R E D A C T I E : Italiëlei, ^99, Antw erp en Abonnement : 100 fr. per jaar -------------
3* JAARGANG — Nr 29 ZONDAG 1 APRIL« 1934
R E D A C T I E : Xxxxxxxxx, x00, Xxxx erp en Abonnement : 100 fr. per jaar -------------
Vereeniging zonder winstgevend doel
BEHEER: Xxxxx Xxxxxxxxxx, 00, Xxxxxxxxx
:----- Postchecknummer ï 3185.22
Zaterdag 7 April te 15 uur
XVIIIe RECHTSKUNDIG CONGRES
te Leuven op Zaterdag 7 en Zondag 8 April in de lokalen van het Gerechtsgebouw
Zondag 8 April te 10 uur - 2e Congreszitting
x. Mededeeling door Prof. Prosp. Thuysbaert : «ART. 918 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK»
2. Mededeeling door Xx Xxxx Xxxxxx : «DE UITGAVE VAN EEN VLAAMSCH REPERTORIUM VAN ONS HEDENDAAGSCH RECHT»
3. Mededeeling van het Bestuur betreffende : «DE VERVLAAMSCHING VAN HET GERECHT»
NOTA
OPRICHTING VAN EEN RAAD VAN STATE
Præadviseurs : Rechter DE COSTER Prof. Mr. P. M. ORBAN
Wie inschrijft als lid van get Congres ontvangt het volledig programma met een lidkaart en eene kaart voor 35 % afslag op het spoor.
Het expressionistisch Artikel 918. -Præadvies van Prof. Prosp. Thuysbaert
INLEIDING. — Het gebied van art. 918.
De vrijheid van rechtshandelingen te doen is principieel onbeperkt in zoover ze onder be- zwarenden titel worden afgesloten. Zoodra echter om niet vervreemd wordt, doet zich een dubbele beperking voor :
1° De inbreng, die minder de vervreemdin gen om niet beperken wil, dan de ongelijkheid der vrijgevigheden aan erfgerechtigden. Door eigenmachtig bedongen vrijstelling verkrijgt echter ue senenker zijn unoepernie vrijneiü.
2° De inkorting werkt veel draconischer. Zij beperkt absoluut alle vrijgevigheid, ten voor- deele van elkeen, tot een maximum. De erfla ter kan dit recht van de legitimarissen om alle bevoordeelden tot de strenge eindafreke ning te dwingen, op geen enkele wijze verhin deren. Ook tijdens zijn leven, kunnen de legi timarissen van dit toekomstig recht geen af stand doen.
Op dit tweede streng gebied der inkorting beweegt zich art. 918. Zijn meest gekende originaliteit is, dat het overeenkomsten onder bezwarenden titel onder de dictatuur der in korting brengt. Minder aandacht wordt ge wijd aan de ontzettende middelen die artikel 918 tegen de inkorting biedt.
Veelzijdig zijn aldus de uitzichten van dit artikel, zoodat het hier bestraffend werkt, en daar onverhoopte redding biedt.
GESCHIEDENIS.
Van het eerste gebied der gelijkheid aller erfgerechtigden, bestraft met nietigheid der verdachte overeenkomst (art. 26 wet 17 Ni vose jaar II), is het artikel, na kortstondig door de wet van 4 germinal jaar VM te zijn inge trokken gew eest,verhuisd naar het gebied der inkorting, zonder nietigheid.
Ofschoon geen rechtsleer in artikel 918 een lofwaardige beschikking ziet, is het artikel ge handhaafd gebleven bij de hervorming van het burgerlijk wetboek in Noord Nedereland en in Italië. , ;
I. — Algemeene trekken.
§ 1. Welke overeenkomsten worden bedoeld?
A) — Kenmerken der overeenkomst.
1° Een voorwaarde betreft de personen die verkrijgen : « goederen die aan een van de erfgerechtigden in de rechte linie vervreemd worden» ;
2° Een voorwaarde betreft den aard der overeenkomst. Twee onderscheidene groepen :
a) de groep der overeenkomsten waar de verkrijger een tegenprestatie met kanskarakter op zich neemt : « hetzij onder den last van een lijfrente, hetzij met afstand van het ka pitaal» ;
b) De groep der overeenkomsten waar de vervreemder een fractie van het eigendom on der zich houdt ; het vruchtgebruik.
B) In België wordt geen andere voorwaarde gesteld. In Frankrijk, integendeel, wordt daar enboven verelscht dat de overeenkomst zich niet kennelijk als om niet voordoet Dit geeft aan a r t 918, in België, voor de practljk, een veel grootere beteekenis dan In Frankrijk. Ar tikel 918 mag gelden als een homestead ar
tikel dat veel krachtiger werkt dan de wet van 16 Mei 1900.
§ 2. Essentieele beschikking van art. 918.
a) Xxxxxx toestemming der mede-erfgerech- tigden : radicale saneering tegen alle transmu tatie en t e g e n a l l e i n k o r t i n g . — Dit laatste geldt bijzonder scherp in de Belgische toepassing.
II. — De drie uitzichten van artikel 918.
S r. Lfh VERWOESTING DER OVEREEN KOMST ONDER BEZWARENDEN
TITEL.
Desbetreffend werkt artikel 918 slechts, in dien een of meer mede-erfgerechtigden niet toestemden.
a) Simplistische transmutatie in de overheer- schende rechtspraak en rechtsleer. De over eenkomsten worden door de wet als bedrog behandeld. Door een vermoeden juris et de jure, wordt de tegenprestatie van den verkrij ger als niet uitgevoerd beschouwd, en zelfs als niet opgenomen. Eenstemmig wordt dit toegepast op groep a, zekere zeldzame aar zelingen bij groep b.
1° Deze verklaring berust op zeer zwakke gronden.
2° Eigenlijk is de rechtsleer geobsedeerd ge worden door een overdreven vrees van ver momming, terwijl de wetgever even zeer de teschnische wezenheid der overeenkomst vreesde. Ook de rechtspraak heeft dit laatste duidelijk ingezien, doch heeft echter achteraf eenstemmig de rechtsleer gevolgd.
3° De onbegrijpelijk zwakke tuchtiging der vermomming heeft steeds doen vooropstellen dat deze goedgunstigheid slechts als compen satie van te strenge bestraffing kon verklaard worden.
4° De oppositie tegen de simplistische simu- latieverdenking nam stelling op een zeer zwak verdedigingsterrein : simulatievermoeden juris tantum.
b) Technische reconstructie der overeen komst in de jongste rechtsleer. Niet de tegen prestatie wordt als gesimlueerd beschouwd, wel wordt wettelijk alle verantwoording van het bezarend karakter der overeenkomst uitge sloten. Ook dit is een vermoeden juris et de jure, dat echter niet tegen de verbintenissen van eene partij werkt, doch de wezenlijkheid zelf van gewilde overeenkomst aantast.
De overeenkomst wordt wettelijk verbouwd tot schenking. Twee standen dezer opvatting :
1° Niet te verantwoorden poging om de overeenkomsten werkelijk als materieele schen king te behandelen : voordeel te waardeeren bij het sluiten der overeenkomst. Juist dit heeft de wetgever willen uitschakelen, gezien de moeilijkheid der waardeering der kanspresta- tie. In 1803 was zeker Xxxxxxxx nog niet opge staan om deze gevreesde waardeering hulp te bieden. Trouwens blijft een individueele waar deering ook nu nog onmogelijk.
2° Het blijft een artificieele transmutatie der overeenkomst. Niet de gelijkwaardigheid, die werkelijk bestaan kon of bedoeld werd door de contractanten, wordt onderzocht, slechts wat bij het overlijden werkelijk gepraesteerd werd, wordt vergeleken met de waarde van het ver vreemde goed, berekend op den dag des over-
lijdens van den vervreemder. Het verschil tus schen beide bedragen wordt als vrijgevigheid behandeld. Adequaat kan gezegd worden dat de overeenkomst gereconstrueerd wordt tot schenking onder lasten. De opvatting der mate rieele schenking lijkt niet bruikbaar.
Deze rechtsleer steunt op zeldzame arresten die, in Frankrijk een reactie tegen de klassieke opvatting schijnen in te luiden.
E i g e n a a r d i g g e v o l g i n B e l g i ë . — Terwijl de rechtspraak in Frankrijk slechts art. 918 toepast op overeenkomsten ten bezwaren den titel, wordt art. 918 in België ook tot ver vreemdingen om niet uitgebreid. Dit brengt dit eigenaardig gevolg mede :
1° Uitbreiding van het verwoestend wegden ken der tegenpraestatie tot de schenking on der last van lijfrente.
2° de schenkingen met voorbehoud van
vruchtgebruik, die geen vat bieden voor eenige verwoesting, vinden in artikel 918 een zonder ling bevoorrechte behandeling.
§ 2. REDDENDE BEHANDELING DER OVEREENKOMST.
Deze uitwerking is eveneens slechts van be lang, inzoover de medeerfgerechtigden niet toestemden. (Uitzondering dient nochtans ge maakt voor de kennelijke schenkingen, die ook met de toestemming, zooniet aan inkorting, toch minstens aan aanrekening bij de fictieve massa onderworpen zijn).
Twee groote voorrechten :
1° Aan te rekenen op het beschikbaar ge deelte. Dit voorrecht is niet abnormaal, daar dit bedongen kon worden door den schenker. Zeer gemakkelijk wordt uit de vermomming der schenking vrijstelling van inbreng afge leid. Anderzijds dient nochtans aangestipt dat tegenover legitimarissen, vermomming, min stens in de rechtspraak, met nietigheid wordt bestraft (art. 1099).
2° De inkorting is niet verschuldigd in natu ra. Deze terecht gevreesde ontbinding der ver vreemding, die alle zakelijke rechten, door den verkrijger gevestigd, te niet doet (art. 930), kan nooit door den erflater binnen de grenzen der legitieme uitgesloten worden. Wordt deze ontbinding in beperkte gevallen door de wet uitgesloten (859, 866, 924 en 930), principieel geeft de wet onverbiddelijk den eisch tot ont binding aan alle legitimarissen.
De rechtspraak, eerst aarzelend, stelt de ge- transmuteerde overeenkomsten vrij van allen eisch tot ontbinding.
E i g e n a a r d i g g e v o l g i n B e l g i ë : Deze uitzonderlijke behandeling wordt in Frankrijk als transactioneele vergoeding der transmutatie opgevat. In België echter spreidt art. 918 zijn bevoordeeling uit tot schenkingen, waar weinig (groep a) of niets (groep b) wordt verwoest.
§ 3. OPSTANDIGHEID VAN ART. 918 TEGEN DE ONSCHENDBAARHEID DER LEGITIEME.
Wordt de toestemming der medeerfgerech tigden verkregen, dan kunnen deze de aanre kening op de fictieve massa en de inkorting niet vorderen.
Dit is een beding betreffende een toekom stige erfenis, dat principieel, door de wet, met absolute nietigheid wordt bestraft. Artikel 918
geeft kracht aan dit beding juist waar het af stand doet van een der heiligste rechten in het kader van ons B.W. : de vrijwaring der legi tieme.
III. — Nieuwe wegen.
1° Nieuwe repressie der simulatie.
Tegen de simulatie heeft de rechtspraak een krachtige repressie opgebouwd. Vooral art. 792, toegelicht door art. 801. Simulatie wordt Xxxxxx ,indien zij niet wordt bekend na het overlijden van den erflaten. Niet 'de simulatie is frauduleus, doch het verzwijgen. Heling wordt toegepast, ook daar waar niets zou in te korten zijn.
De bestraffing is onmeedoogend : niet in de inkorting verbeurt de heler zijn aandeel, zelf in de volledige verzwegen waarde.
Neemt dit niet een groot deel der beteekenis van art. 918 in de klassieke opvatting weg ? Technisch klinkt het onredelijk, dat, waar de wet simulatie vermoedt, en op dit vermoeden bestraft, nog een bewijs mogelijk is van werke lijke simulatie, op hare beurt herhaaldelijk be straft. Eerste vonnis dezer cummulatie : Den- dermonde, 24 Januari 1924, Pas., 1931, III, 128.
Het wegnemen van het vermoeden van si mulatie, zelf gereduceerd tot een vermoeden juris tantum, wordt niet door de helingstech- niek vergoed. Is nochtans een strenger bestraf fen dëf simulatie, daar waar zij bewezen is, niet te verkiezen boven een blind aantasten van alle overeenkomsten, zonder onderscheid ?
2° Technische aanpassing van artikel 918. Zoodra de simulatie specifiek wordt bestre
den door een eigen bestraffing, door de recht
spraak zeer verscherpt,schijnt artikel 918 vat baar voor een adequate aanpassing aan de eigenaardige samenstelling der overeenkom sten. De vrees voor simulatie ruimt de plaats voor de moeilijke waardeering der gelijkwaar digheid der praestaties. Deze moeilijkheid had de wetgever op het oog, wellicht evenzeer als de simulatie.
Van dit standpunt uit lijkt de reconstructie tot een integrale schenking zonder tegenpraes tatie, niet te verantwoorden.
De behandeling als een onrechtstreeksche schenking, die werd voorgesteld, brengt het afmeten der gelijkwaardigheid, bij het ont staan der overeenkomst, mede.
Er blijft aldus niets over dan aan te sluiten bij de vroegere opvatting : artificieele recon structie der overeenkomst. Niet volgens de be- standdeelen bij het ontstaan er overeenkomst zal de overeenkomst worden behandeld. Bij het overlijden worden de vervreemding en de te genpraestatie die geleverd werd, in de weeg schaal gelegd.
Dat is een artificieele reconstructie, alsof bij het ontstaan der overeenkomst een schenking met lasten werd afgesloten. Door deze recon structie wordt adequaat alle ongezonde bijbe doeling, eenerzijds of beiderzijds, tegengegaan.
3° De afstand van den eisch tot inkorting.
