INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE XXX
Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX betreffende de behandeling van klachten door de Autoriteit op grond van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst
(2007/C 287/06)
A. Deze mededeling wordt ingevolge de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de Europese Econo- mische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) en de Overeenkomst tussen de EVA-staten betref- fende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtover- eenkomst” genoemd) bekendgemaakt.
B. De Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) heeft een mededeling bekendgemaakt, onder de titel „Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van klachten door de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag” (1). In dat niet-bindende besluit worden de beginselen uiteengezet die de Commissie op mededingingsgebied volgt. Daarin wordt ook uiteengezet hoe de Commissie klachten wil gaan behandelen.
C. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX beschouwt dit besluit als voor de EER relevant. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de EER-mededingingsvoor- schriften in de hele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Autoriteit deze mededeling vast uit hoofde van de haar bij artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst verleende bevoegdheid. Zij is voornemens de in deze mededeling neergelegde beginselen en regels te volgen wanneer zij de desbetreffende EER-mededingingsregels in een bepaalde zaak toepast (2).
D. Meer bepaald is deze mededeling bedoeld om uiteen te zetten hoe de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA klachten over beweerde inbreuken op de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst wil gaan behandelen.
E. Deze mededeling is van toepassing op alle zaken waarvoor de Autoriteit uit hoofde van artikel 56 van de EER-Overeenkomst de bevoegde toezichthouder is.
I. INLEIDING EN VOORWERP VAN DE MEDEDELING
1. In hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „hoofdstuk II” genoemd) (3) wordt een systeem ingevoerd waarbij de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX en de mededingingsautori- teiten en rechterlijke instanties van de EVA-staten de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst toe kunnen passen. Hoofdstuk II onderkent met name de complementariteit van de taken van de Autoriteit en de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten als openbare handhavingsinstanties en van de rechter- lijke instanties van de EVA-staten die uitspraak doen in rechtszaken tussen particulieren ter bescherming van de rechten van personen welke voortvloeien uit de artikelen 53 en 54.
2. Op grond van hoofdstuk II kunnen de openbare handhavingsinstanties hun activiteiten richten op het onderzoek van ernstige inbreuken op de artikelen 53 en 54, die dikwijls moeilijk te ontdekken zijn. Zij maken voor hun handhavingswerkzaamheden gebruik van de informatie die zij van ondernemingen en consumenten ontvangen.
(1) PB C 101 van 27.4.2004, blz. 65.
(2) De bevoegdheid individuele zaken te behandelen die onder de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst vallen, is verdeeld tussen de Toezichthoudende Autoriteit en de Europese Commissie volgens de in artikel 56 van de EER-Overeen- komst vastgestelde regels. Slechts één van de beide toezichthouders is bevoegd een bepaalde zaak te behandelen.
(3) Nu de overeenkomst houdende wijziging van Protocol 4 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprich- ting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie van 24 september 2004 per 20 mei 2005 in werking is getreden, is Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1) met hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst in ruime mate in de EVA-pijler weerspiegeld.
3. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX wil derhalve burgers en ondernemingen aanmoedigen zich tot de openbare handhavingsinstanties te wenden om hen in te lichten over vermoedelijke inbreuken op de mededingingsregels. Er zijn, op het niveau van de Autoriteit, twee wijzen om dit te doen. Zo kan een klacht worden ingediend op grond van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II. Krachtens de artikelen 5 tot en met 9 van hoofdstuk III van deel I van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „hoofdstuk III” genoemd) (1) moeten dergelijke klachten aan bepaalde voorwaarden voldoen.
4. De tweede wijze is het verstrekken van marktinformatie, die niet aan de voorwaarden behoeft te voldoen die op grond van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II voor klachten gelden. Dergelijke informatie over vermeende inbreuken op de artikelen 53 en 54 kan de aanleiding vormen voor een onderzoek door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (2). Informatie over vermeende inbreuken kan worden verstrekt op het volgende adres:
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Directoraat Mededinging en Staatssteun Xxxxxxxxxxxxxx 00
X-0000 Xxxxxxx xxxxxxxxxxx@xxxxxxxx.xxx
5. Onverminderd de uitlegging van hoofdstukken II en III door het XXX-Xxx, wordt met de onderhavige mededeling beoogd burgers en ondernemingen die bij vermeende inbreuken op de mededingingsregels verhaal nastreven, een leidraad te bieden. De mededeling bevat twee delen:
— deel II bevat aanwijzingen voor de keuze tussen het indienen van een klacht bij de Toezichthou- dende Autoriteit van de EVA of aanhangigmaking bij een nationale rechter. Bovendien worden in dit deel de beginselen in herinnering gebracht inzake de taakverdeling tussen de Autoriteit en de mede- dingingsautoriteiten in de EVA-staten in het kader van het bij hoofdstuk II ingevoerde handhavings- stelsel, dat in de mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededin- gingsautoriteiten is uiteengezet (3);
— in deel III wordt de procedure voor de behandeling van klachten door de Autoriteit op grond van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II besproken.
6. De volgende situaties komen in deze mededeling niet aan de orde:
— klachten door XXX-staten ingediend op grond van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II;
— klachten waarbij de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX wordt verzocht maatregelen te nemen tegen een EVA-staat overeenkomstig artikel 59, lid 3, in samenhang met de artikelen 53 of 54 van de EER-Overeenkomst;
— klachten in verband met artikel 61 van de EER-Overeenkomst betreffende steunmaatregelen van de staten;
— klachten over door XXX-staten gemaakte inbreuken die de Autoriteit in het kader van artikel 31 van de Toezichtovereenkomst kan behandelen.
II. VERSCHILLENDE METHODEN OM KLACHTEN IN TE DIENEN OVER VERMEENDE INBREUKEN OP DE ARTIKELEN 53 OF 54 VAN DE EER-OVEREENKOMST
A. Klachten in het kader van het nieuwe bij hoofdstuk II ingevoerde handhavingsstelsel
7. Een klager kan zijn klacht, naar gelang van de aard ervan, hetzij bij een nationale rechterlijke instantie, hetzij bij een mededingingsautoriteit van een EVA-staat die als openbare handhavingsinstantie optreedt, indienen. In dit hoofdstuk van de mededeling wordt beoogd potentiële klagers te helpen om op weloverwogen wijze te kiezen of zij zich tot de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX, één van de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten of tot een nationale rechter zullen wenden.
(1) Nu de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie van 3 december 2004 per 1 juli 2005 in werking is getreden, is Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18) in hoofdstuk III van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst weerspiegeld.
(2) De Autoriteit behandelt brieven van informanten op een wijze die in overeenstemming is met haar beginselen inzake een goede administratieve praktijk.
(3) Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededingingsautoriteiten (nog niet bekendgemaakt).
8. Zijn nationale rechterlijke instanties verplicht de rechten van particulieren te beschermen en moeten zij derhalve uitspraak doen in zaken die bij hen aanhangig zijn gemaakt, dan kunnen openbare hand- havingsinstanties niet alle klachten onderzoeken doch moeten zij bij de behandeling van zaken priori- teiten stellen. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX, die bij artikel 55, lid 1, van de EER-Overeen- komst is belast met de taak te waken over de toepassing van de in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst neergelegde beginselen, is verantwoordelijk voor de oriëntatie en de tenuitvoerleg- ging van het EER-mededingingsbeleid (1). Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is de Commissie, om deze taak naar behoren te kunnen vervullen, bevoegd om aan de bij haar op grond van de artikelen 81 of 82 van het EG-Verdrag ingediende klachten verschillende prioriteiten toe te kennen (2). De Autoriteit is van oordeel dat een vergelijkbaar beginsel voor de Autori- teit geldt in het kader van de EER-Overeenkomst.
9. Hoofdstuk II verleent de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten van de EVA-staten de bevoegdheid om naast de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst ten volle toe te passen. Een van de voornaamste doelstellingen van hoofdstuk II is dat de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten van de EVA-staten op doeltreffende wijze deel- nemen aan de handhaving van de artikelen 53 en 54 (3).
