PENSIOENREGLEMENT
PENSIOENREGLEMENT
Stichting bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart geldend vanaf 1 JANUARI 2023
Hoofdstuk 1 3
Algemene bepalingen 3
Hoofdstuk 2 14
Pensioengrondslag 14
Hoofdstuk 3 16
Premieafdracht en –betaling 16
Hoofdstuk 4 18
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Hoofdstuk 5 23
Nabestaandenpensioen 23
Hoofdstuk 6 27
Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid 27
Hoofdstuk 7 32
Pensioenverevening bij scheiding 32
Hoofdstuk 8 34
Waardeoverdracht 34
Hoofdstuk 9 36
Slapersrechten 36
Hoofdstuk 10 37
Toeslagverlening en korting 37
Hoofdstuk 11 39
Voortzetting van de geëindigde verplichte deelneming 39
Hoofdstuk 12 41
Aanvraag, uitbetaling en afkoop van pensioen 41
Hoofdstuk 13 45
Vrijstellingsregelingen 45
Hoofdstuk 14 49
Overige bepalingen 49
Hoofdstuk 15 51
Aanspraken terzake van deelneming in het fonds vóór 1 januari 2013 51
Hoofdstuk 16 53
Overgangsregelingen 53
Hoofdstuk 17 54
Slotbepalingen 54
Bijlage 1 Hoogte van de franchise, het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen en het maximum pensioengevend salaris 55
Bijlage 2 Hoogte van de premie 56
Bijlage 3 Flexibiliseringsfactoren 57
Bijlage 4 Afkoopfactoren 2020 68
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
ARTIKEL 1.1
Deelnemerschap
1. Deelnemers in de zin van dit reglement zijn de werknemers, die:
a. krachtens artikel 2 van de wet tot deelneming verplicht zijn; of
b. behoren tot een groep van werknemers in dienst van een vrijwillig aangesloten werkgever.
2. Het deelnemerschap gaat in:
a. voor de werknemers, bedoeld in het eerste lid, onder a, op de dag waarop zij in dienst komen bij de verplicht aangesloten werkgever, maar niet later dan de dag voor de pensioeningangsdatum;
b. voor de werknemers, bedoeld in het eerste lid, onder b, op het tijdstip waarop zij krachtens overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, voor deelneming in aanmerking komen, maar niet later dan de dag voor de pensioeningangsdatum.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij het bereiken van de pensioeningangsdatum;
b. bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum;
c. door het verlies van de hoedanigheid van werknemer of het eindigen van de verplichting tot deelneming, tenzij de deelneming wordt voortgezet krachtens het vierde lid;
d. voor de deelnemers, bedoeld in het eerste lid, onder b: wanneer de overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, wordt beëindigd.
4. Het deelnemerschap van degenen, die de hoedanigheid van werknemer hebben verloren of voor wie de verplichting tot deelneming is geëindigd, wordt voortgezet:
a. indien en zolang de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ingevolge artikel 6.1 of 6.2 respectievelijk artikel 6.6 van dit reglement ten laste van het fonds wordt voortgezet;
b. indien en zolang de pensioenopbouw wegens vrijwillige premiebetaling ingevolge artikel
11.1 van dit reglement wordt voortgezet.
5. Tenzij uit de tekst anders blijkt, wordt in dit pensioenreglement onder deelneming, respectievelijk deelneming in het fonds, verstaan de deelneming voor zover deze is aangevangen op of na 1 januari 2013.
ARTIKEL 1.2
Definities
De definities en de begripsomschrijvingen zoals vermeld in de statuten zijn ook in het reglement van toepassing. Verder wordt in dit reglement verstaan onder:
1. partner:
x. xxxxxx met wie de deelnemer of de werknemer als bedoeld in artikel 5.4 is gehuwd;
x. xxxxxx, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde deelnemer of de werknemer als bedoeld in artikel 5.4 een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand;
x. xxxxxx, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde deelnemer of de werknemer als bedoeld in artikel 5.4, een niet wettig geregistreerde partner relatie heeft en die bij aanmelding van de partner:
* een notarieel verleden samenlevingscontract met de deelnemer heeft overgelegd, en
* ten minste zes maanden op het adres van de deelnemer in het bevolkingsregister staat ingeschreven.
*
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt;
2. gewezen partner:
a. de partner van wie het huwelijk met de deelnemer na het begin van diens deelneming in het fonds is geëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
b. de partner van wie de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd;
c. de partner als bedoeld in dit artikel, lid 1, sub c, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 5.2 lid 7 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld.
3. arbeidsongeschikt:
- arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De vaststelling – al dan niet met terugwerkende kracht – van de mate van arbeidsongeschiktheid door de uitvoeringsinstelling van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement;
- arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling – al dan niet met terugwerkende kracht – van de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement.
4. maximum-uitkeringstermijn:
de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7: 629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kan op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WIA) is. Een verkorte uitkeringstermijn bedraagt ten minste 26 weken en ten hoogste 78 weken;
5. pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden;
6. pensioeningangsdatum:
de pensioendatum dan wel in geval van pensioenvervroeging of -uitstel de eerdere respectievelijk de latere ingangsdatum; de pensioeningangsdatum is altijd de eerste dag van een maand;
7. gepensioneerde:
pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
8. parttime-breuk:
de breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal uren van de wekelijkse overeengekomen arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur en de noemer gelijk is aan 100;
9. Wet Pensioenverevening:
de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
10. gewezen deelnemer:
de persoon wiens deelneming anders dan door overlijden of pensionering is geëindigd en die zijn pensioenaanspraken niet heeft overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder;
11. ouderdomspensioenregeling:
de pensioenregeling zoals neergelegd in hoofdstuk 4 van dit reglement;
12. premiebetalingsperiode:
elk kalenderjaar of deel van een kalenderjaar, waarover premie is betaald naar een ongewijzigde pensioengrondslag;
13. Vrijstellingsbesluit:
het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000;
14. wet:
de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
15. AOW:
de Algemene Ouderdomswet;
16. AOW-leeftijd:
de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Xxxxxxxxxxxx
00. Xxx XX 0000:
de Wet op de loonbelasting 1964;
18. WW:
de Werkloosheidswet;
19. overgangsregeling:
de Overgangsregeling voor de Rijn- en Binnenvaart, zoals opgenomen in hoofdstuk 16;
20. vervallen reglement 2002:
het pensioenreglement van het fonds dat van 1 januari 2002 tot 1 januari 2007 heeft gegolden;
21. vervallen reglement 2007:
het pensioenreglement van het fonds dat van 1 januari 2007 tot 1 januari 2013 heeft gegolden;
22. scheiding:
hieronder wordt in dit reglement verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
- beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel, lid 1, sub c;
23. scheidingsdatum:
a. in geval van echtscheiding en beëindiging van de partnerregistratie: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
b. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister;
c. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel, lid 1, sub c op grond van artikel 5.2 lid 7 is beëindigd.
24. pensioengerechtigde:
persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan;
25. WIA:
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen;
26. prijsinflatie:
de stijging van de consumentenprijsindex (afgeleide cpi over de periode oktober-oktober voorafgaand aan de datum van 1 januari die geldt voor toeslagverlening) zoals vastgesteld door het CBS.
27. kind:
a. het kind, jonger dan 18 jaar, dat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat. Voorts wordt onder kind verstaan het pleegkind of stiefkind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat ten tijde van het overlijden door deze als een eigen kind werd onderhouden en opgevoed;
b. het kind, jonger dan 27 jaar doch ouder dan 18 jaar, dat op basis van een schoolverklaring als studerend is aan te merken.
ARTIKEL 1.3
Aanspraken
1. Mits aan de specifieke voorwaarden wordt voldaan en voor zover de premie is betaald, geeft de deelneming aanspraak op:
a. ouderdomspensioen aan de (gewezen) deelnemer;
b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde;
c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde;
x. xxxxxxxxxxxxx aan de kinderen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
2. Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken zoals beschreven in het eerste lid van dit artikel de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij sprake is van een situatie als genoemd in artikel
3.3 onder a tot en met c.
3. Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt aan bij aanvang van de deelneming en eindigt bij beëindiging van de deelneming.
4. De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende de deelneming ten minste evenredig in de tijd plaats.
5. Deze pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 1.4
Premie en aanspraken bij een kortere dan de normale arbeidsduur
Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt:
a. voor de vaststelling van de pensioengrondslag zijn loon vermenigvuldigd met het omgekeerde van de parttime-breuk;
b. de premie voor de ouderdomspensioenregeling bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, vermenigvuldigd met de parttime-breuk;
c. het in artikel 4.1, eerste lid, vermelde percentage voor ieder jaar of een gedeelte van een jaar, waarover premie is betaald met toepassing van het hierboven onder b bepaalde, vermenigvuldigd met de parttime-breuk.
ARTIKEL 1.5
Overige – wettelijke – bepalingen
1. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
3. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
8. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
ARTIKEL 1.6
Onbetaald verlof en pensioen
1. Indien een deelnemer gedurende de volledige met zijn werkgever overeengekomen arbeidsduur gebruik maakt van onbetaald verlof met instandhouding van de arbeidsovereenkomst zoals levensloopverlof, ouderschapsverlof, educatief verlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof en politiek verlof, wordt de deelneming in het fonds voortgezet met dien verstande dat tijdens de periode van onbetaald verlof geen aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen/wezenpensioen in de zin van de artikelen 4.1, 5.1 en 5.3 worden opgebouwd.
De periode waarover een deelnemer aanvullend geboorteverlof of (betaald) ouderschapsverlof opneemt geldt niet als periode van onbetaald verlof.
2. Op de voortgezette opbouw van aanspraken ouderdomspensioen en partnerpensioen/wezenpensioen bij onbetaald verlof als bedoeld in het voorgaande lid is het bepaalde van artikel 10a lid 1, sub a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL 1.7
Informatieverstrekking algemeen
1. De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
4. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 1.12, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, en artikel
1.17. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
5. De informatie over toeslagverlening, als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onderdeel c, artikel 1.10, onderdeel c, artikel 1.10, onderdeel b, artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, artikel 1.13, onderdeel b, artikel 1.14, eerste lid, onderdeel b, artikel 1.15, onderdeel c, en artikel 1.16, eerste lid, onderdeel c heeft betrekking op:
a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening;
b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien is gekozen voor financiering door het creëren van technische voorzieningen, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening;
c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en
d. de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is geweest.
