Contract
5 Verplichtingen bij het einde van de incasso- overeenkomst
5.1 Inleiding
108 In het algemeen eindigen de incassowerkzaamheden als de incas- sant de schuldvordering heeft geïncasseerd of als het incasseren wegens het ontbreken van verhaal onmogelijk is. De incassant wikkelt de incas- sozaak met de opdrachtgever af. Dit geschiedt in de vorm van een zoge- naamde afrekening314, waarin rekening en verantwoording wordt afge-
legd en waarbij de incassant loon en onkosten in rekening brengt. De vraag waaraan de afrekening dient te voldoen, wordt in dit hoofdstuk behandeld. Achtereenvolgens komen de rekening en verantwoording, het loon, de incassokosten, de incassoprovisie, afwikkelingskosten en de onkosten aan de orde.
314 In het geval geen gelden zijn geïncasseerd, wordt in Nederland vaak gesproken van een nota, rekening of declaratie. Dit onderscheid zal hierna niet worden gemaakt.
5.2 Rekening en verantwoording
5.2.1 Inleiding
109 Bij de afrekening moet de incassant rekening afleggen van hetgeen hij heeft geïncasseerd. In de praktijk gebeurt dit op verschillende wijzen. Zo geven sommige incassanten een uitvoerige specificatie van de ont- vangsten en onkosten, terwijl anderen volstaan met een opgave van het aan de opdrachtgever toekomende, eventueel onder aftrek van loon en/of onkosten die niet voor rekening van de schuldenaar komen. In het laatste geval kan de opdrachtgever niet of nauwelijks beoordelen wat de schuldenaar heeft betaald en welke bedragen de incassant aan loon en onkosten heeft verrekend. Enig houvast kunnen de meegestuurde stuk- ken bieden, zoals vonnis, exploten of nota's. Maar ook het meesturen van die stukken gebeurt niet altijd. Verantwoording zal veelal moeten blijken uit eerder gevoerde correspondentie of de toelichting bij de afre- kening. Hierna zal worden onderzocht waaraan de rekening en verant- woording minimaal moeten voldoen.
5.2.2 Regelgeving
110 In Nederland en België is in de wet opgenomen dat de opdrachtne- mer respectievelijk de lasthebber rekening en verantwoording aan de opdrachtgever moet afleggen (art 7:403 lid 2 BW; art. 1993 Belg. B.W.; zie ook art. 1839 BW (oud)). In de gedragsregels voor beroeps- beoefenaren die zich met incasso bezig houden, zijn soms nadere regels gegeven. Zo dienen advocaten in Nederland de afrekening zodanig in te richten, dat de opdrachtgever daaruit kan opmaken hoeveel berekend wordt aan salaris, verschotten en BTW (art. 25 lid 4 gedragsregels voor advocaten 1992; zie ook het oude art. 14 lid 2 gedragsregels van de
Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG).315 Advocaten die lid zijn van de Vereniging van Incasso advocaten moeten erop toezien "dat de opdrachtgever een volledig beeld heeft van het verloop van de zaak, het aan de opdrachtgever toekomende bedrag uit hoofde van ten behoeve van de opdrachtgever geïncasseerde gelden en de hoogte van de declaratie van de advocaat" (art. 10 Gedragscode). Vol- gens art. 22 Gerechtsdeurwaarderswet wordt de Nederlandse gerechts- deurwaarder verplicht een gespecificeerde rekening op te maken waarin een onderscheid wordt gemaakt in ambtelijke en niet-ambtelijke werk-
zaamheden. In art. 7 administratieverordening gerechtsdeurwaarders316 staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarder maatregelen moet nemen die waarborgen dat duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de kosten met het uit te keren bedrag worden verrekend en verschotten slechts worden gedeclareerd indien daar facturen tegenover staan of wettelijke tarieven voor gelden. Leden van de Nederlandse Vereniging van Incas- sobureaus (NVI) zijn verplicht schriftelijke verantwoording af te leggen over de in rekening gebrachte kosten en provisie, tenzij met de opdracht- gever afwijkende afspraken zijn gemaakt (art. 6.5 Gedragscode). Op verzoek van de opdrachtgever worden inlichtingen over de uitvoering van de opdracht alsmede inzage van de daarop betrekking hebbende stukken en boekhouding gegeven (art. 6.6 Gedragscode). In België is de advocaat gehouden voor elke zaak afzonderlijk de verleende diensten, het behaalde resultaat, het berekende honorarium, het ontvangen voor- schot en rechtsplegingsvergoeding alsmede de kosten op te sommen (art. 4.3 Reglement inzake ereloon en kosten )317. Gerechtsdeurwaarders zijn verplicht op verzoek van partijen een gedetailleerde afrekening te
315 Een splitsing van met name xxxxxxx en verschotten - de BTW zal uit fiscale reden al ver- meld moeten worden - kan verhelderend werken. Een voorbeeld zijn de proceskosten. Deze zijn opgebouwd uit verschotten, zoals de kosten van dagvaarding, het griffierecht en het uitroepgeld alsmede het salaris. Zonder een uitsplitsing is dit voor de opdrachtge- ver niet zonder meer duidelijk.
316 Stcrt 12 juli 2001, nr. 132, 10.
317 Vademecum van de orde van advocaten te Antwerpen, II.D.3. E/3-19.
geven van de verschuldigde bedragen (art. 3 lid 2 K.B. 30 november 1976)318. Evenals hun Nederlandse collega's zijn de leden van de Belgi- sche Vereniging van Incasso-Ondernemingen (BVI) verplicht schrifte- lijke financiële verantwoording te verschaffen tenzij hierover schriftelijk afwijkende afspraken zijn gemaakt (art. 7.4 Deontologische Code).
5.2.3 Rekenprocedure
111 In Nederland is in art. 771 e.v. Rv de procedure geregeld voor het doen van rekening en verantwoording.319 Onder het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek werd het doen van rekening en verant- woording bij lastgeving door de jurisprudentie gekoppeld aan die reken- procedure. De mogelijkheid om van de rekenprocedure gebruik te maken werd beperkt uitgelegd en slechts mogelijk geacht wanneer de lasthebber werkelijk beheer c.q. vermogensrechtelijk beleid had gevoerd (HR 3 december 1971, NJ 1972, 338; HR 25 maart 1977, NJ 1977, 448; zie ook HR 8 december 1995, NJ 1996, 274).320 Onder het huidige recht staan rekening en verantwoording los van de rekenprocedure en kunnen ook in een gewone procedure, eventueel met dwangsom, worden gevor- derd (zie hof 's-Hertogenbosch 14 juli 1997, NJ 1998, 505). Het is wen- selijk de rekenprocedure te volgen als er werkelijk beheer c.q. vermo- gensrechtelijk beleid is gevoerd. In de literatuur gaan sommigen ervan uit dat dan de rekenprocedure nog steeds noodzakelijk is.321
318 K.B. 30 november 1976, houdende vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke- en handelszaken en van het tarief van sommige toe- lage, B.S. 8 feb. 1977; gewijzigd bij K.B. van 12 augustus 1998, B.S.29 december 1998; Vademecum: deontologie: tarieven: huishoudelijk reglement.
319 De rekenprocedure is een verouderde procedure. Het proces is in twee fasen verdeeld: een procedure waarbij wordt nagegaan of gedaagde rekenplichtig is en een procedure met een rechter-commissaris over de omvang van het te verantwoorden saldo. Het voordeel van de procedure is dat de eiser kan volstaan met de rekenplicht te stellen.
320 Xxxxx-Xxxxxxxxxxxxxx 1979, 364; Asser-Coehorst 1988, 56 (nr. 69); Prinsen 1995, 9.
321 Asser-Coehorst 1988, 57 (nr. 69); Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 51 (nr. 64); Xxxxxxxxxx (T&C), art. 7:403 BW, aant. 3; Xxxxxx Xxxxxxx 1995, 39 en 44; conclusie X.X. Xxxxxxx HR 8 december 1995, NJ 1996, 274)
In België is de rekenprocedure geregeld in art. 1358 e.v. Ger. W. De procedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van de reke- ning. De rekening en verantwoording van art. 1993 Belg. B.W. is rui- mer dan in Nederland en omvat ook de verantwoording van de lastheb- ber.322
5.2.4 Rekening en verantwoording: een volledige opening van zaken
112 De plicht tot het doen van rekening en verantwoording is noodza- kelijk om de opdrachtgever een duidelijk beeld te geven van het hoe en waarom van de verrichtingen van de incassant (zie landelijke tuchtkamer
11 augustus 1998, De Gerechtsdeurwaarder 1999, 249; kamer van beroep 30 juni 1999, De Gerechtsdeurwaarder 1999, 251). Aan de hand hiervan kan de opdrachtgever beoordelen of de incassant zijn werk goed heeft gedaan en de afrekening juist is. Soms geeft een juiste reke- ning en verantwoording dan ook een verrassende uitkomst. Zo rekende een gerechtsdeurwaarder na een opdracht tot tenuitvoerlegging van een vonnis met zijn opdrachtgever af, waarbij hij de hoofdsom, rente en pro- ceskosten onder aftrek van zijn loon verantwoordde. De opdrachtgever had echter eerder van de gerechtsdeurwaarder vernomen dat er meer zou zijn geïncasseerd en vroeg hierover informatie. Die kwam er niet, waarna de opdrachtgever een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder indiende. De landelijke tuchtkamer vond dat de afrekening onvoldoende was en vroeg een nadere specificatie. Nadat alle kosten en ontvangsten alsnog werden gespecificeerd, bleek dat de gerechtsdeurwaarder een bedrag van f 3.600 (€ 1.633,61) aan regelingskosten - voor de betaling van 4 termijnen - aan de schuldenaar in rekening had gebracht. De gerechtsdeurwaarder kwam met het verweer dat hij geen verantwoording hierover behoefde af te leggen, omdat hij die kosten met de schuldenaar voor zichzelf had bedongen. De Tuchtkamer was het daarmee niet eens
322 Tilleman 1997, 132 (nr. 251).
en vond de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder ‘buiten proporties’ en ‘onrechtmatig’ (landelijke tuchtkamer 22 juni 1989, De Gerechts- deurwaarder 1990, 28).
5.2.5 Tussentijdse rekening en verantwoording
113 Rekening en verantwoording moeten meestal gedaan worden nadat de werkzaamheden zijn beëindigd. Andere afspraken met de opdracht- gever zijn mogelijk,323 maar ze ontslaan de opdrachtnemer niet van de verplichting om tussentijds financieel inzicht te geven.324 Zo verrichtte een advocaat 15 jaar lang juridische werkzaamheden voor een opdracht- gever, waaronder ongeveer 56 fiscale en 28 civiele procedures. Hij ontving gelden en deed daaruit betalingen. Al die jaren deed hij geen rekening en verantwoording, noch gaf hij aan wat hij voor zijn bemoei- ingen had te vorderen. De opdrachtgever had daarentegen schriftelijk verklaard dat hij bij voorbaat akkoord ging met de declaraties mits deze 20% van het bereikte resultaat niet zou overtreffen. Verder had hij ook verklaard dat de advocaat de gelden ter dekking van de aan deze toeko- mende vergoedingen onder zich mocht houden, de gelden niet behoefde af te zonderen en erover kon beschikken. De Tuchtrechter oordeelde dat als dergelijke afspraken al gemaakt hadden mogen worden, dit de advo- caat niet ontsloeg om een opgave van de financiële stand van zaken te geven, hetgeen alleen via regelmatige rekening en verantwoording kan
geschieden (HvD 18 december 1989, Advocatenblad 1990, 224). Een ander voorbeeld is een zaak waarin een advocaat onduidelijkheid over de financiële verhouding tussen hem, een gelieerde vennootschap en zijn
323 Xxxxxx en Boes 1978, 101-102 (nr. 162); Xxxxxxxx 1997, 131-132 (nr. 249).
324 Zie Asser-Xxxxxxxx-Xx Xxxxx-Xxxxxxxxxx 1988, 55 (nr. 69); Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 50 (nr. 64). Volgens Xxxxxxxx en in navolging daarvan Xxxxxxxx, kan van de plicht tot rekening uitdrukkelijk of stilzwijgend worden afgeweken. Ik neem aan dat Xxxxxxxx bedoelt dat in het geval partijen een andere vorm voor de rekening en verantwoording hebben gekozen, voor de rekenprocedure van art. 771 e.v. Rv geen plaats meer is. Dit blijkt ook uit de aangehaalde arresten (HR 28 maart 1913, NJ 1913, 676; HR 28 mei 1971, NJ 1971, 346; zie ook Rb. Liège 22 november 1993, J.L.M.B. 1995, 1469).
opdrachtgever liet bestaan. De advocaat had bovendien zijn opdrachtge- ver een schuldbekentenis laten tekenen voor declaraties die op dat moment nog niet verschuldigd waren. Hij werd voor twee maanden geschorst, omdat hij ook verzuimd had zijn opdrachtgever in een belangrijke zitting bij te staan (HvD 8 september 1997, Advocatenblad 1998, 670). Soms gaat de tuchtrechter zo ver dat er rekening en verant- woording wordt gelast. Dat overkwam een gerechtsdeurwaarder, omdat hij niet reageerde op herhaalde verzoeken om informatie van de opdrachtgever, noch van de tuchtkamer (landelijke tuchtkamer 2 decem- ber 1994, De Gerechtsdeurwaarder 1995, 68; vgl. landelijke tuchtka-
mer 13 juni 1994, De Gerechtsdeurwaarder 1994, 144).
5.2.6 Inhoud van de rekening en verantwoording
114 Om een behoorlijke rekening en verantwoording te doen, zal op zijn minst een administratie gevoerd dienen te worden. Dit geldt voor alle vormen van financieel beleid, zelfs als er sprake is van een min of meer informele situatie. Zo had een maatschappelijk werker in dienst van de gemeente op verzoek van de gemeente gedurende vele jaren het feitelijke beheer gevoerd van de financiën van twee broers. De maat- schappelijk werker incasseerde de uitkeringen en verstrekte eens per zes weken aan de twee broers een enveloppe met geld. Hij had in die periode niet naar de gemeente, noch naar de broers rekening en verant- woording afgelegd en had ook geen administratie bijgehouden. Volgens de broers was er geld verdwenen en zij spraken de gemeente en de maatschappelijk werker aan. Het was niet duidelijk hoe deze rechtsver- houding diende te worden gekwalificeerd. De Hoge Raad liet dit in het midden en oordeelde dat een verantwoordingsplicht kan voortvloeien uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De maatschappelijk werker had een zodanige administratie moeten voeren als voor een behoorlijke reke-
ning en verantwoording nodig was (HR 8 december 1995, NJ 1996, 274; zie ook Antwerpen 23 maart 1998, R.W. 1998-1999, 820). Een dergelijke plicht is er in principe ook in familierelaties. De inhoud van de rekenplicht wordt echter van geval tot geval bepaald door de aard van de rechtsverhouding en de omstandigheden (HR 2 december 1994, NJ 1995, 548). Rekening en verantwoording doen houdt niet alleen in dat financiële rekenschap afgelegd moet worden, maar ook dat de kwaliteit van het beleid moet worden verantwoord.325 Dit valt op te maken uit uit- spraken van de Hoge Raad (HR 7 januari 1927, NJ 1927, 621; HR 16
januari 1930, NJ 1930, 466; HR 21 maart 1958, NJ 1961, 167; HR 25
maart 1977, NJ 1977, 448). Het arrest van 1977 had betrekking op een participatiecontract waarbij een leverancier van brandstoffen van een benzinepomphouder onder meer had bedongen dat hij recht had op een aandeel in de winst. De leverancier wilde verantwoording van het beleid dat door de pomphouder was gevoerd. De Hoge Raad besliste dat gezien de overeenkomst daarvan geen sprake kon zijn, maar wel van de verplichting inlichtingen en bewijsstukken te verschaffen die redelijker- wijze nodig zijn om zich een oordeel over de omvang van de gemaakte winst en daarmee het toekomende bedrag te vormen. Naast de inlichtin-
gen en bewijsstukken dient de afrekening te worden gespecificeerd.326 De Tuchtrechter heeft dit enkele malen bevestigd (HvD 29 juni 1987, Advocatenblad 1988, 404; HvD 9 december 1996, Advocatenblad 1998, 30).327 Die plicht heeft een advocaat ook aan een derde als die de reke- ning betaalt. De advocaat dient de rekening dan zodanig in te richten dat niet meer inbreuk op de vertrouwelijkheid wordt gemaakt dan ten behoeve van een juiste specificatie nodig is. De belanghebbende kan de advocaat dit niet verbieden (HvD 2 november 1992, Advocatenblad 1993, 695 en Advocatenblad 1994, 81). Behandelt de advocaat verschil-
325 De rekenprocedure van art. 771 e.v. Rv is daar echter niet voor.
326 Van der Grinten 1993, 17; Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 49 (nr. 64); Xxxxxxx 1994a, 22; zie
ook Xxxxxx en Boes 1978, 102 (nr. 165).