10. Bovendien wordt in artikel 3 van hoofdstuk II bepaald dat de rechterlijke instanties en mededingingsau- toriteiten van de EVA-staten de artikelen 53 en 54 moeten toepassen op alle overeenkomsten of gedra- gingen die de handel tussen de Overeenkomstsluitende Partijen bij de EER-Overeenkomst kunnen beïn- vloeden en waarop zij het nationale mededingingsrecht toepassen. Voorts worden bij de artikelen 11 en 15 van de hoofdstuk II een reeks mechanismen ingevoerd op grond waarvan de rechterlijke instan- ties en mededingingsautoriteiten van de EVA-staten bij de handhaving van de artikelen 53 en 54 met de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samenwerken.
11. In het licht van dit nieuwe wetgevingskader is de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX voornemens de middelen die haar voor handhaving ter beschikking staan op de volgende wijze te heroriënteren:
— zij zal de EER-mededingingsregels ten uitvoer leggen in zaken waarin zij de geschikte instantie is om op te treden (4), waarbij zij zich vooral toelegt op de zwaarste inbreuken;
— zij zal de zaken behandelen ten aanzien waarvan een optreden van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX vereist is om het EER-mededingingsbeleid te verduidelijken en/of te zorgen voor een samenhangende toepassing van artikel 53 of 54 van de EER-Overeenkomst.
B. De complementariteit van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving
12. De communautaire rechtscolleges hebben bij herhaling gesteld dat nationale rechterlijke instanties verplicht zijn de rechten van particulieren die rechtstreeks uit artikel 81, lid 1 en artikel 82 van het EG-Verdrag voortvloeien, te beschermen (5). Uit artikel 7 van de EER-Overeenkomst en Protocol 35 bij de EER-Overeenkomst volgt dat EER-recht geen overdracht van wetgevingsbevoegdheid meebrengt. Daarom vereist het EER-recht niet dat personen en economische subjecten zich voor de nationale rech- terlijke instanties op niet ten uitvoer gelegde EER-regels kunnen beroepen (6). Volgens Protocol 35 verbinden de EVA-staten zich evenwel ertoe om voor gevallen waarin zich conflicten zouden voordoen tussen de tenuitvoerlegging van EER-regels en andere wetgevende bepalingen, zo nodig in hun wetge- ving een bepaling op te nemen volgens welke de EER-regels in die gevallen voorrang hebben. Volgens het EVA-Hof is het bovendien inherent aan de aard van een dergelijke bepaling dat personen en
(1) Deze opdrachten worden met de Commissie gedeeld, in overeenstemming met de bevoegdheidsregels van artikel 56 van de EER-Overeenkomst.
(2) Zaak X-000/00, Xxxxxxxxxxx/XX Ice Cream, Jurispr. 2000, blz. I-11369, punt 46; zaak X-000/00 X, Xxxxx française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punt 88; zaak X-00/00, Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, xxx. XX-0000, punt 73-77. In artikel 6 van de EER-Overeenkomst is bepaald dat, onverminderd de toekomstige ontwikkelingen van de jurisprudentie, de bepalingen van die Overeenkomst, voorzover zij in essentie gelijk zijn aan de overeenkomstige regels van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de ter uitvoering van deze twee Verdragen aangenomen besluiten, wat de tenuitvoer- legging en toepassing betreft, worden uitgelegd overeenkomstig de desbetreffende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen daterende van voor de ondertekening van de EER-Overeenkomst. Wat de desbetreffende uitspraken daterende van nà de ondertekening van deze Overeenkomst betreft, volgt uit artikel 3, lid 2, van de Toezicht- overeenkomst, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX en het EVA-Hof rekening moeten houden met de in die uitspraken vervatte beginselen.
(3) Cf. met name de artikelen 5, 6, 11, 12, 15, 22, 29 en 40 van hoofdstuk II.
(4) Cf. mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededingingsautoriteiten, punt 5 e.v.
(5) Vaste rechtspraak in de Gemeenschap; zie zaak 127/73, Belgische Radio en Televisie (BRT)/SABAM en Fonior, Jurispr. 1974, blz. 51, punt 16; zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-1503, punt 39, en zaak X-000/00, Xxxxxxx/Xxxxxxxx Xxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-6297, punt 23.
(6) Zie zaak X-0/00, Xxxxxxxx, Xxxxxxx. XXX-Xxx 2002, blz. 240, punt 28.
economische subjecten, bij conflicten tussen de tenuitvoerlegging van EER-regels en nationale wetge- vende bepalingen, het recht hebben zich op nationaal niveau te beroepen op rechten die kunnen worden ontleend aan de bepalingen van de EER-Overeenkomst, als deel uitmakend of deel uitgemaakt hebbend van de desbetreffende nationale rechtsorde, indien ze onvoorwaardelijk en afdoende nauw- keurig zijn (1).
13. Nationale rechterlijke instanties kunnen beslissen over de nietigheid of rechtsgeldigheid van contracten, en alleen nationale rechterlijke instanties kunnen schadevergoeding toekennen aan particulieren in geval van een inbreuk op de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst. Om de volledige doeltreffendheid van de EER-mededingingsregels te waarborgen, kan eenieder vergoeding vorderen van schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging beperkt of vervalst. Dergelijke bij de nationale rechter ingediende schadevorderingen kunnen wezenlijk bijdragen tot de handhaving van een daadwerkelijke mededinging in het door de EER-Overeenkomst bestreken grondgebied, omdat zij het sluiten of toepassen van concurrentiebeperkende overeenkomsten of praktijken minder aantrek- kelijk maken (2).
14. Hoofdstuk II houdt uitdrukkelijk rekening met het feit dat nationale rechterlijke instanties bij de toepas- sing van de EER-mededingingsregels een wezenlijke taak vervullen (3). Door de bevoegdheid om artikel 53, lid 3, toe te passen uit te breiden tot nationale rechterlijke instanties wordt een einde gemaakt aan de mogelijkheid voor ondernemingen om nationale rechtszaken te vertragen door middel van een aanmelding bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, en wordt aldus een obstakel voor het beslechten van geschillen tussen particulieren weggenomen dat onder de vroegere regels bestond.
15. Onverminderd het recht of de verplichting van nationale rechterlijke instanties om overeenkomstig artikel 34 van de Toezichtovereenkomst een prejudiciële vraag aan het EVA-Hof voor te leggen, bepaalt artikel 15, lid 1, van hoofdstuk II uitdrukkelijk dat nationale rechterlijke instanties de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX om advies of inlichtingen kunnen verzoeken. Deze bepaling beoogt de toepassing van de artikelen 53 en 54 door nationale rechterlijke instanties te vergemakkelijken (4).
16. Het aanhangig maken van een zaak bij een nationale rechterlijke instantie houdt voor klagers de volgende voordelen in:
— nationale rechters kunnen schadevergoeding toekennen voor schade die als gevolg van een inbreuk op artikel 53 of 54 werd geleden;
— nationale rechters kunnen uitspraak doen over vorderingen tot betaling of contractuele vorderingen op basis van een overeenkomst die zij in het licht van artikel 53 onderzoeken;
— de nationale rechters moeten de civiele sanctie van nietigheid van artikel 53, lid 2, toepassen in de contractuele betrekkingen tussen particulieren (5). Met name kunnen zij naar nationaal recht beoor- delen wat de draagwijdte en de gevolgen voor het geheel van de contractuele betrekkingen zijn, indien sommige bepalingen van de overeenkomst op grond van artikel 53, lid 2, nietig zouden zijn, met name wat alle andere onderdelen van de overeenkomst betreft (6);
— nationale rechters zijn gewoonlijk beter dan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in staat om voorlopige maatregelen te nemen (7);
— voor de nationale rechter kan een vordering uit hoofde van het EER-mededingingsrecht in combi- natie met andere vorderingen op grond van het nationale recht worden ingesteld;
— nationale rechters hebben gewoonlijk de bevoegdheid om, wanneer de eiser in het gelijk wordt gesteld, de gerechtskosten ten laste van de wederpartij te leggen. Dit is in een administratieve proce- dure voor de Autoriteit nimmer mogelijk.
