SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 10 januari 2013 Kenmerk: 12/36
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
xx. X. Xxxxxxxxxxx, wonende te Arnhem, voorzitter, xx. X. Xxxxx, wonende te Heeze,
X. Xxxxxxx, wonende te Goes,
bijgestaan door xx. xx. X.X.X. Xxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen
in de zaak van:
de stichting A., gevestigd te Z., eiseres,
gemachtigde: mr. J.H. Plantenga, tegen
B.,
wonende te Y., verweerster,
gemachtigde: xx. X. Xxxxxxxxxx.
Partijen worden aangeduid als de stichting en verweerster.
1. De procedure
1.1 De stichting heeft dit geding bij brief van 8 november 2012 aanhangig gemaakt onder indiening van de memorie van eis (met 21 producties). Op 14 december 2012 heeft zij een viertal nadere producties ingediend (nummers 22 t/m 25). Zij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen haar en verweerster op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van gewichtige redenen, zoals bedoeld in artikel 7:685 BW, met veroordeling van verweerster in de kosten van deze procedure.
1.2 Verweerster heeft bij memorie van antwoord, met achttien producties, verweer gevoerd. Zij heeft daarbij primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair heeft zij verzocht tot toekenning van een schadevergoeding van
€ 155.954,--. Zowel primair als subsidiair heeft zij verzocht de stichting te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief de kosten van haar gemachtigde.
1.3 Op 14 december 2012 heeft de gemachtigde van de stichting nadere producties ingediend (genummerd 22 t/m 25). Op dezelfde datum heeft de gemachtigde van verweerster eveneens een nadere productie ingediend (nummer 19) en op 19 december nog een aantal (genummerd 19 t/m 26).
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Amsterdam op 20 december 2012. De stichting was vertegenwoordigd door de heer X., lid van de raad van bestuur van het ziekenhuis (hierna: raad van bestuur), bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door de heer X., unitvoorzitter B T (hierna: BVT), en mevrouw X. (adviseur P&O). Verweerster is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigden van beide partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Verweerster is werkzaam in het door de stichting in stand gehouden ziekenhuis (hierna naast de stichting ook wel aangeduid als het ziekenhuis) als medisch specialist (nucleair geneeskundige) in loondienst vanaf 1 december 2008. Nucleaire geneeskunde maakt onderdeel uit van de unit BVT. Op de arbeidsovereenkomst zijn de Arbeidsvoorwaardenregeling medisch specialisten (verder: AMS) en de CAO Ziekenhuizen van toepassing. Per 13 juli 2012 is verweerster op non-actief gesteld. Bij vonnis in kort geding van dit Scheidsgerecht van 26 november 2012 (SG KG 12/35) is de stichting onder meer veroordeeld om de non-actiefstelling van verweerster op te heffen. Daarna heeft zij haar werkzaamheden tot op heden hervat.
2.2 In een brief aan verweerster van F., (destijds) lid van de raad van bestuur van de stichting, van 16 juni 2009 staat onder meer het volgende:
‘Hierbij bericht ik u dat u gerekend met ingang van 1 april 2009 in aanmerking komt voor een complementaire toeslag medisch specialist manager II ad. 15% van uw salaris.’
2.3 In een brief van het G-Ziekenhuis van 19 april 2010 aan de heer X., bedrijfsleider BVT in het ziekenhuis, is onder meer het volgende opgenomen:
‘Hierbij de tarieven voor PET/CT onderzoeken zoals overeengekomen. Er wordt rekening gehouden met onderstaande voorwaarden:
- Per jaar worden er minimaal 50 PET/CT onderzoeken voor het A. uitgevoerd.’
2.4 Op 27 mei 2010 heeft de RVE-voorzitter (RVE staat voor Resultaat Verantwoordelijke Eenheid) BVT namens de stichting aan verweerster een ‘waarschuwing’ gegeven met een brief waarin onder meer het volgende opgenomen is:
‘Voor het feit dat u op 7 mei 2010 als nucleair geneeskundige/medisch manager onbevoegd en buiten medeweten van het RVE-management het personeel van de afdeling nucleaire geneeskunde hebt geïnformeerd over een mogelijke wijziging in de operationele leiding van de afdeling nucleaire geneeskunde vanwege het naar uw mening gebrek aan vakinhoudelijke kennis van het huidige paramedische hoofd, de
heer X., ontvangt u een waarschuwing. Er was immers, in het overleg met de Raad van Bestuur besloten dat de RVE-leiding eerst oriënterende gesprekken zou voeren met de senior medisch nucleair werkers om daarna te bepalen hoe met de situatie moet worden om gegaan.
