Voor de EER relevante tekst)
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
Richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
(2004/C 101/07)
(Voor de EER relevante tekst)
1. INLEIDING
1. De artikelen 81 en 82 van het Verdrag zijn van toepas- sing op horizontale en verticale overeenkomsten en ge- dragingen van ondernemingen die „de handel tussen lid- staten ongunstig kunnen beïnvloeden”.
2. In hun uitlegging van de artikelen 81 en 82 hebben de rechtscolleges van de Gemeenschap de inhoud en het toepassingsbereik van het begrip „beïnvloeding van han- del tussen de lidstaten” al aanzienlijk verduidelijkt.
3. In onderhavige richtsnoeren worden de beginselen uit- eengezet welke de rechtscolleges van de Gemeenschap hebben ontwikkeld in verband met de uitlegging van het begrip „beïnvloeding van de handel” van de artikelen
81 en 82. Zij bevatten voorts een regel die aangeeft wanneer het doorgaans onwaarschijnlijk is dat overeen- komsten de handel tussen lidstaten merkbaar beïnvloeden (de „geen merkbaar effect op de handel”-regel). Onder- havige richtsnoeren zijn niet exhaustief bedoeld. Doel is een methode uiteen te zetten voor de toepassing van het begrip „beïnvloeding van de handel” en aanwijzingen te verstrekken in verband met de toepassing ervan in vaak voorkomende situaties. Hoewel deze richtsnoeren niet bindend zijn voor de rechterlijke instanties en de autori- teiten in de lidstaten zijn zij ook bedoeld om hun aan- wijzingen te geven voor de toepassing van het begrip
„beïnvloeding van de handel” van de artikelen 81 en 82.
4. Onderhavige richtsnoeren gaan niet in op de kwestie wat een merkbare mededingingsbeperking is overeenkomstig artikel 81, lid 1. Dit vraagstuk, dat valt te onderscheiden van het vermogen van overeenkomsten om de handel tussen lidstaten merkbaar te beïnvloeden, komt aan bod in de bekendmaking van de Commissie inzake overeen- komsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag (1) (de „de minimis” regel). Evenmin zijn deze richtsnoeren bedoeld om aanwijzingen te geven in ver- band met het begrip „beïnvloeding van het handelsver- keer” van artikel 87, lid 1, van het Verdrag zoals dat voor staatssteun geldt.
5. Onderhavige richtsnoeren, met inbegrip van de „geen merkbaar effect op de handel”-regel, laten de uitlegging onverlet die het Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg van de artikelen 81 en 82 kunnen geven.
2. HET CRITERIUM „BEÏNVLOEDING VAN DE HANDEL”
2.1. Algemene beginselen
6. Op grond van artikel 81, lid 1, zijn „onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden alle overeen-
komsten tussen ondernemingen, alle besluiten van onder- nemersverenigingen en alle onderling afgestemde feite- lijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst”. Ter wille van de eenvoud wordt naar de begrippen „overeenkomsten”, „on- derling afgestemde feitelijke gedragingen” en „besluiten van ondernemersverenigingen” tezamen verwezen als
„overeenkomsten”.
7. In artikel 82 is bepaald: „Onverenigbaar met de gemeen- schappelijke markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïn- vloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan”. In hetgeen volgt, verwijst het begrip „gedragingen” naar de gedragin- gen van ondernemingen met een machtspositie.
8. Het criterium „beïnvloeding van de handel” bepaalt ook het toepassingsbereik van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betref- fende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (2).
9. Volgens artikel 3, lid 1, moeten de mededingingsautori- teiten van de lidstaten en de nationale rechterlijke instan- ties artikel 81 van het Verdrag toepassen op overeen- komsten, besluiten van ondernemingsverenigingen of on- derling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag welke de handel tussen de lidstaten in de zin van die bepaling kunnen beïnvloe- den, wanneer zij nationaal mededingingsrecht toepassen op deze overeenkomsten, besluiten of onderling afge- stemde feitelijke gedragingen. Evenzo moeten de mede- dingingsautoriteiten van de lidstaten en de nationale rech- terlijke instanties, wanneer zij het nationale mededin- gingsrecht toepassen op door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruiken, ook artikel 82 van het Verdrag toepassen. Artikel 3, lid 1, verplicht mededingingsautori- teiten van de lidstaten en de nationale rechterlijke instan- ties dus tevens de artikelen 81 en 82 toe te passen wan- neer zij het nationale mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten en misbruiken die de handel tussen lid- staten kunnen beïnvloeden. Daartegenover staat dat de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de nationale rechterlijke instanties uit hoofde van artikel 3, lid 1, niet verplicht zijn het nationale mededingingsrecht toe te pas- sen wanneer zij de artikelen 81 en 82 toepassen op over- eenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, en misbruiken die de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. In dergelijke gevallen kunnen zij ook uitsluitend de communautaire mededingingsregels toepassen.
10. Uit artikel 3, lid 2, volgt dat de toepassing van het na- tionale mededingingsrecht niet mag leiden tot het verbie- den van overeenkomsten, besluiten van ondernemersver- enigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, maar die de mededinging niet beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag, of die aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen dan wel onder een verordening ter uitvoering van artikel 81, lid 3, van het Verdrag vallen. Lidstaten mag evenwel uit hoofde van de Verordening (EG) nr. 1/2003 niet worden belet om op hun grondgebied strengere nationale wetten aan te nemen en toe te passen die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verbieden of bestraffen.
11. Ten slotte dient te worden vermeld dat in artikel 3, lid 3, is bepaald dat, onverminderd algemene beginselen en andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht, artikel 3, leden 1 en 2, niet van toepassing zijn wanneer de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten nationale wetten inzake de controle op fusies toepassen; zij beletten evenmin de toepassing van bepalingen van het nationale recht die overwegend een doel beogen dat verschilt van de in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag nagestreefde doelstellingen.
12. Het criterium „beïnvloeding van de handel” is een auto- noom criterium van het Gemeenschapsrecht, dat in elke zaak afzonderlijk moet worden onderzocht. Het is een bevoegdheidscriterium, dat het toepassingsbereik van het communautaire mededingingsrecht bepaalt (3). Het communautaire mededingingsrecht is niet van toepassing op overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten niet merkbaar kunnen beïnvloeden.
13. Het criterium „beïnvloeding van de handel” bepaalt ook het toepassingsbereik van de artikelen 81 en 82 voor overeenkomsten en gedragingen die binnen de Gemeen- schap een minimumniveau aan grensoverschrijdende ef- fecten kunnen sorteren. In de woorden van het Hof van Justitie moet het vermogen van de overeenkomst of ge- draging om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden,
„merkbaar” zijn (4).
14. In het geval van artikel 81 van het Verdrag moet de overeenkomst de handel tussen lidstaten kunnen beïn- vloeden. Het is niet vereist dat ieder afzonderlijk onder- deel van de overeenkomst, met inbegrip van iedere me- dedingingsbeperking welke uit de overeenkomst voort- vloeit, de handel kan beïnvloeden (5). Wanneer de over- eenkomst in haar geheel de handel tussen lidstaten kan beïnvloeden, is het Gemeenschapsrecht van toepassing ten aanzien van de totaliteit van de overeenkomst, met inbegrip van eventuele onderdelen van de overeenkomst die op zich de handel tussen lidstaten niet beïnvloeden. In gevallen waarin de contractuele betrekkingen tussen de- zelfde partijen meerdere activiteiten betreffen, moeten deze activiteiten, om van diezelfde overeenkomst deel uit te maken, rechtstreeks verbonden zijn met en een
integrerend bestanddeel uitmaken van diezelfde algemene zakelijke regeling (6). Zoniet, dan vormt iedere activiteit een afzonderlijke overeenkomst.
15. Evenmin doet het ter zake of de deelneming van een bepaalde onderneming aan de overeenkomst, merkbare invloed heeft op de handel tussen lidstaten (7). Een onder- neming kan zich niet onttrekken aan de toepassing van het Gemeenschapsrecht door het enkele feit dat haar eigen bijdrage aan de overeenkomst, die op zich de han- del tussen lidstaten kan beïnvloeden, onbeduidend is.
16. Om te bepalen of het Gemeenschapsrecht van toepassing is, hoeft er geen verband te zijn tussen de beweerde mededingingsbeperking en het vermogen van de overeen- komst om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden. Niet- restrictieve overeenkomsten kunnen de handel tussen lid- staten eveneens beïnvloeden. Zo kunnen bijvoorbeeld op louter kwalitatieve selectiecriteria gebaseerde selectieve distributieovereenkomsten, welke door de aard van de producten gerechtvaardigd zijn en die de mededinging niet beperken in de zin van artikel 81, lid 1, niettemin de handel tussen lidstaten beïnvloeden. Toch kunnen de vermeende beperkingen van een overeenkomst een dui- delijke aanwijzing vormen voor het vermogen van de overeenkomst om de handel tussen lidstaten te beïnvloe- den. Bijvoorbeeld kan een distributieovereenkomst waar- bij export wordt verboden, naar haar aard zelf de handel tussen lidstaten beïnvloeden, zij het niet noodzakelijk merkbaar (8).
17. In het geval van artikel 82 dient het misbruik de handel tussen lidstaten te beïnvloeden. Dit betekent evenwel niet dat elk onderdeel van de betrokken gedraging afzonder- lijk moet worden beoordeeld. Gedragingen die deel uit- maken van een algemene strategie die door de onder- nemingen met een machtspositie wordt gevolgd, moeten op hun totale impact worden beoordeeld. Wanneer een onderneming met een machtspositie diverse gedragingen heeft waarmee hetzelfde doel wordt beoogd — bijvoor- beeld gedragingen die zijn gericht op het uitschakelen van of het afschermen van de markt tegen concurrenten
— is het voldoende voor de toepasselijkheid van artikel 82 op al deze gedragingen die van deze algemene stra- tegie deel uitmaken wanneer minstens één van deze ge- dragingen de handel tussen lidstaten kan beïnvloeden (9).
18. Uit de bewoordingen van de artikelen 81 en 82 en uit de rechtspraak van de rechtscolleges van de Gemeenschap volgt dat bij de toepassing van het criterium „beïnvloe- ding van de handel” met name de volgende drie elemen- ten dienen te worden onderzocht:
a) het begrip „handel tussen lidstaten”,
b) het begrip „kunnen beïnvloeden”, en
c) het begrip „merkbare beïnvloeding”.
2.2. Het begrip „handel tussen lidstaten”
19. Het begrip „handel” is niet tot het traditionele grensover- schrijdende verkeer van goederen en diensten beperkt (10). Het is een ruimer begrip, dat alle grensoverschrijdende economische activiteiten omvat (11). Deze uitlegging is in overeenstemming met de fundamentele doelstelling van het Verdrag om het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal te bevorderen.
20. Volgens vaste rechtspraak omvat het begrip „handel” ook gevallen waarbij overeenkomsten of gedragingen de con- currentiestructuur van de markt beïnvloeden. Overeen- komsten en gedragingen welke de concurrentiestructuur binnen de Gemeenschap beïnvloeden doordat zij een bin- nen de Gemeenschap actieve concurrent uitschakelen of dreigen uit te schakelen, kunnen aan de communautaire mededingingsregels zijn onderworpen (12). Wanneer een onderneming wordt uitgeschakeld of dreigt te worden uitgeschakeld, wordt de concurrentiestructuur binnen de Gemeenschap beïnvloed, en hetzelfde geldt voor de eco- nomische activiteiten welke die onderneming uitoefent.
21. Het vereiste dat er van beïnvloeding van de handel „tus- sen lidstaten” sprake dient te zijn, impliceert dat er een impact moet zijn op grensoverschrijdende economische activiteiten tussen minstens twee lidstaten. Het is niet vereist dat de overeenkomst of gedraging de handel tus- sen het geheel van een lidstaat en het geheel van een andere lidstaat beïnvloedt. De artikelen 81 en 82 kunnen ook van toepassing zijn in gevallen waarbij een deel van een lidstaat wordt getroffen, mits het effect op de handel merkbaar is (13).