(1) Zie zaak E-1/94, Restamark, Jurispr. XXX-Xxx 1994-1995, blz. 15, punt 77.
(2) Zaak X-000/00, Xxxxxxx/Xxxxxxxx Xxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. I-6297, punten 26 en 27.
(3) Cf. artikelen 1, 6 en 15 van hoofdstuk II.
(4) Voor uitvoerigere toelichting op dit mechanisme, zie de mededeling betreffende de samenwerking tussen de Toezichthou- dende Autoriteit van de XXX en de rechterlijke instanties van de EVA-staten bij de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (nog niet bekendgemaakt).
(5) Zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 93.
(6) Cf. zaak E-3/97, Jæger/Opel Norge, Jurispr. XXX-Xxx 1998, blz. 1, punt. 77, en zaak X-0/00, Xxxxxxxxx/Xxxxx Xxxxxx, Xxxxxxx. XXX-Xxx 0000, blz. 310, punt, alsmede zaak X-000/00, Xxxxxx and Nord Distribution Automobile/Arnor „SOCO”, Jurispr. 1998, blz. I-2055, punt 51, en gevoegde zaken T-185/96, T-189/96 en X-000/00, Xxxxxxxx e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-93, punt 50.
(7) Cf. artikel 8 van hoofdstuk II en punt 80. Naar gelang van het geval kunnen de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten even goed in staat zijn voorlopige maatregelen te nemen.
17. Dat een klager de bescherming van zijn rechten kan waarborgen door een beroep in te stellen bij een nationale rechtbank is een belangrijk element waarmee de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA rekening kan houden wanneer zij nagaat of het belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst het onder- zoek van een klacht rechtvaardigt (1).
18. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX is van mening dat het nieuwe, bij hoofdstuk II ingevoerde handhavingsstelsel de mogelijkheden waarover klagers beschikken om succesvol genoegdoening te zoeken en te verkrijgen van de nationale rechtelijke instanties, uitbreidt.
C. Taakverdeling tussen de openbare handhavingsinstanties in de EVA-pijler
19. Bij hoofdstuk II wordt een stelsel ingevoerd waarin zowel de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX als de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten bevoegd worden de artikelen 53 en 54 ten volle toe te passen (artikel 5). De decentrale toepassing door de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten wordt verder aangemoedigd door de mogelijkheid om informatie uit te wisselen (artikel 12) en om elkaar bij onderzoeken bijstand te verlenen (artikel 22).
20. De taakverdeling tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX en de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten wordt in hoofdstuk II niet geregeld; de verdeling van zaken wordt overgelaten aan het EFTA Competition Network, waarin de Autoriteit en de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten samenwerken. Hoofdstuk II beoogt een doeltreffende handhaving van de artikelen 53 en 54 te verze- keren door middel van een flexibele verdeling van mededingingszaken onder de openbare handhavings- instanties in de EER.
21. De richtsnoeren voor de taakverdeling tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX en de mede- dingingsautoriteiten van de EVA-staten zijn in een afzonderlijke mededeling opgenomen (2). Deze mede- deling over de betrekkingen tussen de openbare handhavingsinstanties in de EER vormt een belangrijke leidraad voor klagers, omdat zij hen in staat stelt hun klacht tot die autoriteit te richten welke het meest geschikt is om hun zaak in behandeling te nemen.
22. De mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededingingsautoriteiten stelt met name (3):
„Een autoriteit kan geschikt worden geacht een zaak te behandelen indien aan de volgende drie cumula- tieve voorwaarden is voldaan:
1. de overeenkomst of gedraging heeft aanzienlijke rechtstreekse feitelijke of vermoedelijke gevolgen voor de mededinging op haar grondgebied, wordt op haar grondgebied ten uitvoer gelegd of heeft zich daar voor het eerst voorgedaan;
2. de autoriteit kan de volledige inbreuk daadwerkelijk beëindigen, d.w.z. zij kan een administratief verbod uitvaardigen dat voldoende effect sorteert om een einde te maken aan de inbreuk en zij kan, zo nodig, de inbreuk naar behoren bestraffen;
3. zij kan, eventueel bijgestaan door andere autoriteiten, het feitenmateriaal verzamelen dat nodig is om de inbreuk te bewijzen.
Uit bovengenoemde criteria blijkt dat er een concreet verband moet bestaan tussen de inbreuk en het grondgebied van een EVA-staat, wil de mededingingsautoriteit van die EVA-staat geschikt worden geacht om een zaak te behandelen. Het valt te verwachten dat de autoriteiten van XXX-staten waar de mededin- ging merkbaar wordt beïnvloed door een inbreuk, geschikt zullen zijn om de zaak te behandelen, mits zij door afzonderlijk dan wel parallel optreden daadwerkelijk een einde kunnen maken aan de inbreuk, tenzij de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX xxxxxxx beter is toegerust (zie […]).
Hieruit volgt dat één enkele nationale mededingingsautoriteit gewoonlijk geschikt is om overeenkomsten of gedragingen aan te pakken die met name op haar grondgebied, de mededinging merkbaar beïn- vloeden. […]
(1) Cf. punt 41 e.v.
(2) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededingingsautoriteiten.
(3) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededingingsautoriteiten, punten 8 tot en met 14.
Verder kan het optreden van één nationale mededingingsautoriteit eveneens passend zijn wanneer een dergelijk optreden volstaat om de volledige inbreuk te beëindigen, ook al kan meer dan één nationale mededingingsautoriteit geschikt worden geacht om de zaak te behandelen. […]
Een parallelle behandeling door meerdere nationale mededingingsautoriteiten kan passend zijn wanneer een overeenkomst of gedraging, in hoofdzaak op het grondgebied van deze autoriteiten, de mededinging merkbaar beïnvloedt en het optreden van één enkele nationale mededingingsautoriteiten niet volstaat om de volledige inbreuk te beëindigen en/of deze naar behoren te bestraffen. […]
De autoriteiten die een zaak in het kader van een parallel optreden behandelen, zullen trachten hun optreden zoveel mogelijk te coördineren. Daartoe kunnen zij het nuttig achten een van hen als leidende autoriteit aan te wijzen en bepaalde taken aan deze autoriteit te delegeren, zoals bijvoorbeeld de coördi- natie van onderzoeksmaatregelen, met dien verstande dat elke autoriteit verantwoordelijk blijft voor het verloop van haar eigen procedures.
Ook de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX is geschikt om een zaak te behandelen wanneer een of meer overeenkomsten of gedragingen, netwerken van soortgelijke overeenkomsten of gedragingen inbe- grepen, in twee of meer EVA-staten gevolgen hebben voor de mededinging (grensoverschrijdende markten die twee of meer EVA-staten omvatten of verschillende nationale markten).
Bovendien is de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX bij uitstek geschikt om een zaak te behandelen wanneer deze nauw verband houdt met andere EER-bepalingen waarvoor de Autoriteit uitsluitend bevoegd is, of die door de Autoriteit doeltreffender kunnen worden toegepast, dan wel wanneer het EER-belang vereist dat er een besluit van de Autoriteit wordt vastgesteld teneinde het EER-mededingings- beleid verder te ontwikkelen ter ondervanging van nieuwe mededingingsvraagstukken, of om een daad- werkelijke handhaving te waarborgen.”
23. Binnen EFTA Competition Network wordt informatie over zaken die naar aanleiding van een klacht worden onderzocht, voor of onmiddellijk na het begin van de eerste formele onderzoekmaatregel aan de overige leden van het netwerk meegedeeld (1). Wanneer eenzelfde klacht bij verschillende autoriteiten is ingediend of wanneer een zaak aanhangig is gemaakt bij een autoriteit die niet geschikt is om deze te behandelen, zullen de leden van het netwerk binnen een indicatieve termijn van twee maanden trachten vast te stellen door welke autoriteit of autoriteiten de zaak zou moeten worden behandeld.