Door uw handelwijze is onrust en onduidelijkheid bij de betrokkenen ontstaan. Uw handelswijze is niet acceptabel en heeft buiten medeweten van het RVE-management plaatsgevonden. Van iemand van uw functieniveau had een meer verstandige, weloverwogen, manier van handelen verwacht mogen worden.
Wij hebben de Raad van Bestuur op de hoogte gebracht van uw handelswijze en dit schrijven is tot stand gekomen in onderling overleg. Wij verwachten dat u zich in het vervolg houdt aan de formele lijnen binnen de organisatie en aan uw bevoegdheden als nucleair geneeskunde/medisch manager.’
2.5 In een brief van 26 september 2011 heeft de voorzitter van de raad van bestuur van het Medisch Centrum J. aan de stichting gemeld dat het J. de afgelopen maanden nauwelijks afnameverzoeken van PET-CT scans van het ziekenhuis had ontvangen en haar gesommeerd de productieafname te hervatten conform haar verplichtingen uit de K.-overeenkomst van 11 november 2009.
2.6 In een brief van de raad van bestuur van de stichting aan de ‘Nucleair geneeskundigen
A. van 7 oktober 2011 staat onder meer het volgende:
‘Bij de brief van 26 september jl. liet de heer P, voorzitter RvB van het J., ons weten dat het A. zich niet houdt aan productieafspraken die onderling zijn overeengekomen in het kader van K. (…)
Aan u dan ook het dringende verzoek de productie te hervatten conform het afgesproken niveau. Mocht bij de jaarafsluiting blijken dat het niveau niet wordt gehaald, dan is de Raad van Bestuur genoodzaakt de schade door te belasten aan uw RVE.’
2.7 In het definitieve verslag van de visitatie van de afdeling nucleaire geneeskunde van het A. van 15 februari 2011 staat onder meer het volgende:
‘B. De visitatiecommissie heeft gesproken met dhr. C., lid raad van bestuur.
(…)
De heer X. geeft aan dat er geen klachten zijn met betrekking tot de nucleair geneeskundige zorg. De nucleair geneeskundigen vormen samen met de klinisch fysicus een goed team en werken goed samen met andere specialisten.
(…)
De heer X. ondersteunt de ambitie van de nucleair geneeskundigen om samen met het L.-Ziekenhuis en M.-Ziekenhuis een eigen PET/CT-camera te realiseren. Deze ambitie sluit goed aan bij de visie van het A. om intensiever samen te werken met het M.-
Ziekenhuis. De volgende stap is om een businesscase op te stellen met een sluitende financiering.’
2.8 Op 17 januari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder anderen) C. en verweerster. In het (concept)verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende:
‘In de maand december 2011 zijn 8 patiënten verwezen naar het G.-Ziekenhuis te X. voor het ondergaan van PET/CT onderzoeken. Deze verwijzingen gaan in tegen een eerder gegeven schriftelijke opdracht van de Raad van Bestuur, dd 7 oktober 2011 (…)
(…)
Nucleair geneeskundige [verweerster] erkent dat zij opdracht heeft gegeven om de aanvragen voor PET/CT onderzoek op medische gronden naar het G.-Ziekenhuis te X. heeft verwezen (…). Als reden noemt zij dat de PET/CT apparatuur van X. niet in gebruik was van 5 december 2011 t/m 9 december 2011 vanwege ongepland groot onderhoud. (…)
Nucleair geneeskundige [verweerster] zegt dat de gang van zaken haar spijt en zij zich niet heeft gerealiseerd dat zij met de RVE-leiding overleg had moeten plegen maar dat niet heeft gedaan.’
