DOORLOPENDE TEKST VAN DE STATUTEN VAN DE STICHTING:
DOORLOPENDE TEKST VAN DE STATUTEN VAN DE STICHTING:
Stichting Brocacef Pensioenfonds, gevestigd te Utrecht, per 25 november 2019.
STATUTEN
Artikel 1 Naam en Zetel
1. De Stichting draagt de naam: Stichting Brocacef Pensioenfonds.
2. De Stichting is gevestigd te Maarssen.
Artikel 2 Begripsbepalingen
1. Werkgever:
Brocacef Groep N.V., statutair gevestigd te Maarssen, ingeschreven in het handelsregister met nummer 30122110.
Als werkgever wordt eveneens aangemerkt de vennootschap, waarvan de aandelen geheel of ten dele, direct of indirect, in handen zijn van Brocacef Groep N.V. en die daartoe in de zin van de statuten en het reglement van de Stichting door de Directie van Brocacef Groep N.V. is aangewezen. De statuten en het reglement van de Stichting zijn dienovereenkomstig op deze vennootschap van toepassing.
2. Directie:
de Directie van Brocacef Groep N.V.
3. Bestuur:
het Bestuur van Stichting Brocacef Pensioenfonds.
4. Ondernemingsraad:
de Centrale Ondernemingsraad bij Brocacef Groep N.V.
5. Reglement:
het reglement van de Stichting als bedoeld in artikel 14 van deze statuten.
6. Deelnemer(s):
een ieder, die overeenkomstig het reglement aan de pensioenregeling deelneemt.
7. Pensioengerechtigde(n):
een ieder die op grond van het Reglement een uitkering van de Stichting ontvangt.
8. Belanghebbende(n):
een ieder die als deelnemer, gewezen deelnemer of nagelaten betrekking van een gewezen deelnemer rechten kan ontlenen of meent te kunnen ontlenen aan het bepaalde in de statuten onderscheidenlijk het reglement van de Stichting.
9. Geschil:
het geschil tussen de Stichting en een belanghebbende over de wijze waarop de statuten en het reglement van de Stichting zijn of zullen worden toegepast, waarbij de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat hij in zijn rechten jegens de Stichting is of zal worden geschaad; als geschil in de zin van deze statuten wordt niet aangemerkt een geschil dat met de belanghebbende is gerezen in de uitoefening van diens lidmaatschap van het Bestuur.
10. Klacht:
een verklaring dat belanghebbende zich, ofschoon zijn rechtspositie niet is geschaad, op incorrecte wijze door de Stichting bejegend acht.
11. Uitvoeringsovereenkomst:
de overeenkomst tussen de Werkgever en de Stichting, waarin de rechten en verplichtingen van Werkgever en de Stichting voortvloeiend uit de statuten en het
reglement worden vastgelegd, tezamen met al het geen jegens elkaar verdere vastlegging behoeft.
12. Toezichthouder:
de Stichting Autoriteit Financiële Markten en/of de Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
Artikel 3 Doel
1. De Stichting heeft ten doel, overeenkomstig door het Bestuur te stellen regels, ouderdoms-, partner- en wezenpensioenrechten toe te kennen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nagelaten betrekkingen, door middel van het sluiten van individuele hetzij algemene aanvullende pensioenovereenkomsten met Deelnemers.
2. Ter bereiking van het in lid 1 omschreven doel is het Bestuur bevoegd of – indien de Toezichthouder dit op grond van de Pensioenwet noodzakelijk acht (binnen een door de Toezichthouder te stellen termijn) – verplicht om middelen van de Stichting aan te wenden tot herverzekering of overdracht van alle of een deel van de risico’s, voortvloeiende uit de door de Stichting aangegane pensioenverplichtingen aan een of meer maatschappijen van levensverzekering, die krachtens het bepaalde in de Pensioenwet bevoegd zijn als zodanig op te treden.
3. De Stichting werkt volgens een door het Bestuur vastgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota. In de actuariële en bedrijfstechnische nota wordt in elk geval een omschrijving opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet.