24. Klagers kunnen in belangrijke mate helpen voorkomen dat de zaak die naar aanleiding van hun klacht is ontstaan, aan een andere autoriteit moet worden doorverwezen door, alvorens te beslissen bij welke autoriteit zij hun klacht indienen, gebruik te maken van de richtsnoeren inzake de taakverdeling binnen het netwerk die in dit hoofdstuk worden uiteengezet. Wanneer een zaak toch binnen het netwerk wordt doorverwezen, dan worden de betrokken ondernemingen en de klager(s) zo spoedig mogelijk door de betrokken mededingingsautoriteiten op de hoogte gebracht (2).
25. Overeenkomstig artikel 13 van hoofdstuk II kan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX een klacht afwijzen op grond van het feit dat een mededingingsautoriteit van een EVA-staat de zaak behandelt of heeft behandeld. In dit geval moet de Autoriteit, overeenkomstig artikel 9 van hoofdstuk III, de klager onverwijld meedelen welke nationale mededingingsautoriteit de zaak behandelt of reeds heeft behandeld.
III. DE BEHANDELING VAN KLACHTEN DOOR DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE XXX OP GROND VAN ARTIKEL 7, LID 2, VAN HOOFDSTUK II
A. Algemeen
26. Krachtens artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II zijn natuurlijke personen en rechtspersonen die een recht- matig belang kunnen aantonen (3), gerechtigd tot het indienen van een klacht waarbij zij de Toezicht- houdende Autoriteit van de XXX verzoeken een inbreuk op de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeen- komst vast te stellen en te gelasten hieraan overeenkomstig artikel 7, lid 1, van hoofdstuk II een einde te maken. In dit deel van deze mededeling worden de voorwaarden waaraan klachten op grond van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II moeten voldoen, alsmede de beoordeling ervan en de door de Autori- teit gevolgde procedure uiteengezet.
(1) Artikel 11, leden 2 en 3, van hoofdstuk II; mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mede- dingingsautoriteiten, punten 15 en 16.
(2) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het EVA-netwerk van mededingingsautoriteiten, punt 33.
(3) Voor uitvoerigere toelichting op dit begrip, zie punt 33 e.v.
27. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX is, anders dan civielrechterlijke instanties, die tot taak hebben de individuele rechten van particulieren te beschermen, een administratieve autoriteit die in het openbaar belang moet handelen. Het is inherent aan de taak van de Autoriteit als openbare hand- havingsinstantie dat zij over de discretionaire bevoegdheid beschikt om bij haar handhavingstaak priori- teiten te stellen (1).
28. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX mag aan de bij haar aanhangig gemaakte zaken verschil- lende prioriteiten toekennen en mag ter bepaling van de prioriteit die aan een zaak moet worden toege- kend, naar het belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst verwijzen (2). De Autoriteit mag een klacht afwijzen wanneer zij van oordeel is dat er uit hoofde van de EER-Overeenkomst geen belang is dat onderzoeksmaatregelen zijn gerechtvaardigd. Wanneer de Autoriteit een klacht verwerpt, heeft de klager recht op een beschikking van de Autoriteit (3), onverminderd artikel 7, lid 3, van hoofdstuk III.
B. De indiening van een klacht overeenkomstig artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II
a) Klachtenformulier
29. Een klacht in de zin van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II kan uitsluitend worden ingediend met betrek- king tot een vermeende inbreuk op artikel 53 of 54 met het oog op de vaststelling van maatregelen door de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX uit hoofde van artikel 7, lid 1, van hoofdstuk II. Een klacht uit hoofde van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II moet in overeenstemming zijn met formulier C als bedoeld in artikel 5, lid 1, van hoofdstuk III.
30. Dit formulier C is te vinden op: xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx/xxx/. Het is ook als bijlage aan deze mededeling gehecht. De klacht moet in drie papieren exemplaren alsmede, indien mogelijk, langs elektronische weg worden ingediend. Daarnaast moet de klager een niet-vertrouwelijke versie van de klacht indienen (artikel 5, lid 2, van hoofdstuk III). Elektronische toezending aan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX kan geschieden via de genoemde website; de papieren exem- plaren moeten naar het volgende adres worden gezonden:
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Directoraat Mededinging en Staatssteun Belliardstraat 35
X-0000 Xxxxxxx
31. Formulier C verzoekt klagers uitvoerige informatie te verstrekken met betrekking tot hun klacht. Verder dienen zij afschriften over te leggen van relevante documentatie die hun redelijkerwijs ter beschikking staat en dienen zij, zo mogelijk, aan te geven waar relevante informatie en documenten waarover zij niet kunnen beschikken, door de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX kunnen worden verkregen. In bijzondere gevallen kan de Autoriteit een klager ontslaan van de verplichting informatie te verschaffen voor een deel van de in formulier C gevraagde informatie (artikel 5, lid 1, van hoofdstuk III). De Autori- teit is van oordeel dat deze mogelijkheid met name de indiening van klachten door consumenten- verenigingen kan vergemakkelijken wanneer zij, in het kader van een overigens gemotiveerde klacht, geen toegang hebben tot specifieke gegevens van de ondernemingen waarop de klacht betrekking heeft.
32. Aan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX gezonden brieven die niet voldoen aan de vereisten van artikel 5 van hoofdstuk III en daarom geen klacht vormen in de zin van artikel 7, lid 2, van hoofd- stuk II, worden door de Autoriteit als algemene informatie beschouwd op grond waarvan zij, indien zij dit zinvol acht, ambtshalve een onderzoek kan instellen (zie punt 4).
(1) De communautaire rechtscolleges hebben erkend dat de Commissie bij haar handhavingsactiviteiten over een dergelijke discretionaire bevoegdheid beschikt; zie bv. zaak X-000/00 X, Xxxxx française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punt 88; zaak X-00/00, Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-2223, punten 73-77 en 85. Zie ook punt 8.
(2) Dat de Commissie de mogelijkheid heeft naar het communautaire belang van een zaak te verwijzen om prioriteiten vast te stellen bij het behandelen van een zaak, is vaste rechtspraak sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 85. De Autoriteit is van mening dat de Autoriteit binnen het kader van de EER-Overeenkomst over een vergelijkbare mogelijkheid beschikt.
(3) Zie, in communautair verband, zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-1503, punt 36.
b) Rechtmatig belang
33. De status van een formele klager ingevolge artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II is voorbehouden aan rechts- personen en natuurlijke personen die een rechtmatig belang kunnen aantonen (1). EVA-staten worden geacht ten aanzien van alle klachten die zij indienen, een rechtmatig belang te hebben.
34. In talrijke zaken geeft de voorwaarde inzake rechtmatig belang geen aanleiding tot twijfel, omdat de meeste klagers rechtstreeks door de vermeende inbreuk worden benadeeld. Er zijn evenwel situaties waarin nader onderzoek is vereist om na te gaan of aan de voorwaarde van artikel 7, lid 2, inzake een
„rechtmatig belang”, is voldaan. Dit kan het best worden geïllustreerd aan de hand van een —
niet-uitputtende — reeks voorbeelden.
35. Het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld dat een ondernemers- vereniging een rechtmatig belang bij de indiening van een klacht kan doen gelden, ook al wordt zij als onderneming die op de betrokken markt actief is niet rechtstreeks door het gewraakte gedrag geraakt, op voorwaarde dat zij gerechtigd is de belangen van haar leden te vertegenwoordigen en het gewraakte gedrag de belangen van die leden kan schaden (2). Daarentegen is eveneens gesteld dat de Commissie gerechtigd was een klacht van een ondernemersvereniging waarvan de leden zich niet bezighielden met het soort zakelijke transacties die het voorwerp waren van de klacht, zonder gevolg te laten (3).
