SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 11/30 KG
De waarnemend voorzitter van het Scheidsgerecht, mr. R.J.B. Boonekamp, wonende te Arnhem,
bijgestaan door mr. drs. J.C.W. de Sauvage Nolting, griffier,
heeft op 30 november 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in het kort geding van:
mr. drs. A., wonende te Z., eiser in conventie,
verweerder in reconventie, gemachtigde: mr. J.L.G.M. Verwiel;
tegen:
de stichting B., gevestigd te Z., verweerster in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. X.X. xxx Xxxxxxxxxx.
Partijen worden aangeduid als “eiser” en “het Ziekenhuis”.
1. Procesverloop
1.1 De gemachtigde van xxxxx heeft bij brief van 31 oktober 2011 dit kort geding aanhangig gemaakt onder indiening van de memorie van eis, met 20 producties. Xxxxx heeft verzocht om bij arbitraal vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- het Ziekenhuis te veroordelen om vanaf 1 oktober 2011 de tussen partijen overeengekomen afvloeiingsregeling zoals neergelegd in de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst na te komen op basis van de gegevens die eiser heeft verstrekt zonder dat voor eiser verplichtingen voorliggen tot het verstrekken van andere aanvullende gegevens, uitgezonderd in gevallen waarin het inkomen van eiser voor wat betreft de aard en/of omvang zou wijzigen, zulks op verbeurte van
een dwangsom van € 10.000,- per maand, zulks tot een maximum van € 250.000,-, indien en voor zover het Ziekenhuis haar maandelijkse verplichtingen vanaf 1 oktober 2011 jegens eiser niet stipt zal nakomen;
- het Ziekenhuis te veroordelen tot betaling van de juridische kosten die eiser heeft moeten maken, tot op heden € 4.500,- excl. BTW, en de kosten die eiser in deze procedure moet maken voor zijn raadsman en ten behoeve van het Scheidsgerecht.
1.2 Het Ziekenhuis heeft bij memorie van antwoord, door het Scheidsgerecht op 10 november 2011 ontvangen, verweer gevoerd. Het heeft daarbij tevens een reconventionele eis ingesteld, inhoudende een veroordeling van eiser, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot verstrekking aan het Ziekenhuis van afschriften dan wel uittreksels van of inzage in:
(a) de stukken als genoemd in de brief van 9 maart 2011 van de voorzitter van de Raad van Toezicht van het Ziekenhuis, waaronder de volledige balans en winst- en verliesrekening, beiden voor winstverdeling, van C. Ltd en C. Holding Ltd over het jaar 2010, en voor zover deze nog niet definitief zijn, de voorlopige jaarcijfers daarvan;
(b) de aansluiting bij de fiscale aangifte van de hiervoor bedoelde jaarstukken;
(c) stukken waaruit blijkt wie de Ultimate Beneficial Owner (UBO) is van C. Ltd en/of C. Holding Ltd;
(d) correspondentie ter zake beloning tussen de diverse vennootschappen en eiser of de mede door xxxxx beheerste vennootschappen;
(e) facturen van C. Ltd dan wel C. Holding Ltd en D. B.V., dan wel de Stichting E.;
(f) informatie over D. B.V. waaruit blijkt dat xxxxx, dan wel C. Ltd en/of C. Holding Ltd, daarin geen deelnemer is;
(g) en voor het overige alle informatie betreffende al eisers overige inkomsten uit arbeid of bedrijf van xxxxx, waar xxxxx in persoon bij betrokken is, zoals bij de vennootschappen C. Holding Ltd en C. Ltd.
Het Ziekenhuis heeft verder verzocht eiser te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in alle kosten van de procedure, waaronder de kosten van juridische bijstand van het Ziekenhuis, tot op heden een bedrag ter grootte van
€ 12.000,-, te vermeerderen met BTW.
