Algemeen
Algemeen
1. Inleiding
§ 1. Deze circulaire handelt over het ontstaan van de douaneschuld, de invordering van de douaneschuld, het tenietgaan van de douaneschuld en de assimilatie van deze begrippen met de accijns of met accijns gelijkgestelde belastingen evenals met de btw en dit bij invoer en bij uitvoer.
2. Gebruikte initiaalwoorden
§ 2. Voor de toepassing van deze circulaire worden de volgende letterwoorden gebruikt:
a) DWU: douanewetboek van de Unie, gepubliceerd in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PBEU L 269 van 10 oktober 2013) (van toepassing vanaf 1 mei 2016);
b) DWU DA: gedelegeerde handelingen van het douanewetboek van de Unie, opgenomen in de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PBEU L 343 van 29 december 2015) (van toepassing vanaf 1 mei 2016);
c) DWU IA: uitvoeringshandelingen van het douanewetboek van de Unie, opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PBEU L 343 van 29 december 2015) (van toepassing vanaf 1 mei 2016);
d) CDW: communautair douanewetboek, gepubliceerd in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PBEG L 302 van 19 oktober 1992) (van toepassing vóór 1 mei 2016);
e) AWDA: Algemene Wet inzake Douane en Accijnzen (B.S. van 21 september 1977).
3. Definities
§ 3. Voor de toepassing van deze circulaire verstaat men onder:
1) douaneautoriteiten: de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving;
2) douanewetgeving: het geheel van wetgeving bestaande uit de volgende elementen:
a) het DWU en de op niveau van de Unie of op nationaal niveau vastgestelde bepalingen ter aanvulling of uitvoering ervan,
b) het gemeenschappelijk douanetarief,
c) de wetgeving betreffende de instelling van een Unieregeling inzake douanevrijstellingen,
d) internationale overeenkomsten houdende douanevoorschriften, voor zover deze van toepassing zijn in de Unie;
3) persoon: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend;
4) marktdeelnemer: de persoon die zich in het kader van zijn bedrijfsvoering bezighoudt met activiteiten die onder de douanewetgeving vallen;
5) douaneaangifte: de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt om goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen, in voorkomend geval met opgave van eventuele specifieke procedures die moeten worden toegepast;
6) aangifte tot wederuitvoer: de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt om niet-Uniegoederen, met uitzondering van die zich onder de regeling vrije zone bevinden of die in tijdelijke opslag zijn, buiten het douanegebied van de Unie te brengen;
7) aangever: de persoon die in eigen naam een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte of deze kennisgeving wordt ingediend;
8) douaneregeling: één van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig het DWU
kunnen worden geplaatst:
a) in het vrije verkeer brengen;
b) bijzondere regelingen;
c) uitvoer;
9) tijdelijke opslag: de toestand van tijdelijk onder douanetoezicht opgeslagen niet-Uniegoederen tussen het moment waarop zij bij de douane zijn aangebracht en het moment waarop zij onder een douaneregeling zijn geplaatst of zijn wederuitgevoerd;
10) douaneschuld: de verplichting van een persoon tot betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat uit hoofde van de geldende douanewetgeving verschuldigd is;
11) schuldenaar: elke persoon die een douaneschuld verschuldigd is;
12) invoerrecht: het douanerecht dat bij de invoer van goederen verschuldigd is;
13) uitvoerrecht: het douanerecht dat bij de uitvoer van goederen verschuldigd is;
14) Uniegoederen: goederen behorende tot één van de volgende categorieën:
a) goederen die geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Unie zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie;
b) goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht;
c) goederen die in het douanegebied van de Unie zijn verkregen of vervaardigd, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld onder punt b), hetzij uit goederen als bedoeld onder de punten a) en b);
15) niet-Uniegoederen: andere dan de onder punt 14) hierboven bedoelde goederen of goederen die de douanestatus van Uniegoederen hebben verloren;
16) vrijgave van goederen: terbeschikkingstelling door de douaneautoriteiten van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;
17) douanetoezicht: de activiteiten die door de douaneautoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn;
18) terugbetaling: de teruggave van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten die zijn voldaan;
19) kwijtschelding: ontheffing van de verplichting tot betaling van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten die niet zijn voldaan;
20) veredelingsproducten: onder een veredelingsregeling geplaatste goederen die veredeld zijn;
21) veredeling: één van de onderstaande handelingen:
a) de bewerking van goederen, met inbegrip van het monteren, het assembleren en het aanpassen ervan aan andere goederen;
b) de verwerking van goederen;
c) de vernietiging van goederen;
d) de herstelling van goederen, met inbegrip van revisie en afstelling;
e) het gebruik van goederen die zelf niet meer in de veredelingsproducten voorkomen, maar die de vervaardiging van deze producten mogelijk maken of vergemakkelijken, ook indien zij tijdens dit proces geheel of gedeeltelijk verdwijnen (bij de productie gebruikte hulpmiddelen);
22) boeking: de berekening door de douaneautoriteiten van elk bedrag aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, zodra deze autoriteiten over de nodige gegevens beschikken, en de registratie ervan door deze autoriteiten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienst doet;
23) ATA-overeenkomst: de douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen, gedaan te Brussel op 6 december 1961;
24) overeenkomst van Istanbul: de overeenkomst inzake tijdelijke invoer, gedaan te Istanbul op 26 juni 1990;
25) derde land: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie;
26) douanekantoor van bestemming: het douanekantoor waar de onder een regeling douanevervoer geplaatste goederen worden aangebracht om de regeling te beëindigen;
27) aanzuiveringstermijn: de termijn waarbinnen goederen die onder een bijzondere regeling zijn geplaatst, met uitzondering van douanevervoer, of veredelingsproducten onder een volgende douaneregeling moeten worden geplaatst, moeten worden vernietigd, uit het douanegebied van de Unie moeten worden gebracht of de voorgeschreven bijzondere bestemming moeten krijgen. In het geval van passieve veredeling is de aanzuiveringstermijn de termijn waarbinnen tijdelijk uitgevoerde goederen in de vorm van veredelingsproducten opnieuw in het douanegebied van de Unie kunnen worden ingevoerd en in het vrije verkeer worden gebracht, teneinde in aanmerking te kunnen komen voor volledige of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten;
28) actieve veredeling EX/IM: de uitvoer van uit equivalente goederen verkregen veredelingsproducten
in het kader van de regeling actieve veredeling voorafgaand aan de invoer van de goederen die zij vervangen zoals bedoeld in artikel 223, lid 2, onder c), van het DWU;
29) actieve veredeling IM/EX: de invoer van niet-Uniegoederen in het kader van de regeling actieve veredeling voorafgaand aan de uitvoer van veredelingsproducten;
30) TIR-overeenkomst: de douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, gedaan te Genève op 14 november 1975;
31) beschikking: elke beslissing welke verband houdt met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor de betrokken persoon of betrokken personen rechtsgevolgen heeft;
32) resten en afval:
a) goederen of producten die zijn ingedeeld als resten en afval in overeenstemming met de gecombineerde nomenclatuur, of
b) in de context van bijzondere bestemming of actieve veredeling, goederen of producten die bij een veredelingshandeling zijn ontstaan, geen of slechts geringe economische waarde hebben en niet kunnen worden gebruikt zonder verdere verwerking.
I. Wettelijke bepalingen
1. Invoerrechten en uitvoerrechten
§ 4. De artikelen 77 t/m 88 van het DWU evenals de artikelen 72 t/m 80 van de DWU DA handelen over het ontstaan van de douaneschuld bij invoer en bij uitvoer en wijzen op:
a) de verschillende gevallen;
b) het tijdstip waarop voor elk geval de douaneschuld ontstaat;
c) de persoon die voor elk geval gehouden is tot betaling van de douaneschuld;
d) de algemene regels voor de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten;
e) de bijzondere regels voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten;
f) de plaats waar de douaneschuld ontstaat en de termijnen voor vaststelling van deze plaats. Deze bepalingen worden uiteengezet in de §§ 20 t/m 65 en 67 t/m 79.
Het artikel 168 van de DWU DA betreft de berekening van het bedrag aan invoerrechten in bepaalde gevallen van actieve veredeling (zie § 66).
§ 5. De artikelen 101 t/m 115 van het DWU evenals de artikelen 87 en 88 van de DWU DA behandelen de invordering van het bedrag van de douaneschuld en wijzen op:
a) de vaststelling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten;
b) de mededeling van de douaneschuld, alsook de vrijstelling ervan;
c) de verjaringstermijnen van de douaneschuld;
d) de boeking en het tijdstip ervan;
e) de termijnen en wijzen van betaling.
Deze bepalingen worden uiteengezet in de §§ 80 t/m 88, 93 t/m 111 en 119 t/m 138.
§ 6. De artikelen 89 t/m 91 van de DWU DA beschrijven de verschillende gevallen waarin de betalingstermijn van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt geschorst (zie de §§ 112 t/m 118).
§ 7. De artikelen 124 t/m 126 van het DWU hebben betrekking op het tenietgaan van de douaneschuld (zie de §§ 139 t/m 145 en 147).
Het artikel 103 van de DWU DA bevat nadere bepalingen over de situaties die worden beschouwd als een verzuim zonder werkelijke gevolgen voor het juist functioneren van de douaneregeling (zie § 146).
§ 8. Het artikel 165 van de DWU IA betreft de wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten bij het ontstaan van een douaneschuld (zie de §§ 89 t/m 92).
§ 9. In de AWDA wordt in de artikelen 2 en 3 verwezen naar vorengenoemde Uniewetgeving.
2. Accijns en gelijkgestelde belastingen
2.1. Opeisbaarheid
§ 10. De artikelen 3, 5, § 1, 7° en 6, §§ 1 en 2 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen handelen over de opeisbaarheid van de accijns bij invoer van de accijnsgoederen zoals de energieproducten en elektriciteit, alcohol en alcoholhoudende dranken en tabaksfabricaten (Boekwerk Accijns/Bewegingen - D.I. 720) (zie § 157).
§ 11. De artikelen 4, 6 en 10 van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie handelen over de inning van de accijns bij invoer van alcoholvrije dranken en koffie (Boekwerk Accijns/Alcoholvrije dranken en koffie - D.I. 741/742) (zie § 158).
§ 12. Het artikel 369, 12° van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur handelt over inning van de verpakkingsheffing bij de invoer van dranken verpakt in individuele drankverpakkingen (Circulaire 2017/C/55 betreffende het boekwerk verpakkingsheffing – D.I.730) (zie § 159).
2.2. Boeking en betalingstermijnen
§ 13. De artikelen 2 en 3 van het ministerieel besluit van 27 februari 1979 inzake douane en accijnzen hebben betrekking op de boeking en de betalingstermijnen van de bij invoer verschuldigde accijns (Wetboek D.A. - Boek I - Deel IV) (zie § 160).
§ 14. Het ministerieel besluit van 29 december 1992 waarbij uitstel wordt verleend voor de betaling van de accijns, laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 24 september 2012, bepaalt de voorwaarden om een langere betalingstermijn te bekomen dan de termijn die is vastgesteld door het in § 13 hiervoor bedoelde besluit (Boekwerk Accijns / Bewegingen - D.I. 720) (zie § 161).
2.3. Vernietiging
§ 15. Artikel 306 van de AWDA heeft betrekking op de kwijtschelding van de accijnsrechten (Wetboek D.A.
- Boek I - Deel I) (zie de §§ 162 en 163).
3. Belasting over de toegevoegde waarde
3.1. Belastbaar feit en opeisbaarheid van de btw
§ 16. Artikel 3 van het Btw-Wetboek onderwerpt de invoer van goederen in België aan de belasting. Artikel 23 van het Btw-Wetboek geeft de definitie van invoer van een goed en de criteria om te bepalen in welke lidstaat van de Gemeenschap[1] de invoer plaatsvindt (zie § 165).
In artikel 24 van het Btw-Wetboek is het tijdstip van het belastbaar feit en van de opeisbaarheid van de belasting bepaald (zie § 165).
3.2. Betaling en betalingstermijnen
§ 17. De artikelen 5 t/m 10 van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde hebben betrekking op het tijdstip van de betaling, op de persoon die gehouden is tot betaling en op de betalingsmodaliteiten (zie § 168).
§ 18. Het ministerieel besluit nr. 6 van 4 maart 1993 waarbij uitstel wordt verleend voor de voldoening van de ter zake van de invoer van goederen verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde regelt het uitstel van betaling (zie § 169).
3.3. Vernietiging
§ 19. Artikel 24 van het Btw-Wetboek bepaalt het tijdstip waarop het belastbaar feit inzake btw plaatsvindt en de belasting opeisbaar wordt. Uit die bepaling kunnen de regels worden afgeleid die inzake btw van toepassing zijn bij de vernietiging van goederen (zie § 172).
II. Douane
1. Ontstaan van de douaneschuld
§ 20. In dit hoofdstuk worden de gevallen weergegeven waarin een douaneschuld ontstaat waarbij telkens het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat en de schuldenaar ervan worden vermeld.
1.1. Douaneschuld bij invoer
1.1.1. In het vrije verkeer brengen en tijdelijke invoer
§ 21. Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen onder één van de volgende douaneregelingen worden geplaatst:
a) in het vrije verkeer brengen (ook onder de voorschriften inzake bijzondere bestemming);
b) tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten.
1.1.1.1. In het vrije verkeer brengen (ook onder de voorschriften inzake bijzondere bestemming)
§ 22. Een douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard.
Schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening
de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar.
Indien een douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de invoerrechten geheel of gedeeltelijk niet worden geïnd, is de persoon die de voor het opstellen van de aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt en wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.
§ 23. Indien meerdere personen schuldenaar zijn van het bedrag aan invoerrechten dat overeenkomt met één douaneschuld, zijn zij gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dat bedrag.
1.1.1.2. Tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten
§ 24. Het bedrag aan invoerrechten voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten zijn geplaatst, is 3 % van het bedrag aan invoerrechten dat over die goederen zou zijn geheven indien deze op de datum waarop zij onder de regeling tijdelijke invoer werden geplaatst, in het vrije verkeer zouden zijn gebracht.
Dit bedrag is verschuldigd per maand of maanddeel dat de goederen zich onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten hebben bevonden.
Het bedrag aan invoerrechten mag niet hoger zijn dan het bedrag dat zou zijn geheven indien de betrokken goederen op de datum waarop zij onder de regeling tijdelijke invoer werden geplaatst, in het vrije verkeer zouden zijn gebracht.
§ 25. Het bedrag aan invoerrechten moet bepaald worden op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de goederen op de datum waarop zij onder de regeling tijdelijke invoer werden geplaatst.
Het bedrag is verschuldigd wanneer de regeling wordt aangezuiverd (bijvoorbeeld bij wederuitvoer van de goederen).
§ 26. De regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten wordt toegestaan voor goederen die niet voldoen aan alle relevante voorschriften voor volledige vrijstelling van invoerrechten op voorwaarde dat het verschuldigde bedrag aan invoerrechten wordt betaald nadat de regeling is aangezuiverd.
De regeling wordt geacht te zijn aangezuiverd indien de goederen onder een volgende douaneregeling worden geplaatst, het douanegebied van de Unie verlaten, vernietigd zijn zonder afvalresten of aan de staat worden afgestaan. Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is dus het tijdstip waarop de regeling wordt aangezuiverd (dit is het tijdstip van aanvaarding van een douaneaangifte of van enig ander document indien de regeling wordt aangezuiverd door vernietiging van de goederen of door afstand aan de staat, of het tijdstip waarop de goederen het douanegebied van de Unie verlaten).
