omrekenfactor | 22,3% | 23,0% | 24,7% | 26,6% | 28,7% | 31,1% |
Behorend bij artikel 14 lid 3
In geval van variatie in uitkeringshoogte wordt het tot de standaard pensioendatum opgebouwd (premievrij) ouderdomspensioen vermenigvuldigd met
Xxxx hoge | 5 jaar | 5 jaar | 5 jaar | 10 jaar | 10 jaar | 10 jaar |
uitkering | (62 – 67) | (62 – 67) | (62 – 67) | (62 – 72) | (62 – 72) | (62 – 72) |
Laag/hoog | 75% | 82,5% | 90% | 75% | 82,5% | 90% |
Hoge | 121,6 % | 114,2% | 107,6% | 113,6% | 109,1% | 105,0% |
uitkering | ||||||
Lage | 91,2 % | 94,2% | 96,8% | 85,2% | 90,0% | 94,5% |
uitkering |
Behorend bij artikel 22 lid 3
In geval van afkoop van kleine pensioenen wordt het op de afkoopdatum opgebouwd (premievrij) ouderdomspensioen vermenigvuldigd met
Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor |
15 | - | 25 | 3,741 | 35 | 5,497 | 45 | 8,027 | 55 | 11,726 |
16 | - | 26 | 3,889 | 36 | 5,712 | 46 | 8,338 | 56 | 12,192 |
17 | - | 27 | 4,042 | 37 | 5,936 | 47 | 8,663 | 57 | 12,679 |
18 | - | 28 | 4,202 | 38 | 6,168 | 48 | 9,000 | 58 | 13,188 |
19 | - | 29 | 4,368 | 39 | 6,409 | 49 | 9,351 | 59 | 13,720 |
20 | 3,080 | 30 | 4,540 | 40 | 6,659 | 50 | 9,717 | 60 | 14,238 |
21 | 3,202 | 31 | 4,719 | 41 | 6,919 | 51 | 10,098 | 61 | 14,819 |
22 | 3,329 | 32 | 4,904 | 42 | 7,189 | 52 | 10,494 | 62 | 15,427 |
23 | 3,461 | 33 | 5,097 | 43 | 7,469 | 53 | 10,908 | ||
24 | 3,598 | 34 | 5,297 | 44 | 7,760 | 54 | 11,339 |
In geval van afkoop van kleine pensioenen wordt het op de afkoopdatum opgebouwd (premievrij) tijdelijk ouderdomspensioen vermenigvuldigd met
Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor |
15 | - | 25 | 0,644 | 35 | 0,951 | 45 | 1,405 | 55 | 2,094 |
16 | - | 26 | 0,669 | 36 | 0,988 | 46 | 1,461 | 56 | 2,182 |
17 | - | 27 | 0,796 | 37 | 1,028 | 47 | 1,520 | 57 | 2,274 |
18 | - | 28 | 0,724 | 38 | 1,069 | 48 | 1,581 | 58 | 2,371 |
19 | - | 29 | 0,752 | 39 | 1,111 | 49 | 1,645 | 59 | 2,472 |
20 | 0,530 | 30 | 0,782 | 40 | 1,155 | 50 | 1,712 | 60 | 2,579 |
21 | 0,551 | 31 | 0,813 | 41 | 1,201 | 51 | 1,782 | 61 | 2,692 |
22 | 0,573 | 32 | 0,846 | 42 | 1,249 | 52 | 1,855 | 62 | 2,811 |
23 | 0,595 | 33 | 0,879 | 43 | 1,299 | 53 | 1,931 | ||
24 | 0,619 | 34 | 0,914 | 44 | 1,351 | 54 | 2,011 |
In geval van afkoop van kleine pensioenen wordt het op de afkoopdatum opgebouwd latent (premievrij) nabestaandenpensioen vermenigvuldigd met
Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor |
15 | - | 25 | 0,556 | 35 | 0,856 | 45 | 1,370 | 55 | 2,076 |
16 | - | 26 | 0,579 | 36 | 0,891 | 46 | 1,423 | 56 | 2,141 |