Het te krachtig nawerken der toestemming van de medelegitimarissen, lijkt niet te verant woorden, vooral in België, waar de uitgespro ken schenking onder art. 918 wordt begrepen. Moest van dezen afstand veelvuldiger gebruik worden gemaakt in de praktijk, dan zou de rechtspraak zeker moeten reageeren.
a
De oprichting van een «Raad van State»
Preadvies van den Heer De Coster
rechter in de Rechtbank van Eersten Aanleg te Brussel
De Staatsraad als Raadgevend en Wetvoorbereidend Orgaan
SAMENVATTING VAN HET PREADVIES,
door Prof. P. M. ORBAN
1) Wie van af het ontstaan der Koninklijke raden zoowel in Engeland als in Frankrijk de bedrijvigheid van deze staatsorganismen na* gaat, ziet dat ze steeds een dubbele be voegdheid hebben gehad :
Eenerzijds de rechterlijke bevoegdheid, waaruit we later het «Contentieux Adminis tratif» in Frankrijk, en de rechterlijke be voegdheid, tot nog toe behouden gebleven, van de «Privy Council» in Engeland, hebben zien ontstaan, en anderzijds de consultatieve bevoegdheid die vooral tot uiting is gekomen in de voorbereiding der wetten.
Het is alleen over dit laatste punt dat het gaat in onze korte uiteenzetting.
2) In Frankrijk werd de Staatsraad van het oud regiem door de omwenteling afgeschaft De Staatsraad zooals hij zich sindsdien heeft ontwikkeld, en zooals hij thans nog voortbe staat, dagteekent van af de Grondwet van 12 Frimaire van het jaar VIII, hoofdzakelijk voor bereid zooals men weet door een der meest vooraanstaande geesten van de omwenteling : Xxxxxx.
De bedrijvigheid van den Staatsraad als ad ministratief orgaan, onderging tijdens de 19e eeuw veranderingen en schommelingen die vooral in verband waren met de verschillende politieke staatsvormen die Frankrijk heeft ge kend.
De Staatsraad als administratief orgaan was steeds uitgebreider in zijn bevoegdheden naar gelang b.v. onder het eerste en het twee de Keizerrijk — de executieve macht sterker was.
Vooral dient hier onderlijnd dat onder die Staatsvormen het wetgevend initiatief hoofd* zakelijk aan de Regeering behoorde en diens- volgens het voorbereiden der wetten gemak kelijker aan den Staatsraad kon worden toe vertrouwd.
N. B. — Indien zulke hervorming onder het Parlementaire stelsel kon worden ingevoerd
— geheel of ten deele, dan ware reeds een ernstige stap gedaan in de richting van de hervorming van den Staat en de gezondma king van het Parlementarisme.
3) Tegenwoordige toestand in Frankrijk. Thans is de tusschenkomst van den Staats
raad als consultatief orgaan alleen nog ver- eischt, wanneer verordeningen worden getrof fen van openbaar bestuur; of decreten geno men onder vorm van eene dergelijke veror-1 dening; of wanneer de wet voorschrijft het ad vies van den Staatsraad in te winnen.
In andere gevallen is de tusschenkomst fa cultatief.
Actuellement, schrijft Xxxxxxx, (Précis de Droit Constitutionnel Sirey 1929, blz. 463 le Conseil d’Etat ne prépare plus que rarement les projets de loi et ne fournit plus que rare ment du personnel gouvernemental mais il est toujours consulté sur les règlements d’admi nistration publique qui se sont multipliés com me moyen d’application des Ipis.»
4) Toestand op dit oogenblik in België.
a) De gebrekkelijke wetgevende techniek is hoofdzakelijk te wijten aan :
1°) het initiatiefrecht zooals er thans ge bruik van gemaakt wordt;
2°) Het misbruik van het recht van amen dement.
B) Verbeteringen aan dien toestand onlangs ingevoerd :
1°) De raad van wetgeving ingesteld door Koninklijk besluit van 3den December 1911 gewijzigd door Koninklijk besluit van 13 Mei 1922. De bevoegdheid van dezen raad is zeer beperkt en hij is trouwens alleen ingesteld bij het Ministerie van Justitie;
2°) De samenwerking der Commissies met de hoogre beambten der departementen.
C) Voorgestelde hervormingen:
1°) Het inrichten van een Staatsraad waar van eene afdeeling administratieve bevoegd heid zou bezitten en vooral zou medehelpen tot de voorbereiding der wetten;
2°) Bedrijvigheid van den Staatsraad in het Groothertogdom Luxemburg (wet van 16 Ja nuari 1866);
3°) Is de inrichting van een dergelijk orga nisme grondwettelijk ? In welke mate ?
4°) De inrichting komt in feite neer op de uitbreiding van den wetgevenden raad waar van de organisatie zou ingeschakeld worden in het kader van een op te richten Staatsraad.
Den Heer Xx Xxxxxx, rechter in de Recht bank van eersten aanleg te Brussel, heeft een uitgebreid werk geschreven over het uiterst gewichtige vraagstuk van de oprichting van een Raad van State in ons land.
Dit belangrijk werk zal binnen korten tijd verschijnen in de reeks der uitgaven van het
R. W.
Als praeadvies voor de besprekingen die op het aanstaande congres zullen gehouden worden, deelen we hieronder eenige van de bijzonderste hoofdstukken mede uit het boek van den Heer De Coster.
BOEK III.
NUT VAN HET HOF VAN EENDRACHT.
UITERLIJK NUT.
1. Het bestaan van het Belgisch complex verzekeren.
78. Staatsgedragingen ten opzichte van verongelijkte belangen, doen bij velen de vrees rijzen, dat het verzet der slachtoffers geen grenzen meer kent. Incidenten zooals te Stokkem, waar de rijkswacht de bevoegde overheid, die handelt in naam van den Ko- ning, voorbijziet, spreken boekdeelen. Het over het hoofd zien der Belgische wetten door het Bestuur, heeft in ,ons land hardnekkige protesten uitgelokt. Het zou werkelijk tragisch zijn, indien de eeuwig verbeide éénwording van onze vrije gemeenten en gouwen, nu weer aanleiding zou geven tot een nieuwe splitsing, omdat de openbare macht de gewettigde ver zuchting, van elk der bestanddeelen van den Staat — zijn eigen hoedanigheden tot het ma ximum van menschelijkheid te doen gedijen
jtSf- dwarsboomde. Het is niet mogelijk, dat de Koning den lof en het recht van Xxxx en Vla ming in groote redevoeringen gaat verkondi gen en zijn doorluchtig handteeken plaatst onder de oorkonden van onze taalwetten, en dat nadien een ambtenaar bij de toepassing van diezelfde taalwetten tegenwerking en moeilijkheden zou ondervinden. Het is niet mogelijk, dat iemand die wenscht als politie commissaris loopbaan te maken te Charleroi, zou struikelen omdat hij geen Vlaamsch kent. Het is niet mogelijk, dat de directeur van een weldadigheidsgesticht in Vlaanderen, zijn ad ministratieve briefwisseling voert in de Fran- sche taal. Want de Belgische taalwetten wer den geëischt door een volk dat in de loopgra ven zijn bloed heeft geofferd, in de overtui ging dat weldra de gelijkberechtiging een feit zou worden.
79. En nochtans komt daar weinig van ïn huis : de bevoegde beheerder staat meestal nog weigerachtig tegenover de toepassing der taalwetten of erger nog, hij ontduikt ze. Wat is daarvan het gevolg? Verbittering en ver zet. Vuisten worden gebald. Jongelingen wei geren hun legerdienst te doen. Het gezag komt in ’t gedrang .Het bewind maakt bange uren door ; men kerkert en boeit, maar de hoogspanning blijft. Een ter dood veroordeel de wordt verkozen met tachtig duizend stem men.
80. Men gewaagt van groote verbeteringen. Inderdaad de verloochende wetten werden verjongd. Maar zullen de nieuwe wetten eer biediging afdwingen? Zullen ikzuchtige drij verijen en ontduikingen van de wet voortaan onmogelijk zijn? Wat gisteren een verdruk king voor den Vlaming was, kan morgen tot een bedreiging voor den Waal groeien, indien er niet streng gewaakt wordt door een instel ling die alle waarborgen biedt om rechtscon flicten juridisch op te lossen. Wie zal dat waakzaam oog zijn, wanneer aan Justitia de weegschaal is overgebleven, doch het zwaard uit de handen gewrongen is? Het Hof van Eendracht !
2. De misnoegdheid voorkomen.
81. In de moderne staten, verklaart Xx. Xxxxxxx, is men vóór alles bezorgd om de be scherming der onderhoorigen tegen het be stuur te verzekeren. Deze bescherming kan verwezenlijkt worden op tweeërlei wijzen : voorkomender wijze of beteugelender wijze, naar gelang het gevolgde procédé ingrijpt vóór of na de handeling van het bestuur. (1)
82. De voorkomende bescherming hangt af van de vormen en van de rechtsvordering.
j Zij bestaat : 1 " ) uit de medewerking van den partikulier in het proces en de voorberei ding van de uitspraak ;
2*) uit het advies van andere overhe den ; (2)
3' ) uit de motiveering der beslissing.
De beteugelende bescherming wordt be paald door de bezwaarschriften en verhalen tegen verordeningen en daden.
Zij strekt : 1') tot de wijziging; 2 ') tot de niet-uitvoering of de afschaffing ; 3 ') tot her stel van geledene schade. (3)
83. Er bestaan, volgens Xxxxxxx, drie soor ten verhalen :
1‘) Het- willig verhaal (recours gracieux), bij den dader zelf van het beklaagde feit. (Huidig Belgisch stelsel). Het biedt natuurlijk geen de minste waarborg en leidt tot een on vermijdelijke teleurstelling.
2’ ) Het hierarchisch verhaal, ook ten onzent gedeeltelijk in gebruik.
3') Het juridictionneel verhaal, bij het hof waarvan wij de oprichting in het vooruitzicht stellen.
3. De bevoegdheid van de rechtsmacht volledigen;
84. De strijd voor het Hof van Eendracht is niet uitgevochten. Intusschen wensch ik er de aandacht op te vestigen, dat het reeds voor een deel te laat is. De gewone rechter is on zen wensch vooruit geloopen, zooals u overi gens weet, en heeft deze onrechtvaardigheden, die een geldelijke schade hebben veroorzaakt, binnen zijne bevoegdheid betrokken.
85. Bij het omschrijven der bevoegdheid van het Hof van Eendracht en van den gewo nen rechter, past het allen twijfel uit te scha kelen.
Met een bestuurlijke rechtbank, paralleel met de gewone rechtbank, en bestemd om de
«Etat de justice administrative» in het leven te roepen, dringt zich de vraag op, of de be voegdheid van deze bestuurlijke rechtbank niet uitgebreid dient te' Woftlen tot heel het administratief geschil, d.i. tot alle litis, ont staan door subjectieve publiekrechten of naar aanleiding van deze rechten; zoodat bij het onderzoeken van den inhoud van het systeem der subjectieve publiekrechtén het zal opval len, welk gebied behoort tot het bestuurlijk gerecht, en welk tot de gewone Rechts macht. (4)
86. Het komt me niet wenschelijk voor, bo venvermelde stellingen van enkele Fransche auteurs, althans in hun geheel, in België te zien overnemen. Zij vloeien voort uit het Staatsbegrip van onze zuiderburen, die er op staan den almachtigen Staat aan te duiden als
«Etat de justice» of «Etat administratif» twee personen, omkneld in dezelfde verafgo ding. Wanneer dus in Frankrijk juridiction- neele verhalen worden toegestaan aan de on derhoorigen, verschijnt de Staat onder de ge daante van «Etat de justice»; Is de Staat op geroepen voor de daden van zijn bestuur, dan draagt zijn beeld de benaming «Etat admi nistratif».
Ten einde betere bescherming der onder hoorigen na te streven, gaat de moderne strekking er naar toe, de beslechting der ju- ridictionneele verhalen van de onderhoorigen te onttrekken aan de gewone 'rechters, om den administratieven rechter er mee te belasten.
De Staat w ordt dan aangeduid als «Etat de justice administrative».
87. Deze benamingen hebben bij ons een louter academisch karakter.
Het ontwerp betreffende de oprichting van een hof voor bestuurlijke geschillen, dat on langs bij het Belgisch Parlement is neerge legd, is inderdaad op gewonen rechterlijken leest geschoeid. Dit hof wijkt minder af van een gewone rechtbank van laatste instantie, dan dit b.v. het geval is voor den Krijgsraad.
Met het gewenschte voorbehoud ten op zichte van bijzonderheden die wij verder zul len bespreken, kan men het gelukkig achten, dat de lijn door onze voorvaderen uitgestip peld, te zien opgaan, in den zin van uitbrei ding der rechterlijke bedrijvigheid.
Onze meening, volgens xxxxxxx het reeds voor een deel te laat is, geldt dus met dien verstande, dat het in leven roepen van een ju- ridictie binnen het raam der eigenlijke admi nistratie, onmogelijk is geworden.
Het nut en de doelmatigheid van het Hof van Eendracht, in wezen onpartijdig treedt des te sterker op den voorgrond.
4. De bevoegdheid van het bestuur duidelijk bepalen.
88. Het gewoon administratief betwistbaar terrein strekt zich uit over alle geschillen, over den zin, de juistheid en de gevolgen van een
, daad der openbare macht, gesteld door de be stuurlijke overheid. (5)
Volgt daaruit, dat alle vorderingen tot scha
devergoedingen of nietig-verklaring ontvanke lijk zijn bij de administratieve rechtbank, om dat die vorderingen veroorzaakt zijn door een daad der bestuurlijke overheid?
Neen. Er zijn daden, genaamd «daden der regeering», die totnogtoe niet door een recht-1 bank mogen beoordeeld worden. Het zijn meestal :
1') De daden van de uitvoerende macht, in
hare betrekkingen met de wetgevende Ka mers : oproeping, verdaging ;
2’) de besluiten strekkende tot «den staat van beleg»;
3') De daden waardoor de Koning zijn ge- naderecht aanwendt ;
4 ) De daden van oorlog ;
5 ) De diplomatieke daden ;
6 ) De besluiten, genomen ten opzichte van de gezondheidspolitie. (6)
89. De xxxx Xxxxx Xxxx (7) verklaart ver geefs te hebben opgezocht of deze daden der regeering werkelijk van uitzonderlijken aard zijn.
« Het zijn eenvoudig, zegt hij, bestuurlijke; daden van primordiaal belang voor den Staat, die men wil onttrekken aan het toezicht van den Raad van State. Maar een deel ten min ste van dit toezicht zou geenszins de uitvoe rende macht belemmeren : het toezicht op de wettelijkheid, de bevoegdheid en de vormge breken. Wat echter het bestuur onverdraaglijk voorkomt, is het toezicht op de geschiktheid van den maatregel. De opperste belangen van den Staat hoeft men niet te onderwerpen aan het oordeel der rechters, en er werd gevreesd dat de rechters niet de noodige bekwaamheid zouden bezitten om de diplomatieke verhou dingen te beoordeelen.