§ 27. De douaneautoriteiten stellen de termijn vast waarbinnen de goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst, wederuitgevoerd moeten worden of onder een volgende douaneregeling moeten worden geplaatst. Deze termijn moet lang genoeg zijn om het doel van het toegestane gebruik te bereiken.
De maximale termijn gedurende welke goederen zich voor dezelfde doeleinden en onder de verantwoordelijkheid van dezelfde vergunninghouder onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden, bedraagt 24 maanden (of langer, in uitzonderlijke omstandigheden en indien de vergunninghouder een gerechtvaardigde aanvraag daartoe indient), ook als de regeling werd aangezuiverd door de goederen onder een andere bijzondere regeling te plaatsen en ze vervolgens opnieuw onder de regeling tijdelijke invoer te plaatsen. Indien de regeling niet wordt aangezuiverd binnen deze 24 maanden voor dezelfde vergunninghouder, of binnen de in de vergunning voorziene termijn, ontstaat voor deze goederen een douaneschuld door niet-naleving.
§ 28. Bij tijdelijke invoer is de schuldenaar de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar.
Indien een douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de invoerrechten geheel of gedeeltelijk niet worden geïnd, is de persoon die de voor het opstellen van de aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt en wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.
§ 29. Indien meerdere personen schuldenaar zijn van het bedrag aan invoerrechten dat overeenkomt met één douaneschuld, zijn zij gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dat bedrag.
§ 30. Hieronder is een voorbeeld opgenomen voor de berekening van het te betalen bedrag aan invoerrechten voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten zijn geplaatst:
Goederen werden onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten geplaatst op 2 januari 2019. Ze werden wederuitgevoerd op 4 maart 2019 en de regeling werd aangezuiverd door de berekening van de rechten in overeenstemming met de bepalingen van § 24.
Berekening van de rechten op de dag waarop de goederen onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling werden geplaatst (d.i. 2 januari 2019):
- waarde goederen 12.000,00 EUR x tarief douanerechten 6% = 720 EUR
- 720 EUR x 3% = 21,60 EUR voor elke maand
Om het aantal maanden te berekenen tijdens dewelke de goederen onder de regeling waren geplaatst (d.i. van 2 januari 2019 tot 5 maart 2019) moet de volgende berekening in kalenderdagen worden gemaakt: januari:29 dagen
februari:28 dagen maart:4 dagen TOTAAL:61 dagen
- 61 dagen/30 dagen (aantal dagen opgevat als een maand) = 2 maand + 1dag = 3 maanden in totaal Te betalen: 3 maanden x 21,60 EUR = 64,80 EUR
1.1.2. Bijzondere bepalingen betreffende goederen die niet van oorsprong zijn
§ 31. Indien er een verbod geldt op terugbetaling of kwijtschelding of vrijstelling van invoerrechten voor niet van oorsprong zijnde goederen die worden gebruikt voor de vervaardiging van producten waarvoor een bewijs van oorsprong wordt afgegeven of opgesteld in het kader van een preferentiële regeling tussen de Unie en bepaalde landen of gebieden dan wel groepen van landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie, ontstaat een douaneschuld bij invoer ten aanzien van die niet van oorsprong zijnde goederen door de aanvaarding van de aangifte tot wederuitvoer voor de betrokken producten.
§ 32. Indien een douaneschuld ontstaat overeenkomstig § 31, wordt het met die schuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten vastgesteld alsof het een douaneschuld betreft die is ontstaan door de aanvaarding, op dezelfde datum, van de douaneaangifte voor het vrije verkeer van de niet van oorsprong zijnde goederen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van de betrokken producten, ter beëindiging van de regeling actieve veredeling.
§ 33. Een douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard.
Schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar.
Indien een douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de invoerrechten geheel of gedeeltelijk niet worden geïnd, is de persoon die de voor het opstellen van de aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt en wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.
Bij niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 van het DWU is evenwel de persoon die de aangifte tot wederuitvoer doet, schuldenaar. In geval van indirecte vertegenwoordiging, is de persoon voor wiens rekening de aangifte wordt gedaan eveneens schuldenaar.
§ 34. Indien meerdere personen schuldenaar zijn van het bedrag aan invoerrechten dat overeenkomt met één douaneschuld, zijn zij gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dat bedrag.
1.1.3. Ontstaan van douaneschuld door niet-naleving
§ 35. Ten aanzien van aan invoerrechten onderworpen goederen ontstaat een douaneschuld bij invoer door niet-naleving van:
a) één van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie, de onttrekking van dergelijke goederen aan douanetoezicht, of het verkeer, de veredeling, de opslag, de tijdelijke opslag, de tijdelijke invoer of de verwijdering van dergelijke goederen binnen dat douanegebied;
b) één van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende de bijzondere bestemming van goederen binnen het douanegebied van de Unie; of
c) één van de voorwaarden voor de plaatsing van niet-Uniegoederen onder een douaneregeling of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen.
Voorbeelden
1° Toepassing van § 35, onder a)
Indien goederen onder de regeling douanevervoer worden onttrokken aan douanetoezicht (bijvoorbeeld door diefstal van alle of sommige goederen) ontstaat een douaneschuld op het tijdstip waarop zij werden onttrokken aan het douanetoezicht, volgens de algemene regels voor de berekening van het bedrag aan rechten die van toepassing waren op de betrokken goederen op het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan.
2° Toepassing van § 35, onder b)
De houder van een vergunning bijzondere bestemming is verplicht de goederen te gebruiken voor de
doeleinden die zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of van het verlaagde recht. Indien vervolgens wordt vastgesteld dat de goederen niet werden gebruikt voor de in de vergunning vastgestelde doeleinden binnen de erin bepaalde termijn, ontstaat een douaneschuld wegens de niet- naleving van deze verplichting.
§ 36. Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is:
a) het ogenblik waarop niet of niet langer wordt voldaan aan de verplichting waarvan de niet-naleving de douaneschuld doet ontstaan, of
b) het ogenblik waarop een douaneaangifte voor de plaatsing van goederen onder een douaneregeling wordt aanvaard, indien achteraf blijkt dat in feite niet was voldaan aan een voorwaarde voor de plaatsing onder de regeling of de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht uit hoofde van de bijzondere bestemming van de goederen.
Voorbeelden
1° De verplichting om binnen een bepaalde termijn een bijzondere regeling aan te zuiveren (geval van § 36, onder a))
De aanzuiveringstermijn is de termijn waarbinnen goederen die onder een bijzondere regeling zijn geplaatst (met uitzondering van douanevervoer) of veredelingsproducten onder een volgende douaneregeling moeten worden geplaatst, moeten worden vernietigd, uit het douanegebied van de Unie moeten worden gebracht of de voorgeschreven bijzondere bestemming moeten krijgen.
Bijvoorbeeld als de regeling actieve veredeling niet wordt aangezuiverd binnen een bepaalde termijn, ontstaat een douaneschuld op de eerste dag na het verstrijken van de gestelde termijn (behalve indien de termijn werd verlengd). De regels voor de berekening van de douaneschuld zijn als volgt:
voor de verwerkte goederen (na de actieve veredeling) zullen de algemene regels voor de berekening van het bedrag van rechten gelden (zie de §§ 53 t/m 55) maar de bijzondere regels van § 64 zullen toegepast worden om een ontwijking van de tariefmaatregelen beschreven in artikel 56, lid 2, onder h) van het DWU te voorkomen.
2° De verplichting om de aanzuiveringsafrekening voor de regeling in te dienen (geval van § 36, onder a)) Indien de vergunninghouder niet voldoet aan de verplichting om de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn in te dienen, ontstaat een douaneschuld op de eerste dag na de datum die als uiterste datum voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening is vastgesteld.
De verplichting om een aanzuiveringsafrekening voor de regeling in te dienen, heeft betrekking op de regeling actieve veredeling IM/EX, de regeling actieve veredeling EX/IM zonder de gestandaardiseerde inlichtingenuitwisseling en de regeling bijzondere bestemming.
3° De verplichting om de aanzuiveringsafrekening voor de regeling binnen de termijn in te dienen (geval van
§ 36, onder a))
Voor actieve veredeling: indien de aanzuiveringsafrekening voor de regeling niet wordt ingediend binnen de termijn, ontstaat de douaneschuld op de eerste dag volgend op de datum die als uiterste datum voor het indienen van de afrekening is vastgesteld.
De regels voor de berekening van de douaneschuld zijn:
voor veredelingsproducten: de algemene regel of een bijzondere regel om ontwijking van de in artikel 56, lid 2, onder h) van het DWU bedoelde tariefmaatregelen te voorkomen.
De douaneschuld wordt berekend op de totale waarde van de onder de regeling geplaatste goederen waarvoor de aanzuiveringsperiode is verstreken, alsof de regeling niet correct werd beëindigd.
Voor de regeling bijzondere bestemming: als de aanzuiveringsafrekening voor de regeling niet binnen de termijn wordt ingediend, ontstaat een douaneschuld op de eerste dag volgend op de uiterste datum voor het indienen van de afrekening.
4° Verkeerde tariefindeling van onder een bijzondere regeling geplaatste goederen (geval van § 36, onder b)) (niet alle situaties van verkeerde tariefindelingen worden hierdoor gedekt; er kunnen uitzonderingen bestaan).
De vergunning voor een bijzondere regeling (bijvoorbeeld actieve veredeling) bevat een tariefpost dat vermeldt welk type goederen onder de regeling mag worden geplaatst. Als de goederen niet opgenomen zijn in de vergunning, werden ze ten onrechte onder de regeling geplaatst en ontstaat er een douaneschuld voor dat type van goederen omwille van niet-naleving van de voorwaarden van de vergunning.
Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte voor het plaatsen van de goederen onder de regeling indien vervolgens blijkt dat aan een voorwaarde of verplichting voor het plaatsen van de goederen onder die regeling niet werd voldaan.
5° Voorwaarde betreffende de doeleinden van onder de regeling tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten geplaatste goederen (geval van § 36, onder b))
De goederen worden geplaatst onder tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten,
bestemd voor bijvoorbeeld een tentoonstelling zonder handelskarakter. Er wordt vastgesteld dat de goederen werden gebruikt voor andere doeleinden, in tegenstelling tot de in de vergunning bepaalde voorwaarde.
Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte voor het plaatsen van de goederen onder de regeling tijdelijke invoer.
De douaneschuld wordt berekend volgens de algemene regels. Het bedrag aan invoerrechten wordt bepaald op basis van die algemene regels voor de berekening van de rechten die van toepassing waren op de betrokken goederen op de dag waarop ze onder de regeling werden geplaatst.
§ 37. In de § 35, onder a) en b), bedoelde gevallen is de schuldenaar:
a) eenieder die de betrokken verplichtingen diende na te komen[2];
b) eenieder die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan en die handelde voor rekening van de persoon die de verplichting diende na te komen, of die deelnam aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde;
c) eenieder die de betrokken goederen heeft verworven of deze onder zich heeft gehad en die op het ogenblik waarop hij de goederen verwierf of ontving, wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan.
§ 38. In de § 35, onder c), bedoelde gevallen is de schuldenaar de persoon die dient te voldoen aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder een douaneregeling, voor de douaneaangifte van de onder die douaneregeling geplaatste goederen, of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen.
Indien een douaneaangifte voor één van de in § 35, onder c), bedoelde douaneregelingen wordt opgesteld en aan de douaneautoriteiten gegevens worden verstrekt die vereist zijn krachtens de douanewetgeving betreffende de plaatsing van goederen onder die douaneregeling, en de invoerrechten ten gevolge daarvan geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, is de persoon die de voor de opstelling van de douaneaangifte benodigde gegevens heeft verstrekt en die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.
1.1.4. Aftrek van een bedrag aan reeds betaalde invoerrechten
§ 39. Indien overeenkomstig § 35 een douaneschuld ontstaat ten aanzien van goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming, wordt het bij het in het vrije verkeer brengen betaalde bedrag aan invoerrechten op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht.
De eerste alinea is van toepassing indien een douaneschuld ontstaat ten aanzien van de resten en afval die het resultaat zijn van de vernietiging van dergelijke goederen.
§ 40. Indien overeenkomstig § 35 een douaneschuld ontstaat ten aanzien van goederen die onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten zijn geplaatst, wordt het onder de regeling voor de gedeeltelijke vrijstelling betaalde bedrag aan invoerrechten op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht.
Voorbeeld
Goederen worden onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten geplaatst. Na 6 maanden wordt de regeling aangezuiverd door een aangifte voor wederuitvoer en de gedeeltelijke rechten worden betaald.
Vervolgens wordt vastgesteld dat de goederen het douanegebied van de Unie niet hebben verlaten. Bijgevolg ontstaat een douaneschuld op grond van § 35.
De douaneschuld ontstaat op het ogenblik dat de niet-naleving van de voorwaarden wordt vastgesteld.
Het bedrag aan invoerrechten, betaald onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke
vrijstelling, wordt op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht (zie § 40).
1.2. Douaneschuld bij uitvoer
1.2.1. Uitvoer en passieve veredeling
§ 41. Een douaneschuld bij uitvoer ontstaat indien goederen die aan uitvoerrechten zijn onderworpen, onder de regeling uitvoer of de regeling passieve veredeling worden geplaatst.
§ 42. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard.
§ 43. Schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar (dit geldt niet voor passieve veredeling!).
Indien een douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de uitvoerrechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, is de persoon die de voor de aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt en die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.
§ 44. Indien meerdere personen schuldenaar zijn van het bedrag aan uitvoerrechten dat overeenkomt met één douaneschuld, zijn zij gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dat bedrag.
1.2.2. Ontstaan van douaneschuld door niet-naleving
§ 45. Ten aanzien van aan uitvoerrechten onderworpen goederen ontstaat een douaneschuld bij uitvoer door niet-naleving van:
a) één van de in de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het uitgaan van de goederen;
b) de voorwaarden waarop de goederen het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten.
§ 46. Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is:
a) het tijdstip waarop de goederen het douanegebied van de Unie daadwerkelijk verlaten zonder douaneaangifte;
b) het tijdstip waarop de goederen een andere bestemming bereiken dan die op grond waarvan zij het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten;
c) indien de douaneautoriteiten het onder b) bedoelde tijdstip niet kunnen bepalen, het tijdstip waarop de termijn verstrijkt waarbinnen het bewijs moest worden geleverd dat aan de voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling is voldaan.
§ 47. In de in § 45, onder a), genoemde gevallen is de schuldenaar:
a) eenieder die de betrokken verplichtingen diende na te komen;
b) eenieder die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan de verplichting ter zake niet was voldaan en die handelde namens de persoon die de verplichting diende na te komen;
c) eenieder die heeft deelgenomen aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde, en die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat geen douaneaangifte was ingediend, ofschoon een dergelijke aangifte wel had moeten worden ingediend.
§ 48. In de in § 45, onder b), genoemde gevallen is schuldenaar eenieder die moet voldoen aan de voorwaarden waaronder de goederen het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten.
1.3. Gemeenschappelijke bepalingen voor douaneschuld bij invoer en uitvoer
1.3.1. Verboden en beperkingen
§ 49. De douaneschuld bij invoer of uitvoer ontstaat ook voor goederen waarvoor:
- een verbod op de invoer of uitvoer van toepassing is;
- een beperking van de invoer of de uitvoer geldt.
