Actuariële- en Bedrijfstechnische nota
Actuariële- en Bedrijfstechnische nota
Stichting Pensioenfonds Avebe
19 december 2019 met ingang van 1 januari 2019
Stichting Pensioenfonds Avebe (hierna te noemen: het pensioenfonds) voert de pensioenregeling uit van
Coöperatie Avebe1 U.A. en aangesloten ondernemingen (hierna te noemen: de onderneming), gevestigd te Veendam.
De pensioenregeling die het pensioenfonds uitvoert is een uitkeringsovereenkomst met een nagestreefde pensioenopbouw volgens een middelloon pensioenregeling met een voorwaardelijke indexatie.
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) is geschreven in het kader van de Pensioenwet (hierna te noemen PW) en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (hierna te noemen: besluit FTK). De abtn geeft uitvoering aan artikel 145 PW en bevat de voorgeschreven beschrijvingen, zoals vastgelegd in het besluit FTK in de artikelen 24 tot en met 29.
Deze nota bevat ook het financieel crisisplan van het pensioenfonds.
De hoofdtekst van deze abtn bevat een toelichting op hoofdlijnen van het beleid van het pensioenfondsbestuur van het pensioenfonds (hierna te noemen: het bestuur). In de bijlagen wordt een nadere toelichting en onderbouwing gegeven. De bijlagen bij deze abtn maken integraal onderdeel uit van de abtn.
Vaststelling actuariële en bedrijfstechnische nota
Deze abtn is door het bestuur vastgesteld op 19 december 2019.
Het bestuur zal de inhoud van de abtn periodiek aan de orde stellen om te bezien of bijstelling noodzakelijk is op grond van nieuwe ontwikkelingen of herziene uitgangspunten.
1 De juridische benaming is Coöperatie AVEBE U.A.
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 : Missie, visie, strategie, doelstellingen en risicohouding 1
1.1 Missie 1
1.2 Visie 1
1.3 Strategie 2
1.4 Doelstellingen 3
1.5 Risicohouding (beleggingsrisico’s) 4
1.6 Verankering binnen de organisatie van het pensioenfonds 4
Hoofdstuk 2 : Organisatie en intern beheersingssysteem 5
2.1 Organogram en intern beheersingsysteem 5
2.2 Beleid 6
2.3 Verantwoording 6
2.4 Communicatie 6
Hoofdstuk 3 : Risicohouding en haalbaarheidstoets 7
3.1 Doelstellingen en risicohouding 7
3.2 Haalbaarheidstoets 7
Hoofdstuk 4 : Aansluitingsprocedure onderneming en deelnemerschap werknemers 9
4.1 Procedure en criteria voor aansluiting ondernemingen 9
4.2 Wijze van verkrijging van het deelnemerschap 9
Hoofdstuk 5 : Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst en pensioenregeling 10
5.1 Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst 10
5.2 Hoofdlijnen pensioenregeling 11
Hoofdstuk 6 : Risicomanagement 13
6.1 Integraal risicomanagement 13
6.2 IRM Governance 13
6.3 IRM proces 13
Hoofdstuk 7 : Beleid en sturingsmiddelen 14
7.1 Algemene beschrijving financiële opzet 14
7.2 Beleidsdekkingsgraad 14
7.3 Beleid reserveringen en vaststellen (minimaal) vereist eigen vermogen 14
7.4 Premiebeleid 15
7.5 Toeslagenbeleid 15
7.6 Kortingenbeleid 17
Hoofdstuk 8 : Beleggingsbeleid 18
8.1 Investment beliefs 18
8.2 Beleggingsdoelstelling 19
8.3 Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes 19
Hoofdstuk 9 : Het financieel crisisplan 20
Bijlage A: Governancestructuur en hoofdlijnen interne beheersingssysteem 21
A.1 Governancestructuur 21
A.2 Hoofdlijnen interne beheersingssysteem 26
Bijlage B: Haalbaarheidstoets 30
B.1 Aanvangshaalbaarheidstoets 30
B.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets 31
Bijlage C: IRM beleid 32
Bijlage D: Financiële opzet en sturingsmiddelen 33
D.1 Technische voorzieningen 33
D.2 Actuariële grondslagen 34
D 2.1 Methodiek kostenvoorziening 35
D 2.2 Voorziening onvoorwaardelijke toeslagen 35
D.3 Methodiek vaststelling flexibiliseringsfactoren 36
D.4 Methodiek vaststelling minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) 36
D.5 Methodiek vaststelling vereist eigen vermogen (VEV) 36
D.6 Vaststelling beleidsdekkingsgraad 38
D.7 Vaststelling reële dekkinsgraad 38
D.8 Premiebeleid 38
D.8.1 Gedempte kostendekkende premie 38
D.8.2 Feitelijke premie 39
D.8.3 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen 39
D.8.4 Beleidslijn wanneer de feitelijke premie lager is dan de gedempte kostendekkende premie (GKDP) 39
D.9 Toeslagenbeleid 40
D.9.1 Onvoorwaardelijke toezegging 40
D.9.2 Voorwaardelijke toezegging 40
D.9.3 Inhaaltoeslagen 41
Bijlage E: Beleggingsbeleid 42
E.1 Hoofddoelstelling en governance 42
E.1.1 Hoofddoelstelling 42
E.1.2 Governance 42
E.2 Risicomanagementbeleid 43
E.3 Strategische beleggingsmix 44
E.3.1 Samenstelling strategische beleggingsportefeuille 44
E.3.2 Afdekkingsbeleid financiële risico‘s 44
E.4 Portefeuilleconstructie 45
E.4.1 Randvoorwaarden beleggingen 45
E.4.2 Derivaten 48
E.4.3 Securities lending 48
E.4.4 Portefeuillebeheer (en herbalancering) 00
X.0 Xxxxxxxxxx, selectie en evaluatie 49
E.5.1 Monitoring 49
E.5.2 Selectie en evaluatie 50
E.5.3 Waarderingsgrondslagen 50
Bijlage F1: Verklaring inzake beleggingsbeginselen 51
F.1 Introductie 51
F.2 Doelstelling van het beleggingsbeleid 51
F.3 Organisatie en risicobeheerprocedures 52
F.3.1 Taken en verantwoordelijkheden 52
F.3.2 Nevenactiviteiten 52
F.3.3 Uitbesteding 53
F.3.4 Rapportage 53
F.3.5 Kostenbeheersing 53
F.3.6 Deskundigheid 53
F.3.7 Scheiding van belangen 53
F.3.8 Corporate governance 54
F.3.9 Risicohouding 54
F.4. Beleggingsbeginselen 56
F.4.1 Het beleggingsproces 56
F.4.2 Beleggingsbeslissingen 57
F.4.3 Toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico’s 57
F.4.4 Waarderingsmethode 57
F.4.5 Strategische allocatie 57
F.4.6 Onderbouwing allocaties, investment cases en kaderstellingen 58
Bijlage F2: Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen 59
Bijlage G: Financieel crisisplan 62
G.1 Beschrijving huidige situatie 62
G.1.1 Inleiding 62
G.1.2 Elementen van een crisisplan 63
G.1.3 Achtergrond en uitgangspunten 63
G.2 Elementen 63
G.2.1 Beschrijving crisissituatie 63
G.2.2 Maatregelen die ter beschikking staan 64
G.2.3 Mate inzetbaarheid van de maatregelen 66
G.2.4 Evenwichtige belangenafweging 68
G.2.5 Communicatie met belanghebbenden 69
G.2.6 Besluitvormingsproces 69
G.2.7 Beoordeling actualiteit financieel crisisplan 69
Bijlage H: Parameters 2020 70
H.1 Pensioenregeling 70
H.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets 70
H.3 Financiële opzet 70
H.4 Actuariële grondslagen 71
H.5 Actuariële grondslagen voor flexibiliserings-, afkoop- en inkooptarieven 2020 72
H.6 Ervaringssterfte 73
Abtn op hoofdlijnen en inhoud
In onderstaand figuur zijn de hoofdonderwerpen van de abtn en de samenhang tussen de diverse onderdelen hiervan weergegeven. Het bestuur vertaalt de afspraken die sociale partners hebben gemaakt over de inhoud van de pensioen- overeenkomst naar de risicohouding en het pensioenbeleid. Dit vormt de basis voor de uitvoering. Hierop zijn de governance-structuur van het pensioenfonds, de interne organisatie en controlemechanismen afgestemd.
De inhoud van de abtn volgt in grote lijnen de volgorde die in onderstaand figuur wordt aangehouden. De abtn begint met een omschrijving van de missie, visie en strategie en de belanghebbenden die centraal staan. Daarna wordt de organisatie- structuur en het interne beheersingssysteem van het pensioenfonds toegelicht. Hoofdstuk 3 bevat de risicohouding van het pensioenfonds, gebaseerd op de uitkomsten van de haalbaalbaarheidstoets. De hoofstukken 4 en 5 bevatten de aansluitingscriteria voor de onderneming(en) en werknemers, alsmede de hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenregeling. Hoofdstuk 6 beschrijft de maatregelen die het pensioenfonds heeft genomen in het kader van risicomanagement. En in hoofdstukken 7 en 8 is de vertaalslag naar het beleid van het pensioenfonds opgenomen (premiebeleid, toeslagbeleid, beleggingsbeleid inclusief sturingsmiddelen).
Stichting Pensioenfonds Avebe
Hoofdstuk 1: Missie, visie, strategie, doelstellingen en risicohouding
Het pensioenfonds stelt zich ten doel het uitvoeren van pensioenovereenkomsten en in het kader daarvan het uitkeren of doen uitkeren van pensioen- of andere uitkeringen aan (gewezen) deelnemers, één en ander overeenkomstig de bepalingen in de statuten van het pensioenfonds en de pensioenreglementen.
Het bestuur heeft daarmee in de zin van deze abtn de volgende belanghebbenden:
a. De actieve deelnemers1;
b. De gewezen deelnemers;
c. De pensioengerechtigden;
d. De overige aanspraakgerechtigden, zoals gewezen partners;
e. De onderneming.
Het pensioenfonds heeft de volgende missie, visie en strategie geformuleerd:
1.1 Missie
Het pensioenfonds heeft als kerntaak het uitvoeren van de pensioenregeling, zoals deze tussen de onderneming en werknemersorganisaties is overeengekomen. Ze ontwikkelt daarvoor activiteiten die haar in staat stellen haar opdracht zo goed mogelijk uit te voeren:
“Het verzorgen van het toegezegde inkomen bij pensionering, arbeidsongeschiktheid of overlijden, op basis van solidariteit en collectiviteit van (gewezen) deelnemers”.
De uitvoering van de overeenkomst dient duurzaam, transparant, correct, maatschappelijk verantwoord en zo (kosten)efficiënt mogelijk te geschieden. De ambitie van het pensioenfonds is om het geld, dat aan het pensioenfonds is toevertrouwd, zodanig te beheren, dat alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden nu en in de toekomst, gegeven de toezegging, een zo veel mogelijk waardevast pensioen wordt geboden.
1.2 Visie
Teneinde onze missie te kunnen uitvoeren en hoge kwaliteit te kunnen leveren, draagt het pensioenfonds zorg voor een robuust beleidskader, goed bestuur en een goede samenwerking met de onderneming en overige partijen. De uitdaging voor het pensioenfonds is om ook bij ingrijpende veranderingen, aan de wettelijke kaders te blijven voldoen. Het pensioenfonds is eigenaar van het pensioenvermogen en wil de beoogde pensioenuitkeringen op korte- en lange termijn veiligstellen en waardevast houden, door de toevertrouwde pensioenpremies op een zo goed en verantwoord mogelijke manier te beleggen. Hierbij houdt het pensioenfonds de belangen van alle belanghebbenden in het oog.
Het pensioenfonds zal het eigen pensioenfonds de komende jaren voortzetten. Het pensioenfonds wil zich hierbij in de toekomst blijven aanpassen aan het veranderende pensioenlandschap en daarbij steeds een toegevoegde waarde blijven
1 Inclusief arbeidsongeschikte deelnemers
bieden voor alle belanghebbenden, waarbij de eigen structuur en uitgangspunten van het pensioenfonds behouden blijven, zodanig dat alle belanghebbenden zich gezien en vertegenwoordigd voelen.
Het bestuur staat hierbij wel open voor bepaalde vormen van samenwerking om kosten te besparen en kennis te delen. Zo zou het pensioenfonds ervoor kunnen kiezen om samen te gaan werken op het gebied van vermogensbeheer en/of ervoor kiezen om samen een bestuursbureau op te richten.
Het pensioenfonds blijft daarnaast monitoren of de verplichtingen (inclusief de buy-in) op een gunstig moment middels een buy-out ondergebracht kunnen worden bij een verzekeraar.
1.3 Strategie
De belangen van de belanghebbenden bij het pensioenfonds zijn leidend. Het pensioen-, beleggings- en communicatiebeleid worden op deze belangen afgestemd. De inrichting van en de voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden die hieruit voortvloeien heeft het pensioenfonds uitbesteed aan professionele partijen.
Het pensioenfonds is in het verleden de sociale partners ter wille geweest in het uitvoeren van bijzondere regelingen. De belasting hiervan voor uitvoerders en het bestuur is dermate hoog dat het bestuur er bij de sociale partners op aandringt om de pensioenregeling zodanig af te spreken dat deze op eenvoudige, kostenefficiënte manier uitgevoerd kan worden.
Governance
Het pensioenfonds leeft de Code Pensioenfondsen actief na. Deze code richt zich op de drie functies van ‘goed pensioenfondsbestuur’: besturen, toezicht houden en verantwoording afleggen over wat het pensioenfonds gepland en gerealiseerd heeft. Het bestuur zorgt dat de individuele bestuursleden op het juiste geschiktheidsniveau zijn en blijven door (markt)ontwikkelingen pro-actief onder de aandacht te laten brengen en opleidingen te volgen.
Het risicomanagement is ingebed in de werkzaamheden van het (dagelijks) bestuur, waarbij zij wordt ondersteund door een onafhankelijk risicoadviseur. Het risicomanagement is nader uitgewerkt in het risicomanagementbeleid van het pensioenfonds.
Het pensioenfonds heeft een sanctiebeleid, waardoor de naleving van de Sanctiewetgeving wordt geborgd. Tevens heeft het pensioenfonds een IT-beleid waarin de beheersing van IT-risico’s zijn uitgewerkt.
Pensioenuitvoering
Het pensioenfonds zorgt voor een uitvoering van de pensioenregeling die binnen de doelstellingen van het pensioenfonds past, tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding. Door actief als sparringpartner voor de sociale partners te fungeren, zal de pensioenregeling eenvoudig uitlegbaar, toekomstbestendig blijven en goed uitvoerbaar zijn. Het beleid van het pensioenfonds wordt hier concreet op afgestemd.
Bij de uitvoering van de pensioenregeling communiceert het pensioenfonds correct, duidelijk en evenwichtig. Het pensioenfonds legt het accent in de communicatie op de (actieve) deelnemers en gepensioneerden. Het pensioenfonds spant zich in om duidelijkheid te geven over ieders pensioensituatie (ook voor gewezen deelnemers). Daarnaast heeft het pensioenfonds een eigen internetsite, verstuurt ieder jaar ten minste twee (digitale) nieuwsbrieven en houdt voorlichtingsbijeenkomsten om specifieke doelgroepen te informeren over de pensioenregeling.
Het bestuur heeft de monitoring van de pensioenuitvoerder uitbesteed aan de ambtelijk secretaris. De bevindingen worden op regelmatige basis gerapporteerd en besproken. Daar waar nodig vindt overleg met en bijsturing plaats door de pensioenuitvoerder. Het bestuur draagt hiermee samen met de ambtelijk secretaris zorg voor voldoende countervailing power ten opzichte van de uitvoeringsorganisatie.
Beleggingen
Het pensioenfonds streeft naar een zo hoog mogelijk pensioenresultaat voor de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Hiermee wordt in het beleggingsbeleid rekening gehouden. Het pensioenfonds wil dit op een verantwoorde wijze doen. Om dit te bereiken zorgt het bestuur voor een effectieve inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem. Tevens zal het bestuur het beleggingsbeleid blijven toetsen aan de risicohouding, de investment beliefs en de bijbehorende ambitie. Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds houdt rekening met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Toekomst
De toekomst van het Nederlands pensioenstelsel is op dit moment onzeker. De omvang van het pensioenfonds, de aanhoudende lage rente en de snelle veranderingen in wet- en regelgeving op governance gebied, hebben invloed op de besturing en inrichting van het pensioenfonds. Al deze ontwikkelingen maken het noodzakelijk voor het pensioenfonds om de uitvoering van de pensioenregeling en de omvang van het pensioenfonds continu te monitoren en periodiek te evalueren.
Ook zal het pensioenfonds in het kader van de toekomstbestendigheid nader onderzoek blijven doen naar de meest passende oplossing en indien gewenst invulling geven aan samenwerking met andere partijen. Momenteel zijn er voldoende argumenten om het pensioenfonds in de huidige vorm voort te zetten.
1.4 Doelstellingen
Het pensioenfonds stelt zich ten doel het uitvoeren van pensioenovereenkomsten en, in het kader daarvan, het uitkeren of doen uitkeren van pensioen- of andere uitkeringen aan (gewezen) deelnemers, één en ander overeenkomstig de bepalingen in de statuten van het pensioenfonds en de pensioenreglementen. Hierbij hanteert zij onder andere de volgende doelstellingen:
■ Het pensioenfonds streeft naar een duurzame, transparante, correcte, maatschappelijk verantwoorde en zo (kosten)efficiënt mogelijke uitvoering van de overeenkomst;
■ Bij het uitvoeren van de pensioenregeling hanteert het pensioenfonds het principe van evenwichtige belangenafweging tussen alle groepen belanghebbenden;
■ De uitvoering van de pensioenregeling dient nu en in de toekomst juist, tijdig, volledig en conform geldende wet- en regelgeving te worden uitgevoerd;
■ De risicohouding wordt uitgedrukt in termen van pensioenresultaat. Het garanderen van een nominaal pensioen is hierbij de belangrijkste doelstelling, waarbij zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat er gekort moet worden. Daarnaast ligt het gewenste niveau van toeslagverlening op 75% van de maatstaf;
■ Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen (inclusief de toeslagambitie), gegeven de risicohouding, op korte en lange termijn veilig te stellen, wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde wijze te beleggen. Om dit te bereiken zorgt het bestuur voor een effectieve inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem;
■ De risicohouding op lange termijn is gekoppeld aan de doelstellingen van het pensioenfonds en gaat uit van een solide wijze van beleggen;
■ Bij de uitvoering van de pensioenregeling communiceert het pensioenfonds correct, duidelijk en evenwichtig. Het pensioenfonds legt het accent in de communicatie op de actieve deelnemers en gepensioneerden. Het pensioenfonds spant zich in om duidelijkheid te geven over ieders pensioensituatie (ook voor de gewezen deelnemers);
■ Het pensioenfonds streeft naar het borgen van de betrouwbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van informatie en informatiemiddelen en adequate beheersing hiervan.
De doelstellingen voor vermogensbeheer zijn opgenomen in Bijlage F van deze abtn.
1.5 Risicohouding (beleggingsrisico’s)
Het beleggingsbeleid wordt, gegeven de ambitie, in eerste instantie afgestemd op nominale zekerheid en in tweede instantie op waardevastheid.
Gegeven geformuleerde doelstellingen en fondskenmerken, zoals onder andere de opgebouwde pensioenen tot en met 2013 die zijn verzekerd bij Aegon en de samenstelling van het deelnemersbestand, komt de risicohouding van het pensioenfonds op korte termijn tot uiting in de gehanteerde bandbreedtes rond de hoogte van het vereist eigen vermogen (hierna VEV). Het VEV is circa 6% (2018) en zal de komende jaren stijgen als gevolg van de toename van het vermogen in eigen beheer ten opzichte van het vermogen bij Aegon.
Op de lange termijn komt de risicohouding tot uiting in de gehanteerde ondergrenzen voor het verwachte pensioenresultaat. Ten aanzien van (de mediaan van) het verwachte pensioenresultaat, hanteert het pensioenfonds de volgende (onder)grenzen:
■ Startend vanuit de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen (hierna MVEV), hanteert het pensioenfonds een ondergrens van 88% voor actieve deelnemers. Voor inactieve deelnemers hanteert het pensioenfonds een ondergrens van 85%. Dit komt naar verwachting overeen met een toeslagverlening van 70% van de prijsinflatie;
■ Voor een slechtweer scenario hanteert het pensioenfonds een bovengrens van 25% voor de relatieve afwijking t.o.v. de mediaan van het verwachte pensioenresultaat ((mediaan – slechtweer resultaat) / mediaan resultaat).
Het bestuur laat periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitvoeren. Aan de hand van de uitkomsten van deze studie wordt onder andere het strategisch beleggingsbeleid ingevuld. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de risicohouding.
1.6 Verankering binnen de organisatie van het pensioenfonds
De wijze waarop de missie, visie, strategie inclusief doelstellingen en beleidsuitgangspunten zijn verankerd in de organisatie van het pensioenfonds, wordt verder in deze abtn uitgewerkt.
Hoofdstuk 2: Organisatie en intern beheersingssysteem
Het pensioenfonds hanteert een paritair bestuursmodel en heeft een bestuur van vier leden.
2.1 Organogram en intern beheersingsysteem
De organisatie van het pensioenfonds is ingericht conform onderstaand model.
Toezicht
Verantwoordings- orgaan
Visitatie commissie
Advies
Risico- management - onafhankelijk Risicoadviseur
Uitvoeren en verzekeren
AP adviserend actuaris
DNB / AFM
Administratie Achmea Pensioenservices
Besturen
Verzekeraar Zwitserleven
WTW
Investment consulting
Verzekeraar
Aegon Bestuur Stichting Pensioenfonds
Avebe
Beleggings- adviescommissie
Vermogens- beheer TKPi
TKPi fiduciair
Compliance officer
Sleutelfunctiehouder Internal Audit
nog in te vullen
WTW
Communication & change management
Bestuursondersteuning WTW
WTW pensioen-
management
Risicobeheer sleutelfunctie nog in te vullen
en juridisch advies
Accountant KPMG
Waarmerkend actuaris EY (=actuariële sleutelfunctiehouder)
In bijlage A is een uitwerking van dit organogram te vinden. In deze bijlage is een nadere uiteenzetting opgenomen over de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partijen genoemd in het organogram. In de bijlage wordt ook ingegaan op de wijze waarop onderling verantwoording wordt afgelegd en zijn de hoofdlijnen van het interne beheersings- systeem opgenomen.
2.2 Beleid
Om de gestelde doelen te verwezenlijken, voert het bestuur een beleid, dat nader is uitgewerkt in hoofdstuk 7 van deze abtn, waarbij de actualiteit steeds in het oog wordt gehouden.