327 Zie ook Boekman 1993, 59.
lende zaken voor een opdrachtgever dan dient hij aan te geven waaraan tijd en werkzaamheden zijn besteed (HvD 6 december 1993, Advoca- tenblad 1995, 78 met xxxx Xxxxxx).
Het spreekt voor zich dat een rekening en verantwoording een spe- cificatie inhoudt van de gedane ontvangsten en uitgaven. Dit geldt ook voor de door de advocaat ontvangen procureursvergoeding (RvD 's- Gravenhage 26 januari 1998, Advocatenblad 1999, 109).
5.2.7 Stukken meesturen
115 Een goede rekening en verantwoording houdt in dat de incassant de stukken meestuurt die betrekking hebben op de incasso-opdracht.328 De stukken kunnen ook nodig zijn bij een eventuele vervolgactie, omdat niet iedere incasso succes heeft. Een onjuist gebruik bij sommige incas- santen in Nederland is om na een korte tijd, in ieder geval korter dan de termijn van vijf jaar van art. 7:417 BW (zie ook art. 2276bis Belg. B.W.; 2011 BW (oud)), de stukken of het complete dossier te vernieti- gen.329 Sommige incassanten schrijven zelfs bij de afrekening dat het dossier met daarin de stukken na veertien dagen wordt vernietigd, tenzij de opdrachtgever anders verlangt. Deze eenzijdige actie kan de
328 Zie art. 7:403 lid 2 en 412 BW; art. 1993, 2276 en 2276bis Belg. B.W.; art. 1839 en
2011 BW (oud); landelijke tuchtkamer 11 augustus 1998, De Gerechtsdeurwaarder 1999,
249; kamer van beroep 30 juni 1999, De Gerechtsdeurwaarder 1999, 251; zie ook Richtlijn van de Stadhouder Verjaring van verantwoordelijkheid december 1985, Vademe- cum van de orde van advocaten te Antwerpen, II.D.4, V/1.
329 De termijn van vijf jaar kan zelfs al te kort uitvallen. Te denken valt aan een nieuwe incassopoging na verloop van die termijn waarbij de opdrachtgever of de schuldenaar bepaalde stukken nodig heeft die betrekking hebben op het eerste incasso. De vraag is of het vernietigen van de stukken ten opzichte van de schuldenaar en van de opdrachtgever toch geen aansprakelijkheid kan opleveren. De verjaringstermijn heeft immers betrek- king op de overeenkomst, zodat de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad mogelijk blijft (zie Depuydt 1993, 115 (nr. 79); vgl Xxxxxx 1999, 40-41). Verder is het de vraag wanneer de verjaringstermijn gaat lopen. Volgens Xxxxx-Xxxxx (1995, 229) heeft de opdrachtnemer een post-contractuele zorgplicht, zodat het begin niet automatisch i s gekoppeld aan het einde van de opdracht. Volgens Xxxxxxxxxx (T&C), art. 7:412 BW, aant. 1) ligt het voor de hand dat de termijn begint te lopen nadat rekening en verant- woording is gedaan.
opdrachtgever echter niet binden. Bij daadwerkelijke vernietiging wordt de incassant aansprakelijk voor de eventuele schade.
5.2.8 Nazorg
116 De afrekening hoeft niet het einde te zijn van de bemoeiingen van de incassant. Er komen in de praktijk situaties voor die enige nazorg van de incassant vergen of het incasso weer doen opleven. Een voorbeeld van het laatste is de incassozaak, waarbij nadat een deel was betaald, de schuldenaar failliet ging. Het incassobureau rekende de zaak af en advi- seerde de opdrachtgever het restant als oninbaar af te boeken. De schuldvordering werd bij de curator ingediend. Er ontstond correspon- dentie tussen de curator en het incassobureau, waarna erkenning volgde van een belangrijk deel van de schuldvordering. Tegen de verwachting in volgde later betaling. Het incassobureau verantwoordde het bedrag aan de opdrachtgever onder aftrek van incassoprovisie (en bureaukosten). De opdrachtgever was het daar niet mee eens en vorderde het ingehou- den bedrag op grond van ongegronde verrijking. De vordering werd afgewezen, omdat de kantonrechter in de brief, waarbij het incassobu- reau adviseerde het restant af te boeken, geen opzegging als bedoeld in art. 1854 BW (oud) las. Bovendien kon volgens de voorwaarden van het incassobureau, het dossier in het geval er nieuwe ontwikkelingen voordeden gedurende vijf jaar uit zijn sluimerend bestaan gehaald wor- den (Ktg. Amsterdam 11 augustus 1978, Prg. 1979, 1396). In een andere zaak die eveneens was afgewikkeld, kwam de opdrachtgever er na een jaar achter dat de schuldenaar na afwikkeling nog een betaling van f 250 (€ 113,45) aan de gerechtsdeurwaarder had gedaan. De Tucht- kamer die over de zaak kreeg te oordelen, vond dat de gerechtsdeur- waarder de opdrachtgever direct had moeten informeren (landelijke tuchtkamer 23 augustus 1994, De Gerechtsdeurwaarder 1994, 212).
5.2.9 Conclusie
117 De opdrachtnemer/lasthebber dus ook de incassant, dient een goede rekening en verantwoording af te leggen. Daarvoor is het noodza- kelijk dat de incassant opening van zaken geeft. Logischerwijze houdt dat voor de afrekening in dat de incassant aan de opdrachtgever een spe- cificatie van de door de schuldenaar gedane betalingen verstrekt, een opgave doet van de geïncasseerde bedragen, zoals hoofdsom, rente en meebetaalde kosten, een specificatie van de door de schuldenaar meebe- taalde kosten geeft, alsmede van de kosten die aan de opdrachtgever in rekening worden gebracht. Bovendien zal de afrekening vergezeld moe- ten gaan van de stukken die op het incasso betrekking hebben. Hieron- der vallen alle van de opdrachtgever ontvangen stukken, maar ook de stukken die betrekking hebben op de kosten die op de schuldenaar zijn verhaald, zoals vonnis, exploten en informaties. Mocht de schuldvorde- ring niet zijn geïncasseerd, dan dient dit nog aangevuld te worden met de van belang zijnde stukken, zoals afspraken of stuitingen van verja- ring. In het geval de vordering slechts voor een deel is opgeëist, zoals bij gerechtsdeurwaarders in Nederland nogal eens gebeurt om de zaken voor de kantonrechter te kunnen brengen, dan dient (een kopie van) de dagvaarding te zijn ingesloten. Verantwoording zal kunnen blijken uit de standberichten of correspondentie, waardoor verantwoording bij de afre- kening afwezig kan blijven of slechts summier behoeft te zijn. Bij het in rekening brengen van afwijkende kosten zal enige verantwoording in de afrekening op zijn plaats zijn. Mocht de vordering niet zijn geïncas- seerd, dan moet de incassant verantwoording afleggen van hetgeen hij heeft gedaan en waarom, en voorts de reden voor het niet incasseren van de schuldvordering aangeven. Bovendien dient hij advies te geven wat met de vordering te doen: direct afschrijven of over enige tijd weer ter incasso geven. Een en ander is sterk afhankelijk van de overeenkomst. Minnelijke incasso zal minder van de rekening en verantwoording ver-
gen dan gerechtelijke incasso, terwijl partijen kunnen afspreken bepaalde stukken of specificaties achterwege te laten. In het geheel geen rekening doen is echter in strijd met de aard van de overeenkomst.
5.3 Incassokosten
5.3.1 Inleiding
118 Bij dienstverlening is de belangrijkste verplichting van de opdrachtgever het loon van de dienstverlener te betalen. In Nederland wordt bij incasso dit loon aangeduid met incassoprovisie of incassokos- ten. Hierna zal voor het loon de term incassoprovisie worden gebruikt en incassokosten voor de kosten die op de schuldenaar worden ver- haald.330 Op het eerste gezicht lijkt het onderscheid tussen incassoprovi- sie en incassokosten van weinig praktisch belang. Ze zijn echter ver- schillend. Strikt genomen horen incassokosten niet thuis in dit onderzoek. Incassokosten hebben immers betrekking op de rechtsver-
houding van de schuldeiser met de schuldenaar. Ze zijn echter van belang voor de omvang van de incassoprovisie. In de vele procedures en publicaties over dit onderwerp is dit meer dan eens aan de orde geko- men. Bovendien moeten de incassokosten als kosten die op de schulde- naar verhaald zijn, in de afrekening worden verantwoord. Daardoor is een onderzoek toch op zijn plaats.
5.3.2 Incassokosten controversieel
119 Ten tijde van het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek werden in Nederland de overeengekomen incassokosten niet altijd door de rechter toegewezen of werden ze sterk gematigd. Dit leidde tot veel discussie over het onderwerp, die met name werd gevoerd in de vaktijd-
330 Daarnaast wordt de term buitengerechtelijke incassokosten of buitengerechtelijke kosten gebruikt. De buitengerechtelijke kosten kunnen evenwel meer inhouden dan de kosten van incasso, zoals de kosten van rechtsbijstand (Zie HR 3 april 1987 NJ 1988, 275; Dorhout Mees 1995, 23-26; Spier 1995, 55-60).
schriften van de incassanten.331 In België is er een discussie gevoerd over de geldigheid van clausules die het mogelijk moesten maken om bij invordering in rechte van een schuldvordering, de kosten van de rechtspleging automatisch door te berekenen aan de schuldenaar, als- mede over schadebedingen die voorzagen in gefixeerde schadevergoe- dingen bij wanprestatie.
5.3.3 Incassokosten alleen indien overeengekomen
120 In Nederland was onder het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek doorberekening van incassokosten alleen mogelijk indien de schuldeiser en de schuldenaar de verschuldigdheid daarvan waren over- eengekomen. Niet-overeengekomen incassokosten en ook de overige buitengerechtelijke kosten werden op enkele uitzonderingen na, steevast afgewezen (zie hof 's-Hertogenbosch 30 mei 1985, NJ 1985, 879; Ktg. Breda 12 juni 1985, Prg. 1986, 2480; Ktg. Harderwijk 14 januari 1987, Prg. 1987, 2726; xxxxxx Xx. Haarlem 22 april 1975, NJ 1976, 546; Ktg, Tilburg 3 november 1983, Prg. 1984, 2054). Maar zelfs overeengeko- men incassokosten werden niet altijd toegewezen.332 Deze werden soms
331 Zie Van Leuven 1967, 409-413; Houwing 1977, 127; Xxx Xxxxxx 1977, 39-43; Jan-
sen 1981, 253-254; Xxx Xxxxxx 1983, 62-66; Xxx Xxxxxx 1984, 140-143; Xxx Xxxxxx
1985, 72-76; Raap 1985, 76-77; Xxx Xxxxxx 1986, 213-218; Nijsten 1986, 375-378;
Xxx Xxxxxxxx 1987, 25-27; Raap 1987, 151-154; Xxx Xxxxxx 1987, 213-218;
Jongbloed 1988, 77-82 en 102-107; Xxxxxxx 1988, 193-194; Xxx Xxxxxx 1989, 7-10;
Xxxxxxx 1989, 89-92; Xxxxxxx 1989, 92-94; Toonen 1990, 239-240; De Waal 1990, 348-
349; Schirmeister 1990, 421-422; Polanus 1991, 41-44; Weiffenbach 1991, 163-167;
Jongbloed 1992, 191-192; Xxxxxxxxx 1993, 149-151; Xxx Xxxxxx 1993, 204-206; Boer
1994, 5-14; Xxx Xxxxxxxx 1995, 15-16; Leermakers 1995, 129-134; zie ook Linden-
bergh e.a. 2000, 11-103).
332 Een curieuze zaak wordt behandeld in het arrest van het hof Arnhem (31 januari 1979, Prg. 1981, 1574) waarbij het hof in hoger beroep kreeg te oordelen over een afwijzing van de incassokosten door de rechtbank, omdat deze als nodeloos gemaakt werden beschouwd nu de schuldeiser deze verschuldigd was aan een rechtskundig adviseur en niet aan een advocaat. Het hof overwoog dat het gebruikelijk is en niets zich er tegen verzet dat een opdracht tot incasso aan een incassobureau, deurwaarder of rechtskundige adviseur wordt opgedragen, ook al gaat de schuldvordering de competentie van de kantonrechter te boven. De incassokosten werden alsnog toegewezen.
geheel afgewezen of gematigd.
5.3.4 In strijd met de goede zeden en goede trouw
121 Het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek bood weinig aanknopingspunten om de overeengekomen incassokosten in rechte af te wijzen (art. 1356, 1371, 1373 en 1374 lid 3 BW (oud)). Het incasso- beding was niet in strijd met de goede zeden en niet zonder meer in strijd met de goede trouw (HR 17 oktober 1969, NJ 1970, 146 met xxxx Xxxxxxxx; Rb. Almelo 20 februari 1974, NJ 1975, 114). In een enkel geval werden de incassokosten wel op grond van de goede trouw afge- wezen. Een voorbeeld is de casus waarbij een schuldenaar zijn auto voor een onderhoudsbeurt voor zijn vakantie bij een garagehouder had gebracht. Op de eerste vakantiedag strandde hij met zijn auto, omdat de garagehouder, zoals later bleek, een aantal essentiële reparaties niet had verricht. Na een aantal pogingen van de schuldenaar om tot een oplos- sing te komen, kwam er een gesprek tussen partijen tot stand, waarna de garagehouder toezegde een of andere beslissing te nemen. In plaats van de beslissing aan de schuldenaar kenbaar te maken, volgden er echter sommaties en een dagvaarding. De kantonrechter wees dan ook de mee- gevorderde incassokosten af (Ktg. Zierikzee 24 maart 1983, Prg. 1983, 1956).
5.3.5 Incassobeding
122 Zoals nu nog het geval is, was ten tijde van het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek de verschuldigdheid van de incassokosten meestal opgenomen als incassobeding in de algemene voorwaarden van de schuldeiser. Dat waren voorwaarden die als 'kleine lettertjes' stonden vermeld op een orderbevestiging of soms zelfs slechts een simpele ver- wijzing naar de plaats waar deze voorwaarden door de schuldenaar kon-
den worden ingezien (zie Ktg. Nijmegen 23 januari 1998, NJkort 1998, 39). De schuldenaar, vaak een consument, had in veel gevallen die voor- waarden niet kunnen inzien en kon er, hoe dan ook, geen invloed op uit- oefenen. De toepasselijkheid van het incassobeding werd dan ook door de rechter kritisch bekeken. Het incassobeding of de algemene voor- waarden dienden op de juiste wijze te zijn overeengekomen. Hiervan was geen sprake als bijvoorbeeld het beding pas voor het eerst op de factuur voorkwam.333 Ook publicatie van de algemene voorwaarden van de Landelijke Specialisten Vereniging in dagbladen en het zichtbaar
ophangen in ruimten van ziekenhuizen van een foldertje waarin naar de betalingsvoorwaarden van de specialisten werd verwezen, brachten niet mee dat een in een dergelijk ziekenhuis behandelde patiënten geacht moest worden die voorwaarden te hebben aanvaard (Ktg. Rotterdam 28 juni 1990, Prg. 1990, 3313; Ktg. Amsterdam 27 maart 1992, Prg. 1992,
3666; zie ook Ktg. Utrecht 8 maart 1994, Prg. 1995, 4339). Van een
bestendig gebruikelijk beding volgens art. 1383 BW (oud) was ook niet snel sprake (Ktg. Enschede 14 januari 1999, Prg. 1999, 5110).
5.3.6 Incassokosten moesten zijn gemaakt
123 Andere gronden om de overeengekomen incassokosten af te wijzen, waren het niet-voldoen aan de stelplicht of de afwezigheid van het aanbod van bewijs dat er incassohandelingen waren verricht. Ook werden sommige incassowerkzaamheden als gerechtelijke kosten beschouwd. Zo werden incassokosten afgewezen, omdat er slechts één aanmaning ter inleiding van de dagvaarding was verzonden, zodat er geen buitengerechtelijke activiteiten zouden zijn verricht (Rb. ‘s- Hertogenbosch 28 maart 1980, Prg. 1981, 1534; zie ook Rb. 's- Gravenhage 29 oktober 1968, NJ 1970, 340; Rb. Breda 14 september
333 Ktg. Nijmegen 10 januari 1986, Prg. 1986, Rb. Utrecht 23 juli 1980, Prg. 1981, 1612
met noot Spier 2452; HR 15 december 1995, NJ 1996, 319; anders indien eerder opdrach-
ten waren gegeven HR 10 juni 1994, NJ 1994, 611; HR 19 december 1997, NJ 1998,
271.