§ 50. Er ontstaat echter geen douaneschuld:
a) bij het op illegale wijze binnenbrengen in het douanegebied van de Unie van vals geld;
b) bij het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie van verdovende middelen en psychotrope stoffen, tenzij deze die streng gecontroleerd worden door de bevoegde autoriteiten met het oog op hun gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden.
§ 51. Voor de toepassing van sancties op inbreuken op de douanewetgeving wordt de douaneschuld toch geacht te zijn ontstaan indien invoer- of uitvoerrechten of het bestaan van een douaneschuld als grondslag dienen voor de vaststelling van sancties.
1.3.2. Meerdere schuldenaren
§ 52. Indien meerdere personen schuldenaar zijn van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met één douaneschuld, zijn zij gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dat bedrag.
Als één van de schuldenaren dit bedrag betaalt, dan verdwijnt de douaneschuld en hoeven de andere schuldenaren bijgevolg niet meer te betalen.
1.3.3. Algemene regels voor de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten – Tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan
§ 53. Het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vastgesteld op basis van de regels voor de berekening van de rechten die van toepassing waren op het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan.
§ 54. Indien het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt dat tijdstip geacht het tijdstip te zijn waarop de douaneautoriteiten vaststellen dat de goederen zich in een situatie bevinden die een douaneschuld heeft doen ontstaan.
Indien uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikken, evenwel blijkt dat de douaneschuld vroeger is ontstaan dan op het tijdstip waarop zij tot die vaststelling kwamen, wordt de douaneschuld geacht te zijn ontstaan op het vroegste tijdstip waarop het bestaan van die situatie kan worden vastgesteld.
§ 55. De bepalingen van de §§ 53 en 54 zijn niet van toepassing op de gevallen die zijn opgenomen in de
§§ 56 t/m 70. Daarvoor gelden bijzondere regels voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten.
1.3.4. Bijzondere regels voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten
1.3.4.1. Kosten voor opslag of gebruikelijke behandelingen
§ 56. Indien voor onder een douaneregeling of in tijdelijke opslag geplaatste goederen in het douanegebied van de Unie kosten voor opslag of gebruikelijke behandelingen zijn ontstaan, worden deze kosten of de waardevermeerdering niet in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten voor zover de aangever afdoende bewijs van het bestaan van die kosten levert.
De douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van niet-Uniegoederen die bij de behandelingen zijn gebruikt, worden echter wel in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten.
Voorbeeld
Op 5 november 2019 worden 1.000 flessen alcoholvrije dranken van 1,5 liter met een waarde van
750 EUR (CIF) (eenheidsprijs: 0,75 EUR/fles), ingevoerd vanuit de Verenigde Staten en in tijdelijke opslag geplaatst.
Op 25 november 2019 stellen de douaneautoriteiten vast dat een deel van de goederen (200 flessen) was verdwenen. Bijgevolg is op dat tijdstip een douaneschuld ontstaan.
De aangever heeft aangetoond dat de opslagkosten voor de goederen voor de periode van 5 tot 25 november 2019 300 EUR bedroegen.
De douaneschuld wordt enkel berekend op de waarde van de goederen en niet op de opslagkosten. Berekening van de douaneschuld voor de verdwenen goederen:
a) hoeveelheid: 200 flessen
b) douanewaarde: 200 x 0,75 = 150 EUR (opslagkosten niet in aanmerking genomen)
c) land van oorsprong: Verenigde Staten
d) tariefindeling: 2202 1000
e) tarief van invoerrechten: 9,6 % Douaneschuld: 150 x 9,6 % = 14,40 EUR.
1.3.4.2. Wijzigingen in de tariefindeling van goederen
§ 57. Indien de tariefindeling van onder een douaneregeling geplaatste goederen verandert als gevolg van gebruikelijke behandelingen in het douanegebied van de Unie, wordt op verzoek van de aangever de oorspronkelijke tariefindeling voor de onder deze regeling geplaatste goederen toegepast.
§ 58. In specifieke gevallen, wordt het bedrag aan invoerrechten bepaald zonder een daartoe strekkend verzoek van de aangever, teneinde ontduiking van tariefmaatregelen als bedoeld in artikel 56, lid 2, onder
h) van het DWU te voorkomen.
Voorbeeld
Op 10 oktober 2019 worden uit Rusland ingevoerde goederen (‘melk in een tank’) opgeslagen in een
douane-entrepot (goederencode: 0401 1090; hoeveelheid: 20.000 kg; waarde: 10.500 EUR (CIF)).
De goederen wijzigden als gevolg van gebruikelijke behandelingen (overhevelen in detailhandelsverpakkingen van 1,5 liter) naar ‘melk in detailhandelsverpakking van 1,5 l’ (goederencode: 0401 1010; tarief: 13,8 EUR/100 kg/net) en werden in het vrije verkeer gebracht op 31 oktober 2019.
De aangever diende een verzoek in om de oorspronkelijke tariefindeling van de goederen toe te passen voor de in het douane-entrepot opgeslagen goederen.
De wijzigingen als gevolg van de gebruikelijke behandelingen werden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de douaneschuld:
a) hoeveelheid: 20.000 kg netto
b) douanewaarde: 10.500 EUR (kosten voor opslag en gebruikelijke behandelingen niet in aanmerking genomen)
c) land van oorsprong: Rusland
d) tariefindeling: 0401 1090 00 (niet 0401 1010 00)
e) tarief van invoerrechten: 12,9 EUR/100 kg/net (niet 13,8 EUR/100 kg/net) Douaneschuld: 20.000/100 x 12,9 = 2.580,00 EUR.
1.3.4.3. Toepassing van een gunstige tariefbehandeling en vrijstelling van rechten
§ 59. Indien de douanewetgeving in een gunstige tariefbehandeling, een ontheffing of een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoer- of uitvoerrechten voorziet overeenkomstig artikel 56, lid 2, onder d) tot en met g), de artikelen 203, 204, 205 en 208 of de artikelen 259 tot en met 262 van het DWU, dan wel overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, is die gunstige tariefbehandeling, ontheffing of vrijstelling ook van toepassing indien een douaneschuld ontstaat overeenkomstig de §§ 35 t/m 38 of 45 t/m 48, mits het verzuim dat tot het ontstaan van de douaneschuld heeft geleid, geen poging tot bedrog inhield.
§ 60. In elke specifiek geval moeten de douaneautoriteiten beoordelen of het verzuim, dat tot het ontstaan van de douaneschuld heeft geleid, een poging tot fraude is, rekening houdend met de ervaring van de marktdeelnemer, de complexiteit van de wetgeving met betrekking tot een bepaalde regeling en een bepaald soort goederen, de frequentie van gelijkaardig verzuim en alle andere omstandigheden en criteria die van invloed kunnen zijn op de beoordeling of het verzuim al dan niet een poging tot bedrog betreft.
Bijgevolg moeten de douaneautoriteiten de noodzakelijke documentatie over dergelijk verzuim bewaren.
1.3.4.4. Aftrek van een bedrag aan reeds betaalde invoerrechten
§ 61. Zie daartoe de bepalingen van de §§ 39 en 40.
1.3.4.5. Veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling passieve veredeling of voor vervangende producten
§ 62. Indien een douaneschuld is ontstaan voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling passieve veredeling of vervangende producten als bedoeld in artikel 261, lid 1 van het DWU wordt het bedrag aan invoerrechten berekend op basis van de kosten van de buiten het douanegebied van de Unie verrichte veredeling.
Voorbeeld
Douanewaarde van de wederingevoerde goederen na passieve veredeling: 150.000 EUR Statistische waarde van de tijdelijk uitgevoerde goederen: 100.000 EUR
Tarief voor de wederingevoerde producten: 3%
Berekening van de invoerrechten: (150.000 – 100.000) x 3% = 1.500 EUR
§ 63. Wanneer een specifiek invoerrecht moet worden toegepast op veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling passieve veredeling of op vervangende producten, wordt het bedrag hiervan berekend op basis van de douanewaarde van de veredelingsproducten op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer, verminderd met de statistische waarde van de overeenkomstige tijdelijk uitgevoerde goederen op het tijdstip waarop deze onder de regeling passieve veredeling zijn geplaatst, vermenigvuldigd met het toepasselijke invoerrecht voor de veredelingsproducten of de vervangende producten, gedeeld door de douanewaarde van de veredelingsproducten of de vervangende producten.
Voorbeeld
Douanewaarde van de wederingevoerde goederen na passieve veredeling (veredelingsproducten): 400 EUR/t
Statistische waarde van de tijdelijk uitgevoerde goederen: 200 EUR Tarief voor de wederingevoerde producten: 420 EUR/t
Berekening van de invoerrechten: (400 – 200 EUR) x 420/400 EUR = 210 EUR
1.3.4.6. Veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling
§ 64. Indien een douaneschuld is ontstaan voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling, wordt het met die schuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten op verzoek van de aangever vastgesteld op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen op het tijdstip waarop de douaneaangifte voor die goederen is aanvaard.
§ 65. In specifieke gevallen, wordt het bedrag aan invoerrechten bepaald zonder een daartoe strekkend verzoek van de aangever, teneinde ontduiking van tariefmaatregelen als bedoeld in artikel 56, lid 2, onder
h) van het DWU te voorkomen, wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a) de veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling, worden door de betrokken vergunninghouder rechtstreeks of onrechtstreeks ingevoerd binnen een termijn van één jaar na de wederuitvoer ervan;
b) de goederen zouden, op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte tot plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling, onderworpen zijn geweest aan een landbouwpolitieke of handelspolitieke maatregel, een voorlopig of definitief antidumpingrecht, een compenserend recht, of een vrijwaringsmaatregel of een aanvullend recht dat voortvloeit uit een schorsing van concessies indien zij voor het vrije verkeer waren aangegeven;
c) de economische voorwaarden hoefden niet te worden onderzocht overeenkomstig artikel 166 van de DWU DA.
§ 66. De berekening van het bedrag aan invoerrechten in bepaalde gevallen van actieve veredeling wordt uiteengezet in artikel 168 van de DWU DA.
Wanneer de economische voorwaarden niet hoeven te worden onderzocht en de goederen die bestemd zijn om onder de regeling actieve veredeling te worden geplaatst, onderworpen zouden zijn aan een landbouwpolitieke of handelspolitieke maatregel, een voorlopig of definitief antidumpingrecht, een compenserend recht, een vrijwaringsmaatregel of een aanvullend recht dat voortvloeit uit een schorsing van concessies indien zij werden aangegeven voor het vrije verkeer, wordt het bedrag aan invoerrechten berekend overeenkomstig § 64.
De tweede alinea is niet van toepassing wanneer de economische voorwaarden worden geacht te zijn vervuld in de in artikel 167, lid 1, onder h), i), m), p) of s) van de DWU DA beschreven gevallen.
§ 67. Volgens de bepalingen van de leden 2 t/m 6 van artikel 72 van de DWU DA wordt, met het oog op de vaststelling van het op veredelingsproducten te heffen bedrag aan invoerrechten overeenkomstig § 64, de hoeveelheid onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die geacht wordt aanwezig te zijn in de veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, bepaald door de methode van de hoeveelheidssleutel. In de gevallen waar de methode van de hoeveelheidssleutel niet van toepassing is, geldt de methode van de waardesleutel.
In de onderstaande tabel worden de vorengenoemde methodes nader toegelicht en verduidelijkt met enkele voorbeelden.
De methode van de hoeveelheidssleutel | ||
Artikel | Gevallen waarin deze methode moet toegepast worden | Bepaling van de hoeveelheid |
72, lid 2 a) en 72, lid 3 van de DWU DA | Wanneer bij de veredeling slechts één soort veredelingsproduct ontstaat. | De hoeveelheid onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die geacht wordt aanwezig te zijn in de veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, wordt bepaald door op de totale hoeveelheid van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen het percentage toe te passen dat de veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, vertegenwoordigen in de totale hoeveelheid van de veredelingsproducten die bij de veredeling zijn voortgebracht. |
Voorbeeld van de bepaling van de hoeveelheid onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen Goederen (bentoniet (GN-code: 2508 1000; hoeveelheid: 10.000 kg; waarde: EUR 8.500,00 (CIF)) worden ingevoerd uit Kazakstan en onder de regeling actieve veredeling geplaatst op 3 september 2019. De goederen, gewijzigd ten gevolge van een veredeling door het toevoegen van natriumcarbonaat en veredelingsproducten – bentoniet met natriumcarbonaat (GN-code: 3824 9996; hoeveelheid: 10.100 kg), werden in het vrije verkeer gebracht op 26 oktober 2016. De aangever diende een verzoek in tot toepassing van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte van de betrokken goederen. Voorbeeld 1: één enkel veredelingsproduct |
- Onder actieve veredeling geplaatste niet-Uniegoederen: 100 kg plastic - Veredelingsproduct: 90 kg plastic bekers - Douaneschuld voor 20 kg plastic bekers - Hoeveelheid voor de berekening van de douaneschuld: 20/90 x 100 kg = 22,22 kg Voorbeeld 2: meerdere veredelingsproducten - Onder actieve veredeling geplaatste niet-Uniegoederen: 100 kg plastic - Veredelingsproducten: - 80 kg plastic bekers die 80 kg plastic bevatten - 10 kg sleutelhangers die 10 kg plastic bevatten - 5 kg plastic poppen die 5 kg plastic bevatten - Berekening van de hoeveelheden: - Bekers: 80/95 x 100 kg = 84,21 kg plastic - Sleutelhangers: 10/95 x 100 kg = 10,53 kg plastic - Poppen: 5/95 x 100 kg = 5,26 kg plastic - Douaneschuld voor: - 10 kg bekers - 5 kg poppen - Hoeveelheid voor de berekening van de douaneschuld: - Bekers: 10/80 x 84,21 kg = 10,53 kg - Poppen: 5/5 x 5,26 kg = 5,26 kg - TOTAAL: 15,79 kg | ||
72, leden 2 b) en 4 van de DWU DA | Wanneer bij de veredeling verschillende soorten veredelingsproducten ontstaan en alle samenstellende delen van de onder de regeling geplaatste goederen in elk van die veredelingsproducten terug te vinden zijn. | De hoeveelheid onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die geacht wordt aanwezig te zijn in de veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, wordt bepaald door op de totale hoeveelheid van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen een percentage toe te passen dat wordt berekend door vermenigvuldiging van de volgende factoren: • het percentage dat de veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, vertegenwoordigen in de totale hoeveelheid van de veredelingsproducten van dezelfde soort die bij de veredeling zijn voortgebracht; • het percentage dat de totale hoeveelheid van de veredelingsproducten van dezelfde soort, ongeacht of er al dan niet een douaneschuld is ontstaan, vertegenwoordigt in de totale hoeveelheid van alle veredelingsproducten die bij de veredeling zijn voortgebracht. |
72, lid 5 van de DWU DA | Met de hoeveelheid onder de regeling geplaatste goederen die tijdens de veredeling vernietigd is of verloren is gegaan, met name door verdamping, opdroging, sublimatie of weglekking wordt geen rekening gehouden. |
De methode van de waardesleutel | ||
Artikel | Gevallen waarin deze methode moet toegepast worden | Bepaling van de hoeveelheid |
72, lid 6 van de DWU DA | In de gevallen waar de methode van de hoeveelheidssleutel niet van toepassing is | De hoeveelheid onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die geacht wordt aanwezig te zijn in veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, wordt bepaald door op de totale hoeveelheid van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen een percentage toe te passen dat wordt berekend door vermenigvuldiging |
van de volgende factoren: • het percentage dat de veredelingsproducten waarvoor een douaneschuld is ontstaan, vertegenwoordigen in de totale waarde van de veredelingsproducten van dezelfde soort die bij de veredeling zijn voortgebracht; • het percentage dat de totale waarde van de veredelingsproducten van dezelfde soort, ongeacht of er al dan niet een douaneschuld is ontstaan, vertegenwoordigt in de totale waarde van alle veredelingsproducten die bij de veredeling zijn voortgebracht. | ||
De waarde van de veredelingsproducten wordt bepaald op basis van actuele prijzen af fabriek in het douanegebied van de Unie of, wanneer dergelijke prijzen af fabriek niet kunnen worden vastgesteld, de actuele verkoopprijzen in het douanegebied van de Unie voor identieke of soortgelijke producten. Prijzen tussen partijen die kennelijk met elkaar verbonden zijn of een compensatieregeling met elkaar hebben getroffen, mogen niet worden gebruikt om de waarde van de veredelingsproducten vast te stellen, tenzij wordt vastgesteld dat de prijzen niet worden beïnvloed door de onderlinge verhouding. Wanneer de waarde van de veredelingsproducten niet overeenkomstig de eerste en tweede alinea kan worden vastgesteld, wordt zij op een andere redelijke wijze vastgesteld. |
1.3.4.7. Toepassing van de bepalingen betreffende de regeling bijzondere bestemming op veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van actieve veredeling
§ 68. Wanneer met het oog op de toepassing van § 64 het bedrag aan invoerrechten wordt bepaald dat overeenstemt met de douaneschuld voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling, komen de onder die regeling geplaatste goederen op grond van hun specifieke bestemming in aanmerking voor een vrijstelling of een verlaging van het recht die op die goederen zou zijn toegepast indien zij onder de regeling bijzondere bestemming waren geplaatst overeenkomstig artikel 254 van het DWU.