ARTIKEL 1.8
Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief)
1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een startbrief. Deze startbrief bevat in ieder geval informatie over:
a. de ingangsdatum van de deelneming aan de pensioenregeling;
b. de inhoud van de basispensioenregeling;
c. de toeslagverlening;
d. het recht van de deelnemer om bij het fonds het voor hem geldende pensioenreglement op te vragen;
e. het pensioenregister;
f. het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling;
g. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds;
h. het recht van de deelnemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
2. Het fonds stelt informatie inzake pensioenregeling, uitvoering van de pensioenregeling en beleggingsbeleid elektronisch beschikbaar.
3. Het fonds informeert de deelnemer over de wijziging in het pensioenreglement die voor hem materieel relevant zijn binnen drie maanden na die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
ARTIKEL 1.9
Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
b. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
c. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
d. informatie over toeslagverlening;
e. informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie;
f. informatie over garanties;
g. informatie over de dekkingsgraad; en
h. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
ARTIKEL 1.10
Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens;
d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling;
e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
f. informatie over het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan.
ARTIKEL 1.11
Periodieke informatie aan gewezen deelnemers
1. Het fonds stelt aan de gewezen deelnemer jaarlijks beschikbaar:
a. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
b. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over garanties; en
e. informatie over de dekkingsgraad
Eenmaal in de vijf jaar wordt een uniform pensioenoverzicht verstrekt.
2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.
ARTIKEL 1.12
Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde
1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het voor hem geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c. het uitvoeringsreglement;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e. de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het kortetermijnherstelplan, het langetermijnherstelplan, informatie over de hoogte van de dekkingsgraad, over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds een wanbeleid voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken.
2. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van uitruil.
4. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
5. Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
ARTIKEL 1.13
Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.
ARTIKEL 1.14
Periodieke informatie aan gewezen partner
1. Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 1.13; en
b. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 1.15
Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bij pensioeningang
Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
ARTIKEL 1.16
Periodieke informatie aan pensioengerechtigden
1. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 1.17
Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat
1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
Hoofdstuk 2
Pensioengrondslag
ARTIKEL 2.1
Pensioengrondslag
1. Onder de pensioengrondslag van de deelnemer wordt verstaan het loon verminderd met een franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op 0.
2. De pensioengrondslag van de deelnemer wordt per loonperiode vastgesteld. Bij de vaststelling van de pensioengrondslag van de deelnemer wordt buiten beschouwing gelaten: de periode waarover de werkgever aan de deelnemer tijdelijk geen loon is verschuldigd, omdat de deelnemer geen arbeid verricht wegens levensloopverlof, ouderschapsverlof, educatief verlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof of politiek verlof. Het bepaalde in de vorige zin is niet van toepassing indien en zolang de deelnemer met zijn werkgever is overeengekomen dat de pensioenopbouw wordt voortgezet.
ARTIKEL 2.2
Loon
1. Onder loon wordt verstaan:
Alle looncomponenten en vergoedingen waarop loonheffing van toepassing is volgens de Wet op de Loonbelasting 1964, met uitzondering van:
a. ontslag- of transitievergoedingen;
b. loon in natura;
c. bijtelling voor de auto en/of fiets van de zaak en eigen bijdragen die daarvoor worden ingehouden;
d. reiskostenvergoeding;
e. de uitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet;
f. aanvullingen op uitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet indien en voor zover daar geen arbeid tegenover staat;
x. xxxx uit vroegere dienstbetrekking op grond van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte of zwangerschap en de aanvulling daarop;
x. uitbetaling van levenslooptegoed; en
x. xxxx uit vroegere dienstbetrekking zoals pensioen aan een gewezen deelnemer, diens echtgenote of kinderen.
Voor de bepaling van het loon geldt een maximum jaarsalaris zoals bepaald in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting. Indien een deelnemer niet het volledige kalenderjaar deelnemer is geweest, wordt het maximum jaarsalaris naar evenredigheid berekend: de
duur van de deelneming in dagen nauwkeurig wordt gedeeld door 365 en vermenigvuldigd met het in het betreffende kalenderjaar geldende maximum jaarsalaris.
2. Indien de werkgever aan de werknemer tijdelijk minder dan het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer minder arbeid verricht wegens zwangerschapsverlof, bevallingsverlof, kraamverlof, calamiteitenverlof, kort verzuimverlof en kortdurend zorgverlof wordt als loon beschouwd het loon dat de werknemer buiten geval van verlof zou hebben genoten.
Deze bepaling is niet van toepassing op het loon dat over een periode van aanvullend geboorteverlof of (betaald) ouderschapsverlof door de werkgever aan de deelnemer wordt uitgekeerd.
ARTIKEL 2.3
Franchise
1. De hoogte van de franchise is opgenomen in bijlage 1 van dit pensioenreglement. De franchise wordt jaarlijks per 1 januari door het bestuur aangepast met de stijging van de consumenten prijsindex (afgeleide cpi periode oktober-oktober) zoals vastgesteld door het CBS. De franchise wordt op een hele euro naar boven afgerond.
2. Ter bepaling van de pensioengrondslag in een volledige loonperiode wordt de franchise gedeeld door 12 (bij uitbetaling per maand) respectievelijk 13 (bij uitbetaling per 4 weken). Indien een deelnemer slechts voor een deel van een loonperiode in dienst is, wordt de franchise gedeeld door 365 en vermenigvuldigd met het werkelijke aantal kalenderdagen van de betreffende loonperiode.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is per 1 januari 2023 een stijging van 5% van toepassing op de franchise.
Hoofdstuk 3
Premieafdracht en –betaling
ARTIKEL 3.1
Premiepercentage en –inhouding
1. De door de werkgever ten aanzien van de deelnemer verschuldigde premie bedraagt tijdens de deelneming voor wat betreft de ouderdomspensioenregeling een percentage van de pensioengrondslag. In bijlage 2 is de hoogte van de premie opgenomen.
2. De premie wordt per loonperiode berekend.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is voor de volledig arbeidsongeschikte deelnemer geen premie verschuldigd voor het ouderdomspensioen vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn.
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het bestuur voor de aanvang van het kalenderjaar, gehoord de actuaris, bevoegd een korting op de premie vast te stellen indien de financiële toestand van het fonds dit mogelijk maakt. Van de korting komt een derde ten goede aan de werknemer.
5. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De aangesloten werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is en de deelnemer ingevolge artikel 1.6 premie aan het fonds verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen. De werkgever draagt de verschuldigde premie af aan het fonds.
ARTIKEL 3.2
Afdracht van de premie
1. De aangesloten werkgever is verplicht de door hem en zijn werknemers verschuldigde premie aan het fonds af te dragen binnen 14 dagen na dagtekening van de premienota. Het fonds is bevoegd van de werkgever te vorderen dat deze op door het fonds te bepalen tijdstippen en tot door het fonds te bepalen bedragen voorschotten op de verschuldigde premie aan het fonds zal betalen.
2. Indien er sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen dan informeert het fonds elk kwartaal schriftelijk het Verantwoordingsorgaan. Tevens wordt dan de aanwezige ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging van de aangesloten werkgever die nog premie is verschuldigd, elk kwartaal geïnformeerd.
3. De aangesloten werkgever is verplicht aan het fonds op door het bestuur te bepalen tijdstippen en op door het fonds voorgeschreven wijze de gegevens te verstrekken, welke naar het oordeel van het bestuur nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde premie. Indien de aangesloten werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het fonds bevoegd een voorschot op de verschuldigde premie naar beste weten vast te stellen.
4. Indien de aangesloten werkgever in gebreke is de verschuldigde premie of het van hem gevorderde voorschot op tijd en ten volle te voldoen, is het fonds bevoegd van hem te vorderen, dat de premie over een door het fonds vastgesteld tijdvak van ten hoogste een jaar en tot een door het fonds naar beste weten vast te stellen bedrag bij vooruitbetaling wordt voldaan binnen een door het fonds vast te stellen termijn.
5. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde premie of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het fonds is dan bevoegd te vorderen:
- rente in de zin van artikel 6:119 juncto 6:120 van het Burgerlijk Wetboek over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgend op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn, en
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder c, van het Burgerlijk Wetboek, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de Wet.
De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 50,--.
6. De aangesloten werkgever verliest zijn recht op terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie door verloop van vijf jaren sedert het einde van het boekjaar, waarover de premie is betaald.
ARTIKEL 3.3
Niet aan het fonds afgedragen premie
Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij:
a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode;
b. er sprake is van boze opzet of bewuste nalatigheid bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd; of
c. om een andere reden niet van het fonds verwacht kan worden dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
Hoofdstuk 4
Ouderdomspensioenregeling
ARTIKEL 4.1
Ouderdomspensioen
1. De hoogte van het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is opgenomen in bijlage 1 van dit pensioenreglement. Het opbouwpercentage wordt jaarlijks per 1 januari door het bestuur vastgesteld.
2. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of een gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de echtgenoten het recht pensioenverevening ingevolge de Wet verevening bij scheiding hebben uitgesloten.
ARTIKEL 4.2
Inruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht (een deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3A). Deze tabel is vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 60 van de Pensioenwet. Bij de inruil wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet LB 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2. De in het vorige lid bedoelde keuze moet op het aanvraagformulier voor het ouderdoms- pensioen worden bekend gemaakt. De partner van de (gewezen) deelnemer dient daarbij schriftelijk met de keuze van de deelnemer in te stemmen. Een eenmaal gemaakte keuze kan niet meer worden gewijzigd.
3. Indien de deelnemer schriftelijk heeft verklaard dat er geen partner is en deze evenmin bekend is bij het fonds wordt de uitruil automatisch uitgevoerd.
4. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
5. Indien er op grond van artikel 5.2 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend, dan blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel.
ARTIKEL 4.3
Inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen en standaard aanbod inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3B). De tabel is zodanig vastgesteld dat sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve waarde van dat ouderdomspensioen. Bij de inruil wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen . Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet LB 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2. Het fonds biedt de (gewezen) deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor de pensioendatum van het fonds standaard de mogelijkheid om zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3B). De tabel is zodanig vastgesteld dat sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve waarde van dat ouderdomspensioen. Bij de inruil wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet LB 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
3. Na inruil als bedoeld in de leden 1 en 2 bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen.
4. De deelnemer die vóór de pensioeningangsdatum zijn ouderdomspensioen heeft ingeruild voor extra aanspraken op partnerpensioen heeft het recht om op de pensioeningangsdatum de extra aanspraken op partnerpensioen als hiervoor bedoeld weer in te ruilen voor ouderdomspensioen.
5. De in de leden 1 en 2 bedoelde keuze moet op het aanvraagformulier voor het ouderdoms- pensioen worden bekend gemaakt. De partner van de (gewezen) deelnemer dient daarbij schriftelijk met de keuze van de deelnemer in te stemmen.