2.9 Op 8 juni 2012 heeft het de stichting in een brief aan verweerster onder meer het volgende geschreven:
‘Op 16 juni 2009 heeft u een brief ontvangen (…), met het bericht dat u in aanmerking komt voor een complementaire toeslag “medisch specialist manager II”. De afgelopen jaren heeft u die toelage ook daadwerkelijk ontvangen. (…)
Onlangs is echter gebleken dat (…) taken, die horen bij de complementaire bijdrage, in uw functie niet (meer) tot uw takenpakket behoren. (…)
Doordat u al geruime tijd, naar nu gebleken ten onrechte, de toelage heeft ontvangen, hebben wij besloten om de betaling daarvan niet per direct stop te zetten en aan u een overgangsperiode te geven. Daarom is besloten om met ingang van 1 oktober a.s. de toelage stop te zetten.’
De stichting is in voormeld kort geding veroordeeld de betaling van deze toelage te hervatten.
2.10 In een e-mail bericht van (maandag) 18 juni 2012 (15:13 uur) van verweerster aan N. (klinisch fysicus op de afdeling nucleaire geneeskunde in het ziekenhuis), O. (nucleair geneeskundige op dezelfde afdeling, de directe collega van verweerster) en D. heeft zij onder meer het volgende geschreven:
‘Bij deze agenda voor NG stafoverleg op woensdag a.s.
1. Mededelingen
2. Aandacht punten
a) hoe zien we de afdeling NG in de toekomst
b) PET/CT P.
c) beeldkoppeling X./L.
3. Wat ter sprake komt’
2.11 Op dezelfde dag (19:25 uur) heeft D. in een reactie op voornoemd bericht geschreven:
‘Allen,
Ik ben er helaas niet bij, heb al een andere afspraak. Groet,
D.
2.12 Op 21 juni 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen D. en verweerster. In het verslag van dit gesprek (gedateerd 22 juni 2012) is onder meer het volgende opgenomen:
‘Als het gaat om beleid dan is het unitmanagement (unitvoorzitter en bedrijfsleider) hiervoor verantwoordelijk. [Verweerster] zal betrokken worden bij het opstellen van beleid, maar heeft geen primaire verantwoordelijkheid of bevoegdheid hierin. (…) Als zij dingen signaleert of ontwikkelingen ziet binnen de markt, bespreekt zij dit met het unitmanagement.
(…)
Relatiebeheer
Relatiebeheer en eventuele samenwerkingsactiviteiten met andere organisaties moet worden vormgegeven door unitmanagement BVT. Dit betekent concreet dat gesprekken met leveranciers en eventuele samenwerkingspartners niet meer direct op eigen initiatief door [verweerster] gevoerd worden, maar op aanwijzing van het unitmanagement. (…)
[Verweerster] heeft nu regelmatig contact met de firma Q.. D. geeft aan dat hij niet meer wil dat [verweerster] hier contact mee heeft.’
2.13 In een e-mail van mevrouw X. van het S. te W. van 10 juli 2012 aan C. staat onder meer het volgende:
‘Vorige week heb ik in het P.-verband een overleg gehad met [verweerster] en de heer
N. uit het A. in verband met het maken van een business case voor een PET CT.
In deze vergadering kwam aan de orde dat het A. een betere prijs heeft bedongen voor de PET CT’s dan voorheen het geval was. Uiteraard zouden wij vanuit het S. graag de prijs die wij betalen willen vergelijken met de prijs die het A. op dit moment betaald. Volgens [verweerster] betaald het A. nu 700 euro voor een CT low dose en voor een PET met contrast 800 euro. Graag zou ik, indien mogelijk, van u de exacte bedragen ontvangen.’
2.14 Naar aanleiding van deze e-mail heeft op 13 juli 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer C., D. en verweerster. Bij de stukken bevindt zich een verslag van dit gesprek gedateerd 13 juli 2012 opgemaakt door de stichting. In dit verslag staat onder meer:
‘C. wil graag toevoegen dat er door de Raad van Bestuur aan [verweerster] geen verzoek is gedaan om in P.-verband een onderzoek te doen naar de aanschaf PET CT. (…)
C. geeft aan dat het delen van prijzen/bedrijfsinformatie, met anderen ziekenhuizen not-done is in een aanbestedingstraject. Door het delen van prijsinformatie met derden bestaat er het risico van het plegen van een economisch delict. Dit zou [verweerster] moeten weten volgens C..
