Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Regio Zuid-Limburg
Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Regio Zuid-Limburg
Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, gelet op de artikelen 2 lid 4, 5, 10, 11 lid 1 en lid 5, 13, 14 lid 4, lid 5 en lid 8 en 15 van de Algemene Subsidieverordening Maastricht 2015, hieronder verder te noemen ‘de ASV’.
besluit vast te stellen de Subsidieregeling gecertificeerde instellingen Regio Zuid-Limburg.
Artikel 1. Begripsbepalingen
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
- gecertificeerde instelling
- jeugdhulp
- jeugdhulpverlener
- jeugdige
- jeugdreclassering
- kinderbeschermingsmaatregel
dat wat daaronder wordt verstaan in de Jeugdwet.
2. In deze regeling wordt verder verstaan onder:
- actieplan: plan waarin de gecertificeerde instelling uiteenzet op welke wijze zij zich wapent tegen omstandigheden, waaronder capaciteitsproblematiek, die de organisatie kwetsbaar maken voor discontinuïteit in de dienstverlening, en hoe de continuïteit van de dienstverlening en de wendbaarheid van de organisatie wordt versterkt;
- exitplan: plan waarin de gecertificeerde instelling uiteenzet op welke wijze zij in het geval van een volledige of gedeeltelijke beëindiging van gesubsidieerde activiteiten, dan wel vanwege een andere oorzaak zoals surseance van betaling of faillissement, deze activiteiten zal overdragen aan een andere gecertificeerde instelling, waarbij de uitvoering van de wettelijke taken tot aan de overdracht wordt geborgd;
- onderaannemer: een gecertificeerde instelling die gehouden kan worden om in opdracht en namens en voor rekening en risico van een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;
- wachttijd: van een wachttijd in de zin van het Normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering is sprake als er meer dan 5 werkdagen verstrijken tussen de datum van de beschikking van de Rechtbank en het eerste face-to-face contact met de jeugdige en/of de ouders.
Artikel 2. Doelgroep en subsidiabele activiteiten
1. Deze regeling is van toepassing op het verstrekken van subsidie aan gecertificeerde instellingen voor het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in het tweede lid ten behoeve van jeugdigen
ten aanzien van wie het college gehouden is voorzieningen op grond van de Jeugdwet te treffen.
2. Subsidie kan worden verstrekt voor uitvoeren van activiteiten opgenomen in bijlage 1, voor zover het maatregelen betreft die zijn opgelegd na inwerkingtreding van deze regeling of waarvan de uitvoering na inwerkingtreding van deze regeling is overgenomen van een andere gecertificeerde instelling.
3. Voor zover het betreft een gecertificeerde instelling die direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling door middel van bekostiging door het college activiteiten als bedoeld in het tweede lid uitvoerde, kan, met ingang van de datum waarop de daarvoor gesloten rechtsgeldige overeenkomst of verleende subsidie van rechtswege of met wederzijdse instemming is beëindigd, ook subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van dergelijke activiteiten die zijn opgelegd, respectievelijk waarmee is aangevangen voor inwerkingtreding van deze regeling.
Artikel 3. Looptijd subsidie
1.Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt verstrekt voor een periode van twee jaar, ingaande 1 januari 2019, met dien verstande dat de periode twee maal met telkens een jaar kan worden verlengd. Indien het college of de gecertificeerde instelling geen gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verlenging van de subsidieperiode geeft het/hij dat te kennen vóór 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar.
2. De gecertificeerde instelling dient voor de subsidieperiode 2019 en 2020 één prognose gericht op de bevoorschotting als bedoeld in artikel 5 van deze regeling in, en één aanvraag subsidie als bedoeld in artikel 10 van deze regeling. Voor elk jaar dat de subsidie wordt verlengd ingevolge het bepaalde in lid 1 wordt vervolgens een prognose gericht op de bevoorschotting als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, en een aanvraag subsidie als bedoeld in artikel 10 van deze regeling ingediend. De subsidie wordt per kalenderjaar vastgesteld.
3. Uiterlijk 6 maanden voor het verloop van de periode waarvoor subsidie is verstrekt zal een gezamenlijke evaluatie van het verloop van de subsidieverlening plaatsvinden.
Artikel 4. Hoogte subsidie
1. De omvang van de subsidie wordt bepaald door de in bijlage 1 vastgestelde tarieven per product
(p) naar rato van de werkelijke duur van de uitvoering te vermenigvuldigen met het aantal eenheden per activiteit die zijn geleverd (q).
2. De in bijlage 1 genoemde tarieven zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2019. Het college bepaalt gedurende de looptijd van deze regeling of en op welke wijze indexatie van de tarieven zal plaatsvinden.
3. Telkens wanneer toepassing is gegeven aan het vorige lid draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde tarieven.
4. Ingeval de situatie ontstaat dat een exitplan in uitvoering moet worden genomen vindt tussen het college en de gecertificeerde instelling goed onderling overleg plaats en wordt over de procedure en eventuele kosten verbonden aan het exitplan op dat moment door het college in redelijkheid beslist.
Artikel 5. Kennisgeving prognose en tarief
1.Vóór 1 juni van het kalenderjaar voorafgaand aan dat waarmee een subsidieperiode aanvangt publiceert het college:
a. een prognose van de omvang van de gedurende de subsidieperiode uit te voeren subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze regeling;
b. de inhoudelijke of rekenkundige uitgangspunten die zij voor ogen hebben met betrekking tot de vaststelling welke gecertificeerde instelling wordt belast met de uitvoering van een subsidiabele activiteit;
c. het tarief dat voor de verschillende subsidiabele activiteiten gehanteerd zal worden.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat de gegevens onder lid 1 sub a. en b. gericht op de subsidiering voor de periode 2019-2020, uiterlijk 16 juli 2018 worden bekend gemaakt.
Artikel 6. Rangschikking aanvragers t.b.v. de generale uitvoering JB/JR
1. Verstrekking van subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2 voor zover niet uitgevoerd ten behoeve van jeugdigen met een licht verstandelijke beperking of jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen, vindt plaats aan de aanvrager die bovenaan eindigt in de door het college overeenkomstig het tweede lid aangebrachte rangschikking.