1982, NJ 1983, 562; Rb. Amsterdam 25 februari 1987, Prg. 1987,
2700).
5.3.7 Omvang van de incassokosten
124 Meestal had het afwijzen van de incassokosten echter betrekking op de omvang daarvan. Het proportionele incassotarief werd niet altijd door de rechter als een redelijk tarief gezien, met name niet als bij het instellen van de vordering de incassowerkzaamheden nog beperkt waren of als de incassokosten over een hoog bedrag waren berekend. De tarie- ven werden als hoog ervaren in combinatie met de afwezigheid van een goed beeld van de omvang van de incassowerkzaamheden. Er was vaak geen oog voor dat het vaak moeizame incasseren pas later kwam, na het toewijzend vonnis, én dat het tarief voor kleine schuldvorderingen veel te laag was (Ktg. Dordrecht 20 oktober 1977, Prg. 1977, 1224; xxxxxx Xx. Assen 9 januari 1968, NJ 1969, 66). Bovendien rekenen incassan- ten in het algemeen slechts incassoprovisie over het daadwerkelijk geïn- casseerde bedrag. Met al deze aspecten hield niet elke rechter of wilde niet elke rechter rekening houden. Het gevolg was dat incassokosten werden gematigd, geheel werden afgewezen en zelfs kwam het voor dat het processalaris geheel of voor een deel begrepen werd geacht in de incassokosten of omgekeerd (zie hof 's-Hertogenbosch 17 juli 1933, NJ 1934, 545; Ktg. Helmond 8 oktober 1954, NJ 1955, 520). Met name kantonrechters matigden de incassokosten en/of het processalaris. Het matigen van de omvang van overeengekomen incassokosten stond ech- ter op gespannen voet met art. 1345 BW (oud) (zie hof 's- Hertogenbosch 21 mei 1968, NJ 1969, 216; Rb. Breda 6 mei 1975, NJ 1976, 324).
5.3.8 Op weg naar eenheid
125 Van eenheid in jurisprudentie op het gebied van het toewijzen van incassokosten was geen sprake. Met ingang van 1 januari 1974 werd door de Kring van kantonrechters een poging ondernomen om hierin verandering te brengen. Er werd een richtlijn voor de redelijk geachte - gematigde - incassokosten (en processalaris) vastgesteld: het Tarief bui- tengerechtelijke kosten334 (zie ook HR 28 oktober 1977, NJ 1978, 196 met noot Heemskerk)335. Niet alle kantonrechters volgden deze richtlijn (Ktg. Dordrecht 12 januari 1978, Prg. 1978, 1259; Ktg. Amsterdam 21 september 1978, Prg. 1979, 1387; Ktg. Schiedam 22 maart 1983, Prg. 1983, 1953), terwijl bovendien rechtbanken en gerechtshoven in de meeste gevallen zelfs de incassokosten, oordelend in eerste instantie of in hoger beroep, geheel toewezen.336 Langzamerhand echter werden de incassokosten steeds meer volgens het calculatieschema zoals gehan- teerd door de Nederlandse orde van advocaten, redelijk geacht en in rechte toegewezen.
5.3.9 Buitengerechtelijke advieskosten
126 Er deed zich nog een andere ontwikkeling voor. Anticiperend op art. 6:96 lid 2 sub c van het - toen nog in te voeren nieuwe - BW werden incassokosten ook toegewezen in het geval ze niet waren overeengeko- men (zie Rb. Assen 31 januari 1984, NJ 1984, 522; Rb. Rotterdam 8 februari 1984, NJ 1985, 208; xxxxxx xxx 's-Hertogenbosch 30 mei 1985, NJ 1985, 879. Een mijlpaal was het arrest van de Hoge Raad van 3 april
334 Advocatenblad 1974, 52.
335 In de aangehaalde uitspraak achtte de Hoge Raad het inbegrepen zijn van het salaris in de incassokosten als feitelijk en kwam niet aan de rechtsvraag toe.
336 Rb. Breda 6 mei 1975, NJ 1976, 324 met noot Heemskerk; Rb. Dordrecht 21 april 1976, NJ 1977, 431; hof 's-Hertogenbosch 30 november 1977, NJ 1978, 424; HR 23 maart 1979, NJ 1980, 125; hof 's-Gravenhage 21 maart 1985, NJ 1986, 651; Prg. 1985, 2321.
1987 (NJ 1988, 275), waarbij buitengerechtelijke (advies-)kosten - meer omvattend dan incassokosten - als door onrechtmatige daad veroor- zaakte schade, werden toegewezen. Het arrest had betrekking op een verkeersongeval waarvan de aansprakelijkheid door de verzekerings- maatschappij werd erkend. Over de omvang van de schade moest echter worden onderhandeld, het slachtoffer liet zich daarvoor bijstaan door een advocaat. Partijen bleven twisten over enkele posten. Van de gevor- derde f 29.000 (€ 13.159,63) werd ruim f 15.000 (€ 6.806,70) toege- wezen, waarvan f 5.000 kosten rechtskundige bijstand (zie ook HR 15 december 1989, NJ 1990, 309; xxxxxx Xx. Arnhem 14 december 1989, NJ 1990, 362). De niet-overeengekomen buitengerechtelijke kosten die het gevolg waren van een overeenkomst, werden na dit arrest nog steeds niet altijd toegewezen337. Xxxxxxxxxxx voor toewijzing van de incassokos- ten, met name als deze niet waren overeengekomen, volgden en kregen dit maal meer navolging.338
5.3.10 Incassokosten onder het huidige Burgerlijk Wetboek bijna altijd toegewezen
127 Onder het huidige Burgerlijk Wetboek worden de incassokosten vrijwel altijd toegewezen (zie HR 7 april 1995, Prg. 1995, 4296; hof ‘s- Hertogenbosch 23 januari 1996, NJ 1996, 589; Ktg. Eindhoven 12 december 1996, Prg. 1997, 4747; Ktg. Amsterdam 11 februari 1997, Prg. 1997, 4635; Ktg. Emmen 19 maart 1997, Prg. 1997, 4746; HR 18
337 Ktg. Emmen 14 oktober 1987, Prg. 1988, 2815; Ktg. Harderwijk 25 november 1987,
Prg. 1988, 2807; hof Amsterdam 14 januari 1988, NJ 1989, 18 (Volgens het hof is, nu de schuldeiser heeft nagelaten (alsnog) vergoeding van de eventuele incassokosten te bedin- gen ofschoon hij daartoe ruimschoots gelegenheid had, dit voor zijn risico); Ktg. 27 juli 1988, Prg. 1988, 2928; xxxxxx Xxx. Zwolle 22 maart 1988, Prg. 1988, 2891; hof 's-
Hertogenbosch 7 juni 1989, NJ 1990, 361; hof 's-Hertogenbosch 25 april 1990, Prg.
1990, 3314; Ktg. 26 april 1991, Prg, 1991, 3518.
338 Buitengerechtelijke kosten 1989, 279-283; Toonen 1990, 239-240; De Waal 1990, 348-349; Crébolder 1990, 421.
april 1997, NJ 1997, 511; Ktg. Leiden 9 juli 1997, Prg. 1997, 4818).339 Een tamelijk veel voorkomende uitzondering is echter de geldkrediet- overeenkomst die onder de werking van de Wet op het Consumenten- krediet (art. 34) of voorheen de Wet op het consumptief geldkrediet (art. 41) valt, omdat de factor incassokosten in de kredietvergoeding zou zijn begrepen340(Rb. 's-Hertogenbosch 17 juli 1992, NJ 1993, 378; hof 's-
Hertogenbosch 20 april 1999, Prg. 1999, 5352; mogelijk xxxxxx Xx.
Assen 31 januari 1984, NJ 1984, 522341). Praktisch alle consumptieve geldkrediet-transacties vallen onder deze wet.
5.3.11 Incassokosten: overeengekomen of als vermogensschade
128 Incassokosten kunnen worden gevorderd als overeengekomen incassokosten - waarbij de omvang wel of niet is overeengekomen - of als vermogensschade.342 De overeengekomen incassokosten worden als een boetebeding gezien (art. 6:91 BW), waarbij de rechter de mogelijk- heid heeft op verzoek van de schuldenaar te matigen (art. 6:94 lid 1 BW). Bij de totstandkoming en invoering van met name het eerste arti- kel is door de Tweede Kamer der Staten-Generaal uitvoerig gediscussi- eerd over de mogelijkheid van ambtshalve matiging door de rechter.343 Uiteindelijk werd deze bevoegdheid bij een overeengekomen boetebe- ding niet toegestaan, maar op grond van art. 57ab Rv - ingevoerd per 1 januari 1992 - heeft de rechter wel de mogelijkheid gekregen ambts- halve de buitengerechtelijke kosten te matigen. Er is dan ook geen prak-
339 Vgl. paragraaf 5.3.16.
340 TK 19 785 MvT, 89
341 Het is niet duidelijk of in deze procedure de leenschuld onder de werking van de Wet op het consumptief geldkrediet viel. Ondanks de afwezigheid van een incassobeding werden de incassokosten als vermogensschade toegewezen.
342 Buitengerechtelijke kosten zijn alleen bij onrechtmatige daad en wanprestatie ver- schuldigd. Degene die ten onrechte in een procedure is betrokken zal de kosten van zijn verdediging die meer dan de proceskosten bedragen, zelf moeten dragen (HR 27 juni 1997, NJ 1997, 651; Ktg Utrecht 14 februari 1996, Prg. 1996, 4662).
343 Parl. Gesch. Boek 6, 323-330 en 338; Parl. Gesch. Inv. 3, 5 en 6 (Boek 6), 1261.
xxxxx onderscheid tussen overeengekomen en niet-overeengekomen incassokosten. Beide worden door de rechter getoetst aan het criterium van de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 lid 1 sub b en c BW.344 Dit houdt in dat zowel het maken van de kosten als de omvang ervan redelijk moet zijn. Het spreekt voor zich dat de kosten in ieder geval gevorderd en gemaakt moeten zijn (HR 1 juli 1993, NJ. 1994, 472; Ktg.
‘s-Gravenhage 6 mei 1993, Prg. 1993, 3909).345 De dubbele redelijk- heidstoets zal hierna aan de hand van de jurisprudentie worden onderzocht.346
5.3.12 Het maken van de kosten moet redelijk zijn
129 De kantonrechter te Eindhoven (2 november 1989, Advocatenblad 1990, 35-36) vond doorberekening van de incassokosten in strijd met de redelijkheid, omdat de schuldeiser in zijn sommatie niet had vermeld dat de vordering bij gebreke van betaling uit handen gegeven zou wor- den (vgl. Ktg. Oud-Beijerland 29 juni 1998, Prg. 1998, 5010: geen betalingstermijn vermeld). De rechtbank te Roermond (8 augustus 1991, NJ 1992, 739) wees de incassokosten af en compenseerde zelfs de proceskosten, omdat de Staat als schuldeiser geen afbetalingsrege- ling aan een schuldenaar wilde toestaan. De kantonrechter te Amster- dam (11 juni 1992, Prg. 1992, 3685) veroordeelde een huurder, die her- haalde malen in gebreke bleef met de betaling van de huur, tot betaling
344 Parl. Gesch. Boek 6, 337; anders het Rapport Voor-werk II,<xxxx://xxx.xxxxxx- xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx.xxx>, inzage 25 juli 2001; Advocatenblad 2001, 216- 222, 9.3.
345 Vgl. Boer 1994, 6 en 7. De auteur stelt ook als voorwaarde de causaliteitseis van art. 6:98 BW. Dit lijkt mij vanzelfsprekend.
346 Het maken en - vooral - de omvang van de incassokosten zijn onder het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek veelvuldig onderwerp in de jurisprudentie geweest. De aangescherpte geschilpunten over het onderwerp incassokosten in de jurisprudentie ver- troebelde echter een zuiver beeld over de redelijkheid hiervan. Dit is niet, of veel minder, het geval bij de jurisprudentie kort voor de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek en na het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1987 (NJ 1987, 275), zodat hierna slechts uit de recente jurisprudentie zal worden geput.
van de incassokosten, hoewel de verhuurder vrij snel (tien dagen na aan- maning) een incassobureau had ingeschakeld. De incassokosten werden echter afgewezen in een zaak waarin het de schuldenaar niet duidelijk was of een rekening in een bepaald overzicht was begrepen. Toen daar klaarheid over was verschaft, betaalde hij alsnog aan de incassant (Ktg. Utrecht 8 maart 1994, Prg. 1995, 4339). In een huurprocedure - het betrof een huurprijsgeschil - werden de incassokosten door het hof Amsterdam (9 juni 1994, Prg. 1995, 4254) afgewezen, omdat deze voortvloeiden uit een met terugwerkende kracht vastgestelde huur. Op het moment van de sommatie waren ze nog niet opeisbaar. De kanton- rechter te Utrecht (13 oktober 1994, Prg. 1995, 4228) achtte een bank- garantie afgegeven bij de aanvang van de huurovereenkomst niet bedoeld voor het tussentijds innen van een huurachterstand en wees dan ook de incassokosten toe. In een andere procedure waarbij een wegens sluiting van het ziekenhuis ontslagen verpleegkundige naast de afvloei- ingsvergoeding een extra betaling wilde van f 150.000 (€ 68.067,03), werd de vordering toegewezen tot f 25.000 (€ 11.344,51) maar de incas- sokosten werden op grond van de redelijkheid en billijkheid afgewezen (Ktg. Amsterdam 4 april 1996, Prg, 1996, 4608). In een procedure tegen twee huurders waarin één van de huurders verscheen die de woning nooit had betrokken, oordeelde de kantonrechter dat nu de aan- maning niet naar het adres van de schuldenaar was verstuurd, de incasso-kosten moesten worden afgewezen (Ktg. Assen 14 oktober 1996, Prg. 1997, 4703). De kantonrechter te Enschede (31 juli 1997, Prg. 1997, 4836) wees de incassokosten af, omdat het vanaf het begin vaststond dat de werkgever niet wilde betalen, zodat er geen noodzaak was tot het nemen van buitengerechtelijke incassomaatregelen ter voor- koming van een procedure. Het maken van die kosten was dan ook zin- loos. In een andere procedure was een derdebeslagene geen incassokos- ten verschuldigd, omdat hij betaling van de huur opschortte, omdat niet duidelijk was aan wie betaald moest worden (HR 15 april 1994, NJ
1995, 268).
5.3.13 Voorbereiding van de procedure
130 Bij het maken van de incassokosten kan ook de voorbereiding van het proces van belang zijn. Een deel van of de gehele buitengerechtelijke (incasso-)kosten kunnen begrepen zijn in de proceskosten (art. 57ab Rv; vgl. HR 22 januari 1993, NJ 1993, 597347). Zo bevestigde de Hoge Raad (9 februari 1990, NJ 1990, 352) een vonnis van de rechtbank te Amsterdam waarbij deze in hoger beroep had geoordeeld dat een som- matie die in één exploot met de dagvaarding werd betekend, niet als een buitengerechtelijke handeling kon worden aangemerkt (zie ook Ktg. Delft 29 november 1990, Prg. 1991, 3521; Ktg, Harderwijk 10 novem- ber 1999, Prg. 2000, 5385; xxxxxx Xxx. Zaandam 21 juni 1990, Prg.