Bij deze memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie heeft het Ziekenhuis in totaal 27 producties overgelegd.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 16 november 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan de zijde van het Ziekenhuis, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen: drs. X., voorzitter Raad van Bestuur, ir. G., lid Raad van Toezicht, en mr. drs. H., lid Raad van Toezicht. Voorts was aanwezig de heer drs. I., registeraccountant. De gemachtigden van partijen hebben de wederzijdse standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van eiser aan de hand van een pleitnota.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is op 16 oktober 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de Stichting Ziekenhuis W., thans het Ziekenhuis. Vanaf 1 november 2004 heeft xxxxx de positie bekleed van voorzitter van de Raad van Bestuur.
In zijn functie als voorzitter van de Raad van Bestuur ontving xxxxx laatstelijk een salaris van € 15.198,- bruto, exclusief vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering.
2.2 Bij beëindigingsovereenkomst van 20 februari 2009 hebben partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvonden beëindigd per 1 september 2009. In artikel 5 van de beëindigingovereenkomst is opgenomen dat aan eiser een wachtgeld toekomt overeenkomstig de wachtgeldregeling uit de Collectieve Arbeidsovereenkomst Ziekenhuizen (CAO Ziekenhuizen). Met ingang van 1 september 2009 heeft eiser aanspraak op deze wachtgeldregeling.
2.2 Omtrent de aanspraak op wachtgeld is in de XXX Xxxxxxxxxxxx, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
in art. 14 lid 6 onder 2:
“De werknemer/wachtgeldgerechtigde is verplicht gebruik te maken van een hem geboden mogelijkheid om inkomsten uit arbeid of bedrijf te verkrijgen, tenzij hij aantoont dat deze verplichting redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.”
in art.14 lid 6 onder 3:
“ De werknemer/wachtgeldgerechtigde is verplicht aan de werkgever direct opgave te doen van het bedrag van de inkomsten uit arbeid of bedrijf en van het bedrag dat aan uitkering ingevolge een wettelijke regeling wordt genoten. Desgevraagd dient hij alle gewenste inlichtingen en bewijsstukken te verschaffen.”
en in art. 14 lid 7 onder 1 ten slotte:
“Als de wachtgeldgerechtigde met ingang van of na de dag waarop het wachtgeld is ingegaan, inkomsten uit arbeid of bedrijf geniet, worden deze inkomsten op het wachtgeld in mindering gebracht, indien en voorzover zij tezamen met het wachtgeld meer bedragen dan het laatst genoten salaris.”
2.3 Eiser is met ingang van 1 januari 2010 een arbeidsovereenkomst aangegaan met de statutair in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap C. Holding Ltd. Xxxxx vervult de functie van managing partner van de vennootschap en is belast met het algeheel management, het aansturen van eventuele dochterondernemingen en het doen (laten) uitvoeren van opdrachten. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. Xxxxx was overigens reeds met ingang van 2 juli 2009 bestuurder (alleen en zelfstandig bevoegd) van C. Holding Ltd en met ingang van 3 juli 2009 van de (volledige dochtervennootschap) C. Ltd. Xxxxx heeft (in ieder geval) met een e-mail van 23 januari 2010 het Ziekenhuis bericht omtrent het dienstverband en de daaruit voortvloeiende inkomsten. Met betrekking tot het
jaarsalaris ad € 40.000,- merkt eiser in deze e-mail op dat dit “inverdiend en vervolgens als het loopt zoals beoogd, uitgebouwd” zal moeten gaan worden. In 2010 zijn de door eiser opgegeven inkomsten uit arbeid in mindering gebracht op het wachtgeld.
2.4 Met een brief van 23 januari 2011 heeft xxxxx het Ziekenhuis bericht dat er per 1 januari 2011 wat betreft de arbeidsovereenkomst geen wijzigingen hebben plaatsgevonden en dat deze evenmin door hem worden voorzien.
2.5 Blijkens een schriftelijke overeenkomst d.d. 30 december 2011 (bedoeld zal zijn: 2010) zijn C. Ltd en de vennootschap D. B.V. (D.) overeengekomen dat de eerstgenoemde vennootschap eiser aan D. beschikbaar stelt om als interim manager werkzaamheden uit te voeren voor de Stichting E.. In de overeenkomst is bepaald dat voor de uitlening van eiser aan D. een bedrag wordt gedeclareerd van € 1.290,- excl. BTW per aan de opdracht bestede dag. Per 1 januari 2011 is eiser in de functie
getreden van voorzitter ad interim van de Raad van Bestuur van X., waartoe D. op haar beurt eiser aan E. ter beschikking heeft gesteld.
