Versie 25 juni 2021
BOUWSTENEN VOOR HET AKKOORD NATUURINCLUSIEVE ENERGIETRANSITIE WIND EN HOOGSPANNING
OP LAND
Versie 25 juni 2021
1. Leeswijzer
Het Rijk, Provincies, NWEA, TenneT en groene partijen (Vogelbescherming Nederland, Zoogdiervereniging en de Natuur en Milieu Federaties) werken samen aan het traject Natuurinclusieve Energietransitie voor wind en hoogspanning op land (NIEWHOL). Het doel van dit traject is om te komen tot afspraken waarmee zowel wordt gezorgd voor de doorgang van de ontwikkeling van windparken en hoogspanningsverbindingen op land, als voor een vermindering van de negatieve effecten ervan op de staat van instandhouding van kwetsbare vogels en vleermuizen. In deze notitie wordt op hoofdlijnen de tot nog toe bereikte overeenstemming tussen de samenwerkende partijen samengevat. Deze afspraken op hoofdlijnen zullen in de komende periode nader worden uitgewerkt tot een akkoord. Deze notitie dient, na bestuurlijke goedkeuring, per direct als leidraad bij de ontwikkeling van nieuwe1 wind- en hoogspanningsprojecten.
Het traject wordt voortgezet om te komen tot afspraken over nog openstaande zaken. Wanneer deze zijn bereikt, wordt het totaalpakket aan gemaakte afspraken, vervat in een akkoord en een juridisch kader.
Paragraaf 2 gaat verder in op de maatschappelijke en juridische aanleidingen voor dit traject. In paragrafen 3 tot en met 6 staan de inhoudelijke thema’s beschreven waarover afspraken gemaakt zijn. Per thema zijn het doel, de bereikte overeenstemming en de vervolgafspraken en rolverdeling omschreven. Afspraken verwijzen hier naar zaken waar overeenstemming over is tussen de betrokken partijen. Onder vervolgafspraken vallen zaken waar op hoofdlijnen overeenstemming over is maar nog inhoudelijke uitwerking voor nodig is.
2. Aanleiding en doel van de Natuurinclusieve Energietransitie
Nederland bevindt zich midden in de energietransitie, die nodig is om klimaatverandering en de negatieve effecten op mens en natuur zo veel mogelijk tegen te gaan. Energie opgewekt door windturbines is cruciaal in de energietransitie. Voortvloeiend uit het Klimaatakkoord komt er tot 2030 naar verwachting nog 1.000 à 3.000 MW opgesteld vermogen voor windenergie op land bij. Voor het uitbreiden van de noodzakelijke netcapaciteit worden bestaande verbindingen opgewaardeerd en worden daar waar nodig nieuwe verbindingen aangelegd. In de Regionale Energiestrategieën (RES’en) wordt momenteel bekeken waar er ruimte is voor de energie-infrastructuur. Bij de locatiekeuze worden tal van belangen afgewogen, waaronder maatschappelijk draagvlak, realiseerbaarheid, ruimtelijke impact en de effecten op natuur en landschap, en wordt de energie-infrastructuur zo zorgvuldig mogelijk ruimtelijk ingepast.
Windparken en hoogspanningsverbindingen2 hebben onder andere sterfte van vogels en vleermuizen door aanvaring en verstoring door habitatverlies of barrièrewerking als gevolg. De gunstige staat van instandhouding van bepaalde kwetsbare vogel- en vleermuissoorten komt hiermee meer onder druk te staan. Hoewel andere
1 ‘Nieuwe’ windprojecten zijn projecten waarvoor het ontwerp besluit ihkv Wet natuurbescherming nog niet is verleend ten tijde van de bestuurlijke vaststelling van deze bouwstenen. ‘Nieuwe’ hoogspanningsprojecten zijn projecten waarvoor de vergunningsaanvraag ihkv de Wet natuurbescherming nog niet is ingediend, dan wel het ontwerp/bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
2 Hoogspanning: 110/150kV en hoger
activiteiten ook impact hebben op de staat van instandhouding van de soorten – bijvoorbeeld aanvaringen met het wegverkeer of habitatverlies door intensieve landbouw – willen partijen die betrokken zijn bij de energietransitie hun verantwoordelijkheid nemen en zich inspannen om negatieve effecten op vogels en vleermuizen te beperken door mitigerende maatregelen te treffen en aanvullend natuurwaarden te versterken. Hierbij is mede van belang dat er een juridisch onzekere situatie voor nieuwe energie-infrastructuur kan ontstaan wanneer de staat van instandhouding van kwetsbare vogels en vleermuizen in het geding komt, ook als windparken en hoogspanningsverbindingen niet de enige of grootste veroorzaker van een verslechterende staat van instandhouding zijn.