1990, 3290; Ktg. Breda 19 juni 1996, De Gerechtsdeurwaarder, 1996,
160). Deze methode werd bij huurvorderingen nogal eens toegepast om de termijn om de schuldenaar in rechte te betrekken, met enkele weken te bekorten. Meestal zal bij incasso echter van de voorbereiding van een proces geen sprake zijn. Dit ligt anders bij zaken op tegenspraak, waarbij de buitengerechtelijke advieskosten van belang kunnen zijn. In een procedure die betrekking had op een beroepsfout van een chirurg maakte de rechtbank Arnhem (10 september 1992, NJ 1993, 278) ver- schil tussen hetgeen van de pre-processuele fase als voorbereiding op de procesfase gold en hetgeen betrekking had op de buitengerechtelijke rechtsbijstand. In een zaak betreffende de aanrijding van een negenjarig kind vond het hof ‘s-Gravenhage (18 januari 1995, NJ 1995, 280) het niet aannemelijk dat de advieskosten buitengerechtelijk waren, nu het de normale voorfase van het proces betrof (zie ook hof Leeuwarden 7 mei 1997, NJ 1998, 292). Ook de kantonrechter in Heerenveen vond dat het
347 Volgens art. 57ab Rv is het mogelijk overeen te komen dat alle door de schuldeiser gemaakte proceskosten op de andere partij afgewenteld kunnen worden. Deze afwijkende wettelijke regeling van de proceskosten zo blijkt uit dit arrest, was ook onder het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek mogelijk.
versturen van een aanmaning vóór de procedure tot de verrichtingen behoorde waarvoor door de proceskosten een vergoeding wordt gege- ven.348
5.3.14 De omvang van de incassokosten dient redelijk te zijn
131 De omvang van de incassokosten overeenkomstig het incassotarief van het calculatieschema wordt in de jurisprudentie in het algemeen redelijk geacht en toegewezen.349 Hogere incassokosten worden meestal tot het tarief van het calculatieschema gematigd (zie de hiervoor ver- melde jurisprudentie; anders hof Arnhem 4 maart 1997, NJ 1998, 732). Meestal betreft het een overschrijding van het tarief bij een hoofdsom van meer dan f 6.500 (€ 2.949,57). Met name gerechtsdeurwaarders en sommige incassobureaus hanteren bij dit bedrag een hoger incassotarief (15% in plaats van 10%). Een enkeling komt zelfs nog hoger uit. Zo vond de rechter een tarief van 25% veel te hoog en matigde de gevor- derde incassokosten tot het tarief van het calculatieschema (Rb. Amster- dam 19 januari 1994, Prg. 1994, 4083). Wordt er minder aan incasso- kosten dan het tarief van het calculatieschema gevorderd, dan worden de gevorderde incassokosten toegewezen (HR 7 mei 1993, NJ 1993, 406; HR 28 juni 1996, NJ 1997, 197; HR 28 maart 1997, NJ 1997, 454).
120 In de praktijk zullen de verschillen per rechter vrij klein zijn, zeker in hetzelfde kanton of arrondissement.350 In sommige gevallen geven de feiten aanleiding tot matiging van de omvang van de incassokosten. Zo
348 Ktg. Heerenveen 23 mei 1996, Prg. 1996, 4591; zie ook Ktg. Dordrecht 24 maart 1997, Prg. 1979, 1340 en 1389; Pres. Rb. Zutphen 10 november 1997, Prg. 1998, 4876; Ktg. Brielle 25 november 1997, Prg. 1998, 4925; Ktg. Brielle 24 februari 1998, Prg. 1998, 4948; hof 's-Hertogenbosch 1 december 1999, NJ 2000, 618.
349 Zie Rb. Zwolle 9 juni 1993, Prg. 1993, 3960; Rb. Zwolle 22 september 1993, Prg. 1994, 4109; Ktg. Zuidbroek 17 augustus 1995, Prg. 1995, 4440; HR 28 februari 1997, NJ 1997, 307; HR 18 april 1997, NJ 1997, 511; Ktg. Schiedam 11 november 1997, Prg. 1998, 5044; Ktg. Delft 15 januari 1998, Prg. 1998, 4963; Rb. Utrecht 17 maart 1999, Prg. 1999, 5197; Rb. Utrecht 1 november 2000, Prg. 2000, 5573; Freudenthal 1996, 152-153.
350 Leermakers 1995, 132-133; Freudenthal 1996, 152-153.
matigde de kantonrechter te Amsterdam (11 juni 1992, Prg. 1992, 3685) de incassokosten tot het bedrag dat door hem als billijk werd geacht.351 In het vonnis van de kantonrechter te Brielle (10 augustus 1993, Prg. 1994, 4137), waarbij het maken van de incassokosten niet onredelijk werd gevonden, kwam de omvang van die kosten aan de orde. Hoewel er in de pre-processuele fase sprake was van een huurachterstand, wees de kantonrechter het proportionele incassotarief niet toe, maar slechts twee uren die de gemachtigde in redelijkheid aan de zaak besteed zou hebben. Een belangrijke afwijking derhalve. Naar het zich laat aanzien
valt uit deze zaak geen algemene conclusie te trekken, omdat de rechter zich liet leiden door de feitelijke gang van zaken. De schuldeiser had namelijk conservatoir beslag doen leggen, ondanks de mededeling van de bewindvoerder dat betaling van de huur onderweg was; welke beta- ling enkele dagen later ook daadwerkelijk werd ontvangen. Aan de andere kant was daarvoor al eerder aan de gemachtigde van de schuldei- ser betaling toegezegd. Verder was er een bankgarantie voorhanden die voldoende was voor de huurachterstand. Ofschoon deze summiere toe- lichting niet al de feiten van het specifieke geval weergeven, kan hieruit toch de conclusie worden getrokken dat de grens tussen hetgeen rede- lijk of niet redelijk is, moeilijk valt te trekken en bovendien voor een ieder - ook voor een rechter - anders kan liggen. Daardoor valt de rede- lijkheidstoets soms verrassend uit. De president van de rechtbank te ‘s- Gravenhage (9 augustus 1996, KG 1996, 286) wees bij een loonvorde- ring van f 350.000 (€ 158.823,08) een bedrag van f 10.000 (€ 4.537,80) aan incassokosten toe (zie ook Ktg. Emmen 8 april 1998, Prg. 1998, 5013). In een andere zaak werden de incassokosten flink gematigd, omdat de gemachtigde - een vakbond - geen winstoogmerk heeft (Ktg. Haarlem 6 december 1995, Prg. 1996, 4464). In een zaak die betrek- king had op een schuldvordering van een tandarts van nog geen f 100
351 In de publicatie waarin het vonnis deels is opgenomen, wordt niet aangegeven welk bedrag werd gevorderd of over welk bedrag de incassokosten waren berekend. Alleen ver- meldde de redactie in het kopje dat er sprake was van "enigermate gemitigeerde" incas- sokosten.
(€ 45,38) werden de gevorderde incassokosten van f 50 (€ 22,69) gema- tigd tot f 15 oftewel € 6,81 (Ktg. Amsterdam 5 november 1997, Prg. 1997, 4872), overeenkomstig het incassotarief van het calculatieschema. De rechtbank te Alkmaar (12 februari 1998, Prg. 1998, 4943) matigde de incassokosten tot 10%, omdat de buitengerechtelijke werkzaamheden niet door een advocaat waren verricht.
5.3.15 Controversiële rapporten van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
132 De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft een rapport over buitengerechtelijke kosten gepubliceerd waarin de rechter- lijke colleges werden verzocht om met ingang van 1 december 1999 "zoveel als mogelijk te werken conform de aanbevelingen in het rapport."352 In het rapport werden een aantal aanbevelingen gedaan waar- van de volgende hier relevant zijn:
1. Ambtshalve matiging van de incassokosten tot 2 punten van het liqui-
datietarief met een minimum van f 50 (€ 22,69) en een maximum van 15% berekend over de hoofdsom (zonder rente), tenzij de schuldeiser stelt en zonodig bewijst dat de gemaakte kosten hoger zijn.
2. Incassokosten worden slechts toegewezen indien de schuldeiser deze stelt en bij tegenspraak bewijst.
Deze aanbevelingen gingen in tegen de ontwikkeling van de jurispru-
dentie en leverden dan ook veel kritiek op vanuit de praktijk.353 De aan-
352 Rapport voor-werk 1999, 3-21.
353 Rapport voor-werk 1999, 22-27; Knijp 1999, 261-264; Buitengerechtelijke kosten
(2) 1999, 622-623; Venhuizen 1999, 234-243. De laatste auteur berekende dat de tarieven tot en met een bedrag van f 2.666,66 (€ 1210,08) gelijk liggen aan de tarieven van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG) en het voormalige incassotarief van het calculatieschema van de Nederlandse orde van advocaten. Daarboven zou het tarief, op een kleine uitzondering na (van f 9.733,33 tot f 11.350 of € 4416,79 tot
€ 5150,41 bij rechtbankprocedures in vergelijking tot het calculatieschema), aanmerke- lijk lager liggen, met name bij kantongerechtsprocedures.
bevelingen werden door enkele rechtbanken en hoven overgenomen.354 In een gewijzigd rapport van november 2000 worden sommige aspecten versoepeld.355 De incassokosten zouden ook berekend kunnen worden over de rente, de bewijsplicht vervalt, en het tarief van kantonzaken wordt verhoogd.356 Het valt af te wachten of dit gewijzigde rapport meer navolging in de rechtspraktijk zal krijgen.
5.3.16 Doorberekening van de kosten van invordering in België
133 In België kan doorberekening van de incassokosten niet los wor- den gezien van de wettelijke werkzaamheden van advocaten en gerechts- deurwaarders. Voor gerechtsdeurwaarders behoren die bij de tenuitvoer- legging van een vonnis. De honorering van gerechtsdeurwaarders geschiedt in de vorm van enkele rechten (zie hierna) die buiten de explo- ten en akten aan de schuldenaar in rekening worden gebracht (zie ook art. 1024 Ger. W). Overige kosten van invordering kunnen de schulde- naar en de opdrachtgever niet in rekening worden gebracht. Bij advoca- ten behoort het gedeelte van invordering bij de kosten van rechtspleging. Een deel daarvan komt in het toewijzend vonnis voor rekening van de verliezer, in casu de schuldenaar (art. 1017, 1018 en 1022 Ger. W). Het honorarium dat de advocaat aan zijn opdrachtgever rekent, is echter hoger dan het toegewezen bedrag. Rond 1960 werd in België in de jurisprudentie en doctrine een discussie gevoerd over de geldigheid van
354 Buitengerechtelijke kosten (2) 1999, 622-623; Aanvulling buitengerechtelijke kos- ten (nr. 11) 1999, 685; Venhuizen 1999, 242. De enige gevonden uitspraak die melding maakt van het rapport, is die van het hof 's-Hertogenbosch (14 april 1999, NJkort 1999, 70).
355 Het rapport komt in de plaats van het in maart 2000 uitgebrachte rapport Voor-werk II. Het huidige rapport is uitgebracht op 4 maart 2001 en gaat in op 1 april 2001. Het is te raadplegen op de webstite van de Vereniging voor rechtspraak (<xxxx://xxx.xxxxxxxxxx- xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx.xxx>, inzage 25 juli 2001; Advocatenblad 2001, 216-222;
zie ook Knijp 2001, 223-225; Xxx xxx Xxxx 2001, 26-30).
356 Het tarief van de incassokosten zou daardoor in kantonzaken onder f 1.000 (€ 453,78) op ± 15%, tot f 10.000 (€ 4.537,80) op ± 12% en daarboven gelijk aan het tarief van de rechtbankzaken liggen (Venhuizen 2000, 216).
een beding, waarbij een verhoging van de schuldvordering met het honorarium van de advocaat werd bedongen in het geval de schuldvor- dering in rechte moest worden ingesteld. Aan de controverse kwam een einde door de uitspraak van het Hof van Cassatie in 1967 (Cass. 29 september 1967, Arr. Cass. 1968, 141, R.W. 1967-1968, 589; zie ook
Cass. 23 januari 1969, R.W. 1968-1969, 1369). Het Hof van Cassatie overwoog dat een algemeen en onbeperkt beding waarbij "zonder enig onderscheid xxxxxxxxxx dit verweer van de schuldenaar al dan niet rede- lijk en aannemelijk is, in strijd is met het recht van een ieder om zich in rechte te verdedigen, recht dat de openbare orde aanbelangt". In de juris- prudentie en doctrine werd er na dit arrest vanuit gegaan dat een beding over het honorarium geldig was in het geval het verweer van de schulde- naar "noch redelijk, noch aannemelijk" was (Rb. koophandel Sint-
Niklaas 19 maart 1968, R.W. 1967-1968, 1966).357 Bij de invoering van art. 1023 Ger. W (Wet van 10 oktober 1967) werd op die visie aange- sloten, zij het dat in het artikel werd gesteld dat ieder beding tot verho- ging van de schuldvordering als niet geschreven werd beschouwd. Niet duidelijk was of dit ook gold voor het geval het verweer van de schulde- naar ‘noch redelijk noch aannemelijk was’. Pas in het arrest van 7 april 1995 liet het Hof van Cassatie (Cass. 7 april 1995, R.W. 1995-1996, 188) zich hierover uit en vond dat art 1023 Ger. W voor ieder beding over de doorberekening van het honorarium van de advocaat geldt. Daarmee was het beding van de automatische verhoging in het geval een schuldvordering in rechte moest worden ingesteld, onmogelijk gewor- den (zie Mons 13 december 1996, J.L.M.B. 1997, 1201).
5.3.17 Het schadebeding bij wanprestatie in België
134 Om toch tot doorberekening van de schade bij invordering te
357 Xxx Xxxxxxx 1995, 189 (met opsomming van jurisprudentie en doctrine); vgl. Xxxxxxx 1990, 371.
komen, werden door schuldeisers straf- of schadebedingen358 met forfai- taire schadevergoeding bedongen voor het geval de schuldenaar wan- prestatie zou plegen (art. 1226 en 1229 Belg. B.W.).359 Een dergelijk beding wordt niet in strijd met art. 1023 Ger. W geacht, omdat de schul- denaar de mogelijkheid heeft zich er in rechte tegen te verweren (Kh. Brussel 6 maart 1970, J.T. 1970, 397; Antwerpen 7 juni 1977, R.W.
1977-1978, 1593; Rb. Mechelen 23 november 1982, R.W. 1985-1986,
752; Kh. Kortrijk 17 mei 1991, R.W. 1991-1992, 619). Het schadebe- ding is veelal opgenomen in de algemene voorwaarden en dient aan de vereisten daarvan te voldoen. Het schadebeding heeft slechts werking indien de voorwaarden van wanprestatie zijn vervuld. Volgens art. 1152 (oud) Belg. B.W. kon zolang er sprake is van een strafbeding, de rech- ter de vooraf vastgestelde schadevergoeding niet wijzigen. Geïnspireerd door de doctrine werd in de jurisprudentie echter aangenomen dat 'over- dreven' schadebedingen konden worden gematigd.360 Dit werd op diverse gronden gebaseerd, zoals de goede trouw (art. 1134 Belg. B.W.), de goede zeden (art. 1133 Belg. B.W.) of de theorie van de gekwalificeerde benadeling (onrechtmatige daad of misbruik van recht). Ook werd het 'overdreven' beding als burgerlijke straf gekwalificeerd en als zodanig ongeldig verklaard (zie art. 1229 Belg. B.W.). Met het arrest van Hof van Cassatie van 17 april 1970 (Arr. Cass. 1970, 754 met conclusie X.X. Xxxxxx) kwam er meer duidelijkheid. Volgens het Hof van Cassatie zal de feitenrechter moeten onderzoeken of het beding een schadebeding is waarbij de schadevergoeding bij wanprestatie wordt
358 Volgens Xxxxxxxx, Moons en Paulus 1975, 742 zou de term strafbeding foutief zijn, omdat er geen strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd. Art. 1226 e.v. Belg. B.W. spreekt daarentegen wel over strafbeding.
359 De schuldeiser behoeft noodzakelijkerwijs geen schade te lijden of de schade te bewijzen (Cass. 26 januari 2001, R.W. 2000-2001, 1279).
Overigens staat het schadebeding feitelijk los van de kosten van invordering. Zo is het volgens art. 39 Wet op het consumentenkrediet incassanten niet toegestaan een bezoldi- ging of vergoeding van hun tussenkomst te vragen. Dit weerhoudt een toewijzing van het schadebeding niet (zie ook art. 90 Wet op het consumentenkrediet).
360 Kruithof, Moons en Paulus 1975, 746.
geregeld, of een beding waarbij een burgerlijke straf wordt opgelegd. In het laatste geval is het ongeldig. Dit is het geval als de schadevergoeding niet in verhouding tot de wanprestatie staat (Cass. 17 april 1970, Arr. Xxxx, 1970, 754, R.C.J.B. 1972, 454; Vred. Brussel 15 juni 1995, R.W.
1997-1988, 306; vgl. Kh. Brussel 18 februari 1991, R.W. 1991-1992,
722).361 Een verhoging van 10 tot 15% wordt door de rechter niet bui- tensporig geacht, ongeacht de werkelijk geleden schade.362 Met ingang van 23 januari 1999 heeft de rechter door een wetswijziging de moge- lijkheid gekregen om ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar de omvang van het schadebeding te matigen (art. 1231 Belg. B.W.; zie Kh. Hasselt 27 augustus 1999, R.W. 1999-2000, 1452). De regelgeving met betrekking tot de nietigheid van 'overdreven' bedingen in de specifieke wetten blijft echter bestaan (art. 32 lid 15 en 21 Wet op de handelsprak- tijken; punt 1, e bijlage Wet Onrechtmatige Bedingen Vrije Beroepen; anders art. 90 Wet op het Consumentenkrediet). Met uitzondering van de consumptief geldkrediet-schuldvorderingen is de matiging daardoor van weinig praktische betekenis, omdat deze alleen mogelijk is in over- eenkomsten tussen ondernemers of consumenten onderling.363 Naast de verhoging kan vertragingsrente worden gevorderd (Brussel 17 mei 1979, R.W. 1979-1980, 2446; Vred. Brussel 12 december 1985, T. Vred.