22. De toepassing van het criterium „beïnvloeding van de handel” is onafhankelijk van de afbakening van de rele- vante geografische markt. Handel tussen lidstaten kan ook worden beïnvloed in de gevallen waarin de relevante markt nationaal of subnationaal is (14).
2.3. Het begrip „kunnen beïnvloeden”
23. Doel van het begrip „kunnen beïnvloeden” is te bepalen wat de aard van de vereiste impact op de handel tussen lidstaten is. Volgens de standaardtest die het Hof van Justitie heeft ontwikkeld, impliceert het begrip „kunnen beïnvloeden” dat het mogelijk moet zijn op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen met een vol- doende mate van waarschijnlijkheid te voorzien dat de overeenkomst of gedraging, al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de handelsstromen tussen lid- staten kan beïnvloeden (15) (16). Zoals hierboven in punt 20 is aangegeven, heeft het Hof van Justitie daarnaast een test ontwikkeld waarbij gekeken wordt of de overeen- komst of gedraging de concurrentiestructuur beïnvloedt. In gevallen waar de overeenkomst of gedraging de con- currentiestructuur binnen de Gemeenschap kan beïnvloe- den, is het Gemeenschapsrecht van toepassing.
24. De „handelsstromen”-test die het Hof van Justitie heeft ontwikkeld, omvat de volgende belangrijke elementen, die in de volgende onderdelen worden behandeld:
a) „een voldoende mate van waarschijnlijkheid op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen”,
b) beïnvloeding van de „handelsstromen tussen lidstaten”, en
c) „al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de handelsstromen tussen lidstaten beïnvloeden”.
2.3.1. Een voldoende mate van waarschijnlijkheid op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen
25. De beoordeling van het effect op de handel vindt op basis van objectieve factoren plaats. De subjectieve intentie van de betrokken ondernemingen is niet vereist. Indien even- wel bewijzen voorhanden zijn dat de betrokken onder- nemingen voornemens waren de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat zij probeerden export of import naar andere lidstaten te belemmeren, is dit een relevante factor die in aanmerking moet worden geno- men.
26. De woorden „kunnen beïnvloeden” en de verwijzing van het Hof van Justitie naar „een voldoende mate van waar- schijnlijkheid” impliceert dat voor de toepasselijkheid van het Gemeenschapsrecht niet het bewijs hoeft te worden geleverd dat de overeenkomst of gedraging de handel tussen de lidstaten daadwerkelijk beïnvloedt of heeft beïn- vloed. Het is voldoende dat de overeenkomst of gedra- ging een dergelijk effect kan hebben (17).
27. Er is geen verplichting of noodzaak om het daadwerke- lijke volume van de door de overeenkomst of gedraging beïnvloede handel tussen lidstaten te berekenen. Bijvoor- beeld, in het geval van overeenkomsten waarbij export naar andere lidstaten wordt verboden, hoeft niet te wor- den bepaald wat, zonder de overeenkomst, de omvang van de parallelhandel tussen de lidstaten was geweest. Deze uitlegging is coherent met het feit dat het criterium
„beïnvloeding van de handel” een bevoegdheidscriterium is. De toepasselijkheid van het Gemeenschapsrecht geldt ook voor categorieën overeenkomsten en gedragingen die grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, ongeacht of een bepaalde overeenkomst of gedraging een dergelijk effect daadwerkelijk heeft.
28. De beoordeling op grond van het criterium „beïnvloeding van de handel” is afhankelijk van een aantal factoren, die elk afzonderlijk niet per se beslissend behoeven te zijn (18). De relevante factoren omvatten onder meer de aard van de overeenkomst en gedraging, de aard van de producten waarop de overeenkomst of gedraging betrek- king heeft, en de positie en het belang van de betrokken ondernemingen (19).
29. De aard van de overeenkomst en de gedraging geeft een aanwijzing uit kwalitatief oogpunt van het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen lid- staten te beïnvloeden. Sommige overeenkomsten en ge- dragingen kunnen naar hun aard de handel tussen de lidstaten beïnvloeden, terwijl voor andere op dit punt een gedetailleerder onderzoek is vereist. Grensoverschrij- dende kartels zijn een voorbeeld van de eerste categorie, terwijl gemeenschappelijke ondernemingen die tot het grondgebied van één enkele lidstaat beperkt blijven, een voorbeeld zijn van de tweede categorie. Dit aspect wordt nader onderzocht in deel 3, waar op de verschillende categorieën overeenkomsten en gedragingen wordt inge- gaan.
30. De aard van de producten waarop de overeenkomsten of gedragingen betrekking hebben, geeft ook een aanwijzing voor de vraag of de handel tussen lidstaten kan worden beïnvloed. Wanneer de producten naar hun aard gemak- kelijk het voorwerp van grensoverschrijdende handel uit- maken of belangrijk zijn voor ondernemingen die andere lidstaten willen betreden of er hun activiteiten uitbreiden, valt de toepasselijkheid van het Gemeenschapsrecht ge- makkelijker vast te stellen dan in gevallen waarin er door de aard van producten een beperkte vraag is naar door aanbieders uit andere lidstaten aangeboden producten of waar de producten van beperkt belang zijn uit het oog- punt van grensoverschrijdende vestiging of voor de uit- breiding van de economische activiteit die vanuit derge- lijke plaats van vestiging wordt uitgevoerd (20). Vestiging omvat het opzetten door ondernemingen uit één lidstaat van agentschappen, bijkantoren of dochterondernemin- gen in een andere lidstaat.
31. De marktpositie van de betrokken ondernemingen en hun omzetvolumes geven uit kwantitatief oogpunt aan- wijzingen voor het vermogen van de betrokken overeen- komst of gedraging de handel tussen lidstaten te beïn- vloeden. Dit aspect dat een integrerend deel uitmaakt van de beoordeling van de merkbare beïnvloeding, komt aan bod in deel 2.4.
32. Naast de reeds genoemde factoren moet ook rekening worden gehouden met de juridische en feitelijke context waarbinnen de overeenkomst of gedraging uitwerking heeft. De relevante economische en juridische context biedt inzicht in het potentieel voor een effect op de handel tussen lidstaten. Wanneer er voor grensoverschrij- dende handel tussen lidstaten absolute drempels zijn, die buiten de overeenkomst of gedraging staan, kan de han- del alleen worden beïnvloed wanneer deze drempels in een voorzienbare toekomst naar verwachting zullen ver- dwijnen. In gevallen waar de drempels niet absoluut zijn, maar grensoverschrijdende activiteiten enkel moeilijker maken, is het van het grootste belang ervoor te zorgen dat overeenkomsten en gedragingen dergelijke activiteiten niet nog meer belemmeren. Overeenkomsten en gedra- gingen die dat doen, kunnen de handel tussen lidstaten beïnvloeden.
2.3.2. Beïnvloeding van de „handelsstromen tussen lidstaten”
33. Om de artikelen 81 en 82 te kunnen toepassen moet er sprake zijn van beïnvloeding van de „handelsstromen tussen lidstaten”.
34. De term „handelsstromen” is neutraal. Het is geen voor- waarde dat handel wordt beperkt of verminderd (21). De handelsstromen kunnen ook worden beïnvloed wanneer een overeenkomst of gedraging zorgt voor een toename in de handel. De toepasselijkheid van het Gemeenschaps- recht staat immers vast wanneer de handel tussen lidsta- ten zich met de overeenkomst of gedraging waarschijnlijk anders had ontwikkeld dan de ontwikkeling die zonder de overeenkomst of gedraging te verwachten viel (22).
35. Deze uitlegging reflecteert het feit dat het criterium „beïn- vloeding van de handel” een bevoegdheidscriterium is, dat ertoe strekt de overeenkomsten en gedragingen welke grensoverschrijdende effecten kunnen sorteren, te onder- scheiden van overeenkomsten en gedragingen waarvoor dat niet het geval is, zodat zij aan de communautaire mededingingsregels kunnen worden getoetst.
2.3.3. „Al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel”, de han- delsstromen beïnvloeden
36. De invloed van overeenkomsten en gedragingen op han- delsstromen tussen lidstaten kan „al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel” zijn.
37. Rechtstreekse effecten op de handel tussen lidstaten doen zich normaalgesproken voor in verband met de produc- ten waarop een overeenkomst of gedraging betrekking heeft. Wanneer bijvoorbeeld producenten van een be- paald product in de verschillende lidstaten overeenkomen markten te verdelen, worden rechtstreekse effecten gege- nereerd op de handel tussen lidstaten voor de markt van de betrokken producten. Een ander voorbeeld van recht- streekse effecten die worden gegenereerd, is de situatie waarin een aanbieder distributeurs kortingen beperkt voor producten die worden verkocht binnen de lidstaten waarin de distributeurs zijn gevestigd. Dergelijke gedra- gingen verhogen de relatieve prijzen van voor de export bestemde producten, hetgeen exportverkopen minder aantrekkelijk en minder concurrerend maakt.
38. Indirecte effecten doen zich vaak voor in verband met producten die verwant zijn met producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft. Indirecte effecten kunnen bijvoorbeeld spelen wanneer een over- eenkomst of gedraging impact heeft op grensoverschrij- dende economische activiteiten van ondernemingen die gebruikmaken of anderszins een beroep doen op de pro- ducten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft (23). Dergelijke effecten kunnen bijvoorbeeld spelen
wanneer de overeenkomst of gedraging verband houdt met een intermediair product dat niet wordt verhandeld, maar wordt gebruikt bij het aanbieden van een eindpro- duct dat wel wordt verhandeld. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat handel tussen lidstaten kon worden beïn- vloed in het geval van een overeenkomst waarbij de prij- zen werden afgesproken voor gedestilleerd dat bij de productie van cognac wordt gebruikt (24). De ruwe grond- stof wordt weliswaar niet zelf geëxporteerd, maar het eindproduct — cognac — wordt wel geëxporteerd. In dergelijke gevallen is het communautaire mededingings- recht dus van toepassing wanneer handel in het eindpro- duct kan worden beïnvloed.
39. Indirecte invloed op de handel tussen lidstaten kan ook plaatsvinden voor de producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft. Zo werken overeen- komsten waarbij een fabrikant de garanties voor door distributeurs verkochte producten tot hun lidstaat van vestiging beperkt, ontmoedigend voor gebruikers uit an- dere lidstaten die de betrokken producten willen aan- schaffen, omdat zij op de garantie geen beroep zouden kunnen doen (25). Uitvoer door officiële distributeurs en parallelhandelaren wordt bemoeilijkt omdat, in de ogen van de gebruikers, de producten zonder de garantie van de fabrikant minder aantrekkelijk worden (26).
40. Van daadwerkelijke beïnvloeding van de handel tussen lidstaten is sprake zodra de overeenkomst of gedraging ten uitvoer wordt gelegd. Van een overeenkomst tussen een aanbieder en een distributeur binnen dezelfde lidstaat waarbij bijvoorbeeld export naar andere lidstaten wordt verboden, kan worden verwacht dat zij de handel tussen lidstaten daadwerkelijk beïnvloedt. Zonder de overeen- komst had het de distributeur vrij gestaan in de export- verkoop actief te worden. Er zij evenwel aan herinnerd dat het niet noodzakelijk is dat daadwerkelijke beïnvloe- ding wordt aangetoond. Het is voldoende dat de over- eenkomst of gedraging dergelijke effecten kan hebben.
41. Potentiële effecten zijn die welke zich in de toekomst met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kunnen voor- doen. Met andere woorden, voorzienbare marktontwikke- lingen moeten mee in aanmerking worden genomen (27). Zelfs wanneer de handel niet kan worden beïnvloed op het tijdstip dat de overeenkomst wordt gesloten of de gedraging ten uitvoer gelegd, blijven de artikelen 81 en 82 toch van toepassing wanneer de factoren welke tot die conclusie leidden, in de voorzienbare toekomst waar- schijnlijk zullen veranderen. Op dit punt is het relevant rekening te houden met de impact van de door de Ge- meenschap of de betrokken lidstaat genomen liberalise- ringsmaatregelen en andere voorzienbare maatregelen die gericht zijn op het uitschakelen van juridische handels- belemmeringen.