De betrokken partijen werken samen aan een gedragen akkoord voor een Natuurinclusieve Energietransitie voor wind en hoogspanning op land. Het doel van dit akkoord is het gezamenlijk ontwikkelen van een natuurinclusieve energietransitie voor wind en hoogspanning op land. Daaronder zijn drie subdoelen te identificeren: 1) vogel- en vleermuisslachtoffers als gevolg van windparken en vogelslachtoffers als gevolg van hoogspanningsverbindingen zoveel mogelijk te beperken; 2) de voorspelbaarheid en uniformiteit van het juridische proces omtrent de Wet natuurbescherming vergroten ; en 3) ondersteunen/versnellen van energietransitie voor wind en hoogspanning op land. Om doel 1 te bereiken, zijn mitigerende maatregelen, monitoring, onderzoek en populatieversterkende maatregelen nodig (paragraaf 3-5). Om doel 2 en 3 te bereiken, is een helder kader voor windparken en hoogspanningsverbindingen op basis van de Wet natuurbescherming nodig (paragraaf 6).
Deze afspraken gaan over de toepassing van de regels omtrent soortenbescherming3 in relatie tot windparken en hoogspanningsverbindingen op land. Zij gaan niet over de regels die gelden voor gebiedsbescherming waaronder Natura 2000-gebieden4 en andere typen beschermde gebieden (o.a. Natuurnetwerk Nederland )5 .
Adviezen Europese Commissie
De huidige praktijk in Nederland is dat alle windparken en hoogspanningsverbindingen een ontheffing nodig hebben op grond van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming voor het opzettelijk doden van vogels en vleermuizen. De Europese Commissie heeft deze praktijk recent afgeraden en aanbevolen om bij de aanleg en exploitatie van windparken en hoogspanningsverbindingen in te zetten op het voorkomen van overtredingen van het verbod op het opzettelijk doden van vogels en vleermuizen. Dit kan door heldere, effectieve en goed gemonitorde mitigerende maatregelen te treffen. De individuen die worden gedood ondanks de mitigerende maatregelen kunnen volgens de Europese Commissie worden beschouwd als incidenteel en onopzettelijk, mits het aantal slachtoffers zeer beperkt en onvermijdbaar is en geen negatief effect heeft op de staat van instandhouding van de betreffende soort. Daarbij dringt de Europese Commissie aan op een goed nationaal beeld van de gunstige staat van instandhouding van vogels en vleermuizen. De Europese aanbevelingen leiden in dit traject tot een focus op mitigerende maatregelen, monitoring en onderzoek en tot het verkennen van een nieuw juridisch kader als alternatief voor de huidige ontheffingverlening.
3 H3 van de Wet natuurbescherming, met nadruk op het verbod op opzettelijk doden van beschermde diersoorten.
4 H2 van de Wet natuurbescherming.
5 Gebieden beschermd op grond van ruimtelijke ordeningswetgeving.
3. Afspraken over mitigerende maatregelen
Doel
Mitigerende maatregelen moeten de aantallen aanvaringsslachtoffers onder vogels en vleermuizen als gevolg van windturbines en hoogspanningsleidingen en de aantasting van hun leefgebied zoveel mogelijk beperken.
Afspraken
Mitigerende maatregelen zijn in twee categorieën onder te brengen: a) locatieafhankelijk en b) generiek. Locatieafhankelijke maatregelen komen voort uit de Wet natuurbescherming en dienen altijd genomen te worden, indien van toepassing. Generieke maatregelen zijn aanvullende maatregelen om de negatieve effecten zoveel mogelijk te beperken.
a) Locatieafhankelijke maatregelen komen tot stand nadat voor een windpark of hoogspanningsverbinding in een zo vroeg mogelijk stadium, bijvoorbeeld via de (plan-)MER of omgevingsvergunning, de optimale inrichting en opstelling is vastgesteld. Middels ecologisch onderzoek wordt ook vastgesteld of en zo ja welke specifieke locatieafhankelijke mitigerende maatregelen er nodig zijn om aanvaringsslachtoffers en eventuele andere negatieve effecten op de betreffende vogels en vleermuizen te voorkomen. Hierdoor zullen op de ene locatie meer maatregelen genomen moeten worden dan op een andere locatie. Dit zorgt ervoor dat de effecten van verschillende projecten in principe vergelijkbaar zijn.
b) Generieke maatregelen voor windparken en hoogspanningsverbindingen staan in de volgende secties beschreven. Partijen erkennen dat naast deze maatregelen de locatiekeuze van groot belang is voor het voorkomen van negatieve effecten op vogels en vleermuizen. Het is daarom belangrijk om bij het ontwikkelen en vaststellen van de RES’en ook te voldoen aan de geldende natuurwetgeving en ecologisch gevoelige locaties zo veel mogelijk te vermijden.