C. refereert naar eerdere gebeurtenissen in het verleden waar [verweerster] bij betrokken is geweest en waar verslag van gedaan is: in mei 2012 (..) in januari 2012 (en) in juni 2012 (..). C. geeft aan dat het bovenstaande ertoe heeft geleid dat het vertrouwen is geschaad. Er moet een werkbare relatie zijn en die is er nu niet meer.
Afsluiting en vervolg
[Verweerster] wordt per direct vrijgesteld van werk. [Verweerster] vraagt nog of ze niet mag blijven werken totdat het allemaal geregeld is, maar X. geeft aan dat dit niet verstandig is en blijft bij zijn besluit dat [verweerster] vrijgesteld wordt.’
2.15 Op dezelfde dag (13 juli 2012) schrijft de stichting (C.) een brief aan verweerster met daarin onder meer het volgende:
‘Vandaag hebben wij een gesprek gehad. (…) Aanleiding voor dit gesprek is een mail van 10 juli jl. die ik heb ontvangen. In deze mail staat dat u uitspraken hebt gedaan over een nog af te sluiten deal met betrekking tot een PET CT en over prijzen.
De Raad van Bestuur heeft besloten, zoals ook vermeld in bijgevoegd gespreksverslag, dat er een situatie is ontstaan waarbij het vertrouwen is geschaad, wat aanleiding is om ontslag te gaan aanvragen bij het scheidsgerecht.
Conform afspraak zou ik graag voor woensdag 18 juli a.s. van u vernemen welk traject wij gaan inzetten voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.’
2.16 Nadien is tussen de toenmalige rechtsbijstandverlener van verweerster en de gemachtigde van de stichting gecorrespondeerd over een oplossing in der minne. Bij de stukken bevindt zich onder andere een e-mail van 7 augustus 2012, waarbij namens verweerster een verbeterde versie van het gespreksverslag van 13 juli 2012 is toegezonden. Daarin staat voor zover hier van belang:
‘Cliënte betreurt het dat er niet beter gecommuniceerd is. Ook heeft zij aangegeven dat er geen sprake is van een vertrouwensbreuk. Zij is het dan ook niet eens met de op non actief stelling (de vrijstelling van werk). Cliënte wil haar functie van medisch specialist weer uitoefenen en houdt zich beschikbaar voor haar werk.’
2.17 De stichting heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in hoofdzaak aangevoerd dat er sprake is geweest van een reeks van incidenten met een oplopend tempo (respectievelijk in de periode mei 2010, november/december 2011 en juni 2012), die geleid hebben tot een vertrouwensbreuk. Verweerster heeft daarbij een eigen koers gevaren en gehandeld in strijd met instructies van het bestuur. Ter zitting heeft de stichting bevestigd dat een medisch disfunctioneren of gebrek aan samenwerking van verweerster niet ten grondslag ligt aan het ontbindingsverzoek.
2.18 Tegenover de stellingen van de stichting heeft verweerster zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de drie incidenten, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, geen rechtvaardiging vormen voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Verweerster wil graag blijven werken in het ziekenhuis en zich er voor inzetten om, eventueel onder leiding van een mediator, weer tot een goede werkverhouding te komen.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 16 van de arbeidsovereenkomst en staat tussen partijen niet ter discussie.
4. De beoordeling
4.1 Het verzoek van de stichting strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering van de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te beëindigen. De gestelde verandering van de omstandigheden bestaat hierin dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren als gevolg van drie incidenten, die hierna zullen worden besproken. Hoewel de stichting erkent dat verweerster een bekwaam medisch specialist op haar vakgebied is, hebben de incidenten wel geleid tot onrust op de werkvloer en bij de relaties van het ziekenhuis. Gebrek aan samenwerking is echter niet aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd. Verweerster heeft terecht erop gewezen dat volgens de AMS voor de beëindiging van de arbeidsverhouding alleen reden kan zijn bij “klemmende omstandigheden”. Deze maatstaf wijkt echter niet wezenlijk af van die van artikel 7:685 BW, doch brengt mee dat niet te snel van gewichtige redenen kan worden gesproken.