2. Bij de rangschikking houdt het college rekening met de mate waarin en wijze waarop voldaan wordt aan de onderstaande vereisten (onverminderd het bepaalde in artikel 11 van deze regeling). Bij de aanvraag wordt op de geformuleerde vereisten door de aanvrager specifiek ingegaan. Per cluster vereisten is een maximaal aantal punten te behalen, ten aanzien van de mate waarin en de wijze waarop op de vereisten wordt ingegaan, tot een totaal maximum van 100 te behalen punten. Cluster uitvoering en transformatie (totaal maximaal 50 punten te behalen):
a. bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering wordt aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke werkwijzen en methoden met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van voorzieningen op het gebied van de jeugdhulp;
b. bij de uitvoering van de maatregelen wordt geborgd dat er geen sprake is van wachttijden; ook in het actieplan wordt aangegeven hoe de gecertificeerde instelling zich wapent tegen onvoorziene omstandigheden teneinde de start en continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar te brengen;
c. tijdens de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregel wordt gewerkt volgens het gedachtegoed 1Gezin,1Plan,1Regisseur, en er is sprake van een doorgaande lijn zowel bij opschaling naar de jeugdbescherming als bij afschaling na einde van de jeugdbeschermingsmaatregel;
d. bij de uitvoering van de maatregelen wordt aangesloten bij de specifieke leefwereld van de jeugdige en diens sociale systeem, én wordt gericht ingezet op het vergroten van de zelfredzaamheid van jeugdige, ouders en sociale systeem;
e. in de werkwijze is geborgd dat uiterlijk een half jaar voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd van de jeugdige waarop de jeugdbeschermingmaatregel betrekking heeft, c.q. een half jaar voor het aflopen van de jeugdreclasseringsmaatregel, een toekomstplan wordt opgesteld in overleg met alle relevante betrokkenen;
f. door de organisatie is voorzien in de aanwezigheid van specifieke kennis en kunde inzake complexe echtscheidingsproblematiek;
Cluster samenwerking (totaal maximaal 30 punten te behalen):
g. de gecertificeerde instelling heeft kennis van en ervaring met samenwerking in de regio en de samenwerking in regionale netwerken;
h. er is sprake van een goede overdracht gericht op zorgcontinuïteit bij verhuizing van jeugdigen naar een andere regio of het buitenland;
i. de gecertificeerde instelling neemt concrete maatregelen waarmee de doorlooptijden van de jeugdbeschermingsmaatregelen worden verkort, zonder vergroting van het terugvalrisico;
j. de gecertificeerde instelling neemt concrete maatregelen om de continuïteit van de personele inzet in de casus te waarborgen;
k. de resultaten van het transformatieplan 2018 worden ook voor de verdere looptijd van deze regeling geborgd;
Cluster organisatie (totaal maximaal 20 punten te behalen):
l. de gecertificeerde instelling draagt zorg voor de structurele verdere professionalisering van de instelling en de medewerkers;
m. de implementatie van het exitplan is geborgd, er is rekenschap gegeven van de met het plan beoogde doelen en er is voorzien in een effectieve werkwijze om, indien noodzakelijk, die doelen te verwezenlijken;
n. het actieplan als bedoeld in artikel 1 draagt daadwerkelijk bij aan mitigering van kwetsbaarheid en vergroting van wendbaarheid van de organisatie;
o. de gecertificeerde instelling geeft blijk van kostenbewustzijn op het vlak van eigen werkzaamheden en ten aanzien van de inzet van (gespecialiseerde) jeugdhulp.
Artikel 7. Rangschikking aanvragers t.b.v. uitvoering JB/JR t.b.v. jeugdigen met (L)VB
1. Verstrekking van subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2 voor zover uitgevoerd ten behoeve van jeugdigen met een (lichte) verstandelijke beperking, vindt enkel plaats aan de aanvrager die bovenaan eindigt in de door het college overeenkomstig het tweede lid aangebrachte rangschikking.
2. Bij de rangschikking houdt het college rekening met de mate waarin en de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6, lid 2 van deze regeling (onverminderd het bepaalde in artikel 11 van deze regeling). Daarbij geeft de aanvrager er specifiek blijk van te kunnen beschikken over professionals met een bijzondere expertise ten aanzien jeugdigen en/of andere betrokkenen met een (lichte) verstandelijke beperking, en zich bewust te zijn wat dat betekent voor de uitvoering van de maatregelen.
Artikel 8. Rangschikking aanvragers t.b.v. uitvoering JB/JR t.b.v. jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen
1. Verstrekking van subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2 voor zover uitgevoerd ten behoeve van jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen, vindt enkel plaats aan de aanvrager die bovenaan eindigt in de door het college overeenkomstig het tweede lid aangebrachte rangschikking.
2. Bij de rangschikking houdt het college rekening met de mate waarin en de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6, lid 2 van deze regeling (onverminderd het bepaalde in artikel 11 van deze regeling). Daarbij geeft de aanvrager er specifiek blijk van te kunnen beschikken over professionals met een bijzondere expertise ten aanzien van de doelgroep zoals beschreven in het eerste lid, en zich bewust te zijn wat dat betekent voor de uitvoering van de maatregelen.
Artikel 9. Subsidievereisten
Subsidie wordt enkel verstrekt als in ieder geval aan de volgende vereisten is voldaan:
a. de gecertificeerde instelling is, al dan niet in samenwerking met een onderaannemer, in staat om alle in artikel 2, tweede lid, genoemde subsidiabele activiteiten waarvoor de gecertificeerde instelling ingevolge artikel 6, 7 of 8 van deze regeling een aanvraag heeft ingediend, uit te voeren volgens de daarvoor geldende normen;
b. de gecertificeerde instelling die, al dan niet in samenwerking met een onderaannemer een aanvraag doet op grond van artikel 7 of artikel 8 van deze regeling, beschikt over professionals met bijzondere expertise ten aanzien van de behandeling van jeugdigen uit de betreffende doelgroep.
Artikel 10. Indieningstermijn aanvraag
0.Xx afwijking van artikel 11 lid 1 van de ASV kunnen aanvragen om subsidie ingediend worden tot 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat aanvragen gericht op de subsidiering voor de periode 2019-2020 uiterlijk 15 september 2018 ingediend kunnen worden.