Voor nieuwe windparken
Vogels
Lokaal voorkomende vogels
Mitigerende maatregelen voor lokaal voorkomende vogels (i.e. vogels waarvan het broed-, rust- en/of foerageergebied is gelegen op of nabij de projectlocatie) vallen onder de locatieafhankelijke maatregelen.
Trekkende vogels
Voor trekkende vogels zijn de volgende generieke maatregelen afgesproken.
Uitgangspunt is om stilstandvoorzieningen6 toe te passen op locaties en momenten van massale vogeltrek om aanvaringsslachtoffers onder trekvogelsoorten tot een minimum te beperken. Massale vogeltrek wordt gemeten aan de hand van het geschatte aantal trekvogels dat op rotorhoogte vliegt. De stilstandvoorzieningen worden gebaseerd op het in ontwikkeling zijnde vogeltrekvoorspellingsmodel.
Stilstand moet ecologisch en economisch doelmatig zijn; partijen streven ernaar om het aantal uren stilstand / het rendementsverlies voor windmolens zo laag mogelijk te houden. De stilstandvoorziening wordt daarom altijd geoptimaliseerd per park om het grootste ecologische effect te bereiken met het minste energieverlies, met een maximum van 100 uur per turbine per jaar of het equivalent hiervan in energieverlies. Daarvoor kan advies worden gevraagd aan een team van onafhankelijke deskundigen aangewezen door de partijen bij dit akkoord. Op projectlocaties zal de vogeltrek in het gebied worden gemonitord tijdens logische momenten
6 Onder stilstand wordt verstaan dat de rotorbladen van de windturbine niet sneller draaien dan 1 rotatie per minuut.
(seizoensafhankelijk) voorafgaand aan de aanleg van het betreffende windpark. Het uitgangspunt is geïdentificeerde locaties waar veel vogeltrek plaats vindt. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt voor het besluit over de toepassing en optimalisering van de stilstandvoorziening.
Vleermuizen
Over stand van de populaties en voorkomen van vleermuizen is nog veel onbekend. Mede daarom zijn er in dit akkoord afspraken gemaakt om deze kennis te vergroten. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om op dit moment vleermuisslachtoffers zoveel mogelijk te beperken. Gezien het gebrek aan kennis is het lastig te bepalen waar en wanneer stilstand nuttig en effectief is.
Onderstaande parameters en criteria voor de stilstand zijn gebaseerd op basis van de huidige ecologische kennis en de situatie in Nederland, en dienen te worden geëvalueerd. De monitoring dient er op gericht te zijn te toetsen of alle hiervoor genoemde parameters ecologisch gezien goed zijn gekozen en indien nodig aan te passen.
Tevens wordt met de monitoring bekeken of de maatregelen en eventuele innovaties effectief zijn.
Lokaal voorkomende vleermuizen, bijvoorbeeld kraamkolonies vallen onder de locatieafhankelijke maatregelen. Daarnaast gelden de volgende generieke maatregelen.
Stilstand voor vleermuizen wordt standaard toegepast bij een combinatie van hoog-risico-locaties en hoog- risicoperiodes en bepaalde weersomstandigheden.
Stilstand is niet standaard aan de orde wanneer er sprake is van een laag-risico-locatie en/of een laag-risico- periode.
Er is sprake van een hoog-risico-periode tijdens de migratieperiode (tussen 15 juli - 15 oktober). De periode (tussen 15 maart – 15 juli) buiten de herfst-migratieperiode geldt als laag-risico-periode, omdat windparken over het algemeen niet dicht op bebouwing of bos, i.c. locaties met kraamverblijven, staan. Op locaties waar toch risico in bv. de kraamperiode optreedt, wordt dit opgemerkt door onderstaande monitoring en, indien noodzakelijk op basis van de evaluatie, ingeperkt door aanpassing van de stilstand.
Met betrekking tot locaties wordt een onderscheid gemaakt tussen hoog-risico en laag-risico-locaties voor individuele turbines en parken. Er is sprake van een hoog-risico-locatie in het geval de turbines worden geplaatst op of vlak langs grote wateren (<150m) en/of op minder dan 150m afstand van bos. Op overige locaties is sprake van een laag-risico-locatie.