1987-1988, 81; Brussel 18 oktober 1989, J.L.M.B. 1990, 103; Vred.
Brussel 15 juni 1995, R.W. 1997-1988, 306).
5.3.18 Europese regelgeving
135 Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben
361 Kruithof, Moons en Paulus 1975, 746-749.
362 Cass. 28 november 1980, R.W. 1981-1982, 1845; Kh. Brussel 28 juni 1983, J.T. 1983,
544; Rb. Brussel 18 oktober 1989, J.L.M.B. 1990, 103; Gent 19 september 1990, R.W.
1990-1991, 1273; Antwerpen 17 september 1991, R.W. 1991-1992, 957; Kh. Charleroi
27 november 1991, J.L.M.B. 1992, 449; Liège 22 oktober 1991, J.T. 1992, 440; Vred.
Brussel 15 juni 1995, R.W. 1997-1988, 306.
363 Zie Xxxxxxxx 1999, 109-111; Xxxxx en Stijns 2000, 310-311.
op 29 juni 2000 een Richtlijn uitgevaardigd ter bestrijding van beta- lingsachterstanden bij handelstransacties die voor 8 augustus 2002 in de nationale wetgevingen van de lidstaten moeten worden opgenomen (PB 2000 L 200 van 8 augustus 2000, blz. 35).364 Het betreft hier uitsluitend transacties tussen ondernemers. De schuldenaar bij incassozaken is vaak een consument en hiervoor geldt de richtlijn niet. Het belang is dan ook klein. Naast een rentevergoeding en een verkorte incassoprocedure, moeten de lidstaten in hun wetgeving opnemen dat de schuldeisers aan- spraak kunnen maken op een redelijke schadeloosstelling voor de ver-
liezen ontstaan door betalingsachterstanden. De schadeloosstelling heeft onder meer betrekking op de gemaakte incassokosten en moet in ver- houding staan tot de schuld.
5.3.19 Conclusie
136 In Nederland werden incassokosten die niet waren overeengeko- men, in het verleden steeds afgewezen, terwijl overeengekomen incas- sokosten met name door kantonrechters sterk werden gematigd of zelfs geheel werden afgewezen. Na invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek worden incassokosten echter vrijwel altijd toegewezen. Een belangrijke uitzondering is de schuld die ontstaan is uit een geldkredie- tovereenkomst die onder de Wet Consumentenkrediet valt. In het alge- meen zullen incassokosten gevorderd kunnen worden als overeengeko- men incassokosten of als vermogensschade. Beide worden door de rechter getoetst aan een dubbele redelijkheidstoets, waarbij het maken en de omvang van de incassokosten redelijk dienen te zijn. Uit de jurispru- dentie valt op te maken dat het eerste criterium vooral betrekking heeft op het op de juiste wijze van aanmanen, een redelijke opstelling van de schuldeiser of kosten die volgens de rechter te maken hebben met de voorbereiding van de procedure. Bij het criterium van de omvang blijkt dat in de meeste gevallen het calculatieschema als redelijk wordt
364Zie ook xxxx://xxxxxx.xx.xxx/xxx-xxx zoeken via <publicatieblad>, inzage 25 juli 2001.
beschouwd. Hogere overeengekomen incassokosten worden echter niet altijd afgewezen. In een enkel geval worden door rechter vanwege de feitelijke omstandigheden of bij zeer hoge schuldvorderingen de incas- sokosten gematigd. Een controversieel rapport van de Nederlandse Ver- eniging voor Rechtspraak (NVvR) gaat in tegen de gevestigde praktijk. Veel navolging heeft het rapport (nog) niet. Afgezien van dit rapport lijkt de in Nederland gegroeide praktijk van berekening en toewijzing door de rechter van de incassokosten conform het calculatieschema, in over- eenstemming te zijn met de Europese Richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.365
In België is op twee manieren geprobeerd de kosten van invorde-
ring aan de schuldenaar door te berekenen. Enerzijds door een beding waarbij het factuurbedrag werd verhoogd met de kosten van rechtsple- ging in het geval de schuldvordering in rechte werd ingesteld en anderzijds door een schadebeding met een gefixeerde schadevergoeding die verschuldigd werd bij wanprestatie. In beide gevallen maakt het beding meestal deel uit van de leverings- en betalingsvoorwaarden van de schuldeiser. De toepassing van het eerste beding was met name con- troversieel. Hieraan kwam een einde toen het Hof van Cassatie oor- deelde dat een dergelijke verhoging in strijd met de wet was. Het tweede beding had meer succes. Een schadebeding wordt geldig geacht, tenzij het buitensporig is. In het algemeen wordt door de rechter 10 à 15 % niet als overdreven gezien. De rechter heeft de mogelijkheid om ambts- halve of op verzoek van de schuldenaar het beding te matigen. Niet overeengekomen kosten van invordering worden echter niet toegewezen. Het ziet ernaar uit dat op dit gebied van incassokosten de Belgi-
sche wetgeving zal moeten worden aangepast. Gezien de beperking van
de hiervoor genoemde Europese richtlijn tot handelstransacties, zou een
365 Xxxxxx Xxxxxxxxxxx 2000, 756; Freudenthal 2001, 45-46. De auteur vindt dat de wetge- ver regels zal moeten stellen over de redelijkheid van het incassotarief. De omvang hier- van zou niet aan de individuele rechter moeten worden overgelaten, die de mogelijkheid heeft om ambtshalve de incassokosten te matigen. Hoe dit ook zij, het belang is gering, omdat de bewuste richtlijn alleen geldt voor handelstransacties.
bepaling opgenomen kunnen worden in de Wet op de handelspraktijken om vergoeding van de incassokosten te regelen.
5.4 Incassoprovisie
5.4.1 Inleiding
137 In Nederland wordt meestal een bepaald percentage over het geïn- casseerde bedrag366 als loon voor het incasseren berekend. Door dit sys- teem staat de incassoprovisie op voorhand vast, ongeacht de werkzaam- heden die verricht moeten worden. Bij kleine schuldvorderingen wordt hiervan soms afgeweken en rekent de incassant een vast bedrag per zaak of verrichting. In België wordt door advocaten en gerechtsdeurwaarders het incasseren van schuldvorderingen - met uitzondering van het minne- lijke incasso bij gerechtsdeurwaarders - niet als aparte werkzaamheden gezien, zodat de incassoprovisie ook niet apart wordt berekend.
De vragen die hierna onder meer behandeld worden, zijn die naar de grond waarop de incassant incassoprovisie kan berekenen en waarop de omvang is gebaseerd.
5.4.2 Verschuldigdheid van het loon
138 In Nederland vermeldt het Burgerlijk Wetboek dat de opdrachtge- ver loon verschuldigd is bij de overeenkomst die de dienstverlener in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan (art. 7:405 lid 1 BW). In het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek ontbrak een dergelijke regeling, een situatie die vergelijkbaar is met het huidige Belgische Burgerlijk Wetboek. Bij beroeps- en bedrijfsmatige dienst- verlening wordt echter in het Belgische Burgerlijk Wetboek en werd in het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek, ondanks anderslui- dende wettelijke bepalingen bij lastgeving (art. 1986 Belg. B.W.; art. 1831 BW (oud)) stilzwijgend de verplichting tot het betalen van loon aangenomen, tenzij anders werd bedongen (Brussel 25 maart 1965, Pas.
366 Hieronder vallen in het algemeen niet de kosten die op de schuldenaar verhaald zijn (zie Ktg. Rotterdam 21 februari 1973, Prg. 1993, 849).
1966, 95; hof 's-Gravenhage 16 juni 1977, NJ 1979, 347).367 Hoofdregel bij dienstverlening is dat de opdrachtgever xxxx verschuldigd is, ook al hebben de werkzaamheden niet tot het gewenste resultaat geleid. Uit de inhoud en strekking van de overeenkomst en het gebruik kan echter vol- gen dat betaling van loon afhankelijk is van het beoogde resultaat.368 De incasso-overeenkomst is met name in Nederland een dergelijke overeen- komst. Het is er gebruikelijk om incassoprovisie te berekenen over het geïncasseerde bedrag (Rb. Breda 10 januari 1995, Prg. 1995, 4246). Wordt niets geïncasseerd, dan is de opdrachtgever geen incassoprovisie of ten hoogste een klein bedrag aan dossier- of administratiekosten ver- schuldigd. In België geldt dit ook voor incassobureaus en het minne- lijke incasso bij gerechtsdeurwaarders. Advocaten daarentegen bereke- nen een tarief dat niet afhankelijk is van het resultaat. Wel kan het resul- taat aanleiding zijn om het loon te matigen. Maakt de opdrachtnemer een fout, dan blijft hij in beide landen recht op loon behouden (xxxxxx Xxx. Wageningen 12 juli 1995, Prg. 1995, 4353).369 Voor de fout is de opdrachtnemer echter tot schadevergoeding gehouden. In België kan de
advocaat slechts aanspraak op loon maken voor zover de prestaties van xxx zijn voor de opdrachtgever (Brussel 27 november 1887, J.T. 1898, 46; Rb. Charleroi 2 maart 1983, AR 33.226, Depuydt 1993, 91 (nr.
60)).370
367 Xxxxxx en Boes 1978, 114 (nr. 185); Xxxxx-Xxxxxxxxxxxxxx 1979, 363; Asser-Coehorst
1988, 40 (nr. 55); Xxxxxxxxx 1995, 298; Xxxxxxxx 1997, 103-104 (nrs. 189-191).
368 Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), 333-334; Xxxxxx en Boes 1978, 115 (nr. 188);
Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 65-66 (nr.81); Pitlo-Croes 1995, 233.
369 Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), 334; Xxxxxx en Boes 1978, 115 (nr. 190); Wes-
sels 1992, 80-81; Xxxxxxx 1994a, 28-29; Merchiers 1995, 298; Xxxxxxxx 1997, 110 (nr.
203).
370 Indien de opdrachtgever het loon van de advocaat zonder enig voorbehoud betaalt, kan hij echter geen aansprakelijkheidsvordering meer tegen de advocaat instellen, zulks behoudens nieuwe elementen die de opdrachtgever niet kende (Rb. Brussel 4 december 1990, R.W. 1991-92, 823; Rb. Brussel 6 februari 1991, De Verz. 1991, 703, T.B.B.R. 1992,
265; Rb. Nivelles 26 februari 1991, AR 35.654, Depuydt 1993, 92, nr. 61; zie ook Pau-
lus en Boes 1978, 108 (nr. 181); Xxxxxxxxx 1995, 294-295; Xxxxxxxx 1997, 139-140
(nr. 273)).
5.4.3 De omvang van het loon
139 De omvang van het loon is het door partijen overeengekomen loon, het op gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon (art. 7:405 lid 2 BW). In België wordt in de doctrine en jurisprudentie hetzelfde aangenomen.371 De hoogte van het loon kan ech- ter bij wet zijn voorgeschreven. Hieraan zal de opdrachtnemer moeten voldoen. Is de omvang dwingend voorgeschreven dan kunnen partijen daarvan niet afwijken.
5.4.4 Wettelijk vastgesteld loon
140 In beide landen heeft de wetgever de tarieven voor de ambtelijke werkzaamheden van gerechtsdeurwaarders dwingend voorgeschreven.372 De vaststelling daarvan is gedelegeerd aan de regering (Nederland: art. 57 lid 5 en art. 434a Rv.; België: art. 519 Ger. W), die de tarieven heeft voorgeschreven in een K.B. (Nederland: besluit tarieven ambtshandelin- gen gerechtsdeurwaarder;373 België: K.B. 30 november 1976, houdende vaststelling van het tarief voor akten van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van sommige toelagen374). De incasso- werkzaamheden in Nederland en het minnelijke incasso in België vallen daar niet onder. Alleen voor het gedwongen incasso in België bestaan
371 Xxxxxx en Boes 1978, 114 (nr. 185); Xxxxxxxxx 1995, 298; Xxxxxxxx 1997, 109 (nrs.
201-202).
372 In de relatie opdrachtgever-gerechtsdeurwaarder is met ingang van 15 juli 2001 de prijsvorming in Nederland volledig vrijgelaten.
373 Stb 2001, 325. Tot 15 juli 2001 waren de tarieven opgenomen in het per die datum ingetrokken Deurwaardersreglement (art 14 -17a).
374 B.S. 8 feb. 1977; gewijzigd bij K.B. van 12 augustus 1998, B.S. 29 december 1998; Vademecum: deontologie: tarieven: huishoudelijk reglement.. In art. 2 wordt onder meer vermeld dat de gerechtsdeurwaarders niet van de tarieven mogen afwijken.
enkele tarieven, die op de schuldenaar verhaald kunnen worden.375 Zo zijn er tarieven voor 'aanmaning met dreiging' (art. 7),' inningsrecht' en 'inningsrecht op afkorting' (art. 8). In Nederland zijn in de Wet tarieven in burgerlijke zaken voor advocaten en procureur tarieven opgenomen. De tarieven hebben betrekking op enkele verrichtingen en zijn sinds 1843 niet meer aangepast. De Hoge Raad (HR 24 juni 1938, NJ 1939, 419, met xxxx Xxxxxxx) heeft echter uitgemaakt dat deze tarieven niet dwingend zijn voorgeschreven. In de praktijk zijn ze dan ook van geen enkele betekenis.376 Wel van belang is de begrotingsprocedure van art. 32-40 Wet Tarieven in burgerlijke zaken. Het volgen van deze procedure is noodzakelijk als de opdrachtgever zich niet met de omvang van het loon van de advocaat kan verenigen (HR 26 februari 1988, NJ 1989, 28 met xxxx Xxxxxxxxx; HR 18 juni 1993, NJ 1994, 4 met noot Ras). In het geval de kwaliteit van de werkzaamheden wordt betwist is echter de civiele rechter bevoegd (zie RvD Arnhem 29 juni 1998, Advocatenblad 1999, 291). In België bestaat voor advocaten een soortgelijke begro- tingsprocedure (art. 459 Ger. W; zie voor de Antwerpse orde het Regle- ment op de invordering van erelonen377).
Voor de overige incassanten zijn door de overheid geen tarieven
voorgeschreven.
5.4.5 De overeengekomen incassoprovisie
141 Opdrachtgever en incassant kunnen vooraf een incassotarief over- eenkomen. De afspraak kan nadrukkelijk zijn gemaakt, maar de incas-
375 Iets dergelijks zou voor de Nederlandse gerechtsdeurwaarders ook kunnen gaan gelden, als voor de niet-ambtelijke werkzaamheden die in het verlengde liggen van de ambtelijke werkzaamheden een wettelijke tarifering zou komen (zie Ontwerp Gerechtsdeurwaarders- wet, TK 22775, nr. 8, 7; zie ook § 5.6).
376 Art. 29 van de Wet Tarieven in burgerlijke zaken waarin met name de tarieven voor advocaten zijn opgenomen, is een duidelijk voorbeeld van een dode letter. De tarieven van f 1,80 (€ 0,82) per uur of f 3,60 (€ 1,63) per comparitie zijn duidelijk niet meer van deze tijd. De wetgever doet er beter aan de betreffende artikelen te laten vervallen.
377 Courant Mededelingenblad van de Orde van Advocaten te Antwerpen 2000-2001, 9.
sant kan zijn opdrachtgever ook vooraf over de tarieven hebben geïnfor- meerd, bijvoorbeeld door middel van een offerte of een brochure. In Nederland is de gerechtsdeurwaarder verplicht de opdrachtgever te informeren over de tarieven die hij hanteert (art. 11 verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders)378. In België zijn de leden van de Vereniging van Incasso-Ondernemingen (BVI) verplicht om het tarief schriftelijk aan de opdrachtgever bekend te maken (art. 7.2 Deontologische Code). Het opnemen van tarieven in de algemene voor- waarden is in Nederland niet geoorloofd (art. 6:231a BW; zie Ktg. Emmen 18 oktober 1995, Prg. 1995, 4430). Bovenmatige incassoprovi- sie kan eventueel door de rechter worden gematigd (57ab Rv; art 6:248 lid 2 BW; Cass. 6 maart 1980, R.W. 1981-1982, 442).379
5.4.6 Tarieven van de beroepsverenigingen
142 De tarieven kunnen zijn voorgeschreven of geadviseerd door de beroepsverenigingen van de incassanten.380 Zo schreef in Nederland de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG) haar leden in het reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk, vaste tarieven voor. Deze tarieven vielen echter onder de reikwijdte van de Mededingingswet, waardoor horizontale prijsafspraken zonder dat daarvoor ontheffing is verleend, verboden zijn (art. 6 en 17). De Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG) vroeg ontheffing van dit verbod.381 Het
378 Stcrt 12 juli 2001, nr. 132, 13.
379 Ronse 1977, 215-216. In België wordt op basis van de bindende kracht van overeen- komsten (art. 1134 Belg. B.W.) door de doctrine betwist dat de rechter het overeengeko- men loon kan matigen op grond van het feit dat lastgeving in principe kosteloos zou zijn waardoor slechts van een vergoeding en niet van winst sprake mag zijn. Als oplos- sing ziet de doctrine de leer der gekwalificeerde benadeling (onrechtmatige daad of misbruik van recht) of de goede trouw van art. 1134 lid 3 Belg. B.W. (Xxxxxx en Boes (1978, 118 (nr. 197); Xxxxxxxx 1997, 119-123 (nrs. 217-222)).
