Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken
Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken
De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,
Verlangende gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen met betrekking tot de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van in hun onderscheiden landen gegeven rechterlijke beslissingen,
Hebben besloten daartoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied van het Verdrag
Artikel 1
Dit Verdrag is van toepassing op beslissingen, in burgerlijke of handelszaken gegeven door de gerechten van de Verdragsluitende Staten.
Het is niet van toepassing op beslissingen ten principale:
1. | betreffende de staat of de bevoegdheid van personen of betreffende het familierecht, met inbegrip van de persoonlijke en geldelijke verplichtingen tussen ouders en kinderen en tussen echtgenoten; |
2. | over het bestaan of de oprichting van rechtspersonen of over de bevoegdheden van hun organen; |
3. | betreffende onderhoudsverplichtingen, voor zover deze niet vallen onder nummer 1 van dit artikel; |
4. | in zaken van xxxxxxx; |
5. | betreffende faillissementen, akkoorden of soortgelijke procedures, met inbegrip van de beslissingen die daaruit kunnen voortvloeien en die betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van handelingen van de schuldenaar; |
6. | betreffende de sociale zekerheid; |
7. | betreffende schade op het gebied van de kernenergie. |
Het is wel verstaan dat dit Verdrag niet van toepassing is op beslissingen inzake de betaling van belastingen, andere heffingen of door de strafrechter opgelegde lasten, welke dan ook.
Artikel 2
Dit Verdrag is van toepassing op elke door een gerecht van een Verdragsluitende Staat gegeven beslissing, ongeacht de benaming die in het
land van herkomst wordt gegeven aan de procedure welke tot de beslissing heeft geleid of aan de beslissing zelf, zoals arrest, xxxxxx, beschikking of rechterlijk dwangbevel.
Het Verdrag is evenwel niet van toepassing op beslissingen, waarbij voorlopige of conservatoire maatregelen worden bevolen noch op door administratieve gerechten gegeven beslissingen.
Artikel 3
Het Verdrag is van toepassing, ongeacht de nationaliteit van partijen.
HOOFDSTUK II. Voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging
Artikel 4
Een in een van de Verdragsluitende Staten gegeven beslissing wordt in een andere Verdragsluitende Staat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag erkend en uitvoerbaar verklaard indien:
1. | de beslissing is gegeven door een gerecht dat als bevoegd wordt beschouwd in de zin van dit Verdrag, en |
2. | daartegen in de Staat van herkomst geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend. |
Om in de aangezochte Staat uitvoerbaar te kunnen worden verklaard moet de beslissing bovendien in de Staat van herkomst vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging.
Artikel 5
De erkenning of de tenuitvoerlegging van de beslissing kan niettemin in een der volgende gevallen worden geweigerd:
1. | de erkenning of de tenuitvoerlegging van de beslissing is kennelijk onverenigbaar met de openbare orde van de aangezochte Staat; |
2. | de beslissing werd verkregen door bedrog of arglist in de procedure; |
3. | een geschil tussen dezelfde partijen, dat op dezelfde feiten berust en hetzelfde onderwerp betreft: a) is aanhangig voor een gerecht van de aangezochte Staat en daarbij het eerst aangebracht, of b) heeft in de aangezochte Staat geleid tot een beslissing, of |
c) heeft in een andere Staat geleid tot een beslissing welke voldoet aan de voorwaarden voor haar erkenning en tenuitvoerlegging in de aangezochte Staat.
Artikel 6
Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt een bij verstek gegeven beslissing slechts erkend en uitvoerbaar verklaard indien het stuk dat het geding inleidt overeenkomstig het recht van de Staat van herkomst is medegedeeld of betekend aan de partij tegen wie het verstek werd verleend en aan die partij een termijn was gelaten die, de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, voldoende was voor het voeren van verweer.
Artikel 7
De erkenning of tenuitvoerlegging mag niet worden geweigerd op de enkele grond dat het gerecht van de Staat van herkomst een andere wet heeft toegepast dan die, welke van toepassing zou zijn geweest volgens de regels van internationaal privaatrecht van de aangezochte Staat.