2.3 Verantwoording
Het bestuur overlegt aan DNB per kwartaal en jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de staten die DNB nodig heeft voor de juiste uitoefening van haar taak. Het bestuur legt gedurende het jaar periodiek verantwoording af aan DNB over de dekkingsgraad. Verder wordt jaarlijks (financiële) verantwoording afgelegd aan de visitatiecommissie en het verantwoordingsorgaan.
De vermogensbeheerders, de administrateur en de ambtelijk secretaris leggen minstens eenmaal per kwartaal verantwoording aan het bestuur af over hun werkzaamheden.
2.4 Communicatie
Het pensioenfonds legt het accent in de communicatie op de actieve deelnemers en gepensioneerden. Het pensioenfonds spant zich in om duidelijkheid te geven over ieders pensioensituatie. Verder zet het pensioenfonds zich (daar waar mogelijk in samenwerking met de werkgever) in om kennisopbouw bij deelnemers te faciliteren, zodat zij op de hoogte zijn van de inhoud van hun pensioen en het pensioenfonds en op basis van de juiste informatie keuzes kunnen maken. De communicatie van het pensioenfonds komt onder andere tot uiting in de volgende media:
■ Nieuwsbrief (tweemaal per jaar);
■ Bestuursverslag;
■ Jaarbericht;
■ Diverse brochures;
■ Website en (online) pensioenplanner;
■ Uniform pensioenoverzicht;
■ Doelgroep gerichte communicatie.
Digitaal communiceren
In de komende jaren zet het pensioenfonds de ingezette lijn om meer digitaal te gaan communiceren voort. Het pensioenfonds geeft digitale communicatie een sleutelrol en werkt digitaal waar het kan. Dit biedt voordelen en kansen voor deelnemers en de organisatie van het pensioenfonds. Het pensioenfonds biedt een moderne website, geschikt voor alle doelgroepen en speciaal voor actieve deelnemers een deelnemersportaal en pensioenplanner die integraal gekoppeld is aan het pensioenadministratie-systeem van Achmea Pensioenservices.
Hoofdstuk 3: Risicohouding en haalbaarheidstoets
3.1 Doelstellingen en risicohouding
Het garanderen van een nominaal pensioen is bij de formulering van de risicohouding de belangrijkste doelstelling, waarbij zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat er gekort moet worden. Daarnaast ligt het gewenste niveau van toeslagverlening op 75% van de maatstaf. Vanaf 2014 wordt pensioen in eigen beheer opgebouwd. Per 1 januari 2019 is circa 85% van de pensioenverplichtingen nominaal verzekerd. Dit betekent dat het pensioenfonds alleen kan beschikken over het vrije vermogen en het vermogen dat tegenover de verplichtingen in eigen beheer staat. Het pensioenfonds kan alleen voor het vermogen in eigen beheer een eigen beleggingsbeleid formuleren. Het rente- en langlevenrisico van het verzekerde deel van de verplichtingen zijn volledig gematcht. Dit betekent dat het pensioenfonds voor een beperkt deel risico kan nemen in de beleggingsmix. Het vermogen in eigen beheer zal geleidelijk een groter deel van het totale vermogen gaan vormen. Bij het vormgeven van het beleggingsbeleid gelden de volgende randvoorwaarden:
■ Vermijden rechtenkorting;
■ Toeslagverlening van 75% van de maatstaf;
■ Vaste premie;
■ Verliezen in principe niet doorschuiven naar toekomstige generaties;
■ Rekening houdend met de investment beliefs van het pensioenfonds.
Het beleggingsbeleid wordt dus in eerste instantie afgestemd op nominale zekerheid en in tweede instantie op waardevastheid. Een verdere toelichting is opgenomen in bijlage F3.9.
3.2 Haalbaarheidstoets
De haalbaarheidstoets geeft, gegeven de financiële opzet van het pensioenfonds, inzicht in het te verwachten pensioenresultaat op fondsniveau en de risico’s die daarbij spelen.
Bij de uitvoering van de haalbaarheidstoets worden door het bestuur van het pensioenfonds kwantitatieve ondergrenzen getoetst aan de hand van de gedefinieerde risicohouding van het pensioenfonds. Hierbij worden de richtniveaus en bandbreedtes per beleggings- en risicocategorie in het beleggingsbeleid betrokken. De toets wordt uitgevoerd conform artikel 22 van het besluit FTK en de nadere uitwerking in artikel 30 en volgende van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Ieder jaar wordt de haalbaarheidstoets opnieuw uitgevoerd. Nadere informatie over de haalbaarheidstoets is opgenomen in bijlage B.
3.2.1 Aanvangshaalbaarheidstoets
Het pensioenfonds heeft vanuit de feitelijke (en vereiste) financiële positie van het pensioenfonds bij de invoering van het nFTK in 2015 een aanvangshaalbaarheidstoets laten uitvoeren teneinde te laten zien dat het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het pensioenfonds gewekte verwachtingen over het pensioenresultaat aan de hand van de gedefinieerde risicohouding van het fonds.
Het pensioenfonds zal een aanvangshaalbaarheidstoets uitvoeren bij het aangaan van een nieuwe pensioenregeling dan wel bij een significante (beleids)wijziging. In een dergelijke situatie bepaalt het bestuur vooraf of er sprake is van een significante wijziging. Als dit het geval is, zal het bestuur een nieuwe aanvangshaalbaarheidstoets uitvoeren en afronden binnen één maand na besluitvorming. Het bestuur legt hierbij de motivering of al dan niet sprake is van een significante wijziging vast. Indien benodigd zal het bestuur de sociale partners en eventuele betrokken fondsorganen betrekken.
De uitkomsten van de (laatste) aanvangshaalbaarheidstoets zijn in bijlage B opgenomen.
3.2.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets
Jaarlijks wordt – in de eerste helft van het jaar – vanuit de feitelijke financiële positie van het pensioenfonds getoetst of het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het pensioenfonds gedefinieerde risicohouding. De uitkomsten van de (jaarlijkse) haalbaarheidstoets en een toelichting daarbij worden gedeeld met het verantwoordings-orgaan van het pensioenfonds. In het jaarlijks oordeel en de daaruit voortvloeiende rapportage voor het bestuursverslag van het pensioenfonds zal het verantwoordingsorgaan zijn oordeel over deze uitkomsten meenemen.
3.2.3 Maatregelen indien niet wordt voldaan aan criteria haalbaarheidstoets
Indien bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat niet wordt voldaan aan één van de volgende elementen van de risicohouding:
■ Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau blijft boven de door het pensioenfonds gekozen ondergrens voor dit pensioenresultaat; en/of
■ Het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario wijkt niet teveel af van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het pensioenfonds hiervoor de maximale afwijking heeft vastgesteld;
dan treedt het pensioenfonds in overleg met de sociale partners om te bezien, of en zo ja, welke maatregelen genomen moeten worden.
Hoofdstuk 4: Aansluitingsprocedure onderneming en deelnemerschap werknemers
4.1 Procedure en criteria voor aansluiting ondernemingen
Het pensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds. Deelname staat open voor Coöperatie Avebe U.A. (onderneming) en aangesloten ondernemingen.
Met de onderneming is een uitvoeringsovereenkomst gesloten. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst.
4.2 Wijze van verkrijging van het deelnemerschap
Als deelnemers in de pensioenregeling, die door het pensioenfonds wordt uitgevoerd, worden aangemerkt de werknemers, die krachtens de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn van de onderneming of gedurende deze arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt zijn geworden.
De onderneming is gehouden de bij hem in dienst zijnde werknemers binnen 30 dagen na het tijdstip waarop de werknemers in dienst zijn getreden, bij het pensioenfonds aan te melden.
Hoofdstuk 5: Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst en pensioenregeling
5.1 Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst
De hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst van het pensioenfonds zijn: | |
Wijze vaststelling verschuldigde premie | Het pensioenfonds financiert de pensioenopbouw op basis van een vaste doorsneepremie. Deze totale pensioenpremie is een vast percentage van de bruto loonsom per jaar inclusief deelnemersbijdragen. In 2019 bedraagt de totale pensioenpremie 25,7%. Voor 2020 is de totale pensioenpremie vastgesteld op 23,2%. Vanaf 2021 ligt de totale pensioenpremie tussen 23,2% en 25,7%. In bijlage H is het actuele percentage opgenomen. Wanneer de maximale premie niet toereikend is voor de inkoop van de pensioenopbouw, zal het opbouwpercentage evenredig worden verlaagd zodanig dat de premie kostendekkend is. |
Deelnemersbijdrage | 3,6% van de pensioengrondslag plus 3,2% van het bruto jaarsalaris. De deelnemer kan in overleg met de onderneming de deelnemersbijdrage van 3,2% geheel of gedeeltelijk financieren met bovenwettelijke verlofdagen. Indien de totale reguliere pensioenpremie – vanaf 2020 – in enig jaar hoger is dan 23,2% van de bruto loonsom geldt over het meerdere een premieverdeling op basis van 50% werkgever en 50% deelnemer. In bijlage H is de aanvullende deelnemersbijdrage vermeld. |
Premiebetaling | De onderneming verbindt zich binnen tien dagen na afloop van elke kalendermaand een twaalfde gedeelte van haar geschatte totale jaarbijdrage aan pensioenpremie aan het pensioenfonds te hebben voldaan, met dien verstande dat zij haar definitief vastgestelde jaar-bijdrage in haar geheel binnen maximaal zes maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar aan het pensioenfonds zal hebben betaald. |
Informatieverstrekking door onderneming(en) aan pensioenfonds | De onderneming is verplicht het pensioenfonds binnen een door het pensioenfonds aan te geven termijn alle gegevens en informatie te verstrekken, die het pensioenfonds redelijkerwijs nodig heeft om de pensioenregeling op correcte wijze te kunnen uitvoeren. |
Procedures premiebetalingsachterstand | Het pensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan en de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioen- gerechtigden, wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% of meer van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens wettelijke bepalingen geldende eisen met betrekking tot het minimum eigen |
De hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst van het pensioenfonds zijn: | |
vermogen van het pensioenfonds. Het pensioenfonds informeert tevens de ondernemingsraad van de onderneming. | |
Procedures opstellen en wijzigen pensioenreglement n.a.v. wijziging pensioenovereenkomst | Een wijziging van de pensioenovereenkomst wordt door de onderneming zo spoedig mogelijk na het tijdstip van wijziging aan het pensioenfonds schriftelijk meegedeeld. Indien het bestuur van het pensioenfonds instemt met de uitvoering van de wijziging van de pensioenovereenkomst, deelt het pensioenfonds dit schriftelijk aan de onderneming mee, stelt het pensioenfonds een wijziging van het pensioenreglement in concept op en zendt dit aan de onderneming met het verzoek om schriftelijk te reageren. |
Maatstaven en voorwaarden toeslagverlening | Zie hoofdstuk 7 inzake toeslagbeleid. |
De hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst van het pensioenfonds zijn (vervolg): | |
Uitgangspunten en procedures vermogenstekorten | Indien het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van het MVEV of de gestelde eisen ten aanzien van het VEV, kan het pensioenfonds besluiten de te verlenen en/of opgebouwde pensioenaanspraken en/of ingegane pensioenen te korten. |
5.2 Hoofdlijnen pensioenregeling
De hoofdlijnen van de pensioenregeling, zoals vastgelegd in het Reglement Ouderdomspensioen Stichting Pensioenfonds Avebe, luiden als volgt: | |
Karakter | Uitkeringsregeling in de vorm van een voorwaardelijke middelloonregeling met een gemaximeerde premie. |
Opname | Alle werknemers in dienst van de onderneming die 21 jaar of ouder zijn. |
Pensioenrichtleeftijd | 67e verjaardag. |
Pensioengevend salaris | 12 x maandloon en vakantietoeslag plus ploegentoeslag. Het actueel maximum pensioengevend salaris is opgenomen in bijlage H. Indien de deelnemer in ploegendienst werkt, bedraagt de pensioengrondslag minimaal de ploegentoeslag. |
Franchise | De actuele franchise is opgenomen in bijlage H. |
De hoofdlijnen van de pensioenregeling, zoals vastgelegd in het Reglement Ouderdomspensioen Stichting Pensioenfonds Avebe, luiden als volgt: | |
Pensioengrondslag | Pensioengevend salaris – franchise. |
Ouderdomspensioen (OP) | (Streef)opbouwpercentage van 1,738% van de pensioengrondslag op basis van een pensioenrekenleeftijd van 67. |
Partnerpensioen (PP) | (Streef)opbouwpercentage van 1,3125% van de pensioengrondslag op spaarbasis. Voor het risicodeel is het opbouwpercentage gelijk aan 1,3125% |
Tijdelijk partnerpensioen (TPP) | Het TPP wordt op risicobasis verzekerd. De dekking is gelijk aan 30% van het laatst vastgestelde te bereiken OP. |
Wezenpensioen (WzP) | Het WzP wordt op risicobasis verzekerd. Opbouwpercentage van 0,2625% van de pensioengrondslag op risicobasis. |
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid | Op basis van 6 klassensysteem verzekerd. |
Arbeidsongeschiktheidspensioen | Bij volledige arbeidsongeschiktheid: 70% van het pensioengevend salaris (zonder maximum) voor zover dit boven de uitkeringsjaarloongrens van de WIA ligt. |
Toeslagen (voorwaardelijk) | Er geldt een voorwaardelijk toeslagbeleid voor zowel actieven als inactieven, zoals opgenomen in hoofdstuk 7. |
Overgangsbepalingen | Voor deelnemers die op 31 december 2017 een vrijwillige deelnemersbijdrage van 2% van het jaarsalaris aan het pensioenfonds voldoen, geldt het volgende voor zover en zolang zij deze vrijwillige deelnemersbijdrage na 31 december 2017 aan het pensioenfonds blijven voldoen. De vrijwillige deelnemersbijdrage van 2% van het jaarsalaris wordt bij iedere periodieke afdracht aan het pensioenfonds omgezet in een aanspraak op (aanvullend) ouderdomspensioen. De omzetting van de afgedragen vrijwillige deelnemersbijdrage in pensioenaanspraken geschiedt op basis van de sekseneutrale actuariële grondslagen die het pensioenfonds hanteert De vrijwillige deelnemersbijdrage kan worden voldaan tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 62 jaar en 7 maanden bereikt, maar uiterlijk tot 31 december 2020. |
Afkoop kleine pensioenen / waardeoverdracht kleine pensioenen | Het pensioenfonds maakt gebruik van en werkt mee aan het recht op automatisch waardeoverdracht als neergelegd in de PW. Daarnaast vervallen hele kleine pensioen (minder dan € 2) van rechtswege. |
Hoofdstuk 6: Risicomanagement
Het pensioenfonds voert de pensioenregeling van de aangesloten ondernemingen uit. Hiertoe heeft zij, zoals beschreven in deze abtn, een missie, visie, strategie en doelstellingen geformuleerd. Bij de realisatie hiervan loopt het pensioenfonds risico’s. Het IRM beleidsdocument, dat is opgenomen in bijlage C, beschrijft de wijze waarop het pensioenfonds met die risico’s omgaat.
6.1 Integraal risicomanagement
Om de financiële doelstellingen, gerelateerd aan nominale zekerheid en indexatie, te realiseren, acht het pensioenfonds het noodzakelijk om financiële risico’s te nemen (dit betreft actuariële en beleggingsrisico’s). Bij de uitvoering van de pensioenregeling wordt het pensioenfonds daarnaast geconfronteerd met niet-financiële risico’s.
In het IRM beleidsdocument is uitgewerkt wat het bestuur verstaat onder het managen van risico’s, hoe invulling wordt gegeven aan ‘integraal’ risicomanagement (IRM) en wat het doel is van IRM. Tevens wordt de risico strategie beschreven aan de hand van 3 bouwstenen, te weten Governance, Cultuur en risicobewustzijn en Processen.
6.2 IRM Governance
Bij de governance van het pensioenfonds is mede uitgegaan van het principe van 3 Lines of Defence. Hierbij is aandacht voor de noodzakelijke scheiding van verantwoordelijkheden dat in onderstaand organogram tot uitdrukking wordt gebracht. In het IRM beleidsdocument is per hoofdproces dat in dit organogram is opgenomen uitgewerkt wie welke verantwoordelijkheid draagt.
6.3 IRM proces
Het IRM proces zoals door het bestuur ingericht bestaat uit de stappen attitude, identificatie, analyse, reactie en evaluatie. In het IRM beleidsdocument is nader uitgewerkt hoe de attitude (ofwel risicohouding voor niet-financiële risico’s) is vormgegeven, welke risico’s het pensioenfonds onderscheid, welk kader wordt gehanteerd om deze risico’s in te schatten en op welke wijze invuling wordt gegeven aan monitoring, rapportage en evaluatie (waarbij een beschrijving van de wijze van invulling van de Eigenrisicobeoordeling is opgenomen).
Hoofdstuk 7: Beleid en sturingsmiddelen
7.1 Algemene beschrijving financiële opzet
Vanaf 2014 wordt pensioen in eigen beheer opgebouwd. De verplichtingen van de tot en met 31 december 2013 opgebouwde nominale pensioenen zijn grotendeels verzekerd bij Aegon Levensverzekering N.V. Het pensioenfonds heeft derhalve een vordering op Aegon voor deze nominale pensioenaanspraken.
Daarnaast heeft het pensioenfonds haar overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s verzekerd. Deze verzekering is op stop-loss basis ondergebracht bij Zwitserleven en loopt tot en met 31 december 2023. Het pensioenfonds behoudt een eigen risico van 150% van de risicopremie. Het maximaal verzekerd risicokapitaal per deelnemer bedraagt € 3,5 miljoen en het maximale schadebedrag bij een catastrofe bedraagt € 100 miljoen. Het bestuur beoordeelt ieder vijf jaar (voor het laatst in 2018) de passendheid en de noodzaak van de risicoverzekering. Tevens wordt in de risicomanagementrapportage ieder kwartaal gerapporteerd over eventuele bijzonderheden met betrekking tot de risicoverzekering. De noodzaak tot risicoverzekering wordt gedaan aan de hand van het schadeverloop in het verleden, de daaraan gekoppelde verwachtingen voor de toekomst en de financiële positie van het pensioenfonds. In de besluitvorming wordt het risico draagvlak van het pensioenfonds meegenomen en de vraag welk risico het pensioenfonds bereid is te accepteren, mede gelet op de kostprijs van de verzekering
In dit hoofdstuk en bijlage D wordt ingegaan op de financiële opzet van het pensioenfonds en de daarmee samenhangende financiële sturingsmiddelen.
7.2 Beleidsdekkingsgraad
Voor het vaststellen van beleid en het nemen van beslissingen is de beleidsdekkingsgraad op een aantal beleidsterreinen van belang. Het pensioenfonds stelt de beleidsdekkingsgraad als volgt vast:
■ De beleidsdekkingsgraad per het einde van een maand is het gemiddelde van de actuele dekkingsgraad (het aanwezige vermogen gedeeld door de technische voorzieningen) per het einde van de maand en de elf daaraan voorafgaande maanden;
■ Indien het bestuur een besluit neemt dat effect heeft op de technische voorzieningen of het vermogen, zoals bijvoorbeeld aanpassing van de grondslagen, zal dit verwerkt worden in de dekkingsgraad per het einde van de maand waarin het besluit is genomen of een maandeinde eerder als de dekkingsgraad formeel nog niet is ingediend bij DNB dan wel is gecorrespondeerd aan de deelnemers. Een besluit tot het verlenen van toeslagen per 1 januari zal worden verwerkt in de dekkingsgraad per 31 december of per het einde van de maand waarin het bestuursbesluit is genomen indien dit na 1 januari is.
■ Voor de vaststelling van de maandelijkse dekkingsgraad heeft het pensioenfonds een standaard proces ingericht. De dekkingsgraad wordt op maandbasis door Achmea Pensioenservices gerapporteerd op basis van de systemen van de administrateur. De dekkingsgraad wordt vervolgens voorgelegd aan de Ambtelijk secretaris. Na akkoord wordt de (beleids)dekkingsgraad aan het bestuur en DNB gerapporteerd.
7.3 Beleid reserveringen en vaststellen (minimaal) vereist eigen vermogen
Het pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast voor het geheel van de pensioenverplichtingen. De daarbij gehanteerde waarderingsmethode en grondslagen worden nader toegelicht in bijlage D.
Het pensioenfonds stelt periodiek per 31 december het MVEV vast, overeenkomstig artikel 11 van het Besluit FTK. De minimaal vereiste dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met het MVEV als percentage van de technische voorzieningen. Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad is er sprake van een dekkingstekort.
Tevens stelt het pensioenfonds ieder kwartaal het VEV vast, zodat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de technische voorzieningen. Een beschrijving van het model dat het pensioenfonds hanteert voor de vaststelling van het VEV is opgenomen in bijlage D.
De vereiste dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met het VEV als percentage van de technische voorzieningen. Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad is er sprake van een reservetekort. Zodra er sprake is van een reservetekort zal het pensioenfonds hierover DNB inlichten en een herstelplan opstellen conform artikel 138 van de PW.
In het herstelplan beschrijft het pensioenfonds de maatregelen die worden genomen om binnen de wettelijke termijnen het reservetekort op te heffen. Zolang de situatie van een reservetekort bestaat, zal het pensioenfonds jaarlijks het herstelplan opnieuw opstellen.
7.4 Premiebeleid
De financiering van de op basis van het pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken gebeurt door betaling van een vaste pensioenpremie. Indien de vaste (maximale) pensioenpremie niet toereikend is voor de inkoop van de pensioenopbouw zal het opbouwpercentage evenredig worden verlaagd zodanig dat er een opbouwpercentage uitkomt waarbij de maximale premie kostendekkend is.
Jaarlijks zal in de tweede helft van het jaar een berekening worden gemaakt van de (ex-ante) gedempte kostendekkende premie. Mede op basis hiervan wordt de vaste pensioenpremie voor dat jaar vastgesteld. Mocht de vaste (maximale) pensioenpremie niet voldoende zijn om de inkoop te dekken, vindt tevens een berekening plaats van het opbouwpercentage voor het komende boekjaar. De gedempte kostendekkende premie voor het komende boekjaar wordt gebaseerd op het ijkmoment per 31 augustus van het voorafgaande jaar, een zo recent mogelijk actief deelnemersbestand en de meest recente stand van het VEV (per einde tweede kwartaal).
Het premiebeleid van het pensioenfonds is nader uitgewerkt in Bijlage D.
