Bijlagen akkoord cao gemeenten 2013-2015
Bijlagen akkoord cao gemeenten 2013-2015
Bijlage 1 CAR wijzigingen werkervaringsplaatsen en stages
Inwerkingtreding: 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 UWO.
Stageplaats
Artikel 1:2a
Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst.
Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.
De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.
Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.
De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Werkervaringsplaats
Artikel 1:2b
Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.
Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.
De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.
Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.
De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Bijlage 2 Ketenbepaling en anti-draaideurbepaling
Inwerkingtreding: gelijk met inwerkingtreding Wet Werk en Zekerheid (voorzien op 1 juli 2015)
Duur van de aanstelling
Artikel 2:4
De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling.
Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
Overgangsrecht
Artikel 2:6
Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.
Toelichting artikel 2:4
In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden.
In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12).
In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216)
Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld.
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.
Toelichting artikel 2:6
Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015.
Bijlage 3 Individueel Keuzebudget
Partijen spreken af om uiterlijk op 1 januari 2016 een individueel keuzebudget (IKB) in te voeren. Dit IKB sluit aan bij de wens voor meer keuzevrijheid voor de werknemer en is daarmee een verdere stap in de modernisering van de arbeidsvoorwaarden voor de sector. Het IKB maakt maatwerk op individuele basis mogelijk. Tegelijk is het IKB voor alle gemeenten gelijkvormig. Dit beantwoordt aan de wens van werkgevers en werknemers om vanuit centrale kaders individuele keuzevrijheid mogelijk te maken.
Het IKB wordt gevormd door de volgende bronnen:
- vakantie-uitkering zoals bepaald in artikel 6:3 CAR;
- eindejaarsuitkering zoals bepaald in artikel 3:6 CAR;
- levensloopbudget (1,5%) zoals bepaald in artikel 6a:7 lid 1 CAR;
- bovenwettelijk vakantieverloftegoed van 14,4 uur zoals voortvloeit uit artikel 6:2 lid 1CAR.
Op het moment dat het IKB in werking treedt, vervallen de arbeidsvoorwaarden die de bronnen van het IKB vormen als zelfstandige arbeidsvoorwaarde. In een bijlage bij de CAR wordt een lijst bijgehouden van de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in het IKB.
De werknemer krijgt de volgende keuzemogelijkheden:
x. xxxxxx;
b. uitbetaling;
c. reservering;
d. de-reservering;
e. levensloopverlof voor rechthebbenden;
f. inkoop extra pensioen;
g. (onbelaste) opleiding/training;
h. premie IPAP-verzekering.
Het IKB moet worden gereserveerd en ingezet in het jaar dat het wordt opgebouwd. IKB dat aan het einde van het jaar niet is besteed, wordt aan het einde van het jaar uitgekeerd. Bij een keuze voor verlof geldt dit niet. Dit wordt dan in de vorm van verlof en niet als IKB naar het volgende jaar meegenomen. Dit verlof is dan echter niet meer beschikbaar in het keuzemodel als bron.
Het IKB wordt uitgedrukt in een financieel budget. Door inzet van de genoemde bronnen bedraagt dit budget 16,3%123van het salaris. Het IKB wordt maandelijks opgebouwd en aan elke werknemer ter beschikking gesteld. Het IKB is pensioengevend voor zover de onderliggende bronnen dat zijn. Dat betekent dat 15,5% (Eindejaarsuitkering +vakantietoeslag + levensloopbijdrage) nominaal pensioengevend is.
Omdat voor de brandweer specifieke regels gelden ten aanzien van het levensloopsbudget (overgangsrecht FLO en hogere levensloopbijdrage voor medewerkers die hier niet onder) kan het beschikbare IKB budget voor hen anders zijn.
Het kan zijn dat er als gevolg van de regelgeving (binnen en buiten de CAR-UWO) andere groepen zijn waarvoor het budget een andere hoogte heeft.
De oorspronkelijke grondslagen van de bronnen in het IKB zijn verschillend4. Partijen onderzoeken hoe dit het beste opgelost kan worden.
Bij uitruil blijft dit in stand, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de verlaging van het fiscale loon mag niet structureel zijn en de werknemer moet ten minste één keer per jaar de samenstelling van zijn beloning kunnen wijzigen;
2. de uitruil betreft vrije vergoedingen/verstrekkingen, zoals een vakbondscontributie of een vermindering van de arbeidstijd tot een maximum van tien procent van de overeengekomen arbeidsduur;
3. het verschil tussen het oorspronkelijke pensioengevend loon en het verlaagde pensioengevend loon mag niet meer bedragen dan 30 procent.