De actuariële en bedrijfstechnische nota alsmede wijzigingen daarvan worden door het Bestuur onverwijld aan de Toezichthouder overgelegd. De regels bij of krachtens de Pensioenwet alsmede de door de Toezichthouder op te stellen regels zullen bij de opstelling van de actuariële en bedrijfstechnische nota in acht worden genomen.
Artikel 4
Bestuur en (overige) beleidsbepalers
1. Het pensioenfonds kent een paritair bestuur, dat bestaat uit minimaal zes bestuursleden en maximaal acht leden, met inachtneming van het bepaalde in lid 2.
2. Het Bestuur kan besluiten het aantal bestuursleden tot ten hoogste acht uit te breiden door maximaal twee externe onafhankelijke deskundigen, niet zijnde directe vertegenwoordigers van de Belanghebbenden bij het pensioenfonds, op basis van een specifiek profiel te benoemen of door het aantal vennootschapsbestuursleden als bedoeld in lid 4 met maximaal twee uit te breiden, dan wel een combinatie daarvan.
3. Slechts natuurlijke personen kunnen bestuurslid zijn.
4. In geval het Bestuur uit zes bestuursleden bestaat, worden:
- twee bestuursleden (vennootschapsbestuursleden) door de Directie voorgedragen uit de Deelnemers;
- twee bestuursleden (deelnemersbestuursleden) door de Ondernemingsraad voorgedragen uit de Deelnemers;
- twee bestuursleden (pensioengerechtigdenbestuursleden) door de Pensioengerechtigden en/of het Bestuur kandidaat gesteld uit de Pensioengerechtigden en, indien er in een vacature geen of minder dan twee kandidaten uit de Pensioengerechtigden zijn, uit de Deelnemers. De voorgedragen pensioengerechtigdenbestuursleden worden gekozen door de
Pensioengerechtigden volgens een kiesreglement.
In geval van een bestuur van zes leden kan het Bestuur besluiten ten hoogste twee externe onafhankelijke deskundigen, niet zijnde directe vertegenwoordigers van de Belanghebbenden bij het pensioenfonds, op basis van een specifiek profiel te benoemen. In afwijking van het bepaalde in lid 4 zal allereerst het aantal vennootschapsbestuursleden worden verminderd tot één en vervolgens het aantal deelnemersbestuursleden worden verminderd tot één.
5. De benoeming van bestuursleden vindt in alle gevallen plaats door het Bestuur.
6. Het Bestuur brengt elke benoeming van een nieuw bestuurslid en ieder ander persoon die het beleid van de Stichting (mede) bepaalt, vooraf ter kennis aan de Toezichthouder. Hij of zij verkrijgt de krachtens deze statuten en de wet bij de functie behorende rechten en verplichtingen niet, indien is gebleken dat de Toezichthouder niet met de benoeming instemt. Voor het vaststellen van de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bestuursleden en andere personen die het beleid van de Stichting bepalen of mede bepalen, zal door het Bestuur worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet en de beleidsregels van de Toezichthouder.
7. Het Bestuur stelt de Toezichthouder onverwijld in kennis van een wijziging van de antecedenten van een bestuurslid of een ander persoon die het beleid van de Stichting bepaalt of mede bepaalt.
8. De bestuursleden en andere personen die het beleid van de Stichting bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij de Stichting betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
9. De verdeling van de bestuursfuncties regelt het Bestuur onderling.
10. De bestuursleden worden voor de tijd van vier jaar aangewezen en treden af overeenkomstig een door het Bestuur op te stellen rooster. .
11. Een bestuurslid treedt af:
a. door bedanken;
b. door overlijden;
c. door het verstrijken van de zittingsperiode;
d. door beëindiging van het deelnemerschap anders dan door pensionering;
e. door het uittreden van de door de Directie aangewezen vennootschap met wie het bestuurslid een arbeidsovereenkomst heeft.
12. In een vacature wordt zo spoedig mogelijk na goedkeurende toetsing door de Toezichthouder voorzien; een afgetreden bestuurslid kan onmiddellijk weer worden herbenoemd met dien verstande dat een bestuurslid maximaal twee keer kan worden herbenoemd.