Op deze locaties en in deze periode wordt stilstand standaard toegepast onder de volgende condities: droog weer en een temperatuur van 10 °C of meer en een windsnelheid van 5 m/s of lager op ashoogte in het binnenland of 6 m/s of lager op ashoogte in kustgebieden7 en tussen zonsondergang en zonsopgang.
Stilstand moet ecologisch en economisch doelmatig moet zijn. Daarom streven partijen ernaar om het aantal uren stilstand voor windmolens zo laag mogelijk te houden. Om dit mogelijk te maken, is zowel bij stilstand, als bij niet stilstand, monitoring aan de orde.
Monitoring
7 Van belang hierbij is dat in kustgebieden de gemiddelde windsnelheid >7m/s of hoger is. Uitgangspunt hiervoor is de windkaart voor de SDE+: xxxxx://xxx.xxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/0000/00/Xxxxxxxxxxxx%00xxx%00xxxxxxxx%00XXX%00xxxxxxxx%000000. pdf.7
Als stilstand moet worden toegepast, wordt de akoestische activiteit en het aantal slachtoffers gemeten. Dit gebeurt bij een voldoende grote en representatieve steekproef aan turbines per park (verantwoordelijkheid exploitant) en op landelijk niveau (verantwoordelijkheid sector en overheden). Hiermee wordt de effectiviteit van de stilstand gevalideerd en wordt zo nodig de stilstand aangepast (meer/minder).
Als stilstand niet wordt toegepast, wordt alleen de akoestische activiteit gemeten, bij een voldoende grote en representatieve steekproef turbines per park en op landelijk niveau, om zo de keuze van het niet toepassen van stilstand te evalueren. Op basis hiervan kan de stilstand worden uitgebreid of teruggeschroefd.
Voor nieuwe hoogspanningsverbindingen
TenneT zegt toe om bij nieuwe hoogspanningsverbindingenn en hoogspanningsverbindingen die opgewaardeerd of gereconstrueerd worden standaard draadmarkering (varkenskrullen) aan te brengen over de gehele lengte van de verbinding.
Vervolgafspraken en rolverdeling
Uitwerking van toetsingsbegrippen
Begrippen die nodig zijn om te toetsen welke mitigerende maatregelen een windpark precies moet nemen worden nader uitgewerkt en SMART gemaakt om ervoor te zorgen dat die toetsingscriteria in de verschillende provincies eenduidig worden toegepast.
Voor bestaande windparken
De partijen zijn het erover eens dat het nuttig is om te verkennen in hoeverre er ecologische winst te halen valt bij bestaande windparken en welke (additionele) mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen.
LNV en provincies onderzoeken bij welke bestaande parken mitigerende maatregelen zoals stilstand het aantal slachtoffers onder vogels- en vleermuizen aanzienlijk kan terugdringen. Dit gebeurt op basis van de resultaten van monitoring en onderzoek. Provincies bepalen zelf waar prioriteiten liggen en zullen met deze windparken het gesprek aangaan om de bereidheid tot het nemen van mitigerende maatregelen te verkennen. Naar verwachting zullen deze gesprekken plaatsvinden in de eerste twee jaar na ondertekening van deze overeenkomst..
Voor bestaande hoogspanningsverbindingen
TenneT heeft Xxxxx gevraagd een analyse te maken van welke hoogspanningsverbindingen momenteel de meeste impact hebben op de soorten in de soortenlijst. De uitkomst zal de basis zijn voor een plan van aanpak om bij verbindingen waar veel slachtoffers vallen, draadmarkering aan te brengen. De uitvoering van dit plan zal ingepast worden in al geplande werkzaamheden.
Evaluatie
De partijen spreken af om elke drie jaar de ecologische effectiviteit , betaalbaarheid en betrouwbaarheid van mitigerende maatregelen te evalueren; op basis daarvan kan het pakket worden bijgesteld.
Innovatie
Wanneer onderzoek aantoont dat innovatieve maatregelen tegen redelijke kosten het aantal aanvaringsslachtoffers sterk vermindert, zullen nieuwe windparken deze maatregelen aanvullend treffen. Om te zorgen voor een permanente prikkel om de beste beschikbare technologieën toe te passen, zal per project en per innovatieve maatregel worden bekeken hoe reeds genomen mitigerende maatregelen kunnen worden aangepast, zodat zowel de soorten als de projecten baat hebben bij het overgaan op nieuwe maatregelen.