Het IKB is een separate arbeidsvoorwaarde, die naast het salaris staat en daarmee geen grondslag is voor andere arbeidsvoorwaarden. Als wijziging van fiscale wet- en regelgeving van invloed is op de inhoud of de werking van deze regeling zullen de vervallen netto-voordelen voor de werknemers niet worden gecompenseerd door de werkgever. Over de uitwerking van bovenstaande afspraken in, door de Belastingdienst goedgekeurde, CAR-teksten zal uiterlijk 1 december 2014 overeenstemming worden bereikt tussen partijen. Partijen richten een projectorganisatie in voor de implementatie van het IKB bij gemeenten.
Keuzemodel arbeidsvoorwaarden
Het IKB wordt opgenomen in een nieuw keuzemodel arbeidsvoorwaarden. Gemeenten kunnen besluiten dat naast het IKB ook andere arbeidsvoorwaarden in dit keuzemodel als bron ingezet kunnen worden. Ook kan lokaal besloten worden om andere keuzemogelijkheden toe te voegen. Het bestaande hoofdstuk 4a komt als separaat hoofdstuk te vervallen en wordt geïntegreerd in de nieuwe teksten.
De werknemer kan maandelijks één of meerdere keuzes maken en zijn IKB (en zijn lokale bronnen) gebruiken voor meer keuzes in één kalendermaand. Hierbij zal bij de uitwerking gekeken worden naar mogelijke default-keuzes.
Bijlage 4 CAR teksten nieuw Hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingen
Inwerkingtreding: 1 januari 2016
Op 1 januari 2016 wordt hoofdstuk 3 van de CAR-UWO in zijn geheel vervangen door een nieuw hoofdstuk. In deze bijlage staat het nieuwe hoofdstuk3 en de bijhorende begripsomschrijvingen in artikel 1:1.
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 1:1
Salaris : maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur.
Salaristoelagen: daartoe worden gerekend de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden gerekend.
Functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;
Periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
Salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;
Overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur.
Achterblijvende
partner: xxxxxx, weduwnaar of geregistreerd partner.
Functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform artikel 3:1.
Noot: De begrippen ‘functioneringstoelage’ en ‘waarnemingstoelage’ worden in dit hoofdstuk gedefinieerd (artikelen 3:8 en 3:10) en kunnen in artikel 1:1 CAR worden geschrapt. Het begrip betrekking in artikel 1:1 CAR wordt vervangen door het begrip functie.
HOOFDSTUK 35 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
1. Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.
2. Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.
3. Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem.
Artikel 3:2 Recht op Salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
1. Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.
2. De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
§ 2 Salaris
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
1. Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
2. Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.
Artikel 3:4 Salarisverhoging
1. Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de ambtenaar functioneert voldoende;
b. de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;
c. er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling of zijn laatste periodieke salarisverhoging.
2. Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.
3. Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.
4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de ambtenaren of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
1. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aanwezig is.
2. In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.
3. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.
4. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.
Toelichting:
Deze mogelijkheid van salarisverlaging zonder voorafgaand ontslag, was tot 1 januari 2016 beperkt tot medewerkers van 55 jaar of ouder. Dit hield verband met het feit dat in artikel 3:5 van het pensioenreglement is geregeld dat na demotie de pensioenopbouw voor deze groep blijft gebaseerd op de oude (hogere) inschaling. Partijen in het LOGA zijn overeengekomen dat de leeftijdsgrens in deze CAR-bepaling dient te worden geschrapt, maar dat medewerkers van 55 jaar en ouder van deze voorziening in het pensioenreglement gebruik kunnen maken, voor zover dit past binnen het leeftijdsbewust personeelsbeleid van de werkgever.
Artikel 3.5 Pensioenreglement:
“Pensioengevend inkomen na demotie. Als de deelnemer in verband met demotie na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij dezelfde of een andere aangesloten werkgever een nieuwe dienstverhouding aanvaardt met een lager salaris, geldt het inkomen vóór het aanvaarden van het lagere salaris als zijn pensioengevend inkomen. Dit inkomen wordt steeds per 1 januari aangepast aan de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Xxxxxxx moet berusten op een collectieve arbeidsovereenkomst of een andere collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden.
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Artikel 3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.
§ 3 Salaristoelagen
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
1. Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.