13. Het Bestuur stelt een procedure vast voor een periodieke evaluatie van het functioneren van het Bestuur als geheel, alsmede van de individuele bestuursleden.
14. Een bestuurslid kan door het Bestuur worden geschorst of ontslagen wegens disfunctioneren indien:
a. de desbetreffende bestuurder niet naar behoren functioneert;
b. het desbetreffende bestuurslid frequent en zonder opgaaf van geldige reden afwezig is op de bestuursvergadering;
c. zich naar het oordeel van het Bestuur een onverenigbaarheid van hoedanigheden voordoet en het desbetreffende bestuurslid na daartoe te zijn gemaand, hierin geen verandering heeft gebracht; en
d. in alle gevallen wegens gedragingen waardoor de goede naam of de belangen van de Stichting worden geschaad.
Het bestuurslid over wiens schorsing of ontslag wordt beraadslaagd, moet in de vergadering waarin de schorsing of het ontslag ter stemming wordt gebracht de gelegenheid worden geboden om te worden gehoord en heeft het recht zich te verdedigen of te verantwoorden.
Een geschorst lid, kan de aan zijn functie verbonden rechten en bevoegdheden niet uitoefenen. Een schorsing - waartoe dient te worden besloten bij unanimiteit, waarbij de stem van het desbetreffende bestuurslid buiten beschouwing blijft - die niet binnen drie maanden door een besluit tot verlenging van de schorsing of ontslag wordt gevolgd, eindigt door het verloop van die termijn. Een besluit tot ontslag dient te worden genomen bij unanimiteit waarbij de stem van het desbetreffende bestuurslid hierbij buiten beschouwing wordt gelaten en dat het besluit wordt genomen in een vergadering waarin alle leden, met uitzondering van het desbetreffende lid, aanwezig zijn.
Artikel 5
Bevoegdheden van het Bestuur
1. Het Bestuur is belast met het besturen van de Stichting.
Het Bestuur vertegenwoordigt de Stichting in en buiten rechte en is bevoegd tot alle handelingen van beschikking, waaronder uitdrukkelijk begrepen (het nemen van besluiten tot) het aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen.
2. Het dagelijks beleid van de Stichting wordt bepaald door ten minste twee personen. De Stichting wordt tegenover derden verbonden door de handtekening van tenminste twee bestuursleden, te weten één deelnemersbestuurslid of een pensioengerechtigdenbestuurslid en één vennootschaps-bestuurslid.
Het Bestuur is bevoegd het dagelijks beleid van de Stichting schriftelijk op te dragen aan andere personen dan bestuursleden, mits de Stichting beschikt over een gedetailleerde vastlegging van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de desbetreffende personen; hierbij blijft de Stichting gehouden het dagelijks beleid door ten minste twee personen tezamen te doen bepalen.
3. De onder de leden 1 en 2 bedoelde bevoegdheden kan het Bestuur geheel of ten dele overdragen aan de pensioenfondsmanager van de in artikel 9 vermelde Administratie Brocacef Pensioenfonds.
4. Uit het Bestuur wordt een beleggingscommissie gekozen van tenminste twee bestuursleden, te weten één vennootschapsbestuurslid en één deelnemersbestuurslid of pensioengerechtigdenbestuurslid.
De bij de Stichting beschikbare middelen worden door het Bestuur, binnen de richtlijnen die het Bestuur hiervoor heeft gegeven met inachtneming van redelijke eisen betreffende rendement, soliditeit en risicospreiding belegd. Bewijsstukken, akten en waardepapieren worden bewaard op door het Bestuur te bepalen veilige wijze.
De Stichting voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent- person regel welke met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten:
a. de waarden worden belegd in het belang van de belanghebbenden;
b. beleggingen in de vennootschap en/of groepsonderneming worden beperkt tot ten hoogste vijf procent (5%) van de portefeuille als geheel; beleggingen in de aangesloten ondernemingen geschieden prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie;
c. ingeval de Werkgever tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als vennootschap of groepsonderneming behoren, beperkt tot ten hoogste tien procent (10%) van de portefeuille als geheel;
d. de beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde.