Artikel 11. Indieningsvereisten
0.Xx aanvragen ingevolge de artikelen 6, 7 of 8 bevatten de volgens het door het college ter beschikking gestelde aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder in ieder geval:
a. een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
b. een meerjarenplan waarin ten minste aandacht wordt besteed aan:
1. de doelstellingen zoals geformuleerd in de Jeugdwet
2. de wijze waarop een optimale match tussen professional en de jeugdige en het gezin wordt gerealiseerd
3. de gehanteerde methodieken en werkwijzen
4. de wijze waarop verantwoorde hulp en resultaten worden gerealiseerd
5. het opleidings-, competentie-, werving-,selectie- en innovatiebeleid
c. jaarstukken betreffende het laatst beschikbare verslagjaar; de gecertificeerde instelling die voor de eerste maal subsidie aanvraagt legt ook een exemplaar van de oprichtingsakte of statuten over;
d. Indien van toepassing, een overzicht van de onderaannemers waarmee wordt samengewerkt, waarbij in ieder geval ingegaan wordt op de aard en duur van de samenwerking en de wijze waarop de samenwerking is geborgd;
e. een actieplan als bedoeld in artikel 1 van deze regeling;
f. een exitplan, als bedoeld in artikel 1 van deze regeling, waarin uiteen gezet is op welke wijze de gecertificeerde instelling zich zal inspannen ten behoeve van:
1. het kunnen blijven uitvoeren van deze activiteiten totdat de uitvoering kan worden overgedragen aan een gecertificeerde instelling die ná haar in opdracht van het college deze activiteiten zal uitvoeren;
2. het faciliteren van de overdracht van alle met betrekking tot de uitvoering van deze activiteiten te verrichten werkzaamheden, inclusief het leveren van alle voor de zorgcontinuïteit benodigde administratieve ondersteuning;
3. de overname van het betrokken personeel door een gecertificeerde instelling die ná haar in opdracht van het college deze activiteiten zal uitvoeren;
4. het zo veel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners of medewerkers van de gecertificeerde instelling en jeugdigen of hun ouders.
Artikel 12. Beslistermijn
1. In afwijking van artikel 14 lid 5 van de ASV beslist het college uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag om subsidie is ingediend. De beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.
2. In afwijking van het eerste lid geldt dat een beslissing op een aanvraag om subsidie voor de periode 2019-2020 uiterlijk op 15 november 2018 wordt genomen. De beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.
Artikel 13. Bevoorschotting
0.Xx aanvraag om verlening van een subsidie onder deze regeling wordt geacht tevens een aanvraag te omvatten voor het verlenen van een voorschot als bedoeld in deze regeling.
2. Het college beslist op de aanvraag tot een voorschot op hetzelfde moment als waarop een beslissing wordt genomen op de aanvraag tot verlening van de subsidie.
3. De subsidieontvanger kan gedurende de looptijd van de subsidie een aanvraag om aanpassing van de bevoorschotting indienen. Het college beslist op de aanvraag tot aanpassing binnen acht weken.
4. Het college kan gedurende de looptijd van de subsidie de bevoorschotting aanpassen indien de realisatiecijfers in de voorafgaande periode daartoe aanleiding geven.
Artikel 14. Aanvullende weigerings- en intrekkingsgronden
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van de ASV wordt een subsidie in ieder geval geweigerd als:
a. bij de rangschikking aan de hand van artikel 6, tweede lid, minder dan 60 punten zijn toegekend aan de aanvraag;
b. bij de rangschikking aan de hand van artikel 7, tweede lid, minder dan 60 punten zijn toegekend aan de aanvraag;
c. bij de rangschikking aan de hand van artikel 8, tweede lid, minder dan 60 punten zijn toegekend aan de aanvraag.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van de ASV en het vorige lid kan een subsidie worden geweigerd als:
a.niet is voldaan aan één van de in deze regeling genoemde vereisten;
b.uit de aanvraag naar oordeel van het college onvoldoende blijkt dat de aanvrager gedurende de volledige subsidieperiode in staat zal zijn te beschikken over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel en materieel voor de naar verwachting door hem uit te voeren subsidiabele activiteiten, uitgaande van de prognose en inhoudelijke uitgangspunten, bedoeld in artikel 5.
3. De subsidie zal in ieder geval worden ingetrokken als het aan de subsidieontvanger afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet wordt ingetrokken.
4. De subsidie kan in ieder geval worden ingetrokken als:
a. naar oordeel van het college niet langer aannemelijk is dat de
subsidieontvanger gedurende de resterende subsidieperiode kan beschikken over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel en materieel voor de naar verwachting door hem uit te voeren subsidiabele activiteiten, uitgaande van de prognose bedoeld in artikel 5;
b. er sprake is van frauduleus handelen;
c. naar oordeel van het college het handelen van bestuurders van de subsidieontvanger de zorgcontinuïteit of de regelmatige uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten in gevaar dreigen te brengen.
Artikel 15. Aanvullende verplichtingen van subsidieontvanger
1. Onverminderd de in de ASV en de verdere in deze regeling opgenomen verplichtingen is de subsidieontvanger in ieder geval verplicht:
a. bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten in overeenstemming te handelen met alle toepasselijke regelgeving, de norm verantwoorde werktoedeling, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de bij aanvraag overgelegde bescheiden;
b.gebruik te maken van het iJW berichtenverkeer voor gegevensuitwisseling (met uitzondering van de berichten voor declaratie/facturatie) en CORV; daarenboven zal de subsidieontvanger medewerking verlenen aan de beantwoording van een eventuele additionele gegevensuitvraag door de subsidieverstrekker;
c. onverwijld melding te maken van dringende omstandigheden, waaronder in elk geval begrepen worden omstandigheden waarbij:
- voorzien wordt dat de certificeringseisen in gedrang komen;
- de continuïteit van de zorg in gedrang komt door onvoldoende capaciteit;
- de continuïteit van de organisatie door problemen in de bedrijfsvoering in gedrang komt;
- waarin de subsidieontvanger gebruik moet maken van onderaannemers, waarbij de subsidieontvanger garandeert dat ook de onderaannemer voldoet aan alle toepasselijke regelgeving en normering.
x. xxxxx daar redelijkerwijs aanleiding toe is, uitvoering te geven aan het exitplan met inachtname van het bepaalde in artikel 4 lid 4 van deze regeling;
e. aangesloten te zijn bij de verwijsindex, bedoeld in artikel 7.1.2.1 van de Jeugdwet, en hiervan in overeenstemming met de met het college gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 7.1.3.1, eerste lid, van de Jeugdwet, gebruik te maken;
f. actief deel te nemen en bij te dragen aan de in de regio gebruikelijke vormen van overleg op uitvoerings- , beleids- en bestuurlijk niveau;
g. loyale medewerking te verlenen wanneer het college een extern (accountants)onderzoek instelt als het beschikt over signalen dat de gecertificeerde instelling in een risicovolle situatie verkeert (financieel en/of inhoudelijk), die de continuïteit van de dienstverlening bedreigt of kan bedreigen.