7.5 Toeslagenbeleid Algemeen
Het pensioenfonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, gebaseerd op de ambitie om de pensioenen waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is voor actieven de algemene salarisontwikkeling volgens de Cao-Avebe over de periode van augustus voorafgaand aan het jaar van vaststelling van de te verlenen toeslag, ten opzichte van augustus van het jaar daaraan voorafgaand en voor de inactieven de prijsindex. De prijsindex is gelijk aan het percentage, tot op één decimaal nauwkeurig berekend, waarmee het consumentenprijsindexcijfer van de maand augustus van het voorgaande jaar is gestegen ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer over de maand augustus van het daaraan voorafgaande jaar. Als consumentenprijsindexcijfer wordt gehanteerd het consumentenprijsindexcijfer alle bestedingen, afgeleid, zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd.
Voor de toeslagverlening wordt onderscheid gemaakt tussen vier verschillende groepen:
7.5.1 Groep 1: Pensioenen ingegaan of premievrij geworden voor 1 april 1996
Pensioenen uit groep 1 vallen onder de onvoorwaardelijke toeslagregeling. De toeslag is gelijk aan de hiervoor genoemde prijsindex. Om deze garantie tot waardevastheid zeker te stellen, wordt door het pensioenfonds een separate voorziening aangehouden.
7.5.2 Groep 2: Pensioenen ingegaan of premievrij geworden tussen 1 april 1996 en 9 december 1999
De toeslag voor pensioenen uit groep 2 is de hiervoor genoemde prijsindex gemaximeerd op de laagste van de algemene salarisontwikkeling volgens de Cao-Avebe en de 5-jaars gemiddelde overrente. Hierbij kan de toeslag nooit meer bedragen dan de prijsindex. Hiervoor wordt door het pensioenfonds eveneens een separate voorziening aangehouden.
7.5.3 Groep 3: Pensioenen ingegaan of premievrij geworden vanaf 9 december 1999
Het bestuur streeft ernaar de pensioenen uit groep 3 de premievrije en ingegane pensioenen te verhogen op basis van de prijsindex, voor zover de middelen van het pensioenfonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. De toekenning van de aanpassing is voorwaardelijk; er is geen recht op deze aanpassing en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre aanpassing zal plaatsvinden. Voor nog niet toegekende toeslagen wordt niet gereserveerd en wordt geen premie betaald.
7.5.4 Groep 4: Opgebouwde pensioenen van de deelnemers
Het bestuur streeft ernaar de opgebouwde pensioenaanspraken uit groep 4 jaarlijks per 1 januari aan te passen. De toeslagverlening is gebaseerd op het percentage van de algemene salarisontwikkeling volgens de Cao-Avebe. De aanpassing wordt toegepast indien en voor zover de middelen van het pensioenfonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. De toekenning van de toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op deze toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre aanpassing zal plaatsvinden. Voor nog niet toegekende toeslagen wordt niet gereserveerd en wordt geen premie betaald.
De toeslagen op de pensioenen, die na 9 december 1999 zijn ingegaan of premievrij geworden zijn, zijn voorwaardelijk. Toeslagen worden alleen gegeven voor zover de middelen van het pensioenfonds het toelaten. Op het moment dat de middelen van het pensioenfonds het niet toelaten de wenselijke toeslagen te kunnen toepassen, zal het toeslagbeleid bezien moeten worden binnen het geheel van de sturingsmiddelen financierings-, premie- en toeslagbeleid.
Voorts zal er alleen toeslagverlening plaats kunnen vinden, voor zover dit toekomstbestendig is. Dat wil zeggen dat de financiële positie van het pensioenfonds zodanig is dat het te verlenen toeslagpercentage ook naar verwachting in de toekomst uitgekeerd zal kunnen worden.
Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de onderstaande beleidsstaffel als leidraad:
Beleidsdekkingsgraad1 | Toeslagverlening |
Lager dan 110% | Nihil |
Tussen 110% en grens toekomstbestendig indexeren (TBI-grens) | Naar rato |
Boven grens toekomstbestendig indexeren (TBI-grens) | Volledige toeslagverlening |
Hoger dan de TBI-grens2 | Eventueel inhaaltoeslagen |
Het besluit tot het verlenen van toeslagen per 1 januari van enig jaar zal worden genomen in de tweede helft van het jaar voorafgaand aan dit jaar. Daarbij wordt voor de beleidsdekkingsgraad gekeken naar de beleidsdekkingsgraad per
31 augustus. De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld conform de eis van toekomstbestendigheid. De wijze waarop dit gebeurt en een verdere detaillering van het toeslagbeleid (inclusief het beleid voor inhaaltoeslagen) zijn opgenomen in bijlage D.
7.6 Kortingenbeleid
Mocht ondanks het inzetten van de beschikbare sturingsmogelijkheden een situatie van onderdekking niet binnen de daarvoor gestelde termijn worden weggewerkt of zeer waarschijnlijk niet worden weggewerkt, dan is het bestuur bevoegd om te besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, te korten. Deze situatie kan zich voordoen indien:
■ Uit het herstelplan blijkt dat met inzet van overige financiële sturingsmiddelen herstel binnen de wettelijke termijnen niet mogelijk is. Vermindering van aanspraken zal dan in principe gespreid over de duur van het herstelplan plaatsvinden. Alleen de korting in het eerste jaar zal onvoorwaardelijk worden toegepast. Eventuele kortingen in latere jaren zullen alleen worden toegepast indien en voor zover dit noodzakelijk blijkt bij het in dat jaar op te stellen herstelplan;
■ Er op vijf achtereenvolgende (jaarlijkse) meetmomenten sprake is van een dekkingstekort en tevens de actuele dekkingsgraad op dat moment lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Dan zal het pensioenfonds genoodzaakt zijn de situatie van een dekkingstekort per direct op te heffen door het korten van de opgebouwde aanspraken en rechten. Deze korting is onvoorwaardelijk en zal afhankelijk van de omstandigheden ineens of in termijnen worden gedaan.
De financiële sturingsmiddelen die het pensioenfonds kan toepassen om kortingsmaatregelen te voorkomen staan beschreven in het crisisplan, dat als bijlage G is opgenomen bij deze abtn.
1 Per 31 augustus voorafgaand aan het jaar van vaststelling van de te verlenen toeslag.
2 Nadat deze is gecorrigeerd voor de in het desbetreffende jaar verleende toeslag
Hoofdstuk 8: Beleggingsbeleid
In dit hoofdstuk wordt het huidige beleggingsbeleid van het pensioenfonds op hoofdlijnen beschreven. In bijlage F is het beleggingsbeleid nader uitgewerkt. Hierna gaan wij in op de beleggingsdoelstellingen en de samenstelling van de strategische beleggingsmix. In de bijlage gaan we nader in op de opzet van de uitvoering van de vermogensbeheer- activiteiten, de wijze van risicometing en -beheersing, de opzet van de resultaatsevaluatie alsmede de procedure voor selectie nieuwe vermogensbeheerder(s) en de waarderingsgrondslagen. In bijlage F1 is de verklaring inzake beleggingsbeginselen van het bestuur opgenomen. In bijlage F2 is de bijbehorende begrippenlijst “Verklaring inzake beleggingsbeginselen” opgenomen.
8.1 Investment beliefs
Het bestuur heeft de volgende investment beliefs vastgesteld:
■ Het beleggingsbeleid is afgestemd op de verplichtingen en heeft een lange horizon;
■ De strategische asset allocatie is de belangrijkste determinant voor het rendements-risicoprofiel van het pensioenfonds en verdient dan ook de meeste aandacht;
■ De governance van het pensioenfonds moet zijn afgestemd op de complexiteit van de portefeuille;
■ Het pensioenfonds gelooft in de toegevoegde waarde van uitbesteding waarbij restricties, monitoring en alignment belangrijke succesfactoren zijn;
■ Diversificatie verbetert het risico-rendementsprofiel, waarbij governance, kosten en toegevoegde waarde op portefeuilleniveau moeten worden afgewogen;
■ Risico kent meerdere invalshoeken welke zowel kwantitatief als kwalitatief moeten worden meegenomen in de besluitvorming, beheer en rapportage. Het neerwaartse risico is uiteindelijk belangrijker dan het opwaarts potentieel;
■ Markten kunnen overreageren waardoor een dynamisch beleid waarde kan toevoegen;
■ Actief beheer kan lonen in inefficiënte markten, maar vraagt om zorgvuldige uitbesteding;
■ Kosten zijn belangrijk maar het is uiteindelijk het rendement na kosten wat het belangrijkste is;
■ Valutarisico levert naar verwachting op de langere termijn geen extra rendement op en dient dan ook, indien mogelijk, kostenefficiënt te worden afgedekt;
■ Het pensioenfonds wil verantwoord beleggen, waarbij voor zover mogelijk rekening wordt gehouden met factoren als bescherming van het leefmilieu, adequate sociale omstandigheden en goed ondernemingsbestuur;
■ De rente is over zowel de korte als de lange termijn moeilijk te voorspellen. Uitgangspunt is dan ook dat het pensioenfonds geen actief rentebeleid wenst te voeren.
8.2 Beleggingsdoelstelling
Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen, wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Bij de vaststelling van het strategisch beleggingsbeleid, de invulling van dit beleid en de naleving van het vastgelegde risicokader, zal het bestuur daarbij handelen in overeenstemming met de prudent person gedachte conform de artikelen 135 en 136 in de PW en de artikelen 13, 13a en 14 in het besluit FTK. Centraal hierin staat de doelstelling om te beleggen in het belang van de deelnemers. Het bestuur zal daartoe in alle redelijkheid, rekening houdend met de specifieke verplichtingen van het pensioenfonds, tot een zorgvuldige onderbouwing van het beleggingsbeleid komen. Hiervoor wordt periodiek een ALM-studie uitgevoerd. Daarnaast wordt bij de vertaalslag (implementatie) naar de daadwerkelijke invulling van het beleggingsbeleid zorgvuldigheid betracht. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de opzet van de renteafdekking en een brede spreiding over beleggingscategorieën. In samenhang hiermee worden de verschillende beleggingsrisico’s geïdentificeerd en op de juiste waarde ingeschat.
De hoofddoelstelling van het pensioenfonds is het op lange termijn garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede het streven naar het waardevast houden van ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken. Het beleid van het bestuur is hierop afgestemd.
Het pensioenfonds heeft haar verplichtingen nagenoeg geheel verzekerd bij Aegon en daarmee het bijbehorende vermogen aan Aegon overgedragen. Het vrije vermogen (het deel van het vermogen dat voorheen buiten het garantiecontract viel) behoudt het pensioenfonds in eigen beheer. Dit deel van het vermogen wordt door TKPi via een fiduciaire dienstverlening beheerd met als doel zoveel als mogelijk de nominale pensioenen te indexeren. Vanaf 2014 wordt pensioen in eigen beheer opgebouwd. In verband hiermee is het beleggingsbeleid per 1 januari 2014 aangepast.
8.3 Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes
Het bestuur laat periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitvoeren. Aan de hand van de uitkomsten van deze studie wordt onder andere het strategisch beleggingsbeleid ingevuld.
In bijlage F is de strategische mix vermeld en zijn tevens minimum en maximum allocaties vermeld. Het beleggingsbeleid wordt nader uitgewerkt in de bijlagen E en F.
Hoofdstuk 9: Het financieel crisisplan
Op grond van de pensioenwetgeving dienen pensioenfondsen te beschikken over een financieel crisisplan, als onderdeel van de abtn. Dit is voor het pensioenfonds aanleiding geweest voor het opstellen van een dergelijk financieel crisisplan. Bij het opstellen van het financiële crisisplan is rekening gehouden met de huidige situatie van het pensioenfonds, zoals hieronder beschreven.
De tot en met 2013 bij het pensioenfonds opgebouwde nominale pensioenaanspraken zijn grotendeels verzekerd bij Aegon. Vanaf 2014 wordt pensioen in eigen beheer opgebouwd. Dit betekent dat per 1 januari 2019 circa 85% van de pensioenverplichtingen nominaal is verzekerd. Het renterisico en langleven risico van het verzekerde deel van de verplichtingen zijn binnen het contract volledig gematcht. Het pensioenfonds kan alleen het beleggingsbeleid bepalen voor het vrije vermogen en het vermogen dat tegenover de verplichtingen in eigen beheer staat. Hierdoor kan het pensioenfonds voor een beperkt deel risico nemen in de beleggingsmix.
Het pensioenfonds verkeert op dit moment niet in een tekortsituatie en de verwachting, conform ALM, is dat dit de eerste 15 jaar, zelfs in slecht weer scenario’s niet zal voorkomen. Het pensioenfondsbeleid is er op gericht te voorkomen dat de dekkingsgraad beneden de 110% zakt; hiertoe is een signaleringsgrens (113%) bepaald. Deze grens wordt dagelijks door de vermogensbeheerder, TKPi, gemonitord. Als deze grens wordt bereikt, zal het bestuur nadenken welke maatregelen genomen kunnen worden om verdere daling te beperken.
Het voorgaande betekent dat, een situatie waarin een korting zal voorkomen de komende jaren alleen ontstaat wanneer Aegon niet aan haar verplichtingen kan voldoen. Als deze situatie zich voordoet, dan is er sprake van een zeer uitzonderlijke economische situatie, waarvan de impact niet voorspelbaar is. Het bestuur realiseert zich dat het korten van pensioenaanspraken, in dat geval, onontkoombaar is. Vanwege de onvoorspelbaarheid van de gevolgen van dit scenario, heeft het bestuur afgezien van het bepalen van kritieke paden in het financiële crisisplan en geen indicatie gegeven van de financiële effecten van de sturingsmiddelen.
Om inzicht te hebben in het risico, dat Aegon niet aan haar verplichtingen kan voldoen, monitort het bestuur de credit rating en de ontwikkeling van de prijs van de credit default swap (CDS) op Aegon (waarbij het bestuur zich realiseert dat de prijs van een CDS een lichte overschatting is van het risico dat het pensioenfonds loopt).
Het financiële crisisplan, is als bijlage G in deze abtn is opgenomen.
Bijlage A: Governancestructuur en hoofdlijnen interne beheersingssysteem
A.1 Governancestructuur
Sociale partners bepalen in onderling overleg de inhoud van de pensioenregeling. Dit wordt vastgelegd in de Cao van Avebe.
A.1.2 Bestuur van het pensioenfonds
Het bestuur is verantwoordelijk voor het realiseren en de bewaking van de doelstellingen van het pensioenfonds. Het bestuur bepaalt het dagelijkse beleid, draagt zorg voor de handhaving en uitvoering van statuten en reglementen, is belast met het beheer van het pensioenfonds en is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking, welke met de doelstellingen van het pensioenfonds verband houden.
Het pensioenfonds kent een paritair bestuursmodel. Het bestuur van het pensioenfonds bestaat uit vier bestuurders: een voorzitter en drie bestuursleden, waaronder een vice-voorzitter, die worden benoemd door het bestuur. Twee bestuursleden worden voor-gedragen door het bestuur van Coöperatie Avebe U.A.. Eén bestuurslid wordt voorgedragen door de actieve deelnemers en één bestuurslid wordt voorgedragen door de pensioengerechtigden.
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur zijn nader uitgewerkt in de statuten en het bestuursreglement van het pensioenfonds.
Het bestuur heeft in het kader van XXXX XX een deel van de sleutelfunctie ingevuld, te weten een deel van de risicobeheerfunctie en de actuariële sleutelfunctiehouder. De interne auditfunctie dient nog ingericht te worden. Daarnaast heeft het bestuur nog geen sleutelfunctiehouder risicobeheer aangesteld.
Bij de inrichting van de sleutelfuncties houdt het bestuur rekening met de omvang en interne organisatie van het pensioenfonds, alsmede met de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden (proportionaliteit). Bij de invulling van het sleutelfunctiehouderschap, zal het bestuur naast de hiervoor genoemde proportionaliteit, rekening houden met de volgende uitgangspunten:
1. De sleutelfunctiehouder dient geschikt en betrouwbaar te zijn;
2. De sleutelfunctiehouder dient voldoende status en autoriteit te hebben voor een effectieve taakuitoefening;
3. Affiniteit met de betreffende sleutelfunctie;
4. Opleiding, kennis, werkervaring en competenties, omgang met de bestuurscultuur en de dynamiek in en rondom besturen en bestuurscommissies;
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en de uitlatingen van DNB is in onderstaande tabel inzichtelijk gemaakt welke delen van de sleutelfuncties het bestuur heeft ingericht. Daarbij is tevens aangegeven wie in beginsel de vervullers van de sleutelfuncties zijn.
Sleutelfunctie | (Waarnemend) houder | Vervuller |
Risicobeheer | Nog in te vullen | Onafhankelijk risicoadviseur, beleggingsadviescommissie, bestuursondersteuning, 2e lijn en 3e lijn uitbestedingspartners |
Actuariële sleutelfunctiehouder | Certificerend actuaris (EY) | Certificerend actuaris (EY) |
Interne audit | Nog in te vullen | Nog in te vullen |
De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de sleutelfunctiehouders, alsmede de rapportage- en escalatielijnen in het kader van de sleutelfuncties zijn vastgelegd in het reglement Sleutelfuncties.
Het pensioenfonds heeft een compliance officer aangesteld. Deze compliance officer is belast met het toezicht op de naleving van de op grond van de gedragscode geldende bepalingen. De compliance officer adviseert verbonden personen over de uitleg en toepassing van bepalingen zoals die zijn opgenomen in de gedragscode.
Het bestuur geeft de compliance officer eveneens volledige inzage in eventuele klachten en misstanden. Hiertoe zijn eveneens een klachten- en geschillenregeling en een klokkenluiders- en incidentenregeling opgesteld.
De taken en bevoegdheden van de compliance officer zijn vastgelegd in de gedragscode en in het protocol compliance officer van het pensioenfonds.
De compliance officer geeft minimaal eenmaal per jaar een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur over zijn bevindingen inzake compliance.
A.1.5 Functionaris gegevensbescherming
Het pensioenfonds heeft vrijwillig een functionaris gegevensbescherming aangesteld. De functionaris gegevensbescherming heeft vanuit het pensioenfonds de verantwoordelijkheid om het privacy beleid actueel te houden, te coördineren en te monitoren. Xxxxxxx dit privacy beleid borgt het bestuur dat verwerkingen van persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), zowel binnen het pensioenfonds als bij derden aan wie het pensioenfonds werkzaamheden heeft uitbesteed, voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de AVG.
A.1.6 Beleggingsadviescommissie
Het bestuur heeft een beleggingsadviescommissie ingesteld. De beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur over het te voeren strategische beleggingsbeleid en monitort de uitvoering door de bestaande vermogensbeheerder. De beleggingsadviescommissie voert het door het bestuur vastgestelde beleggingsplan uit. De beleggingsadviescommissie is
o.a. belast met de volgende taken:
■ Het monitoren en op kwartaalbasis terugkoppelen aan het bestuur aangaande de (niet-) financiële risico’s voor zover deze betrekking hebben op het beleggingsbeleid en de uitvoering hiervan;
■ Het adviseren van het bestuur over uitgangspunten ten behoeve van bijvoorbeeld een ALM-studie, risicobudgetteringsstudie of herstelplan;
■ Periodiek laten uitvoeren van een ALM- of risicobudgetteringsstudie;
■ De bestaande vermogensbeheerders monitoren en, in voorkomende gevallen, een selectie van nieuwe vermogensbeheerders (laten) samenstellen. De selectie van nieuwe beheerders wordt voorgelegd aan het bestuur;
■ Monitoren of de uitvoering van de strategische asset allocatie overeenkomt met het strategisch beleid en het beleggingsbeleid in het algemeen, zoals vastgesteld;
■ Het monitoren van de performance van de relevante mandaten ten opzichte van de specifieke benchmarks uit het beleggingsbeleid;
■ Voorbereiden van investment cases en kaderstellingen;
■ Volgen van relevante ontwikkelingen op het gebied van vermogensbeheer en wet- en regelgeving.
Het bestuur heeft een verantwoordingsorgaan ingesteld. De inrichting en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in de statuten van het pensioenfonds en zijn nader uitgewerkt in het reglement Verantwoordingsorgaan. De taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn gelijk aan de wettelijke taken en bevoegdheden, zoals vastgelegd in artikel 115a van de PW. Het verantwoordingsorgaan bestaat bij het pensioenfonds uit drie leden: één lid voorgedragen door de actieve deelnemers, één lid voorgedragen door de pensioengerechtigden en één lid voorgedragen door de onderneming.
Het verantwoordingsorgaan is bevoegd jaarlijks een algemeen oordeel te geven over:
■ Het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere relevante informatie, waaronder - indien van toepassing – de bevindingen van de visitatiecommissie;
■ Het door het bestuur uitgevoerde beleid in het afgelopen kalenderjaar;
■ Beleidskeuzes voor de toekomst.
Ook heeft het verantwoordingsorgaan recht om advies uit te brengen over een aantal aangelegenheden welke zijn beschreven in artikel 3 lid 6 van het reglement Verantwoordingsorgaan.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft gekozen voor intern toezicht door een visitatiecommissie. Deze commissie is door het pensioenfonds aangesteld conform artikel 14 van de statuten.
De visitatiecommissie houdt toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds.
De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangen- behartiging door het bestuur. De visitatiecommissie legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever.
Bij de uitvoering van de pensioenregeling wordt het bestuur terzijde gestaan door:
■ Externe administrateur: Achmea Pensioenservices;
■ Adviserend actuaris ten behoeve van het jaarwerk (inclusief totale verslaglegging aan DNB): Achmea Pensioenservices;
■ Fiduciair beheer inclusief advies vermogensbeheer: TKP Investments;
■ Ambtelijk secretaris (bestuursondersteuning en advies): Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx Retirement;
■ Adviseur vermogensbeheer: Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx Investment Consulting;
■ Adviseur communicatie: Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx Communication & Change Management;
■ Onafhankelijk risicoadviseur en tevens vervuller risicobeheerfunctie: de heer Ratra (zelfstandige);
■ Juridisch advies: Legaltree;
■ De compliance officer: de heer Xxx Xxxxx;
■ Accountant: KPMG;
■ Xxxxxxxxxxx actuaris en actuariële sleutelfunctiehouder: Ernst & Xxxxx;
■ Adviseur IT: KoutersVanderMeer;
■ Internal audit: Nog in te vullen
Het bestuur beoordeelt ten minste eenmaal per jaar het functioneren van de accountant en de adviserend en waarmerkend actuaris. De uitkomsten van deze beoordeling bespreekt het bestuur met de accountant of de adviserend, dan wel waar- merkend actuaris. Ook stelt het bestuur het verantwoordingsorgaan van de uitkomsten op de hoogte.