6. Indien er in verband met een scheiding aanspraken jegens het fonds bestaan op een vereveningspensioen, zal daar bij omzetting rekening mee worden gehouden.
7. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
ARTIKEL 4.4
Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen
De deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of bij eerder overlijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3C). Deze tabel is vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De in dit artikel bedoelde keuze moet een half jaar vóór de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner- en wezenpensioen.
ARTIKEL 4.5
Ingangs- en einddatum ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer gaat in op de pensioendatum en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór of na de pensioendatum, doch niet vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd en, met inachtneming van het fiscale maximum als bedoeld in artikel 18a en 18d van de Wet LB 1964, niet na het bereiken van de 70-jarige leeftijd. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijlage 3D). Deze tabellen zijn vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
3. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet een half jaar vóór de gewenste ingangsdatum worden ingediend bij de administrateur. Indien vervroeging verzocht wordt tot een datum eerder dan vijf jaar voor de AOW-leeftijd van de (gewezen) deelnemer, dan wordt het verzoek tot vervroeging uitsluitend ingewilligd indien aangetoond wordt dat de dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum geheel is beëindigd.
4. Een verzoek tot uitstel wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, geheel wordt voortgezet. Zodra de dienstbetrekking eindigt gaat het pensioen direct in. Bij uitstel blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen premiebetaling en geen pensioenopbouw meer plaatsvinden.
5. Xxxxxxx het ouderdomspensioen, met inbegrip van een bedrag van ten minste de AOW- uitkering voor een gehuwde, zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, 100 procent van het laatste loon komt te bedragen op of na het tijdstip waarop de deelnemer de AOW-leeftijd heeft bereikt, gaat het ouderdomspensioen in bij het bereiken van dat maximum.
6. Vervroeging dan wel uitstel van de pensioeningangsdatum heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner- en wezenpensioen.
ARTIKEL 4.6
Deeltijdpensionering
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen gedeeltelijk in voor de pensioendatum. Dit gedeeltelijk ingaan van het ouderdomspensioen wordt deeltijdpensionering genoemd. Het verzoek tot deeltijdpensionering moet een half jaar voor de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij het fonds.
2. Na een eenmaal gemaakte keuze van de mate van deeltijdpensionering, kan de mate van deeltijdpensionering uitsluitend nog verhoogd worden (een hoger percentage deeltijdpensionering).
3. Bij deeltijdpensionering gaat het ouderdomspensioen uiterlijk op pensioendatum volledig in.
4. De artikelen 4.2 tot en met 4.5 en 4.7 zijn van toepassing voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat.
5. Indien een (gewezen) deelnemer een verzoek als bedoeld in artikel 4.7 van het onderhavige reglement bij het fonds heeft ingediend, is artikel 4.7 telkens van toepassing voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat.
ARTIKEL 4.7
Hoog/laag-constructie
1. De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om het ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum eerst hoger en later lager te laten zijn dan het reguliere ouderdomspensioen:
a. waarbij de hoge uitkering voor een vaste periode van vijf of tien jaar wordt uitgekeerd; of
b. waarbij de hoge uitkering tot de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt, wordt uitgekeerd.
2. De keuze moet op het aanvraagformulier voor het ouderdomspensioen worden bekend gemaakt. Na ingang van het ouderdomspensioen kan op de genomen beslissing niet worden teruggekomen.
3. Het lagere pensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen.
4. Hoogte en duur van de hogere dan wel lagere uitkering worden bepaald aan de hand van de door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijlage 3E) van dit pensioenreglement. Deze tabellen zijn vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
5. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- of wezenpensioen.
ARTIKEL 4.8
Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden
Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 4.2 tot en met 4.7 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- Deeltijdpensionering;
- Vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum;
- Inruil van pensioenaanspraken;
- Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen;
- Hoog/laag constructie.
Hoofdstuk 5
Nabestaandenpensioen
ARTIKEL 5.1
Partnerpensioen
1. Het opbouwpercentage voor het partnerpensioen bedraagt 70% van het jaarlijks vastgestelde opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1, tenzij artikel 4.2, 4.3 en/of 5.2 van toepassing is.
2. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt in een tijdvak waarover voor hem premie verschuldigd is of geacht wordt te zijn voldaan, wordt het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop ingevolge artikel 4.1 nog aanspraak zou zijn verkregen indien:
- de deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd; en
- over die tijd premie zou zijn betaald naar de ten tijde van zijn overlijden voor de deelnemer geldende pensioengrondslag.
3. Van de pensioengrondslag bedoeld in het tweede lid wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens artikel 2.1 ten tijde van zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag dat als volgt wordt verkregen:
a. indien de deelnemer overlijdt in een tijdvak, waarover voor hem premie verschuldigd is en de lopende deelnemingsperiode ten minste een jaar heeft geduurd: de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de dag van overlijden;
b. indien de deelnemer overlijdt in een tijdvak, waarover voor hem premie verschuldigd is en de lopende deelnemingsperiode nog geen jaar heeft geduurd: een door het fonds naar billijkheid vast te stellen pensioengrondslag;
c. indien de deelnemer overlijdt in een tijdvak waarover premie voor hem geacht wordt te zijn voldaan in verband met volledige arbeidsongeschiktheid: de voor hem ingevolge artikel 6.1 en 6.2 vastgestelde pensioengrondslag.
4. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt. Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt.
5. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de echtgenoot van een deelnemer of een gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner respectievelijk samenwonende partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of de gewezen deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop, zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
6. Gedurende wettelijk verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (wettelijk verlof: ouderschaps-, sabbats- , studie- en levensloopverlof) is het overlijdensrisico maximaal 18 maanden gedekt alsof geen verlof wordt genoten.
7. Indien aan de in het achtste lid vermelde voorwaarden is voldaan ontvangt de partner ingeval van overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum een aanvullend partnerpensioen dat verzekerd is op risicobasis, waarmee het bereikbaar partnerpensioen op de datum van overlijden van de deelnemer wordt aangevuld tot het garantiebedrag. Het garantiebedrag is per betrokken deelnemer per 1 januari 2007 vastgesteld. Het garantiebedrag is per 1 april 2013 verlaagd met 1,5%.
8. Om voor een aanvullend partnerpensioen in de zin van het zevende lid in aanmerking te komen moet de deelnemer:
a. op 31 december 2001 krachtens het vervallen reglement van vóór 2002 deel hebben genomen; en
b. met ingang van 1 januari 2002 deelnemer zijn geworden krachtens het reglement 2002; en
c. op 31 december 2006 krachtens het reglement 2002 deel hebben genomen; en
d. met ingang van 1 januari 2007 deelnemer zijn geworden krachtens het reglement 2007; en
e. op 31 december 2012 krachtens het vervallen reglement 2007 deel hebben genomen; en
f. met ingang van 1 januari 2013 deelnemer zijn geworden krachtens Pensioenreglement 2013; en
x. xxxxx onafgebroken zijn gebleven vanaf de onder d bedoelde datum tot de eerdere overlijdensdatum.
Tot de periode van onafgebroken deelnemerschap in de zin van sub g van dit lid worden gerekend onderbrekingen van het deelnemerschap van in totaal maximaal zes maanden.
De in dit lid bedoelde aanvullende uitkering wordt berekend en verleend met inachtneming van het terzake van de maximum opbouwpercentages voor zowel ouderdoms- als nabestaandenpensioen bepaalde in artikel 18a Wet LB 1964.
9. De gewezen deelnemer houdt aansluitend op het deelnemerschap, gedurende twee maanden na beeindiging van van de vrijwillige uitvoeringsovereenkomst, indien deze door het fonds is beëindigd wegens het uitblijven van premiebetaling, aanspraak op het levenslang partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum op risicobasis en premievrije opbouw van aanspraken bij arbeidsongeschiktheid.
ARTIKEL 5.2
Bijzonder partnerpensioen
1. De gewezen partner heeft aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 4.2 of 4.4 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievrije partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geëindigd, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 10.1.
Bij meerdere scheidingen wordt met de eerder verkregen bijzondere partnerpensioenen, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 10.1 rekening gehouden.
2. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.2.
3. Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
5. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
6. Het einde van de partnerrelatie moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan het fonds worden gemeld, door:
a. overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of
b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
7. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2, lid 1, sub c aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
ARTIKEL 5.3
Wezenpensioen
1. Het opbouwpercentage voor het wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het jaarlijks vastgestelde opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1.
2. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt in een tijdvak waarover voor hem premie verschuldigd is of geacht wordt te zijn voldaan, wordt het in het eerste lid bedoelde wezenpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 14% van het ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 4.1, nog aanspraak zou zijn verkregen indien:
- de deelneming tot de pensioendatum had voortgeduurd en
- van de datum van overlijden tot de pensioendatum van de deelnemer onafgebroken premie zou zijn betaald over de ten tijde van zijn overlijden voor hem geldende pensioengrondslag;
3. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 1.2 lid 27 sub b, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de
27-jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin bedoeld vereiste vervalt. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt.
ARTIKEL 5.4
Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen
1. a. Geen aanspraak op partnerpensioen bestaat indien de deelnemer of gepensioneerde anders dan door een ongeval overlijdt binnen een jaar na:
- het aangaan van het huwelijk;
- de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand;
- het notarieel verlijden van het samenlevingscontract;
- aanvang van de samenwoning.
b. Geen aanspraak op wezenpensioen bestaat indien de deelnemer of gepensioneerde anders dan door een ongeval overlijdt binnen een jaar na:
- de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind;
- het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief- of pleegkind;
c. Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat indien de onder a respectievelijk b bedoelde handeling heeft plaatsgevonden na de pensioeningangsdatum.
2. Als de pensioengerechtigde schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (ex-) deelnemer of gepensioneerde dan wordt een partner- of wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
3. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid.
4. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
ARTIKEL 5.5
Overgangsregeling partnerpensioen
Indien een persoon op grond van artikel 1.2, lid 1 niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 aan te merken als partner in de zin van artikel 1.2, lid 1. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van artikel 1.2, lid 1 zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner.
Hoofdstuk 6
Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid
ARTIKEL 6.1
Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid op basis van de WAO
1. Voor degene die op 31 december 2005 in aanmerking kwam voor premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid en die onder de werking van de WAO blijft vallen, blijft onderstaande regeling van toepassing zolang de WAO op hem van toepassing blijft.
2. Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is komt de premie geheel of gedeeltelijk ten laste van het fonds.
3. De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, vermeld in de melding van de arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan het fonds.
Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrije deelneming
65 | - | 100% | 100% |
45 | - | 65% | 50% |
25 | - | 45% | 25% |
0 | - | 25% | 0% |
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrije deelnemling zonodig opnieuw bepaald. Hierbij geldt het volgende:
Wijziging van het percentage van de premievrije deelneming gebeurt conform de hierboven genoemde indeling en per de datum van wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid; en
Wijzigt de mate van arbeidsongeschiktheid van een gewezen deelnemer, dan wordt het percentage van premievrije deelneming uitsluitend aangepast bij een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De pensioengrondslag voor deelnemers aan de premievrije deelneming op basis van de WAO wordt per 1 januari 2006 als volgt vastgesteld. De pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar verhoogd met het percentage zoals bedoeld in artikel 10.1, indien en voor zover de opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers per diezelfde datum zijn verhoogd.
ARTIKEL 6.2
Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid op basis van de WIA
1. De (gewezen) deelnemer, die een uitkering ontvangt op grond van de WIA kan een verzoek bij het fonds indienen tot premievrije deelneming. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie geheel of gedeeltelijk ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan deze (gewezen) deelnemer gehele of gedeeltelijke premievrije deelneming verleend teneinde gehele of gedeeltelijke voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen.
2. Om voor premievrije deelneming in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarde te zijn voldaan:
- de (gewezen) deelnemer moet na de maximum-uitkeringstermijn recht hebben op een WIA-
uitkering of binnen een tijdsbestek van maximaal 4 weken na afloop van de maximum- uitkeringstermijn alsnog recht hebben op een WIA-uitkering.
De gewezen deelnemer moet daarnaast de dag direct voorafgaand aan de wachttijd zoals bedoeld in de WIA deelnemer zijn geweest aan de pensioenregeling van het fonds.
3. De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, vermeld in de melding van de arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan het fonds. De volgende indeling wordt aangehouden:
Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrije deelneming
80 | - | 100% | 100% |
65 | - | 80% | 50% |
35 | - | 65% | 25% |
0 | - | 35% | 0% |
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrije deelneming zonodig opnieuw bepaald. Hierbij geldt het volgende:
- Wijzigt de mate van arbeidsongeschiktheid van een gewezen deelnemer, dan wordt de vast te stellen mate van premievrije deelname alleen dienovereenkomstig aangepast voor zover de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid een verlaging betreft; en
- Bij een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf het moment dat de deelnemer gewezen deelnemer is geworden, blijft de mate van de premievrije deelname maximaal gebaseerd op de laatste toekenning van de WIA-uitkering gerekend vanaf het moment dat het dienstverband niet meer bestaat. Voorwaarde hiervoor is dat direct voorafgaand aan de eerste ziektedag sprake is van deelnemerschap in de zin van dit pensioenreglement.
4. De premievrije deelneming wordt voortgezet:
a. indien de deelneming onmiddellijk voorafgaand aan het begin van de maximum- uitkeringstermijn ten minste een jaar onafgebroken heeft geduurd: naar de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de eerste ziektedag; of
b. indien de deelneming onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de maximum- uitkeringstermijn niet ten minste een jaar onafgebroken heeft geduurd: naar de pensioengrondslag herrekend naar een volledig kalenderjaar, waarbij de vakantietoeslag over het volledige kalenderjaar in het loon wordt opgenomen.
5. De volgens het vierde lid vastgestelde pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar verhoogd met het percentage zoals bedoeld in artikel 10.1, indien en voor zover de opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers per diezelfde datum zijn verhoogd.
6. De aanspraken en pensioenen, waarop de volledige premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde en vijfde lid.
7. Indien de deelnemer bij aanvang van de deelneming al minimaal 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, wordt premievrije voortzetting slechts verleend voor een daarna optredende toename ongeacht de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is daarbij voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL 6.3
(vervallen per 1 januari 2014)
ARTIKEL 6.4
Niet langer van toepassing zijn regeling van premievrije deelneming
1. Het bepaalde in artikel 6.1 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing:
x. xxxxx hij de AOW-leeftijd bereikt dan wel de eerdere pensioeningangsdatum of bij eerder overlijden van de deelnemer;
b. indien hij niet langer ten minste 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is;
c. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt; en
d. indien de deelnemer geen WAO-uitkering meer heeft tenzij deze uitkering herleeft binnen 4 weken nadat deze is ingetrokken en het fonds hiervan binnen drie maanden op de hoogte is gesteld.
2. Het bepaalde in artikel 6.2 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing:
x. xxxxx de AOW-datum is bereikt dan wel de eerdere pensioeningangsdatum of bij eerder
overlijden van de deelnemer;
b. indien hij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WIA is;
c. indien de deelnemer niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt; of
d. indien de deelnemer geen recht op WIA-uitkering meer heeft tenzij deze uitkering herleeft binnen 4 weken nadat deze is ingetrokken en het fonds hiervan binnen drie maanden op de hoogte is gesteld.
3. In de onder b tot en met e bedoelde gevallen van lid 1 alsmede de onder b tot en met d bedoelde gevallen van lid 2 bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 6.1 en 6.2 ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is. Het bepaalde onder c van lid 1 is niet van toepassing, indien de betrokken deelnemer op de datum van opneming in de andere pensioenvoorziening gedeeltelijk is.
4. In geval van hele premievrije deelneming blijft artikel 6.1 van toepassing, indien de in het eerste lid onder c bedoelde andere pensioenvoorziening de pensioenregeling van de Sociale Werkvoorziening ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie. Alsdan worden de aanspraken op grond van de hele premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling van de Sociale Werkvoorziening.
ARTIKEL 6.5
Hardheidsbepaling en aanspraken bij re-integratie
1. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in artikel 6.1 en 6.2 met ingang van een door het fonds te bepalen datum alsnog toepassing vindt.
2. Om te voorkomen dat bij samenloop van een dienstverband en premievrije deelneming de gehanteerde franchise meer dan 100% van de jaarfranchise bedraagt, wordt, bij de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die een nieuwe of gewijzigde (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever, de parttime-breuk voor de berekening van de franchise gemaximeerd op 100% minus het percentage van premievrije deelneming conform artikel 6.1 respectievelijk 6.2. De werkgever kan het percentage van premievrije deelneming opvragen bij het fonds.
ARTIKEL 6.6
Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming
De regeling die is vervat in deze paragraaf kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 van de statuten. Alsdan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in artikel 6.1 dan 6.2 niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers wier volledige, halve of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van deze paragraaf verworven aanspraken blijven behouden.
ARTIKEL 6.7
Bevoegdheid tot verlening van premievrije deelneming bij beëindiging van de deelneming vóór het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn
1. Het fonds is bevoegd te bepalen, dat het gedeelte van de premie geacht wordt aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de verplichte deelneming wegens onvrijwillig ontslag was geëindigd voor een gewezen deelnemer, die:
a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop wegens het einde van het dienstverband zijn verplichte deelneming in het fonds was geëindigd en
b. arbeidsongeschikt is gebleven
- tot het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn en op dat tijdstip ten minste 25% arbeidsongeschikt in de zin van WAO respectievelijk 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WIA blijkt te zijn.
- tot zijn overlijden voor het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn.
2. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt:
a. de gewezen deelnemer, die de maximum-uitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn blijkt te zijn;
b. de gewezen deelnemer die overlijdt voor het einde van de maximum-uitkeringstermijn, geacht vanaf het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest.
Hoofdstuk 7
Pensioenverevening bij scheiding
ARTIKEL 7.1
Verevening
1. Dit artikel is van toepassing in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed en beëindiging van het geregistreerd partnerschap, indien en voor zover de Wet Pensioenverevening van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat het recht dat de (gewezen) partner zou verkrijgen niet minder is dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet.
2. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum:
- in geval van echtscheiding en beëindiging van de partnerregistratie: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister.
3. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen.
4. Het gedeelte bedoeld in het derde lid bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds.
5. De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet Pensioenverevening gestelde voorwaarden.
6. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) partner aanspraak heeft, dan wel de overeenkomstig artikel 7.2 geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1.
7. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende respectievelijke aanspraken gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de deelnemer, dan wel in geval van con- versie als bedoeld in artikel 7.2 op de eerste van de maand waarin de gewezen partner de 67- jarige leeftijd bereikt. Indien de (gewezen) deelnemer gebruikt maakt van de mogelijkheid van vervroeging dan wel uitstel van de pensioendatum volgens artikel 4.5, lid 2, zal de uitkering aan de gewezen partner op de pensioeningangsdatum ingaan. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
8. Indien geen conversie als bedoeld in artikel 7.2 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioeningangsdatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde deelnemer uitbetaald.
9. Indien conversie als bedoeld in artikel 7.2 heeft plaatsgevonden, is het bestuur bevoegd om in het kader van waardeoverdracht de aanspraken op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner te vervangen door de uitkering van een bedrag ineens. Hierbij gelden de gelijke voorwaarden als genoemd in artikel 8.4.
10. Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
11. Het fonds kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het netto pensioen.
Conversie
ARTIKEL 7.2
1. Het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen kan tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen worden geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening. De deelnemer en de gewezen partner dienen dit gezamenlijk bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding overeen te komen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan de overeenkomst hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
2. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
3. Het bepaalde in artikel 7.1, tiende en elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 8
Waardeoverdracht
ARTIKEL 8.1
Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De afhandeling van de waardeoverdracht vindt plaats volgens de bepalingen van de Pensioenwet.
2. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
3. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
ARTIKEL 8.2
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De afhandeling van de waardeoverdracht vindt plaats volgens de bepalingen van de Pensioenwet.
ARTIKEL 8.3
Uitgaande waardeoverdracht
Na een uitgaande overdracht van de waarde van pensioenaanspraken, kan door de gewezen deelnemer tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de pensioenaanspraken betrekking hadden en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 8.4
Inkomende waardeoverdracht
Indien de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken naar het fonds wordt overgedragen, wordt deze aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
ARTIKEL 8.5
Automatische waardeoverdracht van klein pensioen
1. Indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat, en indien de deelname is geëindigd na 1 januari 2018, draagt het fonds dit pensioen automatisch over naar de nieuwe pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer. Het fonds doet ten minste gedurende vijf jaar jaarlijks een poging tot automatische waardeoverdracht.
2. De afhandeling van de waardeoverdracht vindt plaats volgens artikel 70a van de Pensioenwet. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken en overige voorwaarden worden de wettelijke reken- en procedureregels door het fonds in acht genomen.
3. Na een uitgaande overdracht van de waarde van de opgebouwde aanspraken, kan door de gewezen deelnemer tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking hadden en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
4. Indien de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 70a van de Pensioenwet naar het fonds wordt overgedragen, wordt deze aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten zoals bepaald in dit pensioenreglement.