2.6 Bij brief van 9 maart 2011 heeft de voorzitter van de Raad van Toezicht van het Ziekenhuis eiser bericht dat men had vernomen dat xxxxx inmiddels voorzitter van de Raad van Bestuur ad interim van E. was. Uit de brief blijkt dat het Ziekenhuis meende dat er sprake was van een overeenkomst tussen E. en (een van de) C.vennootschappen. Het Ziekenhuis wenste nadere informatie over eisers inkomen uit arbeid of bedrijf. Xxxxx werd daartoe om toezending verzocht van “in ieder geval de navolgende bescheiden:
1. De jaarstukken (balans en verlies- en winstrekening) van C. Limited over het jaar 2010. Voor zover deze nog niet definitief zijn, de voorlopige jaarcijfers daarvan;
2. de aansluiting bij de fiscale aangifte van de hiervoor bedoelde jaarstukken;
3. de overeenkomsten tussen C. en E., waarin de opdracht tot het ter beschikking stellen van u als bestuurder ad interim aan E. is aanvaard.
En overigens alle informatie betreffende al uw (overige) inkomsten uit arbeid of bedrijf waar u in persoon bij betrokken bent, zoals bij de vennootschappen C. Holding en C. Ltd., om vast te stellen of de hiervoor genoemde afspraken correct nagekomen zijn c.q. worden. “
2.7 Eiser heeft gereageerd met een brief van 18 maart 2011. In de brief verklaart eiser dat er buiten de “arbeidsovereenkomst met C. […] geen enkele relatie, direct dan wel indirect, bestaat met C.”. Xxxxx stelt in de brief voor om in een gesprek de voorzitter van de Raad van Toezicht nader op de hoogte te brengen van de feiten en omstandigheden. Het Ziekenhuis heeft bij brief van 6 april 2011 het verzoek om toezending herhaald van alle stukken zoals genoemd in zijn brief van 9 maart 2011. Het voorstel voor een gesprek is daarin door het Ziekenhuis van de hand gewezen.
2.8 De briefwisseling tussen partijen nadien heeft geen einde kunnen maken aan het verschil van mening omtrent de vraag welke gegevens eiser dient te verstrekken aan het Ziekenhuis. Xxxxx heeft onder andere het standpunt ingenomen dat hij feitelijk noch rechtens bevoegd is om over de documenten te beschikken die het Ziekenhuis wenst te ontvangen over zijn werkgever C. Holding Ltd (en C. Ltd) en over de overeenkomst tussen E. en D.. Het Ziekenhuis daarentegen heeft het standpunt ingenomen dat eiser als bestuurder van C. Holding Ltd (en C. Ltd) in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor de boekhoudings- en administratieplicht van de onderneming(en), geacht mag worden hierover te kunnen beschikken, evenals, in zijn hoedanigheid van interimbestuurder van X., over stukken betreffende de overeenkomst tussen E. en D..
2.9 De raadsman van het Ziekenhuis heeft met een brief van 30 augustus 2011 eiser bericht dat de wachtgeldbetalingen zouden worden opgeschort zolang eiser niet de navolgende stukken zou sturen:
“ (i) de stukken als genoemd in de brief van 9 maart 2011 van de voorzitter van de Raad van Toezicht van B., waaronder de volledige balans en winst- en verliesrekening, beiden voor winstverdeling, van C. Ltd over het jaar 2010, voor zover deze nog niet definitief zijn, de voorlopige jaarcijfers daarvan;
(ii) de aansluiting bij de fiscale aangifte van de hiervoor bedoelde jaarstukken;
(iii) de overeenkomst c.q. overeenkomsten tussen C. Ltd, danwel C. Holding en E. en/of het Randstedelijk bureau, waarin de opdrachten tot het ter beschikking stellen van u als bestuurder ad interim aan E. is overeengekomen;
(iv) stukken waaruit blijkt wie de Ultimate Beneficial Owner (UBO) is van C. Ltd en/of C. Holding;
(v) correspondentie ter zake beloning tussen de diverse vennootschappen en u of mede door u beheerste vennootschappen;
(vi) facturen van C. danwel C. Holding en het Randstedelijk bureau, danwel E.;
(vii) verder informatie over het Randstedelijk bureau waaruit blijkt dat u, xxxxxx
C. Holding, daarin geen deelnemer is;
(viii) en voor het overige alle informatie betreffende al uw ‘overige’ inkomsten uit arbeid of bedrijf, waar u in persoon bij betrokken bent, zoals bij de vennootschappen C. Holding en C..”