TenneT zal ontwikkelingen/nieuwe inzichten op het gebied van effectieve draadmarkering blijven volgen en evalueren. Wanneer onderzoek aantoont dat innovatieve maatregelen tegen redelijke kosten en zonder een onacceptabel effect op de leveringszekerheid, de omgeving en/of de veiligheid het aantal aanvaringsslachtoffers sterk vermindert, zullen deze maatregelen uitgevoerd worden.
4. Afspraken over monitoring en onderzoek
Doel
Monitoring en onderzoek heeft in de Natuurinclusieve Energietransitie de volgende doelen: 1) landelijk zicht krijgen op slachtoffers onder vogels en vleermuizen als gevolg van ontwikkeling van windenergie en hoogspanningsverbindingen op land; 2) zicht krijgen op het effect van mitigerende maatregelen (zoals stilstand en draadmarkering); 3) inzicht krijgen in de effecten van sterfte en habitatverlies op populaties van kwetsbare soorten (en daarmee bijdragen aan rapportages voor de Europese Commissie); en, 4) via kennis opgedaan in (3) inzicht krijgen in het effect van populatieversterkende projecten en ijking van het vogeltrekvoorspellingsmodel. Monitoring moet zo doelmatig en efficiënt mogelijk gebeuren.
Afspraken
Partijen constateren dat monitoring van en onderzoek naar aanvaringsslachtoffers efficiënter en effectiever kan dan nu gebeurt, en dat betere kennis nodig is van de impact van effecten en maatregelen op populaties van kwetsbare soorten. De partijen zijn overeengekomen dat er een landelijk monitoring- en onderzoeksprogramma wordt opgesteld en uitgevoerd. Dit programma is gericht op vogel- en vleermuissoorten die kwetsbaar zijn voor de impact van windmolens en hoogspanningsverbindingen. Het monitoring- en onderzoeksprogramma bevat de onderstaande onderdelen:
a. Landelijke standaardisatie en coördinatie van slachtoffermonitoring t.b.v. validatie geschatte aanvaringsrisico’s en gerichte mitigatie, op termijn resulterend in efficiëntere en effectievere slachtoffermonitoring en mitigatie dan nu het geval is.
b. Landelijke bundeling en validatie van slachtoffermonitoringsgegevens voor een betere gegevensbasis voor de analyses van lokale sterfte en effectiviteit van mitigerende maatregelen, en voor modelering van slachtofferrisico voor vleermuizen in tijd en ruimte
c. Onderzoek om beter inzicht te krijgen in de effecten op populaties van vogel- en vleermuissoorten die kwetsbaar zijn voor sterfte en habitatverlies door windmolens en hoogspanningsverbindingen (aanvullend op bestaande onderzoeksprogramma’s).
d. Doorontwikkeling en ijking van het vogeltrekvoorspellingsmodel.
e. Aanvullend onderzoek naar de effectiviteit van de afgesproken mitigerende maatregelen en experimentele nieuwe methoden. Dit omvat tevens de onderstaande onderzoeken die het doel hebben om de stilstandsvoorzieningen te optimaliseren:
o Nader onderzoek naar de omstandigheden (periode, weersomstandigheden, locatie, hoogte) waaronder stilstand voor kwetsbare soorten vleermuizen en vogels dient te worden toegepast.
o Ontwikkeling van een vleermuis-trek-voorspellingsmodel.
o Inventarisatie van aanvaringsslachtoffers bij windparken waar momenteel geen monitoring plaatsvindt.
o Ontwikkeling van een kaart die in beeld brengt in welke gebieden ontwikkeling van windmolenprojecten mogelijk is en waar de grootste risico’s zitten op het gebied van vogel- (en vleermuis) slachtoffers en habitatverstoring. De kaart kan als hulpmiddel gebruikt worden bij het bij het maken van locatiekeuzes.