De Stichting gaat geen leningen aan en treedt niet namens derde partijen als garant op, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen.
5. De bestuursleden zijn gedurende de periode van uitoefening van hun functie als bestuurslid, alsmede na hun aftreden, verplicht tot geheimhouding van hetgeen zij in en buiten de uitvoering van hun functie als zodanig vernemen of vernomen hebben.
6. De Stichting beschikt over een gedragscode, die voor de bestuursleden en eventuele medewerkers van de Stichting voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van oneigenlijk gebruik van de bij de Stichting aanwezige informatie.
7. Ieder van de bestuursleden is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuursleden zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 6 Verantwoordingsorgaan
1. Het Bestuur van de Stichting stelt een verantwoordingsorgaan in.
2. Het Bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd en over de naleving van de Code Pensioenfondsen.
3. Het verantwoordingsorgaan, bestaat uit drie leden:
a. één vertegenwoordiger namens de Werkgever;
b. één vertegenwoordiger namens de Deelnemers;
c. één vertegenwoordiger namens de Pensioengerechtigden.
Indien één van de in het derde lid genoemde geledingen geen vertegenwoordiger voor het verantwoordingsorgaan kan aandragen, zal deze geleding niet worden vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. Op het tijdstip dat de betreffende geleding wel kan voorzien in de vacature voor het verantwoordingsorgaan, zal deze geleding zitting nemen in het verantwoordingsorgaan. Tot die tijd zal de zetel in overleg tussen de twee andere geledingen worden ingevuld.
4. De leden van het verantwoordingsorgaan worden als volgt benoemd:
a. de vertegenwoordiger van de Werkgever: te benoemen door de Werkgever;
b. de vertegenwoordiger van Deelnemers: te benoemen door en uit de Deelnemers. Een Deelnemer kan zichzelf kandidaat stellen indien de voordracht door ten minste vijfentwintig Deelnemers wordt ondersteund. Ook het Bestuur is bevoegd een Deelnemer als kandidaat voor te dragen.
c. de vertegenwoordiger van de Pensioengerechtigden: te benoemen door de Pensioengerechtigden. Een Pensioengerechtigde en Deelnemer kan zich kandidaat stellen indien de voordracht door ten minste vijfentwintig Pensioengerechtigden wordt ondersteund. Het Bestuur is tevens bevoegd een kandidaat voor te dragen.
5. Ieder van de leden als bedoeld in het derde lid van dit artikel heeft een zittingstermijn van drie jaar. Aftredende leden zijn terstond herkiesbaar of herbenoembaar, met dien verstande dat het lid in zijn functie blijft totdat zijn opvolger is benoemd of gekozen, dan wel hijzelf is herbenoemd of herkozen. Het
verantwoordingsorgaan bepaalt hoe vaak een lid van het verantwoordingsorgaan kan worden herbenoemd. Bestuursleden van de Stichting kunnen geen lid zijn van het verantwoordingsorgaan.
6. Het lidmaatschap van de leden van het verantwoordingsorgaan eindigt door:
a. het verstrijken van de zittingstermijn;
b. beëindiging van het dienstverband bij de Werkgever;
c. het aanvaarden van een andere functie binnen de Stichting;
d. overlijden.
7. Een onder lid 3 sub a, van dit artikel benoemd lid kan van zijn functie worden ontheven op eigen verzoek of door een besluit van de Werkgever. Een onder lid 3 sub b van dit artikel benoemd lid kan tussentijds van zijn functie worden ontheven op eigen verzoek of door een besluit van de ondernemingsraad, namens de Deelnemers. Een onder lid 3 sub c van dit artikel benoemd lid kan van zijn functie worden ontheven op eigen verzoek, door een besluit van de meerderheid van de Pensioengerechtigden.
8. De werkwijze en rechten en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan, de verkiezingsprocedure voor de leden van het verantwoordingsorgaan en een nadere invulling van hetgeen in dit artikel is opgenomen, kan nader worden geregeld in een huishoudelijk reglement inzake het verantwoordingsorgaan.