Het bestuur heeft onder andere de volgende werkzaamheden uitbesteed aan derden:
■ De pensioenadministratie;
■ Het vermogensbeheer en de beleggingsadministratie;
■ Het dagelijks management van het pensioenfonds (ambtelijk secretaris);
■ De actuariële sleutelfunctiehouder (waarmerkend actuaris);
■ De vervulling van de risicobeheerfunctie (de heer Xxxxx);
■ De internal audit functie.
Bij de uitbesteding is rekening gehouden met het bepaalde in:
■ Artikel 34 van de PW;
■ Hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering PW;
■ De door AFM en DNB opgestelde Principes voor beheerst beloningsbeleid;
■ Het sanctiebeleid;
■ Het uitbestedingsbeleid. Hierin is onder andere opgenomen dat:
■ Partijen aantoonbaar moeten beschikken over goede kwaliteitsborgingssystemen;
■ De afspraken eenduidig moeten worden vastgelegd in marktconforme overeenkomsten;
■ Met alle partijen worden eenduidige Service Level Agreement (SLA) afspraken gemaakt;
■ Periodiek, in principe een maal per kwartaal, wordt er aan het bestuur over de uitvoering gerapporteerd; alle relevante afwijkingen t.o.v. de norm worden binnen het bestuur besproken;
■ In principe vindt minimaal eenmaal per jaar een evaluatiegesprek met de uitvoerders plaats; waar nodig leidt dit tot aanpassing van de overeenkomst en / of SLA.
Pensioenadministratie
Het bestuur heeft de uitvoering van de deelnemers- en financiële administratie uitbesteed aan Achmea Pensioenservices. Achmea Pensioenservices beschikt over een ISAE 3402 Type II Rapportage Ondernemingspensioenfondsen en beroepspensioenfondsen MAIA Domein.
Het administratieve beheer betreft onder andere:
■ Het ontvangen en afhandelen van vragen van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden die binnenkomen via de helpdesk bij Achmea Pensioenservices;
■ Het administreren, registreren en controleren van het deelnemersbestand en de pensioenrechten, en alle daarbij behorende werkzaamheden;
■ Het voeren van de boekhouding, met betrekking tot activa, passiva, en de exploitatie van het pensioenfonds;
■ Het opstellen en voorbereiden van de jaarlijkse financiële verantwoording van het pensioenfonds. Alle taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de administrateur zijn vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst en service level overeenkomst. Tevens is de administrateur bevoegd tot procuratie. Deze bevoegdheid is vastgelegd in een procuratieregeling.
De uitkeringsadministratie en de uitbetaling van de uitkeringen is aan Coöperatie Avebe U.A. uitbesteed. Ook hiervoor is een uitbestedingsovereenkomst en een SLA opgesteld.
Vermogensbeheer en beleggingsadministratie
Het fiduciair management ligt vanaf 1 januari 2012 bij TKP Investment B.V. (TKPi). TKPi voert het vooraf door het bestuur vastgestelde strategische beleid uit. Hiervoor is een beleggingsmandaat opgesteld. TKPi beschikt over een ISAE 3402 Type II Rapportage.
Daarnaast heeft het bestuur een beleggingsadviescommissie ingesteld, die het bestuur onder andere adviseert over het strategische beleggingsbeleid en het beleggingsplan.
Dagelijks management pensioenfonds (ambtelijk secretaris)
Bij de dagelijkse leiding van het pensioenfonds wordt het (dagelijks) bestuur ondersteund door Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx (de ambtelijk secretaris). De werkzaamheden van Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx worden uitgevoerd conform de overeengekomen SLA en de door het bestuur jaarlijks vast te stellen jaarkalender.
Sleutelfunctiehouders en vervullers
De actuariële sleutelfunctie is uitbesteed aan EY actuarissen. De werkzaamheden zijn vastgelegd in een addendum bij de overeenkomt van EY actuarissen.
De invulling van de risicobeheerfunctie en internal audit functie is nog niet volledig afgerond.
A.2 Hoofdlijnen interne beheersingssysteem
A.2.1 Beleidsmatige processen en doelstellingen
Om de gestelde doelen te verwezenlijken voert het bestuur een beleid, waarbij de actualiteit steeds in het oog wordt gehouden. Het bestuur heeft er voor gekozen om de bestuursondersteuning en de uitvoerende werkzaamheden uit te besteden. Hiervoor is een uitbestedingsbeleid opgesteld. Om in control te blijven, heeft het bestuur overeenkomsten en SLA’s met de partijen waaraan activiteiten zijn uitbesteed. Om in controle te zijn en een totaalbeeld te krijgen, heeft het bestuur de ambtelijk secretaris opdracht gegeven alle partijen te monitoren, relevante incidenten direct te melden en hierover per kwartaal een verslag, waarin de resultaten van de monitoring zijn opgenomen, op te stellen. Het toezicht op de uitbestede activiteiten wordt verder uitgewerkt in parageraaf A.2.4
Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van controlemaatregelen gericht op het adequaat beheersen van alle voorkomende ‘bedrijfsprocessen’ van het pensioenfonds, met inbegrip van een juiste en volledige registratie van de gegevens van het pensioenfonds.
Als uitvloeisel van die verantwoordelijkheid wordt gestuurd op het zoveel mogelijk beperken en / of beheersen van de risico’s die samenhangen met uitbestede processen.
Het bestuur heeft een aantal controlemechanismen geïntroduceerd die in drie categorieën onder te verdelen zijn:
■ Algemene controle en interne controle;
■ Controle op de uitbestede taken;
■ Controle op de volledigheid van gegevens.
Bij incidentele processen zal het bestuur nagaan of er additionele risico’s optreden die specifieke, dan wel aanvullende, controlemaatregelen vereisen.
A.2.3 Algemene en interne controle
Om een goed overzicht te houden op alle relevante gebeurtenissen en processen vergadert het bestuur in beginsel ten minste vier keer per jaar. Daarbij beziet het bestuur of de voortgang van processen naar tevredenheid verloopt. Onderdeel van deze algemene controle zal zijn een beschouwing van de financiële positie van het pensioenfonds.
Daarnaast vergadert het bestuur zo dikwijls als dat noodzakelijk wordt geacht over specifieke en/of spoedeisende aangelegenheden. In voorkomende gevallen kan worden besloten tot schriftelijke consultering van de bestuursleden om de voortgang van de besluitvorming te waarborgen. Het bestuur zal de voortgang van gemaakte afspraken bijhouden op een actielijst. Het vier-ogen-principe wordt consequent toegepast.
Voor deze algemene en interne controle maakt het bestuur gebruik van de volgende hulpmiddelen:
■ Jaarplanning
Het bestuur hanteert een jaarplanning om na te gaan of tijdig alle, in enig jaar te ondernemen, activiteiten worden verricht. In de jaarplanning is aangegeven wie welke rol wanneer dient te vervullen. Deze jaarplanning is ook bestemd om het bestuur te ondersteunen in zijn controletaken op de uitbestede werkzaamheden.
In deze jaarplanning zijn de voor het pensioenfonds jaarlijks terugkerende besluitvormingsmomenten en werkzaamheden opge-nomen. Ook is een planning opgenomen voor periodiek terugkerende zaken die niet aan een jaarcyclus gekoppeld zijn.
In de kwartaalrapportage van de ambtelijk secretaris wordt expliciet aandacht besteed aan de voortgang van de jaarplanning. Deze kwartaalrapportage wordt in een bestuursvergadering besproken en is een controlemiddel voor het bestuur;
■ Monitoring financiële positie
XXXx heeft de opdracht de beleggingsportefeuille dagelijks te monitoren. Wanneer de dekkingsgraad beneden een bepaalde grens (nu 113%) daalt, heeft TKPi de opdracht het bestuur hier direct van in kennis te stellen, zodat zij kan bezien of nadere actie nodig is.
Het bestuur ontvangt maandelijks overzichten van de portefeuille en de beleggingsresultaten. Daarnaast rapporteert TKPi per kwartaal uitgebreid over de stand en de resultaten van de belegginsportefeuille. Deze rapportage wordt ieder kwartaal uitgebreid in de bestuursvergadering besproken;
■ Goed bestuur
Het bestuur draagt zorg voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Daartoe is door het bestuur (mede) een visitatiecommissie ingesteld. Daarnaast heeft het bestuur van het pensioenfonds een verantwoordingsorgaan ingesteld. In dit orgaan zijn de (oud) werknemers en onderneming qua stemverhouding evenredig vertegenwoordigd. De bevindingen van de visitatiecommissie en het verantwoordingsorgaan zijn voor het bestuur van belang voor de toetsing van zijn beleid en de beleidsprocedures;
■ Gedragscode
Voor de interne controle op integriteit heeft het pensioenfonds een gedragscode opgesteld. Deze gedragscode geeft regels en richtlijnen ter voorkoming van verstrengeling van belangen van het pensioenfonds en privébelangen van betrokken personen, maar is ook bedoeld om gebruik of verspreiding van vertrouwelijke informatie omtrent en van het pensioenfonds te voorkomen. Het uitgangspunt van de gedragscode is het bevorderen van transparantie en ervoor te zorgen dat alle aan het pensioenfonds verbonden personen – ook voor bescherming van hun eigen belangen – duidelijk weten wat wel en wat niet geoorloofd is.
De gedragscode en de naleving hiervan worden ten minste eenmaal per jaar aan de orde gesteld bij een bestuursvergadering;
■ Beloningsbeleid
Het pensioenfonds heeft een beheerst beloningsbeleid, gericht op kwaliteit, continuïteit en consistentie. Het beloningsbeleid is afgestemd op de aard, de omvang, de organisatie en de complexiteit van het pensioenfonds en voldoet aan de Code Pensioenfondsen. Het beloningsbeleid omschrijft de beloningscomponenten en beloningsstructuren die ertoe kunnen bijdragen dat het pensioenfonds meer risico’s neemt dan voor hem aanvaardbaar is, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dergelijke beloningscomponenten en beloningsstructuren voorkomen en beheersen. Het beloningsbeleid wordt ten minste een keer in de drie jaar geëvalueerd en geactualiseerd. Bij belangrijke tussentijdse wijzigingen wordt het beloningsbeleid onverwijld geactualiseerd;
■ Geschiktheidsplan
Voor de interne controle op de, in het bestuur en bij sleutelfunctiehouders, aanwezige geschiktheid, hanteert het bestuur het geschiktheidsplan. Doel van dit geschiktheidsplan is het zodanig waarborgen van de geschiktheid dat het bestuur van het pensioenfonds te allen tijde haar verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling en een goed beheer van het pensioenfonds kan dragen. Tevens is het doel van hert geschiktheidsplan dat de geschiktheid van sleutelfunctiehouders wordt gewaarborgd, zodat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid van de betreffende sleutelfunctie te kunnen dragen.
Het bestuur van het pensioenfonds wil een zodanig geschiktheidsbeleid voeren dat wordt voldaan aan wettelijke vereisten en tevens een solide basis wordt geboden aan het gestelde vertrouwen van de belanghebbenden in de wijze waarop het pensioenfonds wordt beheerd.
Minimaal eenmaal per jaar evalueert het bestuur haar functioneren. Hierbij komt de geschiktheid van het bestuur nadrukkelijk aan de orde;
■ Eigenrisicobeoordeling
Het pensioenfonds heeft het beleid met betrekking tot de eigenrisicobeoordeling vastgelegd in het integraal risicomanagement beleid. Het pensioenfonds voert ten minste driejaarlijks een eigenrisicobeoordeling uit en legt de resultaten hiervan schriftelijk vast. Ingeval van een significante wijziging in het risicoprofiel van het pensioenfonds of door het pensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling vindt onverwijld een eigenrisicobeoordeling plaats, met dien verstande dat bij een significante wijziging in het risicoprofiel van de pensioenregeling van het pensioenfonds de eigenrisicobeoordeling beperkt blijft tot die pensioenregeling.
A.2.4 Controle op uitbestede werkzaamheden
Controle op de administratie
Voor de controle op de administratie laat het bestuur de administrateur periodiek verantwoording afleggen, onder meer door middel van het verstrekken van kwartaalrapportages en –overzichten. Hierin wordt de voortgang van de in de SLA opgenomen werkzaamheden gerapporteerd.
Daarnaast stelt de administrateur jaarlijks een ISAE 3402 Type II rapportage op. De ambtelijk secretaris beoordeelt deze rapportages en brengt hierover verslag uit aan het (dagelijks) bestuur. Ook vindt veelvuldig overleg met en bijsturing van de administrateur plaats door de ambtelijk secretaris en/of het (dagelijks) bestuur.
Controle op de vermogensbeheerder
Het bestuur heeft een fiduciair manager, TKPi, aangesteld. Deze beheert het vermogen van het pensioenfonds,conform het be-leggingsplan en beleggingsmandaat en rapporteert hier periodiek over aan het bestuur. De ambtelijk secretaris en het bestuur ontvangen elk kwartaal de reguliere kwartaalrapportage waarin de voortgang van de in de SLA opgenomen activiteiten wordt gerapporteerd. Daarnaast ontvangt zij jaarlijks de ISAE 3402 Type II rapportage. De adviseur vermogens- beheer beoordeelt deze rapportages en brengt hierover verslag uit aan de beleggingsadviescommissie. Ook vindt overleg en waar nodig bijsturing plaats door de adviseur vermogensbeheer en/of het (dagelijks) bestuur met de vermogensbeheerder.
Minimaal een maal per xxxxxxxx woont een afvaardiging van TKPi de vergadering van de beleggingsadviescommissie bij en wordt een uitgebreide toelichting op de kwartaalcijfers gegeven. Tevens worden de actualiteiten op de financiële markten doorgenomen en wordt dieper ingegaan op de constructie en het beleggingsbeleid van de verschillende beleggingsfondsen van TKPi. Bij iedere beleggingsadviescommissievergadering wordt uitgebreid stilgestaan bij een van de beleggingsfondsen. Er wordt hierbij onder andere aandacht besteed aan de fondsvoorwaarden, het proces en de behaalde resultaten.
Controle op de ambtelijk secretaris
Het bestuur heeft een ambtelijk secretaris aangesteld. Het bestuur ontvangt elk kwartaal een SLA rapportage waarin wordt gerapporteerd over de uitgevoerde werkzaamheden in het afgelopen kwartaal. Er vindt zeer frequent overleg plaats tussen het bestuur en de ambtelijk secretaris en waar nodig vindt bijsturing plaats door het (dagelijks) bestuur.
Controle op (vervullers van) de sleutelfunctiehouders
Het bestuur heeft EY actuarissen aangesteld als de actuariële sleutelfunctiehouder. Het bestuur ontvangt ieder kwartaal een rapportage van de EY actuarissen over de wettelijke te beoordelen zaken. Daarnaast vraagt het pensioenfonds de actuariële sleutelfunctiehouder de relevante voorgenomen besluiten te toetsen. Er vindt periodiek overleg plaats met de actuariële sleutelfunctiehouder.
Het bestuur heeft de heer Xxxxx aangesteld als vervuller van de risicobeheer functie. De heer Xxxxx zal adviezen voorzien van een (financiële) risicoparagraaf. De heer Xxxxx legt verantwoording af aan het bestuur en is aanwezig bij iedere bestuursvergadering. Er is vooralsnog geen sleutelfunctiehouder aangesteld.
De invulling van de interne audit functie is nog niet volledig afgerond.
Bijlage B: Haalbaarheidstoets
B.1 Aanvangshaalbaarheidstoets
Uit hoofde van het nFTK is een aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd voor het pensioenfonds. De aanvangshaalbaarheidstoets dient aan te tonen dat:
■ Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau boven de door het pensioenfonds te kiezen ondergrens voor dit pensioenresultaat blijft;
■ Het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is;
■ Het pensioenfonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereiste vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het VEV te voldoen1;
■ Het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het pensioenfonds hiervoor de maximale afwijking vaststelt.
De uitgangspunten voor de aanvangshaalbaarheidstoets zijn voorgeschreven door DNB en gelden voor alle pensioenfondsen. Een aanvangshaalbaarheidstoets wordt opnieuw uitgevoerd bij een – naar het oordeel van het bestuur – significante aanpassing van beleid of omstandigheden.
Het pensioenresultaat is in de aanvangshaalbaarheidstoets gedefinieerd als de pensioenuitkomsten, zoals die volgen uit het beleid van het pensioenfonds ten opzichte van de pensioenuitkomsten, zoals die zouden gelden als er nooit sprake zou zijn van kortingen en er altijd conform de prijsindex zou worden geïndexeerd. Het ijkpunt is dus een pensioenuitkomst die de prijsontwikkeling volledig bijhoudt.
Onder fondsbeleid wordt hierbij verstaan de inhoud van de regeling, de hoogte van de premie, het kortings- en het toeslagenbeleid. Bij de aanvangshaalbaarheidstoets is het strategische beleggingsbeleid gehanteerd, dat is opgenomen in hoofdstuk 8 en verder is uitgewerkt in Bijlage F. In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van de (laatste) aanvangshaalbaarheidstoets afgezet tegen de gestelde grenzen en voorwaarden (de risicohouding). Hieruit blijkt dat het pensioenfonds slaagt voor de toetsen.
1 Op dit moment is dit niet van toepassing, omdat het fonds zich niet in een tekortsituatie bevindt. Door de grote mate van herverzekering is de kans dat het fonds hier de komende jaren in terecht komt nagenoeg nihil
(Aanvangs)haalbaarheidstoets uitkomst en grenzen | Ondergrens | Uitkomst | Score |
Mediaan pensioenresultaat vanuit feitelijke situatie | 85%6 | 106% | √ |
Xxxxxxxx relatieve afwijking ten opzichte van mediaan in geval van slecht weer scenario | 25% | 16% | √ |
Mediaan pensioenresultaat vanuit evenwicht situatie | 85% | 102% | √ |
Voldoende herstelkracht | √7 | ||
Realistische premie | √ |
B.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets
In de eerste helft van ieder jaar voert het pensioenfonds de jaarlijkse haalbaarheidstoets uit vanuit de feitelijke financiële positie. Hiermee wordt gemonitord in hoeverre het verwachte pensioenresultaat nog steeds aansluit bij de oorspronkelijk gewekte verwachtingen.
In bijlage H zijn de uitkomsten van de jaarlijkse haalbaarheidstoets opgenomen.
6 Het fonds hanteert een ondergrens van 88% voor actieve deelnemers. Voor inactieve deelnemers hanteert het fonds een ondergrens van 85%.
Bijlage C: IRM beleid
20191010 IRM
beleid.pdf
Bijlage D: Financiële opzet en sturingsmiddelen
In deze bijlage zijn de financiële opzet en sturingsmiddelen van het pensioenfonds opgenomen.
D.1 Technische voorzieningen
Het pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke indexatieverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen.
De technische voorzieningen die in de balans van het pensioenfonds zijn opgenomen, zijn te onderscheiden in de volgende voorzieningen:
■ De technische voorzieningen voor risico pensioenfonds. Deze bestaat uit de volgende onderdelen:
■ De actuariële contante waarde van de per de balansdatum opgebouwde dan wel toegekende pensioenaanspraken, met inbegrip van de toeslagen zoals deze op grond van het toeslagbeleid aan de deelnemers, slapers en gepensioneerden zijn toegekend per 1 januari volgend op de balansdatum. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt de voorziening pensioenverplichtingen voor het arbeidsongeschikte deel berekend als de contante waarde van de op de pensioendatum in uitzicht gestelde pensioenen bij een tot die datum voortgezette pensioenopbouw;
■ De voorziening uitlooprisico voor ingegane ziektegevallen.
■ De voorziening onvoorwaardelijke toeslagverlening voor de (deels) onvoorwaardelijke toeslagen over de premievrije aanspraken en ingegane pensioenen van voor 9 december 1999.
■ De voorziening verzekerde verplichtingen bij Aegon.
Het totaal van de hierboven genoemde voorzieningen en reserves wordt zodanig vastgesteld dat zij toereikend is ter dekking van de bij het pensioenfonds opgebouwde aanspraken. De toereikendheid wordt jaarlijks getoetst door de externe certificerend actuaris.
De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten:
■ Berekening vindt plaats op basis van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur;
■ De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting;
■ De methodiek van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en / of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten.
Voorziening voor onvindbare deelnemers
Het bestuur heeft in 2014 besloten om de onvindbare deelnemers ultimo 2013 niet te verzekeren bij Aegon, maar in eigen beheer te nemen. Het pensioenfonds houdt hier zelf een voorziening voor aan. Tegenover deze voorziening heeft het pensioenfonds een schuld opgenomen. Dit voor het geval de betreffende onvindbare deelnemers zich alsnog melden.
De voorziening wordt jaarlijks bepaald op basis van de geldende grondslagen van het pensioenfonds. De voorziening en de schuld voor de onvindbare deelnemers worden bepaald vanaf het moment dat blijkt dat een deelnemer onvindbaar is, dit is veelal de reguliere pensioendatum, tot vijf jaar na dit moment.
D.2 Actuariële grondslagen
De technische voorzieningen worden gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen:
Actuariële grondslagen | |
Rentevoet | De per einde maand door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur. |
Overlevingsgrondslagen | Bij de vaststelling wordt gebruik gemaakt van de – tweejaarlijks – door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafel. Tevens wordt daarbij rekening gehouden met fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op de sterftekansen (ervaringssterfte). De leeftijdsafhankelijke correctiefactoren worden in beginsel eens in de twee jaar onderzocht en/of herijkt, parallel aan de publicatie van de (nieuwe) Prognosetafel.van het Actuarieel Genootschap. Zie bijlage H voor een nadere specificatie van de overlevingsgrondslagen. |
Partnerpensioen | Reservering tot pensioendatum volgens het onbepaalde partnersysteem en na de pensioendatum op basis van het bepaalde partnersysteem. De partnerfrequenties zijn tot de pensioendatum gelijk aan 100%. |
Leeftijdsverschil | Er wordt een leeftijdsverschil tussen man en vrouw verondersteld van 3 jaar. In geval van partnerschap waarbij beide partners van gelijk geslacht zijn, wordt voor toepassing van het tarief aangenomen dat de medeverzekerde van het andere geslacht is dan zijn of haar werkelijke geslacht. |
Wezenpensioen | Voor het latent wezenpensioen wordt geen voorziening opgenomen. De dekking vindt impliciet plaats via het partnerpensioen en prudente partnerfrequenties. |
Ongehuwden ouderdomspensioen (OOP) | Voor het nog niet ingegane OOP worden OOP factoren gehanteerd, gebaseerd op de actuariële grondslagen zoals die van toepassing zijn op de voorziening pensioenverplichtingen van het pensioenfonds. Voor het ingegane OOP gelden dezelfde factoren als voor het ingegane levenslang ouderdomspensioen. |
Kostenvoorziening | Er wordt rekening gehouden met een opslag voor (toekomstige) uitvoeringskosten. In bijlage H is deze opslag nader gespecificeerd. |
Voorziening uitlooprisico arbeidsongeschiktheid | Twee maal de risico(jaar)premie voor arbeidsongeschiktheid. |
Collectieve waardeoverdrachten | Indien sprake is van een collectieve inkomende of uitgaande waardeoverdracht – als gevolg van een overname of afsplitsing van een bedijfsonderdeel door de werkgever – wordt bij de vaststelling van de collectieve overdrachtswaarde in beginsel uitgegaan van bovenstaande actuariële (fonds)grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de dan geldene dekkingsgraad van het pensioenfonds. Het bestuur zal op dat moment de exacte uitgangspunten, veronderstellingen en overige voorwaarden vaststellen. |
D 2.1 Methodiek kostenvoorziening
De hoogte van de kostenvoorziening van het pensioenfonds is nader gespecifieerd in bijlage H. Deze is bepaald op basis van het zogenaamde “liquidatiescenario”, ofwel bij de berekening is ervan uitgegaan dat het pensioenfonds binnen 5 jaar de verplichtingen onderbrengt bij een andere (derde) partij. De kostenvoorziening zal minimaal eens per drie jaar worden geëvalueerd, voor het eerst in kalenderjaar 2022. Onderstaand wordt de methodiek van de berekening beschreven.