De erkenning of tenuitvoerlegging mag evenwel worden geweigerd wanneer het gerecht van de Staat van herkomst zich om tot zijn beslissing te komen heeft moeten uitspreken over een vraag betreffende de staat of de bevoegdheid van een partij of betreffende haar rechten in andere door artikel 1, tweede lid, nummers 1-4, van de toepassing van het Verdrag uitgesloten zaken en daarbij tot een ander resultaat is gekomen dan zou zijn verkregen als op die vraag de regels van internationaal privaatrecht van de aangezochte Staat zouden zijn toegepast.
Artikel 8
Behalve wanneer het voor de toepassing van de voorgaande artikelen noodzakelijk is, wordt door de autoriteit van de aangezochte Staat niet overgegaan tot een onderzoek naar de juistheid van de in de Staat van herkomst gegeven beslissing.
Artikel 9
Bij de toetsing van de bevoegdheid van het gerecht van de Staat van herkomst is de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan dat gerecht zijn bevoegdheid heeft aangenomen, tenzij de beslissing bij verstek is gegeven.
Artikel 10
Het gerecht van de Staat van herkomst wordt beschouwd als bevoegd in de zin van het Verdrag:
1. | wanneer de verweerder ten tijde van het aanhangig maken van de zaak zijn gewoon verblijf in de Staat van herkomst had, of, indien de verweerder geen natuurlijke persoon is, zijn zetel, zijn plaats van oprichting of zijn voornaamste vestiging in die Staat had; |
2. | wanneer de verweerder ten tijde van het aanhangig maken van de zaak een inrichting van handel, van industrie of enige andere vestiging of een filiaal in de Staat van herkomst had en hij was opgeroepen voor geschillen betreffende werkzaamheden van die vestiging of dat filiaal; |
3. | wanneer de vordering een geschil over een in de Staat van herkomst gelegen onroerend goed betrof; |
4. | wanneer het schadebrengende feit waarop de vordering is gegrond en waardoor lichamelijke of stoffelijke schade is ontstaan, zich heeft voorgedaan in de Staat van herkomst en de veroorzaker van het schadebrengende feit zich in die Staat bevond toen dat feit zich voordeed; |
5. | wanneer partijen zich bij een schriftelijke overeenkomst of bij een binnen een redelijke termijn schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst hebben onderworpen aan de bevoegdheid van het gerecht van de Staat van herkomst voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij het recht van de aangezochte Staat een dergelijke overeenkomst niet toelaat uit hoofde van het onderwerp van het geschil; |
6. | wanneer de verweerder op de zaak zelf is ingegaan zonder de bevoegdheid van het gerecht van herkomst te betwisten of te dien aanzien voorbehouden te maken; deze bevoegdheid wordt evenwel niet erkend indien de gedaagde op de zaak zelf is ingegaan ten einde zich te verzetten tegen een beslag of om de opheffing van een beslag te verkrijgen, of indien het recht van de aangezochte Staat de erkenning van deze bevoegdheid niet toelaat uit hoofde van het onderwerp van het geschil; |
7. | wanneer de persoon tegen wie de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt verzocht xxxxx was in de zaak voor het gerecht van de Staat van herkomst en dat gerecht hem in het ongelijk heeft gesteld, tenzij het recht van de aangezochte Staat deze bevoegdheid niet toelaat uit hoofde van het onderwerp van het geschil. |
Artikel 11
Het gerecht van de Staat van herkomst dat heeft beslist op een vordering in reconventie, wordt beschouwd als bevoegd in de zin van het Verdrag:
1. | wanneer het volgens artikel 10, nummers 1-6, bevoegd zou zijn geweest van die vordering als oorspronkelijke vordering kennis te nemen, of |
2. | wanneer het volgens artikel 10 bevoegd was tot kennisneming van de oorspronkelijke vordering en de vordering in reconventie voortvloeiende uit dezelfde overeenkomst of uit hetzelfde feit. |
Artikel 12
De bevoegdheid van het gerecht van de Staat van herkomst behoeft door de aangezochte autoriteit niet te worden erkend in de volgende gevallen:
1. | wanneer het recht van de aangezochte Staat uit hoof de van het onderwerp van het geschil of op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst aan de gerechten van die Staat bevoegdheid bij uitsluiting toekent tot kennisneming van de vordering die aanleiding heeft gegeven tot de buitenlandse beslissing; |
2. | wanneer het recht van de aangezochte Staat uit hoofde van het onderwerp van het geschil bevoegdheid bij uitsluiting van een ander gerecht erkent of wanneer de aangezochte autoriteit zich gehouden acht die bevoegdheid bij uitsluiting op grond van een tussen de partijen gesloten overeenkomst te erkennen; |
3. | wanneer de aangezochte autoriteit zich gehouden acht een overeenkomst te erkennen waarbij bevoegdheid bij uitsluiting is toegekend aan scheidsmannen. |
HOOFDSTUK III. De procedure betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging
Artikel 13
De partij die de erkenning inroept of de tenuitvoerlegging verlangt, moet de volgende documenten overleggen:
1. | een volledig en authentiek afschrift van de beslissing; |
2. | indien de beslissing bij verstek gegeven is, het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de documenten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat het stuk, hetwelk het geding heeft ingeleid, op de vereiste wijze was medegedeeld of betekend aan de niet verschenen partij; |
3. | enig document waaruit kan worden vastgesteld, dat de beslissing voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, eerste lid, nummer 2, en, voor zover nodig, aan die van artikel 4, tweede lid; |
4. | de vertaling van de hierboven genoemde documenten, welke voor eensluidend gewaarmerkt is door een diplomatieke of consulaire ambtenaar, door een beëdigd vertaler of door een in een van beide Staten daartoe gemachtigd persoon, tenzij de aangezochte autoriteit vrijstelling hiervan verleent. |
Indien de aangezochte autoriteit uit de inhoud van de beslissing niet kan nagaan of aan de door het Verdrag gestelde voorwaarden is voldaan, kan die autoriteit de overlegging van andere daartoe noodzakelijke bescheiden verlangen.
Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist.
Artikel 14
De procedure ter verkrijging van erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing wordt beheerst door het recht van de aangezochte Staat, voor zover dit Verdrag niet anders bepaalt.
Wanneer bij de beslissing over verschillende punten van de eis afzonderlijk uitspraak is gedaan, kan de erkenning of de tenuitvoerlegging voor een of meer onderdelen van de beslissing worden verleend.
Artikel 15
De erkenning of de tenuitvoerlegging van een veroordeling in de proceskosten kan slechts krachtens dit Verdrag worden verleend, indien het Verdrag van toepassing is op de beslissing over de hoofdvordering.
Het Verdrag is van toepassing op beslissingen betreffende de proceskosten, zelfs indien zij niet gegeven zijn door een gerecht, mits zij voortvloeien uit een beslissing die krachtens dit Verdrag kan worden erkend of ten uitvoer gelegd en daartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend bij een gerecht.
Artikel 16
Dit Verdrag wordt slechts toegepast op de veroordeling in de proceskosten, uitgesproken bij de verlening of de weigering van de erkenning of de tenuitvoerlegging van een beslissing, indien de verzoeker zich op de bepalingen van dit Verdrag heeft beroepen.
Artikel 17
Geen enkele zekerheidstelling of depot, onder welke benaming ook, kan ter waarborging van de betaling van proceskosten worden opgelegd wegens de nationaliteit of de woonplaats van de verzoeker, indien deze zijn gewoon verblijf of, indien hij geen natuurlijke persoon is, een vestiging heeft in een Staat die met de aangezochte Staat een aanvullend akkoord, als bedoeld in artikel 21, heeft gesloten.
Artikel 18
De partij die in de Staat van herkomst vergunning had verkregen om kosteloos of tegen verminderd tarief te procederen, behoudt, onder de door het recht van de aangezochte Staat gestelde voorwaarden, dit recht in elke procedure ter verkrijging in die Staat van de erkenning of de tenuitvoerlegging van de beslissing.