Artikel 7 Intern toezicht
1. Het Bestuur draagt zorg voor de organisatie van een transparant intern toezicht.
2. Het intern toezicht heeft betrekking op het kritisch bezien van het functioneren van het Bestuur door onafhankelijke deskundigen.
3. Het Bestuur stelt intern toezicht in door middel van een visitatiecommissie.
4. De commissieleden worden benoemd door het Bestuur voor een periode van telkens één jaar, na raadpleging van het verantwoordingsorgaan. De commissieleden kunnen (tussentijds) worden ontslagen door het Bestuur na raadpleging van het verantwoordingsorgaan. Tevens stelt het Bestuur een profielschets op voor de leden van de visitatiecommissie, na raadpleging van het verantwoordingsorgaan.
5. De werkwijze van het intern toezicht kan nader worden geregeld in een huishoudelijk reglement.
Artikel 8 Bestuursvergaderingen
1. Het Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht.
Ter behandeling van de jaarstukken zal tenminste éénmaal per jaar worden vergaderd.
Verder zal het Bestuur, op gemotiveerd verzoek van tenminste twee van zijn leden, vergaderen.
2. De vergaderingen worden op een termijn van tenminste zes werkdagen door of namens de voorzitter bijeengeroepen. De oproep gaat vergezeld van een agenda. In spoedeisende gevallen, zulks naar beoordeling van de voorzitter, kan de vergadering op kortere termijn worden bijeengeroepen.
3. Besluiten van het Bestuur worden zonder last of ruggespraak met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen, onverminderd het bepaalde in artikel 15.
4. Elk bestuurslid heeft één stem. Bij staking van stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Blanco stemmen gelden als niet uitgebracht.
5. Het Bestuur kan ook zonder in vergadering bijeen te komen besluiten nemen.
Een dergelijk besluit komt tot stand, nadat alle bestuursleden schriftelijk een voorstel wordt gedaan, geen der bestuursleden zich vóór een daartoe door de voorzitter in redelijkheid vast te stellen datum tegen de wijze van besluitvorming heeft verzet en de meerderheid van de bestuursleden zich binnen een daartoe door de voorzitter gestelde termijn schriftelijk voor aanvaarding van dit voorstel verklaart.
6. De besluiten, die in overeenstemming met lid 5 genomen zijn, worden schriftelijk vastgelegd en door de voorzitter en een deelnemers- of pensioengerechtigdenbestuurslid voor akkoord getekend in de eerstvolgende bestuursvergadering.
7. Van de bestuursvergaderingen worden notulen gehouden door een door het Bestuur aan te wijzen notulist. Van de notulen zal aan alle bestuursleden een exemplaar worden gezonden. Op de volgende bestuursvergadering zullen de notulen ten bewijze van akkoordbevinding door de voorzitter van de bestuursvergadering en een deelnemers- of pensioengerechtigdenbestuurslid worden getekend.
Artikel 9
Administratie Brocacef Pensioenfonds
1. Alle ten behoeve van de Stichting noodzakelijke werkzaamheden worden opgedragen aan de Administratie Brocacef Pensioenfonds.
2. Het Bestuur benoemt op voordracht van de Directie, de pensioenfondsmanager van de in lid 1 vermelde Administratie.
Het Bestuur kan in overleg met de pensioenfondsmanager de overige personeelsleden benoemen.
3. De taak en de bevoegdheden van de pensioenfondsmanager worden door het Bestuur schriftelijk in een richtlijn vastgelegd.
Deze richtlijn zal ondermeer inhouden, dat het Bestuur de pensioenfondsmanager gezamenlijk met een bestuurslid machtigt om alle noodzakelijke vermogenshandelingen te verrichten, daaronder mede te verstaan noodzakelijke vermogenshandelingen voor door de beleggingscommissie goedgekeurde beleggingsproposities, die vallen binnen het kader van een door het Bestuur op te stellen beleggingsschema.
4. De pensioenfondsmanager woont in beginsel alle bestuursvergaderingen bij en voert daarin het woord maar kan niet tevens lid van het Bestuur zijn.