2. De subsidieontvanger verstrekt door middel van een nader overeen te komen format gedurende de subsidieperiode elk kwartaal zo spoedig mogelijk aan het college
a. een opgave van het type en de duur van de gedurende de voorgaande drie
maanden uitgevoerde kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering ten behoeve van jeugdigen ten aanzien van wie het college gehouden is voorzieningen op grond van de Jeugdwet te treffen;
b. de mate waarin in de casuïstiek sprake is van continuïteit van de personele inzet;
c. de mate waarin een tijdige integrale warme overdracht plaats vindt naar het vrijwillig kader voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, welke in ieder geval wordt vormgegeven via een toekomstplan opgesteld met jeugdige, ouders en betrokken partners;
d. een overzicht van de feitelijke wachttijden in de verschillende maanden.
3. De subsidieontvanger verstrekt na afloop van een subsidiejaar zo spoedig mogelijk aan het college:
a. een geanonimiseerd overzicht van de gedurende het afgelopen jaar ingediende klachten en de geboden oplossing;
b. gegevens over de resultaatmeting en meting van cliënttevredenheid.
4. Bij verleningsbeschikking kan het college, in afwijking van het bepaalde in lid 2 en lid 3, andere termijnen voorschrijven, en aanvullende afspraken maken over aard en frequentie van de ingevolge lid 2 en lid 3 te overleggen informatie.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de ASV informeert een subsidieontvanger het college onverwijld schriftelijk over:
a. iedere gebeurtenis of ontwikkeling waardoor de financiële situatie van de gecertificeerde instelling substantieel verslechtert;
b. de uitkomst van de jaarlijkse controle, bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit Jeugdwet, onder gelijktijdige overlegging van de betreffende rapportage;
c. het ontstaan van wachttijden en de acties die daarop genomen worden;
d. uitkomsten van onderzoeken door een Inspectie naar aanleiding van incidenten in de casuïstiek.
6. De subsidieontvanger behoeft de voorafgaande toestemming van het college voor:
a. de rechtshandelingen genoemd in artikel 4:71, eerste lid, onder a tot en met f en h tot en met j, van de Algemene wet bestuursrecht;
b. een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
c. samenwerking bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten met anderen dan de in het overzicht, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder d, genoemde onderaannemers;
d. substantiële wijziging van een van de in artikel 11, eerste lid, genoemde bescheiden.
Artikel 16. Egalisatiereserve
1. De subsidieontvanger streeft ernaar een egalisatiereserve te vormen tot een maximum van 5% van het bedrag van de subsidieverlening in enig jaar.
2. Voor zover de subsidie op grond van deze regeling heeft bijgedragen aan de egalisatiereserve mag deze uitsluitend worden aangewend voor het uitvoeren van activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
3. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onderdelen c, d en e, van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.
Artikel 17. Subsidievaststelling
1. Gedurende de looptijd van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 14 lid 4 van de ASV na het verstrijken van ieder
kalenderjaar voor 1 april een aanvraag tot vaststelling met betrekking tot het vorige kalenderjaar ingediend.
2. Een aanvraag bevat, in afwijking van het bepaalde in artikel 14 lid 4 van de ASV:
a. een door een bevoegde functionaris ondertekende bestuursverklaring;
b. een overzicht van de uitgevoerde gesubsidieerde activiteiten en een productieverantwoording via het format zoals landelijk afgestemd en gepubliceerd op de website i-Sociaal Domein;
c. het op het betreffende kalenderjaar betrekking hebbende jaardocument maatschappelijke verantwoording;
d. een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.
Artikel 18. Afwijkingen in het kader van het zorgdragen voor toereikend aanbod
1. Het college kan van de artikelen 3, 6 eerste lid, 7 eerste lid, 8 eerste lid, 10 en 12 afwijken als zij van oordeel zijn dat dit nodig is om zorg te dragen voor een voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen.
2. Als het college gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, dan maakt het voor zover van toepassing op passende wijze bekend:
a. gedurende welk tijdvak aanvragen kunnen worden ingediend;
b. voor welke subsidiabele activiteiten subsidie kan worden verleend;
c. aan hoeveel aanvragers subsidie kan worden verleend;
d. overeenkomstig welke van de in de artikelen 6,7 en 8 opgenomen criteria de aanvragen zullen worden gerangschikt.
Artikel 19. Slotbepalingen
1. Deze subsidieregeling treedt in werking op 17 juli 2018
2. Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Regio Zuid-Limburg.