Artikel 19
Gerechtelijke schikkingen, welke in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en uitvoerbaar zijn in de Staat van herkomst, worden in de aangezochte Staat uitvoerbaar verklaard onder dezelfde voorwaarden als gelden voor de uitvoerbaarverklaring van de beslissingen, waarop dit Verdrag van toepassing is, voor zover die voorwaarden voor die schikkingen kunnen gelden.
HOOFDSTUK IV. Aanhangigheid
Artikel 20
Wanneer twee Staten een aanvullend akkoord, als bedoeld in artikel 21, hebben gesloten, mag de rechterlijke autoriteit van een van die Staten, voor wie een vordering wordt ingesteld, zich onbevoegd verklaren of zijn uitspraak aanhouden, indien tussen dezelfde partijen een andere op dezelfde feiten berustende en hetzelfde onderwerp betreffende vordering reeds aanhangig is voor een gerecht van een andere Staat, mits die vordering aanleiding kan geven tot een beslissing die door de autoriteiten van de eerste Staat krachtens dit Verdrag moet worden erkend.
De autoriteiten van elk van deze Staten kunnen echter voorlopige of conservatoire maatregelen bevelen, ongeacht voor welk gerecht de hoofdvordering aanhangig is gemaakt.
HOOFDSTUK V. Het aanvullend akkoord
Artikel 21
De in een Verdragsluitende Staat gegeven beslissingen worden in een andere Verdragsluitende Staat slechts dan overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen erkend of uitvoerbaar verklaard, indien die twee Staten, nadat zij Partij bij het Verdrag zijn geworden, daartoe een aanvullend akkoord hebben gesloten.
Artikel 22
Dit Verdrag is niet van toepassing op beslissingen, die zijn gegeven vóór de inwerkingtreding van het aanvullend akkoord, bedoeld in artikel 21, tenzij dat akkoord anders bepaalt.
Het aanvullend akkoord blijft van toepassing op de beslissingen ten aanzien waarvan een procedure tot erkenning of tenuitvoerlegging is aangevangen voordat een opzegging van dat akkoord van kracht is geworden.
Artikel 23
De Verdragsluitende Staten mogen in de door hen met toepassing van artikel 21 te sluiten akkoorden:
1. | de betekenis van het begrip „in burgerlijke en handelszaken" nader omschrijven, de gerechten aanwijzen op welker beslissingen het Verdrag van toepassing is, de betekenis van het begrip „sociale zekerheid" vaststellen en een omschrijving geven van de woorden „gewoon verblijf"; |
2. | de betekenis nader omschrijven van het woord „recht" in Staten, waar meer dan één rechtsstelsel bestaat; |
3. | beslissingen over schade op het gebied van de kernenergie onder de toepassing van het Verdrag brengen; |
4. | overeenkomen het Verdrag toe te passen op beslissingen waarbij voorlopige of conservatoire maatregelen worden bevolen; |
5. | overeenkomen het Verdrag niet toe te passen op beslissingen, gegeven in de loop van een strafgeding; |
6. | de gevallen nader omschrijven waarin tegen een beslissing geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend; |
7. | overeenkomen de beslissingen die in de andere Staat uitvoerbaar zijn te erkennen en ten uitvoer te leggen zelfs indien daartegen nog een gewoon rechtsmiddel kan worden aangewend en, in een dergelijk geval, de voorwaarden te noemen waaronder de uitspraak over de erkenning of tenuitvoerlegging mag worden aangehouden; |
8. | overeenkomen artikel 6 niet toe te passen indien de bij verstek gegeven beslissing is betekend aan de niet-verschenen partij en deze de mogelijkheid heeft gehad tijdig een rechtsmiddel tegen die beslissing aan te wenden; |
8bis. | overeenkomen dat de aangezochte autoriteit niet gebonden is aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de Staat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen; |
9. | overeenkomen dat de gerechten van de Staat waar de verweerder zijn woonplaats heeft als bevoegd in de zin van artikel 10 worden beschouwd; |