Artikel 10 De actuaris
Het Bestuur benoemt een waarmerkende actuaris, die jaarlijks aan het Bestuur verslag uitbrengt omtrent de actuariële positie van de Stichting en die overigens de werkzaamheden verricht die bij of krachtens deze statuten aan hem worden opgedragen. Artikel 11
De accountant
Het Bestuur benoemt van jaar tot jaar een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de controle van de jaarrekening en de aan de Toezichthouder te zenden verslagstaten, alsmede van het door het Bestuur uit te brengen schriftelijke verslag aan de deelnemers wordt opgedragen.
Artikel 12
Boekjaar en Jaarstukken
1. Het boekjaar van de Stichting loopt van één januari tot en met eenendertig december van enig jaar.
2. Jaarlijks worden binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag van de stichting, overeenkomstig titel 9 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vastgesteld en goedgekeurd door het Bestuur, met dien verstande dat de in artikel 360, derde lid, 396 en 397 van genoemd wetboek geformuleerde uitzonderingen niet van toepassing zijn.
3. In de jaarrekening en het jaarverslag wordt rekening gehouden met iedere door de Stichting uitgevoerde pensioenregeling. Het jaarverslag bevat het oordeel van het verantwoordingsorgaan en de bevindingen van het interne toezicht, alsmede een reactie van het Bestuur daarop.
4. De Stichting verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de Toezichthouder, die de Toezichthouder nodig heeft voor de uitoefening van zijn in de Pensioenwet omschreven taak. De staten omvatten uitsluitend de bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde informatie en gegevens. De staten zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant de staten.
5. De actuariële staten, gewaarmerkt door de waarmerkende actuaris, omvatten een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van de actuaris. Met zijn verklaring bevestigt de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken.
6. De door het Bestuur uitgebrachte jaarrekening en jaarverslag, tezamen met de jaarlijkse rapporten van de waarmerkende accountant en de actuaris worden ter kennis van de Directie en de Ondernemingsraad, alsmede (op verzoek) aan de (gewezen) deelnemers gebracht.
Artikel 13
Inkomsten en vermogen
1. De inkomsten van de Stichting bestaan uit:
a. het totaal van de bijdragen, die op grond van de Uitvoeringsovereenkomst, volgens de actuariële en bedrijfstechnische nota, alsmede volgens het reglement door de Werkgever aan de Stichting dienen te worden voldaan;
b. de opbrengsten uit beleggingen;
c. uitkeringen van levensverzekeringsmaatschappijen;
d. andere baten.
2. De bezittingen van de Stichting moeten tezamen met de te verwachten inkomsten toereikend zijn ter dekking van de aangegane pensioenverplichtingen.
3. Erfstellingen zullen nimmer anders mogen worden aanvaard dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
4. Het vermogen van de Stichting zal afgescheiden blijven van het vermogen van de Werkgever.
5. Het saldo in rekening-courant tussen een Werkgever en de Stichting op enig tijdstip mag nimmer een schuld van deze Werkgever aan de Stichting bedragen welke groter is dan vijftien procent (15%) van de jaarlijks door de Werkgever aan de Stichting verschuldigde bijdragen. Afwijking van deze bepaling is mogelijk voor vrijwillig door een Werkgever toegezegde bedragen, waarvan de betaling wordt vastgesteld in een afzonderlijke overeenkomst tussen de Werkgever en de Stichting, welke overeenkomst de goedkeuring van de Toezichthouder behoeft.
Artikel 14 Reglement
1. a. De wederzijdse rechten en verplichtingen tussen de Stichting en de Deelnemers worden neergelegd in een reglement en zo nodig andere reglementen en richtlijnen waarin geregeld wordt alles wat in deze statuten en in het reglement nadere regeling behoeft.
b. De Directie en het Bestuur kunnen in onderling overleg afwijken van hetgeen is neergelegd in het reglement, mits een en ander in een individuele hetzij in een algemene aanvullende pensioenovereenkomst wordt neergelegd. Deze overeenkomst dient door de desbetreffende deelnemer te worden ondertekend.