36. Rekening houdend met deze rechtspraak, is de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX van mening dat ondernemingen (de ondernemingen zelf of de verenigingen die bevoegd zijn hun belangen te vertegen- woordigen) een rechtmatig belang kunnen aanvoeren wanneer zij op de relevante markt actief zijn of wanneer het gedrag waarop de klacht betrekking heeft, hun belangen rechtstreeks kan schaden. De Autoriteit is van mening dat een rechtmatig belang bijvoorbeeld kan worden aangevoerd door de partijen bij de overeenkomst of gedraging die het voorwerp is van de klacht, door concurrerende onder- nemingen die menen dat hun belangen door het gewraakte gedrag zijn geschaad of door onder- nemingen die van een distributiesysteem zijn uitgesloten.
37. Ook consumentenverenigingen kunnen bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA klachten indienen (4). Bovendien is de Autoriteit van oordeel dat individuele consumenten wier economische belangen rechtstreeks worden geschaad omdat zij de kopers zijn van goederen of diensten die het voor- werp van een inbreuk zijn, mogelijk een rechtmatig belang kunnen aantonen (5).
38. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX beschouwt evenwel het belang van personen of organisaties die redenen van algemeen belang aanvoeren zonder aan te tonen dat zij of hun leden rechtstreeks door de inbreuk dreigen te worden benadeeld, niet als een rechtmatig belang in de zin van artikel 7, lid 2.
39. Lokale of regionale openbare autoriteiten kunnen een rechtmatig belang aantonen in hun hoedanigheid van kopers of gebruikers van goederen of diensten die door het gedrag waarop de klacht betrekking heeft, zijn benadeeld. Daarentegen kunnen zij niet worden geacht een rechtmatig belang aan te tonen in de zin van artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II indien zij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om redenen van het algemeen belang in kennis stellen van vermeende inbreuken.
40. Klagers moeten hun rechtmatige belang aantonen. Wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die een klacht indient geen rechtmatig belang kan aantonen, is de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX gerechtigd de klacht zonder gevolg te laten zonder dat dit afbreuk doet aan haar bevoegdheid ambts- halve een procedure in te leiden. De Autoriteit mag in elke fase van het onderzoek nagaan of aan deze voorwaarde is voldaan (6).
(1) Cf. artikel 5, lid 1, van hoofdstuk II.
(2) Zaak X-000/00, Xxxxxx Européen des Médias et de l'Industrie Musicale (BEMIM)/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-147, punt 28. Ondernemersverenigingen waren eveneens klagers in de zaken die het voorwerp waren van het arrest n in zaak 000/00, Xxxxxx des industries cinématographiques des Communautés européennes (CICCE)/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 1105, en in zaak X-000/00, Xxxxxxxxxx Xxxxxxxx xx Xxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxx y Dental (FENIN)/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-357.
(3) Gevoegde zaken T-133/95 en T-204/95, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-3645, punt 79-83.
(4) Zie, in communautair verband, zaak X-00/00, Xxxxxx Européen des Unions des Consommateurs (BEUC)/Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-285, punt 36.
(5) Deze kwestie is aan de orde gesteld in een thans bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen aanhangige procedure (gevoegde zaken T-213 en 214/01). De Commissie heeft ook een individuele consument als klager aanvaard in haar beschikking van 9 december 1998 in zaak nr. IV/D-2/34.466, Griekse veerdienstmaatschappijen (PB L 109 van 27.4.1999, blz. 24) overweging 1.
(6) Gevoegde zaken T-133/95 en T-204/95, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-3645, punt 79.
C. Beoordeling van klachten
a) Xxxxxx uit hoofde van de EER-Overeenkomst
41. Verwijzend naar vaste rechtspraak van de communautaire rechtscolleges en de praktijk van de Commissie, is de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX van mening dat zij niet is verplicht in elke zaak een onderzoek in te stellen (1) of, a fortiori, een beschikking te geven in de zin van artikel 5 van de Toezichtovereenkomst over het al dan niet bestaan van een inbreuk op artikel 53 of 54 van de EER-Overeenkomst (2), maar dat zij aan de bij haar ingediende klachten een verschillende prioriteit mag toekennen en ter bepaling van deze prioriteit naar het belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst mag verwijzen (3). Dit geldt slechts dan niet wanneer het voorwerp van de klacht tot de uitsluitende bevoegdheid van de Autoriteit behoort (4).
42. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX moet evenwel de feitelijke en juridische elementen waarvan de klagers haar in kennis hebben gesteld, zorgvuldig onderzoeken om het belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst van verder onderzoek in een zaak te beoordelen (5).
43. Bij de beoordeling van het in een klacht aan de orde gestelde belang uit hoofde van de EER-Overeen- komst moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van elke individuele zaak. Daarom moet het aantal beoordelingscriteria waarnaar de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan verwijzen, niet worden beperkt, en mag zij evenmin worden verplicht uitsluitend bepaalde criteria te gebruiken. Aangezien de feitelijke en juridische context van geval tot geval aanmerkelijk kan verschillen, is het geoorloofd om nieuwe criteria te gebruiken die voorheen nog niet in aanmerking waren genomen (6). Zo nodig mag de Autoriteit de voorkeur geven aan één enkel criterium ter beoordeling van het belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst (7).
44. De criteria die voor de beoordeling van het belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst in het (verdere) onderzoek van een zaak relevant kunnen zijn, zijn als volgt:
— de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX kan een klacht afwijzen op grond van het feit dat de klager zijn rechten voor de nationale rechter kan doen gelden (8);
— de Autoriteit mag niet bepaalde situaties die tot de haar bij de EER-Overeenkomst opgedragen taak behoren, als bij voorbaat van haar werkterrein uitgesloten beschouwen, maar zij dient in elk indivi- dueel geval de ernst van de vermeende inbreuken op de mededinging alsmede het voortduren van de gevolgen ervan te beoordelen. Deze verplichting brengt met name mee, dat zij rekening houdt met de duur en de omvang van de gestelde inbreuken alsmede met de invloed ervan op de mededin- gingssituatie binnen het door de EER-Overeenkomst bestreken grondgebied (9);
— het is mogelijk dat de Autoriteit een afweging moet maken tussen het belang van de gestelde inbreuk voor de werking van de EER-Overeenkomst, de waarschijnlijkheid dat zij het bestaan ervan kan aantonen en de omvang van de onderzoeksmiddelen die nodig zijn om haar taak, te waken over de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst, te kunnen vervullen (10);
(1) Zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 76, en zaak C-91/95 P, Xxxxx Xxxxxxxx e.a./Commissie, Jurispr. 1996, blz I-5547, punt 30.
(2) Zaak 125/78, GEMA/Commissie, Jurispr. 1979, blz. 3173, punt 17, en zaak X-000/00 X, Xxxxx française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punt 87.
(3) Vaste rechtspraak in de Gemeenschap sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 77; zie ook voetnoten 26 en 27.
(4) Vaste rechtspraak in de Gemeenschap sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 75. Wat hoofdstuk II betreft, is dit beginsel wellicht uitsluitend relevant in het kader van artikel 29 van dat hoofdstuk.
(5) Zie in dit verband zaak 210/81, Xxxxxx Xxxxxxx, handelend onder de naam Demo-Studio Schmidt/Commissie, Jurispr. 1983, blz. 3045, punt 19, en zaak X-000/00 X, Xxxxx française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punt 86.
(6) Zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punten 79 en 80.
(7) Zie in dit verband zaak C-450/98 P, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie, Jurispr. 2001, blz. I-3947, punten 57, 58 en 59.
(8) Zie in dit verband zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 88 e.v.; zaak T-5/93, Xxxxx Xxxxxxxx e.a./Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-185, punt 65 e.v.; zaak X-000/00, Xxxxxx Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-1, punten 75-80; zie ook deel II waarin deze situatie uitvoeriger wordt uiteengezet.