42. Bovendien kan, zelfs wanneer op een bepaald tijdstip de marktvoorwaarden voor grensoverschrijdende handel on- gunstig zijn — bijvoorbeeld omdat de prijzen in de lid- staten in kwestie vergelijkbaar zijn —, de handel nog steeds worden beïnvloed wanneer de situatie ingevolge
veranderende marktomstandigheden wijzigt (28). Wat van belang is, is het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, en niet of zij dat op een bepaald tijdstip ook daadwer- kelijk doen.
43. Het betrekken van indirecte of potentiële effecten in de analyse van de gevolgen voor de handel tussen lidstaten, betekent niet dat de analyse op vage of hypothetische effecten kan worden gebaseerd. De waarschijnlijkheid waarmee een bepaalde overeenkomst indirecte of poten- tiële effecten oplevert, moet worden toegelicht door de autoriteit of partij die beweert dat de handel tussen lid- staten merkbaar kan worden beïnvloed. Hypothetische of speculatieve effecten zijn onvoldoende om aan te tonen dat het Gemeenschapsrecht van toepassing is. Zo doet bijvoorbeeld een overeenkomst ter verhoging van de prijs van een product waarvoor in het buitenland geen markt bestaat, het beschikbare inkomen van consumenten da- len. Aangezien consumenten minder geld kunnen uit- geven, kunnen zij minder, uit andere lidstaten geïmpor- teerde producten aanschaffen. Het verband tussen derge- lijke inkomenseffecten en de handel tussen lidstaten is over het algemeen echter op zich te vaag om aan te tonen dat het Gemeenschapsrecht van toepassing is.
2.4. Het begrip „merkbare beïnvloeding”
2.4.1. Algemeen beginsel
44. Het criterium „beïnvloeding van de handel” omvat ook een kwantitatief element, waardoor de toepasselijkheid van het Gemeenschapsrecht wordt beperkt tot overeen- komsten en gedragingen die effecten van een zekere om- vang kunnen hebben. Overeenkomsten en gedragingen vallen buiten het toepassingsbereik van de artikelen 81 en 82 wanneer zij de markt slechts in zeer geringe mate beïnvloeden wegens de zwakke positie van de betrokken ondernemingen op de markt voor de betrokken produc- ten (29). In hoeverre sprake is van merkbare beïnvloeding, kan met name aan de hand van de positie en het gewicht van de betrokken ondernemingen op de markt voor de betrokken producten worden bepaald (30).
45. De beoordeling van de omvang van de merkbare beïn- vloeding is afhankelijk van de omstandigheden van elke individuele zaak, met name de aard van de overeenkomst en de gedraging, de aard van de producten waarop zij betrekking hebben en de marktpositie van de betrokken ondernemingen. Wanneer de overeenkomst of gedraging naar haar aard de handel tussen lidstaten kan beïnvloe- den, ligt de drempel om tot merkbare beïnvloeding te besluiten lager dan het geval is bij overeenkomsten en gedragingen die naar hun aard de handel tussen lidstaten niet kunnen beïnvloeden. Naarmate de marktpositie van de betrokken ondernemingen sterker is, valt ook eerder te verwachten dat een overeenkomst of gedraging die de handel tussen lidstaten kan beïnvloeden, ook wordt be- schouwd als in staat zijnde de handel merkbaar te beïn- vloeden (31).
46. In een aantal zaken in verband met import en export heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat van merkbare beïnvloeding geen sprake was wanneer de omzet van de betrokken ondernemingen zo'n 5 % van de markt ver- tegenwoordigde (32). Marktaandeel alleen is echter niet altijd beschouwd als de beslissende factor. Met name moet ook met de omzet van de ondernemingen voor de betrokken producten rekening worden gehouden (33).
47. De omvang van de merkbare beïnvloeding kan dus in zowel absolute cijfers (omzet) als relatieve cijfers worden gemeten door de positie van de betrokken onder- neming(en) te vergelijken met die van andere spelers op de markt (marktaandeel). Het bijzondere belang dat aan de positie en het belang van de betrokken ondernemin- gen wordt gehecht, strookt met het begrip „kunnen beïn- vloeden”, hetgeen impliceert dat de beoordeling is geba- seerd op het vermogen van de overeenkomst of gedra- ging om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, in plaats van op de impact voor de daadwerkelijke stromen van goederen en diensten over de grenzen. De markt- positie van de betrokken ondernemingen en hun omzet voor de betrokken producten geven aanwijzingen voor het vermogen van een overeenkomst of gedraging om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden. Deze beide elementen zijn terug te vinden in de veronderstellingen die in de punten 52 en 53 worden uiteengezet.
48. De toepassing van het criterium „merkbare beïnvloeding” vereist niet noodzakelijk dat relevante markten worden afgebakend en marktaandelen worden berekend (34). De omzet van een onderneming in absolute cijfers kan vol- doende zijn om de bevinding te onderbouwen dat van merkbare beïnvloeding van de handel sprake is. Dit is met name het geval bij overeenkomsten en gedragingen die naar hun aard de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat zij betrekking hebben op import of export of omdat zij diverse lidstaten bestrij- ken. Het feit dat in dergelijke omstandigheden de omzet voor de producten die onder de overeenkomst vallen, voldoende kan zijn om te concluderen dat van merkbaar beïnvloeding van de handel tussen lidstaten sprake is, is in het in punt 53 uiteengezette positieve vermoeden te- rug te vinden.
49. Overeenkomsten en gedragingen moeten steeds worden onderzocht in de economische en juridische context waarbinnen zij zich afspelen. In het geval van verticale overeenkomsten kan het noodzakelijk zijn te kijken naar eventuele cumulatieve effecten van parallelle netwerken van vergelijkbare overeenkomsten (35). Zelfs indien één enkele overeenkomst of een netwerk van overeenkomsten de handel tussen lidstaten niet merkbaar kan beïnvloeden, kan het effect van parallelle netwerken van overeen- komsten, als geheel genomen, wel daartoe in staat zijn. Wil dat echter het geval zijn, dan moet de individuele overeenkomst of reeks van overeenkomsten in aanzien- lijke mate tot het cumulatieve effect op de handel bij- dragen (36).
2.4.2. Kwantificering van de omvang van de merkbare beïnvloeding
50. Het is niet mogelijk voor alle categorieën overeen- komsten algemene kwantitatieve regels vast te stellen
waaruit valt af te leiden wanneer de handel tussen lid- staten merkbaar kan worden beïnvloed. Daarentegen is het mogelijk aan te geven wanneer de handel normaal gesproken niet kan worden beïnvloed. Allereerst heeft de Commissie in haar bekendmaking inzake overeen- komsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag (de minimis) (37) verklaard dat overeen- komsten tussen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) in de zin van de bijlage bij Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie (38) normaal gesproken de handel tussen lidstaten niet kunnen beïnvloeden. De reden voor deze aanname is het feit dat de activiteiten van KMO's normaalgesproken lokaal of hoogstens regio- naal van karakter zijn. Toch kunnen KMO's onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht vallen, met name wanneer zij in grensoverschrijdende economische activiteiten betrokken zijn. Ten tweede vindt de Commis- sie het passend algemene beginselen vast te stellen waar- uit blijkt wanneer handel doorgaans niet kan worden beïnvloed — een norm dus waarin wordt omschreven wanneer van merkbare beïnvloeding van de handel tussen lidstaten geen sprake is (de geen „merkbaar-effect” op de handel-regel). Bij de toepassing van artikel 81 zal de Commissie deze norm als een weerlegbaar negatief ver- moeden beschouwen dat geldt voor alle overeenkomsten in de zin van artikel 81, lid 1, ongeacht de aard van de in de overeenkomst vervatte beperkingen, met inbegrip van beperkingen die in groepsvrijstellingsverordeningen en richtsnoeren van de Commissie als hardcore beperkingen zijn aangemerkt. In gevallen waarin dit vermoeden geldt, zal de Commissie normaalgesproken geen procedure in- leiden, noch op verzoek noch ambtshalve. Wanneer on- dernemingen te goeder trouw aannemen dat een over- eenkomst door dit negatief vermoeden is gedekt, zal de Commissie geen geldboeten opleggen.
51. Onverlet het bepaalde in punt 53, impliceert deze nega- tieve definitie van „merkbare beïnvloeding” niet dat over- eenkomsten die niet voldoen aan de hierna uiteengezette criteria, automatisch de handel tussen lidstaten merkbaar kunnen beïnvloeden. Een onderzoek van geval tot geval blijft noodzakelijk.
52. De Commissie is van oordeel dat in beginsel overeen- komsten de handel tussen lidstaten niet merkbaar kunnen beïnvloeden wanneer aan elk van de volgende voorwaar- den is voldaan:
a) het totale marktaandeel van de partijen op relevante markten binnen de Gemeenschap waarop de overeen- komst van invloed is, bedraagt niet meer dan 5 %, en
b) in het geval van horizontale overeenkomsten: de totale communautaire jaaromzet van de betrokken onder- nemingen (39) bedraagt voor de onder de overeen- komst vallende producten niet meer dan 40 miljoen EUR. In het geval van overeenkomsten inzake de ge- meenschappelijke aankoop van producten zal de rele- vante omzet, de gemeenschappelijke aankopen van partijen van de producten die onder de overeenkomst vallen, zijn.
In het geval van horizontale overeenkomsten: de to- tale communautaire jaaromzet van de aanbieder be- draagt voor de onder de overeenkomst vallende pro- ducten niet meer dan 40 miljoen EUR. In het geval van licentieovereenkomsten, is de relevante omzet de som van de omzet van de licentienemers voor de producten waarin de in licentie gegeven technologie is opgenomen, en de eigen omzet van de licentiegever voor die producten. In het geval van overeenkomsten tussen een koper en meerdere leveranciers, is de rele- vante omzet die van de gecombineerde aankopen van de kopers van de producten vallende onder de over- eenkomst.
De Commissie zal hetzelfde vermoeden toepassen wan- neer gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren voor- noemde omzetdrempel met niet meer dan 10 % wordt overschreden en wanneer de bovenstaande marktdrempel met niet meer dan 2 procentpunt wordt overschreden. In gevallen waarin de overeenkomst een opkomende, nog niet bestaande markt betreft en waar de partijen bijgevolg geen relevante omzet genereren noch enig relevant marktaandeel opbouwen, zal de Commissie dit vermoe- den niet toepassen. In dergelijke gevallen is het mogelijk dat de merkbare beïnvloeding wordt onderzocht op basis van de positie van de partijen op aanverwante product- markten of van hun sterkte in technologieën die met de overeenkomst verband houden.
53. Voorts zal de Commissie ook oordelen dat, wanneer een overeenkomst op zich al de handel tussen lidstaten kan beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat het import en export of diverse lidstaten betreft, er sprake is van een weerlegbaar positief vermoeden dat bij dergelijke effecten van merk- bare beïnvloeding van de handel sprake is wanneer de omzet van de partijen voor de onder overeenkomst val- lende producten, berekend als aangegeven in de punten 52 en 54, meer dan 40 miljoen EUR bedraagt. In het geval van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, mag vaak ook wor- den aangenomen dat dergelijke effecten merkbaar zijn wanneer het marktaandeel van de partijen de in het vo- rige punt beschreven 5 %-drempel overschrijdt. Dit ver- moeden geldt echter niet wanneer de overeenkomst slechts een deel van een lidstaat bestrijkt, zie punt 90.
54. Met betrekking tot de drempel van 40 miljoen EUR, cf. punt 52, wordt de omzet berekend op basis van de totale communautaire omzet, exclusief belastingen, gedurende het voorafgaande boekjaar van de betrokken ondernemin- gen voor de producten waarop de overeenkomst betrek- king heeft (de contractgoederen). Verkopen tussen entitei- ten die deel uitmaken van dezelfde onderneming, worden uitgesloten (40).