90. Wij zijn het blijkbaar eens met den heer XxxxX Het Hof voor bestuurlijke geschillen is opgericht om de burgers tegen machtsmis bruik te beseherme»i Het zou zijn doel missen, indien het niet bevoegd is om in woelige om standigheden, tijdens dewelke iedereen op dit Hof vertrouwen zal, te verhinderen dat b.v. een avonturier willekeurig den «staat van be leg» zou afkondigen, zonder daartoe wettelijke redenen te hebben. Beter geen administratief gerecht, dan een gerecht dat zich plechtig in onbevoegdheid omhullen kan, telkens de be dreigde burgers beroep zouden doen op de Belgische wetgeving.
Hét zal de taak zijn van dit Hof, in zijn rechtspraak een ruim gebruik te maken van de wettelijkheid ; maar van nu af aan dient deze richting reeds te worden bepaald, als de eeni ge die onze vrije Natie volgen kan.
91. Wanneer ieder op zijn terrein zich de vereischte zelfbeperking oplegt, en van de in stellingen alleen gebruik maakt op een wijze, die in overeenstemming is met hun aard en met de verantwoordelijkheden van hen die ze moeten gebruiken, dan zal, zoo vertrouwen wij, blijken dat aan onze constitutionneele voorschriften, een toepassing kan worden ge geven, die voldoet aan de eischen die men daaraan, in dezen tijd, moet stellen. (8)
HOOFDSTUK II. INNERLIJK NUT.
1. Xxxx en onwettelijkheid opruimen.
92. De bevoegdheid van het Hof van Een dracht kan omvatten :
A. De geschillen van volle rechtsmacht (8), die door het Hof van Verbreking, uit reden van onbevoegdheid van de gewone rechtban ken, worden afgewezen. Dit zijn :
1°) geschillen betreffende een daad van de openbare macht, die wijzen op krenking van om het even welk belang van een openbaar persoon of van een particulier persoon, en aanspraak maken, hetzij op schadevergoe ding, hetzij op eerherstel.;
2’) geschillen omtrent een politiek recht van een agent of afgevaardigde van de uitvoeren de macht, strekkende tot schadevergoeding of herstel. (10)
De overblijvende geschillen die een vergoe ding beoogen, worden sedert 1920 beslecht door de gewone rechters. Het zijn :
1 ) geschillen over een daad van openbare macht, die inbreuk maakt op een burgerlijk recht en waarvoor een schadevergoeding wordt gevorderd;
2*) geschillen over een daad van de open bare macht, die inbreuk maakt op een politiek recht, waarvan de burger geniet ten persoon lijken titel. (11)
B. De geschillen van onwettelijkheid óf
569 570 571 572
machtsmisbruik, omvattende alie geschillen welke den bestuurlijken maatregel verwerpen, met het doel dezen voor de toekomst te niet te doen, omdat hij onwettelijk is. Dit gebeurt wanneer de gewraakte daad voortdurend een onwettige uitwerking heeft en het gevaar blijft bestaan, dat nog andere belangen er on der lijden kunnen.
93. Billijkheidshalve zal de bevoegdheid van het Hof van Eendracht dienen bepaald te wor den als volgt. Het zal uitspraak doen over :
l ’)de onvrijwillige daden, op ongeoorloofde wijze bedreven door den beheerder ;
2°) de vrijwillige, ongeoorloofde daden door denzelfden bedreven ;
3 ’) de bestuurlijke geschillen van rechtsge bied of gezagstrijd tusschen meerdere bestu ren.
Thans worden deze geschillen op empiri sche wijze beslecht door den ministerraad.
De geschillen van rechtsgebied tusschen grondwettelijke machten, kortom, al wat met de scheiding der machten verband houdt, blijft onderworpen aan het toezicht van het Hof van Verbreking.
4. Het berucht vraagstuk van het statuut der ambtenaren. Toepassing der wetten van 30 Juli 1903 en 9 Augustus 1909, op de vastheid der gemeentebedieningen, — vraagstuk, dat heden door lapmiddelen en overgangsbepalin gen werd ontweken. (12).
5 ') de geschillen en ongeoorloofde daden, die het gevolg zijn van de willekeurige toe passing der wetten op het gebruik der talen in de openbare besturen, het leger en het openbaar onderwijs.
Met het oog op de onrust die dit netelig vraagstuk steeds verwekt en nog verwekken zal, wordt het duidelijk dat het Hof van Een dracht ook op dit gebied een gunstige oplos sing kan verzekeren;
6 ') de bevoegdheid van den Mijnraad, wel ke dient afgeschaft te worden (13) ;
7’) talrijke andere gevallen van bestuurlij ken aard, welke de ervaring zal aanwijzen.
Professor Xxxxx citeert er enkele:
« Tijdens de bespreking van artikel 7 van het ontwerp dat aanleiding gaf 'tot de wet van
11 Oktober 1919 op de vooroorlogsche con tracten, verkeerde de wetgever in de noodza kelijkheid, een bestuurlijke rechtbank te ge lasten met het uitvaardigen van opperste be slissingen, met kracht van gewijsde.» (14).
Men heeft deze hooge zending aan de re- geering opgedragen, met het gevolg dat nie mand tevreden is. (15)
Het voorstel,Carton de..Xxxxx, daarin aan gespoord door enkele auteurs, stelt ook voor het hof ter zake te belasten met de modalitei
ten van toepassing der wet van 10 Maart 1925, op de electrische drijfkrachten.
II. De moreele belangen beschermen.
94. In Frankrijk en in Nederland wordt elk onderhoorige beschouwd als belanghebbende, in de behoorlijke werking der openbare dien sten, welke hem nuttig zijn, en der overheden waarvan hij afhankelijk is.
Te dezen titel is hij gerechtigd voor den Raad van State den maatregel van het Be stuur aan te klagen, welke niet beantwoordt aan den voorgeschreven plicht.
Aldus zijn ontvankelijk, niet alleen de ver halen der belastingschuldigen eener gemeente, der kiezers eener omschrijving, der ambtena ren van een departement, der geloovigen van een eeredienst, der leden van eene beroeps- vereeniging, maar ook de verhalen ingediend door de leden van de minderheid eener be stuurlijke vergadering of college, betreffende een deliberatie van de meerderheid, die zij on wettig achten.
95. Men mag terecht aannemen dat ook in ons land, een zuiver moreel belang kan van aard zijn om de vordering van den staatsbur ger bij het bestuurlijk gerecht aanhangig te maken. Dit strookt overigens met den geest der Belgische grondwet, wier bepalingen de individueele rechten der onderhoorigen tot het uiterste beschermen wil tegen willekeur en onrecht.
BOEK IV.
HET CONSEIL D’ETAT IN FRANKRIJK. HOOFDSTUK I.
AARD.
I. Onbepaalde macht.
96. Menig Belgisch auteur heeft de instel ling van ’t bestuurlijk contentieux, zooals het thans in Frankrijk bestaat, bestudeerd, (16) ten einde er het nuttige van over te nemen.
Het springt in het oog hoe ruim het aan deel van het administratieve het zuiver rech terlijke verdringt, en het spreekt dat de Belgi sche wetenschap, voorzichtig zal moeten te werk gaan, wil zij niet de principes van onze Grondwet verwarren met den geest van het almachtig Staatsbestuur die onze zuiderburen beheerscht.
97. De Raad van State is er voor alles een administrative inrichting, iets dat wij moeten afwijzen. (17) Het «Conseil d’Etat» heeft vier categorieën van zaken te beslechten:
1. Het «contentieux de la répression«: be stuurlijke overtredingen, voornamelijk in zake wegen. Iets dat heelemaal niet overeenstemt met de Belgische rechtsopvatting. Treft de be teugeling den onderhoorige, dan is het Hof geen bescherming voor hem, doch een verster king van de administratie. Treft de beteuge ling den ambtenaar, dan is zij van zuiver dis- ciplinairen aard, en geldt ook als een bedekte daad van de Staatsmacht.
2 ') ’t «contentieux d’interprétation»: Wordt in den loop van een proces vóór de gewone rechtbank, een vraag gesteld nopens de gel digheid van een bestuurlijke daad, dan wordt het burgerlijk geding geschorst en de zaak onderworpen aan het «Conseil d’Etat».
Weeral valt het op hoe sterk de overheer- sching van het administratieve het Fransche recht drukt.
3°) het «contentieux de pleine juridiction» reeds door ons aangeduid onder de benaming
«de geschillen van volle rechtsmacht». Talrij ke gevallen van oneenigheid tusschen bestuur en bijzonderen, worden hier opgelost in feite en in rechte.
Nogmaals handelt het «Conseil d’Etat» min der als een rechtsbedeeler dan als een be stuurder. Het hervormt de bestuurlijke beslis singen, legt ze uit, neemt er andere ! Stelt dus eenvoudig, en zonder meer bestuurlijke da den. (18)
98. Reden te meer om op onze hoede te zijn. De Belgische wetgeving verbiedt aan de rechtsmacht daden van bestuur te stellen. En wat aangaat de uitlegging der besluiten geno men in uitvoering van de wetten: «alleen de wetgevende macht kan een bindende uitleg ging van de wetten geven». (19)
W ij hebben dus het recht het Fransche
«Conseil d’Etat» te rangschikken onder de in stellingen van de uitvoerende macht, wat ver afwijkt van de bedoeling van de onderteeke- naars van het voorstel dat in België een bij zondere rechtbank wil inrichten, met al de hoedanigheden van het gerecht en zonder in menging in het bestuurlijk leven.
99. Weliswaar regelt het «Conseil d’Etat» insgelijks de betwistingen over toewijzingen van openbare werken, leveringen en verkoo- pen der domeinen; verantwoordelijkheid der openbare besturen wanneer geldelijke ver plichtingen ontstaan uit onvolkomen overeen komsten, onvolkomen misdrijven, of wet ; en wij zijn geneigd, wij, Belgen, die het goed meenen met de rechterlijke alzeggenschap, hier ook een verschijnsel te mogen waarne men van een rechterlijke behandeling.
100. Dit strookt echter niet met de waar
heid. Men weet dat ons Hof van Verbreking de kennis dezer betwistingen voorbehoudt aan den gewonen rechter. Dit geschiedt ten onzent op voet van het art. 78 van onze Grondwet. De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere krach tens de Grondwet uitgevaardigde wetten hem uitdrukkelijk toekennen. Onze gewone rechter handelt dus zooals het hoort, en hij handelt volgens de geschreven wet, zoodra hij geen bepaalde wet schendt.
II. Aanvulling van de geschreven wet.
101. Het «Conseil d’Etat» dat uitspraak doet in de voormelde gevallen, handelt niet volgens de geschreven wet. Evenmin als onze gewone
rechter handelt het volgens art. B 82 B. W.
voor het herstel der schade door het Bestuur veroorzaakt, vermits hier geen sprake is van
«tout fait de l’homme», maar wel van «tout fait du Prince». Evenmin is het volgens een bepaald voorschrift dat het recht spreekt, ver mits de Fransche wetgeving de almacht van het Bestuur wettigt. Het «Conseil d’Etat» be slist hier volgens de «billijkheid». «Le Conseil d’Etat en France, ne base pas sur l’art. 1382 du code civil, le fondement de la responsabi lité de l’Etat ; en dehors de la gestion du do maine privé de l’Etat (1382), la responsabilité de celui-ci n’est pas régie par des règles éta blies pour les rapports entre les particuliers ; elle a des règles spéciales et reste soumise à l’équité». (20).
Men ondekt alzoo het wezen van het Fran
sche «Conseil d’Etat». Het is een afgevaardig de van den Prins, gelast met het afronden van de scherpste kanten in de verhouding tusschen enkeling en macht. Is het de uitvoerende macht die drukt, zij wordt lichter gemaakt. Is het de rechterlijke macht die ontoereikend was, zij wordt vermeerderd. Alleszins is het een daad van den almachtigen regeerder.
103. Het «Conseil d’Etat» roept in ons ge heugen het beeld op van den «Chancellor» van het oud Engelsch recht, dat we doorbladerd hebben, toen wij college liepen in de Univer- sity te Oxford : «A reserve of justice remained with xxx Xxxx, and so those who could not get relief in the King’s ordinar courts might, with some hope of success, pétition xxx Xxxx and his Council for redress, if not as a matter
of right at least AS A FAVOUR. These péti tions in practice were referred to the Chancel lor, who was the chief minister of the King’s Council. In course of time these pétitions came to be adressed direct to xxx Xxxxxxxxxx him- self». (21).
Wie deze Chancellor is? «He is not origi- nally a judge, he is the head of a great Go vernment office». Op welken grond steunt hij zijne tusschenkomst? Op de billijkheid: net als
het «Conseil d’Etat». Welke is die billijkheid?
«The rules of Equit are only a sort of supple ment or appendise to the Common law In this way Equity is an «addendum» to the | Common Law». (22) Evenals in de handelwij- I ze van het »Conseil d’Etat».
104. De vereenzelving van het modern
«Conseil d’Etat» met de «King’s Council» i waarvan de Chancellor het hoofd is, wordt volledig in deze bewoordingen van het «Sta tute of Xxxxxxxxxxx XX, 0000», als men weet dat ook het «Conseil d’Etat» de wetten op stelt en voorbereidt, want: «the Chancellor’s office, has a power of framing new writs (nieuwe wetten te «vormen») in consimili ca
su — i. e. to meet new cases sufficiently like those for which writs already exist, and new writs are from time to time framed». (23)
Oude wijn dan, in splinternieuwe zakken?
Oordeel liever : is de benaming «raadgever van den Staat» dan geen voldoend bewijs dat men het heeft over de bewaking van den Staat, dus over daden van bestuur ?
III. Deel van de administratie.
105. Het treft ons dat de «préfet» opdracht heeft in te grijpen in de zaken van het ge recht, wanneer een conflict oprijst vóór de reclibank, nopens de bevoegdheid. De «préfet» brengt de zaak voor het «tribunal des con flits». Drie raadsheeren in het Hof van Cassa tie, en drie raadsheeren in het «Conseil d’Etat» zullen uitspraak doen onder voorzit terschap van een Minister, waaraan allen rechtstreeks hun benoeming te danken heb ben.