Bijlage 1 – tarieven en prognose uitvoeren subsidiabele activiteiten 2019
Tabel 1. Tarieven en prognose uitvoering subsidiabele activiteiten doelgroep generale JB/JR (art. 6)
Product | Tarief 2019 | Prognose* (jaargemiddelde) | Productcode | Eenheid |
Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 1 | € 26,46 | 320 | 48A01 | per etmaal |
Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 2 en verder | € 22,30 | 480 | 48A02 | per etmaal |
Voogdij | € 15,61 | 200 | 48A03 | per etmaal |
Jeugdreclassering (JR) | € 19,72 | 140 | 47A01 | per etmaal |
Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) advies | € 1.610,- | 0 | 47A02 | beschikking/ advies (stuks) |
Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) begeleiding | € 19,68 | 0 | 47A03 | per etmaal |
Samenloop van een OTS en jeugdreclassering | € 4,95 | 16 | 47A06 | per etmaal |
Intensieve trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.369,23 | 120 | 47A05 | per maand |
Intensieve trajectbegeleiding CRIEM (ITB CRIEM) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.816,34 | 36 | 47A04 | per maand |
Scholing- en trainingsprogramma (STP) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.816,34 | 0 | 47A07 | per maand |
Tabel 2. Tarieven en prognose uitvoering subsidiabele activiteiten JB/JR doelgroep (L)VB (art. 7)
Product | Tarief 2019 | Prognose* (jaargemiddelde) | Productcode | Eenheid |
Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 1 | € 27,04 | 85 | 48A01 | per etmaal |
Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 2 en verder | € 22,75 | 85 | 48A02 | per etmaal |
Voogdij | € 16,08 | 55 | 48A03 | per etmaal |
Jeugdreclassering (JR) | € 19,78 | 40 | 47A01 | per etmaal |
Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) advies | € 1.615,- | 0 | 47A02 | beschikking/ advies (stuks) |
Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) begeleiding | € 19,75 | 0 | 47A03 | per etmaal |
Samenloop van een OTS en jeugdreclassering | € 4,96 | 3 | 47A06 | per etmaal |
Intensieve trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.373,36 | 2 | 47A05 | per maand |
Intensieve trajectbegeleiding CRIEM (ITB CRIEM) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.821,85 | 2 | 47A04 | per maand |
Scholing- en trainingsprogramma (STP) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.824,60 | 0 | 47A07 | per etmaal |
Tabel 3. Tarieven en prognose uitvoering subsidiabele activiteiten JB/JR doelgroep jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen (art. 8)
Product | Tarief 2019 | Prognose* (jaargemiddelde) | Productcode | Eenheid |
Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 1 | € 26,54 | 20 | 48A01 | per etmaal |
Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 2 en verder | € 22,37 | 20 | 48A02 | per etmaal |
Voogdij | € 15,65 | 5 | 48A03 | per etmaal |
Jeugdreclassering (JR) | € 19,78 | 6 | 47A01 | per etmaal |
Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) advies | € 1.616,- | 0 | 47A02 | beschikking/ advies (stuks) |
Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) begeleiding | € 19,74 | 0 | 47A03 | per etmaal |
Samenloop van een OTS en jeugdreclassering | € 4,96 | 0 | 47A06 | per etmaal |
Intensieve trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.373,36 | 0 | 47A05 | per maand |
Intensieve trajectbegeleiding CRIEM (ITB CRIEM) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.821,85 | 0 | 47A04 | per maand |
Scholing- en trainingsprogramma (STP) (begeleidingsmaanden op jaarbasis) | € 1.821,85 | 0 | 47A07 | per maand |
* De prognose heeft betrekking op de jaren 2019 en 2020. De prognose is per kalenderjaar.
Algemene toelichting
Deze subsidieregeling is slechts één onderdeel van een groter geheel (een beleids- en uitvoeringscyclus, met politieke, bestuurlijke, financiële, juridische en – uiteraard – inhoudelijke aspecten) en creëert in de eerste plaats enkel een aanspraak voor de geselecteerde gecertificeerde instellingen op vergoeding .
Er wordt geen minimum- of maximumbudget aan gekoppeld omdat de gemeente uiteindelijk alle door de rechter, officier van justitie en directeur van een justitiële jeugdinrichting opgelegde maatregelen zal moeten financieren.
Vervolgens regelt deze regeling de daadwerkelijke toekenning (en afrekening). In de subsidieverleningsbeschikking wordt telkens per individuele gecertificeerde instelling ook de bevoorschotting geregeld. Van de gesubsidieerde gecertificeerde instellingen wordt niet verwacht dat ze de betreffende werkzaamheden zelf voorfinancieren.
Artikelsgewijze toelichting
In deze artikelsgewijze toelichting worden enkel die bepalingen behandeld die nadere toelichting behoeven.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Voor een aantal definities wordt in het eerste lid aangesloten bij artikel 1 van de Jeugdwet. Voor de duidelijkheid zijn deze wettelijke definities hieronder weergegeven:
- gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;
- jeugdhulp:
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen; 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
- jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;
- jeugdige: persoon die:
1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten
aanzien van wie op grond van deze wet:
– is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;
– vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of
– is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
- jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;
- kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Deze wettelijke definities worden in het tweede lid aangevuld met enkele die specifiek voor deze subsidieregeling gelden. Het gaat om:
- actieplan: Dit plan ziet op het vergroten van de wendbaarheid van de gecertificeerde instelling teneinde te voorkomen dat ze in een situatie geraakt waarin de activiteiten geheel of gedeeltelijk moeten worden beëindigd en een exitplan (zie hieronder) in uitvoering moet worden genomen. Het plan sluit aan bij het rapport van de Rebel Group ‘optimale beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering’ , en is er op gericht de risico’s op gebied van continuïteit van bedrijfsvoering beter op te kunnen vangen. Hierbij kan worden gedacht aan risico’s bijvoorbeeld verbonden aan sterke wisselingen in de vraagontwikkeling en sterke wisselingen in de beschikbare personele capaciteit. In het rapport van de Rebel Group worden hiertoe ook handelingsmogelijkheden aangegeven.
De kwaliteit van het actieplan is één van de criteria aan de hand waarvan de verschillende aanvragen worden gerangschikt (artikel 6). De kwaliteit wordt uitgedrukt in de wijze waarop en de mate waarin in het actieplan rekenschap is gegeven van de met het plan beoogde doelen en de wijze waarop is voorzien in een passende concrete werkwijze om die doelen te verwezenlijken. Hoe beter het actieplan in elkaar steekt, hoe hoger de score.
- exitplan: Om gecertificeerde instellingen te bewegen tot het blijven leveren van zorg bij een (aanstaande) volledige of gedeeltelijke beëindiging van gesubsidieerde activiteiten (een ‘exit’), en tot het treffen van maatregelen om de continuïteit van de zorg in die exitperiode te borgen, moeten de instellingen een exitplan opstellen. Van een exit kan sprake zijn als de subsidierelatie wordt beëindigd of wanneer de gecertificeerde instelling gedurende de looptijd niet langer in staat is de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren. In het exitplan moet worden opgenomen op welke wijze de subsidieontvanger de werkzaamheden overdraagt aan de gecertificeerde instelling die ná haar de gesubsidieerde activiteiten gaat uitvoeren, hoe zo mogelijk werknemers worden overgenomen, hoe
medewerking wordt verleend aan de omzetting naar een nieuwe partij en hoe die oorspronkelijke gecertificeerde instelling de zorgcontinuïteit zal gaan borgen tot het moment waarop de opvolger de gesubsidieerde activiteiten gaat uitvoeren. De kwaliteit van het exitplan is één van de criteria aan de hand waarvan de verschillende aanvragen worden gerangschikt (artikel 6). De kwaliteit wordt uitgedrukt in de wijze waarop en de mate waarin in het exitplan rekenschap is gegeven van de met het plan beoogde doelen en de wijze waarop is voorzien in een passende concrete werkwijze om die doelen te verwezenlijken. Hoe beter het exitplan in elkaar steekt, hoe hoger de score. Het tijdig in werking stellen van het exitplan is bovendien een aanvullende verplichting van de subsidieontvanger (artikel 15 lid 1 sub d).