Slachtoffermonitoring
De verantwoordelijkheid voor een inschatting van aanvaringsrisico’s vóór de bouw van een project en de uitvoering van de monitoring (akoestisch en zoeken aanvaringsslachtoffers) ligt bij de initiatiefnemers. De initiatiefnemers van nieuwe windmolenparken, en TenneT voor alle nieuw te bouwen hoogspanningsverbindingen, verrichten tenminste 3 jaar slachtoffermonitoring conform de vergunning die op basis van de Wet natuurbescherming wordt afgegeven. De monitoring dient om te toetsen of het aantal slachtoffers binnen de bandbreedte van de verwachting valt en of de mitigerende maatregelen het gewenste effect hebben. Hieruit volgt dat, indien uit het ecologisch onderzoek voorafgaand aan de bouw van het windmolenpark (zie H3) is gebleken dat er negatieve effecten op vogel- en vleermuispopulaties te verwachten zijn en er dus meer mitigerende maatregelen zijn opgelegd, er ook meer intensief zal moeten worden gemonitord dan wanneer dit niet het geval is. In parken waar geen mitigerende maatregelen zijn opgelegd en/of weinig slachtoffers worden verwacht kan monitoring tot een minimum worden beperkt. Alle andere monitoring wordt beschouwd als ten behoeve van onderzoek en valt dus onder het onderzoeksprogramma.
Bij een stabiel beeld, binnen de verwachte bandbreedte, kan het bevoegd gezag besluiten de monitoring na deze drie jaar te stoppen of te verlichten. Bij een instabiel beeld, en/of bij meer slachtoffers dan verwacht, zal het bevoegd gezag de monitoring verlengen met 2 jaar, waarna opnieuw kan worden beoordeeld of de monitoring verlicht kan worden. In deze situatie zal ook gekeken moeten worden naar aanvullende mitigerende maatregelen.
Het gezamenlijke monitoring- en onderzoeksprogramma kan leiden tot verbeterd inzicht en op die manier aanknopingspunten bieden voor verdere optimalisatie van de inzet op monitoring en mitigatie. Innovatie wordt expliciet gestimuleerd. Dit kan ertoe leiden dat, op het moment dat er een evenredig landelijk beeld is, kan worden overgegaan tot selectievere en efficiëntere monitoringwaardoor de gezamenlijke monitoringslast voor de sector afneemt. Op basis van de resultaten van monitoring, evaluatie en innovatie kunnen op den duur voorwaarden worden aangepast en kunnen waar nodig aanvullende of slimmere maatregelen worden genomen. Er zal worden gezocht naar een manier om zowel de verzamelde informatie als de besluitvormingsprocessen herleidbaar en transparant te maken tussen alle partijen. In het monitoring- en onderzoeksplan zal een voorstel worden opgenomen voor het delen van informatie tussen de partijen.
TenneT heeft Xxxxx gevraagd een analyse te maken van welke hoogspanningsverbindingen momenteel de meeste impact hebben op de soorten in de soortenlijst. De uitkomst zal de basis zijn voor een plan van aanpak om bij verbindingen waar veel slachtoffers vallen, draadmarkering aan te brengen (zie onder paragraaf 3.
Afspraken over mitigerende maatregelen). Als meldingen bij Sovon een indicatie geven dat kwetsbare soorten nadelige effecten ondervinden, zal TenneT bij bestaande verbindingen incidenteel extra monitoringsonderzoek laten uitvoeren.
Evaluatie
Partijen spreken af om elke drie jaar het monitoring- en onderzoeksprogramma te evalueren. Op basis van de monitoringsgegevens en onderzoeksresultaten kunnen indien gewenst de monitoringseisen voor nieuwe windparken en hoogspanningsverbindingen worden bijgesteld en kunnen meer effectieve mitigerende maatregelen worden toegepast bij nieuwe en (indien mogelijk) bij bestaande windmolenparken en hoogspanningsverbindingen. De evaluatie biedt ook de mogelijkheid om nieuwe onderdelen toe te voegen aan het onderzoeksprogramma.
Vervolgafspraken en rolverdeling
Het Rijk en de provincies spreken af om in 2020 het landelijk monitoring- en onderzoeksprogramma op te zetten en te financieren. Dit omvat de volgende vervolgafspraken:
• LNV draagt zorg voor de financiering van het opstellen van het monitoring- en onderzoeksprogramma.
• De provincies dragen (in overleg met LNV) zorg voor harmoniseren en voor het centraal inzamelen, bundelen, bewerken analyseren slachtoffermonitoringsgegevens die door initiatiefnemers worden verzameld te en delen van die gegevens (onderdeel a en b).
• LNV en EZK dragen zorg voor financiering van het onderzoek genoemd onder punt c en d, dit omvat in ieder geval:
• financiering van vleermuisverspreidingsonderzoek.
• financiering van aanvullend onderzoek om inzicht te krijgen in de relatieve impact van xxxxxxxxxx en hoogspanningsverbindingen op populaties van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten, o.a. door middel van populatiemodellen.
• financiering van het vogeltrekvoorspellingsmodel en ondersteunende radaropstellingen.