106. W ij zegden immers dat het « Conseil d’Etat» bij onze zuiderburen, ofschoon het groote diensten bewezen heeft aan de ge meenschap, eene vertakking is van het open baar bestuur. W ij begroeten het niettemin als het lichtbaken dat onder de moderne Europee- sche natieën den weg heeft aangewezen, om met de noodige aanpassing, naar ieders le vensopvatting, de oplossing te vinden van het beruchte vraagstuk, door Xxxxxx reeds beti teld : «cette très vieille question si souvent débattue».
HOOFDSTUK II.
I. Bestuurlijke macht van het
«Conseil d’Etat».
107. Onze bewijsvoering deed ons geruimen tijd afwijken van de volgorde der vier be voegdheden welke het «Conseil d’Etat» ten deele vallen. Het schaadt nochtans niet aan het geheel het vierde gedeelte onder een af zonderlijke rubriek uit te werken. Alleen ver melden wij terloops nog eens : 1' het «con tentieux de la répression« ; 2' het «conten tieux d’interprétation»; 3e het «contentieux de pleine juridiction», om dan verder te komen aan 4° het «contentieux de l’annulation», te vens gekend onder de benaming «recours pour excès de pouvoir».
108. Het onderzoek van dit verhaal leidt bij het «Conseil d’Etat» noch tôt het beoordeelen van den grond, noch tôt het waardeeren van de geschiktheid der bestreden beslissing. Een enkel punt zal toegelicht worden : was de maatregel w ettelijk? Zoo hij onwettelijk is, wordt hij vernietigd.
W ij drukken er op dat hij vernietigd wordt door het «Conseil d’Etat» zelf, en meenen daaruit enkele beschouwingen te mogen af leiden.
109. Anderzijds, en in tegènspraak met wat vroeger gezegd werd, over het «contentieux de pleine juridiction» — waarvan het meest ge bruik wordt gemaakt — mag de Raad in den loop van deze rechtsvordering niet «hervor men» noch «wijzigen».
Redenen daarvoor zijn dat de procedure tot nietigverklaring gericht is'tegen een algemee- nen maatregel, niet meer tegen eene beslissing genomen in een bijzonder geval.
Men heeft gevreesd dat men in conflict zou komen met het gezond verstand, zoo arresten van het «Conseil d’Etat» nieuwe maatregelen erga omnes moesten nemen, terwijl het toch normaal is dat deze vernieuwde of gewijzig de maatregelen uitgaan van den bevoegden Minister, of om ’t even welken ambtenaar der bestuurlijke macht.
W ij zouden er zoo nauw niet naar zien, hadden wij dezelfde opvatting over een Raad van State, met een bestuurlijk karakter dat er vingerdik op ligt ; dit is ten andere een waar borg van spoed in het herstel van het gepleeg de onrecht, vermits dezelfde instelling vernie tigt en opnieuw invoert, zonder tusschenpoos. Immers, het is hetzelfde «Conseil d’Etat» wel iswaar in eene andere afdeeling, die enkele dagen daarna de nieuwe verordening zal op stellen en voorbereiden.
110. De hinderpaal, zegt men, ligt dus in het feit dat de ongedaan gemaakte maatregel zou gewijzigd worden erga omnes.
Dit bezwaar komt ons onbelangrijk voor, als men er op let dat de nietigverklaring den- zelfden weerklank heeft over heel het gebied en ook erga omnes geldt, al is het slechts op een negatieve wijze. En wat daarbij nog posi tief is, en tevens een echte bestuurlijke daad, meenen wij te mogen vinden in de vernieti
ging zelf, uitgesproken, niet door den aange wezen ambtenaar, maar door het «Conseil d’Etat», dat voor de vierde maal, hetzij op heel de lijn van zijne bevoegdheden, het be wijs heeft geleverd, dat het grootendeels een uitvloeisel is van de administratie, een zeer eerbiedwaardig doch vermolmd beeld van het Departement.
111. Het verhaal in nietigverklaring kan door eenieder worden ingesteld, al was het te gen een decreet van den President der Repu bliek. Wij voelen in ons het idealisme opflak keren, als wij dit hooren, doch staan gansch verslagen als wij, onmiddellijk daarna, verne men dat deze overwinning stukje bij beetje werd bevochten door de rechtspraak van het
«Conseil d’Etat» : «Cette jurisprudence, c’est le Conseil d’Etat qui l’a forgée ; le législateur n’est intervenu qu'après coup pour confirmer par des allusions plutôt que par une réglemen xxxxxx xxxxxxxxx, xxx xxxxxxxx xxxxxxxxx xxx xxx xxxxxx du Conseil d’Etat». (24) Want hier ligt weeral het paard gebonden : aan de almachti ge bureaucratie is alles toegelaten in Frank rijk, van het oogenblik dat de weg haar niet uitdrukklijk werd afgesneden door de w et Dit was nu niet het geval. W at in ons land had kunnen verwezenlijkt worden door het al machtig gerecht, werd ginder doorgedreven door den vranken en doortastenden bestuurlij ken raad, terwijl de Fransche rechtsmacht, on derworpen aan de administratie, geen vin kon roeren.
Welke conclusie zal de onze zijn, zooniet dat het Fransche «Conseil d’Etat» niet hoort tot het rechterlijk gebied, doch al de hoeda nigheden bezit van het Fransch Bestuur, en sterk door zijn vertrouwen, alles kan wat het mag.
112. Op procesrechtelijk gebied, zal men, van Belgisch standpunt uit, ruim bij onze zui derburen mogen putten. Te minder schijnt er ons eenig bezwaar te bestaan tegen de rege xxxx die het lichaam in beweging zet, dat de rechtsbedeeling in ons land met een sneller tempo zal gaan, indien de manier van hande len reeds gekend is. Het ware onzin voor den rechter in het duister te tasten, wanneer het wegnemen der luiken van het venster volstaat om licht uit de buurt op zijn werktafel te la ten schijnen, zoodra de tafel er is. Maar het gaat niet op, een tafel van Franschen stijl in ons huis binnen te loodsen, waar zij schade lijk is voor de harmonie der lijnen van ons rechtskundig Staatsbegrip. Eens deze preemis- sen vastgelegd, is het redelijk, en de moeite waard, na te gaan hoe het «Consei d’Etat» te werk gaat om machtsmisbruik te verijdelen.
II. Wanneer mag vernietiging gevraagd worden.
113. Om ontvankelijk te zijn, moet in Frank rijk, het verhaal voor machtsmisbruik aan de volgende vereischten voldoen, nadat het werd ingeleid binnen den wettelijken termijn:
a) Er moet een bestuurlijke daad zijn ge steld met verkrachting van de wet. Hierdoor zijn uitgesloten de wetgevende daden, de rechterlijke daden, en de daden van regee- ring. (25) Doorgaans kent men vier gevallen van wetsverkrachting :
I e Onbevoegdheid van de overheid die de daad stelt ;
2’ Gebrek betreffende de innerlijke vormen van de daad ;
3' Verkrachting of verkeerde uitlegging van de wet ;
4° Machtsafleiding, bestaande in het ver krachten der wet, niet in haren tekst, maar in haren geest. Degene die machtsafleiding pleegt, gebruikt zijne macht met een andere bedoeling dan deze waarvoor de macht hem verleend werd.
b) Men moet er belang bij hebben de ver nietiging te vorderen. Een moreel belang vol staat. Het belang is niet de oorzaak van de vordering, de oorzaak van de vordering is het gebrek dat men aanklaagt en omwille waar van de nietigheid van de daad wordt gevor derd. (26).
c) Er moet geen evenwijdig verhaal moge lijk zijn (absence de recours parallèle).
114. Laten wij een voorbeeld geven uit het Belgisch administratief complex : een inrich ting wordt door het college van burgemeester en schepenen verboden als gevaarlijk, hinder lijk of ongezond. Er is een verhaal mogelijk bij de bestendige deputatie. (27) Dit verhaal kan ieder belanghebbende indienen, een ge lijktijdig verkaal van denzelfden persoon bij het Hof van Eendracht, moet er afgewezen worden wegens aanhangigheid. Verre van eendracht en verzoening in de betrekkingen tusschen burgers en macht te bewerkstelligen, valt er te vreezen dat eenzelfde geval tot twee tegenstrijdige beslissingen aanleiding geeft, en aldus het gezag in opspraak zou komen. Daarom is het geraadzaam een enkel van deze twee wegen van rechtsbedeeling te volgen, en vermits in soortgelijke gevallen het verhaal van den enkeling bij de bestendige deputatie in de zeden is gekomen, vinden wij het over bodig, ja zelfs verkeerd, deze verhalen aan de bevoegdheid van deze wettelijke instelling te onttrekken. W ij denken dat het Hof van Een dracht alleen zal ingrijpen, wanneer, na ver haal bij de bestendige deputatie d.i. het hoo- ger Bestuur, de belanghebbende klacht in dient bij het Hof, d.i. het Gerecht. Het eigen
573
lijke «geschil» met Bet Bestuur begint inder daad slechts wanneer de wettelijke verhalen bij het Bestuur zijn uitgeput.
115. In al de gevallen waar, in ons huidig stelsel, voor den enkeling geen verhaal be staat, is het Hof aangewezen om op te treden.
116. Destijds verwierp het «Conseil d’Etat» de verhalen gericht tegen een onwettelijke poli tieverordening, omdat het hem voorkwam dat de bescherming van de rechten van den over treder, voldoende verzekerd was, doordat de rechtbanken de besluiten en verordeningen slechts toepassen voor zoover zij met de wet ten overeenkomen. (In België opgelegd door art. 107 gr.). Thans meent het «Conseil d’Etat» dit soort politieverordeningen en be sluiten te mogen vernietigen.
W ij zijn het niet eens met deze laatste rechtspraak, als Belg. Voorloopig laten wij ter zijde dat de vernietiging van een reglement, op zich zelf, een daad is van bestuur, en dus een inmenging is in de bevoegdheid der ad ministratie, welke alleen goed te praten is bij een instelling als het «Conseil d’Etat» waar van wij nooit zullen verzwijgen dat het een administratieve inrichting is.
Bij ons, waar het Hof van Eendracht een rechterlijk karakter dragen zal, kan het heele- maal niet aangenomen worden, en is het in Strijd met de bescherming waarop het Bestuur recht heeft tegenover het overheerschende Ge recht. Wil men het gevaar keeren dat eens onze zuiderburen wantrouwig gemaakt heeft jegens de toga, men late aan deze laatste al leen datgene over wat kan bijdragen tot ver zoening tusschen de burgers van dit land. En men vergete nooit, onder voorwendsel van ge mak, de woorden die, het zuiverst, de geest van onze Europeesche beschaving weergeven:
«Geef aan Xxxxxx wat aan Xxxxxx toekomt»,
dit is ook zijn bestuurlijke macht van xxxxxx' tiging.
BOEK V.
JURE CONSTITUENDO.
HET HOF MAG NIET VERNIETIGEN,
I. W at is vernietigen ?
117. «In zaken van actief of contentieus be-
» stuur is het woord «vernietiging» gewijd,
» zegt Xx. Xxxxxxxxx. (28) Het beteekent her-
» vorming of verbreking van een bestuurlijk
» besluit of beslissing. De vernietiging is de
» uitroeiing door een hoogere overheid, van
»acten van een bestuurlijk lichaam, of van
»een ambtenaar, haar ondergeschikt in de
» rangopvolging der machten».
Een daad van bestuurlijken aard vernieti gen is en blijft een andere daad van Bestuur, al wordt zij gesteld door een ambtenaar die handelt zonder tegenspraak der betrokken partijen, of al is zij voltrokken door een col lege van rechtsprekende machthebbers, onder waarborg van zekere procesregelen.
Dit laatste is juist het geval met het Fran- sche «Conseil d’Etat», dit is door de Belgische Grondwet totaal uitgesloten.
II. Op verkenning in het « Niemandsland ».
118. Het is een feit, dat het vraagstuk be treffende de oprichting van een Hof van Een dracht voor bestuiirlijke geschillen, zijn oor
xxxxxx vindt in een leemte in onze Grondwet,
die inderdaad niet letterlijk bepaalt, wie van de rechterlijke of bestuurlijke machten be voegd is voor het beslechten der geschillen, veroorzaakt door zekere daden van het Be stuur, waardoor het belang der burgers in het gedrang komt. Tusschen het gebied van het Gerecht en dit van het Bestuur ligt dus blijk baar een «Nomans Land».
Men kan het ons Gerecht ten goede duiden, dat het totnogtoe niet is overgegaan tot de inbezitneming van bedoeld gebied. Het heeft
slechts het «Niemandsland» verkend, ingevol ge eenieders leidzaam toezien.
Anderzijds verklaart de Belgische Grond wet, op ontegensprekelijke wijze, dat het recht op het «Nomansland» niet behoort tot de bestuurlijke macht, want «de Koning, zoo luidt het duidelijk, héeft geen andere macht dan die, hem door de Grondwet en door bij zondere, krachtens de Grondwet uitgevaar digde wetten, toegekend». (29)
119. W ij verwijzen nadrukkelijk naar de termen van ons nationaal statuut: «de Grond wet en de bijzondere wetten». Een gewone
wet kan dus niet alleen het «nomansland» aan
de bestuurlijke macht, noch geheel, noch ten deele, overleveren. Een Hof van bestuurlijke geschillen, waarvan de bevoegdheid half rech terlijk en half bestuurlijk is, zooals in Frank rijk, blijkt dus ongeschikt te zijn. Met andere woorden, indien het in de bedoeling van onzen wetgever ligt, aan het Hof voor bestuurlijke geschillen zelf de macht tóe te kennen, som mige beslissingen van bestuur te vernietigen en aldus bestuurlijk werk te verrichten, dan zal de wetgever een bestuurlijk lichaam in het leven roepen — een lichaam, dat bestuurlijke daden zal stellen, d.w.z. bestuurlijke handelin gen te niet doen.
574
Aldus zou het «nomans land» vallen onder de macht van den Koning, die echter geen macht heeft op dit betwist gebied.