10. | overeenkomen dat het gerecht van de Staat van herkomst als bevoegd wordt beschouwd in de zin van het Verdrag, in de gevallen waarin zijn bevoegdheid wordt erkend door een ander Verdrag dat van kracht is tussen de Staat van herkomst en de aangezochte Staat en dat andere Verdrag geen bijzondere regels bevat met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen; |
11. | overeenkomen dat het gerecht van de Staat van herkomst als bevoegd wordt beschouwd in de zin van het Verdrag, wanneer zijn bevoegdheid wordt erkend door het recht van de aangezochte Staat inzake de erkenning of tenuitvoerlegging van buitenlandse |
beslissingen of wanneer die bevoegdheid berust op andere gronden dan die, opgesomd in artikel 10;
12. | de gronden nader omschrijven die, voor de toepassing van artikel 12, bevoegdheid bij uitsluiting uit hoofde van het onderwerp van het geschil opleveren; |
13. | artikel 12, nummer 1, in het geval dat de uitsluitende bevoegdheid berust op een tussen partijen gesloten overeenkomst, en artikel 12, nummer 3, niet van toepassing verklaren; |
14. | de procedure ter verkrijging van erkenning of tenuitvoerlegging regelen; |
15. | de tenuitvoerlegging regelen van andere beslissingen dan die welke de veroordeling tot betaling van een bepaalde geldsom inhouden; |
16. | een termijn, te rekenen van de datum van het vonnis, vaststellen, na verloop waarvan de tenuitvoerlegging niet meer kan worden verzocht; |
17. | een regeling treffen over de betaling, te rekenen van de datum van het vonnis, van rente; |
18. | de lijst van de krachtens artikel 13 over te leggen documenten aanpassen aan het voor hen geldende recht, echter uitsluitend met het doel de aangezochte autoriteit in staat te stellen na te gaan of aan de door het Verdrag gestelde voorwaarden is voldaan; |
19. | de in artikel 13 genoemde documenten onderwerpen aan legalisatie of een soortgelijke formaliteit; |
20. | afwijken van het bepaalde zowel in artikel 17 als in artikel 18; |
21. | het bepaalde in artikel 20, eerste lid, verplicht stellen; |
22. | de toepassing van het Verdrag uitbreiden tot authentieke akten en de betekenis van de woorden „authentieke akten" omschrijven. |
HOOFDSTUK VI. Slotbepalingen
Artikel 24
Dit Verdrag maakt geen inbreuk op andere Verdragen betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen waarbij de Verdragsluitende Staten reeds Partij zijn, zolang deze Staten niet het in artikel 21 bedoelde aanvullende akkoord hebben gesloten.
Tenzij anders is overeengekomen hebben de bepalingen van een met toepassing van artikel 21 gesloten aanvullend akkoord voorrang boven die van elk ander Verdrag betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen dat tussen de Partijen van kracht is.
Artikel 25
Ongeacht of zij al of niet gebonden zijn door een aanvullend akkoord, als bedoeld in artikel 21, mogen de Verdragsluitende Staten met elkander geen andere verdragen sluiten betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van
beslissingen waarop dit Verdrag van toepassing is, tenzij zij die sluiting, met name uit hoofde van hun onderlinge economische banden of de bijzondere geaardheid van hun recht, noodzakelijk achten.
Artikel 26
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24, en 25 laten dit Verdrag en de in artikel 21 bedoelde aanvullende akkoorden onverlet de verdragen waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen worden en die, voor bijzondere onderwerpen, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
Artikel 27
Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten die vertegenwoordigd waren op de Tiende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsook voor Cyprus, Malta en IJsland.
Het dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Artikel 28
Dit Verdrag treedt in werking op de zestigste dag na de nederlegging van de tweede akte van bekrachtiging.
Voor elke ondertekenende Staat die het Verdrag daarna bekrachtigt, treedt het in werking op de zestigste dag na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging.