Voor alle duidelijkheid wordt hier nog opgemerkt dat het exitplan niet wordt gezien als een subsidiabele activiteit in de zin van artikel 2 lid 2 van de regeling. Wel is mogelijk dat ingeval een exitplan in uitvoering moet worden genomen daadwerkelijke en reële kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen worden genomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 lid 4 van deze regeling.
- onderaannemer: Een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling kan een deel van de gesubsidieerde activiteiten uit laten voeren door een andere gecertificeerde instelling. Alsdan blijft de uitvoering van de activiteiten voor rekening en risico van de oorspronkelijke gesubsidieerde gecertificeerde instelling.
- wachttijd: De definitie sluit aan bij het Normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Artikel 2. Doelgroep en subsidiabele activiteiten
In beginsel wordt op grond van deze regeling enkel subsidie verstrekt voor het uitvoeren van de in het tweede lid genoemde subsidiabele activiteiten, voor zover, als het maatregelen betreft, deze zijn opgelegd na inwerkingtreding van deze regeling of waarvan de uitvoering na inwerkingtreding van deze regeling is overgenomen van een andere gecertificeerde instelling.
Tenzij anders wordt overeengekomen blijven op de uitvoering van eerder opgelegde maatregelen de daarvoor geldende bestaande afspraken met betrekking tot de financiering van toepassing en blijft de uitvoering belegd bij de gecertificeerde instelling waaraan deze was toegewezen.
Het is echter denkbaar dat een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling de uitvoering van een andere gecertificeerde instelling overneemt. Bijvoorbeeld omdat bepaald is dat dit beter is voor het kind of omdat de oorspronkelijke gecertificeerde instelling niet langer in staat is de uitvoering op zich te nemen (problemen met betrekking tot de certificering, capaciteit, continuïteit, etc.). Als een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling de uitvoering van een andere gecertificeerde instelling overneemt, dan kan op grond van deze regeling ook subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering die oorspronkelijk was opgelegd voor inwerkingtreding van deze regeling.
Subsidie voor activiteiten als bedoeld in het tweede lid kan daarnaast ook worden verstrekt
aan een gecertificeerde instelling die al in opdracht van het college activiteiten als bedoeld in het tweede lid uitvoerde. Maar enkel als de voor de financiering daarvan gesloten rechtsgeldige overeenkomst of verleende subsidie van rechtswege of met wederzijds instemming is beëindigd (vierde lid). In andere gevallen blijven de daarvoor geldende bestaande afspraken met betrekking tot de financiering van toepassing, waarbij de situatie kan ontstaan dat er verschillende regimes voor financiering en verantwoording naast elkaar gehanteerd moeten worden.
Artikel 3. Looptijd subsidie
Deze maximale subsidieduur inclusief verlenging komt tegemoet aan de stabiliteit
en continuïteit van de uitvoering van subsidiabele activiteiten enerzijds, en de mogelijkheid van andere partijen om naar subsidiëring mee te kunnen dingen anderzijds. Voor de subsidiejaren 2019 en 2020 geldt dat er één prognose en één aanvraag wordt ingediend. Voor elk verlengingsjaar geldt dat er telkens een prognose en aanvraag wordt ingediend. Wel zal er jaarlijks worden afgerekend. Van belang is hier ook nog te wijzen op artikel 13 op basis waarvan tussentijdse wijzigingen van bevoorschotting mogelijk zijn.
Indien subsidieverstrekker of subsidieontvanger de subsidieperiode niet wil verlengen met een jaar geeft hij dat tijdig te kennen. Voor het (verlengingsjaar) 2021 is daarvoor de deadline 1 juli 2020, voor het (verlengingsjaar) 2022 wordt dat bericht voor 1 juli 2021 verstrekt.
Artikel 4. Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door een p*q-formule. De in bijlage 1 bij deze regeling vastgestelde tarieven per maatregel (p) worden naar rato van de werkelijke duur van de uitvoering vermenigvuldigd met het aantal uitgevoerde eenheden per product (q). Gedurende de hele looptijd van deze regeling bepaalt het college of en op welke wijze indexatie van de tarieven (q) zal plaatsvinden. Dit zal tijdig kenbaar gemaakt worden.
Indien onverhoopt de noodzaak ontstaat om een exitplan in uitvoering te nemen zal onverwijld goed overleg met het college plaatsvinden en beslist worden over de te volgen procedure en de aan de uitvoering eventueel verbonden daadwerkelijke en reële kosten.
Artikel 5. Kennisgeving prognose, tarief (en uitgangspunt overleg B&W en de RvdK)
Deze subsidieregeling ziet niet op het toewijzen van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering aan specifieke gecertificeerde instellingen; enkel op de subsidiëring van de uitvoering van daarmee verband houdende werkzaamheden en enkel door op grond van deze regeling geselecteerde gecertificeerde instellingen. Dit volgt logischerwijs uit het feit dat het uiteindelijk niet aan de gemeente is om in individuele gevallen te bepalen welke gecertificeerde instelling belast wordt met de uitvoering van een specifieke maatregel. Wel is het aan de gemeente om te bepalen welke gecertificeerde instellingen door hen gesubsidieerd worden en ten aanzien van welke activiteiten subsidie verleend kan worden. Daarmee heeft de gemeente in algemene zin een zekere invloed op door welke gecertificeerde instelling(en) de subsidiabele activiteiten uiteindelijk uitgevoerd gaat (gaan) worden.
Voor de vraag aan wie de uitvoering van een maatregel in een concreet geval toegewezen wordt spelen verder de afspraken die het college met de RvdK maakt een belangrijke rol (Samenwerkingsprotocol). Hierin worden de inhoudelijke uitgangspunten vastgelegd die het college ten grondslag legt aan het overleg met de RvdK over welke gecertificeerde instelling in het verzoekschrift aan de rechter wordt opgenomen (zie onder meer artikel 3.1, zesde lid, van de Jeugdwet).