(9) Zie in dit verband zaak X-000/00 X, Xxxxx française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punten 92 en 93.
(10) Vaste rechtspraak in de Gemeenschap sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 86.
— hangt het bestaan van de discretionaire bevoegdheid van de Autoriteit niet af van de vraag hoe ver het onderzoek in een zaak gevorderd is, toch maakt dit element deel uit van de omstandigheden van het concrete geval waarmee de Autoriteit eventueel rekening moet houden (1);
— de Autoriteit kan besluiten dat het niet passend is een klacht te onderzoeken wanneer de desbetref- fende praktijken zijn beëindigd. De Autoriteit zal in dat geval echter wel moeten verifiëren of de mededingingsverstorende effecten niet voortduren en of de ernst van de inbreuken of het voort- duren van de gevolgen ervan niet van dien aard zijn dat aan de klacht een belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst moet worden gehecht (2);
— de Autoriteit kan eveneens besluiten dat het niet passend is een klacht te onderzoeken wanneer de betrokken ondernemingen ermee instemmen hun gedrag zodanig te veranderen dat zij van oordeel is dat er niet langer voldoende belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst bestaat om op te treden (3).
45. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX van oordeel is dat een zaak niet blijk geeft van voldoende belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst om (verder) onderzoek te rechtvaardigen, kan de Autoriteit de klacht om die reden afwijzen. Dit besluit kan ofwel voor de aanvang van een onder- zoek, ofwel na de vaststelling van onderzoeksmaatregelen worden genomen (4). De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is evenwel niet verplicht een klacht af te wijzen wegens gebrek aan voldoende groot belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst (5).
b) Beoordeling op grond van de artikelen 53 en 54
46. Het onderzoek van een klacht op grond van de artikelen 53 en 54 omvat twee aspecten; het ene heeft betrekking op de feiten die moeten worden vastgesteld om een inbreuk op artikel 53 of 54 aan te tonen en het andere houdt verband met de juridische beoordeling van het gedrag waarop de klacht betrekking heeft.
47. Wanneer de klacht wel voldoet aan de vereisten van artikel 5 van hoofdstuk III en formulier C, doch niet voldoende is om de gegrondheid van de beweringen aan te tonen, kan hij om die reden worden afgewezen (6). De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX is niet verplicht feitelijke elementen die de klager haar niet ter kennis heeft gebracht en die zij enkel op basis van een onderzoek had kunnen ontdekken, in aanmerking te nemen om die klacht te kunnen afwijzen op grond van het feit dat het gedrag waarop de klacht betrekking heeft de EER-mededingingsregels niet schendt of niet binnen de werkingssfeer ervan valt (7).
48. De criteria voor de juridische beoordeling van overeenkomsten of gedragingen in het licht van de arti- kelen 53 en 54 kunnen in deze mededeling niet uitputtend worden behandeld. Potentiële klagers kunnen evenwel een beroep doen op de uitvoerige informatie van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (8), naast andere bronnen en met name de rechtspraak van het EVA-Hof en de communautaire rechtscolleges en de praktijk van de Autoriteit en de Commissie (9). In de navolgende punten worden vier specifieke onderwerpen genoemd en wordt aangegeven waar verdere informatie kan worden gevonden.
(1) Zie in dit verband zaak C-449/98 P, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie, Jurispr. 2001, blz. I-3875, punt 37.
(2) Zie in dit verband zaak T-77/95, Syndicat français de l'Express International e.a./Commissie, Jurispr. 1997, blz. II-1, punt 57; zaak X-000/00 X, Xxxxx française de l'express (Ufex) e.a./Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-1341, punt 95. Zie ook zaak X-00/00, Xxxxxx Européen des Unions des Consommateurs (BEUC)/Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-285, punt 113, waarin werd geoordeeld dat een ongeschreven verbintenis tussen een lidstaat en een derde land die niet is aangegaan in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, onvoldoende basis vormde om vast te stellen dat het gedrag waarop de klacht betrek- king had, was beëindigd.
(3) Zie in dit verband zaak T-110/95, International Express Carriers (IECC)/Commissie e.a., Jurispr. (1998), blz. II-3605, punt 57, bevestigd door zaak C-449/98 P, International Express Carriers (IECC)/Commissie e.a., Jurispr. 2001, blz. I-3875, punten 44-47.
(4) Zie in dit verband zaak C-449/98 P, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie, Jurispr. 2001, blz. I-3875, punt 37.
(5) Zie in dit verband zaak X-00/00, Xxxxxx Xxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-549, punten 64 en 65.
(6) Zaak 000/00, Xxxxxx des industries cinématographiques des Communautés européennes (CICCE)/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 1105, punten 21-24, en zaak T-198/98, Micro Leader Business/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-3989, punten 32-39.
(7) Zie in dit verband zaak T-319/99, Federación Nacional de Empresas de Instrumentación Científica, Médica, Técnica y Dental (FENIN)/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-357, punt 43.
(9) Zoals in artikel 58 van de EER-Overeenkomst en Protocol 23 bij de EER-Overeenkomst is aangegeven, moeten de Autori- teit en de Commissie samenwerken teneinde onder meer te zorgen voor een homogene tenuitvoerlegging, toepassing en uitlegging van de EER-Overeenkomst. Zijn de besluiten en informele adviesbrieven van de Commissie weliswaar niet-bindend voor de Autoriteit, toch zal de Autoriteit trachten zoveel mogelijk rekening te houden met de beschikkingen- praktijk van de Commissie.
49. Overeenkomsten en gedragingen vallen in het toepassingsgebied van de artikelen 53 en 54 wanneer zij de handel tussen de Overeenkomstsluitende Partijen bij de EER-Overeenkomst kunnen beïnvloeden. Wanneer een overeenkomst of gedraging niet aan deze voorwaarde voldoet, kan het nationale mededin- gingsrecht van toepassing zijn, maar niet het EER-mededingingsrecht. Een uitgebreide toelichting op dit onderwerp kan worden gevonden in de mededeling betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” (1).
50. Overeenkomsten die in het toepassingsgebied van artikel 53 vallen, kunnen overeenkomsten van geringe betekenis zijn die geacht worden de mededinging niet merkbaar te beperken. Dit onderwerp wordt nader uiteengezet in de-minimisbekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (2).
51. Overeenkomsten die aan de voorwaarden van een groepsvrijstelling voldoen, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan, overeen- komstig artikel 29 van hoofdstuk II, een groepsvrijstelling slechts intrekken wanneer zij van oordeel is dat in een bepaald geval een overeenkomst waarop de groepsvrijstelling van toepassing is, bepaalde met artikel 53, lid 3, onverenigbare gevolgen heeft.
52. Het is mogelijk dat overeenkomsten die de mededinging beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst, voldoen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst. Volgens artikel 1, lid 2, van hoofdstuk II zijn dergelijke overeenkomsten niet verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande administratief besluit is vereist. Nadere toelichting op de voorwaarden waaraan een overeenkomst uit hoofde van artikel 53, lid 3, moet voldoen, is opgenomen in de mededeling betreffende artikel 53, lid 3 (3).
D. De door de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX gevolgde procedures bij de
behandeling van klachten
a) Overzicht
53. Zoals werd opgemerkt, is de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX niet verplicht op basis van elke klacht die wordt ingediend, een onderzoek te verrichten om vast te stellen of er sprake is van een inbreuk. De Autoriteit is echter wel gehouden de feitelijke en juridische elementen waarvan klagers haar op de hoogte hebben gebracht, aandachtig te onderzoeken, om te beoordelen of deze elementen op gedragingen wijzen die een inbreuk kunnen vormen op de artikelen 53 en 54 (4).
54. In de procedure die de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX volgt om klachten te behandelen, kunnen verschillende fasen worden onderscheiden (5).