2. De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.
3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Toelichting:
Dit artikel regelt de toelage op grond van meerdere jaren uitstekend functioneren en/of het leveren van bijzondere prestaties, wanneer de ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.
Artikel 3:8 moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20. Samen vormen deze artikelen het kader waarbinnen het college vorm kan geven aan een stelsel van variabele beloning, door het extra belonen van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) dat een structureel karakter heeft, met als beoogd gevolg dat de medewerker sneller het maximum van de salarisschaal bereikt.
Het nadeel van ‘vaste toelagen’ is dat ze een blijvend beslag op de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere keren opeenvolgend kunnen worden toegekend.
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
1. Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel
2. De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.
3. De maandelijkse toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
1. Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.
2. Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
3. Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
1. De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon tot het maximum van salarisschaal 6 gedurende de volgende tijdvakken van de week:
• maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%
• maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%
• zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
• zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%
2. De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.
3. Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:16) worden uitbetaald.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2. De buitendagvenstertoelage bedraagt:
• 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
• 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;
• 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
3. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
1. De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage.
2. De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid.
3. Het uurloon, is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Artikel 3:15 Garantietoelage.
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Toelichting:
Het College kan een ambtenaar die buiten zijn schuld of toedoen wordt geconfronteerd met een salarisverlaging een garantietoelage toekennen. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarbij de medewerker als gevolg van een herwaardering van diens functie of bij herplaatsing in andere functie (reorganisatie), een lager betaalde functie aanvaardt.
Artikel 3:16 Afbouwtoelage
1. De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien
• hij de toelage(n) zonder onderbreking van tenminste twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
• met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
• op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9c of 9d) van toepassing is, of
• indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.
3. De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.
4. Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.
5. Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverhoging.
§4. Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 BHV-vergoeding
1. De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
2. De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
1. De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4) of in dienstrooster bij de brandweer werkt (artikel 4:8), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst (artikel 3:9) worden uitbetaald.
2. De overwerkvergoeding bestaat uit:
a. verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
b. het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:
• 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0 en 24 uur;
• 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;
• 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 0 en 6 uur;
• 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;
• 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;
• 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur.
3. Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, en een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.
5. De ambtenaar op wie de bijzondere regeling van de werktijden van toepassing is en die tijdens beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.
6. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.
Artikel 3:19 Ambtsjubileum
1. Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.
2. Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen.
3. Een ambtenaar aan wie volledig ontslag wordt verleend op grond van:
• artikel 8:3;
• artikel 8:4, of
• artikel 8:11,
en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Toelichting: Desgewenst kan het geldbedrag in meerdere termijnen worden uitgekeerd.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
1. Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.
2. Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die bestaat uit:
a. driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;
b. het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1 januari tot en met de dag van overlijden.
3. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden in en door de dienst
1. Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen.
2. De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel keuzebudget.
3. Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het vorige lid genoemde uitkering.
4. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
(niet van toepassing op medewerkers van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
1. De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
2. De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
3. Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
(niet van toepassing op medewerkers van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
1. De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.
2. De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
§ 5. IKB
Deze artikelen volgen zodra de uitwerking van het IKB gereed is.
Bijlage 5 Studieafspraak Bewust Belonen
De onderzoekopdracht luidt als volgt:
Onderzoek hoe flexibele beloning bij gemeenten er uit moet zien om te voldoen aan de voorwaarden die het LOGA er aan stelt?
Dit is een uitwerking van de paritaire Aanpak van Ede (‘beloon resultaten extra’).
Doelen flexibele beloning
Het LOGA heeft vastgesteld dat de flexibilisering van beloning een goed middel kan zijn om de doelen van de cao van de toekomst te bereiken:
• Het vergroot de impact van het gesprek tussen leidinggevende en medewerker en stimuleert daardoor dat zij dit gesprek voeren.
• Het geeft medewerkers meer invloed op de hoogte van de beloning, en helpt dus bij aantrekkelijk werkgeverschap.
• Het geeft leidinggevenden meer mogelijkheden om te sturen op zaken als resultaten en ontwikkeling.
Voorwaarden flexibele beloning
Het LOGA heeft daarnaast vastgesteld dat flexibele beloning alleen werkt onder de volgende voorwaarden:
• Doelondersteunend: het beloningsbeleid bevordert de feedback, vergroot de invloed van medewerkers op hun beloning en vergroot de sturingsmogelijkheid van leidinggevenden.
• Objectieve beoordeling en beloning: leidinggevenden kunnen beslissingen onderbouwen met algemene regels of kaders voor beoordeling en beloning en met gegevens over de resultaten van de individuele medewerker.