120. De rechterlijke macht in België werd niet op begrenzende wijze door de Grondwet bepaald. Een gewone wet zou dus volstaan om aan het Hof van Eendracht de niet in de Grondwet vermelde geschillen toe te vertrou wen, op voorwaarde, dat dit Hof zuiver ge rechtelijk wordt opgevat en dat het de teniet- doening van de bestuurlijke daad overlaat aan de bestuurlijke macht. Het Hof van Eendracht zou dan alleen optreden voor het beslechten van de niet in de Grondwet voorziene geschil len die aanleiding kunnen geven tot bestuur lijke vernietiging.
III. Is vernietiging door het Hof voordeelig?
121. W ij zegden reeds hooger, dat het
«Conseil d’Etat» van Parijs — bestuurlijk li chaam — niet alleen weigert een politieveror dening toe te passen wanneer deze onwette lijk is, maar ze bovendien ook teniet doet. Het
«Conseil d’Etat» redeneert als volgt: het is onbetamelijk, een partikulier moreel te ver plichten zich eerst te laten vrijspreken door de gewone rechtbank en zich tevens bloot te stel len aan het risico van een vervolging. Dan maar liever deze politieverordening door het
«Conseil d’Etat» laten teniet doen, ingevolge de aanklacht van de onderhoorigen.
Een soortgelijke redeneering past niet in de verhouding van Bestuur tot Gerecht, zooals deze in Eelgië wordt nageleefd.
122. Vier jaren lang hebben wij tot taak ge had, op het Gerechtshof te Brussel, politiebe- roepen te beslechten. W ij kunnen getuigen
dat, wanneer een politieverordening door de rechtbank in beroep onwettelijk werd ver
klaard, het Bestuur telkens het gewraakte re glement vrijwillig teniet gedaan, hervormd of gewijzigd heeft.
W ij herinneren ons enkele gevallen die er op wijzen, dat het gemeentebestuur van de hoofdstad zich van zijn plicht bewust bleek te zijn, terwijl de rechtbank ook op haar gebied was gebleven.
Een autogeleider werd op overtreding van het reglement betrapt, toen hij, in de Regentie- straat, met een snelheid van vijftig kilometer
per uur reed, ondanks de aanduiding van de schijven, die een maximum snelheid van veer tig kilometer per uur voorschreven.
Bij monde van zijn verdediger liet de beroe per weten dat de schijven in deze straat niet voorzien waren door het reglement, uitgevaar digd door den gemeenteraad.
Klaarblijkelijk werd het reglement in kwes tie dus door een onbevoegde macht — door den burgemeester of door lagere ambtenaren
— ook op voormelde straat toegepas.t
De man werd vrijgesproken. De motiveering van dit vonnis steunde op de bewijzen betref fende de onwettelijkheid van vermeld regle
ment.
Kort daarop werd de verordening in den ge meenteraad nagezien en uitgebreid, zonder dat het noodig geoordeeld werd — in weerwil van de vrees uftgedrukt door het «Conseil d’Etat» — andere betichten vrij te spreken.
Andermaal bleek een ^politieverordening die voor doel had taxe te heffen op het aantal plaatsen van autobussen, onwettelijk te zijn, daar zij niet op de vereischté machtiging steunde. Gevolg : vrijspraak, gevolgd van wijziging van de verordening.
Deze geschillen werden in vlug tempo be slecht. Ieder van de verscheidene machten bleef op haar eigen gebied.
Laten wij nu even terugkeeren tot het voor
beeld van het geval der Regentiestraat, en veronderstellen, dat de gemeenteraad zou weigeren in te gaan op het standpunt der rechtbank, die het reglement als onwettelijk verklaarde. Men zal grif toegeven dat, in dit geval, de Regentiestraat snel het uitzicht zou krijgen van een autodroom. Ieder xxxxxxxx zou vrijgesproken worden, terwijl het ge meentebestuur niet bij machte zou zijn om voor de orde in te staan. Welk gezag zou bur gemeester en politie nog behouden, als alle betrapte overtreders het proces-verbaal met met een gemoedelijk glimlachje zouden be groeten? Zij zouden ’s anderendaags een nieuw krachttoertje uithalen, met de zeker heid, door het Gerecht te worden vrijgespro ken. De uitspraak van het Gerecht zou trou wens, in dien zin, op een sportieve aanmoe diging gaan gelijken.
Het blijkt dus wel geraadzaam voor het Bestuur, de begane onwettelijke daad zoo spoedig mogelijk ongedaan te maken en an dere gepaste maatregelen te treffen. Men an dere gepaste maatregelen te treffen. Met an- bestuurlijke macht vrij handelen ; de wette lijkheid harer handelingen dient echter beoor deeld te worden door de rechterlijke macht. Moet de rechter zich niet schikken naar de bepalingen van den beheerder ? Waarom zou de beheerder zich niet schikken naar het oor deel van het Gerecht ?
Het situeeren dezer twee machtsgebieden wijst op de noodwendigheid en de mogelijk heden van het Hof van Eendracht, dat de op lossing voor de besproken geschillen brengen kan.
Verder zullen wij nagaan op welke wijze
onvoorziene koppigheid of slechten wil kan gefnuikt worden.
IV. De Belgische openbare opinie
124. De sedert jaren gedane pogingen tot oprichting van een Hof van bestuurlijke ge schillen, hebben in ons land steeds schipbreuk geleden, omdat men het niet eens kon wor den over de bevoegdheid van dit Hof, in ver band met de bepalingen der Grondwet.
125. Het heeft ons verwonderd, dat de Bui tengewone Commissie, die de taak op zich had genomen het ontwerp voor te bereiden, dat ons eene rechtbank van zulk openbaar nut moest schenken, een verslag heeft ingediend dat allen heeft afgeschrikt. In bedoeld verslag lezen wij o.m. volgende dubbelzinnige bewe ring : « de vernietiging wegens machtsover- schrijding is een daad van rechtsmacht ». (30) Het is echter algemeen aanvaard dat een bevel van het Bestuur van kracht blijft tot op het oogenblik dat ditzelfde Bestuur of een hooger Bestuur het bevel vernietigt of door een ander vervangt. W at komt de Rechts macht daar bij doen ? Veronderstellen wij even dat een burgemeester een vischverlof verleent. Hierdoor zou hij zich aan machts- overschrijding schuldig maken. Maar wie zal de acte van toelating vernietigen ? Het ligt voor de hand : de burgemeester zelf, zoodra hij zijn dwaling heeft ingezien, zooniet de bestendige Deputatie of de Koning. Echter nooit de Rechtsmacht. De Rechtsmacht kan bovendien niet ingrijpen, omdat zij daartoe niet uitgerust is en omdat zij niet beschikt over ondergeschikt personeel om handelend op te treden. Zij mag trouwens niet optreden, omdat zij door hare tusschenkomst de Xxxxxx
wet zou schenden.
126. In den loop der 19e eeuw werden dik wijls loffelijke pogingen gedaan om de be voegdheid van de Belgische Rechtsmacht over
gansch het gebied harer grondwettelijke zen ding uit te breiden. Het Openbaar Ministerie
bij het Hof van Verbreking liet dikwijls deze strekking tot uiting komen. Als bewaker der Belgische Wet, is het hoogste Parket nooit aan zijn plicht tekort gekomen.
Geen enkel der hooge verdedigers onzer Xxxxxxxx heeft er ooit aan gedacht, de ver nietiging wegens machtsoverscfirijding te be schouwen als een daad van de rechtsmacht, zooals de bijzondere commissie van 1920-21 ten onrechte heeft beweerd.
In zijn wel doordacht rekwisitorium, be stemd om het oordeel van de rechtbank inzake
' Xxxxxxxx Xxxxx te rechtvaardigen, begrenst I Xxxxxxx Xxxxxxxx de bevoegdheid van de rechtsmacht als volgt : « les actes de l’auto- rîté administrative, générale, provinciale ou communale, ne sont indépendants du pouvoir judiciaire qu’en ce sens, qu’on ne peut lui en demander, et qu’il ne peut en prononcer l’an nulation. L’art. 107 de la Constitution est for mel à cet égard, et le principe même de la distinction des pouvoirs y supplérait au be
soin». (31)
Elders lezen wij nog : « Les tribunaux, en vertu de l’art. 107 de la Constitution, ont le droit et le devoir d’apprécier la légalité des arrêtés du pouvoir administratif et ils ne peu vent déclarer nul, et inopérant d’une manière générale, un tel arrêté ; ce dernier principe est vrai, alors même que le pouvoir administratif y consentirait ». (32)
127. Men zal opwerpen dat het Hof van Verbreking voortdurend verbreekt, en dus vernietigt.
M.i. kan deze opwerping bondig weerlegd worden : een vonnis of arrest is louter advies, raad of richtsnoer, wanneer het niet gepaard gaat met een voorschrift van uitvoerbaarheid. Het Hof van Verbreking verbreekt niet het voorschrift van uitvoerbaarheid, maar wel het louter advies, de raadgeving of het te volgen richtsnoer.
128. Natuurlijk hebben de rechtsgeleerden, onderteekenaars van het verslag, een andere beteekenis gehecht aan vermelden zin. W an neer die heeren zeggen dat de vernietiging wegens machtsoverschrijding een daad van rechtsmacht is, dan willen zij er ons van over tuigen dat overschrijding van macht overeen komt met afwezigheid van macht : de burge meester is buiten de perken van zijn macht gegaan ; hij was dus zonder macht.
Dientengevolge zou de rechtsmacht be voegd worden om den maatregel te niet te doen ; hij bestond immers niet voor de wet !
Xxxxx argumentatie is niet van aard om ons te overtuigen. Men kan niet teniet doen wat niet bestaat : quod nullum est, nullum produ cit effectum. Ten tweede : de onwettelijke maatregel bestaat alleszins. Het voorbeeld van het vischverlof is duidelijk. Het door den burgemeester onwettelijk verleende vischver lof kan gevolgen gehad hebben : de visch- vangst. In dit geval blijft de gevangen visch een wettig bezit van den man die het visch verlof heeft gekregen. Het onwettelijk optre den en de verantwoordelijkheid van den bur gemeester doen daaraan geen afbreuk. Het overschrijden van de rechtsmacht heeft dus een verworven recht voor gevolg gehad.
129. Wanneer nu de Bestuurlijke Macht den maatregel van den burgemeester ongeldig verklaart, dan statueert zij voor alle onder-
576
hoorigen; doch wanneer de Rechtsmacht sta tueert, dan gebeurt dit binnen de perken van het rechterlijk contract en ten voordeele of ten nadeele van de betrokken partijen.
Het blijft een ijdele poging, een acte van ongeldigverklaring, door de Rechtsmacht uit gesproken, te willen doen uitwerken over maatregelen, getroffen door de Bestuurlijke macht. Zelfs wanneer het Hof van Verbreking binnen de perken zijner bevoegdheid een von nis verbreekt, dan is het alleen dat vonnis en geen ander.
130. Wel is waar vernietigt het Hof van Verbreking de acten waarmede de rechters hunne bevoegdheid te buiten gaan. (33)
Maar wie zal uitmaken of de Rechtsmacht hare grenzen is te buiten gegaan, tenzij het Hof van Verbreking ? Het gaat hier eenvoudig om een aanpassing van art. 106 der Grond wet, dat zegt : « het Hof van Verbreking doet uitspraak in geschillen van bevoegdheid ».
131. Welke ook de beweegredenen van de Commissie van 1920-21 mogen geweest zijn, hare opvatting vond geen instemming bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Dit was een verheugend feit, want de vernietiging van een bestuurlijke beslissing, al ware zij ook een machtsoverschrijding, is geen daad van Rechtsmacht. Deze vernietiging kan en mag in België niets anders zijn, dan een onver vreemdbare uitwerking van de Bestuursmacht.
132. Er bestaan dikwijls grondige redenen om sommige werkzaamheden van het Parle ment te hekelen. Rechtvaardigheidshalve dient toch ten zijnen gunste erkend, dat het dik wijls optreedt als beschermer en verdediger van onze grondwettelijke principes.
De volksvertegenwoordiging, die voor een groot deel wantrouwig staat tegenover al te wetenschappelijke geheimen, laat zijn kritisch inzicht niet zoo gemakkelijk op sleeptouw ne men. Spitsvondigheden van rechtskundige wijsgeeren vinden bij de volksvertegenwoor diging weinig weerklank. Het was vanwege de bijzondere commissie van 1920-21, dan ook een gebrek aan psychologisch inzicht, er an ders over te denken. Haar voorstel werd van de hand gewezen, na een verslag van heer volksvertegenwoordiger Xxxxxxxxxx. De be zwaren door den heer Xxxxxxxxxx, betreffen de het oprichten van een Hof voor bestuurlij ke geschillen, zijn alle gericht tegen de ver nietiging van de bestuurlijke daad, door een rechterlijk vonnis. Evenals het Parlement, stemmen, ook wij in, met de meening van den verslaggever. Het Hof van Eendracht, wil het getrouw blijven aan de principes der Belgi sche Grondwet, mag geen bestuurlijke daad teniet doen, ook niet wanneer het Bestuur ge dwaald heeft.
133. De bezwaren betreffende de oprichting
van een Hof voor bestuurlijke geschillen, door de Belgische Kamer van Volksvertegenwoor digers uitgebracht, komen hierop neer :
1° Om de bevoegdheid van het Gerecht uit te breiden tot de vernietiging van bestuurlijke daden, is een herziening van de Grondwet vereischt.
2' Het voorgestelde systeem is in strijd met het princiep van de scheiding der machten.
3* Het Gerecht is niet bevoegd om uit spraak te doen voor allen ; het statueert al leen voor de betrokken partijen.
4e Het art. 107 van de Xxxxxxxx zegt, dat het Gerecht een passieve houding dient aan te nemen ten opzichte van onwettelijke daden
van het Bestuur ; dus niet een actieve hou ding die tot vernietiging zou leiden.
5’ Art. 108 (5 ) van de Xxxxxxxx zegt, dat de Koning (het Bestuur dus) mag ingrijpen tegen de daden van plaatselijke besturen. Er is echter geen sprake van ingrijpen van een of
andere rechterlijke macht.
6' Art. 28 van de Xxxxxxxx zegt, dat al leen de wetgevende macht een bindenden uit leg van de wetten kan geven, doch niet het
Gerecht. Vernietiging door het Gerecht, van
een reglement genomen door het Bestuur, in uitvoering van de wet, is naar de meening van den heer Xxxxxxxxxx, een wijze van uitleg van de wetten.