Methodiek
Bij de vaststelling van de kostenvoorziening wordt in de basis zoveel mogelijk uitgegaan van de feitelijke kostenstructuur van het pensioenfonds. Naast de kosten van de administratie is eveneens rekening gehouden met de kosten voor de actuaris, accountant, DNB etc. De kosten van vermogensbeheer zijn uiteraard ook kosten van het pensioenfonds. Deze kosten worden geacht uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd. Om deze reden zijn de kosten van vermogensbeheer buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van de kostenvoorziening.
De kostenvoorziening bestaat, na beëindiging van de premie-instroom op basis van het “liquidatiescenario” uit de volgende elementen:
■ De reguliere uitvoeringskosten van het pensioenfonds gedurende een bepaalde termijn die nodig is totdat de pensioenaanspraken zijn overgedragen (de ‘reguliere’ kosten);
■ De aanvullende kosten die het pensioenfonds gedurende die bepaalde termijn zal maken als gevolg van het elders onderbrengen van de pensioenaanspraken (de ‘incidentele’ kosten);
■ De kosten voor het onderbrengen van de pensioenverplichtingen bij een andere partij.
Hierbij is als inschatting van de duur die ligt tussen het beëindigen van de premiestroom en het bij een externe partij onderbrengen van de verplichtingen een termijn van vijf jaar gehanteerd aangezien het pensioenfonds graag rekening wil houden met de marktomstandigheden en deze periode daarnaast wil gebruiken om de buy-in bij Aegon om te zetten in een buy-out. Bij de berekeningen is daarnaast rekening gehouden met het feit dat de kosten jaarlijks stijgen met de inflatie. De contante waarde van de bovenstaande kostenstromen worden vervolgens vertaald naar een percentage van de netto technische voorzieningen.
D 2.2 Voorziening onvoorwaardelijke toeslagen
Voor de waardering van de voorziening onvoorwaardelijke toeslagen wordt uitgegaan van dezelfde grondslagen die het pensioenfonds hanteert voor de vaststelling van de technische voorzieningen. Bij het bepalen van de voorziening onvoorwaardelijke toeslagen worden de volgende veronderstellingen gehanteerd:
■ Er zijn twee verschillende groepen;
■ De eerste groep heeft een toezegging ter hoogte van de CPI (afgeleid). De verwachte toeslag voor deze groep is gebaseerd op de op het moment van waarderen gepubliceerde verwachting van de Europese Prijsinflatie, de HICPxT (“Harmonised Index of Consumer Prices ex Tabacco”);
■ De tweede groep heeft ook een toezegging ter hoogte van de CPI (afgeleid), maar deze is gemaximeerd op de laagste van de salarisstijging van de Cao bij Avebe en de 5-jaars gemiddelde overrente. Aangezien deze gemiddeld lager uit zal
vallen dan de CPI (afgeleid) bedraagt de verwachte toeslag voor deze groep gemiddeld 75% van de hierboven genoemde HICPxT;
■ De voorziening wordt bepaald als het verschil tussen de contante waarde van de betreffende aanspraken, op de door DNB gepubliceerde rekenrente en op een reële rekenrente op basis van de verwachte toeslag per groep zoals hierboven weergegeven.
D.3 Methodiek vaststelling flexibiliseringsfactoren
De flexibiliseringsfactoren worden jaarlijks vastgesteld op basis van de (markt)omstandigheden (bestandsopbouw en DNB-rente) per 31 augustus van het voorgaande jaar en zijn van toepassing vanaf 1 januari. De voor de vaststelling gebruikte actuariële grondslagen en overige uitgangspunten voor de flexibiliseringsfactoren zijn opgenomen in bijlage H.
D.4 Methodiek vaststelling minimaal vereist eigen vermogen (MVEV)
Het MVEV wordt vastgesteld conform de in artikel 11 van het Besluit FTK fondsen opgenomen berekeningswijze van het MVEV.
D.5 Methodiek vaststelling vereist eigen vermogen (VEV) Algemeen
Het pensioenfonds stelt per einde kwartaal een VEV vast, die nodig wordt geacht om de solvabiliteit te waarborgen. Voor de berekening van het VEV hanteert het pensioenfonds het standaardmodel conform artikel 12 van het besluit FTK. Het pensioenfonds heeft vastgesteld dat het standaardmodel toepasbaar voor de vaststelling van het VEV. Verder wordt gebruik gemaakt van het risicoprofiel van het belegde vermogen.
Voor de jaarlijkse rapportage in de verslagstaten voor DNB toetst de certificerend actuaris van het pensioenfonds achteraf of het bepaalde VEV en de TV afgedekt worden door het aanwezige pensioenvermogen.
Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB
Onder het FTK wordt het VEV zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen één jaar over minder middelen beschikt dan de TV voor de onvoorwaardelijke toezeggingen8.
Het VEV wordt zodanig vastgesteld dat de effecten kunnen worden opgevangen in de volgende onmiddellijke veranderingen in de risicofactoren. Hierbij wordt uitgegaan van het standaardmodel9:
■ Renterisico (S1):
Het effect van het voor het pensioenfonds in termen van netto verlies meest negatieve scenario van een rentestijging
c.q. rentedaling op basis van door DNB voorgeschreven stijgings- en dalingsfactoren;
■ Aandelen- en vastgoedrisico (S2):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in:
8 Artikel 132 in de PW; artikel 127 in de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
9 Artikel 12 in het Besluit FTK; artikel 24 in Regels op grond van het Besluit FTK .
■ Aandelen ontwikkelde markten en beursgenoteerd vastgoed met 30% (S2A);
■ Aandelen opkomende markten met 40% (S2B);
■ Niet-beursgenoteerde aandelen met 40% (S2C);
■ Niet-beursgenoteerd vastgoed met 15% (S2D) waarbij de waarde van de beleggingen wordt aangepast voor financiering met vreemd vermogen.
■ Valutarisico (S3):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in andere valuta dan de euro met 20% voor valutarisico in ontwikkelde markten (S3A) en 35% voor valutarisico in opkomende markten (S3B). Bij de bepaling van het VEV per individuele valuta wordt er rekening gehouden met de ‘net exposure’, dat wil zeggen de gevoeligheid voor een daling in deze valuta ten opzichte van de euro, rekening houdend met eventuele valutahedges;
■ Grondstoffenrisico (S4):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen (commodities) met 35%;
■ Kredietrisico (S5):
Het effect van een stijging van de rentemarge voor het kredietrisico van het pensioenfonds, afhankelijk van een ratingklasse10:
■ 0,60%-punt voor beleggingen met rating AAA, met uitzondering van Europese staatsobligaties;
■ 0,80%-punt voor beleggingen met rating AA;
■ 1,30%-punt voor beleggingen met rating A;
■ 1,80%-punt voor beleggingen met rating BBB;
■ 5,30%-punt voor beleggingen met rating BB en lager, alsook beleggingen zonder rating.
■ Verzekeringstechnisch risico (S6):
Het vereiste vermogen voor verzekeringstechnische risico’s wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA);
■ Liquiditeitsrisico (S7) bedraagt 0%;
■ Concentratierisico (S8) bedraagt 0%;
■ Operationeel risico (S9) bedraagt 0%;
■ Actief beheer risico (S10)
De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van de tracking error. De tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille.
Een lage tracking error impliceert dat de beleggingsportefeuille dusdanig wordt begrensd dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark af kan wijken. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico.
Het VEV per risicofactor is gelijk aan het absolute getal van de waardedaling van het eigen vermogen als gevolg van het scenario voor de desbetreffende risicofactor. Het VEV per risicofactor wordt vastgesteld op basis van het strategisch beleggingsbeleid in het jaar van vaststelling, waarbij de verzekerde verplichtingen bij Aegon worden betrokken als vastrentende waarden (matchingsportefeuille). Ook worden de verzekerde verplichtingen meegenomen als onderdeel van de
10 Zoveel mogelijk bepaald op basis van het oordeel van een gekwalificeerde derde partij.
(totale) technische voorzieningen. Bij de samenvoeging van het VEV per risicofactor tot het totale VEV wordt rekening gehouden met correlaties. In de verantwoording naar DNB wordt bovenstaande definitie van het VEV gehanteerd.
D.6 Vaststelling beleidsdekkingsgraad
De beleidsdekkingsgraad wordt vastgesteld als het 12-maands voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad, zijnde de marktwaarde van het vermogen gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen.
D.7 Vaststelling reële dekkinsgraad
Het pensioenfonds stelt jaarlijks conform artikel 133b van de PW een reële dekkingsgraad vast. De reële dekkingsgraad is hierbij – conform artikel 7 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling – gelijk aan de beleidsdekkingsgraad gedeeld door de beleidsdekkingsgraad op basis van toekomstig bestendig indexeren (TBI-grens), maar dan op basis van de prijsindex.
D.8 Premiebeleid
In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het pensioenfonds beschreven.
Het pensioenfonds stelt jaarlijks een gedempte kostendekkende premie vast. Hierbij wordt ten aanzien van de rente gebruik gemaakt van een dempingsystematiek op basis van een 10 jaar voortschrijdend gemiddelde rente.
D.8.1 Gedempte kostendekkende premie
De gedempte kostendekkende premie (GKDP) wordt vastgesteld op basis van de door DNB gepubliceerde gemiddelde rentetermijnstructuur over de 120 maandeinden gelegen in de periode vóór 1 september voorafgaand aan het boekjaar (dus tussen 31 augustus T-1 en 30 september T-11). Vorenstaande geldt zowel voor de ex-ante vastgestelde GKDP (voorafgaand aan het boekjaar) als de ex-post vastgestelde GKDP voor toetsing (na afronding van het boekjaar). De GKDP bestaat uit de volgende componenten:
■ De actuarieel benodigde (risico)premie11 voor de opbouw van alle onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging (voor zover er geen vrijval uit reeds bestaande voorzieningen en / of reserves plaatsvindt). Hierbij wordt rekening gehouden met een kostenopslag – conform bijlage H – om de kostenvoorziening in stand te houden;
■ Een solvabiliteitsopslag voor het in stand houden van het VEV voor het aankomende jaar. De solvabiliteitsopslag wordt hierbij bepaald zoals beschreven in bijlage D.5. Voor de GKDP wordt als ijkmoment de hoogte van het VEV gebruikt zoals vastgesteld aan het einde van tweede kwartaal voorafgaand aan het boekjaar;
■ De opslag voor kosten is in beginsel nihil, aangezien de uitvoeringskosten rechtsreeks (en separaat) door de werkgever worden betaald.
■ De premie bevat geen component voor de financiering van de voorwaardelijke toeslagen.
Het pensioenfonds zal tevens voor publicatiedoeleinden de zuivere kostendekkende premie vaststellen – zowel ex-ante (voor kwartaalstaat premie) als ex-post (voor jaarwerk)– op basis van de marktomstandigheden (DNB-rente en VEV) per 31 december van ieder jaar.
11 De risicopremies zijn gelijk aan de theoretische risicopremie bij volledige verzekering bij de risicoverzekeraar..
De onderneming is het pensioenfonds jaarlijks een doorsneepremie verschuldigd. Deze totale pensioenpremie is een vast percentage van de bruto loonsom per jaar en is inclusief deelnemersbijdragen. Voor 2019 is deze totale pensioenpremie gelijk aan 25,7%. Voor 2020 is de premie vastgesteld op 23,2%; vanaf 2021 ligt de totale pensioenpremie tussen 23,2% en 25,7% op basis van de volgende leidraad (jaarlijks ex-ante vastgesteld):
■ Indien de gedempte kostendekkende premie lager is dan 23,2% bedraagt de feitelijke premie 23,2%;
■ Indien de gedempte kostendekkende premie tussen 23,2% en 25,7% ligt is de feitelijke premie gelijk aan de gedempte kostendekkende premie;
■ Indien de gedempte kostendekkende premie hoger dan 25,7% is, is de feitelijke premie gelijk 25,7% en wordt de opbouw conform onderdeel D.8.4 naar evenredig verlaagd.
In bijlage H is het actuele percentage voor het boekjaar opgenomen. Daarnaast is de onderneming het pensioenfonds jaarlijks de kosten voor uitvoering en administratie van de pensioenregeling verschuldigd, alsmede kosten en vergoedingen van het bestuur.
D.8.3 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen
Het pensioenfonds verleent vrijstelling van betaling van de bijdrage voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers in de zin van de WIA volgens de onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA | Mate van vrijstelling |
% | % van de premie |
80 tot 100 | 100 |
65 tot 80 | 72,5 |
55 tot 65 | 60 |
45 tot 55 | 50 |
35 tot 45 | 40 |
0 tot 35 | 0 |
Daarnaast is er bij volledige arbeidsongeschiktheid een dekking ter grootte van 70% van het pensioengevend salaris (zonder maximum) voor zover dit boven de uitkeringsjaarloongrens van de WIA ligt.
D.8.4 Beleidslijn wanneer de feitelijke premie lager is dan de gedempte kostendekkende premie (GKDP)
De bijdragen van de onderneming en de deelnemers worden achtereenvolgens in volgorde van prioriteit aangewend voor:
■ Financiering van de risicopremies bestemd voor de dekking van het nog niet ingekochte deel van het partnerpensioen, het wezenpensioen, het tijdelijk partnerpensioen, de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeschiktheidspensioen;
■ Financiering van de in enig jaar door de deelnemers op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen als bedoeld in het geldende pensioenreglement.
Indien in enig kalenderjaar blijkt dat de in dat jaar op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen niet gefinancierd kunnen worden uit de bijdragen van de onderneming en deelnemers kan het bestuur besluiten de toe te kennen jaaropbouw zodanig vast te stellen dat de omvang van de dan verlaagde jaaropbouw gefinancierd kan worden met de ontvangen bijdrage. In dat geval worden de voor de deelnemers geldende opbouwpercentages voor de jaaropbouw naar rato verlaagd. De risicodekkingen voor denog niet ingekochte delen worden hierbij niet verlaagd.
D.9 Toeslagenbeleid
Bij de toeslagen maakt het pensioenfonds onderscheid, conform hoofdstuk 7.5, tussen vier verschillende groepen, waarbij deels sprake is van een onvoorwaardelijke toezegging en deels sprake is van een voorwaardelijke toezegging.
D.9.1 Onvoorwaardelijke toezegging
De toeslagen van de pensioenen die voor 9 december 1999 zijn ingegaan of premievrij geworden zijn, zijn (deels) onvoorwaardelijk. Het pensioenfonds treft hiervoor een voorziening, welke wordt vastgesteld conform de methodiek beschreven in paragraaf D.2.2.
D.9.2 Voorwaardelijke toezegging
De toeslagen van de pensioenen, die na 9 december 1999 zijn ingegaan of premievrij zijn geworden en de opgebouwde pensioenen van de deelnemers, alsook de pré-pensioenen zijn voorwaardelijk. Jaarlijks zal het bestuur beoordelen of en in hoeverre het verlenen van een toeslag mogelijk is. Het bestuur zal in zijn beoordeling onder meer betrekken:
■ De financiële positie van het pensioenfonds en de eisen die de PW daaraan stelt in het algemeen;
■ De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds en de vrije reserve van het pensioenfonds in het bijzonder.
Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de beleidsstaffel zoals opgenomen in hoofdstuk 7.5.5 van de abtn als leidraad.
Voorwaardelijke toeslag binnen reservering, premie- en beleggingsbeleid
Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagen worden toegekend. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige voorwaardelijke toeslagen.
Doordat de reservering is gebaseerd op de nominale rentetermijnstructuur ligt de mogelijke ruimte voor toeslagen binnen het gemaakte rendement boven de benodigde interest op basis van de nominale rentetermijnstructuur. Het gemaakte rendement boven de benodigde interest is tevens onderdeel van de totale financiële positie van het pensioenfonds.
Op het moment dat de middelen van het pensioenfonds het niet toelaten de wenselijke voorwaardelijke toeslagen te kunnen toepassen, zal het toeslagenbeleid bezien moeten worden binnen het geheel van de sturingsmiddelen.
Bij een toereikende dekkingsgraad kan het bestuur besluiten inhaaltoeslagen te verlenen ter compensatie van de in het verleden niet (volledig) verleende toeslagenen / of doorgevoerde kortingen. Voor het verlenen van inhaaltoeslagen gelden de volgende uitgangspunten:
■ De beleidsdekkingsgraad is pas toereikend voor het verlenen van inhaaltoeslagen indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de TBI-grens nadat deze is gecorrigeerd voor de in het desbetreffende jaar verleende toeslag, waarbij de kosten van de inhaaltoeslagen in enig jaar niet meer mogen bedragen dan 20% van het vermogen wat aanwezig is boven de TBI-grens;
■ Er wordt bij het inhalen geen onderscheid gemaakt tussen het inhalen van een toeslag of ongedaan maken van een korting. Het pensioenfonds beschouwt daarbij een korting als een negatieve toeslag;
■ Bij het verlenen van inhaaltoeslagen zullen de belangen van de betrokkenen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd worden. Gemiste toeslagen (inclusief kortingen) van deelnemers, slapers en pensioengerechtigden worden cumulatief op polis niveau geadministreerd;
■ Bij het inhalen van een achterstand zal het LIFO systeem worden gehanteerd;
■ Xxxxx ingegane uitkeringen worden niet met terugwerkende kracht gerepareerd.
Bijlage E: Beleggingsbeleid
In deze bijlage wordt het beleggingsbeleid van het pensioenfonds beschreven. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor het vermogensbeheer op hoofdlijnen vastgelegd. Conform artikel 27 uit het Besluit FTK fondsen wordt achtereenvolgens ingegaan op het strategische beleggingsbeleid, de opzet en uitvoering van de vermogensbeheeractiviteiten, de wijze van risicometing en -beheersing, de opzet van de resultaatsevaluatie alsmede de waarderingsgrondslagen.
In bijlage F is de verklaring inzake beleggingsbeginselen van het bestuur opgenomen.
E.1 Hoofddoelstelling en governance
Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen.
Bij de vaststelling van het strategische beleggingsbeleid, de invulling van dit beleid en de naleving van het vastgelegde risicokader, zal het bestuur daarbij handelen in overeenstemming met het prudent person beginsel conform de artikelen 135 en 136 in de PW en de artikelen 13, 13a en 14 in het besluit FTK. Centraal hierin staat de doelstelling om te beleggen in het belang van de deelnemers. Het bestuur zal daartoe in alle redelijkheid, rekening houdend met de specifieke verplichtingen van het pensioenfonds, tot een zorgvuldige onderbouwing van het beleggingsbeleid komen. Hiervoor wordt periodiek een ALM-studie uitgevoerd. Daarnaast wordt bij de vertaalslag (implementatie) naar de daadwerkelijke invulling van het beleggingsbeleid zorgvuldigheid betracht. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de opzet van het renteafdekkingsbeleid (waarbij de verzekering op Aegon wordt meegenomen) en een brede spreiding over beleggings- categorieën. In samenhang hiermee worden de verschillende beleggingrisico’s geïdentificeerd en op de juiste waarde ingeschat.
In lijn hiermee is de hoofddoelstelling van het beleggingsbeleid: “het op lange termijn garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede het streven naar het waardevast houden van ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken.”
Om deze doelstelling te realiseren, voert het pensioenfonds een gecombineerd beleid, waarbij enerzijds een deel van de portefeuille is ingericht om de risico’s ten opzichte van de verplichtingen te beperken (op dit moment betreft dit de vordering in het kader van de verzekering bij Aegon) en anderzijds de portefeuille in eigen beheer, die is ingericht om de risicorendementverhouding te optimaliseren.
Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het vermogensbeheer, waaronder het (strategische) beleggingsbeleid. Dit betreft onder andere de vaststelling van het doel en de stijl van het beleggingsbeleid, de strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes, de benchmarks en de selectie en aanstelling van de vermogensbeheerder(s). Het pensioenfonds streeft naar een zo hoog mogelijk toeslagresultaat voor de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Hiermee wordt in het beleggingsbeleid rekening gehouden. Het pensioenfonds wil dit op een verantwoorde wijze doen. Om dit te bereiken zorgt het bestuur voor een effectieve inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem.Rekening houdend met het voorgaande is de risicohouding van het pensioenfonds vastgesteld. De risicohouding bepaalt de
gewenste mate van blootstelling aan het risico en daarmee de noodzakelijke mate van beheersing. Deze beheersing is ingericht binnen de 1e lijn (First Line of Defense) van het pensioenfonds. Voor wat betreft de risico’s met betrekking tot
vermogensbeheer vormt de beleggingsadviescommissie de 1e lijn en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het risicomanagement en de beheersmaatregelen. Daarnaast adviseert de beleggingsadviescommissie het bestuur over het te voeren strategische beleggingsbeleid, voert het beleggingsplan uit en monitort de uitvoering door de bestaande fiduciair vermogensbeheerder. De beleggingsadviescommissie heeft daardoor zicht op de wijze waarop en mate waarin de fiduciair vermogensbeheerder de verschillende risico’s beheerst en hierover rapporteert. De beleggingsadviescommissie beoordeelt jaarlijks onder andere de ISAE 3402 type II rapportage van de fiduciair vermogensbeheerder waaruit blijkt dat de fiduciair vermogensbeheerder het systeem van risicomanagement en interne beheersing heeft ingericht op basis van het Three Lines of Defence model. De fiduciair vermogensbeheerder heeft een groot deel van de interne beheersing ingebed in de processen.