• TenneT draagt zorg voor de financiering en uitvoering van onderzoek bij hoogspanningsverbindingen
• Partijen zetten zich in om aanvullende financieringsbronnen te identificeren voor aanvullend onderzoek zoals genoemd onder e.
• Zoogdiervereniging en Vogelbescherming Nederland (ism SOVON Vogelonderzoek Nederland) zetten hun kennis en expertise in om bij te dragen aan de uitvoering van het monitoring- en onderzoeksprogramma.
5. Afspraken over populatieversterkende maatregelen
Doel
Populatieversterkende maatregelen hebben als doel om populaties van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten (zie soortenlijst) te versterken. Dit kan ook bijdragen aan het draagvlak voor wind op land.
Afspraken
Over populatieversterking zijn de partijen de volgende zaken overeengekomen.
• Er is een soortenlijst opgesteld waarin vogel- en vleermuissoorten zijn opgenomen waarvan 1) de staat van instandhouding niet gunstig is of onder druk staat en 2) die kwetsbaar zijn voor windprojecten en hoogspanningsverbindingen.
• Partijen komen overeen om maatregelenpakketten te ontwikkelen voor de populatieversterking van vogel- en vleermuizensoorten op de lijst. Deze maatregelenpakketten beschrijven drukfactoren en geschikte (bestaande en nieuwe) populatieversterkingsmaatregelen, zoals maatregelen gericht op voortplanting, voedsel en veiligheid en het aanpakken van bestaande bedreigingen voor de betrokken soorten.
• Partijen komen overeen om bij het implementeren van de maatregelenpakketten in te zetten op het realiseren van maximale synergie met de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van bestaande nationale en provinciale natuurversterkingsprogramma’s, zodat kwetsbare soorten vogels en vleermuizen daar (ook) baat bij hebben. Daarom zullen deze maatregelenpakketten concrete handreikingen bevatten waarmee partijen het meekoppelen met concrete wind initiatieven en bestaande
natuurversterkingsprogramma’s zo gemakkelijk mogelijk willen maken.
• Partijen committeren zich aan het actief uitdragen van de populatieversterkingsmaatregelen in kansrijke trajecten en het stimuleren van concrete projecten voor populatieversterking.
Vervolgafspraken over het opstellen van de maatregelenpakketten
Het ministerie van LNV, de provincies, Vogelbescherming Nederland, de Zoogdierenvereniging, de Natuur- en Milieufederatie zullen in samenwerking met relevante wetenschappelijke instellingen de handreikingen ontwikkelen.
Het opstellen van de maatregelenpakketten wordt in beginsel gefinancierd door het Rijk, onderdeel uitmakend van het hiervoor vrijgemaakte budget.
Vervolgafspraken over het uitvoeren van de maatregelenpakketten
Alle partijen zullen zich inzetten om voorbeeldprojecten voor populatieversterking te identificeren en stimuleren.
• TenneT zal, conform haar MVO ambitie, positieve natuurmaatregelen opnemen in elke investeringsaanvraag. Specifieke maatregelen zullen uitgevoerd worden als soorten van de soortenlijst nadelige effecten ondervinden van hoogspanningsverbindingen en dit uitvoerbaar gerealiseerd kan worden.
• De provincies trekken de gebiedsprocessen voor stikstofmaatregelen. Provincies brengen de populatieversterkingsmaatregelen actief in bij deze en andere relevante natuurversterkingsmaatregelen.
• Het Rijk koppelt de maatregelenpakketten mee met lopende beleidstrajecten en bij de RES trajecten.
• De leden van NWEA bekijken, indien en voor zover er bovenwettelijke natuurmaatregelen worden genomen, per project en in overleg met (lokale) natuurorganisaties of dit positieve maatregelen kunnen zijn die ten goede komen aan populaties van kwetsbare soorten van de soortenlijst.
• De NMF’s zullen een actieve bijdrage leveren aan het (mede) ontwikkelen van voorbeeldprojecten voor populatieversterking op verschillende locaties door het land. Daarnaast betrekken de NMF’s de TBO’s in elke provincie om synergie te zoeken met maatregelen op eigen gronden van de TBO’s (in samenspraak met andere stakeholders zoals de provincies). Tot slot kunnen de NMF’s gebiedsgerichte aanpakken stikstof regionaal begeleiden en een rol spelen in het zoeken van financiering.