T Art. 63-64 en 90 der Grondwet, huldigen het princiep van de verantwoordelijkheid der Ministers. Het oprichten van een Gerecht dat onafhankelijk en handelend optreedt tegen over het Bestuur, door vernietiging van be sluiten der Ministers, zou dit princiep ontze nuwen.
Al deze bezwaren van de Kamer van Volks vertegenwoordigers kunnen wij onderschrij ven.
134. Zoolang de voorsteller zich zal blind staren op het Fransche « Conseil d’Etat » — organisme van bestuursmacht — en de ver nietiging van daden der Bestuurlijke Macht door het Gerecht zal voorstaan, zoolang blij ven de kansen voor de oprichting van een Belgisch Hof van Eendracht gering. Indien echter de voorsteller aan de «vernietiging» wil verzaken, dan zal het door ons voorge stane ontwerp volmondig en éénparig aan vaard worden.
V. Het Hof van Eendracht zuiver Rechterlijk
135. Nu de heer Xxxxxx de Wiart — na 1912, en na 1921 — zijn derde groote poging inspant, legt hij daarmede niet slechts de grondpijlers voor een nieuw monument, hij
I 577
schenkt ook velen die gedurende den laatsten tijd reeds aan de Belgische toekomst twijfel den, de hoop terug, dat ondanks alles, on danks alle hinderpalen, de Belgische geest toch zijn vlucht zal blijven nemen, en dat hij
I niet zal verdrongen worden in verbittering, in
I haat en wraakneming.
136. De heer Xxxxxx xx Xxxxx, en met hem de heer Professor Xxxxx, zijn verdienstelijke medewerker, hebben, zoo meenen wij, uit het
I oog verloren dat een passieve houding van het Hof van Eendracht voldoende is om het Bestuur aan te zetten zelf tot de vernietiging van zijn eigen onwettige beslissingen over te gaan.
De rechtspraak van het Fransche « Conseil d’E ta t» ligt hem te nauw aan het hart, en hierdoor hecht hij geen aandacht genoeg aan het machtige prestige van een Belgisch ge rechtshof.
137. Wanneer een Belgisch gerechtshof weigert een reglement toe te passen, omdat het niet overeenstemt met de wet, dan twij-
y feit het bestuur niet aan de rechtzinnigheid van het vonnis. Wie zijn die rechters die aan het bestuur deze rechtskundige inlichting ver schaffen ? Het zijn deze onafhankelijke en rechtschapene lieden, welke zij zelf, leden van de bestuurlijke macht, provincieraadsleden, bestendige afgevaardigden, burgemeesters en gemeenteraadsleden die er zetelen, ook in de Kamer, ook in den Senaat, hebben bespro ken, gewikt en gewogen alvorens zij werden getooid met de hoofdteekens van ondervoor zitter, voorzitter, raadsheer in het Hof van Beroep en raadsheer in het Hof van Verbre king. Een Belgisch vonnis is taboe.
138. Frankrijk is het land Van verwisselin gen. Een raadsheer in het Hof van Verbre king is er op een pennetrek van een Minister verplaatst als Procureur de la Seine. W e lazen het in de kranten der laatste dagen, het is gisteren gebeurd. Het volstaat een toestand zooals deze op te merken, om in te zien dat het Fransch gerecht niet rijp is om aan het al machtig bestuur gezag In te boezemen. Daar om is het Fransche « Conseil d’Etat » een mengelmoes van bestuursmacht met rechter lijke proceduur. De bedoeling is waarschijn lijk het oud impérialisme ook in de moderne individueele beschermingsraden voort te doen leven. Deze raden zijn voorbeelden van deze richting. Zij vernietigen de daden van het be stuur omdat zij deel willen uitmaken van het bestuur. Het gerecht is er geen deel van. Het gerecht is er niet om uitspraak te doen tegen den wil in van het bestuur. In België echter wel. Men kan voorspellen dat het Hof van Eendracht, rechterlijke macht, er voldoende gezag zal uitoefenen om door een passieve houding het bestuur te bewegen zelf tot de vernietiging van de door het Hof onwettig verklaarde handeling over te gaan.
139. Een advokaat uit de politiek, af en toe hooge gezagbeklêeder, trad op, in de correc- tioneele rechtbank te Brussel, als verdediger van enkele beheerders eener vennootschap, ! welke door het Parket, wellicht wat te haastig waren vervolgd geweest. Op een bitsigen toon verweet de beroemde advokaat aan het open baar ministerie zijne handeling, en in een vlaag van roekeloosheid nam hij persoonlijk den aanwezigen substituut onder het geschut van zijn verontwaardigd betoog. Ik zal, zoo sprak de verdediger, mij het Parket herinne ren toen de bespreking van de bezoldiging der substituten, in het Parlement zal te berde komen. De alleensprekende rechter die het ge ding voorzat, onderbrak hem rustig : « Mees ter, de substituut zal u niet antwoorden », zei de voorzitter, «om d at hij afhangt van de openbare macht waarvan u een der meest ge zaghebbende leden zijt, maar ik, als onafhan kelijke rechter, verbied u deze woorden le ge bruiken, en ik zet u niet alleen aan deze be dreigingen in te trekken, maar tevens een def- tigen toon aan te slaan ». Elkeen der betichten werd verwezen tot een frank boete, voor het princiep.
Men kan uit dit eenvoudig en meermaals afgespeeld tooneel, de kenmerken van ons ge recht afleiden : geen drang, geen wrok.
De advokaat zal de eerste zijn om de macht van het bestuur te schikken naar het oordeel van het gerecht over de wettigheid van zijne daden van gezag.
140. Heel wat anders is het gesteld met het Fransch gerecht. Veronderstel het zelfde too neel te Parijs. De substituut zal u niet ant woorden, zei de Belgische voorzitter, omdat hij afhangt van de openbare macht. Maar de Fransche voorzitter dan ? Hij kan verplaatst worden van zetelend rechter naar staande of ficier van Justicie, van Rijsel naar Corsica, van het Hof van Verbreking naar eene recht bank van eersten aanleg. Neen, zulk een rech ter komt niet in aanmerking om de daden van het bestuur af te keuren.
HOOFDSTUK II. WERKING VAN HET HOF.
I. Oordeel.
141. Er zal meer geluisterd worden naar het Hof van Eendracht, rechterlijke macht, dan
578
naar het « Conseil d’Etat », bestuurlijke macht. Op één voorwaarde nochtans : het Hof van Eendracht zal niet vernietigen, het zal recht uitspreken, de billijkheid aanwijzen, de scha devergoeding toekennen, in hoffelijke beweeg redenen vermanen, schandvlekken indien daartoe gelegenheid is.
Werd een ambtenaar onrechtvaardig uit zijn ambt ontslagen, het Hof van Eendracht zal de onrechtvaardigheid vaststellen, zal ook het recht van den afgestelden ambtenaar con- stateeren, zal het nadeel berekenen en den Staat veroordeelen tot de betaling van de schadevergoeding, dit alles in limine litis. Het Hof van Eendracht zal niet overgaan tot eene nieuwe benoeming. De benoeming van een ambtenaar, zoowel als de vernietiging, is een daad van bestuur, geen daad van gerecht.
142. In de praktijk biedt dit alles geen b ij zondere moeilijkheid. Het gaat er alleen om het wegvallen van een formule. Wanneer het Hof van Eendracht oordeelen zal over het
« contentieux de pleine juridiction » dan zal het niet anders uitspreken dan een gewone rechtbank. Het zal dus het bestuur verwijzen tot betaling, in opdracht van het algemeen grondbeginsel welke zijn uitdrukking vindt in het art. 1142 B. W . : «Tou te obligation de faire ou ne pas faire se résout en dommages et intérêts, en cas d’inexecution de la part du débiteur ».
Van het zelfde rechtsprinciep uit is het ver boden aan het gerecht het bestuur te verplich ten iets te doen of niet te doen. Aldus is, naar onze meening, alle verwijzing tot annulatie uitgesloten.
143. Wanneer echter het Hof van Een dracht aangesproken wordt om de onwette lijkheid van eene handeling uit te spreken, dan hoeft dat niet — althans in België — ge noemd te worden « contentieux (f annulation » maar wel « contentieux d’illégalité ou d’excès de pouvoir». De formule van het arrest zal niet meer verwijzen tot betaling zooals in het vorig geval. Na de verscheidene overwegin gen van de motieven zal het arrest zijn dispo sitief eenvoudig formuleeren als volgt : « zegt dat de handeling, maatregel of daad onwette lijk is ».
II. Uitvoering.
144. Op het arrest geveld in het « conten tieux de pleine juridiction » evenals in het
«contentieux d’illégalité ou d’excès de pou
voir » kan dus het voorschrift van uitvoering, voorzien in het art. 545 B. W., worden aan- gebracht. Deze is het die den ambtenaar zal aanzetten het arrest na te leven. Dit voor schrift kan niet door den Koning geweigerd worden, vermits de Koning zich aldus zou verzetten tegen de wettelijkheid in het open baar aangeduid, na een tegensprekelijk en publiek debat onder het licht der documenten, bewijzen en getuigenissen, en plechtig uitge maakt door het Hof van Eendracht daarvoor opgericht. Welnu, de Koning heeft trouw aan de wet gezworen.
145. Eerst na het verkondigen van het ar rest van het Hof van Eendracht komt het be stuur weer te voorschijn. Trouw moet blij ken : het bestuur heeft gezworen de wetten van het Belgische volk precies zoo trouw te dienen ais de bedienaars van het gerecht. Het Hof van Eendracht, samengesteld uit ervaren kenners van het bestuurlijk recht, heeft na grondig onderzoek, onder de beste waarbor gen van tegensprekelijk en openbaar debat de onwettelijkheid van een gehekelde daad aan de kaak gesteld. Dit is een feit. Zal er dan moeilijkheid in de houding door het bestuur aan te nemen zijn, tegenover een arrest dat waarheid spreekt ?
Niet voor den ambtenaar, want hij heeft zich door een eed verplicht de Belgische wet na te leven, h ij had zich vergist, doch nu heeft het Hof van Eendracht, dat het beter weet dan hij, vermits het gerecht beter was ingelicht, hem getoond dat hij gedwaald had. Hij moet de Belgische wet eerbiedigen, niet omdat het Hof van Eendracht het hem oplegt, maar omdat hij daartoe verplicht is door den
eed.
146. Het probleem blijkt me dus veel een voudiger dan de heer Xxxxxx de W iart het zich had voorgesteld. Het Hof van Eendracht vernietigt niet, het pleegt geen daad die aan stoot kan geven aan het bestuur, of zelfs in opspraak komen. Het vonnist, en daarmee punctum.
Aan het bestuur dat onmiddellijk wordt in gelicht door zijn bijzitters in den schoot zelf van het Hof, zich te gedragen naar het wette lijk oordeel door het Hof uitgesproken. In dien zin is het Hof, voor elk geval dat hem was onderworpen, de zoeker van de wettelijkheid, waarvan het spoor was bijster geraakt. Zoo dra dat spoor teruggevonden is, werkt de eed van elkeen die met bestuurzaken gelast is. Voortaan kan de ambtenaar zich niet onttrek ken aan zijne roeping, zijn eenige reden van bestaan, zijn ambt. Hij zelf zal vernietigen, omdat het hem toekomt.
147. De oorzaak van de vernietiging ligt niet in het vonnis van het Hof van Eendracht; de oorzaak van de vernietiging ligt in den eed. Geen ambt zonder eed zegt de wet, dus geen ambt zonder vernietiging van de meln- eedige daad.
579
148. Blijkbaar hebben deze argumenten in stemming gevonden; wij hooren nochtans en kele zwartkijkers, de eerlijkheid van enkele ambtenaren in twijfel trekken. Het is waar dat wij voor ons Belgisch ambtenarenkorps de meest eerbiedige achting hebben, en het blijkt ons ondenkbaar dat er onder hen lieden zou den gevonden worden die, te kwader trouw, na de inlichtingen hen verstrekt door het Hof van Eendracht, op hun standpunt zouden blij ven, tegen hunne wettelijke opdracht in. Het is ook waar dat een wetsontwerp de meest ondenkbare gevallen hoeft te voorzien. Welnu tegen zulke gevallen is de huidige strafwet voldoende gewapend. Het artikel 233 Strafwet luidt als volgt :
« Wanneer maatregelen in strijd met de wetten of met koninklijke besluiten beraamd werden, hetzij in eene vergadering van perso nen of lichamen die met eenig deel van het openbaar gezag bekleed zijn, hetzij door af vaardiging of door briefwisseling onder hen, worden de schuldigen gestraft met gevange nisstraf van een maand tot 6 maanden ». (34)
149. Deze bepaling is in onbruik geraakt juist omdat de kwade trouw van de bewaar ders van het openbaar gezag moeilijk patent werd bevonden. Een nauwkeurige afrekening met het Parket kon geen plaats hebben door dat geen organisme, in een bepaald geval, het wettelijke en het onwettelijke met schrander heid kan afbakenen. De bewaarders van het openbaar gezag was het dus altijd mogelijk hun goede trouw in te roepen.
Practisch kan een burgemeester in overleg
met zijn schepene van onderwijs, of na be raadslaging van den gemeenteraad, of door welke briefwisseling ook onder overheden, brieven of instructies aan de hoofdonderwij zeres, geweld plegen tegen de wet op het ge bruik der talen in het openbaar onderwijs, om maar deze te noemen, zonder maar eenigszins verontrust te worden. Zij handelen te goeder trouw.
150. Is er een vordering bij het Hof van Eendracht, — men weet dat een louter belang daartoe aanleiding geven kan — en heeft het Hof de onwettelijkheid van de briefwisseling uitgesproken, dan komt een einde aan de goede trouw.
Voortaan zullen de openbare overheden de briefwisseling of den ongeoorloofden maatre gel intrekken.
Niet alleen de eed dien zij gezworen heb ben, verplicht hen daartoe, maar zij treden in een nieuwe phase van het gepleegde onrecht: hun goede trouw is ten einde geloopen. Kwa de trouw komt aan de beurt; het Parket mag ingrijpen. (35)
Ziedaar hoe naar onze meening de be voegdheid van het Hof van Eendracht uitslui- telijk juridictionneel (juris dicire - recht-spre- ken), blijven kan met het maximum van prac- tische uitwerking, zonder nochtans aanstoot te geven ; meer nog, zonder een voet te zetten op het gebied van de bestuurlijke macht die handelen kan volgens haar eigen geweten.