§ 69. De § 68 is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) er kon vergunning zijn verleend om de goederen onder de regeling bijzondere bestemming te plaatsen, en
b) aan de voorwaarden voor de vrijstelling of de verlaging van het recht op grond van de specifieke bestemming van die goederen zou zijn voldaan op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte tot plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling.
1.3.4.8. Toepassing van de preferentiële tariefbehandeling op goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst
§ 70. Wanneer met het oog op de toepassing van § 64 de ingevoerde goederen, op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte tot plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling, voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een preferentiële tariefbehandeling in het kader van een tariefcontingent of -plafond, komen deze goederen in aanmerking voor iedere preferentiële tariefbehandeling die wordt verleend voor identieke goederen op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer.
1.3.5. Plaats waar de douaneschuld ontstaat
§ 71. Een douaneschuld ontstaat op de plaats waar de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer wordt ingediend. Bijvoorbeeld: een schip komt aan in Antwerpen, waar de aangifte voor het in het vrije verkeer wordt ingediend.
In alle andere gevallen is de plaats waar een douaneschuld ontstaat, de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden.
Indien deze plaats niet kan worden bepaald, ontstaat de douaneschuld op de plaats waar de douaneautoriteiten vaststellen dat de goederen zich in een situatie bevinden die tot het ontstaan van een douaneschuld heeft geleid.
§ 72. Indien de goederen zich onder een niet-gezuiverde douaneregeling bevinden of de tijdelijke opslag niet naar behoren is beëindigd en de plaats waar de douaneschuld ontstaat, niet overeenkomstig § 71, tweede of derde alinea, binnen een specifieke termijn kan worden vastgesteld, ontstaat de douaneschuld op de plaats waar de goederen onder de betrokken regeling zijn geplaatst dan wel het douanegebied van de Unie onder deze regeling zijn binnengekomen of in tijdelijke opslag waren.
De termijnen voor de vaststelling van de plaats waar de douaneschuld ontstaat, worden nader uiteengezet in de §§ 76 t/m 79.
§ 73. Indien uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikt, blijkt dat de douaneschuld op verschillende plaatsen kan zijn ontstaan, wordt de douaneschuld geacht te zijn ontstaan op de plaats waar deze schuld het eerst is ontstaan.
§ 74. Indien een douaneautoriteit vaststelt dat krachtens de §§ 35 t/m 38 of 45 t/m 48 in een andere lidstaat een douaneschuld is ontstaan en het met die schuld overeenkomend bedrag aan invoer- of uitvoerrechten minder is dan 10.000 EUR, wordt deze geacht te zijn ontstaan in de lidstaat waarin het ontstaan van die douaneschuld is vastgesteld.
Voorbeeld
In Frankrijk wordt kledij met een totale waarde van 7.500 EUR onder de regeling extern douanevervoer geplaatst. De regeling wordt aangezuiverd in Spanje.
De Spaanse douaneautoriteiten hebben vastgesteld dat de goederen te laat aankwamen en dat de zekerheid niet geldig was. De douaneschuld wordt geacht te zijn ontstaan in Spanje.
§ 75. De bepalingen van § 74 zijn niet van toepassing op een douaneschuld die is ontstaan vóór 1 mei 2016 (d.i. de datum van inwerkingtreding van het DWU).
Indien een douaneschuld is ontstaan vóór 1 mei 2016, dan is artikel 215, lid 4 van het CDW (met een drempel van 5.000 EUR i.p.v. de in § 74 voorziene drempel van 10.000 EUR) de wettelijke basis voor de bepaling van de plaats waar de douaneschuld is ontstaan.
1.3.5.1. Termijn voor de vaststelling van de plaats waar de douaneschuld ontstaat bij Uniedouanevervoer
§ 76. Voor onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen is de in § 72 bedoelde termijn één van de volgende:
a) zeven maanden vanaf de uiterste datum waarop de goederen bij het douanekantoor van bestemming hadden moeten zijn aangebracht, tenzij vóór het verstrijken van deze termijn een verzoek om overdracht van de invordering van de douaneschuld werd toegezonden aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor de plaats waar zich, volgens de gegevens die zijn verkregen door de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek, de feiten hebben voorgedaan die aanleiding geven tot het ontstaan van de douaneschuld, in welk geval deze termijn met maximaal één maand wordt verlengd;
b) één maand na het verstrijken van de termijn waarbinnen de houder van de regeling antwoord moet geven op een verzoek om de voor de aanzuivering van de regeling noodzakelijke gegevens, wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek niet in kennis is gesteld van de aankomst van de goederen en de houder van de regeling geen of onvoldoende gegevens heeft verstrekt.
1.3.5.2. Termijn voor de vaststelling van de plaats waar de douaneschuld ontstaat bij douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst
§ 77. Voor goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig de douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (TIR-overeenkomst), met inbegrip van alle latere wijzigingen, is de in § 72 bedoelde termijn zeven maanden vanaf de uiterste datum waarop de goederen bij het douanekantoor van bestemming of uitgang hadden moeten zijn aangebracht.
1.3.5.3. Termijn voor de vaststelling van de plaats waar de douaneschuld ontstaat bij douanevervoer overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul
§ 78. Voor goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig de op
6 december 1961 te Brussel gesloten douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen (ATA-overeenkomst), met inbegrip van alle latere wijzigingen, dan wel de overeenkomst inzake tijdelijke invoer (overeenkomst van Istanbul), met inbegrip van alle latere wijzigingen, is de in § 72
bedoelde termijn zeven maanden vanaf de datum waarop de goederen bij het douanekantoor van bestemming hadden moeten zijn aangebracht.
1.3.5.4. Termijn voor de vaststelling van de plaats waar de douaneschuld ontstaat in andere gevallen dan douanevervoer
§ 79. Voor goederen die onder een andere bijzondere regeling dan douanevervoer zijn geplaatst of voor goederen in tijdelijke opslag is de in § 72 bedoelde termijn zeven maanden na het verstrijken van een van de volgende termijnen:
a) de voorgeschreven termijn voor de aanzuivering van de bijzondere regeling;
b) de voorgeschreven termijn voor de beëindiging van het douanetoezicht op goederen met een bijzondere bestemming;
c) de voorgeschreven termijn voor de beëindiging van de tijdelijke opslag;
d) de voorgeschreven termijn voor de beëindiging van de overbrenging van goederen onder de regeling douane-entrepot tussen verschillende plaatsen in het douanegebied van de Unie, in geval dat de regeling niet was aangezuiverd.
2. Invordering van het bedrag van de douaneschuld
2.1. Vaststelling van het bedrag aan invoer- en uitvoerrechten, mededeling van de douaneschuld en boeking
2.1.1. Vaststelling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten
§ 80. Het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vastgesteld door de douaneautoriteiten die bevoegd zijn op de plaats waar de douaneschuld overeenkomstig de §§ 71 t/m 74 is ontstaan of wordt geacht te zijn ontstaan, zodra zij over de nodige gegevens beschikken.
§ 81. Onverminderd de bepalingen van artikel 48 van het DWU betreffende de controle na de vrijgave kunnen de douaneautoriteiten het door de aangever vastgestelde verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten aanvaarden.
§ 82. Indien het te betalen bedrag aan invoer- of uitvoerrechten geen rond getal is, kan het worden afgerond.
De afronding mag niet meer bedragen dan de afronding naar het dichtstbijzijnde hogere of lagere ronde getal.
2.1.2. Mededeling van de douaneschuld
§ 83. De douaneschuld wordt meegedeeld aan de schuldenaar in de vorm die is voorgeschreven op de plaats waar de douaneschuld is ontstaan of wordt geacht te zijn ontstaan overeenkomstig de §§ 71 t/m 74. De in de eerste alinea bedoelde mededeling wordt niet gedaan in elk van de volgende gevallen:
a) indien, in afwachting van de definitieve vaststelling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten, een voorlopige handelspolitieke maatregel in de vorm van een recht is vastgesteld;
b) indien het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten hoger is dan het bedrag dat is vastgesteld op basis van een overeenkomstig artikel 33 van het DWU afgegeven beschikking inzake bindende tariefinlichtingen of bindende oorsprongsinlichtingen;
c) indien het oorspronkelijke besluit om de douaneschuld niet mee te delen of om een lager bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dan het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten mee te delen, is genomen op grond van algemene bepalingen die bij een rechterlijke uitspraak op een latere datum ongeldig worden verklaard;
d) indien de douaneautoriteiten krachtens de douanewetgeving zijn vrijgesteld van de verplichting tot mededeling van de douaneschuld (zie de §§ 93 t/m 95).
§ 84. Indien het verschuldigde bedrag aan in- of uitvoerrechten gelijk is aan het in de douaneaangifte vermelde bedrag, staat de vrijgave van de goederen door de douaneautoriteiten gelijk aan een mededeling van de douaneschuld aan de schuldenaar.
§ 85. Indien § 84 niet van toepassing is, wordt de douaneschuld aan de schuldenaar meegedeeld door de douaneautoriteiten wanneer deze het verschuldigde bedrag aan in- of uitvoerrechten kunnen vaststellen en een besluit daarover kunnen nemen.
Indien de mededeling van de douaneschuld echter een strafonderzoek zou schaden, dan kunnen de douaneautoriteiten deze mededeling evenwel uitstellen totdat deze het strafonderzoek niet langer schaadt.
§ 86. Mits de betaling is gewaarborgd, kan de douaneschuld die gelijk is aan het volledige bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle goederen die tijdens een door de douaneautoriteiten vastgestelde
periode ten gunste van eenzelfde persoon werden vrijgegeven, aan het eind van die periode worden meegedeeld.
De door de douaneautoriteiten vastgestelde periode bedraagt hoogstens 31 dagen.
§ 87. De mededeling van de douaneschuld overeenkomstig de §§ 83 t/m 86 kan worden gedaan met behulp van andere middelen dan elektronische gegevensverwerkings-technieken.
2.1.2.1. Wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten
§ 88. Om de invordering van de douaneschuld te verzekeren, dienen de douaneautoriteiten wederzijdse bijstand te verlenen in de gevallen waar een douaneschuld is ontstaan in een andere lidstaat dan de lidstaat die de zekerheid heeft aanvaard.
§ 89. Wanneer een douaneschuld ontstaat, delen de douaneautoriteiten die bevoegd zijn voor de inning van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met de douaneschuld, de overige betrokken douaneautoriteiten het volgende mee:
a) het feit dat een douaneschuld is ontstaan;
b) de maatregelen die zijn genomen om de verschuldigde bedragen bij de schuldenaar in te vorderen.
§ 90. De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten.
§ 91. Onverminderd § 74 geldt dat wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waarin de goederen onder een andere bijzondere regeling dan de regeling douanevervoer of in tijdelijke opslag zijn geplaatst, vóór het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in § 79 het bewijs verkrijgt dat de feiten die aanleiding geven tot of geacht worden aanleiding te geven tot het ontstaan van de douaneschuld, zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan, die douaneautoriteit onmiddellijk en in ieder geval binnen deze termijn alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit zendt.
De laatstgenoemde douaneautoriteit zendt een ontvangstbevestiging waarin zij meedeelt of zij voor de invordering verantwoordelijk is. Indien binnen 90 dagen geen antwoord wordt ontvangen, gaat de verzendende douaneautoriteit onmiddellijk over tot invordering.
§ 92. Onverminderd § 74 geldt dat wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waarin is gebleken dat de douaneschuld is ontstaan met betrekking tot goederen die noch onder een douaneregeling noch onder tijdelijke opslag zijn geplaatst, vóór de mededeling van de douaneschuld het bewijs verkrijgt dat de feiten die aanleiding geven tot of geacht worden aanleiding te geven tot het ontstaan van de douaneschuld, zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan, die douaneautoriteit onmiddellijk en in ieder geval vóór die mededeling, alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit zendt.
De laatstgenoemde douaneautoriteit zendt een ontvangstbevestiging waarin zij meedeelt of zij voor de invordering verantwoordelijk is. Indien binnen 90 dagen geen antwoord wordt ontvangen, gaat de verzendende douaneautoriteit onmiddellijk tot invordering over.
2.1.2.2. Vrijstelling van mededeling van de douaneschuld
§ 93. De douaneautoriteiten zien af van de mededeling van een douaneschuld die is ontstaan door niet- naleving op grond van de §§ 35 t/m 38 of 45 t/m 48 wanneer het desbetreffende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten minder is dan 10 EUR (zie ook § 83, onder d)).
§ 94. Wanneer het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten van de aanvankelijk meegedeelde douaneschuld lager is dan het uiteindelijk verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten, zien de douaneautoriteiten af van de mededeling van de douaneschuld ten belope van het verschil tussen die bedragen op voorwaarde dat dit minder is dan 10 EUR (zie ook § 3, onder d)).
§ 95. De in de §§ 93 en 94 genoemde beperking tot 10 EUR is van toepassing op elke invorderingshandeling.
2.1.3. Verjaringstermijnen van de douaneschuld
§ 96. De mededeling van een douaneschuld aan de schuldenaar vindt plaats binnen drie jaar nadat de douaneschuld is ontstaan.
§ 97. Wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die op het tijdstip dat zij werd verricht strafrechtelijk vervolgbaar was, wordt de in § 96 vastgestelde termijn van drie jaar in overeenstemming met het nationaal recht verlengd tot minimaal vijf en maximaal tien jaar.
§ 98. De in de §§ 96 en 97 bedoelde perioden worden opgeschort, indien:
a) overeenkomstig artikel 44 van het DWU beroep wordt ingesteld; dergelijke opschorting wordt toegepast vanaf de datum waarop het beroep is ingesteld en loopt voor de duur van de beroepsprocedure; of
a) de douaneautoriteiten de schuldenaar overeenkomstig artikel 22, lid 6 van het DWU hebben medegedeeld op welke gronden zij voornemens zijn mededeling te doen van de douaneschuld; dergelijke
opschorting wordt toegepast vanaf de datum van die mededeling tot het einde van de periode waarbinnen de schuldenaar in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.