Ook blijkt uit genoemde ISAE 3402 type II rapportage dat de primaire functiescheidingen bij het leveren van de dienstverlening in het organisatieschema van de fiduciair vermogensbeheerder zijn verankerd inclusief de hieruit voortvloeiende verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
De beleggingsadviescommissie blijft dit monitoren en is verantwoordelijk voor eventuele bijsturing en rapportage hierover aan het bestuur. De 2e lijn (het bestuur) voert een controle uit op de werkzaamheden van de 1e lijn en legt deze vast in de risicomanagementrapportages. Het bestuur blijft het beleggingsbeleid toetsen aan de risicohouding, de investment beliefs en de bijbehorende ambitie en legt dit vast in de risicomanagementrapportages. Het bestuur wordt hierbij ondersteund door de ambtelijk secretaris. Tevens wordt het bestuur bij het integrale risicomanagement geadviseerd door een onafhankelijk risicoadviseur.
E.2 Risicomanagementbeleid
Het bestuur onderkent, dat financiële en niet-financiële risico’s een onlosmakelijk deel uitmaken van het pensioencontract en de uitvoering daarvan. Het bestuur hecht belang aan goed risicomanagement dat begint met het vaststellen van de risicohouding, die past bij het pensioenfonds en het type pensioenregeling dat wordt uitgevoerd. Het bestuur wenst daar vervolgens haar integrale risicomanagementbeleid op af te stemmen (hoeveel risico’s mogen worden genomen bij de uitvoering, hoe moeten die risico’s worden beheerst en welke governance is benodigd voor de beheersing van de risico’s op een integrale basis).
Het bestuur onderscheidt in dit beleidsproces vier stappen:
1. Identificatie van risico’s;
2. Formuleren beleidskader;
3. Implementatie van het beleid (ofwel: de beheersingsmaatregelen).;
4. Monitoring.
De risicohouding en het beleidskader vormen het uitgangspunt voor de opzet en inrichting van het strategisch beleggings- beleid, zoals uitgewerkt in de volgende paragraaf. Op basis van de risicohouding en het beleidskader stelt het bestuur het beleggingsbeleid vast, waaronder de strategische beleggingsmix, de daaraan gekoppelde benchmarks en de bandbreedtes.
De mate waarin beleggingsrisico’s worden gelopen komt terug in het VEV, zijnde de omvang van het eigen vermogen waarover een pensioenfonds, gegeven een bepaald risicoprofiel, minimaal zou moeten beschikken. De vaststelling van het VEV, en daarmee van de weging van de afzonderlijke financiële risico’s, is voorgeschreven in de PW (zie hiervoor de artikelen 132 PW en 138 PW). Daarnaast wordt onder andere in het Besluit FTK in artikel 12 ook aandacht besteed aan het VEV. Het pensioenfonds heeft deze financiële risico’s geïdentificeerd. Conform wet- en regelgeving wordt hier in de
uitvoering van het beleggingsbeleid rekening mee gehouden middels het deels afdekken van deze risico’s en het zorgdragen voor voldoende spreiding over beleggingscategorieën, hetgeen risicomitigerend werkt.
E.3 Strategische beleggingsmix
E.3.1 Samenstelling strategische beleggingsportefeuille
Het bestuur laat periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitvoeren. Het bestuur evalueert de uitkomsten van de studie op basis van de beleidsuitgangspunten en de geformuleerde risicohouding en vult hiermee onder andere het strategisch beleggingsbeleid in. Het bestuur heeft naar aanleiding van de laatste ALM-studie in 2018 gekozen voor een optimaal strategisch beleggingsbeleid waarbij de solvabiliteit, de kans op korten en mate van korten (de ‘schade’), het premieniveau, de premievolatiliteit en koopkrachtbehoud de belangrijkste criteria zijn geweest. Naast het door het bestuur gekozen economische basisscenario is een aantal vooraf gedefinieerde (economische) stress scenario’s meegenomen in de overwegingen.
Jaarlijks wordt een beleggingsplan opgesteld waarin het te voeren operationele beleggingsbeleid voor het komende jaar nader wordt geconcretiseerd binnen de kaders en risicogrenzen van het voornoemde lange termijn strategisch beleggings- beleid. Op basis van onder meer macro economische vooruitzichten en de daarmee samenhangende risico- en rendements- verwachtingen worden de verschillende beleggingsmarkten, maar ook de relatieve aantrekkelijkheid van deze markten herbeoordeeld.
Op basis hiervan wordt het strategisch beleid verder geconcretiseerd. In het beleggingsplan voor het jaar 2020 wordt het operationeel beleggingsbeleid van het pensioenfonds voor het komende jaar weergegeven, vertaald naar concrete richtlijnen en operationeel belegbare benchmarks in de vorm van de normportefeuille. Dit beleggingsplan vormt de basis voor het beleggingsmandaat dat aan TKPi is verstrekt.
E.3.2 Afdekkingsbeleid financiële risico‘s
Afdekking renterisico
Het pensioenfonds heeft het rentebeleid vastgesteld in een afzonderlijk beleidsdocument. Het effectief renterisico van de verplichtingen is deels aan Aegon overgedragen middels de buy-in, wat betekent dat circa 80% van het renterisico is afgedekt. Voor de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2014 is wel sprake van renterisico, dit is nog beperkt gezien de relatief geringe omvang van de opbouw. Daarnaast draagt het pensioenfonds renterisico over de excassokosten van de bij Aegon ondergebrachte verplichtingen en over de waarde van de onvoorwaardelijke toeslagen voor bepaalde groepen deelnemers. De onvoorwaardelijke toeslagen zijn uiteindelijk voornamelijk afhankelijk van de gerealiseerde inflatie, echter wordt bij het bepalen van de waarde van de voorziening uitgegaan van een vaste toekomstige indexatieverwachting, zodat de waarde van de voorziening reageert op nominale rentemutaties.
Bovenstaande heeft tot gevolg dat het aankopen van rentegevoelige instrumenten ter afdekking van het renterisico van de verplichtingen in eigen beheer vooralsnog nog niet aan de orde is. Daardoor is een verdere concretisering van een aantal onderdelen van het rentebeleid nog niet nader uitgewerkt. Door de stijging van de verplichtingen in eigen beheer daalt de afdekking van het renterisico. Het pensioenfonds monitort de hoogte van renteafdekking middels de kwartaalrapportages. In de ALM studie is uitvoerig stilgestaan bij de gewenste mate van afdekking voor de gehele portefeuille (de verzekerde verplichtingen, de verplichtingen in eigen beheer en het vrije vermogen). Verschillende niveaus zijn doorgerekend en het pensioenfonds heeft gekozen voor een minimale afdekking van 60 procent van de totale verplichtingen. Op dit moment ligt de mate van renteafdekking op totaalniveau daarboven (80+ %). Dit percentage is een combinatie van de verzekerde verplichtingen bij Aegon, die voor 100 procent worden afgedekt, en de verplichtingen in eigen beheer, waarin het renterisico
slechts beperkt wordt afgedekt. Door stijging van de verplichtingen in eigen beheer ten opzichte van het verzekerde verplichtingen daalt de mate van renteafdekking. Dit proces is al enige tijd aan de gang en zal op termijn tegen de eerdergenoemde grens van minimaal 60 procent aanlopen. Consequentie van deze structuur is wel dat het pensioenfonds de komende periode meer dan 60 procent van het renterisico zal hebben afgedekt.
Afdekking valutarisico’s
Valutarisico is het risico van waarde schommelingen van de beleggingen als gevolg van koersschommelingen van de valuta. Beleggingen in vreemde valuta op eigen naam van het pensioenfonds zijn in de huidige samenstelling van de portefeuille niet aanwezig. Afdekking van vreemde valuta vindt plaats in de gekozen TKPi-beleggingsfondsen, conform de beschrijving zoals opgenomen in de restricties van de verschillende beleggingsfondsen. Indien het beleid van een TKPi-beleggingsfonds op dit punt wijzigt, is TKPi niet verplicht dit valutarisico op individuele basis af te dekken.
Minimaal 50% van de totale beleggingsportefeuille bestaat uit beleggingen luidend in euro of waarvoor geldt dat het valutarisico wordt afgedekt. Indien de afdekking van het valutarisico minder dan 40% bedraagt wordt contact opgenomen met het pensioenfonds. Uitgangspunten hierbij:
▪ Dagelijkse monitoring;
▪ Afdekking valuta op basis van benchmark.
Binnen de categorie aandelen wordt het valutarisico van de USD, GBP en JPY voor minimaal 40% afgedekt. Hierbij wordt een bandbreedte gehanteerd van 40% tot 60% voor elk van de genoemde valuta. TKPI verzorgt een gepaste verdeling van de aandelenbeleggingen in het pensioenfonds met en zonder valuta afdekking van ontwikkelde en opkomende markten wereld en ontwikkelde markten Europa.
E.4 Portefeuilleconstructie
In het kader van het samenstellen van de concrete beleggingsportefeuille is er aandacht voor zowel de wijze van invulling (beleggingsfondsen versus discretionaire mandaten) als de allocatie naar beleggingsstrategiëen- en stijlen.
E.4.1 Randvoorwaarden beleggingen
In bijlage F.4.5 is de strategische beleggingsmix opgenomen. In de volgende tabel wordt de onderverdeling naar subcategorieën weergegeven inclusief de door bestuur vastgestelde strategische gewichten per 1 januari 2019 per categorie (%) inclusief bandbreedte.
Beleggingscategorie | Benchmark | Strategische portefeuille | Minimum gewicht | Maximum gewicht* |
Aandelen | 82,2 | 71,0 | 93,4 | |
Wereldwijd (incl. opkomende markten) | Customized MSCI All Country World Index, GBP, USD, JPY afgedekt. Customized MSCI All Country World Index, GBP, USD, JPY onafgedekt | 43,0 | 33,0 | 53,0 |
Opkomende markten | MSCI Emerging Markets Index | 15,0 | 10,0 | 20,0 |
Europa | Customized MSCI Europa Index, GBP afgedekt Customized MSCI Europa Index, GBP onafgedekt | 16,0 | 0,0 | 30,0 |
Small Caps wereldwijd | Customized MSCI World small cap (total net Return) Index* | 8,2 | 0,0 | 15,0 |
Vastrentende waarden | 8,8 | 1,0 | 17,0 | |
Duits Inflatiegerelateerd | ICE BofAML German Inflation-Linked Government Index | 4,6 | 0,0 | 10,0 |
Nederlandse Hypotheken | Bofa Xxxxxxx Xxxxx Netherlands Government Index | 4,2 | 0,0 | 11,5 |
Onroerend goed | Geen | 9,0 | 3,0 | 15,0 |
* samengesteld uit 4 regio’s (35% VS, 30% Europa, 15% Japan en 20% Azië ex Japan)
Een deel van de aan TKPi meegegeven beleggingsrestricties, zijn per product, opgenomen in de volgende tabel.
Beleggingsrestricties beleggingsportefeuille | ||||
Product | Benchmark | Target ex ante TE | Valuta | Overig |
TKPI MM World Equity Afdekking Fund | Customized MSCI All Country World Index Total Net Return (USD, GBP, JPY hedged) | Max 4% | USD, GBP en JPY worden zoveel mogelijk afgedekt naar de euro | - |
TKPI MM World Equity Fund | MSCI All Country World Index Total Net Return | Max 4% | Geen afdekking van vreemde valuta | - |
TKPI MM Emerging Markets Fund | MSCI Emerging Markets Index Total Net Return | 4% | Geen afdekking van vreemde valuta | - |
TKPI MM European Equity Afdekking Fund | Door TKPi berekende Europe Index waar de GBP afgedekt is naar de euro, gebaseerd op MSCI Europe Total Net Return Index. | Max. 0,5% | GBP wordt zoveel mogelijk afgedekt naar euro | - |
TKPI MM European Equity Fund | MSCI Europe Index Total Net Return | Max. 0,5% | Geen afdekking van vreemde valuta | - |
TKPI MM Equity Small Cap Fund | Customized MSCI World small cap Index Total Net Return (in Euros) | 2-4% | Geen afdekking van vreemde valuta | - |
TKPI MM Inflation Index Linked Bond Fund | ICE BofAML German Inflation-Linked Government Index | Max. 0,5% | euro | - |
TKPI MM Dutch Mortgage Fund | ICE BofA Xxxxxxx Xxxxx Netherlands Government Index | - | euro | - |
TKP European Real Estate Fund | Geen | - | Beleggingen in vastgoedfondsen die niet de euro als rapportagevaluta hebben en die exposure hebben naar één onderliggende valuta anders dan de euro worden naar euro afgedekt | - |
Derivaten vormen als afgeleide beleggingsinstrumenten geen aparte beleggingscategorie. De vermogensbeheerder mag slechts van derivaten gebruik maken om:
■ De risicograad van de beleggingsportefeuille te verlagen;
■ Op defensieve wijze valutarisico’s af te dekken door middel van valutatermijntransacties;
■ Tactische wijzigingen in de portefeuille op een efficiënte wijze tot stand te brengen;
■ Binnen het World Equity fonds, het Emerging market Debt fonds, het Global High Yield fonds en het Commodities fonds worden valutarisico’s deels dan wel geheel afgedekt. Binnen het commodity fonds wordt ten behoeve van efficiënt portefeuillebeheer gebruik gemaakt van commodity-derivaten.
Securities lending is louter toegestaan voor zover het securities lending door de TKPi-beleggingsinstellingen betreft en voor zover dit in overeenstemming met de vooraf kenbaar gemaakte documentatie betreffende de TKPi-beleggingsinstellingen geschiedt. Securities lending is alleen toegestaan binnen de aandelenfondsen, securities lending binnen de vastrentende waarden is expliciet uitgesloten.
Het is (de beleggingsinstellingen van) de vermogensbeheerder toegestaan gebruik te maken van securities lending onder de volgende voorwaarden:
■ Er wordt op dagbasis onderpand (collateral) verrekend tussen de uitlener en de inlener;
■ De haircut bedraagt 105% ;
■ Onderpand zal bestaan uit staatsobligaties van OECD-landen met ten minste een AA+ én AA1 rating; daarnaast geldt dat de lending agent garant staat onvoorwaardelijk en onherroepelijk voor niet-nakoming door de wederpartij bij de securities lending-transactie;
■ Onderpand mag niet worden herbelegd.
E.4.4 Portefeuillebeheer (en herbalancering)
Het is van belang dat de beleggingsmix aan blijft sluiten bij de in de ALM doorgerekende mix. Alleen dan wordt het op basis van de ALM besluitvorming gewenste risico- rendementsprofiel bereikt. Dit wordt bewerkstelligd door jaarlijks bij het vast- stellen van het beleggingsbeleid voor het nieuwe jaar rekening te houden met de specifieke omvang van de indexatie- voorziening en de voorziening in eigen beheer voor de nieuwe opbouw.
In het mandaat met TKPi is opgenomen dat zij bij een overschrijding van de in deze abtn opgenomen bandbreedtes rondom de strategische mix, de samenstelling van de portefeuille terugbrengen naar de strategische verdeling. XXXx brengt daarnaast in elk geval elk kwartaal de samenstelling van de portefeuille terug naar de strategische verdeling zoals opgenomen in deze abtn door het verkrijgen of vervreemden van deelnemingsrechten in de beleggingsinstellingen.
De minder liquide beleggingsfondsen (hypotheken, onroerend goed en hedge funds) worden niet meegenomen bij de automatische rebalancing. Mocht een van deze categorieën buiten de bandbreedte vallen dan ontvangt de BAC een voorstel voor rebalancing van TKPi. Jaarlijks zal worden bezien of deze beleggingscategorieën naar de norm zullen worden gerebalanced of dat de norm moet worden aangepast.
Het verschil in werkelijk en strategisch gewicht van deze minder liquide posities zal bij een rebalancing over de overige beleggingscategorieën worden verdeeld, conform de strategische gewichten. Daarnaast zal, zoals aangegeven, jaarlijks worden gekeken naar de specifieke omvang van de indexatievoorziening en de voorziening in eigen beheer voor de nieuwe opbouw en de impact op de normportefeuille.
E.5 Monitoring, selectie en evaluatie
TKPi dient zorg te dragen voor een dagelijks bijgehouden volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties.
Minimaal een keer per kwartaal dienen de volgende zaken te worden vastgelegd:
Voor elke beleggingscategorie en de totale portefeuille:
■ Portefeuille-overzichten in marktwaarden begin en einde periode op transactiebasis inclusief lopende rente in euro;
■ Aan- en verkopen op transactiebasis in euro;
■ Waarde vermogenswinst of –verlies in euro;
■ Fonds- en benchmarkrendement in procenten;
■ Attributieanalyse van het rendement.
Voor de totale portefeuille:
■ Beknopte toelichting op het gevoerde beleggingsbeleid;
■ Verwachtingen voor de komende periode;
■ Overzicht van valuta-, rating-, duration- en looptijdverdeling voor totale vastrentende portefeuille en vastrentende benchmark;
■ Overzicht van regio- en sectorenverdeling voor de totale aandelenportefeuille en aandelenbenchmark;
■ De gegevens met betrekking tot het belegd vermogen voor de dekkingsgraadrapportage.
Elk kwartaal worden bovenstaande zaken getoetst en beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op de performance van de beleggingscategorieën tegen de vastgestelde benchmarks, alsmede de door de vermogensbeheerder aangeleverde performance- en risicoattributie.
Op basis van een kritische beoordeling kan de bijdrage van diverse beleidsbeslissingen aan de performanceverschillen met de benchmark worden toegewezen, en deze informatie kan worden gebruikt bij toekomstige beleidsbeslissingen.
Indien een selectieproces voor een nieuwe vermogensbeheerder wordt opgestart, zal dit conform het door het bestuur vastgestelde uitbestedingsbeleid worden uitgevoerd. Het bestuur zal minimaal twee kandidaat-beheerders evalueren. De procedure en vervolgens de keuze, worden vastgelegd in formele besluiten van het bestuur.
Alle beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd. Waar waardering tegen marktwaarde niet of moeilijk mogelijk is, zoals in het geval van niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen als de investeringen in onroerend goed door middel van samenwerkingsverbanden, wordt gewaardeerd tegen zichtbaar eigen vermogen c.q. de meest recente beschikbare informatie waarover TKPi beschikt. Dit is normaliter gebaseerd op bestuursverslagen van investeringen die gecontroleerd zijn door een accountant.
Bijlage F1: Verklaring inzake beleggingsbeginselen
F.1 Introductie
Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Avebe (hierna: het pensioenfonds). De uitgangspunten worden door het bestuur vastgesteld.
Conform geldende wet- en regelgeving gaat de Verklaring in op:
1. De doelstelling van het beleggingsbeleid;
2. De organisatie en risicobeheerprocedures;
3. De beleggingsbeginselen,
– de strategische allocatie van de activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds;
– de toegepaste wegingmethoden voor beleggingsrisico’s, de risicohouding, het gevoerde risicoprofiel, de risicobeheerprocedures;
– de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
De Verklaring is als bijlage bij de abtn van het pensioenfonds opgenomen en wordt om de drie jaren herzien. Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt.
F.2 Doelstelling van het beleggingsbeleid
Het pensioenfonds belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt in grote mate overeen met dat wat DNB ‘duurzam’ beleggen noemt. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s.
In lijn hiermee is de doelstelling van het beleggingsbeleid: “het op lange termijn realiseren van een zo hoog mogelijk rendement uitgaande van de strategische asset allocatie bij een acceptabel risico, rekening houdend met de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds”.
Om de doelstelling te waarborgen wordt bij het bepalen van het strategisch beleggingsbeleid rekening gehouden met het bepaalde bij of krachtens de PW, de verplichtingenstructuur en de financiering van het pensioenfonds, zoals vastgesteld in de uitvoeringsovereenkomst met de onderneming en met de geformuleerde risicohouding. Daarnaast hanteert het pensioenfonds de volgende Investment Beliefs:
■ Het beleggingsbeleid is afgestemd op de verplichtingen en heeft een lange horizon;
■ De strategische asset allocatie is de belangrijkste determinant voor het rendements-risicoprofiel van het pensioenfonds en verdient dan ook de meeste aandacht;
■ De governance van het pensioenfonds moet zijn afgestemd op de complexiteit van de portefeuille;
■ Het pensioenfonds gelooft in de toegevoegde waarde van uitbesteding waarbij restricties, monitoring en alignment belangrijke succesfactoren zijn;
■ Diversificatie verbetert het risico-rendementsprofiel, waarbij governance, kosten en toegevoegde waarde op portefeuilleniveau moeten worden afgewogen;
■ Risico kent meerdere invalshoeken welke zowel kwantitatief als kwalitatief moeten worden meegenomen in de besluitvorming, beheer en rapportage. Het neerwaartse risico is uiteindelijk belangrijker dan het opwaarts potentieel;
■ Markten kunnen overreageren waardoor een dynamisch beleid waarde kan toevoegen;
■ Actief beheer kan lonen in inefficiënte markten, maar vraagt om zorgvuldige uitbesteding;
■ Kosten zijn belangrijk maar het is uiteindelijk het rendement na kosten wat het belangrijkste is;
■ Valutarisico wordt over de langere termijn niet beloond en dient dan ook, indien mogelijk, kostenefficiënt te worden afgedekt;
■ Het pensioenfonds wil “verantwoord beleggen”, waarbij voor zover mogelijk rekening gehouden wordt met factoren als milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen en goed ondernemingsbestuur;
■ De rente is over zowel de korte als de lange termijn moeilijk te voorspellen. Uitgangspunt is dan ook dat het pensioenfonds geen actief rentebeleid wenst te voeren.
F.3 Organisatie en risicobeheerprocedures
F.3.1 Taken en verantwoordelijkheden
Het pensioenfonds is zich bewust van de rol die het als pensioenbelegger vervult. Die rol dwingt het pensioenfonds tot grote zorgvuldigheid in handelen. Het pensioenfonds is te allen tijde bereid verantwoording af te leggen over het beleggingsgedrag en de gevolgen die dit heeft voor de belanghebbenden.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft aan de vermogensbeheerder(s) van het pensioenfonds het mandaat gegeven om binnen de vastgestelde doelstellingen en restricties het operationele beleggingsbeleid uit te voeren.
Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor de vaststelling van het (strategisch) beleggingsplan en het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerder(s).
Het pensioenfonds ontwikkelt activiteiten die het pensioenfonds in staat stellen de kerntaken zo goed mogelijk uit te voeren. Voor zover die activiteiten niet behoren tot de kerntaken van een pensioenfonds, brengt het pensioenfonds deze onder in een aparte rechtspersoon. Tussen het pensioenfonds en deze rechtspersoon zal geen sprake zijn van:
■ Financiële kruisstromen die de rechtspersoon tot niet marktconform concurrentievoordeel strekken;
■ Personele unies tussen het bestuur van het pensioenfonds enerzijds en het bestuur van de rechtspersoon anderzijds;
■ Toegang tot kennis en gegevensbestanden van het pensioenfonds, anders dan op voorwaarden die door wet- en regelgeving worden toegestaan;
■ Gebruik van de naam en het beeldmerk van het pensioenfonds door de rechtspersoon.