Artikel 29
Elke Staat waarop het bepaalde in de eerste alinea van artikel 27 niet van toepassing is, kan tot het Verdrag toetreden nadat het krachtens artikel 28, eerste alinea, in werking is getreden. De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Het Verdrag treedt voor een zodanige Staat slechts in werking bij gebreke van verzet door een Staat die het Verdrag vóór deze nederlegging heeft bekrachtigd en welk verzet ter kennis is gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de datum waarop dit Ministerie laatstbedoelde Staat van de toetreding in kennis heeft gesteld.
Bij gebreke van verzet, treedt dit Verdrag voor de toetredende Staat in werking op de eerste dag van de maand, volgend op het verstrijken van de laatste der in het vorige lid bedoelde termijnen.
Artikel 30
Iedere Staat kan bij de ondertekening, bekrachtiging of toetreding verklaren, dat dit Verdrag zich uitstrekt tot alle gebieden voor welker internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is of tot één of meer van deze gebieden. Een zodanige verklaring wordt van kracht op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken Staat.
Daarna wordt van zodanige uitbreidingen kennis gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Het Verdrag treedt voor de in de verklaring van uitbreiding genoemde gebieden in werking op de zestigste dag na de kennisgeving bedoeld in de voorgaande alinea.
De Partijen bij een krachtens artikel 21 gesloten aanvullend akkoord bepalen zelf de territoriale reikwijdte daarvan.
Artikel 31
Dit Verdrag blijft van kracht gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van zijn inwerkingtreding overeenkomstig artikel 28, eerste lid, ook voor die Staten die het Verdrag nadien hebben bekrachtigd of daartoe zijn toegetreden.
Indien geen opzegging heeft plaatsgevonden, wordt het Verdrag stilzwijgend telkens voor vijf jaar verlengd.
Opzeggingen dienen ten minste zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar ter kennis te worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
De opzegging kan beperkt worden tot bepaalde gebieden waarop het Verdrag van toepassing is.
De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat die haar ter kennis heeft gebracht. Het Verdrag blijft voor de andere Verdragsluitende Staten van kracht.
Artikel 32
Elk in toepassing van artikel 21 gesloten aanvullend akkoord treedt in werking op de daarin genoemde datum; een voor eensluidend gewaarmerkt
afschrift, zo nodig vergezeld van een vertaling in de Franse of de Engelse taal, dient te worden toegezonden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Elke Verdragsluitende Staat kan, zonder het Verdrag op te zeggen, een aanvullend akkoord opzeggen, hetzij krachtens de bepalingen inzake opzegging van dat akkoord, hetzij, indien het akkoord niet een dergelijke bepaling bevat, door de andere Staat in kennis te stellen van de opzegging met een opzeggingstermijn van zes maanden. Elke Staat die een aanvullend akkoord opzegt, stelt het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarvan in kennis.
Onverminderd de opzegging van het Verdrag blijft het gevolgen hebben voor de betrekkingen tussen de Staat die de opzegging heeft verricht en elke andere Staat waarmede hij in toepassing van artikel 21 een aanvullend akkoord heeft gesloten, tenzij in het akkoord anders is bepaald.
Artikel 33
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland geeft aan de in artikel 27 bedoelde Staten, alsmede aan de Staten die overeenkomstig artikel 29 zijn toegetreden, kennis van:
a) | de ondertekeningen en bekrachtigingen bedoeld in artikel 27; |
b) | de datum waarop dit Verdrag overeenkomstig artikel 28, eerste alinea, in werking treedt; |
c) | de toetredingen bedoeld in artikel 29 en de data waarop zij van kracht worden; |
d) | de uitbreidingen bedoeld in artikel 30 en de data waarop zij van kracht worden; |
e) | de vertaling of de tekst in de Franse of de Engelse taal van de krachtens artikel 21 gesloten aanvullende akkoorden; |
f) | de opzeggingen bedoeld in artikel 31, derde alinea, en artikel 32, tweede alinea. |
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te 's-Gravenhage, op 1 februari 1971, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Nederlandse Regering en waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg wordt toegezonden aan elk van de Staten die vertegenwoordigd waren op de Tiende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsmede aan Cyprus, Malta en IJsland.