55. Om de marktaandeeldrempel toe te passen, moet de rele- vante markt worden afgebakend (41). Deze omvat de rele-
vante productmarkt en de relevante geografische markt. De marktaandelen dienen te worden berekend op basis van cijfers betreffende de waarde van de omzet of, indien toepasselijk, de waarde van de aankopen. Wanneer geen waardecijfers beschikbaar zijn, kan van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder volume- cijfers, gebaseerd zijn, worden gebruik gemaakt.
56. In het geval van netwerken van overeenkomsten tussen dezelfde aanbieder en verschillende distributeurs, worden de verkopen via het volledige netwerk in aanmerking genomen.
57. Contracten die van dezelfde algemene zakelijke regeling transactie deel uitmaken, vormen één enkele overeen- komst met het oog op de toepassing van de „merkbaar- effect”-regel (42). Ondernemingen kunnen zich niet bene- den deze drempels brengen door een overeenkomst die uit economisch oogpunt één geheel vormt, op te splitsen.
3. TOEPASSING VAN BOVENSTAANDE BEGINSELEN OP GE- BRUIKELIJKE SOORTEN OVEREENKOMSTEN EN MISBRUI-
KEN
58. De Commissie zal het in het vorige deel beschreven ne- gatieve vermoeden toepassen op alle overeenkomsten, met inbegrip van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, alsmede voor overeenkomsten die de handel tussen ondernemin- gen in derde landen betreffen, cf. deel 3.3.
59. Buiten het toepassingsbereik van het negatieve vermoe- den zal de Commissie rekening houden met kwalitatieve elementen die verband houden met de aard van de over- eenkomst of gedragingen en de producten waarop deze betrekking hebben, zie punten 29 en 30. Het belang van de aard van de overeenkomst wordt ook gereflecteerd in het in punt 53 beschreven positieve vermoeden in het geval van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. Met het oog op additionele aanwijzingen in verband met de toepassing van het begrip „beïnvloeding van de handel” is het daarom dienstig om de verschillende soorten meest ge- bruikelijke overeenkomsten en gedragingen nader te be- zien.
60. In de volgende delen wordt een belangrijk onderscheid gemaakt tussen overeenkomsten en gedragingen die meerdere lidstaten bestrijken, en overeenkomsten en ge- dragingen die tot één lidstaat of tot een deel van één lidstaat zijn beperkt. Deze twee hoofdcategorieën worden opgesplitst in verdere subcategorieën op basis van de aard van de betrokken overeenkomst of gedraging. Ook overeenkomsten en gedragingen die derde landen bestrij- ken, komen aan bod.
3.1. Overeenkomsten en misbruiken die meerdere lidsta- ten bestrijken of in meerdere lidstaten ten uitvoer
worden gelegd
61. Overeenkomsten en gedragingen die meerdere lidstaten bestrijken of in meerdere lidstaten ten uitvoer worden gelegd, kunnen naar hun aard in nagenoeg alle gevallen de handel tussen lidstaten beïnvloeden. Wanneer de rele- vante omzet de in punt 53 beschreven drempel over- schrijdt, zal het in de meeste gevallen dan ook niet nodig zijn een gedetailleerd onderzoek uit te voeren naar de vraag of de handel tussen lidstaten kan worden beïnvloed. Om echter ook voor deze gevallen houvast te bieden en de in deel 2 ontwikkelde beginselen te illustreren, is het nuttig uiteen te zetten wat de factoren zijn die doorgaans worden gebruikt als basis om te besluiten dat een zaak onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht valt.
3.1.1. Overeenkomsten betreffende import en export
62. Overeenkomsten tussen ondernemingen in twee of meer lidstaten die op import en export betrekking hebben, kunnen naar hun aard de handel tussen lidstaten beïn- vloeden. Dergelijke overeenkomsten hebben, ongeacht of ze de mededinging beperken of niet, een impact op de handelsstromen tussen lidstaten. In de zaak-Ker- pen & Kerpen bijvoorbeeld, waar het ging om een over- eenkomt tussen een Franse producent en een Duitse dis- tributeur die meer dan 10 % van de export van Frankrijk naar Duitsland (ten belope van in totaal 350 000 ton per jaar) betrof, heeft het Hof van Justitie verklaard dat niet kon worden gesteld dat een dergelijke overeenkomst de handel tussen lidstaten niet (merkbaar) kon beïnvloe- den (43).
63. Deze categorie omvat ook overeenkomsten die aan im- port en export beperkingen opleggen, met inbegrip van beperkingen op actieve en passieve verkoop en op weder- verkoop door afnemers aan afnemers in andere lidsta- ten (44). In deze gevallen is er een inherent verband tussen de beweerde mededingingsbeperking en de invloed ervan op de handel, aangezien de beperking precies ten doel heeft goederen- en dienstenstromen tussen lidstaten te verhinderen, hetgeen anders onmogelijk was geweest. Het doet niet ter zake of de partijen bij de overeenkomst in dezelfde lidstaat of in verschillende lidstaten zijn ge- vestigd.
3.1.2. Meerdere lidstaten bestrijkende kartels
64. Kartelovereenkomsten zoals die waarbij sprake is van prijsafspraken en verdeling van de markten en die diverse lidstaten bestrijken, kunnen naar hun aard de handel tus- sen lidstaten beïnvloeden. Grensoverschrijdende kartels harmoniseren de mededingingsvoorwaarden en hebben een invloed op de vervlechting van de handel door het bestendigen van traditionele handelsstromen (45). Wan- neer ondernemingen overeenkomen om geografische ge- bieden onder elkaar te verdelen, kunnen verkopen van andere gebieden naar de toegewezen gebieden worden
uitgeschakeld of beperkt. Wanneer ondernemingen over- eenkomen prijzen vast te stellen, schakelen zij de mede- dinging uit en eventuele daaruit resulterende prijsverschil- len die zowel concurrenten als afnemers ertoe kunnen aanzetten in grensoverschrijdende handel actief te wor- den. Wanneer ondernemingen overeenkomsten over ver- koopquota bereiken, worden de traditionele handelsstro- men bestendigd. De betrokken ondernemingen zien ervan af hun productie uit te breiden en zodoende potentiële afnemers in andere lidstaten te bedienen.
65. De beïnvloeding van de handel die van grensoverschrij- dende kartels uitgaat, is doorgaans ook naar haar aard een merkbare beïnvloeding als gevolg van de marktposi- tie van de partijen bij het kartel. Kartels worden normaal- gesproken enkel gevormd wanneer de betrokken onder- nemingen samen een ruim deel van de markt in handen hebben, omdat dit hen in staat stelt prijzen te verhogen of de productie te beperken.
3.1.3. Meerdere lidstaten bestrijkende horizontale samenwerkings- overeenkomsten
66. Dit deel handelt over diverse soorten horizontale samen- werkingsovereenkomsten. Horizontale samenwerkings- overeenkomsten kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van overeenkomsten waarbij twee of meer ondernemin- gen samenwerken bij het uitvoeren van een bepaalde economische activiteit, zoals productie en distributie (46). Vaak worden dergelijke overeenkomsten ook „gemeen- schappelijke ondernemingen” genoemd. Gemeenschappe- lijke ondernemingen die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervullen, vallen onder de concentratieverordening (47). Op het niveau van de Gemeenschap vallen dergelijke volwaardige gemeen- schappelijke ondernemingen niet onder de toepassing van de artikelen 81 en 82 behalve in zaken waar artikel 2, lid 4, van de Verordening inzake concentraties van toepassing is (48). Dit onderdeel handelt dus niet over de volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen. In het geval van „niet-volwaardige” gemeenschappelijke on- dernemingen is de gemeenschappelijke entiteit niet als autonome aanbieder (of afnemer) op een markt actief. Zij bedient enkel haar moedermaatschappijen, die zelf op de markt actief zijn (49).
67. Gemeenschappelijke ondernemingen die in twee of meer- dere lidstaten actief zijn of die output produceren welke door de moedermaatschappijen in twee of meer lidstaten wordt afgezet, beïnvloeden de commerciële activiteiten van de partijen in die gebieden van de Gemeenschap. Daarom kunnen dergelijke overeenkomsten normaal- gesproken naar hun aard de handel tussen lidstaten beïn- vloeden — in vergelijking met de situatie zonder de over- eenkomst (50). Handelsstromen worden beïnvloed wan- neer ondernemingen hun activiteiten verplaatsen naar de gemeenschappelijke onderneming of deze gebruiken om binnen de Gemeenschap een nieuwe voorzienings- bron te vestigen.
68. De handel kan ook worden beïnvloed wanneer een ge- meenschappelijke onderneming input produceert voor haar moedermaatschappijen die vervolgens door deze moedermaatschappijen in een product wordt verwerkt of geïntegreerd. Dit kan waarschijnlijk het geval zijn wan- neer de betrokken input voordien bij aanbieders in an- dere lidstaten werd betrokken, wanneer de moedermaat- schappijen voordien de input in andere lidstaten produ- ceerden of wanneer het eindproduct in meer dan één lidstaat wordt verhandeld.
69. Bij de beoordeling van de omvang van de merkbare beïn- vloeding is het van belang rekening te houden met de omzet van de moedermaatschappijen voor de met de overeenkomst verband houdende producten en niet enkel die van de gemeenschappelijke eenheid welke bij de over- eenkomst werd opgericht, aangezien de gemeenschappe- lijke onderneming niet als autonome eenheid op enige markt actief is.
3.1.4. In meerdere lidstaten ten uitvoer gelegde verticale overeen- komsten
70. Verticale overeenkomsten en netwerken van vergelijkbare verticale overeenkomsten die in meerdere lidstaten ten uitvoer worden gelegd, kunnen doorgaans de handel tus- sen lidstaten beïnvloeden wanneer zij er de oorzaak van zijn dat de handel op een bepaalde wijze wordt gekana- liseerd. Netwerken van selectieve distributieovereenkom- sten die in twee of meer lidstaten ten uitvoer worden gelegd, kanaliseren bijvoorbeeld de handel op een be- paalde wijze omdat zij de handel beperken tot leden van het netwerk, en zodoende de handelsstromen beïn- vloeden ten opzichte van de situatie zonder de overeen- komst (51).
71. Handel tussen lidstaten kan ook worden beïnvloed door verticale overeenkomsten die marktafschermende effecten hebben. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij overeen- komsten waarbij distributeurs in diverse lidstaten over- eenkomen enkel bij een bepaalde leverancier in te kopen of enkel diens producten te verkopen. Dergelijke overeen- komsten kunnen beperkend werken voor de handel tus- sen de lidstaten waar de overeenkomsten ten uitvoer worden gelegd of vanuit lidstaten die niet door de over- eenkomsten worden bestreken. Marktafscherming kan ook uit individuele overeenkomsten of uit netwerken van overeenkomsten voortvloeien. Wanneer een overeen- komst of netwerken van overeenkomsten die meerdere lidstaten bestrijken, marktafschermende effecten hebben, is het vermogen van de overeenkomst of overeenkomsten om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden naar hun aard normaal gesproken merkbaar.
72. Ook overeenkomsten tussen leveranciers en distributeurs die in verticale prijsbinding voorzien en twee of meer lidstaten bestrijken, kunnen doorgaans naar hun aard de handel tussen lidstaten beïnvloeden (52). Dergelijke over- eenkomsten veranderen het prijspeil dat zonder de over- eenkomsten waarschijnlijk had bestaan, en beïnvloeden bijgevolg de handelsstromen.
3.1.5. Meerdere lidstaten bestrijkende misbruiken van machtsposities
73. In het geval van misbruik van een machtspositie is het nuttig een onderscheid te maken tussen misbruiken die drempels opwerpen voor het betreden van de markt of waarmee concurrenten worden uitgeschakeld (misbruik door uitsluiting), en misbruiken waarbij de onderneming met een machtspositie van haar economische macht pro- fiteert om bijvoorbeeld excessieve of discriminerende prij- zen te berekenen (misbruik door uitbuiting). Beide vor- men van misbruik kunnen ten uitvoer worden gelegd via overeenkomsten, die eveneens onder de toepassing van artikel 81, lid 1, vallen, of via eenzijdig optreden dat, wat het communautaire mededingingsrecht betreft, enkel on- der artikel 82 valt.