§ 99. Indien een douaneschuld overeenkomstig artikel 116, lid 7 van het DWU opnieuw verschuldigd wordt omdat de douaneautoriteiten ten onrechte terugbetaling of kwijtschelding hebben toegestaan, worden de bij de §§ 96 en 97 vastgestelde termijnen geacht te zijn opgeschort vanaf de dag waarop de aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig artikel 121 van het DWU is ingediend tot de dag waarop het besluit over de terugbetaling of de kwijtschelding is gegeven.
Samenvattende tabel
De in de §§ 96 en 97 bedoelde perioden worden opgeschort, indien: | De opschorting wordt toegepast vanaf: |
beroep wordt ingesteld overeenkomstig artikel 44 van het DWU. | de datum waarop het beroep is ingesteld en loopt voor de duur van de beroepsprocedure |
de douaneautoriteiten de schuldenaar overeenkomstig artikel 22, lid 6 van het DWU hebben medegedeeld op welke gronden zij voornemens zijn mededeling te doen van de douaneschuld. | de datum van die mededeling tot het einde van de periode waarbinnen de schuldenaar in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. |
een douaneschuld overeenkomstig artikel 116, lid 7 van het DWU opnieuw verschuldigd wordt. | de dag waarop de aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig artikel 121 van het DWU is ingediend tot de dag waarop het besluit over de terugbetaling of de kwijtschelding is gegeven. |
2.1.4. Boeking
§ 100. De in de §§ 80 en 81 bedoelde douaneautoriteiten boeken het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten.
De eerste alinea is niet van toepassing in de in § 83, tweede alinea, bedoelde gevallen.
§ 101. De douaneautoriteiten behoeven geen bedragen aan invoer- of uitvoerrechten te boeken die overeenkomstig de §§ 96 t/m 99 overeenkomen met een douaneschuld waarvan geen mededeling aan de schuldenaar meer kon worden gedaan.
§ 102. De lidstaten stellen de praktische voorschriften vast voor de boeking van de bedragen aan invoer- of uitvoerrechten. Deze voorschriften kunnen verschillen naargelang de douaneautoriteiten ervan verzekerd zijn dat, gezien de omstandigheden waarin de douaneschuld is ontstaan, die bedragen zullen worden betaald.
2.1.5. Tijdstip van boeking
§ 103. Indien door de aanvaarding van de douaneaangifte van goederen voor een andere douaneregeling dan die van tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten, of door enige andere handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft als die aanvaarding, een douaneschuld ontstaat, boeken de douaneautoriteiten het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten uiterlijk veertien dagen na de vrijgave van de goederen.
Niettemin kan, mits de betaling is gewaarborgd, het volledige bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle goederen die tijdens een door de douaneautoriteiten vastgestelde periode van ten hoogste 31 dagen ten gunste van eenzelfde persoon werden vrijgegeven, aan het einde van deze periode in één keer worden geboekt. Deze boeking dient te geschieden uiterlijk veertien dagen na afloop van de betrokken periode.
§ 104. Indien goederen kunnen worden vrijgegeven op bepaalde voorwaarden die aan de vaststelling dan wel de inning van het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten zijn verbonden, geschiedt de boeking uiterlijk veertien dagen na vaststelling van het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten of de verplichting tot betaling van die rechten.
Indien de douaneschuld evenwel betrekking heeft op een voorlopige handelspolitieke maatregel in de vorm van een recht, wordt het verschuldigde bedrag aan in- of uitvoerrechten geboekt uiterlijk twee maanden na de dag waarop de verordening tot instelling van de definitieve handelspolitieke maatregel in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.
§ 105. Indien een douaneschuld ontstaat onder andere dan de in § 103 bedoelde omstandigheden, wordt het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten geboekt uiterlijk veertien dagen na de dag waarop
de douaneautoriteiten in staat zijn het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten vast te stellen en een beschikking af te geven.
§ 106. De bepalingen van § 105 zijn van toepassing op het in te vorderen of nog in te vorderen bedrag aan invoer- of uitvoerrechten indien het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten niet is geboekt overeenkomstig de §§ 103, 104 en 105 of indien een lager dan het verschuldigde bedrag is vastgesteld en geboekt.
§ 107. De in de §§ 103 t/m 105 vastgestelde termijnen voor boeking zijn niet van toepassing in onvoorziene gevallen of bij overmacht.
§ 108. De boeking kan in de in de tweede alinea van § 85 bedoelde gevallen worden uitgesteld totdat de mededeling van de douaneschuld een strafonderzoek niet langer schaadt.
2.2. Betaling van het bedrag aan in- en uitvoerrechten
2.2.1. Algemene termijn voor betaling en schorsing van de termijn voor betaling
§ 109. Elk bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met een douaneschuld, meegedeeld overeenkomstig de §§ 83 t/m 86 wordt binnen de door de douaneautoriteiten voorgeschreven termijn door de schuldenaar voldaan.
Onverminderd artikel 45, lid 2 van het DWU bedraagt deze termijn niet meer dan tien dagen vanaf de mededeling van de douaneschuld aan de schuldenaar. In geval van boeking van alle bedragen in één keer onder de voorwaarden van § 103, tweede alinea, wordt de termijn zodanig vastgesteld dat de schuldenaar geen langere betalingstermijn wordt toegekend dan indien hij voor uitstel van betaling in aanmerking zou zijn gekomen overeenkomstig § 122.
De douaneautoriteiten kunnen die termijn op aanvraag van de schuldenaar verlengen, indien het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten is vastgesteld bij een controle achteraf als bedoeld in artikel 48 van het DWU. Onverminderd § 129 bedraagt de aldus toegestane verlenging van de termijn niet meer dan de tijd die de schuldenaar nodig heeft om de voor de nakoming van zijn verplichtingen noodzakelijke maatregelen te nemen.
§ 110. Indien de schuldenaar voor één van de in de §§ 122 t/m 132 vastgestelde betalingsfaciliteiten in aanmerking komt, geschiedt de betaling binnen de in het kader van deze faciliteiten vastgestelde termijn of termijnen.
§ 111. De betalingstermijn van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt geschorst in elk van de volgende gevallen:
a) overeenkomstig artikel 121 van het DWU wordt een aanvraag tot kwijtschelding van de rechten ingediend (zie de §§ 112 t/m 114);
b) goederen moeten worden verbeurdverklaard, vernietigd of aan de staat afgestaan (zie § 115);
c) de douaneschuld is ontstaan op grond van de §§ 35 t/m 38 en er is meer dan één schuldenaar (zie de
§§ 116 t/m 118).
2.2.1.1. Schorsing van de betalingstermijn in geval van een aanvraag tot kwijtschelding
§ 112. De douaneautoriteiten schorsen de termijn voor de betaling van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten totdat zij op de aanvraag tot kwijtschelding hebben beschikt, mits aan de voorwaarden is voldaan:
a) bij een aanvraag tot kwijtschelding op grond van de artikelen 118, 119 of 120 van het DWU: als het waarschijnlijk is dat aan de voorwaarden van het desbetreffende artikel is voldaan;
b) bij een aanvraag tot kwijtschelding op grond van artikel 117 van het DWU: als het waarschijnlijk is dat aan de voorwaarden van artikel 117 en artikel 45, lid 2, van het DWU is voldaan.
§ 113. Wanneer de goederen waarvoor een aanvraag tot kwijtschelding wordt ingediend, zich niet meer onder douanetoezicht bevinden op het moment van de aanvraag, dient zekerheid te worden gesteld.
§ 114. In afwijking van § 113 verlangen de douaneautoriteiten geen zekerheid als is vastgesteld dat dit de schuldenaar in ernstige economische of sociale moeilijkheden zou brengen.
2.2.1.2. Schorsing van de betalingstermijn in het geval van goederen die zullen worden verbeurdverklaard, vernietigd of aan de staat afgestaan
§ 115. De douaneautoriteiten schorsen de termijn voor de betaling van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wanneer de goederen zich nog onder douanetoezicht bevinden en zij zullen worden verbeurdverklaard, vernietigd of aan de staat afgestaan en de douaneautoriteiten het waarschijnlijk achten dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring, vernietiging of afstand zal worden voldaan, totdat de uiteindelijke beslissing over de verbeurdverklaring, vernietiging of afstand is genomen.
2.2.1.3. Schorsing van de betalingstermijn in het geval van een douaneschuld door niet-naleving
§ 116. De douaneautoriteiten schorsen de termijn voor de betaling, door de in § 37, onder a) bedoelde persoon, van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wanneer deze schuld is ontstaan door niet-naleving zoals bedoeld in de §§ 35 t/m 38, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) er is ten minste één andere schuldenaar geïdentificeerd overeenkomstig § 37, onder b) of c);
b) het desbetreffende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten is meegedeeld aan de onder a) bedoelde schuldenaar overeenkomstig de §§ 83 t/m 86;
c) de in § 37, onder a) bedoelde persoon wordt niet beschouwd als een schuldenaar overeenkomstig artikel 37, onder b) of c) en er kan hem geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid worden verweten.
§ 117. De schorsing wordt slechts toegestaan indien de persoon in kwestie een zekerheid stelt voor het desbetreffende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten, behalve in een van de volgende gevallen:
a) er is al een zekerheid gesteld voor het volledige desbetreffende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en de borg is niet ontslagen van zijn verplichtingen;
b) er is vastgesteld, op grond van een gedocumenteerde beoordeling, dat het verlangen van een zekerheid de schuldenaar in ernstige economische of sociale moeilijkheden zou brengen.
§ 118. De termijn van de schorsing is beperkt tot één jaar. De douaneautoriteiten kunnen deze termijn evenwel verlengen indien daarvoor gegronde redenen bestaan.
2.2.2. Betaling
§ 119. De betaling geschiedt in contanten of met elk ander middel dat een soortgelijk bevrijdend karakter heeft, compensatie daaronder begrepen, in overeenstemming met de nationale wetgeving.
§ 120. De betaling kan door een andere persoon dan de schuldenaar worden verricht.
§ 121. In ieder geval kan de schuldenaar een deel van, of het gehele bedrag aan invoer- of uitvoerrechten betalen voordat de hem toegestane betalingstermijn is verstreken.
2.2.3. Uitstel van betaling
§ 122. De douaneautoriteiten staan de belanghebbende, indien deze een aanvraag daartoe indient en zekerheid stelt, uitstel van betaling van de verschuldigde rechten toe op een van de onderstaande wijzen:
a) afzonderlijk voor elk bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomstig § 103, eerste alinea, of
§ 106 is geboekt;
b) voor het geheel van alle bedragen aan invoer- of uitvoerrechten die overeenkomstig § 103, eerste alinea, zijn geboekt binnen een door de douaneautoriteiten vastgestelde periode van ten hoogste
31 dagen;
c) hetzij voor het totaal van de bedragen aan invoer- of uitvoerrechten die op grond van § 103, tweede alinea, in één keer worden geboekt.
2.2.4. Termijnen waarvoor uitstel van betaling wordt verleend
§ 123. De termijn waarvoor uitstel van betaling krachtens § 122 wordt verleend, bedraagt 30 dagen.
§ 124. Indien uitstel van betaling wordt verleend overeenkomstig § 122, onder a), gaat de termijn in op de dag volgende op die waarop de douaneschuld aan de schuldenaar is meegedeeld.
§ 125. Indien uitstel van betaling wordt verleend overeenkomstig § 122, onder b), gaat de termijn in op de dag volgend op die waarop de periode verstrijkt waarbinnen de bedragen aan rechten waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, zijn geboekt. Deze termijn wordt verminderd met een aantal dagen dat gelijk is aan de helft van het aantal dagen dat deze periode omvat.
§ 126. Indien uitstel van betaling wordt verleend overeenkomstig § 122, onder c), gaat de termijn in op de dag volgend op die waarop de periode verstrijkt die is vastgesteld voor de vrijgave van de betrokken goederen. Deze termijn wordt verminderd met een aantal dagen dat gelijk is aan de helft van het aantal dagen dat deze periode omvat.
§ 127. Indien de in de §§ 125 en 126 bedoelde perioden uit een oneven aantal dagen bestaan, is het aantal dagen dat op de termijn van 30 dagen in mindering moet worden gebracht, gelijk aan de helft van het even getal dat onmiddellijk aan het oneven getal voorafgaat.
§ 128. Indien de in de §§ 125 en 126 bedoelde perioden weken zijn, dient het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten waarvoor uitstel van betaling werd verleend, te worden betaald uiterlijk op de vrijdag van de vierde week volgende op de betrokken week.
Indien deze perioden maanden zijn, dient het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten waarvoor uitstel van betaling werd verleend, te worden betaald uiterlijk op de zestiende dag van de maand volgend op de betrokken maand.
2.2.5. Overige betalingsfaciliteiten
§ 129. De douaneautoriteiten kunnen de schuldenaar andere betalingsfaciliteiten dan uitstel van betaling toestaan mits zekerheid wordt gesteld.
§ 130. Indien faciliteiten worden verleend overeenkomstig § 129 wordt over het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten kredietrente in rekening gebracht.
De kredietrentevoet is gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, vermeerderd met één punt.
§ 131. De douaneautoriteiten kunnen ervan afzien zekerheidsstelling te eisen of kredietrente in rekening te brengen indien op basis van een gedocumenteerde beoordeling van de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, is vastgesteld dat dit ernstige economische of sociale moeilijkheden zou veroorzaken.
§ 132. De douaneautoriteiten zien ervan af kredietrente in rekening te brengen indien het bedrag voor elke invordering lager is dan 10 EUR.
2.2.6. Afdwinging van betaling
§ 133. Indien het verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten niet binnen de gestelde termijn is voldaan, verzekeren de douaneautoriteiten zich van de betaling van dat bedrag met alle middelen die hun krachtens de nationale wetgeving ter beschikking staan.
2.2.7. Vertragingsrente
§ 134. Over het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vertragingsrente in rekening gebracht vanaf de datum waarop de gestelde termijn afloopt tot de datum waarop dat bedrag is voldaan.
De rentevoet op achterstallen is gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, vermeerderd met twee punten.
§ 135. Indien de douaneschuld is ontstaan op basis van de §§ 35 t/m 38 of 45 t/m 48 of indien de mededeling van de douaneschuld het gevolg is van een controle achteraf, wordt behalve het bedrag aan in- of uitvoerrechten rente op achterstallen in rekening gebracht vanaf de dag waarop de douaneschuld is ontstaan tot de dag waarop de schuld is medegedeeld.
De rentevoet op achterstallen wordt vastgesteld overeenkomstig § 134.
Voorbeeld
Als de houder van een vergunning voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van rechten een aangifte indient om de goederen in het vrije verkeer te brengen, zijn de algemene regels voor de berekening van de douaneschuld van toepassing op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer. In dit geval wordt geen vertragingsrente aangerekend.
Als daarentegen de douaneschuld is ontstaan door een controle van de regeling en er wordt vastgesteld dat bijvoorbeeld de goederen werden gebruikt voor een ander doel dan hetwelk is beschreven in de vergunning, ontstaat de douaneschuld op het ogenblik dat de aangifte voor de regeling tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van rechten werd aanvaard. De toepasselijke regels zijn deze die van toepassing waren op de betrokken goederen op het ogenblik dat de douaneschuld daarvoor is ontstaan, d.i. wanneer de goederen onder de regeling werden geplaatst. In dit geval kan vertragingsrente worden aangerekend.