Vervolgafspraken over implementatie en monitoring
Partijen realiseren zich dat het opstellen en inbrengen van de maatregelen niet gegarandeerd tot implementatie zal leiden, en spreken af dat in de uitwerking van de populatieversterkende maatregelen een zoveel als mogelijk kwantitatieve doelstelling wordt bepaald. Jaarlijks wordt bekeken of deze doelstelling wordt gehaald, waarbij nadrukkelijk ook aandacht uitgaat naar successen. De monitoring wordt sober en pragmatisch opgezet. Als de doelstelling niet wordt gehaald, zullen partijen nadere afspraken maken om deze maatregelen met meer succes te implementeren.”
6. Afspraken over instrumentarium en vervolgproces
Doel
In Blok 1 is beschreven dat, wanneer er heldere, effectieve en goed gemonitorde mitigerende maatregelen worden getroffenen, de individuen die ondanks deze maatregelen worden gedood kunnen worden beschouwd als incidenteel en onopzettelijk, mits het aantal slachtoffers zeer beperkt en onvermijdbaar is en geen negatief effect heeft op de staat van instandhouding van de betreffende soort. Onder deze voorwaarden zijn individuele ontheffingen in de meeste gevallen niet nodig. Dit sluit op grote lijnen aan bij de praktijk in de ons omringende landen. Hieromtrent zijn daarom nieuwe afspraken nodig met als doel om een juridisch kader op basis van de Wet natuurbescherming op te stellen
Afspraken
Betrokken partijen moeten een ander instrument kiezen waarmee op basis van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming de aanleg van een windpark of hoogspanningsverbinding kan worden toegestaan. Het is belangrijk dat er met dit instrument voor wordt gezorgd dat aanvaringsslachtoffers worden geminimaliseerd, er goed inzicht is in de aantallen slachtoffers en er uniformiteit en juridische zekerheid voor ontwikkelaars en bevoegde gezagen wordt geboden.
Als verwacht wordt dat opstelling en mitigerende maatregelen niet toereikend zijn om slachtoffers voldoende te verminderen, dient een project een ontheffing op de Wet natuurbescherming aan te vragen.
Acties en rolverdeling
In het juridisch overleg (juristen van LNV en EZK, provincies, NWEA, TenneT en Vogelbescherming) is voorgesteld om in het akkoord af te spreken om een juridische onderlegger ten behoeve van het wenselijke instrumentarium nader uit te gaan werken, inclusief een uitvoerbaarheidstoets tbv de bevoegde gezagen. Mede als gevolg van nadere uitlatingen van de Europese Commissie ten aanzien van de wijze hoe lidstaat Nederland omgaat met derogatie ten opzichte van de Vogel- en Habitatrichtlijn en recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is het op dit moment niet mogelijk om een voldoende onderbouwde keuze te maken tussen positieve afwijzing, gedragscode, het (nieuwe) instrument programma uit de Omgevingswet en/of (deels) vasthouden aan de ontheffing. De benodigde inhoudelijke uitwerking is voor alle drie hetzelfde. Vanwege voornoemd implementatie-vraagstuk, gekoppeld aan de overgang naar de Omgevingswet zal de uitwerking hiervan worden getrokken door de LNV in samenwerking met EZK en provincies. Waar mogelijk kunnen NWEA, TenneT, Vogelbescherming en Zoogdiervereniging hierbij adviseren.
Van belang is om eerst helderheid te verkrijgen over de grens tussen opzettelijk doden en bij toeval doden. De lijn van de Commissie is immers om middels het treffen van maatregelen slachtoffers zoveel mogelijk te beperken. Bij
-redelijkerwijs te verlangen- maximale inspanning om slachtoffers te voorkomen, kunnen de dan resterende slachtoffers worden geaccepteerd, mits sprake is van voldoende monitoring en eventuele ingrijpen inden de aantallen slachtoffers toch groter zijn dan werd verwacht. Dit volgt uit de wisselwerking tussen artikel 12 eerste lid en vierde lid van de Habitatrichtlijn (hetgeen ook op vogels toegepast kan en dient te worden. Om te kunnen bepalen wat dan kan worden gezien als ondergrens van te accepteren slachtoffers, zou in ieder geval moeten vaststaan dat (cumulatief bezien) de staat van instandhouding niet in het geding komt.
7. Afspraken over financiering
Het Rijk draagt financieel bij aan het onderzoeksprogramma (H4) en het opstellen van de maatregelenpakketten (H5). Het ministerie van EZK en het ministerie van LNV stellen hiervoor elk €125.000 per jaar beschikbaar voor een periode van 4 jaar (2021 t/m 2024). Dit komt neer op een bedrag van €250.000 per jaar en een totaal van
€1.000.000 voor 4 jaar.