Op basis van deze uitgangspunten en de prognose en het te hanteren tarief van het college kunnen gecertificeerde instellingen een inschatting maken van welke capaciteit – en eventueel, welke bijzondere expertise – zij minimaal en maximaal moeten leveren voor de uitvoering van de te subsidiëren activiteiten als ze geselecteerd / gesubsidieerd worden. Op basis van deze inschatting en hun oordeel of zij aan de vereisten en verplichtingen kunnen voldoen, kunnen zij de afweging maken of zij subsidie willen aanvragen. De uitgangspunten en de prognose dienen daarom tijdig, adequaat
en duidelijk bekendgemaakt te worden en zodanig geformuleerd te zijn dat zij de gecertificeerde instellingen inderdaad in staat stellen een inschatting te maken van de benodigde capaciteit en deskundigheid en hun aanvraag daarop af te stemmen.
Zoals aangegeven wordt in de subsidieverleningsbeschikking telkens per individuele gecertificeerde instelling de bevoorschotting geregeld (zie verder artikel 13). Ook hierbij zijn de uitgangspunten en de prognose, dan vertaald naar de specifieke situatie van betreffende gecertificeerde instelling, leidend.
Artikel 6, 7 en 8. Rangschikking aanvragers
Het college onderscheidt gecertificeerde instellingen die gericht zijn op generale uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering (artikel 6), en gecertificeerde instellingen die specifiek gericht zijn op uitvoering van maatregelen waarin LVB problematiek speelt (artikel 7) of het jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen betreft (artikel 8).
De gecertificeerde instelling bepaalt onder welke noemer ze een aanvraag indient, en gaat bij de indiening van deze aanvraag in op de gestelde eisen in artikel 6 lid 2 én de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 11 van deze regeling.
Subsidie wordt verstrekt aan de aanvrager die het hoogst eindigt in de door het college aangebrachte rangschikking van de aanvragen ingediend onder artikel 6, respectievelijk artikel 7, respectievelijk artikel 8. Hierbij worden per cluster in artikel 6 lid 2 geformuleerde eisen punten toegekend aan de wijze waarop op de vereisten wordt ingegaan.
Er zijn maximaal 100 punten te scoren, waarbij in artikel 14 is bepaald dat bij de rangschikking in elk geval een ondergrens van 60 punten moet zijn behaald.
Artikel 9. Subsidievereisten
In aanvulling op de ondergrens zoals hierboven vermeld t.a.v. de score bij de rangschikking zijn in artikel 9 enkele subsidievereisten vermeld als ‘knock-out’-criteria. Elke gecertificeerde instelling die voor subsidie in aanmerking wil komen zal hieraan moeten voldoen.
Artikel 10. Indieningstermijn aanvraag.
In dit artikel is de termijn geregeld waarvoor de aanvraag voor subsidie dient te zijn ontvangen. Voor de aanvraag voor de startjaren 2019 en 2020 geldt een afwijkende termijn. Let ook op de bepaling in artikel 18 (afwijkingen).
Artikel 11. Indieningsvereisten
Het college moet over alle relevante gegevens en bescheiden beschikken om een besluit tot subsidieverlening te kunnen nemen. Die vereisten zijn in dit artikel opgenomen.
Om te bevorderen dat alle benodigde gegevens en bescheiden bij de aanvraag overgelegd worden, dient deze te worden ingediend met behulp van het daartoe door het college vastgestelde formulier. Volledigheidshalve wordt hier ook nog gewezen op artikel 15 dat een aantal aanvullende verplichtingen bevat waaraan elke subsidieontvanger dient te voldoen.
Artikel 12. Beslistermijn
Dit artikel bevat de termijn waarbinnen op de aanvraag voor subsidie door het college wordt beslist. Voor de aanvraag van subsidie voor de startperiode 2019-2020 geldt een afwijkende termijn. Het staat het college overigens vrij zich ten aanzien van de beoordeling van de rangschikking en de mate waarin wordt voldaan aan de indieningsvereisten te laten adviseren door een ad hoc te benoemen team, waarbij het college er zorg voor draagt dat binnen dit team de nodige deskundigheid (denk bijvoorbeeld aan beleidsadviseurs, projectleiders, juristen,contractmanagers of inkoopadviseurs) aanwezig is.
Hierbij is ook te letten op het bepaalde in artikel 18 (afwijkingen). Het college kan afwijken van de artikelen 6 , tot en met 8, 10 en 12 als het meent dat dit noodzakelijk is om zorg te dragen voor een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten.
Artikel 13. Bevoorschotting
Ingevolge artikel 3 wordt de subsidie verleend voor de jaren 2019-2020, en vervolgens eventueel per verlengingsjaar. Omdat de subsidie op grond van artikel 17 van deze regeling achteraf wordt vastgesteld, dient een aanvraag om bevoorschotting ingediend worden. Gemakshalve is hier bepaald dat de aanvraag om subsidieverlening als vanzelf ook inhoudt de aanvraag om bevoorschotting. Het college beslist gelijktijdig op de aanvraag om subsidieverlening als op de aanvraag om bevoorschotting. Daarnaast kan, op grond van het derde lid, gedurende de looptijd van de subsidie een aanvraag om aanpassing van het bevoorschottingsregime ingediend worden. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn als er meer of minder maatregelen uitgevoerd moeten worden dan was voorzien ten tijde van de verlening. Voorts heeft ingevolge het bepaalde in lid 4 het college de bevoegdheid de bevoorschotting aan te passen indien daartoe aanleiding bestaat.
Artikel 14. Aanvullende weigerings- en intrekkingsgronden
Eerste lid
Naast de weigeringsgronden die zijn neergelegd in de algemene subsidieverordening weigert het college de subsidie in ieder geval als in de rangschikking van aanvragen overeenkomstig artikel 6, 7, of 8, niet ten minste 60 punten zijn behaald.
Tweede lid
Daarnaast kan een subsidie worden geweigerd als niet is voldaan aan één van de in deze regeling genoemde eisen of als uit de aanvraag naar oordeel van het college onvoldoende is gebleken dat de aanvrager de gehele subsidieperiode in staat zal zijn te beschikken over het in kwalitatief en kwantitatief opzicht benodigde personeel en materieel om de subsidiabele activiteiten uit te voeren. Het college is in deze gevallen niet verplicht, maar wel bevoegd de subsidie te weigeren.