Op dit moment zijn door het pensioenfonds geen nevenactiviteiten ondergebracht in een aparte rechtspersoon.
De selectie van derden, zoals vermogensbeheerders en commissionairs, vindt plaats aan de hand van enerzijds de eisen die ter zake door DNB worden gesteld en anderzijds door het bestuur van het pensioenfonds gehanteerde criteria die samenhangen met beschikbare deskundigheid, de cultuur van de eigen organisatie, schaalvoordelen en flexibiliteit. De selectie van derden en de beoordeling van hun prestaties vinden plaats op basis van objectieve criteria. De gemaakte afwegingen en de daarbij gehanteerde argumenten blijken uit een systematisch opgebouwd selectie- en evaluatiedossier.
Uitbesteding van vermogensbeheer vindt plaats op basis van een service level agreement (SLA). Deze overeenkomst voldoet (ten minste) aan de door DNB daaraan te stellen eisen.
Gedurende de periode van uitbesteding draagt het pensioenfonds zorg voor de instandhouding en naleving van afdoende controlemechanismen om uitbestedingsrisico’s te beheersen.
Het pensioenfonds ontvangt maandelijks gegevens omtrent de ontwikkeling van de beleggingsportefeuille van de vermogensbeheerder. Op periodieke basis legt de fiduciair beheerder verantwoording af tijdens een bestuursvergadering.
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het pensioenfonds geen andere kosten dan die redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van het pensioenfonds.
Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor:
■ Een optimaal beleggingsresultaat;
■ Een professioneel beheer van de beleggingen; en
■ De beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s.
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het oog daarop zijn de leiding- gevenden en medewerkers van het pensioenfonds gehouden een gedragscode na te leven.
De compliance officer ziet toe op naleving van de gedragscode.
Het pensioenfonds heeft bijzondere aandacht voor de lange termijn doelstellingen van de ondernemingen waarin zij belegt in termen van duurzame economische groei. Het pensioenfonds is van mening dat duurzaamheid en corporate governance onlosmakelijk met zorgvuldig ondernemerschap verbonden zijn. De ondernemingsleiding moet in staat zijn hierover verantwoording af te leggen. Een dergelijke verantwoording is inherent aan goed ondernemingsbestuur en daarmee van belang om te voorkomen dat de onderneming zich gaat vervreemden van de samenleving waarvan zij deel uitmaakt.
De activiteiten van het pensioenfonds op het gebied van duurzaamheid en corporate governance vormen voor het pensioenfonds geen doel op zichzelf. Uitvoering van het beleid van het pensioenfonds op deze gebieden wordt steeds getoetst aan haar primaire verantwoordelijkheid om een optimaal rendement te genereren in het belang van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
Het beleggingsbeleid wordt, gegeven de ambitie, in eerste instantie afgestemd op nominale zekerheid en in tweede instantie op waardevastheid. Gegeven geformuleerde doelstellingen en fondskenmerken, zoals onder andere de opgebouwde pensioenen tot en met 2013 die zijn verzekerd bij Aegon en de samenstelling van het deelnemersbestand, komt de risicohouding van het pensioenfonds op korte termijn tot uiting in de gehanteerde bandbreedtes rond de hoogte van het VEV. Het VEV is op dit moment relatief laag als gevolg van de verzekering bij Aegon. De komende jaren zal het VEV stijgen als gevolg van de toename van het vermogen in eigen beheer ten opzichte van het vermogen bij Aegon.
Op de lange termijn komt de risicohouding tot uiting in de gehanteerde ondergrenzen voor het verwachte pensioenresultaat. Ten aanzien van (de mediaan van) het verwachte pensioenresultaat, hanteert het pensioenfonds de volgende ondergrenzen:
■ Startend vanuit de evenwichts- of feitelijke situatie, hanteert het pensioenfonds een ondergrens van 88% voor actieve deelnemers. Voor inactieve deelnemers hanteert het pensioenfonds een ondergrens van 85%. Dit komt naar verwachting overeen met een toeslagverlening van 70% van de prijsinflatie;
■ Voor een slecht weer scenario hanteert het pensioenfonds een bovengrens van 25% voor de relatieve afwijking t.o.v. de mediaan van het verwachte pensioenresultaat ((mediaan – slecht weer resultaat) / mediaan resultaat).
Het bestuur laat periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitvoeren. Aan de hand van de uitkomsten van deze studie wordt onder andere het strategisch beleggingsbeleid ingevuld. Het bestuur heeft naar aanleiding van de laatste ALM- studie in 2018 gekozen voor een optimaal passend strategisch beleggingsbeleid. De basis voor de ALM-studie zijn de uitkomsten van de risicohoudingsstudie, waarin door middel van een workshop werd bepaald of het huidige risicoprofiel nog in lijn ligt met het gewenste risicoprofiel. Om deze keuze te kunnen onderbouwen zijn verschillende beleggingsportefeuilles doorgerekend en gekeken naar de uitkomsten op het gebied van enerzijds gerealiseerde toeslag en anderzijds de hoogte van de korting (kans op korting * omvang van de korting). Het onderstaande plaatje toont aan dat de risico’s van de meer risicovolle beleggingen nog steeds klein zijn. Dit heeft het bestuur wederom overtuigd dat het hoge risicoprofiel voor het vrije vermogen nog passend is voor de deelnemers.
De uitkomsten van de risicohoudingstudie zijn opgenomen in onderstaande figuur.
Het bestuur heeft op basis van de risicohoudingsstudie besloten kring IV het meest passend te vinden bij zowel hoge als lage dekkingsgraden.
Het bestuur heeft de keuze niet enkel op de maatstaven toeslagrealisatie en korting (kans x omvang van korting) gebaseerd. Andere maatstaven zijn ook belangrijk voor het pensioenfonds. Daarom zijn een aantal andere maatstaven beoordeeld.
In de volgende tabel zijn de uitkomsten van de kringen weergegeven:
Bij de bepaling van de risicohouding zijn de volgende kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten gehanteerd.
Kwantitatieve beleidsuitgangspunten, uitgaande van een toetsdekkingsgraad gelijk aan 100%+MVEV
Kwantitatieve beleidsuitgangspunten12 | Grens |
Toeslagen gemiddeld (% van maatstaf) | Minimaal 75% |
Jaarlijkse kans op korting | Maximaal 5% |
Omvang korting (zonder uitsmeren) | Maximaal 2,5% |
Op basis van de keuze van het bestuur voor kring IV, is besloten om voor de grenzen van de kwantitatieve beleidsuitgangspunten uit te gaan van normen iets onder de minima en boven de maxima van deze kring.
Kwalitatieve beleidsuitgangspunten
▪ Beleidsuitgangspunten worden vastgesteld en getoetst vanuit het MVEV, om zo niet afhankelijk te zijn van momentopnames;
▪ Het fonds erkent dat bij fors lagere dekkingsgraden dan het MVEV de uitkomsten aanzienlijk slechter zullen zijn dan nu in de kwantitatieve beleidsuitgangspunten is benoemd;
▪ Partijen accepteren dit hogere risico in tijden dat het slecht gaat en passen niet automatisch het risicoprofiel aan;
▪ Het fonds erkent dat bij fors hogere dekkingsgraden dan het MVEV de uitkomsten aanzienlijk beter zullen zijn dan nu in de kwantitatieve beleidsuitgangspunten is benoemd;
▪ Partijen accepteren dit en passen niet automatisch het risicoprofiel aan;
▪ Partijen nemen in overweging of het gewenst is om het risicoprofiel naar beneden bij te stellen bij verder stijgende dekkingsgraden.
▪ Partijen staan het fonds toe dat het fonds tijdelijk gebruik maakt van risico mitigerende maatregelen als naar de mening van het bestuur daar op basis van marktinformatie aanleiding toe is, voor zover dit passend is binnen de beleidsuitgangspunten;
▪ De kwalitatieve en kwantitatieve beleidsuitgangspunten worden periodiek door het fondsbestuur en sociale partners gezamenlijk besproken en waar nodig herijkt. Tussentijds kan dit ook, bijvoorbeeld bij significante wijzigingen in economische vooruitzichten, wet- en regelgeving, of een structureel significant hogere of lagere financiële positie dan het MVEV.
F.4. Beleggingsbeginselen
Het beleggingsproces vormt de randvoorwaarde van het beleggingsbeleid. Onder het beleggingsproces wordt verstaan het geheel van regels dat toeziet op de voorbereiding en de uitvoering van het beleggingsbeleid en het beheer van de beleggingen. Het pensioenfonds verlangt van alle leidinggevenden en medewerkers in de organisatie er op toe te zien dat gehandeld wordt in overeenstemming met de regels van het beleggingsproces. Dit leidt tot een consistent en beredeneerd beleggingsgedrag, in alle geledingen van de organisatie.
12 De grenzen behorende bij de beleidsuitgangspunten hebben betrekking op een 15-jaars horizon.
Het pensioenfonds heeft haar vermogensbeheer uitbesteed aan TKPi. Het bestuur beoordeelt de vermogensbeheerder regelmatig, onder andere op basis van de ISAE 3402 type 2 rapportage.
Het pensioenfonds belegt niet in bedrijven, maar in beleggingsfondsen, een verzameling van aandelen van honderden bedrijven. Doel hiervan is om de invloed van ontwikkelingen in bepaalde bedrijfstakken of regio’s te beperken. Er wordt naar stabiliteit gestreefd. Mocht het bestuur wel besluiten te beleggen in bedrijven, dan zal niet worden belegd in ethisch onverantwoorde organisaties.
F.4.3 Toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico’s
De beleggingen, het beheer van de beleggingen en de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s geschieden met inachtneming van de gestelde richtlijnen. Voor de generieke sturing van de risico’s is de weging naar de beleggings- categorieën in de beleggingsportefeuille van groot belang. Specifieke sturing op marktrisico’s vindt plaats met behulp van onder andere standaarddeviatie, tracking error en ‘value at risk’ (VAR) methodieken. Voor kredietrisico’s wordt gewerkt met credit ratings. Voor de beheersing van operationele risico’s zijn meerdere maatregelen geïmplementeerd waaronder bevoegdhedenregeling, uitwijkbeleid en incidentenmanagement.
De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde.
De door het bestuur vastgestelde strategische portefeuille per 1 januari 2019 per categorie (%) inclusief bandbreedte zijn als volgt:
Beleggingscategorie | Benchmark | Strategische portefeuille | Minimum gewicht | Maximum gewicht* |
Aandelen | 82,2 | 71,0 | 93,4 | |
Wereldwijd (incl. opkomende markten) | Customized MSCI All Countries World Index, GBP, USD, JPY afgedekt. Customized MSCI All Countries World Index, GBP, USD, JPY onafgedekt | 43,0 | 33,0 | 53,0 |
Opkomende markten | MSCI Emerging Markets Index | 15,0 | 10,0 | 20,0 |
Europa | Customized MSCI Europa Index, GBP afgedekt Customized MSCI Europa Index, GBP onafgedekt | 16,0 | 0,0 | 30,0 |
Small Caps wereldwijd | Customized MSCI World small cap (total net Return) Index * | 8,2 | 0,0 | 15,0 |
Vastrentende waarden | 8,8 | 1,0 | 17,0 | |
Duits Inflatiegerelateerd | ICE BofAML German Inflation-Linked Government Index | 4,6 | 0,0 | 10,0 |
Nederlandse Hypotheken | Bofa Xxxxxxx Xxxxx Netherlands Government Index | 4,2 | 0,0 | 11,5 |
Onroerend goed | Geen | 9,0 | 3,0 | 15,0 |
* samengesteld uit 4 regio’s (35% VS, 30% Europa, 15% Japan en 20% Azië ex Japan)
F.4.6 Onderbouwing allocaties, investment cases en kaderstellingen
Bij het aangaan van een nieuwe belegging wordt de kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing hiervan vastgelegd in een investment case. Het doel van een investment case is een toetsing op een aantal relevante variabelen om te bepalen of het toevoegen van een specifieke belegging of strategie aan de beleggingsportefeuille waarde toevoegt en in lijn is met de doelstellingen en risicohouding van het pensioenfonds. Voor een beleggingsidee dat, naar de mening van het bestuur of de beleggingsadviescommissie, het verdient om nader onderzocht te worden, wordt een investment case opgesteld. Indien het bestuur op basis van deze investment case besluit om opvolging te geven aan de voorgenomen belegging, zal een kaderstelling geformuleerd worden. Deze kaderstelling betreft de gewenste invulling van het te gebruiken beleggingsvehikel en beleggingsstructuur en vormt op haar beurt weer de basis voor selectie van de best passende oplossing en manager. In de laatste fase volgt dan implementatie van de belegging zelf en het opzetten van een passende monitoring- en evaluatiestructuur. De evaluatie zal grotendeels gebaseerd zijn op de investment case en dient periodiek antwoord te geven op de vraag of de belegging nog voldoet aan de verwachtingen en gestelde criteria.
Bijlage F2: Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen
Actief beleggen
Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark om zo te trachten een betere performance te behalen.
ALM
Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix.
Een ALM-studie kent de volgende aspecten:
1. Het in kaart brengen van de financiële stromen;
2. De simulatie van toekomstige financiële posities;
3. De samenhang met de economische omgeving;
4. De vergelijking van beleidsvarianten.
Beleggingsmix
De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen.
Beleggingsbeleid
Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: het pensioenfonds moet op het juiste moment aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld.
Beleggingsfondsen
Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een adequate spreiding te bewerkstelligen.
Benchmark (index)
Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmark (index) is een mandje van – bijvoorbeeld – een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow Jones.
Commodities
Letterlijk betekent het grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen. Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten.
Derivaten
Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn opties, swaps, futures contracten en forward contracten.
Indexatie
Indexatie is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft het opgebouwde pensioen ook in de toekomst dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast.
Groei-stijl (growth style)
Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief duur kunnen worden gekwalificeerd (hoge koers/winstverhouding en laag dividendrendement).
Mandaat vermogensbeheer
Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd, bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen.
Marktwaarde
Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht.
Monitoring
Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de controlemaatregelen. Deze monitoring kan door het pensioenfonds zelf gebeuren of uitbesteed worden aan een onafhankelijk orgaan (bijv. audit).
Monitoring maakt integraal deel uit van het controlesysteem.
Onroerend goed
Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Direct beleggingen kan men door woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed.
Outperformance
Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen. Outperformance wordt ook wel alpha genoemd.
Passief beleggen
Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is gericht op het zo laag mogelijk houden van de transactiekosten.
Performance
De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde. Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark (index). Door middel van een zogenoemde performance attributieanalyse wordt het verschil tussen deze beiden op een kwantitatieve wijze verklaard.
Strategische beleggingsmix
De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op een ALM-studie.
Tracking error
Statistische maatstaf die weergeeft hoe groot de kans is dat de outperformance zal afwijken van nul. De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark.
Rating
De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating BBB, A, AA of AAA. De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus.
Valutahedging
Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijntransacties (forward contracts).
Vastrentende waarden
Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Deze beleggingen worden ook wel als risicomijdend aangeduid.
Vermogensbeheerder
Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen enz.) en / of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder bepaalde voorwaarden laten registreren bij Autoriteit Financiële Markten (voorheen: Stichting Toezicht Effectenverkeer).
Waarde stijl (value style)
Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief goedkoop kunnen worden gekwalificeerd.
Zakelijke waarden
Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed. Deze beleggingen worden ook wel aangeduid als risicodragend.
Bijlage G: Financieel crisisplan
G.1 Beschrijving huidige situatie
De tot en met 2013 bij het pensioenfonds opgebouwde nominale pensioenaanspraken zijn nagenoeg volledig verzekerd bij Aegon. Vanaf 2014 wordt het pensioen in eigen beheer opgebouwd. Het renterisico en langleven risico van het verzekerde deel van de verplichtingen zijn binnen het contract volledig gematcht. Het pensioenfonds kan alleen het beleggingsbeleid bepalen voor het vrije vermogen en het vermogen dat tegenover de verplichtingen in eigen beheer staat. Hierdoor kan het pensioenfonds voor een beperkt deel risico nemen in de beleggingsmix.
Het pensioenfonds verkeert niet in een tekortsituatie en de verwachting, conform ALM, is dat dit de eerste 15 jaar, zelfs in slecht weerscenario’s niet zal voorkomen. Het fondsbeleid is er op gericht te voorkomen dat de dekkingsgraad beneden de 110% zakt; hiertoe is een signaleringsgrens (113%) bepaald. Deze grens wordt dagelijks door de vermogensbeheerder, TKPi, gemonitord. Als deze wordt bereikt zal het bestuur de nodige maatregelen nemen om verdere daling te beperken.
Het voorgaande betekent dat, een situatie waarin een korting zal voorkomen de komende jaren alleen ontstaat wanneer Aegon niet aan haar verplichtingen kan voldoen. Als deze situatie zich voordoet, dan is er sprake van een zeer uitzonderlijke economische situatie, waarvan de impact niet voorspelbaar is. Het bestuur realiseert zich dat het korten van pensioenaanspraken, in dat geval, onontkoombaar is. Vanwege de onvoorspelbaarheid van de gevolgen van dit scenario, heeft het bestuur afgezien van het bepalen van kritieke paden en geen indicatie gegeven van de financiële effecten van de sturingsmiddelen.
Om inzicht te hebben in het risico, dat Aegon niet aan haar verplichtingen kan voldoen, monitort het bestuur de credit rating en de ontwikkeling van de prijs van de credit default swap (CDS) op Aegon (waarbij het bestuur zich realiseert dat de prijs van een CDS een lichte overschatting is van het risico dat het pensioenfonds loopt).
Voor u ligt het door het bestuur van Pensioenfonds Avebe vastgestelde financiële crisisplan. Een financieel crisisplan is een beschrijving van:
■ Een of meer financiële situaties waarin het pensioenfonds niet aan de vereisten van het VEV voldoet en gevaar loopt niet aan de vereisten van het minimaal vereist vermogen te gaan voldoen;
■ Een of meer risico’s die naar het oordeel van het pensioenfonds kunnen leiden tot situaties die als financiële crisissituatie kunnen worden aangemerkt;
■ De maatregelen die het pensioenfonds ter beschikking staan ter bestrijding van situaties als hiervoor beschreven;
■ Een indicatie van het financiële effect van de inzet van de ter beschikking staande maatregelen;
■ De berekening van het niveau van de beleidsdekkingsgraad vanaf welke naar verwachting vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten nodig zijn om te voldoen aan de vereisten ten aanzien van het VEV;
■ Een beschrijving van de wijze waarop, bij het inzetten van maatregelen op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van het pensioenfonds, waarbij wordt opgenomen hoe een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten zal worden verdeeld en of, en zo ja hoe, deze zal worden gespreid.
Met het opstellen van dit plan geeft het bestuur invulling aan de eis van artikel 145 PW en artikel 29b van het Besluit FTK dat de abtn van het pensioenfonds een financieel crisisplan moet bevatten.
G.1.2 Elementen van een crisisplan
Dit financieel crisisplan bevat de volgende elementen:
1. Beschrijving crisissituatie;
2. Maatregelen die ter beschikking staan;
3. Mate inzetbaarheid van de maatregelen;
4. Evenwichtige belangenafweging;
5. Communicatie met belanghebbenden;
6. Besluitvormingsproces;
7. Beoordeling actualiteit financieel crisisplan.
Deze elementen komen terug in de paragrafen van dit crisisplan.
G.1.3 Achtergrond en uitgangspunten
Uitgangspunt voor bepaling van de effectiviteit van een maatregel is de financiële positie eind 2014, zoals beschreven onder “beschrijving huidige situatie”.
De grondslagen voor de technische voorzieningen (TV) zijn zoals beschreven in de abtn. Dit geldt ook voor het gevoerde beleid voor premiestelling, beleggingen en toeslagen.
G.2 Elementen
G.2.1 Beschrijving crisissituatie
Het bestuur is van mening dat er sprake is van een crisissituatie indien er geen herstel (meer) mogelijk is binnen de hiervoor wettelijk gestelde termijnen zonder aanspraken en rechten te korten. Een crisissituatie kan daarmee worden gedefinieerd als een situatie waarbij de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritieke waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Zoals hiervoor beschreven zal deze situatie zich de komende jaren alleen bij een deconfiture van Aegon voordoen.
In het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK) worden 2 situaties onderscheiden waarin pensioenaanspraken en –rechten gekort dienen te worden:
■ Indien op het moment van vaststelling of actualisering van het herstelplan sprake is van een beleidsdekkingsgraad zodanig dat het pensioenfonds naar verwachting niet binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad, dient gedurende datzelfde boekjaar een korting op de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is);
■ Indien sprake is van een beleidsdekkingsgraad die gedurende vijf opeenvolgende jaarlijkse evaluatiemomenten onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad blijft (en de actuele dekkingsgraad van het pensioenfonds is op het 5e evaluatiemoment eveneens lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad), dient op het vijfde evaluatiemoment een korting op de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, de gespreide kortingen zijn echter wel allen onvoorwaardelijk).
Bij welke beleidsdekkingsgraad kan het pensioenfonds zonder korten niet meer herstellen?
Tekort op grond van het VEV
Het VEV van het pensioenfonds per 30 juni is opgenomen in bijlage H. De kritieke dekkingsgraad is de beleidsdekkingsgraad waarbij het pensioenfonds naar verwachting nog net binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad.
Op het moment van opstellen van dit crisisplan is er geen sprake van een tekortsituatie bij het pensioenfonds (en het is ook zeer onwaarschijnlijk dat deze de komende jaren ontstaat), en is er derhalve ook geen herstelplan opgesteld door het pensioenfonds. De kritieke dekkingsgraad is afhankelijk van het geldende beleid en de marktomstandigheden ten tijde van het bepalen van het herstelpad.
Op het moment dat er sprake is van een tekortsituatie, zal het pensioenfonds een herstelplan dienen op te stellen. Tegelijkertijd zal dan de kritieke dekkingsgraad specifieker worden bepaald, zodat een eventuele crisissituatie tijdig kan worden gesignaleerd.