2. De bepalingen van bedoelde reglementen, richtlijnen, aanvullende pensioenovereenkomsten en lijfrenteovereenkomsten mogen niet in strijd zijn met enige wettelijke bepaling en voorzover van toepassing evenmin met deze statuten.
Artikel 15
Wijzigingen in statuten en reglement
1. De statuten en het reglement kunnen worden gewijzigd door een besluit van het Bestuur, vastgesteld met goedkeuring van tenminste drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een bestuursvergadering waarin tenminste de helft van het aantal in functie zijnde vennootschapsbestuursleden aanwezig is en tenminste de helft van de in functie zijnde gezamenlijke deelnemers- en pensioengerechtigdenbestuursleden.
Ingeval niet alle bestuursleden als bedoeld in de vorige volzin op de bestuursvergadering aanwezig zijn, brengen de aanwezige vennootschapsbestuursleden gezamenlijk evenveel stemmen uit als de gezamenlijke aanwezige deelnemers- en pensioengerechtigdenbestuursleden, en andersom.
2. Het pensioenreglement wordt vastgesteld in overeenstemming met de pensioenovereenkomst. Het voorgaande is van toepassing voor zover, naar het oordeel van het Bestuur:
a. de pensioenovereenkomst niet strijdig is met geldende jurisprudentie en pensioenwet- en regelgeving;
b. de financiële toestand van de Stichting dit toelaat; en
c. de bepalingen naar het oordeel van het Bestuur in redelijkheid uitvoerbaar zijn. Voorts kan het Bestuur, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en het Pensioenreglement, besluiten tot het zelfstandig doorvoeren van de door de wetgever of de Toezichthouder vereiste wijzigingen van het Pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken.
Het voorgaande geldt op overeenkomstige wijze voor de individuele hetzij algemene aanvullende pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 14 lid 1 sub b.
3. Wijzigingen in de statuten en/of het reglement zullen nimmer het doel van de Stichting mogen aantasten.
4. Wijzigingen in de statuten geschieden bij notariële akte.
5. Wijzigingen in de statuten en het reglement dienen ter kennis te worden gebracht van de herverzekeraar, waar het individuele risico van overlijden door risicoherverzekering wordt ondergebracht.
6. Wijzigingen in de statuten en het reglement dienen door het Bestuur schriftelijk ter kennis te worden gebracht van de Deelnemers.
7. Binnen twee weken na het totstandkomen van de wijziging(en) zendt het Bestuur een authentiek afschrift van de akte, houdende wijziging van de statuten, een door het Bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijzigingen van het reglement en een door het Bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de Uitvoeringsovereenkomst
aan de Toezichthouder evenals alle overige documenten die verplicht op grond van de Pensioenwet aan de Toezichthouder moeten worden toegestuurd.
Artikel 16
Ontbinding en vereffening
1. Het Bestuur is gerechtigd tot ontbinding van de Stichting te besluiten, na advies van het verantwoordingsorgaan, in de navolgende gevallen:
a. indien het Bestuur van oordeel is dat de Stichting niet meer aan haar doel beantwoordt of overbodig is geworden. In dit geval is toestemming van tenminste twee/derde van het aantal deelnemers noodzakelijk;
b. op grond van ontbinding van de Werkgever.
2. Tijdens de vereffening zal de Stichting geen rechten en/of verplichtingen kunnen verkrijgen, respectievelijk op zich nemen, dan zodanige, welke met de vereffening rechtstreeks verband houden.
3. De vereffening geschiedt door het Bestuur, dat ten tijde van het in vereffening treden in functie is, of door een door het Bestuur aan te wijzen persoon of instantie, overeenkomstig de statutaire bepalingen en met inachtneming van de bestaande wettelijke bepalingen.
4. Het Bestuur zal bij vereffening de pensioenaanspraken jegens de Stichting regelen op grondslag van de bepalingen van het Reglement en andere ter zake doende reglementen. Indien enig batig saldo overblijft wordt dit aangewend in overeenstemming met het doel van de Stichting.