Derde lid
Intrekking van verleende subsidie zal op grond van het derde lid volgen als de certificering, bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet, wordt ingetrokken.
Vierde lid
Intrekking van verleende subsidie is op grond van het vierde lid mogelijk wanneer het college het niet langer aannemelijk acht dat de subsidieontvanger gedurende de verdere looptijd van de subsidie in staat zal zijn te beschikken over het in kwalitatief en kwantitatief opzicht benodigde personeel en materieel om de subsidiabele activiteiten uit te voeren, danwel er sprake is van frauduleus handelen, of een handelen van bestuurders van de subsidieontvanger dat naar het oordeel van het college de
zorgcontinuïteit en/of de regelmatige uitvoering van de maatregelen in gevaar brengt. Hier geldt ook dat de intrekking van de subsidie geen plicht, maar een bevoegdheid is.
Artikel 15. Aanvullende verplichtingen van subsidieontvanger
Met de aanvullende subsidieverplichtingen kunnen bepaalde werkwijzen en handelingen
‘afgedwongen’ worden, in die zin dat het verplichtingen zijn waaraan subsidieontvangers zich bij de uitvoering te houden hebben. Doen zij dat niet, dan lopen ze het risico gekort te worden op hun subsidie (kan tot nihil). Het gaat hierbij om verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Eerste lid
Naast de verplichtingen op grond van de Awb, de Algemene subsidie verordening en de andere verplichtingen die uit deze regeling voortvloeien, dienen subsidieontvangers te voldoen aan een aantal aanvullende verplichtingen. Onder sub a tot en met g zijn deze opgesomd, waaronder het voldoen aan berichtenverkeer en verscheidene situaties waarin er sprake is van een actieve meldingsplicht.
Tweede lid
In het tweede lid is neergelegd dat de subsidieontvanger door middel van een kwartaalrapportage een aantal gegevens dient te overleggen. Teneinde deze rapportage te vergemakkelijken stelt het college hiervoor een format op.
Derde lid
In aanvulling op de gewenste kwartaalrapportage als bedoeld in lid 2 zal de subsidieontvanger per kalenderjaar inzicht geven in het aantal ontvangen klachten (en de afhandeling daarvan) en verkregen gegevens inzake resultaatmeting en klanttevredenheid.
Vierde lid
Hierin is neergelegd dat van de rapportageafspraken als bedoeld in leden 2 en 3 kan worden afgeweken.
Vijfde lid
Overeenkomstig dit lid moet de subsidieontvanger het onverwijld schriftelijk bij het college melden als de financiële situatie substantieel verslechtert, wat de uitkomst is van de jaarlijkse controle met betrekking tot het nog voldoen aan het normenkader, het ontstaan van wachttijden en de acties die de gecertificeerde instelling daarop neemt, en de uitkomst van eventuele Inspectieonderzoeken. Het college wil hier onverwijld van op de hoogte gesteld worden, waarbij specifiek wordt opgemerkt dat het afschrift wenst te ontvangen van de jaarlijkse toetsing ingevolge artikel 3.2.3 van het Besluit Jeugdwet (auditrapportage).
Deze informatieverplichting geldt naast die van artkel 13 van de ASV, op grond waarvan een subsidieontvanger onverwijld schriftelijk aan het college moet melden als het aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht. Daarmee is ook artikel 4.71 van de Awb van toepassing.
Zesde lid
De subsidieontvanger heeft voorafgaande toestemming van het college nodig voor het verrichten van de rechtshandelingen, genoemd in artikel 4:71, eerste lid, onder a tot en met f en h tot en met j van de Awb, voor een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor het aangaan van samenwerkingen met anderen dan de onderaannemers en voor substantiële wijzigingen van de bescheiden, genoemd in artikel 11, eerste lid.
Artikel 16. Egalisatiereserve
Subsidieontvangers streven ernaar een egalisatiereserve te vormen tot een maximum van 5% van het bedrag van de subsidieverlening in enig jaar. Overeenkomstig artikel 4:72, eerste en tweede lid, van de Awb komt hieraan het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste onderscheidenlijk ten laste.
De egalisatiereserve werkt zo als een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.
Op grond van het tweede lid mag het deel van de egalisatiereserve dat is opgebouwd met subsidie op grond van deze regeling uitsluitend worden aangewend voor het uitvoeren van
activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Overeenkomstig artikel 4:72, derde en vierde lid, van de Awb moet de egalisatiereserve voorts zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk worden belegd en wordt de van de egalisatiereserve genoten rente aan de egalisatiereserve toegevoegd.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 4:72, vijfde lid, van de Awb bepaald dat als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd, de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken, de subsidie wordt beëindigd of de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden, dat de subsidieontvanger dan ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig is naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.
Artikel 17. Subsidievaststelling
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt gedurende de looptijd van de subsidie jaarlijks uiterlijk ingediend voor 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar. Een aanvraag bevat een door een bevoegde functionaris ondertekende bestuursverklaring, een overzicht van de uitgevoerde gesubsidieerde activiteiten, een productieverantwoording conform het afgesproken format, het op het betreffende kalenderjaar ziende jaardocument maatschappelijke verantwoording en een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.
Artikel 18. Afwijkingen in het kader van het zorgdragen voor toereikend aanbod
Met dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid van het college om af te wijken
van de bepalingen omtrent de looptijd van de subsidie (artikel 3), het aantal te verlenen subsidies (artikel 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, eerste lid, de indieningstermijn
van de aanvraag (artikel 10) en de beslistermijn (artikel 12), als het van oordeel is dat dit noodzakelijk is om zorg te dragen voor een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten.
Als het college van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik maakt, maakt het op passende wijze bekend gedurende welke periode aanvragen kunnen worden ingediend, voor welke subsidiabele activiteiten subsidie kan worden verleend, aan hoeveel aanvragers en volgens welke van de in artikelen 6, 7 en 8 opgenomen criteria de aanvragen zullen worden gerangschikt, alles voor zover van toepassing. Een passende wijze van bekendmaking betekent in ieder geval dat de bekendmaking tijdig, adequaat en duidelijk is, zodat potentiële gegadigden in staat gesteld worden daar kennis van te nemen en hun handelen daarop af te stemmen.