2.10 Bij brief van 16 september 2011 is er van de zijde van xxxxx op gewezen dat de jaarrekeningen van C. Holding Ltd en C. Ltd over 2010 reeds waren overgelegd.
2.11 Eiser heeft verder een verklaring overgelegd van 9 september 2011 van X. xxx X. waarin deze kort samengevat verklaart dat 100% aandeelhouder van C. Holding Ltd is
L. Ltd, waarvan hij bestuurder is, eiser uitsluitend krachtens arbeidsovereenkomst voor
C. Holding Ltd werkzaam is, eiser geen aandeelhouder is in L. Ltd is, noch op enigerlei indirecte wijze daarmee is verbonden en dat eiser, buiten zijn salaris uit arbeidsovereenkomst, geen enkele op geld waardeerbare aanspraak jegens C. Holding,
C. Ltd. en L. Ltd heeft.
2.12 Xxxxx heeft uiteindelijk op 5 oktober 2011 de onder 2.5 genoemde overeenkomst tussen C. Ltd en D. van 30 december 2011 aan het Ziekenhuis doen toekomen. Het Ziekenhuis heeft de uitbetaling van het wachtgeld met ingang van 1 oktober 2011 opgeschort.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 14 van de beëindigingsovereenkomst van 20 februari 2009 en staat tussen de partijen ook niet ter discussie.
4. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.1 Vooropgesteld moet worden dat het Ziekenhuis de uitbetaling van het wachtgeld met ingang van 1 oktober 2011 heeft opgeschort omdat xxxxx in de visie van het Ziekenhuis niet voldoet aan zijn uit art. 14 lid 6 onder 3 van de XXX Xxxxxxxxxxxx voortvloeiende verplichting inlichtingen en bewijsstukken te verschaffen. Het Ziekenhuis heeft in zijn memorie van antwoord nog aangestipt dat het genoegen nemen met een salaris van
€ 3.000,- bruto per maand zich (ook) niet verdraagt met de verplichting van eiser “om inkomsten uit arbeid of bedrijf te verkrijgen die leiden tot verlaging van de wettelijke uitkering en de aanvulling van de werkgever (het Ziekenhuis)”. Het Ziekenhuis doelt daarmee kennelijk op de verplichting op grond van art. 14 lid 6 onder 2 XXX Xxxxxxxxxxxx. Het mogelijk niet voldoen aan die verplichting heeft het Ziekenhuis niet aan de opschorting van de uitbetaling van het wachtgeld ten grondslag gelegd en vormt evenmin de grondslag van zijn reconventionele vordering. Of eiser in de
verplichting op grond van art. 14 lid 6 onder 2 XXX Xxxxxxxxxxxx tekortschiet staat in dit geding daarom verder niet ter beoordeling.
4.2 Dat het Ziekenhuis onder omstandigheden bevoegdelijk zijn verplichting tot uitbetaling van wachtgeld kan opschorten indien eiser niet voldoet aan zijn inlichtingenverplichting, is tussen de partijen niet in geschil. In geschil is of het Ziekenhuis daartoe in de gegeven omstandigheden bevoegd is en in dat verband hoe ver de inlichtingenplicht strekt en of eiser daaraan heeft voldaan. Voorop staat dat niet kan worden aangenomen dat uit art. 14 lid 6 onder 3 XXX Xxxxxxxxxxxx een algemene inlichtingenverplichting voortvloeit. Aangenomen moet worden dat het bij die verplichting gaat om gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het bedrag aan inkomsten uit arbeid of bedrijf. Verder moet worden aangenomen dat tot inkomsten uit bedrijf onder omstandigheden ook kan behoren winst in een vennootschap waarvan de wachtgeldgerechtigde (mede) eigenaar/aandeelhouder is.