17 | - | 27 | 0,602 | 37 | 0,928 | 47 | 1,478 | 57 | 2,204 |
18 | - | 28 | 0,627 | 38 | 0,966 | 48 | 1,533 | 58 | 2,268 |
19 | - | 29 | 0,652 | 39 | 1,005 | 49 | 1,588 | 59 | 2,332 |
20 | 0,459 | 30 | 0,678 | 40 | 1,045 | 50 | 1,644 | 60 | 2,482 |
21 | 0,477 | 31 | 0,706 | 41 | 1,087 | 51 | 1,700 | 61 | 2,550 |
22 | 0,495 | 32 | 0,734 | 42 | 1,129 | 52 | 1,758 | 62 | 2,619 |
23 | 0,515 | 33 | 0,764 | 43 | 1,174 | 53 | 1,814 | ||
24 | 0,535 | 34 | 0,795 | 44 | 1,220 | 54 | 1,871 |
In geval van afkoop van kleine pensioenen wordt het op de afkoopdatum opgebouwd en uit te keren (premievrij) (bijzonder) nabestaandenpensioen vermenigvuldigd met
Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor |
15 | -- | 35 | 22,041 | 55 | 17,792 | 75 | 9,949 | 95 | 2,890 |
16 | - | 36 | 21,900 | 56 | 17,493 | 76 | 9,502 | 96 | 2,702 |
17 | -- | 37 | 21,754 | 57 | 17,185 | 77 | 9,055 | 97 | 2,529 |
18 | - | 38 | 21,601 | 58 | 16,866 | 78 | 8,612 | 98 | 2,371 |
19 | - | 39 | 21,443 | 59 | 16,536 | 79 | 8,174 | 99 | 2,232 |
20 | 23,591 | 40 | 21,279 | 60 | 16,155 | 80 | 7,741 | 100 | 2,112 |
21 | 23,515 | 41 | 21,108 | 61 | 15,797 | 81 | 7,315 | 101 | 2,005 |
22 | 23,436 | 42 | 20,930 | 62 | 15,427 | 82 | 6,897 | 102 | 1,910 |
23 | 23,353 | 43 | 20,745 | 63 | 15,046 | 83 | 6,491 | 103 | 1,824 |
24 | 23,267 | 44 | 20,552 | 64 | 14,652 | 84 | 6,094 | 104 | 1,749 |
25 | 23,178 | 45 | 20,315 | 65 | 14,224 | 85 | 5,852 | 105 | 1,681 |
26 | 23,084 | 46 | 20,105 | 66 | 13,804 | 86 | 5,470 | ||
27 | 22,987 | 47 | 19,887 | 67 | 13,376 | 87 | 5,104 | ||
28 | 22,885 | 48 | 19,662 | 68 | 12,939 | 88 | 4,756 | ||
29 | 22,780 | 49 | 19,430 | 69 | 12,492 | 89 | 4,430 | ||
30 | 22,670 | 50 | 19,189 | 70 | 12,036 | 90 | 4,123 | ||
31 | 22,556 | 51 | 18,940 | 71 | 11,573 | 91 | 3,837 | ||
32 | 22,437 | 52 | 18,682 | 72 | 11,108 | 92 | 3,571 | ||
33 | 22,313 | 53 | 18,416 | 73 | 10,642 | 93 | 3,330 | ||
34 | 22,184 | 54 | 18,141 | 74 | 10,177 | 94 | 3,105 |
In geval van afkoop van kleine pensioenen wordt het op de afkoopdatum opgebouwd en uit te keren (premievrij) wezenpensioen vermenigvuldigd met
Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor | Leeftijd afkoop- datum | Factor |
0 | 14,310 | 6 | 11,341 | 12 | 7,584 | 18 | 2,831 | 24 | 0,500 |
1 | 13,862 | 7 | 10,774 | 13 | 6,867 | 19 | 1,924 | 25 | 0,500 |
2 | 13,397 | 8 | 10,185 | 14 | 6,122 | 20 | 0,981 | 26 | 0,500 |
3 | 12,912 | 9 | 9,573 | 15 | 5,347 | 21 | 0,500 | 27 | 0,000 |
4 | 12,409 | 10 | 8,936 | 16 | 4,541 | 22 | 0,500 | ||
5 | 11,885 | 11 | 8,273 | 17 | 3,702 | 23 | 0,500 |