74. In het geval van misbruiken door uitbuiting zoals discri- minerende kortingen, geldt de impact de downstream handelspartners, die ofwel hun voordeel ermee doen of ervan te lijden hebben, doordat hun concurrentiepositie wordt gewijzigd en de handelsstromen tussen lidstaten worden beïnvloed.
75. Wanneer een onderneming met een machtspositie zich begeeft aan uitsluitingsgedrag in meer dan één lidstaat, kan dergelijk misbruik normaal gesproken naar zijn aard de handel tussen lidstaten beïnvloeden. Dergelijk gedrag heeft ook een negatieve impact op de mededinging in een gebied dat zich buiten één enkele lidstaat uitstrekt, omdat daardoor waarschijnlijk de handel wordt afgeleid van het verloop dat deze normaalgesproken had gevolgd wanneer de gedraging zich niet had voorgedaan. Handelsstromen kunnen bijvoorbeeld worden beïnvloed wanneer de on- derneming met een machtspositie getrouwheidskortingen toekent. Afnemers die onder het op uitsluiting gerichte kortingsysteem vallen, zullen waarschijnlijk minder aan- kopen bij concurrenten van de onderneming met een machtspositie dan zij anders hadden gedaan. Ook recht- streeks op het uitschakelen van een concurrent gericht uitsluitingsgedrag zoals roofprijzen kan de handel tussen lidstaten beïnvloeden wegens de impact ervan op de con- currentiestructuur van de markt in de Gemeenschap (53). Wanneer een onderneming met een machtspositie door haar optreden een concurrent die in meer dan één lid- staat actief is, wil uitschakelen, kan de handel op meer- dere wijzen worden beïnvloed. Ten eerste bestaat het risico dat de getroffen concurrent niet langer een voor- zieningsbron binnen de Gemeenschap is. Zelfs wanneer de onderneming die het doelwit is, niet wordt uitgescha- keld, kan haar toekomstige concurrentiegedrag waar- schijnlijk worden beïnvloed, hetgeen ook een impact op de handel tussen lidstaten kan hebben. Ten tweede kan het misbruik een impact hebben op andere concurrenten. Via misbruiken kan de onderneming met een machts- positie aan haar concurrenten te kennen geven dat zij bestraffend zal optreden tegen pogingen om daadwerke- lijk te gaan concurreren. Ten derde kan het feit zelf van de uitschakeling van een concurrent voldoende zijn om de handel tussen lidstaten te kunnen beïnvloeden. Dit kan het geval zijn wanneer de onderneming die dreigt te worden uitgeschakeld, hoofdzakelijk in export naar derde landen actief is (54). Zodra de daadwerkelijke mededin- gingsstructuur van de markt binnen de Gemeenschap verder in het gedrang dreigt te komen, is het Gemeen- schapsrecht van toepassing.
76. Wanneer een onderneming met een machtspositie zich in meer dan één lidstaat aan misbruik door uitbuiting of door uitsluiting begeeft, zal ook het vermogen van het misbruik om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, normaal gesproken naar zijn aard merkbaar zijn. Gezien de marktpositie van de betrokken onderneming met een machtspositie en het feit dat het misbruik in meerdere lidstaten plaatsvindt, is de schaal van het misbruik en de te verwachten impact ervan op de handelsstromen door- gaans zo groot dat de handel tussen lidstaten er merkbaar kan door worden beïnvloed. In het geval van misbruik door uitbuiting zoals prijsdiscriminatie, verandert het misbruik de concurrentiepositie van handelspartners in meerdere lidstaten. In het geval van misbruik door uit- sluiting, met inbegrip van misbruiken die ertoe strekken een concurrent uit te schakelen, wordt de economische activiteit die door concurrenten in meerdere lidstaten wordt uitgeoefend beïnvloed. Het enkele bestaan van een machtspositie in meerdere lidstaten impliceert dat de mededinging in een aanzienlijk deel van de interne markt al is aangetast (55). Wanneer een onderneming met een machtspositie door haar toevlucht te nemen tot misbruiken, de mededinging verder aantast — bij- voorbeeld door een concurrent uit te schakelen — is het vermogen van het misbruik om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, normaalgesproken merkbaar.
3.2. Overeenkomsten en misbruiken die één lidstaat of slechts een deel daarvan bestrijken
77. Wanneer overeenkomsten of misbruiken het grondgebied van één enkele lidstaat bestrijken, kan het nodig zijn een gedetailleerder onderzoek uit te voeren naar het ver- mogen van de overeenkomsten of misbruiken om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden. Er zij aan her- innerd dat, wil er sprake zijn van beïnvloeding van de handel tussen lidstaten, niet is vereist dat de handel wordt beperkt. Het is voldoende dat een merkbare verandering in de handelsstromen tussen lidstaten kan worden ver- oorzaakt. Niettemin is het zo dat in vele gevallen waarbij slechts één lidstaat is betrokken, de aard van de ver- meende inbreuk en, met name, de neiging ervan de na- tionale markten af te schermen een goede aanwijzing bieden van het vermogen van de overeenkomst of gedra- ging om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden. De hierna gegeven voorbeelden zijn niet exhaustief bedoeld. Zij dienen enkel als voorbeeld om aan te geven in welke gevallen overeenkomsten die tot het grondgebied van één lidstaat zijn beperkt, kunnen worden aangemerkt als in staat zijnde de handel tussen lidstaten te beïnvloeden.
3.2.1. Een lidstaat bestrijkende kartels
78. Horizontale kartels die het hele grondgebied van een lid- staat bestrijken, kunnen normaal gesproken de handel tussen lidstaten beïnvloeden. De rechtscolleges van de Gemeenschap hebben immers in een aantal zaken ver- klaard dat overeenkomsten die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijken, naar hun aard een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg hebben, het- geen de in het Verdrag beoogde economische vervlech- ting doorkruist (56).
79. Het vermogen van dergelijke overeenkomsten om de in- terne markt te compartimenteren, vloeit voort uit het feit
dat de leden van een nationaal kartel zich doorgaans tegen de concurrentie uit andere lidstaten moeten wape- nen (57). Doen zij dit niet, en bestaat voor het product waarop de overeenkomst betrekking heeft, in het buiten- land een markt (58), dan dreigt het kartel door de concur- rentie van ondernemingen uit andere lidstaten te worden ondermijnd. Normaal gesproken kunnen dergelijke over- eenkomsten ook naar hun aard de handel tussen lidstaten merkbaar beïnvloeden, gezien de omvang van de markten die moeten worden bestreken, willen dergelijke kartels doeltreffend zijn.
80. Aangezien het begrip „beïnvloeding van de handel” ook potentiële effecten insluit, is niet doorslaggevend of der- gelijk optreden tegenover concurrenten uit andere lidsta- ten op een bepaald tijdstip daadwerkelijk ook toepassing vindt. Wanneer de kartelprijs vergelijkbaar is met de prijs die in andere lidstaten wordt gehanteerd, kan voor de leden van het kartel niet onmiddellijk de noodzaak be- staan op te treden tegen concurrenten uit andere lidsta- ten. Wat van belang is, is de vraag of al dan niet te verwachten valt dat zij zulks zouden doen wanneer de marktvoorwaarden zouden veranderen. De waarschijnlijk- heidsgraad daarvan hangt af van het bestaan of anders van natuurlijke drempels voor handel op de markt, met inbegrip van met name de vraag of er voor het betrokken product al dan niet een markt in het buitenland bestaat. In een zaak in verband met bepaalde retail bankdien- sten (59) heeft het Hof van Justitie bijvoorbeeld geoordeeld dat de handel niet merkbaar kan worden beïnvloed om- dat het potentieel voor handel in de specifieke producten in kwestie zeer beperkt was en omdat zij geen factor van beslissend belang is bij de keuze van ondernemingen uit andere lidstaten om zich al dan niet in de betrokken lidstaat te vestigen (60).
81. De mate waarin de leden van een kartel toezicht houden op prijzen en concurrenten uit andere lidstaten, kan een aanwijzing bieden voor de mate waarin voor de produc- ten die onder het kartel vallen, in het buitenland een markt bestaat. Toezicht suggereert dat concurrentie en concurrenten uit andere lidstaten als een potentiële be- dreiging voor het kartel worden gepercipieerd. Bovendien vormt een situatie waarbij bewijzen voorhanden zijn dat de leden van het kartel doelbewust het prijspeil hebben vastgesteld in het licht van het in andere lidstaten vige- rende prijspeil (limit pricing), een aanwijzing dat voor de betrokken producten in het buitenland een markt bestaat en dat de handel tussen lidstaten kan worden beïnvloed.
82. De handel kan normaal gesproken ook worden beïnvloed wanneer de leden van een nationaal kartel trachten de concurrentiedruk af te zwakken die uitgaat van concur- renten uit andere lidstaten, door hen ertoe te brengen zich aan te sluiten bij de beperkende overeenkomst of wanneer hun uitsluiting van de overeenkomst de concur- renten een concurrentienadeel oplevert (61). In dergelijke gevallen verhindert de overeenkomst die concurrenten om eventuele concurrentievoordelen welke zij zouden hebben, uit te buiten, of verhoogt zij hun kosten, hetgeen een negatieve impact op hun concurrentiepositie en hun verkopen heeft. In beide gevallen brengt de overeenkomst de activiteiten van concurrenten uit andere lidstaten op
de betrokken nationale markt in het gedrang. Hetzelfde geldt ook wanneer een kartelovereenkomst die tot één enkele lidstaat is beperkt, wordt gesloten tussen onder- nemingen die producten doorverkopen welke uit andere lidstaten zijn ingevoerd (62).
3.2.2. Een lidstaat bestrijkende horizontale samenwerkingsovereen- komsten
83. Horizontale samenwerkingsovereenkomsten en met name
„niet-volwaardige” gemeenschappelijke ondernemingen, cf. punt 66, die zijn beperkt tot één enkele lidstaat en die niet rechtstreeks met import en export verband hou- den, behoren niet tot de categorie van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. Een zorgvuldig onderzoek van het ver- mogen van de individuele overeenkomst om de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, kan derhalve zijn vereist.
84. Horizontale samenwerkingsovereenkomsten kunnen, met name, in staat zijn de handel tussen lidstaten te beïnvloe- den wanneer zij marktafschermend werken. Dit kan het geval zijn bij overeenkomsten die sectorale standaardise- rings- en certificeringsregelingen uitwerken, die ofwel on- dernemingen uit andere lidstaten uitsluiten of waaraan gemakkelijker kan worden voldaan door ondernemingen uit de betrokken lidstaat omdat zij op de nationale regels en tradities zijn gebaseerd. Onder dergelijke omstandig- heden maken de overeenkomsten het voor ondernemin- gen uit andere lidstaten moeilijker de nationale markt te penetreren.
85. De handel kan ook worden beïnvloed wanneer een ge- meenschappelijke onderneming erin resulteert dat onder- nemingen uit andere lidstaten van een belangrijk distri- butiekanaal of een belangrijke vraagbron worden afgesne- den. Wanneer bijvoorbeeld twee of meer distributeurs die binnen dezelfde lidstaat zijn gevestigd en die een aanzien- lijk aandeel van de import van de betrokken producten voor hun rekening nemen, een gemeenschappelijke on- derneming opzetten om hun inkoop voor dat product samen te voegen, kan de daaruit resulterende verminde- ring van het aantal distributiekanalen voor aanbieders uit andere lidstaten de mogelijkheden beperken om tot de betrokken nationale markt toegang te krijgen. Bijgevolg kan de handel worden beïnvloed (63). De handel kan ook worden beïnvloed wanneer ondernemingen die voordien een bepaald product importeerden, een gemeenschappe- lijke onderneming oprichten die met de productie van datzelfde product wordt belast. In dat geval veroorzaakt de overeenkomst een verandering in de handelsstromen tussen lidstaten ten opzichte van de situatie vóór de over- eenkomst.