4.3 Met inachtneming hiervan wordt als volgt overwogen. Tussen de partijen is niet in geschil dat eiser het Ziekenhuis ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij per 1 januari 2010 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is getreden van C. Holding Ltd tegen een brutosalaris van € 3.000,- per maand. Hij heeft daarvan salarisspecificaties aan het Ziekenhuis verschaft en op enig moment een arbeidsovereenkomst. Die stukken bevestigen dat hij tegen dit brutosalaris in dienst is van C. Holding Ltd. Tot maart 2011 heeft het Ziekenhuis op basis van deze gegevens wachtgeld uitbetaald zonder dat om nadere inlichtingen is gevraagd. Er bestond tot dat moment kennelijk geen twijfel eraan dat eiser een inkomen had van niet meer dan € 3.000,- bruto per maand uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met C. Holding Ltd. Het Ziekenhuis beroept zich er thans op dat dat bedrag niet klopt met het door eiser opgegeven brutojaarsalaris van
€ 40.709,- maar het is, zoals eiser onweersproken ter zitting heeft gesteld, duidelijk dat dat bedrag de som is van 12 maandsalarissen vermeerderd met vakantiegeld en eindejaarstoelage. De twijfel is ontstaan toen het Ziekenhuis ermee bekend is geworden dat eiser bij E. is gaan werken als interim-bestuurder en is klaarblijkelijk verder gevoed door hetgeen nader bekend is geworden over de manier waarop dat is geregeld. De omstandigheden waarop het Ziekenhuis die twijfel baseert zijn in hoofdzaak tot een aantal categorieën te herleiden. Ten eerste tot de discrepantie tussen wat volgens het Ziekenhuis een marktconforme beloning is voor een interim
bestuurder van een zorginstelling en het salaris van € 3.000,- bruto per maand dat eiser bij C. Holding Ltd geniet en meer specifiek de discrepantie tussen de fee van € 1.290,- excl. BTW per dag (op maandbasis ca € 16.000,-) die D. aan C. Ltd voor het inlenen van eiser betaalt en het salaris van eiser bij C. Holding Ltd. Ten tweede tot de omstandigheid dat eiser opereert als bestuurder van twee Ltd’s, waarvan de aandelen in handen zijn van een volgende Ltd en zo verder met op enig moment een directeur in de vorm van een op Y. gevestigde Ltd en een company secretary in de vorm van een op X. gevestigde Ltd, terwijl niet duidelijk is wie de Ultimate Beneficial Owner (UBO) is. Ten derde tot de getrapte uitlening aan E. via C. Ltd en D.. Ten vierde tot de door het Ziekenhuis ervaren onwilligheid van eiser om met bewijsstukken gestaafd duidelijkheid te verschaffen over hoe de vork precies in de steel zit.