151. In onze redeneering hielden wij voort durend twee doeleinden in het oog. Het eerste van deze doeleinden reikt naar het gezag dat hoeft te worden toegekend aan eene inrich ting, bestemd tot het verzoenen van hooge overheden. Het tweede strekt naar het weg ruimen van alle discussies over de grondwet telijkheid van het Hof van Eendracht.
Het eene noch het andere zijn gediend met besprekingen zonder einde, refutaties en te- gen-refutaties, waarvan we de spitsvondig heid gewis kunnen bewonderen, maar die niet helpen om ons den twijfel uit het hoofd te jagen. Ons land bekommert zich met reden om de verdeeling der machten. «Ied er zijn bediening, en de koewacht is verzekerd », zegt een smakelijk mariolaansch spreekwoord. Neem het niet kwalijk indien wij nog ver trouwen hebben in het gezond verstand van den volksman.
Ons komt het voor dat het Hof van Een dracht moet leven van gezag onder de ver scheidene overheden, en dat het niet opgaat deze te prikkelen in hunne waardigheid, voor al niet wanneer zij zullen vernemen dat ver deeldheid bestond onder de juristen om hen ten slotte te berooven van een deel hunner bevoegdheid : de vernietiging van hun eigen beslissingen.
152. Xxxxx avontuurlijke wegen vinden wij niet de baan die leidt, naar den gewenschten eerbied voor het Hof dat ontworpen is. Doch zie bij voorbeeld wat men bereiken kan langs bekende paden : Een gemeentebestuur heeft aanwijzerspalen doen zetten met opschriften in een taal die niet voorgeschreven is door de wet. De geestesgesteltenis is nu zoo dat men zich, in ons land, hierover zeer geërgerd voelt om redenen van waardigheid die wij ten volle beamen. Er wordt beroep gedaan op het Hof van Eendracht, waar verklaart wordt dat het opschrift onwettelijk is.
Het gevolg is dat het opschrift zonder be scherming wordt, want het gemeentebestuur heeft geen recht op het gewraakte opschrift. Dit bord werd geplaatst tegen het recht in. Vandaar dat de eerste de beste het bord mag bekladden, uitvagen, (ja , wegnemen of ver brijzelen, indien het voor geen andere bestem ming kan dienen dan voor het onrecht), zoo dra het arrest van het Hof van Eendracht werd beteekend. Wordt de bekladder of stuk-
580
slager door de politie vervolgd, een uittreksel van het arrest zal hem vóór den politierechter vrijwaren, want er is geen misdrijf bij gebrek aan bestanddeelen die het misdrijf uitmaken. Het slot van de geschiedenis kan in enkele woorden worden voorspeld : het gemeente bestuur zal het niet aandurven, en liever dan bespotting en hooge kosten op zich te halen, zal het de wet toepassen zooals het hoort.
153. In het Hof van Eendracht zien wij al thans in soortgelijke gevallen meer een blik semafleider dan een scheidsgerecht, op voor waarde dat het gezag heeft om het arrest te doen vallen op voorbeeldige wijze, en als preventief middel voor de toekom st Doch in dien het Hof van Eendracht, zooals het ont werp Carton de W iart het voorstelt, zelf de vernietiging van de bestuurlijke macht moet uitspreken, dan aarzelen wij niet te zeggen dat de besturen voortaàn de taalwetten defi nitief zullen aan hun laarzen lappen, want het Hof zal nooit sterk genoeg zijn om de ver krachtingen der taalwetten zelf te vernietigen. De misbruiken zullen dus blijven voortwoe keren met des te meer stoutheid dat de be sturen zich zullen schuilen achter het Hof van Eendracht, en zeggen : het Hof heeft ons ge val nog niet vernietigd, wacht dat het uit spraak doet ; en daar het Hof onmogelijk al de gevallen zal kunnen vernietigen, zal de warboel tot het uiterste gedreven, zulken toe stand van wrok en haat te weeg bréngen, dat de waardigheid van België zelf in het gedrang komt.
Weg dus met vernietigingen die het Hof niet kan opslorpen bij gebrek aan tijd en per soneel !
154.W ij stellen u een andere oplossing voor: grondwettelijk, eenvoudig, streng : « oordeel over een geval door het Hof van Eendracht ;
«vernietiging» door al de besturen die in hetzelfde geval verkeeren, zoodra hunne goede trouw ten einde loopt.
Met klem roepen wij de aandacht van het Belgisch Parlement op het wantrouwen dat wij voelen ten opzichte van dit gedeelte van het voorstel Carton de Wiart. Het moest ons van het hart vooraleer wij een verdere be spreking van dit lofwaardig pogen aanvan gen.
155. Het voorstel is in dat gedeelte, daarbij nog vol wantrouwen jegens onze beheerders. Men krijgt den indruk dat de vernietiging van het Hóf wordt toevertrouwd uit vrees dat het bestuur er zich weinig zal over bekommeren.
Dit is een grove dwaling en een onrecht vaardigheid tegenover onze administratie. Om het te bewijzen is het voldoende te herinneren dat het art. 233 van het Strafwetboek geen enkele maal sedert het honderdjarig bestaan van het land werd toegepast : « Les annales de la jurisprudence n’offrent aucune trace de leur application dans le passé... Ce sont, com me le disait dans une autre occasion un ho norable rapporteur de la Chambre, des dispo sitions qui sont conservées dans le code, pour l’honneur des principes bien plus que pour les besoins de la pratique. » (36) Voor wat ons aangaat, zijn wij zoo diep overtuigd dat na een arrest van het Hof van Eendracht dat de miskende wettelijkheid aanduidt, de herstel ling spontaan uit het bestuur zal komen, dat wij heel bedaard en gerust de « vernietiging » in de zuivere handen van de besturen over laten.
156. Gewis, enkele zware gevallen van mis kenning der taalwetten, zijn ons ter oore ge komen, voornamelijk in het leger, en in het onderwijs. W ij gaan zelfs zoo ver, dat wij ge- looven dat het Parket stof genoeg zou vin den in briefwisseling van zekere gemeentebe sturen desaangaande. Het is w aar dat zekere onvaderlandsche groepeeringen invloed heb ben op het een of ander van onze plaatselijke besturen. Veronderstel dat een inspecteur van het onderwijs lastig gevallen wordt omdat hij de wet wil toepassen. Hij richt zich voor het bepaald geval en in alle eerlijkheid tot het Hof van Eendracht.
W ij weten door ondervinding dat uitspraak van het gerecht nóg niet zal bekend zijn, vóórdat het bestuur, bewust van zijne plicht, alle vreemde inmenging zal verdreven hebben om de Belgische wet hoog te houden.
157. Goddank zijn onze bestuurslieden, of schoon hier en daar te zwak in bepaalde om standigheden, doorgaans eerlijke menschen. En moesten wij teleurgesteld worden, dan kon zeer eenvoudig in het art. 234 van het straf wetboek een afdoende bepaling ingelascht worden, zooals deze bijvoorbeeld : « Wanneer de onwettelijkheid van den bestuurlijken maatregel zal blijken uit een arrest van het Hof van Eendracht, hebbende kracht van ge wijsde, dan wordt de beheerder die hem door drijven wil, duidelijk van kwade trouw, en zal hij gestraft worden volgens de voorschriften van art. 234 S. W . ».
Doch deze uiterste voorzorg lijkt ons voor alsnog overbodig.
(1) X. Xxxxxxx : «Les recours juridictionnels des administrés». Annuaire de l’institut International de droit public. 1932.
(2 ) In het voorstel Carton de Wiart is dit voor zien.
(3 ) X. Xxxxxxx. Op. cit.
(4 ) X. Xxxxxxx. Op. cit. bl. 98.
In zijn verslag tot de extraparlementaire - com-
' v ~ ' 58\ 584
missie van 1921 M. 4 en 3 zegt de heer P. Le- ckrcq: «La compétence des juridictions adminis tratives ne dépend pas de la nature du droit dont la connaissance est poursuivie, et qui sert de base
RECHTS PRAAK
van 2000 fr. per maand, ook zekere commis- siebedragen toekomen voor den tijd van vier maanden en zes dagen dat hij bij hem is werkzaam geweest ;
à l’action. Que ce droit soit civil ou politique, qu’il
soit réel ou de créance, peu importe. La contesta* tk>n est de la compétence, en princije, de la juri diction administrative, par cela seul qu’eüé met en jeu un acte administratif, abstraction faite de la nature du droit sur lequel l’action repose».
(5) X. Xxxxxxxx. Verslag tot de extraparlemen taire commissie van 1921 bl. 3 en 4.
(6) Verschil tusschen daden van regeering en daden van bestuur wordt verder besproken in «Re
XXX XXX XXXXXX XX XXXXXXX
0x XXXXX. — 7 MAAKT 1934.
Voorzitter : X. Xxxxx.
Raadsheeren': MM. Boucquez en Fontaine. Pleiters: Mters Gryspeerdt en Valvekens.
I I. — SCHADEVERGOEDING. — PENSIOEN.
— SAMENVOEGING.
I heer, dat men zich hier werkelijk bevindt te- I genover zulke plaatsing, en geenszins tegen over giften van den Staat, daar deze nimmer tusschenkomt om bij toereikendheid harer normale inkomsten, de kas door bijleg aan te vullen, dat inderdaad artikels 93 en 94 van dit koninklijk besluit voorzien d at de ingerichte kas uitsluitelijk betalen zal met en in even
redigheid der afhoudingen die gedaan worden op de loonen en profijten der*beambten die
Aangezien aan de bevoegdheid van den Werkrechtersraad alleen worden onderwor pen, de geschillen van bedienden wier jaar lijksche vergoeding niet meer dan 24.000 fr. bedraagt (a r t 4/ 11% lit. c.) en dat, ten over staan van de betwisting dezer bevoegdheid door den beroepene, het den beroeper behoort het bewijs der bevoegdheid te leveren van- Werkrechtersraad ;
Aangezien dit bewijs vooralsnog niet gele- ;
vue intern, des sciences adm.» 1930. bl. 43-402 ;
1931 bl. 462 ; 1932 bl. 223.
(7) «Survivance de la raison d’Etat». Libr. Dal- k>z.
(8) M. v. A. aan de Eerste Kamer Nederland, in Rijksbegrooting 1934, over toelaatbaarheid van re volutionaire afgevaardigden. ?
(9) Le contentieux de pleine juridiction.
(10) Gr. 93. - Cass. 9 Feb. 1891. P. 1891 I 70.
(11) Cass. 5 nov. 1920.
(12) Or. 93. - Cass. 9 Feb. 1891. P. 1891 I 70.
(13) Als overgangmaatregel mag hier vermeld worden de commissie ingericht door K. B. van 6 Januari 1934 voor herziening der disciplinaire straf fen door Staatsbedienden ondergaan wegens be- roepsfeiten gepleegd tijdens de Duitsche bezetting.
(14) H. Velge. «Le Conseil d’Etat».
(15) Luik 9 April 1924 en Cass. 10 Juni 1926. Pas. 1926 I 13.
(16) Namelijk Wodon: «Aperçu des principes du contentieux administratif en France».
Bourquin in zijn 3e deel : «Le système français» en anderen.
(17) Errera. Droit Public Belge bl. 256. «Le con tentieux administratif (français) appartient donc à l’administration juridictionnelle».
(18 Xxxxxxxxxx x. X bl. 15. «Traité de la jurid. adm.».
(19) Or. 28.
(20) Planiol.. Droit civil t H nr 81 en nota.
In België heeft de Staat geen' macht bulten de wettelijke. Er is dus geen spraak van aanvulling der wet door de billijkheid ten gunste van het Be stuur.
(21) X. Xxxxxxx. Eléments of english law. bl. 38. (22) id. bl. 34-36-37.
(23) id. bl. 37.
(24) Q. Fèze. Congrès des sc.-adm. Brux. 1910, t III bl. 1 nr 3.
(25) Laferrière. Traité de la jurid. adm. t. II, bL 32.
(26) Berthélémy. Drt. adm. 1930. bl. 1117. (27) Art. 14 K. B. 15 Mei 1923.
(28) Répert. v* annulation bl. 220: «Dans les matières d’administration active ou contentieuse, le mot «annulation» est sacramental pour désigner la réformation ou la cassation d’un arrêté ou d’une dicision administrative. Elle consiste dans l’anéan tissement par une autorité supérieure, des actes ».
(29) Art. 78. Or.
(30) Rapport gericht tot de Regeering door de Commissie gelast met het voorbereiden der her ziening van Titel III, Hoofd III, van de Grondwet Kamer, zittijd 1920-1921 . N* 288 XXXII bl. 27.
(31) Proc. Gen. Leclercq Cass .24 oct. 1866. Pas. 1867 bl. 15 en v.
(32) Pand. B. v° acte adm. n° 194.
(33) A rt 80 der Wet van 17 ventose an Vin, en
441 S. v.
(34) Zie ook Provinciewet herdrukt den 27 Nov. 1891 en gewijzigd door wet 21 Maart 1896 art. 90 en 91.
(35) Ter gelegenheid van vervolgingen onlangs door het Parket ondernomen tegen een lid van het personeel der administratie nopens feiten van zijn beheer, heeft de Minister van Justitie kunnen zeg gen: «Onze magistraten van het Parket hebben bewezen dat zij vervolgen tot In de Ministeries zelf, zonder de Minister te raadplegen, wat zij trouwens niet moeten doen». (Kamer 31 Jan. 1934). Men mag dus van het Parket verwachten dat het zijn plicht zal vervullen, en dat het, gesteund op het arrest van het Hof van Eendracht, zal over gaan tot het opzoeken van de briefwisseling, de geparafeerde circulaires, de door verscheidene ambtenaren in opstijgende lijn goedgekeurde rap porten in strijd met de wetten. De rust van het land vergt het aldus.
(36) Nijpels en Servais. Code pénal n bl. 68.
Balieleven
Vlaamsch Pleitgenootschap der Balie van Brussel
BEROEPSOEFENINGEN
Op Woensdag 21 Maart 1.L, pleiten Mters Cle- rens en Van Oppens, op bondige en tevens boeien de wijze een belangwekkend geval van hetgeen een mandaat bevatten kan, op welke verschillende wijzen het begrepen kan worden, volgens de be doeling en de vertrouwens-persoon hoedanigheid der partijen. Het was nogmaals voor ons genoot schap, een verheugend feit in Mter Mevrouw Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxx x nzeer knap, innemens Neder* tandsch sprekende confrère te mogen begroeten.