3.2.3. Een lidstaat bestrijkende verticale overeenkomsten
86. Verticale overeenkomsten die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijken, kunnen, met name, de handels- stromen tussen lidstaten beïnvloeden wanneer zij het voor ondernemingen uit andere lidstaten moeilijker ma- ken de betrokken nationale markt te penetreren, hetzij via export hetzij via vestiging (marktafschermend effect). Wanneer verticale overeenkomsten dergelijk markt-
afschermend effect hebben, kunnen zij bijdragen tot de versterking van de nationale drempelvorming en zo- doende de in het Verdrag beoogde economische vervlech- ting doorkruisen (64).
87. Marktafscherming kan zich bijvoorbeeld voordoen wan- neer aanbieders aan afnemers exclusieveafnameverplich- tingen opleggen (65). In de zaak-Delimitis (66) — die over- eenkomsten betrof tussen een brouwerij en eigenaren van drankgelegenheden waar bier werd geconsumeerd, waar- bij de eigenaren zich ertoe verbonden bier uitsluitend te betrekken bij de brouwerij — heeft het Hof van Justitie marktafscherming gedefinieerd als het ontbreken, inge- volge de overeenkomsten, van reële en concrete moge- lijkheden om toegang tot de markt te krijgen. Overeen- komsten creëren doorgaans enkel aanzienlijke toegangs- drempels wanneer zij een belangrijk aandeel van de markt bestrijken. Marktaandeel en marktdekking kunnen op dit punt als indicator worden gebruikt. Bij het uitvoe- ren van de beoordeling moet niet alleen met de specifieke overeenkomst of het netwerk van overeenkomsten in kwestie rekening worden gehouden, maar ook met an- dere parallelle netwerken die vergelijkbare effecten heb- ben (67).
88. Verticale overeenkomsten die een gehele lidstaat bestrij- ken en die betrekking hebben op producten waarvoor in het buitenland een markt bestaat, zijn mogelijk ook in staat de handel tussen lidstaten te beïnvloeden, zelfs wan- neer zij niet direct obstakels voor de handel creëren. Overeenkomsten waarbij ondernemingen zich verbinden tot verticale prijsbinding, kunnen rechtstreekse effecten hebben op de handel tussen lidstaten doordat zij de im- port uit andere lidstaten doen toenemen en de export uit de betrokken lidstaat doen dalen (68). Overeenkomsten betreffende verticale prijsbinding kunnen de handelsstro- men evenzeer beïnvloeden als horizontale kartels. Voor- zover de prijzen die uit de verticale prijsbinding resulte- ren, hoger liggen dan de in andere lidstaten geldende prijzen, is dit prijspeil enkel houdbaar wanneer import uit andere lidstaten kan worden gecontroleerd.
3.2.4. Slechts een deel van een lidstaat bestrijkende overeenkomsten
89. Kwalitatief gezien wordt de beoordeling van overeen- komsten die slechts een deel van een lidstaat bestrijken, op dezelfde wijze benaderd als in het geval van overeen- komsten die een gehele lidstaat bestrijken. Dit betekent dat de analyse in deel 2 van toepassing is. Bij de beoor- deling van de omvang van de merkbare beïnvloeding moeten beide categorieën evenwel worden onderschei- den, aangezien ermee rekening dient te worden gehouden dat de overeenkomst slechts een deel van een lidstaat bestrijkt. Voorts dient ook te worden nagegaan welk deel van het nationale grondgebied voor handel open staat. Wanneer bijvoorbeeld transportkosten of de actie- radius van uitrusting het voor ondernemingen uit andere lidstaten economisch niet doenbaar maakt om het gehele grondgebied van een andere lidstaat te bedienen, kan de handel toch worden beïnvloed wanneer de overeenkomst afschermend werkt voor de toegang tot dat deel van het grondgebied van de lidstaat dat voor handel open staat, mits dit deel niet onbeduidend is (69).
90. Indien een overeenkomst toegang tot een regionale markt afschermt, is sprake van merkbaar beïnvloeding wanneer het getroffen verkoopvolume een aanzienlijk deel ver- tegenwoordigt van het totale volume verkopen van de betrokken producten binnen de lidstaat in kwestie. Deze beoordeling kan niet uitsluitend op geografische dekking worden gebaseerd. Het marktaandeel van de par- tijen bij de overeenkomst moet ook een vrij beperkt gewicht krijgen. Zelfs wanneer de partijen naar volume een hoog marktaandeel behalen, kan de omvang van die markt, uitgedrukt in volume, toch nog onbeduidend zijn ten opzichte van de totale verkopen van de betrokken producten binnen de lidstaat in kwestie. Over het alge- meen wordt het aandeel, uitgedrukt in volume, op de nationale markt die wordt afgeschermd, daarom be- schouwd als de beste indicator voor het vermogen van de overeenkomst om de handel (merkbaar) te beïnvloe- den. Worden gebieden met een hoge vraagconcentratie bestreken, dan zal zulks zwaarder wegen dan wanneer de overeenkomsten gebieden bestrijken waar de vraag min- der geconcentreerd is. De communautaire bevoegdheid kan pas gelden wanneer het aandeel van de nationale markt die wordt afgeschermd, aanzienlijk is.
91. Overeenkomsten met een lokaal karakter zijn op zich niet in staat de handel tussen lidstaten merkbaar te beïn- vloeden. Dit is zelfs het geval wanneer de lokale markt in een grensregio is gelegen. Omgekeerd, kan, wanneer het afgeschermde deel van de nationale markt aanzienlijk is, de handel worden beïnvloed zelfs wanneer de betrokken markt niet in een grensregio is gelegen.
92. In gevallen uit deze categorie zijn enige aanwijzingen te vinden in de rechtspraak betreffende het begrip „wezen- lijk deel van de gemeenschappelijke markt” van artikel 82 (70). Overeenkomsten die bijvoorbeeld ten gevolge hebben dat concurrenten uit andere lidstaten worden ver- hinderd toegang te krijgen tot een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, zouden moeten worden be- schouwd als overeenkomsten die de handel tussen lidsta- ten merkbaar beïnvloeden.
3.2.5. Een lidstaat bestrijkende misbruiken van een machtspositie
93. Wanneer een onderneming een machtspositie bezit die een gehele lidstaat bestrijkt en zij zich aan uitsluitings- gedrag begeeft, kan de handel tussen lidstaten normaal gesproken worden beïnvloed. Dergelijk misbruik zal het voor concurrenten uit andere lidstaten over het algemeen moeilijker maken de markt te penetreren, in welk geval de handelsstromen kunnen worden beïnvloed (71). In de zaak-Michelin (72) bijvoorbeeld heeft het Hof van Justitie verklaard dat een systeem van getrouwheidskortingen de markt afschermde voor concurrenten uit andere lidstaten en zodoende de handel beïnvloedde in de zin van artikel
82. Xxxxxx heeft het Hof in de zaak-Rennet (73) geoor- deeld dat misbruiken in de vorm van een exclusieve af- nameverplichting voor afnemers de markt afschermen voor producten uit andere lidstaten.
94. Misbruiken door uitsluiting die de concurrentiestructuur van de markt binnen een lidstaat beïnvloeden — bijvoor-
beeld door het uitschakelen of dreigen uit te schakelen van een concurrent — kunnen de handel tussen lidstaten eveneens beïnvloeden. Wanneer de onderneming die dreigt te worden uitgeschakeld, alleen in één enkele lid- staat actief is, zal het misbruik doorgaans de handel tus- sen lidstaten niet beïnvloeden. Handel tussen lidstaten kan evenwel worden beïnvloed wanneer de onderneming die het doelwit vormt, exporteert naar of importeert uit andere lidstaten (74) en wanneer zij ook in andere lidsta- ten actief is (75). Beïnvloeding van de handel kan voort- vloeien uit het ontradende effect van het misbruik ten aanzien van andere concurrenten. Wanneer de onder- neming met een machtspositie via herhaald optreden een reputatie heeft verworven dat zij uitsluitingspraktij- ken toepast ten aanzien van concurrenten die rechtstreeks met haar in concurrentie proberen te treden, bestaat de kans dat concurrenten uit andere lidstaten minder agres- sief zullen concurreren, in welk geval de handel kan worden beïnvloed, zelfs wanneer het betrokken slacht- offer niet uit een andere lidstaat afkomstig is.
95. In het geval van misbruik door uitbuiting zoals prijsdis- criminatie en excessieve prijzen, kan de situatie com- plexer zijn. Prijsdiscriminatie tussen binnenlandse afne- mers zal doorgaans de handel tussen lidstaten niet beïn- vloeden. Toch kan dat wel het geval zijn wanneer de afnemers actief zijn in de export en door de discrimine- rende prijszetting worden benadeeld, of wanneer deze praktijk wordt gebruikt om import te verhinderen (76). Praktijken die erin bestaan lagere prijzen aan te bieden aan afnemers die het meest waarschijnlijk producten uit andere lidstaten importeren, maken het voor concurren- ten uit andere lidstaten moeilijker de markt te betreden. In dergelijke gevallen kan de handel tussen lidstaten wor- den beïnvloed.
96. Zolang een onderneming een machtspositie heeft die een gehele lidstaat bestrijkt, doet het doorgaans niet ter zake of het specifieke misbruik waaraan de onderneming met een machtspositie zich begeeft, enkel een deel van het grondgebied van die lidstaat bestrijkt of uitwerkt voor bepaalde afnemers binnen het nationale grondgebied. Een onderneming met een machtspositie kan de handel aanzienlijk belemmeren door misbruik toe te passen in de gebieden of ten aanzien van de afnemers die het meest waarschijnlijke doelwit van concurrenten uit andere lid- staten zullen worden. Zo kan bijvoorbeeld een specifiek distributiekanaal een bijzonder belangrijk middel zijn om toegang te krijgen tot grote groepen gebruikers. De toe- gang tot dergelijke kanalen belemmeren, kan een wezen- lijke impact op de handel tussen lidstaten hebben. Bij de beoordeling van de omvang van de merkbaar beïnvloe- ding dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat een onderneming een machtspositie heeft die een gehele lidstaat bestrijkt, de kans groter maakt dat markt- penetratie moeilijker wordt. Ieder misbruik dat het moei- lijker maakt de nationale markt te betreden, dient der- halve als een merkbare beïnvloeding van de handel te worden aangemerkt. Het samengaan van de marktpositie van de onderneming met een machtspositie en het con- currentieverstorende karakter van haar optreden impli- ceert dat dergelijke misbruiken normaalgesproken naar hun aard de handel merkbaar beïnvloeden. Wanneer
het misbruik evenwel zuiver lokaal van karakter is of slechts een onbeduidend deel van de verkopen van de onderneming met een machtspositie binnen de betrokken lidstaat betreft, kan de handel mogelijk niet worden beïn- vloed.
3.2.6. Slechts een deel van een lidstaat bestrijkende misbruiken van een machtspositie
97. Wanneer een machtspositie slechts een deel van een lid- staat bestrijkt, zijn, evenals in het geval van overeen- komsten, enige aanwijzingen te halen uit de voorwaarde van artikel 82 dat de machtspositie een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt moet betreffen. Wan- neer de machtspositie een deel van een lidstaat bestrijkt dat een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt uitmaakt, en het misbruik het voor concurrenten uit an- dere lidstaten moeilijker maakt toegang te krijgen tot de markt waar de onderneming een machtspositie bezit, dient normaalgesproken er van uit te worden gegaan dat de handel tussen lidstaten kan worden beïnvloed.