4.4 Op zichzelf is begrijpelijk dat met name de eerste en de tweede omstandigheid bij het Ziekenhuis vragen oproepen. Een uitleenconstructie via een keten van Ltd’s waarvan het spoor loopt naar Y. en X. kan de vraag doen rijzen of er op deze wijze inkomen uit handen van de fiscus gehouden wordt en in het verlengde daarvan dus ook uit het zicht
van het Ziekenhuis. Vast staat echter dat eiser in ieder geval niet rechtstreeks aandeelhouder van C. Holding Ltd is. Evenmin is uit het door het Ziekenhuis uitgevoerde onderzoek gebleken dat eiser verderop in de keten van Ltd’s aandeelhouder is. Dat eiser zegt niet te weten wie de Ultimate Beneficial Owner van
C. Holding is, maakt dat, wat daarvan verder zij, niet anders. Ook overigens zijn er geen concrete feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit het vermoeden valt te putten dat eiser op enigerlei wijze buiten zijn salaris uit arbeidsovereenkomst met C. Holding Ltd baat trekt uit C. Holding Ltd en C. Ltd. Datzelfde geldt overigens met betrekking tot D. als tussenschakel in de uitleen. D. is een Nederlandse besloten vennootschap waarvan eiser geen aandeelhouder is en ten aanzien waarvan niet uit concrete feiten en omstandigheden is gebleken dat eiser daarin enig belang heeft. Wat betreft de eerste omstandigheid rijst de vraag waarom eiser met een salaris van € 3.000,- bruto per maand genoegen neemt, terwijl er voor zijn diensten voor E. door X. aanmerkelijk meer aan C. Ltd wordt betaald. In combinatie met de gekozen constructie van Ltd’s valt te begrijpen dat het Ziekenhuis zich afvraagt of het verschil toch niet uiteindelijk op enigerlei wijze geheel of ten dele aan eiser ten goede komt. Het feit van die discrepantie levert echter ook in samenhang met de constructie van Ltd’s niet een concrete aanwijzing op dat eiser meer inkomsten geniet uit C. Holding Ltd dan het salaris. Eiser heeft ter zitting zelf desgevraagd verklaard dat hij na zijn vertrek bij het Ziekenhuis een periode van een aantal jaren moest zien te overbruggen om weer aantrekkelijk te worden in de markt voor bestuurders in de gezondheidszorg, dat hij geen zelfstandig ondernemerschap ambieerde als eigenaar/directeur van een vennootschap en dat hij daarom in loondienst is getreden van C. Holding Ltd met de bedoeling in die hoedanigheid binnen de C. vennootschappen activiteiten op het gebied van management en consultancy in de gezondheidszorg op te zetten, waarvoor hij dan te zijner tijd een hoger salaris van de aandeelhouder zou kunnen bedingen. Dat kan wellicht de vraag doen rijzen of eiser niet met minder inkomen genoegen heeft genomen dan hij redelijkerwijs zou kunnen verdienen, maar of hij in dit opzicht is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens het Ziekenhuis staat in dit geding niet ter beoordeling. Welke fee E. voor het inlenen van eiser aan D. betaalt, is niet gebleken. Voor de hand ligt dat die hoger zal zijn dan de fee die D. aan C. Holding Ltd betaalt. Op zichzelf is daarmee niets mis. Concrete feiten en omstandigheden waaruit afgeleid moet worden dat aan eiser op enigerlei wijze een deel van het verschil buiten C. Holding Ltd om ten goede komt zijn niet gesteld of gebleken.
4.5 Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat, hoewel de verdenkingen van het Ziekenhuis wel begrijpelijk zijn, er op grond van de gebleken feiten en omstandigheden geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser meer inkomsten geniet, die reeds nu of in de toekomst tot uitkering komen, ter zake van zijn werkzaamheden via
C. Holding. Bij gebreke daarvan kan op grond van art. 14 lid 6 onder 3 XXX Xxxxxxxxxxxx geen verdergaande verplichting tot het verschaffen van bewijsstukken zoals door het Ziekenhuis gewenst worden aangenomen. Een andere opvatting zou erop neerkomen dat de wachtgeldgerechtigde met bewijsstukken zou moeten uitsluiten dat hij meer of andere inkomsten geniet. Het is op voorhand niet duidelijk wanneer en met welke bewijsstukken dat voldoende is uitgesloten. Daarmee zou de verplichting van art. 14 lid 6 onder 3 XXX Xxxxxxxxxxxx te onbepaald worden. De discussie die de partijen in dit geval hebben illustreert dit. Wat de jaarstukken van de C.- vennootschappen betreft, heeft eiser gesteld dat er niets anders is dan de beperkte gepubliceerde jaarrekening omdat er voor de Ltd’s geen verdergaande verplichting is. Dat heeft het Ziekenhuis niet gemotiveerd weersproken, zodat er niet van uitgegaan