• Transparant beleid: alle belanghebbenden kennen de regels of kaders voor het beloningsbeleid en hebben toegang tot de uitkomsten van dat beleid.
• Uniform beleid: de uitkomsten van het beloningsbeleid kunnen per medewerker verschillen, maar de uitgangspunten van het beloningsbeleid zijn voor de hele organisatie hetzelfde.
Resultaten onderzoek
Met het onderzoek wil het LOGA leren aan welke eisen een sectorbreed systeem van flexibele beloning op basis van beoordeling moet voldoen en hoe dit vervolgens kan worden vormgegeven.
Mogelijke onderdelen van het onderzoek zijn:
• Regels of kaders voor beloningsbeleid.
• Manieren van monitoring door belanghebbenden.
• Verankering in de cao.
• De rol van medezeggenschap.
• Opleidingen/trainingen voor leidinggevenden en medewerkers.
• Manieren om het budget of de kosten te verdelen.
Bij het onderzoek zullen ook de ervaringen van provincies en waterschappen bij dit onderzoek worden betrokken en zullen ook de beschikbare “good practices” van gemeenten worden ingebracht. De onderzoeksresultaten kunnen leiden tot nieuwe afspraken over bestaande arbeidsvoorwaarden zoals de uitloopschalen en de periodieken.
Werkwijze en planning
Het LOGA stelt ter uitvoering van deze studieafspraak uiterlijk 1 oktober 2014 een paritaire werkgroep in met deelnemers vanuit de VNG en de vakbonden en de respectievelijke achterbannen. De werkgroep laat het onderzoek uitvoeren door een onderzoeksbureau en levert uiterlijk op 1 juli 2015 een op de uitkomsten gebaseerd advies aan het LOGA.
Bijlage 6 CAR-wijzigingen Vakantie en verlof bij ziekte
Datum inwerkingtreding: 1 januari 2015
Artikel 6:2
De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
Artikel 6:2:3
De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult.
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;
gedurende afwezigheid wegens ziekte
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.
Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.
Vervaltermijn wettelijk verlof
Artikel 6:2a
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.
Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.
Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Artikel 6:2b
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.
Toevoeging bij artikel 6:2 lid 1:
Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt.
Artikel 6:2:3
Lid 1
Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid.
Lid 3
Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof.
Lid 4
De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR.
De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte.
In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven.
Lid 5
Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt De toelichting op artikel 6:2b wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden 1/156 van het – voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1, tweede lid onder b CAR).
Toelichtingen op de artikelen 6:2a en 6:2b
Toelichting op artikel 6:2a
Lid 1
Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden.
Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof.
Lid 2
Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar.
Toelichting op artikel 6:2b
Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof.
Bijlage 7 CAR-wijzigingen vakbondsverlof
Datum inwerkingtreding: 1 januari 2015
Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof
1. Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:
a. Centrales van overheidspersoneel;
1. de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);
2. de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs personeel (CCOOP);
3. de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).
b. Verenigingen van ambtenaren:
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.
2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:
a. voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid en er landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
b. voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;
c. voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.
3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor:
a. indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen
- om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
- als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers;
- als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur
b. voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.
4. Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.
5. Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:
a. lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a , nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.
b. lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr.3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.
Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
6. Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.
7. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie voor Georganiseerd Overleg, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.
Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.
8. Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Aan de toelichting wordt het volgende toegevoegd:
Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die, daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging, en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden.
Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.
1 De hoogte van de eindejaarsuitkering is 6% van het salaris met een minimum van € 1.750 bij een volledig dienstverband.
2 Het levensloopbudget is 1.5% van het salaris met een bodem van € 400 bij een volledige dienstverband.
3 De waarde van 14,4 uur bovenwettelijk vakantieverloftegoed is 0,769% van het salaris.
4 De vakantietoelage wordt berekend op basis van de huidige begrip bezoldiging. De eindejaarsuitkering en de bijdrage levensloop worden berekend over het jaarsalaris.
5 De artikelen van hoofdstuk 3 moeten nog van een toelichting worden voorzien. Een aantal artikelen is al van een toelichting voorzien op basis van het LOGA-overleg. Verder zal de hele CAR-UWO nog moeten worden doorgenomen en aangepast op verwijzingen naar bepalingen in dit hoofdstuk. De bepalingen over het IKB worden in paragraaf 5 aan dit hoofdstuk toegevoegd.