Hoofdstuk 9
Slapersrechten
ARTIKEL 9.1
Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen
Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment op basis van dit pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken en wel als volgt:
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in:
a. artikel 4.1 (ouderdomspensioen);
b. artikel 5.1 (partnerpensioen);
c. artikel 5.2 (bijzonder partnerpensioen);
d. artikel 5.3 (wezenpensioen);
e. het vervallen artikel 14.1 lid 2 (aanspraken op garantie-ouderdomspensioen uit het vervallen reglement 2007).
2. Op de premievrije pensioenen zijn de artikelen 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7 en artikel 5.4 en 5.5 van toepassing.
Hoofdstuk 10 Toeslagverlening en korting ARTIKEL 10.1
Voorwaarden voor toeslagverlening
1. Het fonds heeft de ambitie om de tijdens het deelnemerschap opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers alsmede de premievrije en ingegane pensioenen jaarlijks per 1 januari te verhogen op basis van de prijsinflatie.
2. De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks door het bestuur van het fonds vastgesteld en is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Er bestaat geen recht op toeslagen. Niet verleende toeslagen leiden niet tot een recht op toekomstige extra toeslagen.
3. Het fonds kan uitsluitend een toeslag verlenen als:
a. de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110%,
b. de verleende mate van toeslag naar verwachting ook in de toekomst mogelijk blijft, en
c. het in overeenstemming is met een eventueel geldend herstelplan.
4. Indien de beleidsdekkingsgraad tenminste gelijk is aan de wettelijke grens voor volledige toeslagverlening kan er volledige toeslagverlening plaatsvinden. Indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de wettelijke grens voor volledige toeslagverlening kan het bestuur besluiten tot het verlenen van een extra toeslag.
5. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie geheven. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
ARTIKEL 10.2
Vermindering van de te verwerven aanspraken
1. De in de toekomst ten laste van het fonds te verwerven pensioenaanspraken kunnen door het fonds verminderd worden door het pensioenreglement hierop aan te passen. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien een premietekort zal ontstaan dat:
a. naar het oordeel van het bestuur, gehoord de actuaris, niet ten laste van de algemene reserve kan worden gebracht; en/of
b. niet kan worden gedekt uit de door werkgevers- en werknemersorganisaties in de bedrijfstak aanvaardbaar geachte premie.
2. Bij het aanpassen van het pensioenreglement volgt het fonds de voorschriften zoals vastgelegd in het uitvoeringsreglement van het fonds.
ARTIKEL 10.3
Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen door het fonds verminderd worden. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien:
a. het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen de looptijd van het geldende herstelplan te voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het geldende herstelplan.
2. Indien de beleidsdekkingsgraad op vijf achtereenvolgende (jaarlijkse) evaluatiemomenten ligt onder de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en de actuele dekkingsgraad bij die laatste vaststelling ook ligt onder dat niveau, dan is het fonds genoodzaakt de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen om direct aan die gestelde eisen te voldoen. Deze vermindering is onvoorwaardelijk. Het fonds kan deze vermindering evenredig spreiden in de tijd.
3. Het fonds is bevoegd de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in lid 1 sub b te spreiden in de tijd. In dat geval wordt alleen de vermindering in het eerste jaar onvoorwaardelijk toegepast. Eventuele verminderingen in latere jaren zullen alleen worden toegepast indien en voor zover dit noodzakelijk blijkt bij het in dat jaar op te stellen herstelplan.
4. Vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten gebeurt in beginsel met een uniform percentage voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde en andere aanspraakgerechtigde.
5. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
6. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 11
Voortzetting van de geëindigde verplichte deelneming
ARTIKEL 11.1
Voortzetting van de deelneming
1. Indien de deelneming anders eindigt dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder door het bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat de gewezen deelnemer hun opbouw maximaal 3 jaar vrijwillig voortzetten, maar niet langer dan tot en met 31 december 2024, onder de volgende voorwaarden:
- de deelneming moet tot de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd;
- de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
- de voortzetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelneming aan een beroepspensioenregeling;
- de voortzetting voor eigen rekening vangt niet aan in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid moet worden gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming. Een voortzetting als bedoeld in het eerste lid vangt aan vanaf het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoemd in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
3. De deelnemer is voor de voortgezette deelneming een premie verschuldigd uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de datum, waarop zijn deelneming is geëindigd. Dit percentage is ten minste gelijk aan het percentage als vermeld in artikel 3.1 en kan door het bestuur hoger worden gesteld.
4. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht.
5. De bepalingen van dit pensioenreglement met uitzondering van de hoofdstukken 3 en 15 en artikel 1.1, eerste en derde lid, zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. Daarbij wordt:
a. de premievrije deelneming bedoeld in hoofdstuk 6 in de ouderdomspensioenregeling verleend vanaf het tijdstip waarop de deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest;
b. als pensioengrondslag aangemerkt de pensioengrondslag waarover ingevolge het derde lid van dit artikel premie wordt betaald.
6. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven, met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, binnen drie maanden;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door het overlijden van de deelnemer;
f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval bij het bereiken van de pensioendatum.
g. in alle gevallen van rechtswege op 31 december 2024.
Hoofdstuk 12
Aanvraag, uitbetaling en afkoop van pensioen
ARTIKEL 12.1
Aanvragen en toekenning van pensioen
1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvraag door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur, onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2. Het fonds is bevoegd een pensioen uit eigen beweging toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
ARTIKEL 12.2
Uitbetaling van pensioen en het vervallen van het recht op pensioen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf cent naar boven afgerond.
4. De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met 31 december 2006 5 jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de pensioengerechtigde ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de verjaarde pensioentermijnen alsnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioentermijn waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
ARTIKEL 12.3
Afkoop
1. Wettelijk is afkoop bij het fonds slechts mogelijk in geval van:
a. klein ouderdomspensioen bij ingang;
b. klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen bij ingang;
x. xxxxx bijzonder partnerpensioen bij scheiding;
d. fiscaal bovenmatig pensioen;
e. korting van de pensioenen en aanspraken door het fonds als de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig zijn gedekt.
2. Op de mogelijkheden uit lid 1 sub a t/m d zijn de bepalingen in leden 3 t/m 6 van toepassing , met dien verstande dat wezenpensioen niet wordt afgekocht. Voor de mogelijkheid uit lid 1 sub e is het bepaalde in artikel 10.3 van toepassing.
3. In de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet.
4. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaar- digheid en zijn opgenomen in bijlage 4 van dit reglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemer dezelfde. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om zowel tussentijds als na afloop van deze periode de factoren te herzien
6. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijk afkoopmogelijkheden is nietig.
ARTIKEL 12.4
Vervallen en afkoop klein ouderdomspensioen na einde deelneming anders dan door overlijden
1. Bij het eindigen van de deelneming op of na 1 januari 2019, vervallen de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum niet meer zal bedragen dan € 2,- bruto per jaar. Deze bepaling is niet van toepassing indien de deelnemer verhuist naar een andere lidstaat van de Europese Unie en hij het fonds daarover bij einde deelneming heeft geïnformeerd.
2. Het fonds heeft het recht om de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer af te kopen indien:
- de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum zullen leiden tot een uitkering die het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat; en
- de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2018; en
- het fonds gedurende vijf jaar tevergeefs jaarlijks een poging tot automatische waardeoverdracht zoals bedoeld in artikel 8.4.1 heeft gedaan; en
- de gewezen deelnemer geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afkoop.
3. Het toetsmoment of sprake is van klein ouderdomspensioen is het tijdstip van ingang van het ouderdomspensioen.
4. Als een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, wordt het meeverzekerde (bijzonder) partnerpensioen ook afgekocht. De afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld.
5. Na vervallen of afkoop van pensioen, kan door een gewezen deelnemer tegenover het fonds geen recht worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de premievrije aanspraak betrekking had en wordt bij een hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 12.5
Afkoop klein partnerpensioen bij ingang
1. Het fonds heeft het recht om partnerpensioen van de nabestaanden bij de ingang van het partnerpensioen af te kopen indien de uitkering het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat.
2. Het fonds informeert de partner binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig.
3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 12.6
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Het fonds heeft het recht om het bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner af te kopen indien de aanspraak het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen 6 maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig.
ARTIKEL 12.7
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1. Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van pensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn,
Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in achtgenomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzondere partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
ARTIKEL 12.8
Fiscale bepalingen
1. Het jaarlijks ouderdomspensioen kan – inclusief de jaarlijkse AOW-uitkering voor één gehuwde zonder toeslag vermeerderd met de vakantietoeslag – op de AOW-leeftijd (dan wel op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip dat een deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn) niet méér bedragen dan 100% van het pensioengevend loon voorafgaand aan het tijdstip van ingang.
Het partnerpensioen gaat niet uit boven 70% van het pensioengevend loon voorafgaand aan het tijdstip van ingang.
Het wezenpensioen gaat niet uit boven 14% van het pensioengevend loon voorafgaand aan het tijdstip van ingang.
2. In afwijking van lid 1 kan het ouderdomspensioen meer bedragen dan het in lid 1 genoemde maximum van 100% voor zover dat overeenkomstig artikel 18D Wet LB 1964 het gevolg is van:
a. aanpassing van het ouderdomspensioen als gevolg van toeslagverlening als bedoeld in artikel 10.1;
b. variatie in de hoogte van de uitkeringen als bedoeld in artikel 4.6;
c. waardeoverdracht van pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 8.4;
d. gehele of gedeeltelijke onderlinge uitruil van pensioenaanspraken als bedoeld in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4.
3. Indien voor de AOW-leeftijd blijkt dat het in lid 1 genoemd maximum in deze pensioenregeling wordt bereikt, wordt vanaf dat tijdstip de verdere pensioenopbouw stopgezet. In het geval dat op of na de AOW-leeftijd het in lid 1 genoemd maximum in deze pensioenregeling wordt bereikt, is artikel 4.5, lid 5 van toepassing.
Bij overschrijding van de in lid 1 genoemd maximum zal het fonds overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.7 het bovenmatige gedeelte afkopen.
4. In het geval dat toepassing van dit pensioenreglement onbedoeld leidt tot een fiscale bovenmatigheid van de pensioenregeling en/of niet in overeenstemming blijkt te zijn met de opvatting van de fiscus en/of de belastingrechter dan is het fonds bevoegd zich neer te leggen bij het standpunt van de belastinginspecteur dan wel de uitspraak van de belastingrechter en de pensioenregeling met terugwerkende kracht zodanig aan te passen dat deze op basis van geldende fiscale wetgeving en jurisprudentie wel aanvaardbaar is.