4.2 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de drie incidenten niet kunnen rechtvaardigen dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren. De kern van het verwijt dat aan verweerster wordt gemaakt, bestaat hierin dat verweerster een eerdere waarschuwing en daarop volgende instructies van de raad van bestuur heeft genegeerd, waardoor het bestuur in ernstige mate wordt gehinderd in de uitoefening van zijn taak en verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken. Bij geen van de incidenten is hiervan echter sprake geweest. De stichting heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerster niet bereid zou zijn zich te gedragen zoals van een medisch specialist binnen een zorginstelling mag worden verwacht. In het bijzonder blijkt uit de drie incidenten niet dat verweerster een gebrek aan bereidheid heeft zich te voegen naar de in de organisatie bestaande regels en afspraken.
4.3 Wat het eerste incident betreft is naar het oordeel van het Scheidsgerecht niet méér komen vast te staan dan dat verweerster zich op een minder gelukkige wijze heeft uitgelaten over een mogelijke wijziging in de leiding van de afdeling. Zelfs als de door de stichting gestelde en door verweerster betwiste versie van het gebeurde juist is, kan aan dit incident niet de ernst worden toegekend die de stichting daarin ziet. Het incident is bovendien al geruime tijd geleden geschied. Het feit dat de stichting heeft gemeend aan verweerster een waarschuwing te moeten geven, waarbij verweerster zich heeft neergelegd, kan na zo veel tijd geen gewicht meer in de schaal werpen, zeker nu niet gebleken is dat deze waarschuwing berustte op meer dan alleen dit incident, dat op zichzelf een zo zware maatregel niet rechtvaardigde.
4.4 Verweerster heeft in of omstreeks december 2011 zes of zeven patiënten verwezen naar het G.-Ziekenhuis voor een PET-CT-scan en daarbij gehandeld in strijd met de afspraak dat deze verwijzing had moeten geschieden naar het J., waarmee het ziekenhuis samenwerkte op basis van productieafspraken. De enkele omstandigheid dat verweerster daarmee handelde in strijd met de instructies op dit punt, is niet voldoende om haar een ernstig verwijt te maken, omdat de omstandigheden op grond waarvan verweerster heeft gemeend aldus te moeten handelen daarbij een belangrijke rol spelen. Verweerster heeft aangevoerd dat zij in één geval heeft gehandeld op verzoek van een patiënt met de bedoeling dat deze tijdig voor Kerstmis van dat jaar een onderzoek zou krijgen en dat zij in de andere gevallen heeft verwezen omdat de apparatuur bij het J. buiten gebruik was. Een andere patiënt (van 24 november 2011) wilde zelf naar het G.- Ziekenhuis en niet naar het J.. Hoewel de stichting een en ander (deels) heeft weersproken, acht het Scheidsgerecht de lezing van verweerster de meest aannemelijke, nu verweerster in de voorafgaande en in de opvolgende periode steeds zonder interventie van het management heeft gehandeld volgens de gemaakte afspraken. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door dit beperkt aantal gevallen schade van enige betekenis heeft geleden. De overgelegde facturen van het J. laten zien dat de afgesproken productie niet is gehaald, maar het aantal verwijzingen waarover het hier gaat is te gering om het hoge bedrag van deze facturen te kunnen verklaren. Er is ook hier geen sprake van een ernstig incident. Verweerster heeft als medisch specialist wel de verplichting in goed overleg met het bestuur van het ziekenhuis te handelen en daarin is zij in zekere mate tekortgeschoten, doch daar staat tegenover dat zij de zorg voor de patiënten heeft laten prevaleren en dat zij deze patiënten heeft verwezen naar het G.-Ziekenhuis, waarmee ook een overeenkomst bestond. Het incident levert onvoldoende grond op voor het opzeggen van het vertrouwen in verweerster.