§ 136. De douaneautoriteiten kunnen ervan afzien rente op achterstallen in rekening te brengen indien op basis van een gedocumenteerde beoordeling van de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, is vastgesteld dat dit ernstige economische of sociale moeilijkheden zou veroorzaken.
§ 137. De douaneautoriteiten zien ervan af rente op achterstallen in rekening te brengen indien het bedrag voor elke invordering lager is dan 10 EUR.
§ 138. De in de §§ 134 t/m 137 opgenomen bepalingen inzake de vertragingsrente dienen toegepast te worden op wettelijke situaties die zich voordoen na 1 mei 2016.
Voor de behandeling van een douaneschuld die is vastgesteld na een controle a posteriori, waarbij rente is verschuldigd ten gevolge van een vertraging in de vaststelling van de schuld en niet door een vertraging van de betaling van de schuld, dient het volgende in acht te worden genomen:
• de bepalingen van de §§ 134 t/m 137 moeten worden toegepast op alle douaneschulden waarvoor de datum van het verstrijken van de voorgeschreven betalingstermijn na 1 mei 2016 eindigt.
• een rentevordering wegens te late betaling dient onderscheiden te worden van de douaneschuld zelf; als een douaneschuld is ontstaan onder het CDW, dan blijft de in het CDW voorziene betalingstermijn gelden maar als de betalingstermijn echter na 1 mei 2016 eindigt, dan vallen de relevante feiten (d.w.z. de vertraagde betaling) onder het toepassingsgebied van het DWU ratione temporis (deze interpretatie is
verenigbaar met het beginsel van de niet-terugwerkende kracht, vooral omdat artikel 232, lid 1, onder b) van het CDW ook in een vertragingsrente voorzag).
3. Tenietgaan van de douaneschuld
3.1. Tenietgaan
§ 139. Onverminderd de geldende bepalingen inzake de niet-invordering van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten in geval van een gerechtelijk geconstateerde insolventie van de schuldenaar, gaat een douaneschuld bij invoer of uitvoer teniet op één van de volgende wijzen:
a) de douaneschuld kan overeenkomstig de §§ 96 t/m 99 niet meer aan de schuldenaar worden meegedeeld;
b) het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt betaald;
c) het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt kwijtgescholden, behoudens § 143;
d) ten aanzien van goederen die zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van invoer- of uitvoerrechten voortvloeit, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt;
e) indien goederen waarvoor invoer- of uitvoerrechten verschuldigd zijn, in beslag worden genomen en tegelijkertijd of naderhand worden verbeurdverklaard;
f) goederen waarvoor invoer- of uitvoerrechten verschuldigd zijn, worden onder douanetoezicht vernietigd of aan de staat afgestaan;
g) de verdwijning van de goederen of de niet-naleving van de uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichtingen is het gevolg van de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van die goederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de douaneautoriteiten; voor de toepassing van dit punt worden goederen geacht onherstelbaar verloren te zijn indien zij voor eenieder onbruikbaar zijn geworden;
h) de douaneschuld is ontstaan overeenkomstig de §§ 35 t/m 38 of 45 t/m 48 en aan de volgende voorwaarden is voldaan:
i) het verzuim dat tot het ontstaan van de douaneschuld heeft geleid, had geen werkelijke gevolgen voor het juist functioneren van de betrokken douaneregeling en hield geen poging tot bedrog in (zie eveneens
§ 146);
ii) alle formaliteiten die nodig zijn om de situatie van de goederen te regulariseren, worden naderhand vervuld;
i) goederen die vrij van rechten dan wel tegen een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming in het vrije verkeer zijn gebracht, zijn uitgevoerd met de toestemming van de douaneautoriteiten;
j) de schuld is ontstaan overeenkomstig de §§ 31 t/m 33 en de formaliteiten ter verkrijging van de in dat artikel bedoelde preferentiële tariefbehandeling zijn geannuleerd;
k) indien, behoudens §144, de douaneschuld is ontstaan overeenkomstig de §§ 35 t/m 38 en ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
§ 140. In de gevallen als bedoeld in § 139, onder e), wordt evenwel, voor de toepassing van sancties op inbreuken op de douanewetgeving, de douaneschuld geacht niet te zijn tenietgegaan indien de wetgeving van een lidstaat bepaalt dat invoer- of uitvoerrechten of het bestaan van een douaneschuld als grondslag dienen voor de vaststelling van sancties.
§ 141. Indien, overeenkomstig § 139, onder g), een douaneschuld is tenietgegaan ten aanzien van goederen die vrij van rechten dan wel tegen een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming in het vrije verkeer zijn gebracht, worden alle resten en afval van de vernietiging geacht niet- Uniegoederen te zijn.
§ 142. De geldende bepalingen met betrekking tot vaste percentages voor onherstelbaar verlies dat voortvloeit uit de aard van goederen, zijn van toepassing wanneer door de belanghebbende niet wordt aangetoond dat het werkelijke verlies groter is dan het verlies berekend door het toepassen van het vast percentage op de betrokken goederen.
§ 143. Indien er voor het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten meerdere schuldenaren zijn en deze schuld wordt kwijtgescholden, gaat de douaneschuld slechts teniet ten aanzien van de persoon of de personen aan wie kwijtschelding wordt verleend.
§ 144. In het in § 139, onder k), bedoelde geval gaat de douaneschuld niet teniet ten aanzien van de persoon die heeft getracht bedrog te plegen.
§ 145. Indien de douaneschuld overeenkomstig de §§ 35 t/m 38 is ontstaan, gaat de douaneschuld teniet
ten aanzien van de persoon die op generlei wijze heeft getracht bedrog te plegen en die heeft bijgedragen tot de bestrijding van fraude.
3.2. Verzuim zonder werkelijke gevolgen voor het juist functioneren van een douaneregeling
§ 146. De volgende situaties worden beschouwd als een verzuim zonder werkelijke gevolgen voor het juist functioneren van de douaneregeling:
a) een termijn wordt overschreden met een periode die niet langer is dan de termijnverlenging die zou zijn toegekend indien deze verlenging was aangevraagd;
b) er is een douaneschuld ontstaan voor goederen onder een bijzondere regeling of in tijdelijke opslag overeenkomstig de §§ 35, onder a) of c) en deze goederen zijn vervolgens in het vrije verkeer gebracht;
c) het douanetoezicht is naderhand hersteld voor goederen die formeel geen deel uitmaken van een regeling douanevervoer, maar die zich eerder in tijdelijke opslag bevonden of onder een bijzondere regeling waren geplaatst samen met goederen die formeel onder die regeling douanevervoer zijn geplaatst;
d) er is, ten aanzien van goederen die onder een andere bijzondere regeling dan douanevervoer of vrije zone zijn geplaatst of goederen in tijdelijke opslag, een vergissing begaan met betrekking tot de gegevens in de douaneaangifte om de regeling aan te zuiveren of de tijdelijke opslag te beëindigen, maar die vergissing heeft geen gevolgen voor de aanzuivering van de regeling of de beëindiging van de tijdelijke opslag;
e) er is een douaneschuld ontstaan overeenkomstig de §§ 35, onder a) of b) maar de betrokken persoon stelt de bevoegde douaneautoriteiten in kennis van de niet-naleving voordat ofwel de douaneschuld is meegedeeld ofwel de douaneautoriteiten die persoon ervan in kennis hebben gesteld dat zij voornemens zijn een controle uit te voeren.
3.3. Opleggen van sancties
§ 147. Het tenietgaan van de douaneschuld op basis van § 139, lid 1, onder h), vormt geen beletsel om sancties op te leggen wegens niet-naleving van de douanewetgeving.
4. Vereenvoudigingen
4.1. Vereenvoudigde douaneaangifte
§ 148. Artikel 166 van het DWU voorziet in twee types van vereenvoudigde douaneaangifte:
- de vereenvoudigde aangifte kan bepaalde in artikel 162 van het DWU bedoelde informatie weglaten;
- de vereenvoudigde aangifte kan bepaalde in artikel 163 van het DWU bedoelde bewijsstukken weglaten (deze bewijstukken zijn vereist voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven.
De vereenvoudigde aangifte kan gebruikt worden op occasionele basis (artikel 166, lid 1 van het DWU) of op regelmatige basis (artikel 166, lid 2 van het DWU).
Voor het regelmatige gebruik van de vereenvoudigde aangifte is een vergunning noodzakelijk.
§ 149. De datum van aanvaarding van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten is, tenzij anderszins is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten. Dit betekent dat de algemene regel voor de berekening van de douaneschuld geldt (zie de §§ 53 en 54).
4.2. Inschrijving in de administratie van de aangever
§ 150. De douaneaangifte wordt geacht te zijn aanvaard op het tijdstip van inschrijving van de goederen in de administratie van de aangever. De datum van inschrijving in de administratie van de aangever geldt bijgevolg als het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan.
§ 151. Inschrijving in de administratie van de aangever kan toegestaan worden voor in het vrije verkeer brengen, douane-entrepot, tijdelijke invoer, bijzondere bestemming, actieve veredeling, passieve veredeling, uitvoer en wederuitvoer.
§ 152. Bij in het vrije verkeer brengen, is de algemene regel voor het berekenen van de douaneschuld van toepassing (§§ 53 en 54). Een bijzondere regel is van toepassing indien dit voor een bepaalde regeling in de vergunning is vastgesteld.
Voorbeelden
1) Goederen worden op 7 juni 2019 onder de regeling actieve veredeling geplaatst door inschrijving in de
administratie van de aangever. De vergunning stelt de bijzondere regel van § 64 vast als de berekeningsmethode voor de douaneschuld.
De goederen worden in het vrije verkeer gebracht in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever op 29 juli 2019. Een aanvullende aangifte wordt ingediend op 2 augustus 2019. De datum van inschrijving in de administratie van de aangever, 29 juli 2019, wordt beschouwd als het tijdstip waarop de schuld is ontstaan. De datum van plaatsing van de goederen onder actieve veredeling, 7 juni 2019, is de datum die wordt toegepast op de informatie-elementen voor de berekening van de douaneschuld, overeenkomstig § 64.
2) Goederen worden op 7 juni 2019 onder de regeling actieve veredeling geplaatst door inschrijving in de administratie van de aangever. De vergunning stelt de algemene regel van de §§ 53 en 54 vast als de berekeningsmethode voor de douaneschuld. De goederen worden in het vrije verkeer gebracht door een inschrijving in de administratie van de aangever op 29 juli 2019. Een aanvullende aangifte wordt ingediend op 2 augustus 2019. De datum van inschrijving in de administratie van de aangever, 29 juli 2019, wordt beschouwd als de datum waarop de douaneschuld is ontstaan. Overeenkomstig de algemene regel voor de berekening van de douaneschuld is dit ook de datum die wordt toegepast op de informatie- elementen voor de berekening van de douaneschuld.
4.3. Andere vereenvoudigingen
Goederen die onder verschillende tariefonderverdelingen vallen en onder één enkele tariefonderverdeling worden aangegeven
§ 153. Indien een zending bestaat uit goederen waarvan de tariefonderverdelingen verschillend zijn en het opstellen van de douaneaangifte van elk dezer goederen volgens zijn tariefonderverdeling werk en kosten zouden meebrengen die niet in verhouding staan tot het bedrag van de verschuldigde rechten bij invoer of bij uitvoer, kunnen de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 177 van het DWU er op aanvraag van de aangever mee instemmen dat de rechten bij invoer of bij uitvoer worden aangerekend op de gehele zending op grond van de tariefonderverdeling van de goederen die aan het hoogste recht bij invoer of uitvoer zijn onderworpen.
In artikel 228 van de DWU IA worden de verschillende wijzen voor de bepaling van de tariefonderverdeling van een zending uiteengezet wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar dezelfde meeteenheid wordt uitgedrukt, een specifiek recht dat onder verwijzing naar verschillende meeteenheden wordt uitgedrukt of een ad-valorem-recht en een specifiek recht:
“1. Voor de toepassing van artikel 177 van het DWU geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar dezelfde meeteenheid wordt uitgedrukt, het recht wordt aangerekend op de hele zending op grond van de tariefonderverdeling die aan het hoogste specifieke recht is onderworpen.
2. Voor de toepassing van artikel 177 van het DWU geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar verschillende meeteenheden wordt uitgedrukt, het hoogste specifieke recht voor elke meeteenheid wordt toegepast op alle goederen in de zending waarvoor een specifiek recht is uitgedrukt onder verwijzing naar die eenheid, en omgezet in een ad-valoremrecht voor elk type van deze goederen.
Het recht dat wordt aangerekend op de gehele zending, wordt gebaseerd op de tariefonderverdeling die is onderworpen aan het hoogste tarief van het ad-valoremrecht dat voortvloeit uit de omzetting als bedoeld in de eerste alinea.
3. Voor de toepassing van artikel 177 van het DWU geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een ad-valoremrecht en een specifiek recht, het hoogste specifieke recht zoals bepaald in overeenstemming met de leden 1 of 2 wordt omgezet in een ad- valoremrecht voor elk type goederen waarvoor het specifieke recht onder verwijzing naar dezelfde eenheid wordt uitgedrukt.
Het recht dat wordt berekend over de gehele zending, wordt gebaseerd op de tariefonderverdeling die is onderworpen aan het hoogste tarief van het ad-valoremrecht, inclusief het ad-valoremrecht dat voortvloeit uit de omzetting als bedoeld in de eerste alinea.”
De douaneschuld ontstaat op het moment van aanvaarding van de douaneaangifte. De regels voor de berekening van de douaneschuld zijn deze die van toepassing waren op de tariefonderverdeling die met de vorengenoemde methode is vastgesteld voor de berekening van de invoer- of uitvoerrechten op het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan.
Gecentraliseerde vrijmaking
§ 154. De douaneautoriteiten kunnen een persoon, op diens verzoek, vergunning geven om bij het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar hij is gevestigd, een douaneaangifte in te dienen voor goederen die bij een ander douanekantoor bij de douane worden aangebracht.
Het tijdstip van ontstaan van de douaneschuld is het tijdstip waarop de douaneaangifte is aanvaard. Hetzelfde tijdstip wordt gebruikt voor de toepassing van de algemene regel voor de berekening van de douaneschuld (§§ 53 en 54) of een bijzondere regel (§§ 56 t/m 70) indien dit is vastgesteld in de vergunning voor een bijzondere regeling.
Beoordeling door de marktdeelnemer zelf
§ 155. De douaneautoriteiten kunnen een marktdeelnemer, op diens verzoek, vergunning geven om bepaalde douaneformaliteiten te vervullen die door de douaneautoriteiten moeten worden vervuld, het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten vast te stellen en bepaalde controles uit te voeren onder douanetoezicht. De aanvrager van deze vergunning moet een geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen (AEOC) zijn.
Wanneer een marktdeelnemer een vergunning heeft gekregen om het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten vast te stellen, stelt deze marktdeelnemer aan het eind van de door de douaneautoriteiten in de vergunning vastgestelde periode het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten voor die periode vast in overeenstemming met de regels die in de vergunning zijn vermeld. Binnen tien dagen na het einde van de door de douaneautoriteiten in de vergunning vastgestelde periode dient de houder van deze vergunning bij het controlekantoor gegevens in over het vastgestelde bedrag. De douaneschuld wordt geacht op het tijdstip van deze indiening te zijn meegedeeld.