55. Tijdens de eerste fase, die volgt op de indiening van de klacht, verzamelt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de nodige gegevens om te beoordelen welk gevolg aan de klacht moet worden gegeven. Deze fase kan een informele uitwisseling van standpunten tussen de Autoriteit en de klager omvatten, bedoeld om de feitelijke en juridische elementen die het voorwerp van de klacht zijn, te preciseren. In deze fase kan de Autoriteit een eerste reactie op de klacht geven en de klager in staat stellen om zijn beweringen in het licht van die eerste reactie nader toe te lichten.
56. In de tweede fase kan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX de zaak nader onderzoeken met het oog op de inleiding van de procedure van artikel 7, lid 1, van hoofdstuk II ten aanzien van de onderne- mingen waartegen de klacht is gericht. Wanneer de Autoriteit van oordeel is dat er onvoldoende grond is om gevolg te geven aan de klacht, zal zij de klager hiervan met opgave van redenen in kennis stellen en biedt zij hem de mogelijkheid om, binnen een termijn die zij vaststelt, eventuele nadere opmerkingen kenbaar te maken (artikel 7, lid 1, van hoofdstuk III).
(1) Mededeling betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (nog niet bekendgemaakt).
(2) Bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mede- dinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (de minimis) (PB C 67 van 20.3.2003, blz. 20 en EER-Supplement bij het PB nr. 15 van 20.3.2003, blz. 11).
(3) Mededeling van de Autoriteit — Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst (nog niet bekendgemaakt).
(4) Zie in dit verband zaak 210/81, Xxxxxx Xxxxxxx, handelend onder de naam Demo-Studio Schmidt/Commissie, Jurispr. 1983, blz. 3045, punt 19, en zaak X-00/00, Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, xxx. XX-0000, punt 79.
(5) Zie in dit verband zaak X-00/00, Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-367, punten 45, 46 en 47, en zaak X-00/00,
Xxxxxx Européen des Unions des Consommateurs (BEUC)/Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-285, punt 29.
57. Indien de klager zijn standpunt niet binnen de door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgestelde termijn kenbaar maakt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken (artikel 7, lid 3, van hoofdstuk III). In alle overige gevallen neemt de Autoriteit in de derde fase van de procedure kennis van de door de klager ingediende opmerkingen waarna zij hetzij een procedure inleidt ten aanzien van het voorwerp van de klacht, hetzij een beschikking tot afwijzing van de klacht geeft (1).
58. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX overeenkomstig artikel 13 van hoofdstuk II een klacht afwijst op grond van het feit dat een autoriteit de zaak behandelt of heeft behandeld, gaat zij volgens artikel 9 van hoofdstuk III te werk.
59. Gedurende het gehele verloop van de procedure beschikken klagers over een aantal rechten die met name in de artikelen 6, 7 en 8 van hoofdstuk III is vastgelegd. De handelingen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in mededingingszaken vormen evenwel geen contradictoire procedure tussen de klager, enerzijds, en de ondernemingen waarop het onderzoek betrekking heeft, anderzijds. De procedu- rele rechten van klagers gaan dan ook minder ver dan het recht van verweer van de ondernemingen waartegen een inbreukprocedure is ingeleid (2).
b) Indicatieve termijn waarbinnen de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX xx xxxxxx in kennis moet stellen van de voorgenomen maatregelen
60. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is verplicht om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen over een klacht (3). Wat onder een redelijke termijn moet worden verstaan hangt van de omstan- digheden van elke zaak af en in het bijzonder van de context ervan, de verschillende fasen van de proce- dure die de Autoriteit heeft gevolgd, het gedrag van de partijen tijdens de procedure, de ingewikkeldheid van de zaak, alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen (4).
61. De Toezichthoudende Autoriteit van de XXX zal in beginsel trachten klagers binnen een indicatieve termijn van vier maanden na de ontvangst van de klacht in kennis te stellen van het gevolg dat zij voor- nemens is hieraan te geven. Zo zal de Autoriteit, in het licht van de omstandigheden van de individuele zaak en met name de eventuele noodzaak om de klager of derden om aanvullende inlichtingen te verzoeken, de klager in beginsel binnen vier maanden meedelen of zij voornemens is de zaak aan een nader onderzoek te onderwerpen. Deze termijn is niet wettelijk bindend.
62. Binnen deze periode van vier maanden kan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX xx xxxxxx bij wijze van eerste reactie in de eerste fase van de procedure meedelen welk gevolg zij voornemens is aan de klacht te geven (zie punt 55). Ook kan de Autoriteit, wanneer het onderzoek van de klacht de tweede fase heeft bereikt (zie punt 56), de klager door middel van een brief overeenkomstig artikel 7, lid 1, van hoofdstuk III rechtstreeks in kennis stellen van haar voorlopige beoordeling.
63. Om ervoor te zorgen dat hun klacht zo snel mogelijk wordt behandeld is het wenselijk dat klagers zorg- vuldig aan de procedure meewerken, bijvoorbeeld door de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX van nieuwe ontwikkelingen in kennis te stellen (5).
c) Procedurele rechten van de klager
64. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX overeenkomstig artikel 10, lid 1, van hoofdstuk III een mededeling van punten van bezwaar richt tot de ondernemingen waartegen een klacht is ingediend, heeft de klager recht op een afschrift van dit document waaruit de bedrijfsgeheimen en andere vertrou- welijke informatie van de betrokken ondernemingen zijn geschrapt (niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar; zie artikel 6, lid 1, van hoofdstuk III). De klager wordt verzocht schriftelijk zijn standpunt over de mededeling van punten van bezwaar kenbaar te maken. Hiervoor zal een termijn worden vastgesteld.
(1) Zie in dit verband zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-1503, punt 36.
(2) Gevoegde zaken 142 en 156/84, British American Tobacco Company en R.J. Xxxxxxxx Industries/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 249, punten 19 en 20.
(3) Zie in dit verband zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-1503, punt 37.
(4) Zie in dit verband gevoegde zaken T-213/95 en T-18/96, Stichting Certificatie Kraanverhuurbedrijf (SCK) en Federatie van Neder- landse Kraanbedrijven (FNK)/Commissie, Jurispr. 1997, blz. 1739, punt 57.
(5) Het begrip „zorgvuldigheid” van de klager wordt door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen gebruikt in zaak T-77/94, Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten e.a./Commissie, Jurispr. 1997, blz. II-759, punt 75.
65. Daarenboven kan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX xxxxxxx zonodig in de gelegenheid stellen hun standpunt kenbaar te maken tijdens de hoorzitting voor de partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, indien de klagers in hun schriftelijke opmerkingen daarom verzoeken (1).
66. Klagers kunnen, op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX, docu- menten indienen die bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten. Vertrouwelijke informatie wordt door de Autoriteit beschermd (2). Krachtens artikel 16 van hoofdstuk III moeten klagers vertrouwelijke informatie identificeren, aangeven waarom zij deze informatie als vertrouwelijk beschouwen en een afzonderlijke, niet-vertrouwelijke versie verstrekken wanneer zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van hoofdstuk III hun standpunt kenbaar maken, alsmede wanneer zij in de loop van dezelfde procedure verdere informatie verstrekken. Verder kan de Autoriteit in alle andere gevallen klagers die documenten overleggen of verklaringen afleggen, verzoeken aan te geven welke documenten of delen van documenten of verklaringen zij als vertrouwelijk beschouwen. Zij kan met name een termijn vaststellen waarin de klager moet meedelen waarom hij bepaalde informatie als vertrouwelijk beschouwt en hij een niet-vertrouwelijke versie moet verstrekken, onder toevoeging van een beknopte beschrijving of een niet-vertrouwelijke versie van alle geschrapte informatie.
67. Ook indien bepaalde informatie als vertrouwelijk wordt aangemerkt, belet dit de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX niet om inlichtingen bekend te maken of te gebruiken wanneer dit voor het bewijs van een inbreuk op artikel 53 of 54 noodzakelijk is (3). Wanneer bedrijfsgeheimen en vertrouwe- lijke informatie nodig zijn om een inbreuk aan te tonen, moet de Autoriteit voor elk afzonderlijk docu- ment beoordelen of de noodzaak tot openbaarmaking zwaarwegender is dan de schade die als gevolg van de openbaarmaking zou kunnen ontstaan.
68. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX oordeelt dat een klacht niet nader hoeft te worden onderzocht omdat er onvoldoende belang uit hoofde van de EER-Overeenkomst is om de zaak voort te zetten of op andere gronden, stelt zij de klager hiervan bij brief in kennis met vermelding van de rechts- grondslag (artikel 7, lid 1, van hoofdstuk III), motiveert zij deze voorlopige beoordeling en geeft zij de klager de gelegenheid om aanvullende inlichtingen te verstrekken of zijn standpunt kenbaar te maken binnen een door de Autoriteit vastgestelde termijn. Tevens deelt Autoriteit de klager mee wat de gevolgen zijn indien hij nalaat te antwoorden overeenkomstig artikel 7, lid 3, van hoofdstuk III, zoals hieronder wordt uiteengezet.
69. Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van hoofdstuk III heeft de klager recht van toegang tot de documenten waarop de Autoriteit haar voorlopige beoordeling heeft gebaseerd. Deze toegang wordt gewoonlijk verleend door het aanhechten van een afschrift van de desbetreffende documenten aan de brief.
70. De termijn waarbinnen de klager zijn standpunt kenbaar kan maken over de brief ingevolge artikel 7, lid 1, van hoofdstuk III, wordt vastgesteld naar gelang van de omstandigheden van de zaak. De termijn kan niet minder dan vier weken bedragen (artikel 17, lid 2, van hoofdstuk III). Indien de klager niet binnen de vastgestelde termijn antwoordt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken overeenkomstig artikel 7, lid 3, van hoofdstuk III. Klagers zijn gerechtigd hun klacht te allen tijde in te trekken indien zij zulks wensen.
71. De klager kan om een verlenging van de termijn voor het kenbaar maken van zijn standpunt verzoeken. Afhankelijk van de omstandigheden van de zaak kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een dergelijke verlenging toestaan.
72. Wanneer de klager in dit geval aanvullende opmerkingen verstrekt, neemt de Toezichthoudende Autori- teit van de XXX nota van deze opmerkingen. Wanneer zij van dien aard zijn dat de Autoriteit besluit het gevolg dat zij voornemens was aan de klacht te geven te wijzigen, kan zij een procedure inleiden tegen de ondernemingen waartegen de klacht is gericht. In deze procedure beschikt de klager over de boven- vermelde procedurele rechten.
73. Wanneer het standpunt van de klager geen verandering brengt in het voorgenomen optreden van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX, wijst deze de klacht bij beschikking af (4).
(1) Artikel 6, lid 2, van hoofdstuk III.
(2) Artikel 122 van de EER-Overeenkomst; artikel 14, lid 4, van de Toezichtovereenkomst; artikel 28 van hoofdstuk II, en arti- kelen 15 en 16 van hoofdstuk III.
(3) Artikel 27, lid 2, van hoofdstuk II.
(4) Artikel 7, lid 2, hoofdstuk III. Zie in dit verband zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-1503, punt 36.
d) De beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX tot afwijzing van een klacht
74. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX bij beschikking overeenkomstig artikel 7, lid 2, van hoofdstuk III een klacht afwijst, moet zij haar besluit overeenkomstig artikel 16 van de Toezicht- overeenkomst motiveren; deze motivering moet dus beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.
75. De motivering moet de redenering van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX duidelijk en ondub- belzinnig tot uitdrukking brengen, opdat de klager de gronden van het genomen besluit kan kennen en het EVA-Hof zijn toezichtsbevoegdheid kan uitoefenen. De Autoriteit is evenwel niet verplicht een stand- punt te bepalen ten aanzien van alle argumenten die de klagers tot staving van hun klacht hebben ingeroepen. Zij kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn (1).
76. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX een klacht afwijst in een zaak die tevens aanlei- ding geeft tot een beschikking overeenkomstig artikel 10 van hoofdstuk II (vaststelling van niet-toepas- selijkheid van artikel 53 of 54) of artikel 9 van hoofdstuk II (toezeggingen), kan in de beschikking tot afwijzing worden verwezen naar die andere beschikking die op basis van de bedoelde bepalingen is gegeven.
77. Tegen een beschikking tot afwijzing van een klacht kan bij het EVA-Hof beroep worden ingesteld (2).
78. Een beschikking tot afwijzing van een klacht ontneemt klagers de mogelijkheid om een verzoek tot heropening van het onderzoek te doen, tenzij zij belangrijke nieuwe feiten aanvoeren. Verdere corres- pondentie van klagers over dezelfde vermeende inbreuk kan derhalve niet als een nieuwe klacht worden beschouwd, tenzij belangrijke nieuwe feiten ter kennis van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden gebracht. Onder passende omstandigheden kan de Autoriteit evenwel een zaak heropenen.
79. In een beschikking tot afwijzing van een klacht wordt niet definitief uitspraak gedaan over het al dan niet bestaan van een inbreuk op artikel 53 of 54, zelfs indien de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX xx xxxxxx op grond van de artikelen 53 en 54 heeft beoordeeld. Het oordeel van de Autoriteit in een beschikking tot afwijzing van een klacht belet de rechter of mededingingsautoriteit van een EVA-staat derhalve niet om de artikelen 53 en 54 toe te passen op de overeenkomsten en praktijken die hun worden voorgelegd. Het oordeel van de Autoriteit in een beschikking tot afwijzing van een klacht is een feitelijk gegeven waarmee de rechter in EVA-staten rekening kan houden bij zijn onderzoek van de vraag of de betrokken overeenkomst of gedragingen in overeenstemming zijn met de artikelen 53 en 54 (3).
e) Bijzondere situaties
80. Krachtens artikel 8 van hoofdstuk II kan de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX ambtshalve voor- lopige maatregelen gelasten wanneer de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad. Artikel 8 van hoofdstuk II maakt duidelijk dat personen die overeenkomstig artikel 7, lid 2, van hoofdstuk II een klacht indienen, niet om voorlopige maatregelen kunnen verzoeken. Verzoeken van ondernemingen om voorlopige maatregelen kunnen bij de rechterlijke instanties van de EVA-staten worden ingediend, die heel wel in staat zijn om hierover uitspraak te doen (4).
81. Sommige personen wensen wellicht de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX in kennis te stellen van vermeende inbreuken op artikel 53 of 54 zonder dat hun identiteit aan de ondernemingen die de vermeende inbreuken zouden hebben begaan, bekend wordt gemaakt. Deze personen wordt verzocht met de Autoriteit contact op te nemen. De Autoriteit is verplicht de anonimiteit van een informant te respecteren indien deze daarom heeft verzocht (5), tenzij dit verzoek duidelijk ongerechtvaardigd is.
(1) Vaste rechtspraak; cf. zaak X-0/00, Xxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx Xxx/Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx xxx xx XXX, Xxxxxxx. XXX-Xxx 1994-1995, blz. 59; zaak X-0/00, Xxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx xxx xx XXX, Xxxxxxx. XXX-Xxx 1998, blz. 38, en, wat de Gemeenschap betreft, onder meer zaak X-000/00, Xxxxxx Européen des Médias et de l'Industrie Musicale (BEMIM)/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-147, punt 41.
(2) Artikel 36, lid 2, van de Toezichtovereenkomst. Zie, in communautair verband, zaak 210/81, Xxxxxx Xxxxxxx, handelend onder de naam Demo-Studio Schmidt/Commissie, Jurispr. 1983, blz. 3045.
(3) Zie in dit verband zaak X-000/00, Xxxxxx Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, Xxxxxxx. 0000, blz. II-1, punten 41, 42 en 43.
(4) Xxxx gelang van de zaak, kunnen de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten even goed in staat zijn voorlopige maatre- gelen te nemen.
(5) Zaak 145/83, Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxx/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 3539.
BIJLAGE