4.5 Het derde incident betreft het zogenoemde P.-overleg. Verweerster heeft daaraan deelgenomen op verzoek van medisch directeur X., werkzaam in het A., en dus niet op eigen initiatief. Haar aanwezigheid daar was bekend bij het management (zie hiervoor in 2.11). Ook al had verweerster zich bij dat overleg moeten onthouden van uitlatingen over prijzen, dan valt niet in te zien waarom zij de positie van de stichting ernstig heeft geschaad. De stichting heeft wel gesteld dat dit is gebeurd, maar zij heeft deze stelling niet voldoende concreet onderbouwd. Het aanbestedingstraject was al (vrijwel geheel) achter de rug en het overleg was niet bedoeld om deze aanbesteding te beïnvloeden. Ook als wordt aangenomen dat verweerster hier verwijtbaar verkeerd heeft gehandeld, is dat geen reden om aan te nemen dat zij zich ontoelaatbaar onbetrouwbaar gedraagt.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat verweerster niet bereid zou zijn haar fouten te corrigeren.
4.6 De stichting heeft naar het oordeel van het Scheidsgerecht wat de drie incidenten betreft de verhoudingen nodeloos op scherp gezet door telkenmale uit te gaan van de veronderstelling dat verweerster met haar gedragingen ten toon spreidde dat zij zich niets gelegen laat liggen aan het bestuur van het ziekenhuis. Voor deze veronderstelling is onvoldoende grond aanwezig. In de verhouding tussen bestuur en medisch specialist dienen vertrouwen en respect voorop te staan en verondersteld te worden. Er zijn geen aanwijzingen buiten de drie incidenten dat verweerster in dit opzicht tekortgeschoten is.
4.7 Het Scheidsgerecht verwijst ten slotte nog naar en sluit zich aan bij de overwegingen van de fungerend voorzitter in zijn tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 26 november 2012 (SG KG 12/35).
4.8 De stichting heeft erop gewezen dat inmiddels een nieuwe situatie is ontstaan omdat verweerster na geruime tijd niet gewerkt te hebben, op aanwijzing van de fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht tot haar werkzaamheden is toegelaten. De collega van verweerster heeft zich ziek gemeld en volgens de stichting zijn er spanningen ontstaan op de afdeling. Deze omstandigheden kunnen geen grond opleveren om het verzoek toe te wijzen, al was het maar omdat zij daaraan niet ten grondslag zijn gelegd. Ook is niet voldoende gebleken dat deugdelijke pogingen zijn ondernomen om de onrust rond verweerster weg te nemen en haar in staat te stellen eventueel verstoorde verhoudingen te herstellen. Nu de stichting zonder voldoende grond verweerster op non-actief heeft gesteld, mag van het management worden verwacht dat volle medewerking en ondersteuning wordt verleend aan een succesvolle hervatting van de werkzaamheden van verweerster.
4.9 Verweerster heeft een groot belang bij behoud van haar werk, omdat het voor haar moeilijk zal zijn een andere passende baan op het gebied van haar specialisme te vinden. Zij mag gelet op haar inzet van de stichting verlangen dat zij in de gegeven omstandigheden haar vak kan blijven uitoefenen. Daar komt bij dat zij heeft gesteld dat zij met haar directe collega (O.) op een constructieve basis in gesprek is over voortzetting van de gezamenlijke werkzaamheden. Van problemen in de samenwerking met deze collega voorafgaand aan haar schorsing is niet gebleken.
4.10 De stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld (i) in de kosten van het Scheidsgerecht, die zullen worden verrekend met het door haar betaalde voorschot, en (ii) ook, tot de hierna te vermelden hoogte, in de kosten van de rechtsbijstand van verweerster voor het voeren van deze procedure.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht, beslissende bij wege van arbitraal vonnis:
5.1 wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
5.2 veroordeelt de stichting in de kosten van het Scheidsgerecht. Deze kosten bedragen
€ 6.987,11 en zullen worden verrekend met het door de stichting betaalde voorschot;
5.3 veroordeelt de stichting voorts om aan verweerster te betalen de som van € 10.000,-- als bijdrage in de kosten van rechtsbijstand van verweerster.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 10 januari 2013 aan partijen verzonden.