De vergunninghouder betaalt het bedrag binnen de in de vergunning voorgeschreven termijn en ten laatste binnen de termijn die is vastgesteld in § 109.
III. Accijns en gelijkgestelde belastingen
1. Inleiding
§ 156. Om dubbel gebruik te vermijden met de Boekwerken accijns zijn in deze circulaire slechts uittreksels uit de wettelijke bepalingen inzake invoer opgenomen en de eventuele verwijzing naar de administratieve commentaar van deze boekwerken.
2. Opeisbaarheid
2.1. Accijnzen op energieproducten en elektriciteit, alcohol, alcoholhoudende dranken en gefabriceerde tabak
§ 157. De artikelen 3, 5 (§ 1, 7°) en 6 (§§ 1 en 2) van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, vermelden voor wat de invoer betreft het volgende:
“Art. 3. Accijnsgoederen worden aan accijnzen onderworpen op het tijdstip van:
a) hun productie, daaronder begrepen, indien van toepassing, hun winning;
b) hun invoer.
Art. 5. § 1, 7° “invoer van accijnsgoederen”: het hier te lande binnenbrengen van accijnsgoederen die bij hun binnenkomst niet onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, alsmede het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen;
Art. 6. § 1. De accijnzen worden verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik in het land. De voorwaarden inzake de verschuldigdheid en het toepasselijk tarief zijn deze van kracht op de datum van de uitslag tot verbruik.
§ 2. Onder “uitslag tot verbruik” wordt verstaan:
a) …
b) …
c) …
d) de invoer, met inbegrip van onregelmatige invoer, behoudens indien de accijnsgoederen bij invoer onmiddellijk onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst.”
2.2. Accijns op alcoholvrije dranken en koffie
§ 158. De artikelen 4, 6 en 10 (§§ 1 en 2) van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie bepalen:
“Art. 4. De accijnsproducten worden aan de accijns onderworpen op het tijdstip van:
a) hun vervaardiging hier te lande;
b) hun invoer hier te lande;
c) hun binnenbrengen hier te lande.
Art. 6. In deze wet wordt verstaan onder:
- …
- …
- …
- …
- invoer: het in het grondgebied van de Gemeenschap binnenbrengen van accijnsproducten die bij hun binnenkomst in de Gemeenschap niet onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, alsmede het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsproducten;
- …
- …
- …
- …
Art. 10. § 1. De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik hier te lande. De voorwaarden inzake de verschuldigdheid en het toepasselijke tarief zijn deze van kracht op de datum van de uitslag tot verbruik.
§ 2. Onder "uitslag tot verbruik" wordt verstaan:
a) …
b) …
c) …
d) de invoer, met inbegrip van onregelmatige invoer, van accijnsproducten, die niet onmiddellijk bij invoer onder een schorsingsregeling worden geplaatst.
e) …”
2.3. Verpakkingsheffing
§ 159. Artikel 3 van het ministerieel besluit van 2 maart 2004 betreffende het fiscaal stelsel van drankverpakkingen onderworpen aan verpakkingsheffing bepaalt:
“Art. 3. De belastingplichtige van de verpakkingsheffing, zoals bepaald in artikel 369, 12 °, van de wet, betaalt de verpakkingsheffing onder dezelfde vorm en voorwaarden, inbegrepen deze met betrekking tot het uitstel van betaling, als deze inzake accijnzen.”
Artikel 369, 12°, van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur bepaalt:
“belastingplichtige: hetzij de schuldenaar van de accijns wanneer de inning van de verpakkingsheffing samenvalt met de inning van de accijns, hetzij de natuurlijke of rechtspersoon die dranken verpakt in individuele verpakkingen wanneer de accijns voorafgaandelijk werd betaald op deze dranken.”
De bepalingen van § 9 van de administratieve commentaar vande Circulaire 2017/C/55 betreffende het boekwerk verpakkingsheffing (D.I. 730) bevatten hierover nadere toelichtingen.
3. Boeking en betalingstermijnen
Accijnzen op energieproducten en elektriciteit, alcohol, alcoholhoudende dranken, gefabriceerde tabak, alcoholvrije dranken, koffie en koffie-extracten
§ 160. De artikelen 2 en 3 van het ministerieel besluit van 27 februari 1979 inzake douane en accijnzen bepalen:
“Art. 2. In de douanekantoren mag de betaling van de verschuldigde accijns op ingevoerde goederen worden uitgesteld tot de donderdag van de week die volgt op de week waarin de rechten werden geboekt, tenzij een andere termijn is bepaald door de accijnsreglementering.
Art. 3. § 1. Onder boeking wordt verstaan de administratieve behandeling waaronder het aan rechten te heffen bedrag naar behoren wordt vastgelegd.
§ 2. De boeking moet geschieden uiterlijk de tweede dag na die van toestemming tot wegneming van de
goederen waarop de verschuldigde bedragen betrekking hebben.”
§ 161. Het ministerieel besluit van 29 december 1992 waarbij uitstel wordt verleend voor de betaling van de accijns, laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 24 september 2012, bepaalt:
“Artikel 1. § 1. De personen die uitstel wensen te genieten voor de betaling van de accijnzen verschuldigd bij het in verbruik stellen van producten onder de schorsingsregeling, moeten zulks aanvragen bij de ontvanger der accijnzen van het gebied waarin het belastingentrepot is gevestigd of, voor tabaksfabricaten, bij de
ontvanger der accijnzen van Brussel (Tabak).
In de zin van dit besluit, dient onder " accijnzen " te worden verstaan, de accijns, de bijzondere accijns, de controleretributie op gasolie gebruikt als verwarmingsbrandstof en de bijdrage op de energie.
§ 2. Personen die voor de betaling van de accijnzen op in het verbruik gestelde ingevoerde goederen een langer uitstel wensen te genieten dan is vastgesteld bij artikel 2 van het ministerieel besluit van 27 februari 1979 inzake douane en accijnzen, moeten zulks aanvragen bij de ontvanger der douane bij dewelke de aangifte ten verbruik werd ingereikt.
Art. 2. De in artikel 1 bedoelde personen moeten, vóór alle verrichtingen, een voldoende borg stellen overeenkomstig artikel 287 van de algemene wet inzake douane en accijnzen en de door de ontvanger gegeven instructies naleven.
Art. 3. § 1. De personen aan wie uitstel voor de betaling van accijns wordt verleend, de duur van deze uitstellen en de data waarop deze ingaan, zijn, naar de aard van de producten, vastgesteld in de navolgende tabel:
Kredietgenietenden | Aard van de producten | Uitstel – Datum waarop het krediet ingaat |
Erkende entrepothouders en importeurs | Ethylalcohol en geestrijke dranken | De betaling mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend. |
Bier | De betaling mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend. | |
Stillewijn, mousserende wijn, andere al of niet mousserende gegiste dranken en tussenproducten | De betaling mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend. | |
Energieproducten (met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool) | De betaling mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend. | |
Houders van een vergunning “accijnsinrichting” | Alcoholvrije en daaraan gelijkgestelde dranken | De betaling mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend. |
Koffie | De betaling mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend. |
§ 2. De marktdeelnemers, in de zin van artikel 1bis van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, genieten voor de accijnzen en de btw op tabaksfabricaten een uitstel van betaling tot de donderdag van de week volgend op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend.
§ 3. De betaling zoals voorzien in § 1 inzake “Ethylalcohol en geestrijke dranken” en “Koffie”, alsook de
betaling voorzien in § 2, wordt uitgesteld als volgt;
- voor de periode van 1 oktober 2012 tot en met 29 september 2013, de donderdag van de derde week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend;
- voor de periode van 30 september 2013 tot en met 28 september 2014, de donderdag van de tweede week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend;
- vanaf 29 september 2014, de donderdag van de week volgende op die waarin de aangifte ten verbruik werd ingediend.
Art. 4. Indien de vervaldag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de betalingstermijn verlengd tot de eerstvolgende dag dat de kantoren open zijn.
Art. 5. De personen die uitstel van betaling van de accijns genieten, moeten de verschuldigde bedragen voldoen door storting of overschrijving op de postrekening van de ontvanger.
Het stortingsformulier of het overschrijvingsformulier moet de vervaldag vermelden waarop de betaling betrekking heeft.
Art. 6. Het ministerieel besluit van 21 september 1964 waarbij uitstel van betaling wordt verleend voor de betaling van de accijnzen, wordt opgeheven.
Art. 7. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1993.”
4. Vernietiging
Accijnzen op energieproducten en elektriciteit, alcohol, alcoholhoudende dranken, gefabriceerde tabak, alcoholvrije dranken, koffie en koffie-extracten
§ 162. Artikel 306 van de AWDA schrijft voor:
“Art. 306. Xxxxxxxxxxxxxx van accijnzen wordt door de Minister van Financiën of door zijn afgevaardigde verleend voor goederen, die onder douane- of accijnstoezicht zijn opgeslagen of onder douane- of accijnstoezicht worden vervoerd, en die door oorzaken die verband houden met hun aard of ingevolge toeval of overmacht of nog als gevolg van een beslissing van de bevoegde autoriteiten zijn vernietigd of zijn teloorgegaan.”
§ 163. De hogergenoemde wettelijke bepaling betreft zowel de vernietiging inzake accijns als inzake douane.
IV. Belasting over de toegevoegde waarde
1. Inleiding
§ 164. Om dubbel gebruik te vermijden met het Btw-Wetboek en de instructie Btw zijn in deze circulaire slechts uittreksels uit de wettelijke bepalingen inzake invoer opgenomen en de eventuele verwijzing naar de instructie Btw.
2. Belastbaar feit en opeisbaarheid van de Btw
§ 165. De artikelen 3, 23 en 24 van het Btw-Wetboek schrijven voor:
“Artikel 3. De invoer van goederen, door wie ook, is eveneens aan de belasting onderworpen wanneer de invoer in België plaatsvindt.
Artikel 23. § 1. Onder invoer van een goed moet worden verstaan:
1° het binnenkomen in de Gemeenschap van een goed dat niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 29 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of dat, als het onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal valt, zich niet in het vrije verkeer bevindt;
2° het binnenkomen in de Gemeenschap van een ander dan onder 1° bedoeld goed uit een derde land of een derdelands gebied.
§ 2. Een invoer vindt plaats in België als de overeenkomstig de §§ 3, 4 en 5 aangemerkte lidstaat van invoer België is.
§ 3. De invoer van een goed vindt plaats in de lidstaat op het grondgebied waarvan het zich ten tijde van het binnenkomen in de Gemeenschap bevindt.
§ 4. In afwijking van § 3 vindt de invoer van een in § 1, 1°, bedoeld goed plaats in de lidstaat op het grondgebied waarvan het goed aan één van de volgende regelingen wordt onttrokken, wanneer vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap dat goed overeenkomstig de douanewetgeving:
1° bij de douane wordt aangebracht en eventueel wordt geplaatst onder een regeling van tijdelijke opslag; 2° wordt geplaatst onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten; 3° wordt geplaatst onder een regeling voor extern douanevervoer;
4° wordt geplaatst onder een regeling van vrije zones of vrije entrepots; 5° wordt geplaatst onder een regeling van douane-entrepots;
6° wordt geplaatst onder een regeling van actieve veredeling;
7° wordt geplaatst onder een regeling inzake de in de territoriale zee toegelaten goederen voor boor- en werkeilanden.
§ 5. In afwijking van § 3 vindt, wanneer een in § 1, 2° bedoeld goed vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap wordt geplaatst onder een regeling voor intern communautair douanevervoer of onder één van de door de Koning bepaalde fiscale regelingen die equivalent zijn aan de regelingen bedoeld in § 4, 1°, 2°, 4°, 5°, 6° en 7°, de invoer plaats in de lidstaat op het grondgebied waarvan het goed aan één van die regelingen wordt onttrokken.
Artikel 24. § 1. Het belastbaar feit vindt plaats en de belasting wordt opeisbaar op het tijdstip waarop de invoer van het goed in België geschiedt.
De invoer in België geschiedt op het tijdstip waarop het goed in België wordt binnengebracht of, wanneer het goed vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap werd geplaatst onder één van de in artikel 23, §§ 4 en 5, bedoelde regelingen, op het tijdstip waarop dat goed in België aan die regeling wordt onttrokken.
§ 2. Indien de ingevoerde goederen echter zijn onderworpen aan invoerrechten, aan landbouwheffingen of aan heffingen van gelijke werking die zijn ingesteld in het kader van een gemeenschappelijk beleid, wordt de belasting opeisbaar op het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld.
In de andere gevallen waarin de ingevoerde goederen niet aan één van deze communautaire rechten zijn onderworpen, wordt het tijdstip van de opeisbaarheid van de belasting bepaald overeenkomstig de vigerende bepalingen met betrekking tot het vaststellen van het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld.”
§ 166. De bepalingen van de §§ 59 t/m 82 van de instructie Btw bevatten een commentaar op de artikelen 3, 23 en 24 van het Btw-Wetboek.
§ 167. Indien de douaneautoriteit van een lidstaat vaststelt dat krachtens artikel 79 van het DWU (zie de
§§ 35 t/m 38 van deze circulaire) een douaneschuld is ontstaan in een andere lidstaat, wordt die douaneschuld, overeenkomstig artikel 87, lid 4 van het DWU (zie § 74 van deze circulaire) geacht te zijn ontstaan in de lidstaat waarin het ontstaan van die douaneschuld is vastgesteld, indien het bedrag ervan minder is dan 10.000 EUR.
De btw-regeling kent evenwel geen gelijkaardige bepaling. In tegenstelling tot de rechten bij invoer, moet de btw steeds worden voldaan in de lidstaat waarin, overeenkomstig artikel 23 van het Btw-Wetboek, de invoer heeft plaatsgevonden, ongeacht het bedrag van de verschuldigde btw.
In de in artikel 87, lid 4 van het DWU bedoelde gevallen waarin op onweerlegbare wijze is aangetoond dat de invoer heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat dan België, dienen de rechten bij invoer en de btw dus in onderscheiden lidstaten te worden betaald.
Het bedrag van de douaneschuld moet steeds in de maatstaf van heffing van de btw bij invoer gevoegd worden, ook al wordt de douaneschuld betaald in een andere lidstaat dan de btw.
Voorbeeld
Voor in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen werden de in artikel 134 en volgende van het DWU voorgeschreven formaliteiten niet vervuld. Bij een routinecontrole stellen de ambtenaren van de motorbrigade van Gent vast dat de goederen geen Uniegoederen zijn.
Uit een inlichting van de Duitse douane blijkt dat die goederen onregelmatig zijn uitgeslagen uit een tijdelijke opslag in Frankfurt-am-Main. De douaneschuld bedraagt 4957,87 EUR.
Alhoewel de douaneschuld in werkelijkheid in Duitsland is ontstaan, wordt ze op grond van artikel 87, lid 4 van het DWU geacht te zijn ontstaan in België. De rechten bij invoer moeten dan ook in België worden betaald. Inzake btw heeft de invoer evenwel plaatsgevonden in Duitsland, land waar de goederen werden onttrokken aan de regeling tijdelijke opslag bedoeld in artikel 23, § 4, 1°, van het Btw-Wetboek. De wegens invoer verschuldigde btw moet bijgevolg in Duitsland worden betaald.
3. Betaling en betalingstermijnen
§ 168. De artikelen 5 t/m 10 van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde bepalen:
“Artikel 5. § 1. De belasting verschuldigd bij invoer wordt betaald op het tijdstip van de aangifte voor het verbruik, onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 2 en 3.