Hoofdstuk 13
Vrijstellingsregelingen
ARTIKEL 13.1
Wettelijke vrijstellingsregeling
De werknemers van een werkgever kunnen vrijstelling van verplichte deelneming en premiebetaling aan het fonds verkrijgen. In het vrijstellingsbesluit bij de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 staat vermeld:
- in welke gevallen vrijstelling moet worden verleend;
- aan welke voorwaarden moet worden voldaan om vrijstelling te verkrijgen;
- welke voorschriften het fonds aan de vrijstelling moet en mag verbinden;
- in welke gevallen en onder welke voorwaarden het fonds een verleende vrijstelling kan intrekken.
ARTIKEL 13.2
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De deelnemer of de aangesloten werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de aanvraag tot vrijstelling dient een ‘Verklaring Gemoedsbezwaard’ van de Sociale Verzekeringsbank te worden overgelegd.
3. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling. Een vrijgestelde werknemer is verplicht om de (toekomstige) partner op een door het fonds vastgesteld aanmeldingsformulier aan het fonds op te geven.
6. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en hoofdstuk VIII van de Wet LB 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
ARTIKEL 13.3
Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Voor een ieder, die op of na 1 juni 1999 vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit pensioenreglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De ontvangen spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gereserveerd voor de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo van de spaarbijdragen wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het percentage, waarmee de pensioenverplichtingen per 31 december van het voorgaande kalenderjaar contant zijn gemaakt. Tijdens de uitkeringsfase vindt geen verhoging plaats van het spaarsaldo.
5. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 13.4
Uitkeringen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Op verzoek van de deelnemer kan de uitkering op zijn vroegst vanaf 60 jaar ingaan en op zijn laatst vanaf 70 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het bedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a, onder 2° van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a, onder 3° van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a, onder 2° van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a, onder 3° van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer.
ARTIKEL 13.5
Van kracht worden pensioenregeling
1. Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 13.2, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 13.6
Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
Hoofdstuk 14
Overige bepalingen
ARTIKEL 14.1
Bijzondere regelingen
1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever:
a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, van de statuten en in dienst van de werkgever aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in hoofdstukken 4, 5 en 6 geregelde voorzieningen;
b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder b, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen verzekeren naast de aanspraken, welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstukken 4, 5 en 6,
een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden en overeenkomstig de geldende (wettelijke) regelgeving inzake vrijwillige verzekeringen.
2. Het fonds kan het sluiten van verzekeringen ingevolge dit artikel afhankelijk stellen van de uitslag van een geneeskundig onderzoek, waarvan de kosten voor rekening van het fonds komen.
3. Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement, van toepassing zullen zijn, stelt het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóór de wijziging van het tarief ingevolge dit artikel afgesloten verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbende is medegedeeld.
Het fonds is bevoegd in individuele gevallen op grond van de gezondheidstoestanden van de betrokken werknemer van het tarief af te wijken. De beoordeling van de gezondheidstoestand van de deelnemer geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de Wet medische keuringen.
4. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit artikel verzekerde pensioenen.
5. De overeenkomst met de werkgever tot het sluiten van de in dit artikel bedoelde verzekeringen wordt aangegaan voor een tijdvak van vijf jaren en na afloop van deze termijn telkens voor een tijd van vijf jaren voortgezet tenzij de aangesloten werkgever of het bestuur de overeenkomst ten minste zes maanden voor het verstrijken van de lopende termijn bij aangetekend schrijven opzegt.
6. Behalve op de wijze, als bepaald in het voorgaande lid, eindigt de overeenkomst:
a. door opzegging door het bestuur tegen een door het bestuur te bepalen tijdstip, indien de verschuldigde premies of koopsommen gedurende een maand na de vervaldag onbetaald zijn gebleven;
b. door opzegging door de werkgever tegen het tijdstip, waarop ingevolge het bepaalde in het derde lid een nieuw tarief van kracht wordt.
ARTIKEL 14.2
Samenloop SV-uitkering en ouderdomspensioen
De deelnemer is verplicht een nieuw of bestaand recht op een WAO-/WIA-uitkering, een uitkering krachtens een in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten WAO-/WIA- hiaatverzekering of een WW-uitkering of een vergelijkbare uitkering op grond van een in het kader van een arbeidsovereenkomst geldende verzekering, dan wel een wijziging van een dergelijke uitkering, aan het fonds te melden.
ARTIKEL 14.3
Verplichtingen van de aangesloten werkgevers, de deelnemers en de pensioengerechtigden
1. De aangesloten werkgevers, de deelnemers en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden over te leggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
2. Bij niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
Hoofdstuk 15
Aanspraken terzake van deelneming in het fonds vóór 1 januari 2013
ARTIKEL 15.1
Inleidende bepalingen
De nieuwe pensioenregeling van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart gaat in per 1 januari 2013. De vóór deze datum geldende pensioenregeling geldt niet voor werknemers die op of na 1 januari 2013 voor het eerst zijn gaan deelnemen in het fonds.
ARTIKEL 15.2
Vervallen reglement 2007
Het op 31 december 2012 geldende Pensioenreglement 2007 van het fonds is met ingang van 1 januari 2013 buiten werking getreden.
ARTIKEL 15.3
Ingegane pensioenen
1. Behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel worden de ingegane pensioenen (en het bijbehorende nabestaandenpensioen) ter zake van deelneming in het fonds in de periode vóór 1 januari 2013 beheerst door het bepaalde in het vervallen reglement 2007.
2. De ingegane pensioenen berustende op het vervallen reglement 2007 worden:
- aangepast conform het bepaalde in artikel 10.1 van dit reglement; en
- verminderd conform het bepaalde in artikel 10.3 lid 5 van dit reglement.
3. Het nabestaandenpensioen behorende bij de ingegane ouderdomspensioenen wordt afgekocht overeenkomstig de bepalingen van dit reglement.
ARTIKEL 15.4
Opgebouwde pensioenaanspraken
1. Voor degenen die op 31 december 2012 reeds deelnemer waren aan de toen geldende pensioenregeling en die op 1 januari 2013 deelnemer zijn geworden aan de nieuwe pensioenregeling geldt dat hun opgebouwde pensioenaanspraken (bestaande uit ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen) uit hoofde van het vervallen reglement 2007 worden omgezet naar aanspraken in het nieuwe Pensioenreglement 2013.
2. Voor de gewezen deelnemers geldt dat hun opgebouwde pensioenaanspraken (bestaande uit ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen) uit hoofde van het vervallen reglement 2007 worden omgezet naar aanspraken in het nieuwe Pensioenreglement 2013.
3. Voor de gewezen partner, als bedoeld in artikel 1.2 lid 2 van het vervallen Pensioenreglement 2007, geldt dat de opgebouwde pensioenaanspraken (bestaande uit bijzonder partnerpensioen) uit hoofde van het vervallen reglement 2007 worden omgezet naar aanspraken op bijzonder partnerpensioen in het nieuwe Pensioenreglement 2013.
4. De omzetting van ouderdomspensioenaanspraken als bedoeld in dit artikel vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Dit geschiedt aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3F).
De omzetting van pensioenaanspraken als bedoeld in dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het (bijzonder) partner- en wezenpensioen.
5. De omgezette pensioenaanspraken maken vanaf 1 januari 2013 onderdeel uit van de nieuwe ouderdomspensioenregeling. De bepalingen van dit nieuwe Pensioenreglement 2013 zijn hierop van toepassing.
Hoofdstuk 16
Overgangsregelingen
Tijdelijk partnerpensioen
ARTIKEL 16.1
1. De partner die bij de ingang van het partnerpensioen de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft recht op tijdelijk partnerpensioen, indien en voor zover de deelnemer:
a. op 31 december 2001 en op 1 januari 2002 reeds deelnam in het fonds;
b. voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.1 lid 8; en
c. de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt.
2. Het recht op tijdelijk partnerpensioen vangt aan vanaf de ingang van het
partnerpensioen tot de eerste dag van de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt.
3. Het garantiebedrag tijdelijk partnerpensioen is per betrokken deelnemer per 31 december 2001 vastgesteld. Dit bedrag is per 1 april 2013 verlaagd met 1,5%. Op de datum van overlijden van de deelnemer wordt het totaal aan onderstaande pensioenaanspraken aangevuld tot het garantiebedrag tijdelijk partnerpensioen:
a. het bereikbaar levenslang partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 3
b. het aanvullend levenslang partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 7; en
4. Het tijdelijk partnerpensioen gaat niet uit boven het bepaalde in artikel 18f, onderdeel c van de Wet LB 1964.
ARTIKEL 16.2
Kleine pensioenen ontstaan vóór 1 januari 2019
Indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2019 en de pensioenaanspraak ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum bedraagt niet meer dan € 2,- bruto per jaar, zijn de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer per 1 januari 2019 komen te vervallen, tenzij de gewezen deelnemer vóór 1 januari 2019 een verzoek tot afkoop of waardeoverdracht heeft ingediend bij het fonds.
Hoofdstuk 17
Slotbepalingen
ARTIKEL 17. 1
Bestuursbeslissingen
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
ARTIKEL 17.2
Inwerkingtreding en citeertitel
1. Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2013 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2023.
2. Dit reglement kan worden aangehaald als “Pensioenreglement 2023”.
Bijlage 1 Hoogte van de franchise, het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen en het maximum pensioengevend salaris
De hoogte van de franchise bedraagt per 1 januari 2023 € 20.935.
De hoogte van het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is per 1 januari 2023: 1,16%. De hoogte van het maximum pensioengevend salaris bedraagt per 1 januari 2023 €128.810,-.
Bijlage 2 Hoogte van de premie
Onderdeel | Reglementair te heffen premie | wg-deel | wn- deel | Heffingsgrondslag | |
Premie voor opbouw | Per 1-1-2023 | 22,50% | 15,00% | 7,50% | Pensioengrondslag |
ouderdoms- en | artikel 2.1 | ||||
partnerpensioen en | |||||
risicodekkingen |
Bijlage 3 Flexibiliseringsfactoren
Ondergenoemde flexibiliseringsfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om zowel tussentijds als na afloop van deze periode de factoren te herzien.
Uitgangspunten
Bij de factoren zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Overlevingstafel: Prognosetafel AG2022, startjaar 2023
Ervaringssterfte: Fondsspecifieke ervaringssterfte o.b.v. Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx ervaringssterftemodel, voor het laatst gewijzigd in 2022.