5. Bij vereffening is het Bestuur verplicht de pensioenaanspraken en pensioenrechten jegens de Stichting over te dragen aan een pensioenuitvoerder als bedoeld in de Pensioenwet.
6. In geval van vereffening of groepsgewijze waardeoverdracht dient het voornemen tot waardeoverdracht uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van overdracht schriftelijk te worden gemeld aan de Toezichthouder.
Artikel 17
Onvoorziene gevallen; geschillen
1. In incidentele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin deze statuten en het reglement niet voorzien, handelt het Bestuur naar beste weten, in overeenstemming met de geest van de statuten en het reglement.
2. Bij geschillen omtrent de uitleg van de statuten en/of het reglement, beslist het Bestuur, onverminderd het recht van de met de Stichting geschil voerende partij om het geschil aan de Kantonrechter voor te leggen.
3. Geschillenprocedure
a. Indien een geschil is gerezen in een contact tussen de Stichting en een belanghebbende is de Stichting gehouden, haar standpunt op verzoek van de belanghebbende gemotiveerd op schrift te stellen binnen vier weken nadat haar een zodanig verzoek heeft bereikt.
b. Indien de belanghebbende niet wenst te berusten in de op zijn verzoek ontvangen reactie is hij gerechtigd om zich binnen vier weken met een gemotiveerd bezwaarschrift tot het Bestuur te richten.
c. Het Bestuur is gehouden om een nader onderzoek naar de feiten in te stellen en daarbij het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk.
Desgevraagd stelt het Bestuur de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord tijdens de eerstvolgende reguliere bestuursvergadering of, indien het spoedeisende karakter van het geschil dit vergt, een extra
bestuursvergadering.
d. Zo spoedig mogelijk na het onderzoek van de feiten brengt het Bestuur zijn definitieve beslissing schriftelijk ter kennis van de belanghebbende.
Het Bestuur doet zijn beslissing vergezeld gaan van een uiteenzetting omtrent de onder 5 genoemde mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de ombudsman-pensioenen, alsmede de mogelijkheid van beroep op de Kantonrechter.
e. Indien een geschil rechtstreeks is gerezen tussen een belanghebbende en het Bestuur is het bepaalde onder c, tweede volzin, en d van overeenkomstige toepassing.
4. Klachtenprocedure
a. Een belanghebbende kan zich schriftelijk tot het Bestuur wenden met een klacht. Het Bestuur is hiervoor ontvankelijk indien de klacht is ingediend binnen vier weken nadat het feit waarop de klacht is gericht zich heeft voorgedaan. Indien de klacht is gericht op een samenhangende reeks van feiten, wordt de genoemde termijn berekend vanaf het moment waarop het laatste feit zich heeft voorgedaan.
b. Het Bestuur is gehouden om de ingediende klacht nader te onderzoeken. Daarbij dient het Bestuur het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk.
Desgevraagd stelt het Bestuur de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord tijdens de eerstvolgende reguliere bestuursvergadering of, indien het spoedeisende karakter van de klacht dit vergt, een extra bestuursvergadering.
c. Het Bestuur brengt zijn oordeel binnen twee weken nadat dit tot stand is gekomen schriftelijk ter kennis van de belanghebbende, onder vermelding van de al dan niet naar aanleiding van de klacht genomen maatregelen.
Indien te voorzien is dat de reactie van het Bestuur de belanghebbende niet zal bevredigen, doet het Bestuur zijn reactie vergezeld gaan van een uiteenzetting omtrent de onder 5 genoemde mogelijkheid om de klacht alsnog voor te leggen aan de ombudsman.
5. Ombudsman-pensioenen
a. De Stichting acht zich gehouden aan de aanwijzingen die de ombudsman- pensioenen geeft aan de Stichting, tenzij het Bestuur van oordeel is dat zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
b. De Stichting acht zich in ieder geval niet aan de aanwijzingen van de ombudsman-pensioenen gehouden indien op deze instantie een beroep is gedaan voordat de onder 3 onderscheidenlijk 4 omschreven procedure is benut.