98. Bij de toepassing van dit criterium dient met name te worden gekeken naar de omvang van de betrokken markt, gerekend in volume. Regio's, en zelfs een haven of luchthaven die in een lidstaat gelegen zijn, kunnen, afhankelijk van hun grootte, een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt uitmaken (77). In dat geval moet rekening worden gehouden met de vraag of de betrokken infrastructuur wordt gebruikt voor het aanbie- den van grensoverschrijdende diensten, en zo ja in welke mate. Wanneer infrastructuur zoals luchthavens en ha- vens belangrijk zijn in het aanbieden van grensoverschrij- dende diensten, kan de handel tussen lidstaten worden beïnvloed.
99. Evenals bij machtsposities die een lidstaat bestrijken, cf. punt 95, kan het mogelijk zijn dat de handel niet merk- baar kan worden beïnvloed wanneer het misbruik louter lokaal van aard is of wanneer het slechts om een onbe- duidend deel van de verkopen van de onderneming met een machtspositie gaat.
3.3. Overeenkomsten en misbruiken die import en export met ondernemingen uit derde landen betreffen, en overeenkomsten en misbruiken waarbij ondernemin-
gen uit derde landen zijn betrokken
3.3.1. Algemene opmerkingen
100. De artikelen 81 en 82 zijn van toepassing op overeen- komsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, zelfs wanneer een of meerdere par- tijen buiten de Gemeenschap zijn gevestigd (78). De arti- kelen 81 en 82 zijn van toepassing ongeacht waar de ondernemingen gevestigd zijn of waar de overeenkomst is gesloten, mits de overeenkomst of de gedraging ofwel binnen de Gemeenschap ten uitvoer wordt gelegd (79) dan wel binnen de Gemeenschap effect sorteert (80). De arti- kelen 81 en 82 kunnen ook van toepassing zijn op over- eenkomsten en gedragingen die derde landen betreffen, mits zij de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. Het in deel 2 beschreven algemene beginsel dat de over- eenkomst of gedraging moet doen verwachten dat zij, al
dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de han- delsstromen tussen lidstaten kunnen beïnvloeden, geldt ook in het geval van overeenkomsten en misbruiken waarbij in derde landen gevestigde ondernemingen zijn betrokken of die op import uit of export naar derde landen betrekking hebben.
101. Om te bepalen of het Gemeenschapsrecht van toepassing is, is het voldoende dat een overeenkomst of gedraging waarbij derde landen of ondernemingen uit derde landen zijn betrokken, grensoverschrijdende economische activi- teiten binnen de Gemeenschap kan beïnvloeden. Invoer in een lidstaat kan voldoende zijn om dergelijke effecten te veroorzaken. Invoer kan de mededingingsvoorwaarden in de lidstaat van invoer beïnvloeden, hetgeen dan weer een impact kan hebben op export en import van con- currerende producten van en naar andere lidstaten. Met andere woorden, import uit derde landen welke uit de overeenkomst of gedraging resulteert, kan zorgen voor een ombuiging van de handel tussen lidstaten, en zo- doende de handelsstromen beïnvloeden.
102. Bij de toepassing van het criterium „beïnvloeding van de handel” op bovenvermelde overeenkomsten en gedragin- gen, is het van belang onder meer na te gaan wat het doel is van de overeenkomst of gedraging zoals dat blijkt uit de inhoud ervan of de onderliggende bedoeling van de betrokken ondernemingen (81).
103. Heeft de overeenkomst tot doel de mededinging binnen de Gemeenschap te beperken, dan valt de vereiste beïn- vloeding van de handel tussen lidstaten gemakkelijker aan te tonen dan wanneer het doel hoofdzakelijk erin bestaat de mededinging buiten de Gemeenschap te reguleren. In het eerste geval heeft de overeenkomst of gedraging im- mers een directe impact op de mededinging binnen de Gemeenschap en de handel tussen lidstaten. Dergelijke overeenkomsten en gedragingen, die zowel import als export kunnen betreffen, kunnen doorgaans naar hun aard de handel tussen lidstaten beïnvloeden.
3.3.2. Afspraken die de beperking van de mededinging binnen de Gemeenschap ten doel hebben
104. In het geval van import omvat deze categorie overeen- komsten die leiden tot een isolement van de interne markt (82). Dit is bijvoorbeeld het geval bij overeen- komsten waarin concurrenten uit de Gemeenschap en derde landen, markten verdelen, bijvoorbeeld door over- een te komen niet op elkaars thuismarkten te verkopen of door wederzijdse (exclusieve-) distributieovereenkom- sten aan te gaan (83).
105. In het geval van export omvat deze categorie gevallen waarin ondernemingen die in twee of meerdere lidstaten concurreren, overeenkomen bepaalde (overschot-)hoe- veelheden te exporteren naar derde landen met het oog op de onderlinge afstemming van hun marktgedrag bin- nen de Gemeenschap. Dergelijke exportovereenkomsten dienen om de prijsconcurrentie te beperken doordat zij de productie binnen de Gemeenschap beperken, en beïn- vloeden zodoende de handel tussen lidstaten. Zonder de exportovereenkomst zouden deze hoeveelheden binnen de Gemeenschap zijn afgezet (84).
3.3.3. Andere regelingen
106. In het geval van overeenkomsten en gedragingen die niet ten doel hebben de mededinging binnen de Gemeenschap te beperken, moet doorgaans een gedetailleerd onderzoek worden uitgevoerd naar de vraag of grensoverschrijdende economische activiteiten binnen de Gemeenschap — en zodoende de handelsstromen tussen lidstaten — kunnen worden beïnvloed.
107. In dit verband is het van belang de effecten na te gaan van de overeenkomst of gedraging voor afnemers en andere ondernemingen binnen de Gemeenschap die op de producten van de ondernemingen welke partij zijn bij de overeenkomst of gedraging, zijn aangewezen (85). In de zaak Compagnie maritime belge (86) die betrekking had op overeenkomsten tussen scheepvaartmaatschappijen die tussen communautaire havens en havens in West-Afrika opereren, werden de overeenkomsten beschouwd als in staat om indirect de handel tussen lidstaten te beïnvloe- den, omdat zij de „catchment areas” van de communau- taire havens waarop de overeenkomst betrekking had, veranderden en omdat zij de activiteiten van andere on- dernemingen binnen die gebieden beïnvloedden. Meer bepaald hadden de overeenkomsten een invloed op de activiteiten van ondernemingen die voor vervoerdiensten op de partijen waren aangewezen, hetzij als een middel voor het vervoer van in derde landen gekochte of aldaar verkochte goederen hetzij als belangrijk onderdeel van de diensten die de havens zelf aanboden.
108. Handel kan ook worden beïnvloed wanneer de overeen- komst wederinvoer naar de Gemeenschap verhindert. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij verticale overeen- komsten tussen communautaire aanbieders en distribu-
teurs uit derde landen, waarbij beperkingen worden opge- legd aan wederverkoop buiten het toegewezen gebied, met inbegrip van de Gemeenschap. Indien zonder de overeenkomst, wederverkoop naar de Gemeenschap mo- gelijk en waarschijnlijk zou zijn, kan dergelijke import de handelsstromen binnen de Gemeenschap beïnvloeden (87).
109. Willen dergelijke effecten evenwel waarschijnlijk zijn, dan moet er een aanzienlijk verschil bestaan tussen de prijzen die voor de producten in de Gemeenschap worden bere- kend, en die welke buiten de Gemeenschap worden be- rekend, en mag dit prijsverschil niet door douanerechten en vervoerkosten worden tenietgedaan. Bovendien mogen de geëxporteerde productvolumes ten opzichte van de totale markt voor die producten op het grondgebied van de Gemeenschap niet onbeduidend zijn (88). Wanneer deze productvolumes onbeduidend zijn ten opzichte van de binnen de Gemeenschap afgezette volumes, dan wordt de impact van eventuele wederinvoer voor de handel tussen lidstaten als niet-merkbaar beschouwd. Bij deze beoordeling moet niet alleen worden gekeken naar de individuele overeenkomst tussen de partijen, maar ook naar eventuele cumulatieve effecten van vergelijkbare overeenkomsten tussen dezelfde en concurrerende aan- bieders. Het kan bijvoorbeeld het geval zijn dat de pro- ductvolumes waarop één overeenkomst van toepassing is, betrekkelijk gering zijn, maar dat de productvolumes die onder meerdere dergelijke overeenkomsten vallen, aan- zienlijk zijn. In dat geval kunnen de overeenkomsten, als geheel bezien, de handel tussen lidstaten merkbaar beïnvloeden. Herhaald zij echter, cf. punt 49, dat de in- dividuele overeenkomst of reeks van overeenkomsten in aanzienlijke mate tot het cumulatieve effect op de handel moeten bijdragen.
(1) PB C 368 van 22.12.2001, blz. 13.
(2) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(3) Zie bv. gevoegde zaken 56 en 58/64, Consten en Grundig, Jurispr. 1966, blz. 450, en gevoegde zaken 6 en 7/73, Commercial Solvents, Jurispr. 1974, blz. 223.
(4) Zie in dit verband zaak 22/71, Xxxxxxxx, Jurispr. 1971, blz. 949, punt 16.
(5) Zie zaak 000/00, Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxx. 1986, blz. 611, punt 96, en zaak T-77/94, Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten, Jurispr. 1997, blz. II-759, punt 126.
(6) Zie de punten 142 tot 144 in de in de vorige voetnoot geciteerde zaak Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten.
(7) Zie bv. zaak X-0/00, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-1087, punt 226.
(8) Dit concept van „de merkbare beïnvloeding” komt aan bod in deel II.D.
(9) Zie in dit verband zaak 85/76, Hoffmann-La Roche, Jurispr. 1979, blz. 461, punt 126.
(10) In onderhavige richtsnoeren dekt het begrip „producten” zowel goederen als diensten.
(11) Zie zaak 172/80, Xxxxxxx, Jurispr. 1981, blz. 2021, punt 18. Zie ook zaak X-000/00, Xxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, xxx. X-0000, punt 95; zaak X-000/00, Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-8089, punt 49; gevoegde zaken C-215/96 en 000/00, Xxxxxxxx, Xxxxxxx. 1999, blz. I-135, punt 51; zaak X-00/00, Xxx Xxxxxx, Xxxxxxx. 0000, xxx. X-0000, punt 37, en zaak C-41/90, Xxxxxx en Xxxxx, Jurispr. 1991, blz. I-1979, punt 33.
(12) Zie bv. gevoegde zaken T-24/93 e.a., Compagnie Maritime Belge, Jurispr. 1996, blz. II-1201, punt 203, en punt 23 van het in voetnoot 4 aangehaalde arrest in de zaak-Commercial Solvents.
(13) Zie bv. gevoegde zaken T-213/95 en T-18/96, SCK en FNK, Jurispr. 1997, blz. II-1739, en hierna deel 3.2.4 en 3.2.6.
(14) Zie deel 3.2.
(15) Zie bv. het in voetnoot 11 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxx; zaak 319/82, Kerpen & Kerpen, Jurispr. 1983, blz. 4173; gevoegde zaken 240/82 e.a., Stichting Sigarettenindustrie, Jurispr. 1985, blz. 3831, punt 48, en gevoegde zaken T-25/95 e.a., Cimenteries CBR, Jurispr. 2000, blz. II-491, punt 3930.
(16) In een aantal arresten, vooral in verband met verticale overeenkomsten, heeft het Hof van Justitie de bewoording zo uitgebreid dat de over- eenkomst een zodanige invloed kan uitoefenen dat de verwezenlijking van de doelstellingen van een gemeenschappelijke markt tussen lidstaten wordt geschaad; zie bv. zaak T-62/98, Volkswagen, Jurispr. 2000, blz. II-2707, punt 179; punt 47 van het in voetnoot 11 aangehaalde Xxxxxxxx-arrest en zaak 56/65, Société Technique Minière, Jurispr. 1966, blz. 337. De impact van een overeenkomst op de doelstelling van een interne markt is dus een factor die in aanmerking kan worden genomen.
(17) Zie bv. zaak T-228/97, Irish Sugar, Jurispr. 1999, blz. II-2969, punt 170, en zaak 17/77, Xxxxxx, Jurispr. 1978, blz. 131, punt 15.
(18) Zie bv. zaak C-250/92, Gøttrup-Klim, Jurispr. 1994, blz. II-5641, punt 54.