380 De tarieven binden derden niet zonder meer, ook al zijn ze als verordening of regle- ment vastgesteld (Gent 11 mei 1984, T.G.R. 1985, 20; zie ook paragraaf 3.3).
381 De Nederlandse orde van advocaten heeft het verzoek tot ontheffing ondersteund (alge- mene raad 1993, 527).
verzoek zou worden aangehouden tot de behandeling van het Ontwerp Gerechtsdeurwaarderswet zou zijn afgerond. Tot die tijd waren de tarie- ven nog bindend.382 Door de inwerkingtreding van de Gerechtsdeur- waarderswet werd de KVG van rechtswege ontbonden en werd het reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk ingetrokken.383 Vanaf die tijd mogen de gerechtsdeurwaarders de tarieven vrij met hun opdrachtgevers overeenkomen (zie ook art. 11 verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders384).
Advocaten hadden tot 1 januari 1997 te maken met het zoge-
naamde calculatieschema, een aanbeveling van de Nederlandse orde van advocaten. Hierin waren tarieven voor de diensten van advocaten opge- nomen, waarin onder meer een incassotarief. Van horizontale prijsbin- ding was geen sprake, omdat advocaten niet verplicht waren het calcula- tieschema te volgen. Inmiddels wordt beoogd art. 25 van de gedragsre- gels voor advocaten te wijzigen en het calculatieschema daarin op te nemen.385 De Nederlandse Vereniging van Incassobureaus (NVI) en de
Nederlandse Vereniging van Rechtskundige Adviseurs (NVRA) hebben
voor haar leden in het geheel geen tarieven voorgeschreven of aanbevo- len. Leden van de Nederlandse Vereniging van Incassobureaus dienen echter wel de tarieven schriftelijk aan de opdrachtgever kenbaar te maken (art. 6.2 Gedragscode).
In België worden tarieven voor diensten van advocaten door de plaatselijke ordes van advocaten gereglementeerd. Wel is er een aanbe- veling van de Belgische Nationale Orde van Advocaten.386 De Antwerpse
382 Overigens weerhield dat de leden in de praktijk niet om afwijkende tarieven of kortin- gen met (groepen) opdrachtgevers af te spreken.
383 Zie ook noot 8.
384 Stcrt 12 juli 2001, nr. 132, 13.
385 Advocatenblad 1998, 35. Overigens wordt het tarief nog steeds door veel advocaten gehanteerd en op de website van de Nederlandse orde van advocaten (<xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx.xxxx> zoeken via 'declaratie', inzage 25 juli 2001) als voorbeeld van een incassotarief vermeld.
386 Aanbeveling Eerelonen van 24 juni 1991 van de nationale orde, Vademecum van de orde van advocaten te Antwerpen, II.E. W/18.
orde heeft die aanbeveling praktisch geheel overgenomen in het Regle- ment inzake ereloon en kosten van 30 maart 1992.387 Er worden drie berekeningswijzen toegestaan. Een apart incassotarief is er niet. Het zogenaamde waardetarief komt voor incassozaken het meest in aanmer- king. Het tarief lijkt op het incassotarief van het calculatieschema van de Nederlandse orde, echter met dit verschil dat het niet afhankelijk is van de hoogte van het geïncasseerde bedrag, maar van de waarde van de ingestelde schuldvordering.388 Bij gerechtsdeurwaarders wordt voor het minnelijke incasso een 'evenredig recht' aan de opdrachtgever berekend. Dit recht is een percentage van het geïncasseerde bedrag, afhankelijk van de hoogte van het bedrag en de verlopen tijd na het factureren.389 Het tarief is niet bindend voorgeschreven.
5.4.7 No cure, no pay
143 Partijen kunnen echter ook overeenkomen dat de opdrachtgever slechts een bepaald percentage over het geïncasseerde bedrag verschul- digd is. Wordt er niets geïncasseerd dan is de opdrachtgever geen loon, maar ook geen onkosten verschuldigd. Bereikt de incassant een positief incassoresultaat dan zal hij, afhankelijk van de overeenkomst, de onkos- ten aan de opdrachtgever doorberekenen of moeten putten uit de incas- soprovisie. Deze wijze van berekenen wordt in de incassobranche no cure, no pay genoemd.390 Advocaten is het niet toegestaan om no cure, no pay toe te passen (art. 25 lid 2 en 3 gedragsregels voor advocaten
387 Vademecum van de orde van advocaten te Antwerpen, II.D.3. E/3-19.
388 Tot een bedrag van f 6.500 (€ 2.949,57) bedraagt het percentage in België en in Neder- land (volgens het calculatieschema) 15%. Daarboven treden er verschillen op. In België blijft 15% gelden tot een hoofdsom van 250.000 BEF (€ 6.197,34), terwijl in Nederland 10% vanaf f 6.500 (€ 2.949,57) tot f 13.000 (€ 5.899,14) wordt berekend.
389 Briers 1990, 5-7.
390 In feite is deze wijze van berekening een combinatie van no cure, no pay (indien geen resultaat wordt geen incassoprovisie in rekening gebracht) en quota pars litis (bereke- ning van een percentage van het geïncasseerde).
1992).391 Tot 15 juli 2001 gold dit eveneens voor gerechtsdeurwaarders die lid waren van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG) (art 7.4 reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk).392 Leden van de Nederlandse Vereniging van Incassobureaus kunnen daartegen no cure, no pay ’incidenteel’ met de opdrachtgever overeenkomen (art. 6.2 van de Gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Incasso- ondernemingen).
In België is no cure, no pay bij advocaten en gerechtsdeurwaarders niet toegestaan (art. 459 Ger. W; art 2 KB 30 november 1976393).
5.4.8 De gebruikelijke en redelijke incassoprovisie
144 Is er geen incassoprovisie tussen partijen overeengekomen, dan dient de gebruikelijke en bij gebreke daarvan de redelijke incassoprovi- sie berekend te worden. De vraag wat onder een gebruikelijke of rede- lijke incassoprovisie moet worden verstaan, is reeds uitgebreid bij het onderwerp incassokosten in § 5.3 aan de orde gekomen. Het door de orde van advocaten opgestelde calculatieschema wordt in de jurispru- dentie in het algemeen als het gebruikelijke en/of redelijke tarief gezien.
Overigens doet de incassant er beter aan de incassoprovisie met de opdrachtgever overeen te komen, omdat hij anders het risico loopt dat bij een procedure een deel wordt afgewezen.394 Dit overkwam een advo-
391 De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft bij voorlopig oordeel van 21 januari 1999 art. 25 lid 2 en 3 gedragsregels voor advocaten 1992 in strijd geacht met het kartel- verbod van art. 6 van de Mededingingswet (zie ook Xxxxxxxxxxx e.a. 2000, 37-38).
392 Zie noot 8. Het is overigens de vraag of de gerechtsdeurwaarder bij het toepassen van de no cure, no pay-berekening niet in strijd komt met de onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid van art. 2 verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders (Stcrt 12 juli 2001, nr. 132, 13).
393 K.B. 30 november 1976, houdende vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke- en handelszaken en van het tarief van sommige toe- lage, B.S. 8 feb. 1977; gewijzigd bij K.B. van 12 augustus 1998, B.S. 29 december 1998; Vademecum: deontologie: tarieven: huishoudelijk reglement.
394 Aan deze afspraak is hij dan wel gehouden (zie Ktg. Eindhoven 9 december 1999, Prg.
2000, 5405).
caat in België van wie het honorarium van 1.650.000 BEF (€ 40.902,43), waarop het bedrag door de orde ook was begroot, werd betwist, omdat het ten opzichte van het voorschot veel hoger uitviel. Het hof vond dat de advocaat met zijn opdrachtgever over het honorarium afspraken had moeten maken of minstens informatie daarover had moe- ten verstrekken. Door dit niet te doen handelde de advocaat onzorgvul- dig. De verrichte werkzaamheden stonden vast. Het hof wees echter op grond van de vertrouwensleer slechts de helft toe (Antwerpen 30 maart 1998 besproken in Courant Mededelingenblad van de Orde van Advo- caten te Antwerpen 1997-1998, 145; R.W. 1998-1999, 369; vgl. Ant- werpen 29 mei 2000 rolnr. 99AR1811, <xxxx://xxx.xxxx.xx/xxx_xxxxx/ xxxx.xx>, inzage 25 juli 2001; xxxxxx Xx. Liège 14 maart 1996, J.L.M.B.
1997, 807).395
5.4.9 Toetsing van de incassoprovisie
145 De vraag is door wie de redelijke incassoprovisie bepaald kan wor- den. Onder het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek maakte de Hoge Raad (HR 24 april 1987, NJ 1987, 792 met noot Van der Grin- ten; vgl. Rb. ‘s-Hertogenbosch 15 oktober 1971, NJ 1973, 118) uit dat de rechter het redelijke loon diende vast te stellen indien partijen daar niet uit kwamen, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmer- king genomen dienden te worden. In het huidige Burgerlijk Wetboek
395 Volgens de huidige wetgeving in België dient de advocaat de opdrachtgever over het honorarium vooraf te informeren (art. 2.1-2.2 Wet Onrechtmatige Bedingen Vrije Beroe- pen). Deze wet is alleen van toepassing bij overeenkomsten met consumenten. Bij incasso-overeenkomsten zal meestal van een bedrijf of vrije beroepsbeoefenaar sprake zijn.
lijkt de wetgever hier ook voor te hebben gekozen.396 Tuchtrechtelijk wordt echter alleen ingegrepen in het geval excessief is gedeclareerd (HvD 18 januari 1993, Advocatenblad 1993, 529; zie ook HvD 13
december 1993, Advocatenblad 1994, 720; vgl. HvD 24 april 1995,
Advocatenblad 1996, 131; landelijke tuchtkamer 20 januari 1997, De Gerechtsdeurwaarder 1997, 104). In België bepaalt de rechter in het algemeen bij een geschil het redelijke loon. Een uitzondering vormt de advocaat, omdat de vaststelling van het honorarium door een advocaat een bij de wet ingestelde partijbeslissing is, zij het met de begrenzing van de begrotingsprocedure van art. 459 Ger. W. De rechterlijke toet- sing is bij een geschil over het gevorderde honorarium marginaal, het- geen meebrengt dat de rechter enkel kan optreden wanneer het vastge- stelde honorarium overdreven is (Rb Hasselt 21 februari 1983, R.W. 1985-1986, 1646; Gent 17 september 1996, R.W. 1997-1988, 916).397
Het is gebruikelijk dat de rechter, indien de vordering nog niet is
begroot (art. 459 Ger.W.) advies inwint bij de Raad van de orde van advocaten (Gent 17 september 1996, R.W. 1997-1988, 916; vgl. Liège 5
februari 1999, J.L.M.B. 1999, 931; anders Gent 11 mei 1984, T.G.R.
1985, 20; Vred. Saint-Gilles 8 maart 1999, J.L.M.B. 1999, 934).398
5.4.10 Conclusie
146 In de praktijk is het de incassant die de hoogte van de incassopro-
396 Brunner 1974, 787; Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. Boek 3, 4 en 6), 334; Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 68; Xxxxxxx 1994a, 28. In het Xxxxxxx Xxxxxxx was gekozen voor bepaling van het loon door de opdrachtnemer met marginale toetsing door de rechter. Na kritiek van Xxxxxxx werd deze bepaling in het Ontwerp van Wet ingetrokken met verwijzing in de Memorie van Toelichting naar Xxxxxxx. Xxx xxx Xxxxxxx (1993, 21) meent echter dat de wetgever zich in zoverre bij de visie van Xxxxxxx heeft aangesloten, dat de wet thans niet meer rept over de loonvaststelling door de lasthebber. Hij acht de mening van Xxxxxxx in strijd met de opvattingen van de praktijk en neemt aan dat de lasthebber het loon bepaalt en baseert deze bevoegdheid op gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW).
397 Xxxxx 1977, 215-216; Xxxxxxx 1990, 372 (nr. 721); vgl Kruithof 1994, 463.
398 Xxxxxxx 1990, 396 (nr. 774).
visie of het honorarium bepaalt. Heeft de overheid de tarieven dwingend voorgeschreven, zoals bij het gedwongen incasso bij de gerechtsdeur- waarders in België, dan dient de incassant die toe te passen. In de andere gevallen zal hij de incassoprovisie overeenkomstig afspraak met de opdrachtgever of de gebruikelijke incassoprovisie moeten berekenen. In Nederland is het incassotarief volgens het calculatieschema gebruike- lijk. In de praktijk hanteren advocaten en ook de meeste andere incas- santen dit tarief. Dit tarief wordt ook door de rechter als redelijk beschouwd. Het tarief dat gerechtsdeurwaarders in Nederland hanteren, valt voor hogere bedragen ongunstiger uit dan het incassotarief van het calculatieschema. In het geval partijen over de hoogte van de incasso- provisie niets zijn overeengekomen, is het incassotarief van het calcula- tieschema het op de gebruikelijke wijze berekende loon; eventueel het redelijke loon waaraan de rechter kan toetsen. In België zal wanneer partijen van mening verschillen, de rechter het redelijke loon dienen vast te stellen, waarbij advocaten de begrotingsprocedure moeten inroepen. In het laatste geval zal de rechter slechts marginaal kunnen toetsen.
5.5 Incassoprovisie bij voortijdige beëindiging
5.5.1 Inleiding
147 Bij de voortijdige beëindiging van de opdracht zal de incassant niet het gehele bedrag aan incassoprovisie kunnen berekenen. Hij heeft immers zijn werkzaamheden niet voltooid. Daarentegen kan een opdrachtgever door intrekking van de opdracht proberen onder een deel van de incassoprovisie uit te komen. Hierna wordt nagegaan wat de incassant bij voortijdige beëindiging kan berekenen.
5.5.2 Regelgeving
148 Volgens art. 7:411 lid 1 BW heeft de opdrachtnemer in Nederland, indien de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd, recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.399 Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtne- mer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de lastgever daarvan
heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Volgens lid 2 heeft de opdrachtnemer recht op het volledige loon indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die voor de opdrachtnemer uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht. Lid 3 zegt dat hiervan niet kan worden afgeweken indien de opdrachtgever een natuurlijk persoon is die niet een beroep of bedrijf uitoefent. Dit is bij incasso van weinig praktische betekenis, omdat de meeste opdrachtgevers rechtspersonen of natuurlijk personen zijn die een beroep of bedrijf uitoefenen.
399 Zie ook Asser-Coehorst 1988, 84 (nr. 112); Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 95 (nr. 122); Xx Xxxxx 2000, 84-89.. Onder het tot 1 januari 1992 geldende Burgerlijk Wetboek is in de jurisprudentie en literatuur maar weinig belangstelling voor deze materie geweest (Parl. Gesch. Inv. 3,5 en 6, Boek 7, 376).
Er is in België geen wetsartikel gewijd aan het loon bij voortijdige beëindiging van de lastgeving. In de literatuur wordt aangenomen dat de lasthebber recht heeft op loon voor de reeds uitgevoerde prestaties of een loon naar rato.400 Bij dit laatste kan worden gedacht aan een vooraf vastgesteld loon, zoals de incassoprovisie. Bij advocaten moet bij een geschil gebruik worden gemaakt van de begrotingsprocedure (art. 459 Ger. W; zie voor de Antwerpse orde het Reglement op de invordering van erelonen401).