Rente: Gemiddelde rentetermijnstructuur over 8 kwartalen (tot en met 30 september 2022)
Gehuwdheid: Tot de pensioendatum wordt het onbepaalde partnersysteem gehanteerd. Vanaf de pensioendatum wordt het bepaalde partnersysteem gehanteerd.
Opslag voor wezenpensioen: Nihil
Opslag toekomstige
Kosten: Afkoopfactoren 0%
Verhouding man/vrouw | Man | Vrouw |
Flexibiliseringsfactoren | 95% | 5% |
Afkoopfactoren | 95% | 5% |
Bedrag ineens | 95% | 5% |
Indien de (gewezen) deelnemer bij pensionering gebruik wil maken van meer dan één flexibiliserings- mogelijkheid, dan vindt de herrekening van de pensioenaanspraken in de volgende volgorde plaats:
- Vervroeging of uitstel van het ingangstijdstip van het ouderdomspensioen;
- Uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen;
- Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen.
Indien er geen pensionering plaatsvindt, bestaat alleen de mogelijkheid om ouderdomspensioen voor partnerpensioen uit te ruilen.
Ingangsdatum en geldigheidsduur
De factoren zijn vastgesteld door het bestuur en zijn in beginsel geldig van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024.
Indien het bestuur dit noodzakelijk acht is het bevoegd de factoren tussentijds te wijzigen.
3A UITRUIL LATENT PARTNERPENSIOEN VOOR DIRECT INGAAND OUDERDOMSPENSIOEN
In onderstaande tabel zijn de volgende uitruilfactoren opgenomen:
- Van latent partnerpensioen naar direct ingegaan ouderdomspensioen Factor “PP in OP”
De verkregen aanspraak wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen met de aanspraak die wordt uitgeruild.
Leeftijd | PP in OP |
60 | 0,3401 |
61 | 0,3531 |
62 | 0,3668 |
63 | 0,3813 |
64 | 0,3964 |
65 | 0,4113 |
66 | 0,4253 |
67 | 0,4394 |
68 | 0,4568 |
69 | 0,4748 |
70 | 0,4936 |
Voor tussenliggende leeftijden kan lineair worden geïnterpoleerd. Voorbeeld:
Een 64-jarige deelnemer gaat met pensioen en besluit latent partnerpensioen uit te ruilen voor extra direct ingaand ouderdomspensioen. Voor € 1,00 latent partnerpensioen, ontvangt de deelnemer € 0,40 extra direct ingaand ouderdomspensioen.
3B UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN VOOR LATENT PARTNERPENSIOEN
In onderstaande tabel zijn de volgende uitruilfactoren opgenomen:
- Van uitgesteld levenslang ouderdomspensioen (ingaande op 67-jarige leeftijd naar latent partnerpensioen, bij beëindiging deelnemerschap
Factor "OP67 in PP"
De verkregen aanspraak wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen
met de aanspraak die wordt uitgeruild.
OP67 in OP67 in
Leeftijd PP Leeftijd PP
18 | 2,4921 | 43 | 2,0342 |
19 | 2,4706 | 44 | 2,0213 |
20 | 2,4494 | 45 | 2,0093 |
21 | 2,4285 | 46 | 1,9978 |
22 | 2,4079 | 47 | 1,9870 |
23 | 2,3873 | 48 | 1,9775 |
24 | 2,3670 | 49 | 1,9695 |
25 | 2,3469 | 50 | 1,9628 |
26 | 2,3269 | 51 | 1,9576 |
27 | 2,3071 | 52 | 1,9543 |
28 | 2,2873 | 53 | 1,9532 |
29 | 2,2679 | 54 | 1,9548 |
30 | 2,2489 | 55 | 1,9587 |
31 | 2,2300 | 56 | 1,9658 |
32 | 2,2116 | 57 | 1,9760 |
33 | 2,1935 | 58 | 1,9897 |
34 | 2,1757 | 59 | 2,0067 |
35 | 2,1583 | 60 | 2,0265 |
36 | 2,1413 | 61 | 2,0499 |
37 | 2,1246 | 62 | 2,0764 |
38 | 2,1082 | 63 | 2,1064 |
39 | 2,0923 | 64 | 2,1409 |
40 | 2,0769 | 65 | 2,1795 |
41 | 2,0620 | 66 | 2,2244 |
42 | 2,0477 | 67 | 2,2757 |
Voor tussenliggende leeftijden kan lineair worden geïnterpoleerd. Voorbeeld
Een 50-jarige deelnemer kiest ervoor om een deel van het uitgesteld levenslang ouderdomspensioen dat ingaat op de reguliere pensioendatum uit te ruilen voor latent partnerpensioen. Voor € 1,00 uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ontvangt de deelnemer
€ 1,96 extra latent partnerpensioen.
In onderstaande tabel zijn de volgende uitruilfactoren opgenomen:
- Van direct ingaand ouderdomspensioen bij pensionering naar latent partnerpensioen
Factor "OP in PP"
De verkregen aanspraak wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen
met de aanspraak die wordt uitgeruild.
Bij ingang pensioen
Leeftijd OP in PP
60 2,9559
61 2,8519
62 2,7497
63 2,6496
64 2,5523
65 2,4566
66 2,3646
67 2,2757
68 2,1890
69 2,1061
70 2,0259
Voor tussenliggende leeftijden kan lineair worden geïnterpoleerd. Voorbeeld
Een 62-jarige deelnemer gaat met pensioen en besluit direct ingaand ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra latent partnerpensioen. Voor € 1,00 direct ingaand ouderdomspensioen, ontvangt de deelnemer € 2,75 extra latent partnerpensioen.
3C OMZETTING DIRECT INGAAND OUDERDOMSPENSIOEN IN DIRECT INGAAND TIJDELIJK OUDERDOMSPENSIOEN (TOT AOW-LEEFTIJD)
In onderstaande tabel zijn de factoren voor omzetting van direct ingaand ouderdomspensioen naar direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen (tot AOW-leeftijd) opgenomen.
Aangezien de AOW-leeftijd afhankelijk is van de geboortedag, is de AOW-leeftijd per persoon verschillend. In de tabel zijn meerdere AOW-leeftijden opgenomen.
De verkregen jaarlijkse aanspraak op direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen (tot AOW leeftijd) wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen met de aanspraak op direct ingaand ouderdomspensioen dat wordt uitgeruild.
AOW tot
Leeftijd Xxxxxxxx 00 jaar 67 jaar 67 jaar
Jaren Maanden 10 mnd 0 mnd 3 mnd
60 | 0 | 3,2535 | 3,1804 | 3,0773 |
60 | 1 | 3,2822 | 3,2075 | 3,1022 |
60 | 2 | 3,3116 | 3,2353 | 3,1277 |
60 | 3 | 3,3418 | 3,2638 | 3,1539 |
60 | 4 | 3,3728 | 3,2930 | 3,1806 |
60 | 5 | 3,4045 | 3,3229 | 3,2081 |
60 | 6 | 3,4372 | 3,3536 | 3,2362 |
60 | 7 | 3,4706 | 3,3852 | 3,2651 |
60 | 8 | 3,5051 | 3,4175 | 3,2946 |
60 | 9 | 3,5404 | 3,4508 | 3,3250 |
60 | 10 | 3,5768 | 3,4849 | 3,3561 |
60 | 11 | 3,6142 | 3,5200 | 3,3881 |
61 | 0 | 3,6527 | 3,5561 | 3,4210 |
61 | 1 | 3,6923 | 3,5932 | 3,4547 |
61 | 2 | 3,7331 | 3,6314 | 3,4894 |
61 | 3 | 3,7752 | 3,6707 | 3,5251 |
61 | 4 | 3,8185 | 3,7112 | 3,5618 |
61 | 5 | 3,8631 | 3,7529 | 3,5995 |
61 | 6 | 3,9092 | 3,7959 | 3,6383 |
61 | 7 | 3,9567 | 3,8402 | 3,6783 |
61 | 8 | 4,0057 | 3,8859 | 3,7195 |
61 | 9 | 4,0564 | 3,9330 | 3,7620 |
61 | 10 | 4,1088 | 3,9817 | 3,8058 |
61 | 11 | 4,1629 | 4,0319 | 3,8509 |
62 | 0 | 4,2190 | 4,0839 | 3,8975 |
AOW
tot
Leeftijd Xxxxxxxx 00 jaar 67 jaar 67 jaar
Jaren Maanden 10 mnd 0 mnd 3 mnd
62 | 1 | 4,2772 | 4,1377 | 3,9457 |
62 | 2 | 4,3373 | 4,1934 | 3,9954 |
62 | 3 | 4,3997 | 4,2511 | 4,0468 |
62 | 4 | 4,4644 | 4,3108 | 4,0999 |
62 | 5 | 4,5315 | 4,3726 | 4,1549 |
62 | 6 | 4,6012 | 4,4368 | 4,2119 |
62 | 7 | 4,6737 | 4,5034 | 4,2708 |
62 | 8 | 4,7490 | 4,5726 | 4,3320 |
62 | 9 | 4,8274 | 4,6444 | 4,3954 |
62 | 10 | 4,9091 | 4,7192 | 4,4611 |
62 | 11 | 4,9943 | 4,7970 | 4,5295 |
63 | 0 | 5,0834 | 4,8781 | 4,6006 |
63 | 1 | 5,1764 | 4,9628 | 4,6745 |
63 | 2 | 5,2737 | 5,0511 | 4,7515 |
63 | 3 | 5,3755 | 5,1435 | 4,8316 |
63 | 4 | 5,4822 | 5,2400 | 4,9153 |
63 | 5 | 5,5941 | 5,3410 | 5,0026 |
63 | 6 | 5,7115 | 5,4468 | 5,0938 |
63 | 7 | 5,8349 | 5,5577 | 5,1891 |
63 | 8 | 5,9649 | 5,6742 | 5,2889 |
63 | 9 | 6,1018 | 5,7967 | 5,3934 |
63 | 10 | 6,2463 | 5,9256 | 5,5030 |
63 | 11 | 6,3992 | 6,0615 | 5,6181 |
64 | 0 | 6,5614 | 6,2050 | 5,7393 |
64 | 1 | 6,7335 | 6,3570 | 5,8668 |
64 | 2 | 6,9163 | 6,5180 | 6,0012 |
64 | 3 | 7,1110 | 6,6887 | 6,1431 |
64 | 4 | 7,3185 | 6,8701 | 6,2932 |
64 | 5 | 7,5404 | 7,0632 | 6,4523 |
64 | 6 | 7,7781 | 7,2691 | 6,6210 |
64 | 7 | 8,0333 | 7,4892 | 6,8001 |
64 | 8 | 8,3081 | 7,7250 | 6,9909 |
64 | 9 | 8,6049 | 7,9782 | 7,1943 |
64 | 10 | 8,9262 | 8,2508 | 7,4117 |
64 | 11 | 9,2758 | 8,5452 | 7,6446 |
65 | 0 | 9,6579 | 8,8644 | 7,8951 |
AOW tot | ||||
Leeftijd | Xxxxxxxx | 00 jaar | 67 jaar | 67 jaar |
Jaren Maanden 10 mnd 0 mnd 3 mnd | ||||
65 | 1 | 10,0770 | 9,2120 | 8,1649 |
65 | 2 | 10,5380 | 9,5915 | 8,4563 |
65 | 3 | 11,0475 | 10,0073 | 8,7718 |
65 | 4 | 11,6135 | 10,4647 | 9,1151 |
65 | 5 | 12,2461 | 10,9701 | 9,4900 |
65 | 6 | 12,9577 | 11,5317 | 9,9006 |
65 | 7 | 13,7640 | 12,1591 | 10,3523 |
65 | 8 | 14,6852 | 12,8651 | 10,8515 |
65 | 9 | 15,7479 | 13,6649 | 11,4060 |
65 | 10 | 16,9871 | 14,5787 | 12,0257 |
65 | 11 | 18,4527 | 15,6328 | 12,7227 |
66 | 0 | 20,2154 | 16,8637 | 13,5136 |
66 | 1 | 22,3727 | 18,3219 | 14,4182 |
66 | 2 | 25,0694 | 20,0737 | 15,4618 |
66 | 3 | 28,5367 | 22,2151 | 16,6789 |
66 | 4 | 33,1590 | 24,8911 | 18,1187 |
66 | 5 | 39,6311 | 28,3318 | 19,8486 |
66 | 6 | 49,3380 | 32,9192 | 21,9625 |
66 | 7 | 65,5161 | 39,3403 | 24,6041 |
66 | 8 | 97,8720 | 48,9706 | 27,9991 |
66 | 9 | 194,9396 | 65,0180 | 32,5244 |
66 | 10 | 97,1010 | 38,8556 | |
66 | 11 | ####### | 48,3447 | |
67 | 0 | 64,1685 | ||
67 | 1 | 95,8595 | ||
67 | 2 | ####### | ||
67 | 3 |
Voorbeeld
Een 66-jarige deelnemer gaat met pensioen en besluit direct ingaand ouderdomspensioen uit ruilen voor direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen tot 66 jaar en 10 maanden. Voor € 1,00 direct ingaand ouderdomspensioen, ontvangt de deelnemer € 20,22 direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen tot leeftijd 66 jaar en 10 maanden.