(19) Zie bv. zaak X-000/00, Xxxxxx, Xxxxxxx. 0000, xxx. X-0000, punt 17, en punt 18 van het in voetnoot 4 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxxx.
(20) Vergelijk in dit verband de in voetnoot 11 aangehaalde arresten in de zaak-Xxxxxxx en de zaak-Xxxxxxx.
(21) Zie bv. zaak X-000/00, Xxxxxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-791; zaak T-29/92, Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid (SPO), Jurispr. 1995, blz. II-289 (wat export betreft) en Beschikking 2001/711/EG van de Commissie in de zaak-Volkswagen (PB L 264 van 2.10.2001, blz. 14).
(22) Zie in dit verband zaak 71/74, Frubo, Jurispr. 1975, blz. 563, punt 38; gevoegde zaken 209/78 e.a., Xxx Xxxxxxxxx, Jurispr. 1980, blz. 3125, punt 172; zaak X-00/00, Xxxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-1931, punt 143, en zaak T-65/89, BPB Industries en British Gypsum, Jurispr. 1993, blz. II-389, punt 135.
(23) Zie bijvoorbeeld in dit verband zaak T-86/95, Compagnie maritime belge, Jurispr. 2002, blz. II-1011, punt 148, en punt 202 van het in voetnoot 12 aangehaalde arrest in de zaak-Compagnie maritime belge.
(24) Zie zaak 000/00, XXXX/Xxxxx, Xxxxxxx. 1985, blz. 391, punt 29.
(25) Zie Beschikking 78/922/EEG van de Commissie in de zaak-Xxxxxxx, PB L 322 van 16.11.1978, blz. 36, overweging 11.
(26) Zie in dit verband zaak 31/85, ETA Fabrique d'Ebauches, Jurispr. 1985, blz. 3933, punten 12 en 13.
(27) Zie gevoegde zaken C-241/91 P en X-000/00 X, XXX (Xxxxxx), Xxxxxxx. 0000, blz. I-743, punt 70, en zaak 000/00, XXX, Xxxxxxx. 1983, blz. 3151, punt 60.
(28) Zie punt 60 van het in voorgaande voetnoot aangehaalde arrest in de zaak-AEG.
(29) Zie zaak 0/00, Xxxx, Xxxxxxx. 0000, xxx. 295, punt 7.
(30) Zie bv. punt 17 van het in voetnoot 19 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxx, en punt 138 van het in voetnoot 22 aangehaalde arrest in de zaak-BPB Industries en British Gypsum.
(31) Zie punt 138 van het in voetnoot 22 aangehaalde arrest in de zaak-BPB Industries en British Gypsum.
(32) Zie bijvoorbeeld de punten 9 en 10 van het in voetnoot 17 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxx en punt 58 van het in voetnoot 27 aangehaalde arrest in de zaak-AEG.
(33) Zie gevoegde zaken 100/80 e. a., Musique Diffusion Française, Jurispr. 1983, blz. 1825, punt 86. In die zaak vertegenwoordigden de betrokken producten iets meer dan 3 % van de betrokken nationale markten. Het Hof oordeelde dat de overeenkomsten, die parallelhandel belemmerden, de handel tussen lidstaten merkbaar ongunstig konden beïnvloeden ingevolge de hoge omzet van de partijen en de relatieve marktpositie van de producten ten opzichte van producten geproduceerd door concurrerende aanbieders.
(34) Zie in dit verband de punten 179 en 231 van het in voetnoot 16 aangehaalde arrest in de zaak-Volkswagen, en zaak T-213/00, CMA CGM e.a., punten 219 en 220.
(35) Zie bv. zaak X0/00, Xxxxxxxx-Xxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-1533, punt 120.
(36) Zie punten 140 en 141 van het in voetnoot 5 aangehaalde arrest in de zaak-Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijprodukten.
(37) Zie de bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag, PB C 368 van 22.12.2001, blz. 13, punt 3.
(38) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4. Per 1 januari 2005 zal deze aanbeveling worden vervangen door de aanbeveling van de Commissie 2003/361/EG betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(39) Het begrip „betrokken ondernemingen” omvat ook de „verbonden ondernemingen” in de zin van punt 12.2 van de bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (PB C 368 van 22.12.2001, blz. 13).
(40) Zie de voorgaande voetnoot.
(41) Bij het afbakenen van de relevante markt, raadplege men de bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5).
(42) Zie ook punt 14.
(43) Zie punt 8 van het in voetnoot 15 aangehaalde arrest in de zaak-Kerpen & Kerpen. Opgemerkt zij dat het Hof niet verwijst naar marktaandeel, maar naar het aandeel in de Franse export en de betrokken producthoeveelheden.
(44) Zie bv. het in voetnoot 16 aangehaalde arrest in de zaak-Volkswagen en zaak T-175/95, BASF Coatings, Jurispr. 1999, blz. II-1581. Voor een horizontale overeenkomst om parallelhandel te beletten, zie gevoegde zaken 96/82 e. a., IAZ International, Jurispr. 1982, blz. 3369, punt 27.
(45) Zie bv. zaak X-000/00, Xxxxxx Xxxxxxx Xxxx, Jurispr. 1995, blz. II-867, punt 102.
(46) Horizontale samenwerkingsovereenkomsten worden behandeld in de richtsnoeren van de Commissie inzake de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB C 3 van 6.1.2001, blz. 2). Deze richtsnoeren handelen over de materiële concurrentietoets van diverse soorten overeenkomsten, doch niet over de kwestie van de beïnvloeding van de handel.
(47) Zie Verordening (EEG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(48) Aanwijzingen over het toepassingsbereik van dit begrip zijn te vinden in de mededeling van de Commissie inzake het begrip volwaardige gemeenschappelijke onderneming in de zin van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB C 66 van 2.3.1998, blz. 1).
(49) Zie bv. Beschikking 93/49/EEG van de Commissie in de zaak-Ford/Volkswagen (PB L 20 van 28.1.1993, blz. 14).
(50) Zie in dit verband punt 146 van het in voetnoot 23 aangehaalde arrest in de zaak-Compagnie Générale Maritime.
(51) Zie in dit verband gevoegde zaken 43 en 63/82, VBVB en VBBB, Jurispr. 1984, blz. 19, punt 9.
(52) Zie in dit verband zaak T-66/89, Publishers Association, Jurispr. 1992, blz. II-1995.
(53) Zie in dit verband het in voetnoot 3 aangehaalde arrest in de zaak-Commercial Solvents; punt 125 van het in voetnoot 10 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxxx-Xx Xxxxx; het in voetnoot 28 aangehaalde arrest in de zaak-RTE en ITP; zaak 6/72, Continental Can, Jurispr. 1973, blz. 215, punt 16; zaak 27/76, United Brands, Jurispr. 1978, blz. 207, punten 197 tot 203.
(54) Zie de punten 32 en 33 van het in voetnoot 3 aangehaalde arrest in de zaak-Commercial Solvents.
(55) Volgens vaste rechtspraak is een machtspositie een economische machtspositie welke een onderneming in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging in de relevante markt te verhinderen, en het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, haar afnemers en, uiteindelijk, de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen; zie bv. punt 38 van het in voetnoot 9 aangehaalde arrest in de zaak Xxxxxxxx-La Roche.
(56) Voor een recent voorbeeld zie punt 95 van het in voetnoot 11 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxx.
(57) Zie bv. zaak 000/00, Xxxxxxx, Xxxxxxx. 1989, blz. 2117, punten 32 tot 38.
(58) Zie punt 34 van het in voorgaande voetnoot aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxx en meer recent gevoegde zaken T-202/98 e.a., British Sugar, Jurispr. 2001, II-2035, punt 79. Dit is evenwel niet het geval wanneer het een markt betreft die niet voor import open staat; zie punt 51 van het in voetnoot 11 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxxx.
(59) Garanties voor rekeningcourantkredieten.
(60) Zie punt 51 van het in voetnoot 11 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxxx.
(61) Zie in dit verband zaak 45/85, Verband der Sachversicherer, Jurispr. 1987, blz. 405, punt 50, en zaak X-0/00 X, Xxxx Xxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-3111. Zie ook punt 172 van het in voetnoot 22 aangehaalde arrest in de zaak-Xxx Xxxxxxxxx waar het Hof benadrukte dat de betrokken overeenkomst merkbaar de stimulans verminderde om geïmporteerde producten te verkopen.
(62) Zie bv. de punten 49 en 50 van het in voetnoot 15 aangehaalde arrest in de zaak-Stichting Sigarettenindustrie.
(63) Zie in dit verband zaak X-00/00, Xxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-3775, punt 109.
(64) Zie bv. zaak T-6598, Xxx xxx Xxxxx Foods, Jurispr. 2003, blz. II-[. . .] en punt 120 van het in voetnoot 35 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxx- nese-Iglo.
(65) Zie bv. zaak X-000/00, Xxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-11121.
(66) Zie zaak X-000/00, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-935.
(67) Zie punt 120 van het in voetnoot 35 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxxx-Xxxx.
(68) Zie bv. de punten 81 e.v. van de in voetnoot 21 aangehaalde beschikking van de Commissie in de zaak-Volkswagen (II).
(69) Zie in dit verband de punten 177 tot 181 van het in voetnoot 13 aangehaalde arrest in de zaak-SCK en FNK.
(70) Over dit begrip, zie punt 38 van het in voetnoot 11 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxxxx Xxxxxxxx; zaak C-179/90, Merci convenzionali porto di Genova, Jurispr. 1991, blz. I-5889, en zaak X-000/00, XX-Xxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-4449.
(71) Zie bv. punt 135 van het in voetnoot 23 aangehaalde arrest in de zaak-BPB Industries en British Gypsum.
(72) Zie zaak 322/81, Nederlandse Banden Industrie Michelin, Jurispr. 1983, blz. 3461.
(73) Zie zaak 61/80, Coöperatieve Stremsel- en Kleurselfabriek, Jurispr. 1981, blz. 851, punt 15.
(74) Zie in dit verband punt 169 van het in voetnoot 17 aangehaalde arrest in de zaak-Irish Sugar.
(75) Zie punt 70 van het in voetnoot 27 aangehaalde arrest in de zaak-RTE (Xxxxxx).
(76) Zie het in voetnoot 17 aangehaalde arrest in de zaak-Irish Sugar.
(77) Zie bv. de in voetnoot 70 aangehaalde rechtspraak.
(78) Zie in dit verband zaak 28/77, Tepea, Jurispr., blz. 1391, punt 48, en punt 16 van het in voetnoot 53 aangehaalde arrest in de zaak-Continental Can.
(79) Zie gevoegde zaken C-89/85 e.a., Houtverwerkende bedrijven en papierfabrikanten, Jurispr. 1988, blz. 5193, punt 16.
(80) Zie in dit verband zaak T-102/96, Gencor, Jurispr. 1999, blz. II-753, waar het onderzoek naar de effecten wordt toegepast op het gebied van concentraties.
(81) Zie in dit verband punt 19 van het in voetnoot 19 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxx.
(82) Zie in dit verband zaak 51/75, EMI/CBS, Jurispr., blz. 811, punten 28 en 29.
(83) Zie Beschikking 85/618/EEG van de Commissie in de zaak-Siemens/Fanuc (PB L 376 van 31.12.1985, blz. 29).
(84) Zie in dit verband gevoegde zaken 29 en 30/83, CRAM en Rheinzinc, Jurispr. 1984, blz. 1679, en gevoegde zaken 40/73 e.a., Suiker Unie, Jurispr. 1975, blz. 1663, punten 564 en 580.
(85) Zie punt 22 van het in voetnoot 19 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxx.
(86) Zie punt 203 van het in voetnoot 12 aangehaalde arrest in de zaak Compagnie maritime belge.
(87) Zie in dit verband het in voetnoot 19 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxx.
(88) Zie in dit verband punten 24 tot 26 van het in voetnoot 19 aangehaalde arrest in de zaak-Xxxxxx.