149 In de beroeps- en gedragsregels van de beroepsbeoefenaren die zich met incasso bezig houden, wordt nauwelijks aandacht besteed aan de berekening van het loon bij voortijdige beëindiging van de opdracht. Alleen in Nederland werd in het oude reglement niet-ambtelijke rechts- praktijk402 (art. 7.5) bepaald dat een gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgever de incassoprovisie over het ter incasso gegeven bedrag in rekening kan brengen in het geval de laatste "buiten het lid [van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG)] om met de schuldenaar een regeling of een schikking treft, de opdracht tot incasso intrekt of het lid ondanks ingebrekestelling zonder bericht laat". Om effect te sorteren moest het reglement deel uitmaken van de overeen- komst (Ktg. Haarlem 16 maart 1979, Prg. 1980, 1458). Bovendien was de bepaling opgenomen om te voorkomen dat een opdrachtgever, indien de schuldenaar aanbood rechtstreeks te betalen, de opdracht introk om betaling van de incassoprovisie te voorkomen.403
5.5.3 Jurisprudentie
150 De kantonrechter te Maastricht (17 januari 1968, NJ 1969, 34)
400 Xxxxxx en Boes 1978, 116 (nr. 194); Xxxxxxxx 1997, 110 (nr. 204); zie ook Xxxxxxxxx
1995, 312.
401 Courant Mededelingenblad van de Orde van Advocaten te Antwerpen 2000-2001, 9.
402 Zie noot 8.
403 Teekens 1968, 129-134; Xxx Xxxxxx 1990, 59-61; vgl. Teekens 1970, 30-36.
kreeg te oordelen over een declaratievordering van een gerechtsdeur- waarder die overeenkomstig het reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk 10% van de gehele schuldvordering in rekening had gebracht, nadat de opdrachtgever de incassozaak had teruggevraagd. De kantonrechter vond dat het reglement slechts interne werking had en derden niet bond. De rechter ging zelfs nog verder door te overwegen dat mocht het regle- ment in de toekomst de opdrachtgever toch binden dan zou het tarief bij het intrekken van de schuldvordering nog niet van toepassing zijn, omdat de betreffende bepaling in strijd was met art. 1850 en 1851 BW (oud) waarin uitdrukkelijk was bepaald dat de lastgever de last kon her- roepen. Ook de Arbitragecommissie van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG) deed over de voortijdige beëindiging een uitspraak. De opdrachtgever had namelijk, nadat door de gerechtsdeur- waarder diverse werkzaamheden waren verricht, gevraagd de werkzaam- heden te staken, omdat er naar zijn idee geen verhaal meer was. De gerechtsdeurwaarder zag dit als een voortijdige beëindiging en bracht de opdrachtgever de volledige incassoprovisie in rekening. De opdrachtge- ver vond deze berekening niet redelijk en wendde zich tot de Arbitrage- commissie. Deze gaf in haar uitspraak aan dat het de bedoeling van de bepaling was te voorkomen dat een opdrachtgever, wanneer de schulde- naar aanbiedt rechtstreeks te betalen, de opdracht intrekt en daardoor niet zou behoeven te betalen. Wanneer echter de opdrachtgever in het geheel niets ontvangt en de kans op het met succes incasseren niet (meer) bestaat, is de gerechtsdeurwaarder niet gerechtigd zonder meer het anders bij incasso gehanteerde percentage te vorderen. Een andere zienswijze zou volgens de Commissie tot onaanvaardbare conclusies lei- den. De commissie wees dan ook een redelijk en billijk tarief toe.404 In een civiele procedure (Rb. Breda 10 januari 1995, Prg. 1995, 4246) had een incassobureau na voortijdige beëindiging door de opdrachtgever de incassoprovisie gebaseerd op het volledig te incasseren bedrag hoewel er veel minder was geïncasseerd. De rechtbank wees slechts de incasso-
404 Van Gorkum 1990, 59-61.
provisie over het geïncasseerde bedrag toe.
5.5.4 Conclusie
151 In Nederland zal de incassant, afhankelijk van de reden van de voortijdige beëindiging, recht hebben op een redelijk loon. De omvang hangt af van de omstandigheden. De ene maal zal een procentueel deel van de volledige incassoprovisie en de andere maal het aantal bestede uren redelijk zijn. Dit loon zal echter nooit hoger mogen uitvallen dan de volledige incassoprovisie. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij volledige berekening van de incassoprovisie redelijk is. Te den- ken valt aan een opdrachtgever die de incasso-overeenkomst beëindigt, nadat naar aanleiding van de incassowerkzaamheden een betalingsrege- ling of schikking is getroffen. Als maatstaf voor de berekening van het incassotarief zal de hoogte van het bedrag dat de schuldenaar zal beta- len, gehanteerd moeten worden. Enige matiging van de incassoprovisie is op zijn plaats in het geval er sprake is van een langlopende betalings- regeling, omdat de incassant geen werkzaamheden meer behoeft te ver- richten en het bovendien onzeker is dat de regeling wordt nagekomen. De wetgever spreekt in art. 7:411 lid 2 BW van besparingen waarmee rekening gehouden moet worden. Een en ander is eveneens het geval indien de opdrachtgever de incasso-overeenkomst had voortgezet, omdat het niet redelijk is om incassoprovisie over het oorspronkelijke bedrag te rekenen terwijl minder is geïncasseerd of de betalingsregeling door de opdrachtgever zelf wordt afgewikkeld.
In België heeft de incassant recht op loon voor de reeds uitge- voerde prestaties of een bedrag naar rato over het vooraf vastgestelde loon. Voor gerechtsdeurwaarders liggen de wettelijke tarieven vast en zijn afhankelijk van verrichte werkzaamheden. Bij de minnelijke incasso kan een keuze worden gemaakt uit vergoeding van de gemaakte uren of een bedrag naar rato van de incassoprovisie. Ook bij advocaten is er de
keuzemogelijkheid van het urentarief of het naar rato waardetarief toe passen. Mocht de opdrachtgever het niet eens zijn met de bepaling van het honorarium dan zal deze door de Raad van de orde van advocaten moeten worden begroot, eventueel op verzoek van de rechter die over een declaratiegeschil dient te oordelen.
5.6 Afwikkelingskosten
5.6.1 Inleiding
152 In afwijking van de incassoprovisie brachten gerechtsdeurwaarders in Nederland die lid waren van de Koninklijke Vereniging van Gerechts- deurwaarders (KVG), opdrachtgevers die zich beroepsmatig met incasso bezighouden een apart, lager tarief in rekening, de zogenaamde afwikkelingskosten. Deze afwikkelingskosten werden naast de exploot- kosten en verschotten, voor het incasseren van de schuldvordering in rekening gebracht. Deze werkzaamheden liggen met name in het ver- lengde van de ambtelijke werkzaamheden.
5.6.2 De ontwikkeling van de afwikkelingskosten
153 De afwikkelingskosten waren tot 15 juli 2001 opgenomen in het reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk en dateerden van 24 september 1966.405 De afwikkelingskosten waren in het leven geroepen om de incassowerkzaamheden die bij een ambtelijke opdracht worden verricht, te vergoeden.406 Dit leidde vooral na de invoering tot kritiek, met name vanuit de advocatuur en van de rechtskundige adviseurs. De afwikke- lingskosten konden immers niet op de schuldenaar worden verhaald en gingen ten koste van een deel van de incassoprovisie of moesten aan de opdrachtgever in rekening worden gebracht. Aan de andere kant was berekening van de afwikkelingskosten op zich niet onredelijk, omdat de gerechtsdeurwaarder bij de ambtelijke werkzaamheden incasso- werkzaamheden moest verrichten. Hierdoor en gezien de relatief lage
405 Zie noot 8.
406 Opvallend is dat de kantonrechter te Rotterdam de afwikkelingskosten in strijd met de wet vond. De gerechtsdeurwaarder zou bij de tenuitvoerlegging van een vonnis alleen ambtelijke tarieven mogen berekenen (Ktg. Rotterdam 21 februari 1973, Prg. 1973, 849;
vgl. Ktg. Maastricht 17 januari 1968, NJ 1969, 34).
afwikkelingskosten verstomde de kritiek.407 Er was tot 1992 eenzelfde tarief voor advocaten, collega-gerechtsdeurwaarders, rechtskundige advi- seurs en (bonafide) incassobureaus. Met ingang van 1 januari 1992 kwam daar echter verandering in en werden er twee soorten tarieven ingevoerd: de afwikkelingskosten voor ‘tussenpersonen’, waaronder nu alleen advocaten, procureurs en collega-gerechtsdeurwaarders vallen (art. 4), en een apart tarief voor ‘adviseurs’, onder meer voor incassobu- reaus en rechtskundige adviseurs (art. 5). Dit tarief bedraagt 10% van het geïncasseerde bedrag. De gerechtsdeurwaarder kan hiervan afwijken en het tarief van de afwikkelingskosten toepassen (art. 5.3). Het hoge adviseurstarief was controversieel, zoals hierna zal blijken.
5.6.3 Mededingingswetgeving
154 Naast de uitbreiding met het adviseurstarief deed zich nog een andere - tijdelijke - ontwikkeling voor. Anticiperend op het verbod van horizontale prijsbinding gingen steeds meer gerechtsdeurwaarders eigen
- vrijwel altijd hogere - tarieven rekenen.408 Hierdoor konden de bedra- gen die advocaten en incassobureaus in rekening werden gebracht, de incassokosten evenaren of zelfs overtreffen. In de literatuur werd de vraag gesteld of de afwikkelingskosten niet via art. 56 lid 5 Rv op de schuldenaar verhaald konden xxxxxx000 en er werd voor gepleit om de afwikkelingskosten in de Gerechtsdeurwaarderswet op te nemen.410 In slechts twee gepubliceerde uitspraken werden die kosten toegewezen (Rb. Zwolle 22 september 1993, Prg. 1994, 4109; Rb. Almelo 9 augus-
tus 1995, Prg. 1995, 4367).
407 Dit afwikkelingstarief was afhankelijk van de hoogte van het ontvangen bedrag onder aftrek van de kosten en bedroeg ongeveer 4%.
408 Zie paragraaf 5.4.6.
409 Van Rijswijk 1993, 126.
410 Van der Molen 1993, 322-324.
5.6.4 Hoger tarief redelijk?
155 De toepasselijkheid en redelijkheid van het adviseurstarief kwamen aan de orde in een procedure die in eerste instantie voor de kantonrech- ter diende en waarvan in cassatie werd gegaan (HR 24 december 1993, NJ 1994, 314)411. Een gerechtsdeurwaarder had aan een incassobureau het hoge adviseurstarief berekend. Het incassobureau was het daarmee niet eens en ontkende in de procedure dat het reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk van toepassing zou zijn. De kantonrechter overwoog dat in het geval het reglement niet van toepassing zou zijn, het de gerechts- deurwaarder vrij stond elk gewenst bedrag in rekening te brengen, mits
hij daartoe de grenzen van de redelijkheid en billijkheid niet zou over- schrijden, hetgeen volgens hem niet het geval was. Verder overwoog de kantonrechter dat het incassobureau "weliswaar de toepasselijkheid van het reglement had betwist, maar niet had gesteld dat de daarin vervatte tariefstelling tot onredelijke of onbillijke uitkomsten zou leiden, en dat derhalve ervan moest worden uitgegaan dat de tarieven berekend op grond van het reglement de redelijkheidstoets zou kunnen doorstaan." Het Hoge Raad achtte de lezing van de kantonrechter niet onbegrijpelijk en verwierp het beroep.412
411 Zie ook Xxx Xxxxxx 1994, 67-71; Xxxxx 1994, 517-526.
412 De uitspraak van de Hoge Raad lijkt mij juist, maar toch heb ik moeite met de uit- komst. Het lijkt mij niet redelijk bij de tenuitvoerlegging van een vonnis een professio- neel incassobureau meer dan het lage tarief van de afwikkelingskosten in rekening te brengen. Het incassobureau is immers gedwongen gebruik te maken van de diensten van een gerechtsdeurwaarder. Weliswaar kan het incassobureau de incassowerkzaamheden die in het verlengde van de ambtelijke werkzaamheden liggen zelf verrichten, maar de meeste gerechtsdeurwaarders voelen daar weinig voor. Dit laatst is ook erg onpraktisch en bete- kent dat steeds na elke ambtelijke verrichting de stukken teruggezonden moeten worden. Feitelijk betekent dit dat het incassobureau geen keuze heeft, zeker niet in het geval er maar één gerechtsdeurwaarder in een standplaats is, zoals in casu het geval was. Een argu- ment waarom het hoge tarief niet redelijk is, is het gelijkheidsbeginsel (vgl. Ktg. Utrecht 28 november 1995 en 10 april 1996, Prg. 1996, 4567). Xxxxxx zou een incasso- bureau voor dezelfde werkzaamheden meer in rekening gebracht moeten worden dan aan een advocaat of gerechtsdeurwaarder?
5.6.5 Verwarring bij ambtelijke werkzaamheden van gerechts- deurwaarders
156 Dicht bij de problematiek van de afwikkelingskosten ligt de ver- goeding van de incasso- of extra werkzaamheden van de gerechtsdeur- waarder bij een ambtelijke opdracht in het algemeen. Voor het publiek is het niet altijd duidelijk dat een gerechtsdeurwaarder naast de vergoeding voor de ambtelijke werkzaamheden die meestal op de schuldenaar ver- haald kan worden, een vergoeding voor incasso- of extra werkzaamhe- den kan berekenen. Dit mondt soms zelfs uit in een procedure. Zo had een particuliere schuldeiser in een strafzaak tegen een verdachte een civiele vordering toegewezen gekregen van f 400 (€ 181,51). De vorde- ring werd niet voldaan, zodat de schuldenaar zich tot een bevoegde gerechtsdeurwaarder wendde. De grosse werd niet betekend, maar toch slaagde de gerechtsdeurwaarder erin het bedrag te incasseren en wik- kelde onder aftrek van incassoprovisie af. De opdrachtgever was het daarmee niet eens en vorderde het bedrag van de gerechtsdeurwaarder terug. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een incasso en dat de gerechtsdeurwaarder gerechtigd was die kosten in rekening te brengen (Ktg. Enschede 13 december 1979, Prg. 1981, 1568). In een andere zaak gaf een opdrachtgever een incasso-opdracht aan een gerechtsdeurwaarder en verzocht hem zo spoedig mogelijk conservatoir beslag te leggen op een auto van de schuldenaar. Daarvoor moest regel- matig bij het woonhuis van de schuldenaar worden gecontroleerd. De auto werd tevens gesekwestreerd. In de procedure die daarna volgde kwam een schikking tot stand. De gerechtsdeurwaarder rekende met de opdrachtgever af en bracht, naast de incassoprovisie, een extra bedrag in rekening voor de bemoeiingen rond de beslaglegging, de kosten van een sommatie-exploot, de kosten van de ingeschakelde procureur, de kosten van vervoer en stalling van de auto. Al deze kosten werden door het hof afzonderlijk van de incassoprovisie gezien en toegewezen (Rb. 's-
Hertogenbosch 10 maart 1995 en hof ‘s-Hertogenbosch 25 februari
1997, Prg. 1997, 4767)
5.6.6 Situatie in België
157 In België bestaat geen vergoeding voor de gerechtsdeurwaarder die vergelijkbaar is met de afwikkelingskosten. De incassowerkzaamheden bij de ambtelijke opdracht worden gehonoreerd met enkele rechten die de schuldenaar dient te betalen (K.B. 30 november 1976, houdende vaststelling van het tarief voor akten van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van sommige toelagen)413. Er zijn rech- ten voor 'aanmaning met dreiging' (art. 7), 'inningsrecht' en 'inningsrecht op afkorting' (art. 8). Deze rechten laten het schadebeding waarbij de gefixeerde schadevergoeding bij wanprestatie kan worden gevorderd, onverlet.
5.6.7 Conclusie
158 Afwikkelingskosten hebben in Nederland in het verleden tot kritiek aanleiding gegeven, omdat ze betrekking hadden op werkzaamheden die in het verlengde lagen van de ambtelijke opdracht. De kritiek verstomde, omdat er sprake was van een redelijke vergoeding voor werkzaamheden die duidelijk buiten de ambtelijke werkzaamheden lagen. Het bestaan van twee soorten tarieven voor opdrachtgevers die zich met incasso bezig houden en een beroep moeten doen op de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder, viel echter niet goed te begrijpen. Waarom zouden aan incassobureaus en rechtskundige adviseurs bij dezelfde werkzaam- heden een hoger tarief mogen worden berekend dan aan advocaten en collega-gerechtsdeurwaarders? Met ingang van 15 juli 2001 zijn de
413 B.S. 8 feb. 1977; gewijzigd bij K.B. van 12 augustus 1998, B.S. 29 december 1998; Vademecum: deontologie: tarieven: huishoudelijk reglement.. In art. 2 wordt onder meer vermeld dat de gerechtsdeurwaarders niet van de tarieven mogen afwijken.
afwikkelingskosten vervallen. Waarschijnlijk zal hierdoor de praktijk van het in rekening brengen van de (verschillende) afwikkelingskosten niet veranderen (zie Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeur- waarders).414 Het lijkt dan ook gewenst dat er een (vast) tarief komt dat aan de schuldenaar doorberekend kan worden. De vraag is dan hoe dit tarief zich zal verhouden tot de incassokosten. Wellicht is het systeem dat voor gerechtsdeurwaarders in België wordt gehanteerd bruikbaar. Bepaalde incassohandelingen zouden aan de schuldenaar doorberekend kunnen worden door middel van een apart tarief of eventueel (in combi-
natie met) een hoger ambtelijk tarief, waarbij niets extra’s aan de schul- denaar en opdrachtgever mag worden berekend. Hierdoor zou het bestaande systeem van de incassokosten gehandhaafd kunnen blijven.