Tekort op grond van het MVEV
Het MVEV van het pensioenfonds is opgenomen in bijlage H. Het kritieke pad is de benodigde ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad, indien lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, waarbij het “nog net” mogelijk is om binnen de gestelde termijn te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad (103,5%) zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Het kritieke pad is in sterke mate afhankelijk van de marktrente, de verwachte rendementscurve en het aantal evaluatiemomenten dat reeds sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
G.2.2 Maatregelen die ter beschikking staan
Het pensioenfonds hanteert als financiële sturingsmiddelen het premiebeleid en het beleggingsbeleid. Tevens kan het fonds sociale partners adviseren de inhoud van de pensioenovereenkomst aan te passen, waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft en kan het fonds als laatste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen.
Onderstaand zijn de maatregelen die ter beschikking staan toegelicht in volgorde van prioritering.
In een tekortsituatie is het toeslagenbeleid geen sturingsmiddel. Op basis van het financiële beleid van het fonds worden ruim voor het bereiken van de kritische grens geen toeslagen meer verleend.
Betrokkenheid Cao-partijen
■ Verhogen premie
De vaste pensioenpremie bedraagt per jaar tussen de 23,2% en 25,7% van de salarissom. De pensioenpremie wordt getoetst aan een gedempte kostendekkende premie die is gebaseerd op de door DNB gepubliceerde gemiddelde rentetermijnstructuur over een periode van 120 maanden (voor een uitgebreide toelichting wordt naar bijlage D.8 verwezen). Wanneer de maximale vaste pensioenpremie lager is dan de gedempte kostendekkende premie, zal het opbouwpercentage zodanig worden verlaagd, dat de premie weer kostendekkend is..
■ Versoberen van de regeling
Er is een aantal mogelijkheden om de pensioenregeling te versoberen. Cao-partijen hebben tot 1 december voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de opbouw betrekking heeft, om tot versobering van de regeling te besluiten. Bij het uitblijven van een tijdig besluit van Cao-partijen, zal het bestuur een keuze maken uit onderstaande mogelijkheden.
■ Verlaging opbouwpercentage
Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is gemaximeerd op 1,738% van de pensioengrondslag, gericht op een pensioenleeftijd van 67 jaar. De pensioengrondslag is het pensioengevend loon verminderd met de franchise. Verlaging van het opbouwpercentage met behoud van dezelfde premieniveaus zal de herstelkracht van het fonds vergroten.
■ Verhoging franchise
Het bestuur stelt jaarlijks de franchise vast conform een bestuursbesluit. Verhoging van de franchise, met behoud van dezelfde premieniveaus in absolute bedragen (in euro´s dus), zal de herstelkracht van het fonds vergroten.
■ Nabestaandenpensioen op risicobasis
Het partnerpensioen is voor 70% van het ouderdomspensioen (op basis van 1,875%) op opbouwbasis verzekerd. Bij overlijden tijdens de deelneming wordt rekening gehouden met een behaalbaar partnerpensioen. Voor ieder kind bedraagt het wezenpensioen 14% van het opgebouwde of te behalen ouderdomspensioen. Invoering van het nabestaandenpensioen op risicobasis met behoud van de premieniveaus geeft een hogere herstelcapaciteit.
■ Verhoging van pensioenleeftijd
De standaard pensioenrekenleeftijd ligt op dit moment op 67 jaar (conform de pensioenregeling die vanaf
1 januari 2015 geldt). Verhoging van de pensioenleeftijd levert een hogere herstelcapaciteit op bij handhaving van het opbouwpercentage.
Bestuur
■ Aanpassing beleggingsbeleid
In geval van een financiële crisis kan het bestuur het beleggingsbeleid aanpassen. De oorzaken en gevolgen van een crisis op de beleggingen kunnen op voorhand zeer divers zijn. Afhankelijk hiervan zal het bestuur passende maatregelen nemen in de portefeuille. Hierbij kan, in een situatie van een dreigende crisis gedacht worden aan de tijdelijke afbouw van risico’s tot het geheel aanpassen van de beleggingsportefeuille.
■ Korten van uitkeringen en opgebouwde aanspraken
Het pensioenfonds kan de uitkeringen en opgebouwde aanspraken uitsluitend korten als het niet mogelijk is om binnen de hersteltermijn uit een situatie van dekkingstekort te komen en als alle andere maatregelen zijn ingezet om het herstel te realiseren. Het korten van de uitkeringen is dus een uiterste noodmaatregel en kan alleen ingezet worden om het benodigde herstel tot het MVEV te bereiken. Voor het moment waarop een korting wordt geëffectueerd wordt aangesloten op de wettelijke kaders en / of aanvullend beleid van DNB. Het bestuur realiseert zich dat dit de enige maatregel is die substantieel zal bijdragen aan herstel. En daarom is het beleid van het pensioenfonds, zoals eerder
beschreven, erop gericht om deze situatie te vermijden.
Het is mogelijk om verschillende kortingspercentages te hanteren voor verschillende groepen. Onderscheid kan gemaakt worden naar pensioensoorten en stakeholders. Het is belangrijk om een goede belangenafweging te maken. Hierin kunnen de al genomen maatregelen en hun effect op herstel worden meegenomen. Opgemerkt wordt dat bij differentiatie van de kortingspercentages de groepen een verschillend deel van de TV voor hun rekening nemen. Daarbij geldt wel het volgende ten aanzien van de spreiding van de korting. Als de korting op grond van artikel 131 PW onvoorwaardelijk moet worden toegepast, dan zal de korting direct worden doorgevoerd. Als de korting op grond van artikel 131 PW voorwaardelijk is, dan wordt de korting conform de voorschriften gespreid over een termijn van 10 jaar. In dit laatste geval wordt 1/10e deel van de korting direct doorgevoerd.
G.2.3 Mate inzetbaarheid van de maatregelen
Deze paragraaf geeft antwoord op de vraag hoe realistisch de inzet van de beschikbare maatregelen is.
■ Verhogen premie en / of bijstorting ondernemingen
De gemaximeerde premie bedraagt op dit moment 25,7% van de salarissom. Verhoging van de premie boven dit maximum behoort ook in noodsituaties niet tot de mogelijkheden. Het bestuur kan bij deze maatregel, wanneer de kostendekkende premie lager is dan 25,7% van de salarissom, de premie vaststellen op 25,7% van de salarissom. Echter, het bestuur dient bij deze maatregel in overleg met Cao-partijen te treden. Het bestuur acht deze maatregel realistisch, maar is van mening dat de uitwerking hiervan zeer beperkt zal bijdragen aan herstel, gegeven het feit dat het premie-volume in verhouding tot de aanwezig technische voorzieningen zeer beperkt is.
■ Versoberen pensioenregeling
In zijn algemeenheid geldt dat Cao-partijen voor de pensioenovereenkomst verantwoordelijk zijn. Het pensioenfonds stelt het pensioenreglement voor de verplichte pensioenregeling vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst. Het pensioenfonds adviseert Cao-partijen over aan te brengen wijzigingen in de pensioenovereenkomst indien het pensioenfonds overeenkomstige wijziging van het pensioenreglement wenselijk vindt. In een crisissituatie kan het pensioenfonds Cao-partijen adviseren om de pensioenregeling aan te passen. Deze aanpassing kan in combinatie van bijvoorbeeld de hoogte van de premie worden voorgesteld. Omdat Xxx-partijen verantwoordelijk zijn voor een versobering van de pensioenregeling is deze maatregel naar de mening van het bestuur beperkt realistisch.
■ Aanpassen beleggingsbeleid
Het pensioenfonds is zich bewust van de verantwoordelijkheid die het als belegger heeft en handelt daarom met grote zorgvuldigheid. Het bestuur is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid, waaronder:
■ Vaststellen van strategische beleggingsbeleid, allocaties en bandbreedtes;
■ Keuze van fiduciar vermogensbeheerder;
■ Invulling van beleggingsmandaten;
■ Bewaking van beleggingsbeleid.
Mede gegeven het feit dat nagenoeg alle verplichtingen bij Aegon zijn verzekerd is dit een maatregel die weinig impact zal hebben.
■ Korten aanspraken
Het pensioenfonds kan volgens het pensioenreglement uitkeringen en opbouwde aanspraken alleen verminderen als er sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het MVEV en het pensioenfonds niet in staat is om hieruit te komen
zonder de belangen van actieve deelnemers, inactieve deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraak-gerechtigden (hierna belanghebbenden) of de ondernemingen onevenredig te schaden. Bovendien moeten de beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals is uitgewerkt in het herstelplan. Als de financiële positie van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft, is de inzet van deze maatregel realistisch. Het betreft immers het uiterste redmiddel dat het bestuur op dat moment alleen nog maar kan inzetten.
Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen?
Alle mogelijke maatregelen zijn geïnventariseerd en beoordeeld op effectiviteit en haalbaarheid.
Maatregelen | ||||
Verhogen premie | Versoberen pensioenregeling | Aanpassen Beleggingsbeleid | Korten van aanspraken | |
Realistisch | Nauwelijks | Ja, tot acceptabele grenzen in overleg met sociale partners | Nee, in verband met groot aandeel herverzekering | Ja, maar alleen als uiterste redmiddel |
Financiële effecten op herstelkracht | Onvoldoende herstelkracht | Matige herstelkracht | Zeer beperkte herstelkracht | Grote herstelkracht |
Belanghebbenden | Cao-partijen, actieve deelnemers, ondernemingen | Cao-partijen, actieve en / of inactieve deelnemers | DNB, vermogens- beheerders | Actieve en / of inactieve deelnemers |
Betrokkenen (naast bestuur) | Cao-partijen, verantwoordingsorgaan en uitvoerder | Cao-partijen, verantwoordingsorgaan, uitvoerder | DNB, vermogensbeheerders | DNB, AFM, verantwoordings- orgaan, uitvoerder |
Communicatie-traject | (1) Bestuur: brief naar Cao- partijen, (2) Communicatie naar DNB, verantwoordings- orgaan, deelnemers en ondernemingen | (1) Bestuur: brief naar Cao- partijen, (2) Communicatie naar DNB, verantwoordings-orgaan, deelnemers en ondernemingen | Communicatie aan: DNB, verantwoordings- orgaan, vermogens- beheerders | (1) Persoonlijke brief aan alle betrokkenen en belanghebbenden op het moment van uitoefening. (2) Updates en nieuws via website (3) Communicatie naar DNB en verantwoordingsorgaan |
G.2.4 Evenwichtige belangenafweging
Het bestuur zal in zijn afwegingen als uitgangspunt hanteren dat de belangen van de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, overige aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de onderneming op evenwichtige wijze worden behartigd. Hierbij wordt naast de diverse deelnemersgroepen onder andere ook gekeken naar generaties.
Het uitgangspunt bij evenwichtige belangenbehartiging is dat bepaalde belanghebbenden niet onevenredig hard geraakt worden door de maatregel(en) (solidariteit). Tevens wordt daarbij rekening gehouden met proportionaliteit: de verhouding tussen het effect van de maatregel op de positie van het pensioenfonds (effectiviteit) enerzijds en anderzijds de impact op de groep belanghebbenden. Ook wordt gekeken naar het effect van de maatregelen op de lange termijn (continuïteit/houdbaarheid).
G.2.5 Communicatie met belanghebbenden
Het bestuur zal over het crisisplan, indien gebruik wordt gemaakt (of sprake is van een dreiging) van de in het plan opgenomen crisismaatregelen, communiceren met de deelnemers en de toezichthouder. De verantwoordelijkheid voor deze communicatie ligt bij het bestuur. Uiteraard zal in de communicatie voldaan worden aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Communicatie zal plaatsvinden binnen de kaders die in het strategisch communicatiebeleidsplan zijn geformuleerd en met inachtneming van de in dit plan geformuleerde waarden.
In de tabel hierboven is een korte samenvatting opgenomen aan welke partijen wordt gecommuniceerd.
In geval van een dreigende crisissituatie beoordeelt het bestuur, ondersteunt door de ambtelijk secretaris, binnen tien werkdagen de situatie, beziet eventuele oplossingsrichtingen en informeert het verantwoordingsorgaan en Cao-partijen. Daarna zal op zeer korte termijn verdere besluitvorming plaatsvinden binnen het bestuur.
Hoe besluitvorming dient plaats te vinden is vastgelegd in de statuten van het pensioenfonds. Indien mogelijk zullen ook in crisissituaties deze bepalingen worden nageleefd. Echter, het acute karakter van een crisissituatie kan noodzaken tot een wijze van besluitvorming die niet strookt met hetgeen is bepaald in de statuten. In dergelijke situaties acht het bestuur het gerechtvaardigd en in het belang van het pensioenfonds om de statutaire bepalingen inzake besluitvorming niet of niet geheel na te leven.
G.2.7 Beoordeling actualiteit financieel crisisplan
Wanneer de dekkingsgraad de grens van 110% nadert zal het bestuur de kritieke paden bepalen.
Ten slotte zal de effectiviteit van het crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het crisisplan ten uitvoer is gebracht. Als gevolg van de ervaring die in een dergelijke situatie wordt opgedaan, kan het crisisplan verder worden geactualiseerd.
Bijlage H: Parameters 2020
In deze bijlage zijn de door het bestuur vastgestelde parameters voor boekjaar 2020 opgenomen.
H.1 Pensioenregeling
Parameters van de pensioenregeling | |
Maximum Pensioengevend salaris | € 110.111 |
Franchise | € 14.167 |
H.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets
In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van de jaarlijkse haalbaarheidstoets van het afgelopen jaar opgenomen. Hieruit blijkt dat de uitkomsten in dit jaar voor het pensioenfonds binnen het gewenste resultaat vallen.
Grenzen | Ondergrens | Uitkomst | Score |
Mediaan pensioenresultaat vanuit feitelijke situatie | 85%13 | 105% | √ |
Xxxxxxxx relatieve afwijking ten opzichte van mediaan in geval van slecht weer scenario | 25% | 17% | √ |
H.3 Financiële opzet
Paramaters financiële opzet | |
Premie 2019 Premie 2020 | Het pensioenfonds financiert de pensioenopbouw op basis van een vaste doorsneepremie. Deze totale pensioenpremie is een vast percentage van de bruto loonsom per jaar inclusief deelnemersbijdragen. In 2019 bedraagt de totale pensioenpremie 25,7%. De totale pensioenpremie voor 2020 bedraagt 23,2% van de bruto loonsom per jaar, inclusief deelnemersbijdragen. Mocht de premie vanaf 2021 niet toereikend zijn om de gedempte kostendekkende premie te dekken dan zal de totale pensioenpremie worden verhoogd met maximaal 2,5% van de loonsom. |
Deelnemersbijdrage | 3,6% van de pensioengrondslag plus 3,2% van het bruto jaarsalaris. De deelnemer kan in overleg met de onderneming de deelnemersbijdrage van 3,2% geheel of gedeeltelijk financieren met bovenwettelijke verlofdagen. |
13 Het fonds hanteert een ondergrens van 88% voor actieve deelnemers. Voor inactieve deelnemers hanteert het fonds een ondergrens van 85%.
Paramaters financiële opzet | |
Indien de totale reguliere pensioenpremie in enig jaar hoger is dan 23,2% geldt over het meerdere een premieverdeling op basis van 50% werkgever en 50% deelnemer. Voor 2020 is dit niet het geval | |
Vereist eigen vermogen (VEV) | 7,1% (stand per 30 juni 2019) 6,8% (stand per 31 december 2018) |
Minimum vereist eigen vermogen (MVEV) | 3,5% |
Volledige toeslagverlening bij dekkingsgraad | Circa 122% (conform het beleid vastgesteld op 31 augustus 2019). |
H.4 Actuariële grondslagen
Actuariële grondslagen | |
Overlevingsgrondslagen | Prognosetafel AG 2018 van het Actuarieel Genootschap, gecorrigeerd met fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op de sterftekansen, volgens het Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 0000. In de tabel onder H.6 is deze ervaringssterfte opgenomen. |
Kostenvoorziening | Voor uitvoeringskosten wordt een opslag van 2,0% op de netto voorziening (en voor de GKDP netto koopsom) gehanteerd. Tot en met 30 november 2019 is de opslag 2,8%. |
Risciopremie AO en PVI (alleen voor vaststelling kostendekkende premie) | Op basis van opgave verzekeraar: totale risicopremie € 0,7 miljoen (2019 niveau). |
Opslag voor uitvoeringskosten (alleen voor vaststelling kostendekkende premie) | In de GDKP is de opslag voor uitvoeringskosten nihil. |
H.5 Actuariële grondslagen voor flexibiliserings-, afkoop- en inkooptarieven 2020
Actuariële grondslagen | |
Overlevingsgrondslagen | Idem als vaststelling TV en kostendekkende premies |
Rente | DNB-rentetermijnstructuur per 31 augustus 2019 |
Verhouding man-vrouw (sekseneutraliteit) | 90% man en 10% vrouw |
Opslag op de inkoopfactoren | De volgende opslagen worden toegepast: • 2,5% excassokosten; • 7,1% opslag VEV |
Opslag op de afkoopfactoren | Er wordt geen kostenopslag op de afkoopfactoren toegepast. |
H.6 Ervaringssterfte
Leeftijd | Man (hoofd) | Man (mede) | Vrouw (hoofd) | Vrouw (mede) |
17 | 0,076 | 0,947 | 0,303 | 0,888 |
18 | 0,080 | 0,947 | 0,303 | 0,884 |
19 | 0,085 | 0,947 | 0,303 | 0,878 |
20 | 0,094 | 0,947 | 0,303 | 0,870 |
21 | 0,103 | 0,947 | 0,303 | 0,862 |
22 | 0,113 | 0,947 | 0,306 | 0,854 |
23 | 0,124 | 0,947 | 0,312 | 0,846 |
24 | 0,136 | 0,947 | 0,321 | 0,838 |
25 | 0,148 | 0,943 | 0,332 | 0,831 |
26 | 0,164 | 0,935 | 0,348 | 0,824 |
27 | 0,182 | 0,927 | 0,362 | 0,820 |
28 | 0,203 | 0,916 | 0,378 | 0,818 |
29 | 0,227 | 0,904 | 0,395 | 0,819 |
30 | 0,254 | 0,897 | 0,414 | 0,821 |
31 | 0,281 | 0,892 | 0,434 | 0,825 |
32 | 0,308 | 0,886 | 0,455 | 0,828 |
33 | 0,334 | 0,877 | 0,474 | 0,831 |
34 | 0,357 | 0,866 | 0,490 | 0,833 |
35 | 0,377 | 0,850 | 0,502 | 0,835 |
36 | 0,396 | 0,831 | 0,510 | 0,839 |
37 | 0,414 | 0,812 | 0,515 | 0,844 |
38 | 0,432 | 0,796 | 0,520 | 0,850 |
39 | 0,451 | 0,783 | 0,525 | 0,856 |
40 | 0,472 | 0,775 | 0,530 | 0,862 |
41 | 0,494 | 0,772 | 0,534 | 0,868 |
42 | 0,514 | 0,773 | 0,538 | 0,871 |
43 | 0,533 | 0,777 | 0,541 | 0,874 |
44 | 0,549 | 0,784 | 0,542 | 0,875 |
45 | 0,562 | 0,790 | 0,542 | 0,875 |
46 | 0,571 | 0,797 | 0,541 | 0,875 |
47 | 0,578 | 0,802 | 0,539 | 0,875 |
48 | 0,584 | 0,806 | 0,537 | 0,876 |
49 | 0,591 | 0,808 | 0,537 | 0,878 |
50 | 0,599 | 0,810 | 0,538 | 0,881 |
51 | 0,610 | 0,812 | 0,542 | 0,884 |
52 | 0,623 | 0,815 | 0,549 | 0,887 |
53 | 0,638 | 0,820 | 0,558 | 0,889 |
54 | 0,653 | 0,825 | 0,570 | 0,891 |
55 | 0,670 | 0,832 | 0,584 | 0,892 |
56 | 0,686 | 0,838 | 0,598 | 0,893 |
57 | 0,703 | 0,845 | 0,614 | 0,893 |
58 | 0,720 | 0,851 | 0,631 | 0,893 |
Leeftijd | Man (hoofd) | Man (mede) | Vrouw (hoofd) | Vrouw (mede) |
59 | 0,738 | 0,857 | 0,647 | 0,893 |
60 | 0,757 | 0,862 | 0,664 | 0,894 |
61 | 0,777 | 0,868 | 0,681 | 0,895 |
62 | 0,800 | 0,874 | 0,701 | 0,895 |
63 | 0,824 | 0,879 | 0,723 | 0,896 |
64 | 0,850 | 0,885 | 0,747 | 0,896 |
65 | 0,876 | 0,890 | 0,774 | 0,895 |
66 | 0,900 | 0,895 | 0,802 | 0,894 |
67 | 0,921 | 0,899 | 0,828 | 0,892 |
68 | 0,936 | 0,902 | 0,852 | 0,889 |
69 | 0,945 | 0,905 | 0,872 | 0,887 |
70 | 0,949 | 0,907 | 0,888 | 0,884 |
71 | 0,949 | 0,908 | 0,901 | 0,881 |
72 | 0,946 | 0,909 | 0,911 | 0,877 |
73 | 0,942 | 0,909 | 0,919 | 0,874 |
74 | 0,938 | 0,910 | 0,926 | 0,871 |
75 | 0,936 | 0,910 | 0,931 | 0,868 |
76 | 0,934 | 0,910 | 0,935 | 0,865 |
77 | 0,934 | 0,911 | 0,939 | 0,863 |
78 | 0,935 | 0,911 | 0,941 | 0,861 |
79 | 0,937 | 0,911 | 0,943 | 0,860 |
80 | 0,940 | 0,911 | 0,945 | 0,858 |
81 | 0,943 | 0,912 | 0,947 | 0,858 |
82 | 0,946 | 0,912 | 0,949 | 0,857 |
83 | 0,949 | 0,913 | 0,952 | 0,858 |
84 | 0,953 | 0,914 | 0,955 | 0,859 |
85 | 0,955 | 0,916 | 0,956 | 0,861 |
86 | 0,958 | 0,918 | 0,956 | 0,865 |
87 | 0,960 | 0,921 | 0,956 | 0,870 |
88 | 0,962 | 0,925 | 0,955 | 0,877 |
89 | 0,964 | 0,929 | 0,955 | 0,885 |
90 | 0,967 | 0,935 | 0,955 | 0,895 |
91 | 0,970 | 0,941 | 0,960 | 0,905 |
92 | 0,973 | 0,948 | 0,964 | 0,916 |
93 | 0,977 | 0,954 | 0,969 | 0,926 |
94 | 0,980 | 0,961 | 0,973 | 0,937 |
95 | 0,983 | 0,967 | 0,978 | 0,947 |
96 | 0,987 | 0,974 | 0,982 | 0,958 |
97 | 0,990 | 0,980 | 0,987 | 0,968 |
98 | 0,993 | 0,987 | 0,991 | 0,979 |
99 | 0,997 | 0,993 | 0,996 | 0,989 |
100 | 1,000 | 1,000 | 1,000 | 1,000 |