De volgende spreekbeurt Is op 11 April en aan Mier Wariomont voorbehouden.
II. — KAPITAAL IN PLAATS VAN RENTE. —
AFTROK 10 %.
De pensioenen uitbetaald door de Pensioenkas der bedienden van het Beheer van Geldwezen heb ben niet het karakter van een schadeloosstelling bij het afsterven ,vermits ze de tegenwaarde uit maken van gelden die het slachtoffer zich heeft verbonden te betalen en heeft betaald aan den Staat, onder den vorm van afhouding op zijn loon ; deze pensioenen zijn van denzelfden aard als de levensverzekeringen. Deze pensioenen mogen niet afgetrokken worden van de bedra gen die na een ongeval door den voor dit onge val aansprakelijken persoon moeten betaald worden.
In geval van toekenning aan het slachtoffer van een ongeval van een kapitaal in plaats van een rente, dient dit kapitaal met 10 % verminderd te worden.
Oyen t / L.
Herzien het tusschenarrest van 22 Novem ber 1933 door dit Hof in zake verleend ;
Aangezien op den dag van het ongeval, het slachtoffer 37 jaren oud was en jaarlijks een wedde trok van 13.400 fr., wedde die in de toekomst kon stijgen tot een maximum van
22.000 fr., dat, dit ingezien mag worden aan genomen dat wijlen Xxxxx Xxxx binst het ver dere verloop van zijn werkzaam leven gemid deld 16.620 fr. ’s jaars zou hebben verdiend ; doch dat zulk winstcijfer, om met de per soonlijke profijten van beroepster overeen te komen, hoeft verminderd te worden met een derde (5540 fr.) aandeel der salarissen dat de afgestorvene voor eigen onderhoud zou heb ben verbruikt ; dat de jaarlijksche schade die zijne weduwe zal ondergaan door gemis aan werkloonen dus 11.080 fr. is, som die zij, naar de gegevens der sterftetabels, nog gedu rende 25 jaren waarschijnlijk zou getrokken hebben ; zoo dat haar ter herstelling een ka pitaal toekomt van 156.160 fr. dat aan 5 % volstaat om gedurende 25 jaren 11.080 fr. in komst te verzekeren ;
Aangezien van zulke vergoeding echter
10 % moet worden afgetrokken ten einde, in het schatten, rekening te houden van de ze kerheid van winsten die door de storting van een kapitaal,den rechthebbende ten bate komt, dat zij immers de vaste en volledige betaling bekomt van werk dat, bij uitblijven van het ongeval, haren echtgenoot niet zeker ware geweest te kunnen of te mogen blijven ver richten ; dat, bij het ramen van den omvang harer waarschijnlijke loonverliezen zulk voor deel zooveel te meer dient te worden in acht genomen, dat de hooger aangenomen ver- hoofdsomming wordt uitgerekend op voet der hoogste salarissen die Oyen als beambte te verwachten had ; dat diensvolgens het ver leende kapitaal van 156.160 fr. hoeft ge bracht te worden op 140.544 fr. ;
Aangezien de zedelijke schade die beroep ster heeft doen gelden, en deze onderstaan door haren minderjarigen zoon Xxxxxx Xxxx, overleden sedert het ongeval, waarvan haar de vergoeding «ju re hereditatis» toekomt, samen mogen geschat worden op 25.000 fr. ; Dat het overige van haar eischen niet ge grond is, vermits het slachtoffer, op den slag gedood, geen pijn en smart heeft uitgestaan, en de vernieling van zijn rijwiel niet is kun
nen bewezen worden ;
Dat aldus de vergoedingen die beroepster toekomen, samen beloopen tot een bedrag van 165.544 (140.544 plus 25.000) fr., van hetwelke zijn af te trekken de 40.000 fr. op voorschot toegestaan door het arrest dat op
22 November 1933 tusschenkwam ;
Aangezien ten onrechte wordt beweerd dat de aldus bepaalde schade echter zou te ver minderen zijn in evenredigheid der waarde van het pensioen dat de weduwe Oyen ter gelegenheid van het afsterven van haar echt genoot bekomen heeft ; dat pensioen reeds voor zooveel herstelling ervan hebbende bij gebracht ; dat inderdaad dit pensioen geens zins het karakter heeft eener ontschadiging, vermits het de tegenwaarde uitmaakt van gel den die het slachtoffer zich heeft verbonden te betalen en heeft betaalâ aan den Staat, on der vorm van afhoudingen op zijn loonen ; dat het aangaan zulker verbintenis blijkbaar niet voor doel had vrouw en kind te vrijwa ren tegen de schadelijke gevolgen die zijn vroegtijdig overlijden kon medebrengen, maar van denzelfden aard is als dien der verbinte nis aangegaan door het onderschrijven eener levensverzekering welke eigenlijk een wissel vallige geldversparlng daarstelt (zie Planiol,
«Traité élémentaire de droit civil», 7e uitgave
B II, n* 2179) ?
Aangezien wel blijkt uit de schikkingen van het koninklijk besluit van 29 December 1844, dat een pensioenkas inricht voor weduwen en weezen der bedienden van het Geldwezenbe-
bij haar staan ingeschreven, dat dus is uitge sloten dat men zich hier zou bevinden tegen over eenige begunstiging verwezenlijkt door de vrijgevigheid van derden, en hebbende in zekere mate aan het pensioen het karakter eener vergoeding kunnen schenken ;
Om deze redenen,
Het Hof, rechtdoende in voortzetting, alle tegenstrijdige besluiten verwerpende, veroor deelt verweerders tegen beroep elk heellijk en solidairlijk aan beroepster te betalen de som van 165.544 fr., onder aftrok van deze van 40.000 fr., ten titel van voorschot ver leend, met 4 e vergoedende intresten aan 5.50
% van af den dag van het „ongeval tot den
datum der dagvaarding, en met de rechterlij ke intresten sedert dien datum, veroordeelt ze daarbij elkheellijk tot de kosten van eersten aanleg van beroep.
WERKRECHTERSRAAD VAN BEROEP TE ANTWERPEN.
7 MAART 1934:
Voorzitter : Mter X. Xxx Xxxxx. Pleiters : Mters Le Paige en Era.
BEDIENDENCONTRACT. — BEVOEGDHEID DER WERKRECHTERSRADEN. _ RATIONE SUMMAE. — VASTE WEDDE EN BIJKOMEND VERANDERLIJK COMMISSIELOON. — MINDER DAN EEN JAAR IN DIENST. — BEWIJS DER BEVOEGDHEID.
I. De aanlegger, die een geding fnleidde voor een bepaalde rechtbank, moet, ingeval bevoegdheid van deze rechtbank betwist'Wordt, deze be voegdheid bewijzen.
II. Art. 4 van de wet van 1926 op de Werkrech- tersraden beperkt hunne bevoegdheid tot de be dienden waarvan de jaarwedde de 24,000 frank niet overschrijdt. Als wèdde mbet niet alleen beschouwd worden het vaste toon, maar even eens de bijkomende en veranderlijke vergoedin gen, die krachtens de overeenkomst aan den be diende toekomen als vergelding voor het te leve ren werk.
Het jaarlijksch loon van een bediende, aan wien, volgens contract, buiten een Vaste wedde een gebeurlijk commissieloon toegekend wordt en die slechts vier maanden in dienst is geweest, wordt berekend naar het gemiddeld bedrag door gelijkaardige bedienden over een heel jaar geno ten en naar de bestanddeelen der zaak zelf.
Collart 1/ Schongut
Aangezien de oorspronkelijke vordering er toe strekt de gedaagde, thans beroepene, te doen veroordeelen tot het betalen der som van 13.900 fr., zijnde 1900 fr. voor saldo loon van 1 Mei tot 6 Juni 1933 en zes maanden loon: a rato van 2.000 fr. per maand of 12.000 fr. ten titel van schadevergoeding voor onmiddellijke en ongewettigde verbreking van dienstkon- trakt ;
Aangezien het bestreden vonnis de vorde ring onontvankelijk heeft verklaard op grond der bewering dat de aldus omschreven eisch niet zou zijn onderworpen geworden aan de rechtspleging van verzoening door de wet op de Werkrechtersraden voorgeschreven ;
Dat de beroeper besluit tot de hervorming van het vonnis a quo en toekenning van den eisch van de inleidende dagvaarding ; terwijl de beroepene besluit tot de bevestiging van hetzelfde vonnis ; in ondergeschikte orde, tot de onbevoegdheid der rechtbank «ratione per sonae»; in nog meer ondergeschikte orde, tot het afwijzen der vordering ; en eindelijk in al lerlaatste orde, tot een getuigenverhoor over de door hem aangestipte feiten.
L — OVER DE ONTVANKELIJKHEID :
Aangezien, in strijd met wat in het vonnis a quo wordt bevestigd, het uit het gelijkvormig verklaard uittreksel van de registers van ver zoeningen van den Werkrechtersraad van eer sten aanleg, blijkt, dat er wel degelijk door partijen in verzoening is verschenen en door den verzoenlngsraad is beraadslaagd gewor den over de geheelde vordering, zooals die in de inleidende dagvaardig wordt gesteld. Dat de vordering dus wel degelijk ontvankelijk moet verklaard worden.
n. — OVER DE BEVOEGDHEID : Aangezien partijen het eens zijn om te er
kennen dat, ingevolge het tusschen hen geslo ten kontrakt de beroeper als vergoeding of loon toegekend is geworden (eene vaste wed de van 24.000 fr. per jaar, met daarenboven een commisslesloon op de zaken die boven fr. X. zouden verwezenlijkt worden ?
Dat de beroepene bevestigt dat In werke
lijkheid aan den beroeper, boven zijn vast loon
verd werd;
Aangezien overigens de beroeper slechts gedurende vier maanden en zes dagen is in dienst geweest bij den beroepene en ter be- oordeeling van de «jaarlijksche vergoeding» bedoeld bij art.-4/ ll0 lit. c., de raad dient, bij vergelijking met de gemiddelde loonen van gelijkaardige bedienden, en naar al de be standdeelen der zaak, het redelijk te vermoe den bedrag vast te stellen, dat over eene tijds periode van een vol jaar als bijkomende com missie aan den beroeper zou zijn toegekomen (Cfr.: Xxxxxxxxx & Leger «Les Conseils des Prudhommes, Loi de 1926» P. 52 à 54. en a r t 8 der wet van 1903 op de werkongeval len).
Dat het alleszins niet roekeloos en onrede lijk voorkomt als gemiddeld Jaarlijksch com missieloon een zeker positief bedrag vast te stellen, daar zooniet het hierover getroffen be ding noch zin noch nut zou hebben, wat rede lijk niet mag vermoed worden. Dat het ge ringst, hiervoor te bepalen bedrag, reed» de onbevoegdheid van den Werkrechtersraad medebrengt.
Om deze redenen :
De Werkrechtersraad van Beroep, Kamer voor Bedienden :
Alle verdere en tegenstrijdige besluitselen verwerpende, verklaart het vonnis regelmatig in den vorm en ontvankelijk ; doet het eerste vonnis te niet, en doende wat de eerste rech ter had moeten doen, verklaart zich onbe voegd «ratione personae» en veroordeelt be roeper tot de kosten.
BOETSTRAFFELIJKE RECHTBANK TE ANTWERPEN.
8ste KAMER. — 14 MAART 1934.
Voorzitter. : X. Xx Xxxx.
Rechters : X.X. Xxxxxxxxxxx en Van Mieghem.
Pleiters I Mters Bernays eri X. Xxxxxxx.
AFPERSING. — BETEUGELING. | | §g| BE* STANDDEELEN. — INHOUDING VAN XXXXx XXX. — DIEFTE EN NIET HEELING.
De wetgever heeft aan de Rechtbank de zorg over gelaten in ieder geval na te gaan of volgens den aard en de zwaarwichtigheid van den uitge- oeienden dwang er waarlijk afpersing bestond en rede voor toepassing van artikel 000 X. X.
X. M. en V. H. t/ C.
Aangezien de feiten bewezen zijn gebleken zooals ze reeds weerhouden werden ;
Aangezien de beklaagde voor de eerste be tichting inroept dat de voorwerpen waarvan de waarde aan den heer C. gevraagd werd, slechts als wedergave gevergd zijn ; dat uit de bestanddeelen der zaak ten overvloede blijkt dat de zoogezegde dieften, waarvan ze klaagster beschuldigt, loutere verzinsels daar- stellen, uitgevonden om haar laag doel te be reiken, en slechts door haar aangevoerd wor den, om, namelijk, er in gelegenheid te vin den de koopsom van haar zwijgen aan te duiden ;
Dat betichte nog inroept dat de door arti kel 470 van ’t S. W. B. vereischte kenteekens op de bedreigingen van eenvoudig geheimen kenbaar te maken niet toepasselijk zijn ; dat er vooral dient opgemerkt dat in huidig geval er niet slechts kwestie is geheimen te verkon digen, maar dat de door betichte geuitte be dreigingen een veel grooteren omvang hebben, wat namelijk spruit uit de door haar gebruik te bewoordingen : « J ’agirai sans égard pour personne, je me présenterai à Mme C. et suis bien décidée d’agir », dat in ieder geval uit de verhandelingen der kamers spruit dat de wet gever aan de rechtbank de zorg overgelaten heeft in ieder geval de feiten te beslissen of volgens den aard en de zwaarwichtigheid van den zedelijken dwang er waarlijk afpersing bestond; dat in huidig geval het niet kan be twist worden dat de bedreigingen van aard waren den heer C. bloot te stellen aan een dreigend gevaar ;
Aangezien wat de tweede betichting betreft dat het argument van betichte als zou het aan klaagster toebehoorende pak brieven nog ter harer beschikking zijn, geen steek houdt, daar de bestanddeelen der zaak en namelijk uit haar eigen schrijven op den rug van een dezer brieven ze aan den heer C. laat weten dat zij hem de oorspronkelijke brief kon over maken ;
Dat dit schrijven wel bewijst dat zij zich die brieven wel degelijk toegeëigend heeft en dit om gelijk de nu gekende feiten dit uitge maakt hebben, geld ervan te maken.
Xx Xxxxx,(X. Xxx Xxxxxx) XxxxxxxxXxx.. 00, Xxxxxxxxx