414 De commissie tarieven gerechtsdeurwaarder ingesteld door de Staatssecretaris van Jus- titie op 11 januari 2000 (Stcrt 2000, nr.16, 19) was in haar advies van oordeel dat het innen van gelden, tenzij als onderdeel van de executie-opbrengst, geen ambtshandeling is (Schuldenaarstarieven; ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Den Haag 2001: SDU).
5.7 Onkosten
5.7.1 Inleiding
159 De incassoprovisie heeft in het algemeen alleen betrekking op het loon van de incassant. Naast het loon moet de opdrachtgever ook de onkosten vergoeden die de incassant heeft moeten maken en die niet onder de incassoprovisie vallen.415 Hierbij valt te denken aan de proces- kosten en explootkosten. Veelal zullen deze onkosten op de schuldenaar verhaald kunnen worden. Daarnaast zijn er nog andere onkosten die voor rekening van de opdrachtgever zijn. Hierna zal worden onderzocht welke dat zijn.
5.7.2 Regelgeving
160 In Nederland wordt in art. 7:406 BW vermeld dat de opdrachtge- ver aan de opdrachtnemer de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht moet vergoeden, voor zover deze niet in het loon zijn begre- pen (zie ook art. 1845 BW (oud)). Alleen die onkosten die voor de opdracht redelijk verantwoord zijn, komen daarvoor in aanmerking (zie HvD 1 mei 1995, Advocatenblad 1996, 131416).417 De overeenkomst kan inhouden dat er voor vergoeding van de onkosten geen plaats is, omdat deze zijn begrepen in het loon van de opdrachtnemer.418 Daarnaast is voor advocaten de begrotingsprocedure van art. 32-40 Wet Tarieven in burgerlijke zaken, van belang. Deze moet bij een geschil over de onkos-
415 Door advocaten en gerechtsdeurwaarders in Nederland worden de onkosten soms ver- schotten genoemd.
416 De Tuchtrechter kreeg een klacht te behandelen over de advocaat die loon en onkosten had gedeclareerd in een verkeerd ingestelde procedure. De tuchtrechter vond dat de bestede uren en onkosten niet aan de opdrachtgever doorberekend hadden mogen worden.
417 Parl. Gesch. Inv. 3,5 en 6 (Boek 7), 337; Asser-Xxxxxxxx -Xx Xxxxx-Xxxxxxxxxx 1988,
69 (nr, 86).
418 Parl. Gesch. Inv. 3,5 en 6 (Boek 7), 338.
ten gevolgd worden (Rb. Breda 7 oktober 1997, NJkort 1997, 87). In art. 7 administratieverordening staat vermeld dat gerechtsdeurwaarders slechts verschotten kunnen declareren indien daar facturen tegenover staan dan wel daarvoor wettelijke tarieven gelden.
In België kunnen de onkosten van de lasthebber eveneens op de
opdrachtgever worden verhaald, zelfs in het geval de zaak mislukt en de kosten geringer hadden kunnen zijn (art. 1999 Belg. B.W.; zie Cass. 23 februari 1989, Arr. Cass., 1988-1989, 713). Grote verschillen in uitga- ven vallen daar echter niet onder.419 In het geval de lasthebber een fout begaat, heeft hij geen recht op betaling van de kosten die op de fout betrekking hebben.420 Advocaten dienen bij een geschil de begrotings- procedure te volgen (art. 459 Ger. W; zie voor de Antwerpse orde het Reglement op de invordering van erelonen421).
161 In Nederland staat in de gedragsregels van de leden van de Neder- landse Vereniging van Incassobureaus vermeld dat de leden ‘in princi- pe’ alleen de kosten en provisie voor rekening van de opdrachtgever brengen die niet op de schuldenaar verhaald kunnen worden (art. 6.4). In België heeft het honorarium bij advocaten slechts betrekking op het deel van de 'intellectuele' diensten (art. 2.1-2.6 Reglement inzake ere- loon en kosten)422. Onkosten kunnen daarnaast aan de opdrachtgever
worden doorberekend. Deze zijn te onderscheiden in specifieke en alge-
mene kosten. De eerste worden geheel en de laatste worden door middel van een opslag per dossier of getypte bladzijde doorberekend. Voor de gerechtsdeurwaarders wordt in het K.B. 30 november 1976423 onder- scheid gemaakt in kosten (art. 14-15) en 'uitschotten' (art. 16-17). De
419 Xxxxxx en Boes 1978, 120 (nr. 205).
420 Xxxxxx en Boes 1978, 120 (nr. 205); Xxxxxxxxx 1995, 297.
421 Courant Mededelingenblad van de Orde van Advocaten te Antwerpen 2000-2001, 9.
422 Vademecum van de orde van advocaten te Antwerpen, II.D.3. E/3-19.
423 K.B. 30 november 1976, houdende vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke- en handelszaken en van het tarief van sommige toe- lage, B.S. 8 feb. 1977; gewijzigd bij K.B. van 12 augustus 1998, B.S. 29 december 1998; Vademecum: deontologie: tarieven: huishoudelijk reglement.
eerste omvatten uitgiften van afschriften en uittreksel van akten, exploten of proces-verbaal van verkoop, vertalingen en de verplaatsing. De tweede hebben betrekking op de door de gerechtsdeurwaarder gedane verschotten die hij heeft moeten maken voor de betekening van de akte, de kosten van het transport van meubelen en die van de verkoop daar- van, alsmede de kosten van de aanplakbiljetten en de advertentie. De uit- schotten worden terugbetaald op vertoon van kwijtschriften of facturen of op vermelding onderaan de akte.
5.7.3 Onkosten begrepen in het loon
162 Het onderwerp onkosten trekt weinig belangstelling in de literatuur in Nederland en België. Na de invoering van Boek 7 van het huidige Burgerlijk Wetboek in Nederland zijn enkele auteurs summier op die problematiek ingegaan. Volgens Xxxxx zou aan de hand van de inhoud, aard en strekking van de overeenkomst en hetgeen gebruikelijk is, bepaald moeten worden of de onkosten in het loon zijn begrepen.424 Algemene kosten, zoals kantoorkosten vallen volgens hem vaak onder het loon, maar specifieke kosten, zoals een advertentie doorgaans niet. Van der Grinten gaat ervan uit dat bij professionele lastgeving naast het loon veelal geen plaats is voor onkosten.425 Coehorst en Xxxxxxxx nemen dit aan in het geval de overeenkomst of het gebruik daar geen uitsluitsel over geven.426 Het zou in ieder geval op de weg van de opdrachtnemer liggen om waar te maken dat de onkosten niet in het loon zijn begrepen. Verder worden door Xxxxxxx als voorbeeld van onkosten genoemd de "kosten van incasso van ten behoeve van een last- gever ontvangen bedragen, waaronder proceskosten".427 In België is het
424 Pitlo-Croes 1995, 233.
425 Van der Grinten 1993, 22.
426 Asser-Coehorst 1988, 68-69 (nr. 84); Xxxxx-Xxxxxxxx 1994, 68-69 (nr. 83).
427 Xxxxxxx 1992, 81; Xxxxxxx 1994a, 29; zie ook Parl. Gesch. Inv. 3,5 en 6 (Boek 7), 338.
uitgangspunt dat alle onkosten door de opdrachtgever worden betaald.428 De onkosten zijn dan ook meestal niet begrepen in het loon.
5.7.4 Jurisprudentie over het doorberekenen van onkosten
163 De rechtbank te Breda (Rb. Breda 10 januari 1995, Prg. 1995, 4246) heeft een uitspraak gedaan in een zaak waarin onder meer door- berekening van een nota van een door het incassobureau ingeschakelde advocaat aan de orde was. De rechtbank ging ervan uit, omdat daar niets over was bedongen, dat die kosten in de gefixeerde incassoprovisie waren begrepen en niet apart als onkosten aan de opdrachtgever in reke- ning konden worden gebracht (vgl. Ktg. Apeldoorn 5 juli 2000, Prg. 2000, 5549). In een andere procedure (hof ‘s-Hertogenbosch 25 febru- ari 1997, Prg. 1997, 4767) waren de onkosten die een gerechtsdeur- waarder bij een incasso-opdracht had gemaakt aan de orde. Op verzoek van de opdrachtgever had hij met spoed beslag gelegd op een personen- auto en deze gesekwestreerd. In de daaropvolgende procedure werd een bedrag tegen finale kwijting afgesproken en de procedure geroyeerd. De gerechtsdeurwaarder bracht incassoprovisie, een extra bedrag aan bemoeiingen en onkosten in rekening. De onkosten hadden betrekking op een sommatie-exploot, het beslag, de procureurskosten, de kosten van bewaring e.d. De opdrachtgever wilde de extra bemoeiingen en de kosten niet voldoen. Het hof achtte echter de extra bemoeiingen en de kosten voor rekening van de opdrachtgever, omdat ze buiten de incasso- provisie vielen.
5.7.5 Conclusie
164 De wettelijke regels en gedragsregels bieden in Nederland weinig houvast om te bepalen welke kosten wel of niet voor rekening van de
428 Xxxxxx en Boes 1978, 119 (nrs. 220-203); Xxxxxxxxx 1995, 297; Xxxxxxxx 1997, 123
(nr. 223).
opdrachtgever komen. De algemene kosten zijn duidelijk begrepen in het loon. Uit de parlementaire geschiedenis en de literatuur valt op te maken dat de specifieke kosten die ten behoeve van de opdrachtgever worden gemaakt, doorberekend kunnen worden. Als voorbeeld worden de proceskosten bij incasso genoemd. Uit het vonnis van de rechtbank te Breda blijkt dat niet alle gemaakte kosten doorberekend kunnen wor- den. Van belang is wat partijen zijn overeengekomen. Anders zal het gebruik of de redelijkheid en billijkheid uitsluitsel moeten geven. In dat geval lijken de specifieke onkosten die gewoonlijk aan de schuldenaar doorberekend worden, de onkosten die duidelijk buiten het eigenlijke terrein van het incasseren liggen, alsmede de onkosten die door de rech- ter bij wijze van uitzondering of de door de schuld van de opdrachtgever zijn afgewezen, voor doorberekening in aanmerking te komen. Proces- honorarium bij een verstekprocedure - naast het al toegewezen proces- salaris - en afwikkelingskosten vallen daar niet onder. De incassant zal in twijfelgevallen aannemelijk moeten maken dat de onkosten niet in de incassoprovisie zijn begrepen.
In België is doorberekening van de onkosten van gerechtsdeur- waarders wettelijk geregeld. Algemene kosten vallen onder het loon. Specifieke onkosten kunnen doorberekend worden. Bij minnelijke incasso vallen de eventuele onkosten onder de incassoprovisie.Voor advocaten is een uitvoerige regeling voor de onkosten voorgeschreven. In het algemeen zullen de meeste onkosten aan de opdrachtgever door- berekend kunnen worden, tenzij deze betrekking hebben op een fout. Is de opdrachtgever het niet met de onkosten eens dan zal de begrotings- procedure uitkomst moeten bieden.
5.8 Tot besluit van dit hoofdstuk
165 Dit hoofdstuk ging over de afrekening. In de afrekening moet de incassant rekening en verantwoording aan de opdrachtgever afleggen. De rekening houdt onder meer in dat hij een specificatie van alle ont- vangsten, uitgaven en in rekening gebrachte kosten verstrekt, de stukken meestuurt die op het incasso betrekking hebben, alsmede - in het geval de schuldvordering niet geheel werd geïncasseerd - de van belang zijnde afspraken en eventuele stuitingen van verjaring. Verantwoording zal blij- ken uit eerdere correspondentie of uit de afrekening zelf. De afrekening zal eveneens de incassokosten inhouden die de schuldenaar in rekening werden gebracht.
De berekening van die kosten en de omvang als zodanig waren in Nederland tot de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek contro- versieel. Thans worden de incassokosten vrijwel altijd toegewezen.429 De incassokosten moeten echter wel aan een dubbele redelijkheidstoets vol- doen, waarbij het maken en de omvang redelijk dienen te zijn. Incasso- kosten berekend conform het calculatieschema van de Nederlandse orde van advocaten voldoen aan het laatste criterium.
In België werd geprobeerd om het honorarium van advocaten via een beding in zijn geheel of deels door te berekenen aan de schuldenaar. Een dergelijke clausule werd uiteindelijk door het Hof van Cassatie niet geldig bevonden. Wel is een schadebeding rechtsgeldig waarbij een gefixeerde schadevergoeding wordt bedongen in het geval de schulde- naar wanprestatie pleegt. De omvang van het schadebeding mag echter niet te hoog zijn. Een percentage van 10 à 15% wordt door de rechter niet onredelijk geacht.
Incassokosten zijn ook van belang voor de hoogte van de incasso- provisie, het bedrag dat de incassant voor zijn werkzaamheden aan de opdrachtgever in rekening brengt. Meestal zal dit bedrag even hoog zijn als de incassokosten. Partijen kunnen een ander tarief overeenkomen. Is
429 Vgl. paragraaf 5.3.16.
dat niet het geval dan is dit het incassotarief van het calculatieschema, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of het redelijke loon dat door de rechter wordt vastgesteld.
Gerechtsdeurwaarders in België zullen zich bij de gedwongen incasso aan de wettelijke tarieven moeten houden. Bij minnelijke incasso en bij de andere incassanten gelden de overeengekomen tarieven of die zoals door de beroepsverenigingen zijn voorgeschreven. De Rechter kan eventueel het redelijke loon vaststellen, zij het dat voor advocaten slechts een marginale toetsing mogelijk is.
Incassoprovisie dient te worden gematigd in het geval de opdracht voortijdig wordt beëindigd. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij volledige berekening van de incassoprovisie redelijk is zoals bij een opdrachtgever die de incasso-opdracht beëindigd nadat een beta- lingsregeling of schikking is getroffen. Als maatstaf voor de berekening van de incassoprovisie zal het bedrag gehanteerd moeten worden dat de schuldenaar zal gaan betalen. Bij een langlopende regeling is enige matiging op zijn plaats, omdat de incassant minder werkzaamheden behoeft te verrichten en daarmee besparingen in de zin van art. 7:411 lid 2 BW heeft.
In afwijking tot de incassoprovisie die gerechtsdeurwaarders in Nederland aan hun opdrachtgevers in rekening brengen, werd aan advo- caten, collega-gerechtsdeurwaarders, rechtskundige adviseurs en incas- sobureaus een apart tarief in rekening gebracht voor de incasso- werkzaamheden die in het verlengde van een ambtelijke opdracht liggen. Dit tarief kon niet worden doorberekend aan de schuldenaar. Tot 1 janu- ari 1992 was het tarief van de zogenaamde afwikkelingskosten voor genoemde opdrachtgevers gelijk. Na die tijd werd een afzonderlijk - veel hoger - tarief, het zogenaamde adviseurstarief ingesteld voor de rechts- kundige adviseurs en incassobureaus. Het tarief geldt niet meer, maar waarschijnlijk zal de praktijk van het in rekening brengen van de (ver- schillende) afwikkelingskosten niet veranderen. Het is dan ook wense-
lijk dat er één wettelijk tarief komt voor incassowerkzaamheden bij de ambtelijke opdracht die op de schuldenaar verhaald kan worden. In Bel- gië is dit reeds het geval. Voor sommige incassohandelingen geldt een tarief dat de schuldenaar moet voldoen.
In beide landen zijn naast het loon van de incassant de onkosten
van belang. Veel van de onkosten, zoals proceskosten en explootkosten worden aan de schuldenaar doorberekend. Er zijn echter kosten die of voor rekening van de incassant blijven, of voor rekening van de opdrachtgever komen. De overeenkomst, het gebruik of de redelijkheid en billijkheid zullen uitsluitsel daarover moeten geven. In België zullen de meeste onkosten aan de opdrachtgever worden doorberekend. Bij advocaten kunnen de kosten bij een geschil worden begroot.