kan worden dat er wel een volledige jaarrekening behoort te zijn en is. Uit de gepubliceerde jaarrekeningen blijkt alleen van de aanwezigheid van vermogen in C., niet van enige uitkering van winst aan eiser. Het Ziekenhuis heeft niet aangegeven wat er concreet uit een volledige jaarrekening, anders dan uit de gepubliceerde, zou moeten blijken omtrent inkomen van eiser, in aanmerking genomen dat hij geen aandeelhouder is. Wat er uit een fiscale aansluiting zou moeten blijken omtrent uitkeringen aan eiser heeft het Ziekenhuis verder niet concreet gemaakt en evenmin welke stukken hij precies voor ogen heeft waaruit zou moeten blijken wie de UBO is. Ook van alle verlangde correspondentie en facturen is niet voldoende concreet geworden welke gegevens het Ziekenhuis daaruit denkt te verkrijgen ter vaststelling van andere inkomsten. Datzelfde geldt voor “alle overige informatie” die het Ziekenhuis verlangt. Onder deze omstandigheden kan ook geen rechtsplicht tot het verschaffen van (bewijs)stukken naar analogie van art. 843a Rv worden aangenomen, nog daargelaten of alle door het Ziekenhuis verlangde bewijsstukken bestaan en of eiser feitelijk en/of juridisch in staat en bevoegd is die te verschaffen. Eiser heeft zich ter zitting overigens bereid verklaard inzage te verschaffen in zijn aangiften IB. Het Scheidsgerecht gaat ervan uit dat eiser die toezegging desgewenst zal nakomen. In aanmerking genomen dat het hier om een kort geding gaat moet voorshands worden geoordeeld dat het Ziekenhuis onder de gegeven omstandigheden niet bevoegd is tot opschorting van de uitbetaling van de wachtgelduitkering op de grond dat eiser niet aan zijn verplichting voldoet inlichtingen en bewijsstukken te verschaffen, mede in aanmerking genomen dat het om inkomen voor levensonderhoud gaat. De vordering in conventie zal daarom worden toegewezen in voege als hierna te vermelden. Voor het opleggen van een dwangsom ziet het Scheidsgerecht geen grond, nu het Ziekenhuis het standpunt heeft ingenomen dat zij een eventuele veroordeling tot betaling vrijwillig zal nakomen. Er is geen plaats voor de door eiser verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad, nu van het arbitraal vonnis geen hoger beroep openstaat en eiser bij dit onderdeel van zijn verzoek dus geen belang heeft. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.6 Bij deze uitkomst bestaat er grond het Ziekenhuis te veroordelen in de gevorderde buitengerechtelijke kosten die de voorzitter gelet op de aard van de zaak naar billijkheid zal bepalen op een bedrag van €1.500,- excl. BTW. Het Ziekenhuis wordt ook veroordeeld in de kosten van deze procedure. Hij dient daarvoor aan eiser
€ 3.171,- te betalen als de kosten van het Scheidsgerecht en een forfaitair bedrag van
€ 1.500,- incl. BTW als tegemoetkoming in de kosten van de gemachtigde van xxxxx.
5. Beslissing
De voorzitter van het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis in kort geding:
5.1 Het Ziekenhuis wordt in conventie veroordeeld om vanaf 1 oktober 2011 de overeengekomen afvloeiingsregeling zoals neergelegd in de tussen het Ziekenhuis en eiser gesloten beëindigingsovereenkomst na te komen op basis van de door eiser verstrekte gegevens omtrent zijn huidige inkomen.
5.2 De vordering van het Ziekenhuis in reconventie wordt afgewezen.
5.3 Het Ziekenhuis wordt veroordeeld tot betaling aan eiser van de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.500,- excl. BTW.
5.4 De kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op € 3.171,- komen voor rekening van het Ziekenhuis. Deze kosten worden verhaald op het door eiser gestorte voorschot, zodat het Ziekenhuis dit bedrag aan eiser dient te voldoen.
5.5 Het Ziekenhuis wordt voorts veroordeeld om aan eiser een bedrag te betalen van
€ 1.500,- incl. BTW als tegemoetkoming in de gerechtelijke kosten van zijn gemachtigde.
5.6 Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 30 november 2011 naar de partijen verstuurd.