§ 2. In de door de Minister van Financiën te bepalen gevallen en onder de door hem te stellen voorwaarden, mag de voldoening worden uitgesteld tot bij het verstrijken van een termijn van ten hoogste tien dagen te rekenen vanaf de aangifte.
§ 3. Aan belastingplichtigen die de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek[3] bedoelde periodieke aangifte indienen, met uitsluiting van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek, kan door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde vergunning worden verleend om de uit hoofde van de invoer opeisbare belasting niet te voldoen op het tijdstip van de aangifte ten verbruik, mits die belasting als verschuldigde belasting wordt opgenomen in de bovenbedoelde periodieke aangifte.
Aan de personen die overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek, vooraf zijn erkend, kan door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde evenwel vergunning worden verleend waardoor de niet in België gevestigde belastingplichtigen die door eerstgenoemden worden vertegenwoordigd, de uit hoofde van de invoer opeisbare belasting niet moeten voldoen op het tijdstip van de aangifte ten verbruik, mits die belasting als verschuldigde belasting wordt opgenomen in de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte die bedoelde personen moeten indienen voor rekening van deze belastingplichtigen.
De in het eerste en tweede lid bedoelde vergunninghouder mag de bij de invoer verschuldigde belasting niet voldoen volgens de wijze als voorzien in de paragrafen 1 en 2.
§ 4. De in paragraaf 3, eerste lid, bedoelde vergunning wordt alleen verleend als voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
1° de belastingplichtigen moeten een invoer hebben verricht of moeten kunnen aantonen dat in de toekomst het geval zal zijn;
2° zij hebben alle periodieke aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek ingediend met betrekking tot de handelingen die zij hebben verricht sinds de vier kalenderkwartalen die voorafgaan aan de vergunningaanvraag en hebben de belasting voldaan waarvan de opeisbaarheid blijkt uit die aangiften;
3° zij hebben geen belastingschuld voortvloeiend uit overtredingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde die een schuldvordering vormt in het voordeel van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is.
De in paragraaf 3, tweede lid, bedoelde vergunning wordt alleen verleend als voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
1° de vooraf erkende personen hebben alle periodieke aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek ingediend met betrekking tot de handelingen die hun lastgevers hebben verricht sinds de vier kalenderkwartalen die voorafgaan aan de vergunningaanvraag en hebben de belasting voldaan waarvan de opeisbaarheid blijkt uit die aangiften;
2° zij zijn met hun lastgevers, in de zin van artikel 55, § 4, tweede lid, van het Wetboek, niet gehouden tot betaling van een belastingschuld voortvloeiend uit overtredingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde die een schuldvordering vormt in het voordeel van de administratie die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is.
§ 5. De in paragraaf 3 bedoelde vergunning moet schriftelijk worden aangevraagd. Binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van de aanvraag wordt de vergunning verleend indien de daartoe gestelde voorwaarden vervuld zijn of wordt de aanvraag verworpen bij een met redenen omklede beslissing.
§ 6. Door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde kan de in paragraaf 3 bedoelde vergunning worden ingetrokken indien zij werd afgeleverd op grond van een onjuiste verklaring of als de vergunninghouder niet meer voldoet aan de voorwaarden gesteld door artikel 53, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van het Wetboek of de ter uitvoering ervan genomen besluiten.
In geval van intrekking overeenkomstig het eerste lid, zal een nieuwe vergunning slechts kunnen worden aangevraagd na het verstrijken van een periode van twaalf maanden die volgt op de maand waarin de beslissing tot intrekking ter kennis werd gebracht.
§ 7. Door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde worden de toepassingsmodaliteiten van dit artikel bepaald. Hij bepaalt onder meer de formaliteiten die bij de aanvraag of de intrekking van de vergunning dienen te worden vervuld. Hij stelt bovendien de vorm en de inhoud vast van deze vergunning.
Artikel 6. § 1. De belasting is verschuldigd door de geadresseerde die in België een belastbare invoer van goederen verricht.
§ 2. De geadresseerde is de verkrijger of overnemer aan wie de goederen worden verzonden op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt en, wanneer er geen verkrijger of overnemer is, degene die eigenaar is van de goederen.
De verkoper of overdrager of een vorige verkoper of overdrager mag als geadresseerde optreden op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor btw-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek.
§ 3. Wanneer het ingevoerde goed door of voor rekening van de leverancier hier te lande wordt geïnstalleerd of gemonteerd, en de levering bij toepassing van artikel 14, § 3 van het Wetboek, in België plaatsvindt, is de geadresseerde de leverancier door wie of voor wiens rekening de installatie of de montage wordt gedaan.
Degene die het goed verkocht of overgedragen heeft aan de in het vorige lid bedoelde leverancier, of een vorige verkoper of overdrager, mag als geadresseerde optreden op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor btw-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, of dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, van het Wetboek.
§ 4. De maakloonwerker, de huurder of de ontlener die goederen heeft uitgevoerd buiten de Gemeenschap om ze een herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing te laten ondergaan, mag als geadresseerde optreden voor de toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 40, § 1, 2°, b, van het Wetboek.
§ 5. Wanneer zijn medecontractant niet in België is gevestigd en overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek niet voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, mag de belastingplichtige die de in artikel 53,
§ 1, eerste lid, 2° van het Wetboek bedoelde periodieke aangifte indient eveneens als geadresseerde optreden indien de goederen hem worden gezonden, hetzij:
1° op zicht, op proef of in consignatie, op voorwaarde dat hij de ingevoerde goederen achteraf koopt of, zo niet, ze wederuitvoert buiten de Gemeenschap;
2° om te worden hersteld, bewerkt, verwerkt of aangepast, op voorwaarde dat hij de
goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap, hij ze vernietigt of dat ze hem worden overgedragen. Door of vanwege de Minister van Financiën worden de regelen bepaald met betrekking tot de regularisatie die moet plaatsvinden wanneer de bij deze paragraaf gestelde voorwaarden niet worden vervuld.
Artikel 7. § 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in § 2, wordt de bij invoer verschuldigde belasting betaald:
-door storting of overschrijving op de postrekening van het enig kantoor der douane en accijnzen; of
- door betaling in speciën of met andere daarmee gelijkgestelde betaalmiddelen op het door de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen aangeduide hulpkantoor van dat enig kantoor.
De voldoening van de belasting wordt vastgesteld door op het bij artikel 9 voorgeschreven document een vermelding aan te brengen met het elektronisch systeem PLDA dat de Administratie der douane en accijnzen gebruikt om aangiften voor het verbruik te aanvaarden.
§ 2. In de situaties bedoeld in artikel 5, § 3, moet de belasting verschuldigd bij invoer als verschuldigde belasting opgenomen worden in de periodieke aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de invoer plaatsvond.
Artikel 8. § 1. Zijn hoofdelijk gehouden tot de voldoening van de belasting met de in artikel 6 bedoelde geadresseerde:
1° de aangever, met name de persoon die in eigen naam of in naam van een andere persoon goederen aangeeft voor het verbruik of voor één van de regelingen bedoeld in artikel 23, §§ 4 en 5, van het Wetboek; 2° de lastgever van de onder 1° bedoelde aangever;
3° ieder ander persoon gehouden tot de voldoening van de invoerrechten, ook al zijn de goederen om welke reden dan ook niet aan invoerrechten onderworpen.
Wanneer de belasting moet worden voldaan op de wijze aangeduid in artikel 7, § 2, is evenwel alleen de persoon die de goederen heeft aangegeven voor het extern douane-vervoer of het intern communautair douanevervoer, hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting.
§ 2. De in paragraaf 1, eerste lid, 1° tot 3° en tweede lid, bedoelde personen die aantonen dat zij geen fout hebben begaan of niet nalatig zijn geweest, zijn ontslagen van de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Deze personen kunnen in geen geval van deze aansprakelijkheid worden ontslagen indien zij wisten of moesten weten dat de verschuldigde belasting bij de invoer niet werd of zal worden gestort aan de Staat.
Artikel 9. § 1. De voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt vastgesteld op het
voor de geadresseerde bestemde exemplaar van de aangifte ten verbruik tenzij de belasting wordt voldaan op de wijze bedoeld in artikel 7, § 2.
Voor iedere geadresseerde moet afzonderlijk een aangifte worden opgemaakt. Die aangifte vermeldt benevens de naam, het adres en eventueel het btw-identificatienummer van de geadresseerde in België, ook alle gegevens welke nodig zijn voor de heffing van de belasting.
Wanneer de geadresseerde een btw-eenheid is in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, moet die aangifte, in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, de naam, het adres en het in artikel 50, § 1, eerste lid, 6°, of § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde sub-btw-identificatienummer van het betrokken lid dat de invoer verricht vermelden, alsook alle gegevens die nodig zijn voor de heffing van de belasting.
§ 2. Wanneer de invoer plaatsvindt met vrijstelling van de belasting of met voldoening van de belasting tegen een tarief dat lager is dan het hoogste dat voor het ingevoerde goed verschuldigd kan zijn, moet de aangever in de aangifte de wettelijke, reglementaire of administratieve bepaling vermelden waarbij de vrijstelling of de voldoening van de belasting tegen een lager tarief wordt geregeld.
Artikel 10. Teneinde de formaliteiten te vereenvoudigen, kan door of vanwege de Minister van Financiën worden afgeweken van de voorschriften van de artikelen 7 en 9; in dat geval worden regelen gegeven om de voldoening van de belasting te verzekeren."
§ 169. Het uitstel van betaling bedoeld in artikel 5, § 2 van het in § 168 aangehaalde koninklijk besluit wordt geregeld in het ministerieel besluit nr. 6 van 4 maart 1993 waarbij uitstel wordt verleend voor de voldoening van de ter zake van de invoer van goederen verschuldigde belasting over de toegevoegde
waarde.
“Artikel 1. De voldoening van de ter zake van de invoer van goederen verschuldigde belasting aan de ontvanger der douane mag worden uitgesteld tot de donderdag van de week volgend op die waarin de aangifte is geschied.
Artikel 2. Elk persoon die uitstel van belasting wenst te genieten moet:
a) een schriftelijke aanvraag richten aan de ontvanger der douane;
b) een voldoende borgtocht storten of een andere zekerheid stellen volgens de regelen die inzake invoerrecht gelden;
c) in vak B van het document bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 7 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde de vermelding “Uitstel” of “Uitstel van betaling” aanbrengen;
d) de betalingen verrichten door storting of overschrijving op de postrekening van de ontvanger der douane of met een gekruiste check.
…”
§ 170. De verlegging van de heffing van de ter zake van invoer verschuldigde btw, bedoeld in artikel 5, § 3, van het in § 168 aangehaalde koninklijk besluit nr. 7, wordt geregeld in Circulaire nr. 25/2013 van 27 juni 2013 van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit.
§ 171. De bepalingen van de §§ 112 tot 156 van de Instructie Btw bevatten een commentaar op de btw- reglementering aangehaald in de §§ 168 t/m 170 van deze circulaire.
4. Vernietiging - Bijzondere situaties
§ 172. Overeenkomstig de algemene regel ingesteld bij artikel 24, § 1, van het Btw-Wetboek, vindt de invoer (het zogenaamde belastbaar feit) plaats en wordt de btw opeisbaar op het tijdstip waarop het goed in België wordt binnengebracht of, wanneer het goed vanaf het binnenkomen in de Unie werd geplaatst onder één van de opschortende regelingen bedoeld in artikel 23, §§ 4 en 5, van het Btw-Wetboek, op het tijdstip waarop dat goed in België aan één van die regelingen wordt onttrokken.
Voor goederen die de douanestatus hebben van niet-Uniegoederen wijkt de tweede paragraaf van die bepaling evenwel af van voornoemd criterium tot vaststelling van het tijdstip van de opeisbaarheid van de btw.
Inderdaad, overeenkomstig artikel 24, § 2, van het Btw-Wetboek wordt de btw bij de invoer van die goederen opeisbaar:
- hetzij op het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld, indien de goederen aan invoerrechten zijn onderworpen;
- hetzij op het tijdstip bepaald overeenkomstig de vigerende bepalingen met betrekking tot het vaststellen van het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld, indien de goederen onder de douanereglementering vallen maar om één of andere reden niet aan invoerrechten zijn onderworpen (bijvoorbeeld goederen waarop een nulrecht van toepassing is).
§ 173. Niet-Uniegoederen die van bij het binnenkomen in de Unie worden geplaatst onder één van de situaties/regelingen bedoeld in artikel 23, § 4 of § 5 van het Btw-Wetboek en er onder douanetoezicht worden vernietigd of aan de Staat worden afgestaan, worden niet aan die regeling onttrokken om in een lidstaat in het vrije verkeer te worden gebracht. Bijgevolg wordt er geen btw opeisbaar.
Voorbeeld
Aan rechten bij invoer onderworpen goederen die zich in België onder een douaneregeling inzake douane- entrepot bevinden, gaan volledig verloren ingevolge een brand. Voor de toepassing van de btw worden de goederen geacht niet te zijn onttrokken aan de regeling douane-entrepot, zodat ze evenmin zijn ingevoerd in België. Bij ontstentenis van een invoer in België kan er geen btw wegens invoer opeisbaar worden.
§ 174. In de situatie bedoeld in artikel 124, lid 1, onder g) van het DWU (zie § 139, onder g) van deze circulaire) bestaat er effectief een douaneschuld, die achteraf tenietgaat ingevolge de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de betrokken goederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de douaneautoriteiten. Het verlies of de vernietiging zal dus in de regel steeds plaatsvinden na het tijdstip waarop de btw bij invoer opeisbaar is geworden, en kan met terugwerkende kracht nooit aanleiding geven tot de niet-heffing van de btw bij invoer.
§ 175. De niet regelmatige invoer van niet-Uniegoederen die door de douane in beslag worden genomen en nadien worden vernietigd of aan de Staat worden afgestaan, heeft niet tot gevolg dat de btw wegens invoer verschuldigd wordt, omdat de goederen geacht worden niet te zijn ingevoerd. Er doet zich inzake btw geen belastbaar feit voor. Het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak C-280/08 bevestigt dit principe.
§ 176. De arresten van het Europees Hof van Justitie in de samengevoegde zaak C-226 + C-228/14 en de zaak C-571/15 hebben voor recht verklaard dat de onregelmatige onttrekking van goederen aan één van de situaties/regelingen bedoeld in artikel 23, §§ 4 of 5 van het Btw-Wetboek, geen aanleiding geeft tot de opeisbaarheid van de btw wanneer aangetoond wordt dat de betrokken niet-Uniegoederen niet in de Unie zijn gebleven, maar werden wederuitgevoerd, ondanks het feit dat er in deze situaties wel een douaneschuld is ontstaan.
*
* *
§ 177. De instructie Douaneschuld 1995 (D.I. 533.0) wordt opgeheven en vervangen door deze circulaire.
Voor de Administrateur-generaal van de douane en accijnzen: De Adviseur-generaal,
X. XXXXXXX
[1] Het grondgebied van de lidstaten wordt voor douaneaangelegenheden aangeduid met de term ‘Unie’. Inzake btw wordt de term ‘Gemeenschap’ gehanteerd.
[2] Over het algemeen wordt aangenomen dat een werknemer niet wordt beschouwd als schuldenaar. Er wordt van uitgegaan dat het bedrijf de schuldenaar is. Indien de douaneschuld ontstaat door een handeling van een werknemer, blijft het bedrijf de schuldenaar.
[3] In de §§ 168 en 169 wordt met ‘Wetboek’ het Btw-Wetboek bedoeld.