3D VERVROEGINGS- EN UITSTELFACTOREN VAN HET UITGESTELD LEVENSLANG OUDERDOMSPENSIOEN
In onderstaande tabel zijn de vervroegings- en uitstelfactoren opgenomen van het uitgesteld levenslang ouderdomspensioen. Door het uitgesteld levenslang ouderdomspensioen ingaande op 67 jaar te vermenigvuldigen met de factor in de tabel wordt de hoogte van het ouderdomspensioen op de vervroegde/uitgestelde ingangsdatum gevonden.
Leeftijd Factor
60 | 0,6856 |
61 | 0,7188 |
62 | 0,7551 |
63 | 0,7950 |
64 | 0,8388 |
65 | 0,8872 |
66 | 0,9407 |
67 | 1,0000 |
68 | 1,0661 |
69 | 1,1402 |
70 | 1,2235 |
Voor tussenliggende leeftijden kan lineair worden geïnterpoleerd. Voorbeeld
Een 64-jarige deelnemer besluit het uitgesteld levenslang ouderdomspensioen te vervroegen naar leeftijd 64. Voor € 1,00 uitgesteld levenslang ouderdomspensioen ontvangt de deelnemer € 0,84 direct ingaand ouderdomspensioen.
3E HOOG/LAAG-CONSTRUCTIE
In de volgende tabel zijn de factoren voor omzetting van direct ingaand ouderdomspensioen in een hoog en laag pensioen opgenomen. De periode geeft het aantal jaren aan dat het hoge pensioen van toepassing is. Na deze periode volgt het lage pensioen. De verkregen jaarlijkse aanspraak op het hoge pensioen wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen met de aanspraak op het direct ingaand ouderdomspensioen dat wordt uitgeruild. Het lage pensioen bedraagt 75% van het hoge pensioen.
Vaste periode hoge uitkering
Duur hoge uitkering
Xxxxxxxx 0 jaar 10 jaar
60 | 1,2391 | 1,1639 |
61 | 1,2360 | 1,1590 |
62 | 1,2327 | 1,1540 |
63 | 1,2292 | 1,1487 |
64 | 1,2255 | 1,1432 |
65 | 1,2216 | 1,1374 |
66 | 1,2174 | 1,1314 |
67 | 1,2129 | 1,1252 |
68 | 1,2082 | 1,1187 |
69 | 1,2032 | 1,1121 |
70 | 1,1979 | 1,1052 |
Voor tussenliggende leeftijden kan lineair worden geïnterpoleerd. Voorbeeld 1
Een 62-jarige deelnemer besluit om te kiezen voor een hoog-laag constructie, met een duur van 5 jaar voor de hoge uitkering. De lage uitkering die vanaf leeftijd 67 jaar ingaat is daarbij gelijk aan 75% van de hoge uitkering. Voor € 1,00 uitgesteld levenslang ouderdomspensioen ontvangt de deelnemer € 1,23 direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen tot de 67-jarige leeftijd. Vanaf leeftijd 67 gaat een levenslang ouderdomspensioen in dat gelijk is aan 75% van €1,23.
De keuze van hoog/laag-uitruil heeft geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
In de volgende tabel zijn de factoren voor omzetting van direct ingaand ouderdomspensioen in een hoog en laag pensioen opgenomen. De periode van het hoge pensioen loopt tot de AOW-leeftijd.
Na deze periode volgt het lage pensioen. Aangezien de AOW-leeftijd afhankelijk is van de geboortedag, is de AOW-leeftijd per persoon verschillend. In de tabel zijn daarom meerdere AOW-leeftijden opgenomen. De verkregen jaarlijkse aanspraak op het hoge pensioen wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen met de aanspraak op het direct ingaand ouderdomspensioen dat wordt uitgeruild. Het lage pensioen bedraagt 75% van het hoge pensioen.
Xxxx uitkering tot AOW- leeftijd
Leeftijd | Leeftijd | AOW tot 66 jaar | 67 jaar | 67 jaar |
Jaren Maanden 10 mnd 0 mnd 3 mnd | ||||
60 | 0 | 1,2094 | 1,2068 | 1,2030 |
61 | 0 | 1,2218 | 1,2191 | 1,2150 |
62 | 0 | 1,2357 | 1,2327 | 1,2283 |
63 | 0 | 1,2513 | 1,2481 | 1,2433 |
64 | 0 | 1,2689 | 1,2654 | 1,2601 |
64 | 1 | 1,2704 | 1,2669 | 1,2617 |
64 | 2 | 1,2720 | 1,2685 | 1,2632 |
64 | 3 | 1,2736 | 1,2700 | 1,2647 |
64 | 4 | 1,2753 | 1,2716 | 1,2663 |
64 | 5 | 1,2769 | 1,2732 | 1,2678 |
64 | 6 | 1,2785 | 1,2749 | 1,2694 |
64 | 7 | 1,2802 | 1,2765 | 1,2710 |
64 | 8 | 1,2819 | 1,2782 | 1,2727 |
64 | 9 | 1,2836 | 1,2799 | 1,2743 |
64 | 10 | 1,2853 | 1,2816 | 1,2759 |
64 | 11 | 1,2871 | 1,2833 | 1,2776 |
65 | 0 | 1,2889 | 1,2850 | 1,2793 |
65 | 1 | 1,2906 | 1,2868 | 1,2810 |
65 | 2 | 1,2925 | 1,2886 | 1,2828 |
65 | 3 | 1,2943 | 1,2904 | 1,2845 |
65 | 4 | 1,2961 | 1,2922 | 1,2863 |
65 | 5 | 1,2980 | 1,2940 | 1,2881 |
65 | 6 | 1,2999 | 1,2959 | 1,2899 |
65 | 7 | 1,3018 | 1,2978 | 1,2917 |
65 | 8 | 1,3037 | 1,2997 | 1,2936 |
65 | 9 | 1,3057 | 1,3016 | 1,2955 |
65 | 10 | 1,3077 | 1,3035 | 1,2974 |
65 | 11 | 1,3097 | 1,3055 | 1,2993 |
66 | 0 | 1,3117 | 1,3075 | 1,3012 |
AOW tot | ||||
Leeftijd | Xxxxxxxx | 00 jaar | 67 jaar | 67 jaar |
Jaren Maanden 10 mnd 0 mnd 3 mnd | ||||
66 | 1 | 1,3138 | 1,3095 | 1,3032 |
66 | 2 | 1,3158 | 1,3116 | 1,3052 |
66 | 3 | 1,3179 | 1,3136 | 1,3072 |
66 | 4 | 1,3201 | 1,3157 | 1,3092 |
66 | 5 | 1,3222 | 1,3178 | 1,3113 |
66 | 6 | 1,3244 | 1,3200 | 1,3134 |
66 | 7 | 1,3266 | 1,3221 | 1,3155 |
66 | 8 | 1,3288 | 1,3243 | 1,3176 |
66 | 9 | 1,3311 | 1,3265 | 1,3198 |
66 | 10 | 1,3288 | 1,3220 | |
66 | 11 | 1,3310 | 1,3242 | |
67 | 0 | 1,3264 | ||
67 | 1 | 1,3287 | ||
67 | 2 | 1,3310 | ||
67 | 3 |
Voorbeeld
Een 62-jarige deelnemer besluit om te kiezen voor een hoog-laag constructie, waarbij de hoge uitkering loopt tot 67 jaar en 0 maanden. De lage uitkering die vanaf leeftijd 67 jaar en 0 maanden ingaat is daarbij gelijk aan 75% van de hoge uitkering. Voor € 1,00 uitgesteld levenslang ouderdomspensioen ontvangt de deelnemer € 1,23 direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen tot de leeftijd 67 jaar en 0 maanden. Vanaf leeftijd 67 jaar en 0 maanden gaat een levenslang ouderdomspensioen in dat gelijk is aan 75% van € 1,23.
De keuze van hoog/laag-uitruil heeft geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
Bijlage 4 Afkoopfactoren
Indien pensioenen afgekocht worden, dan wordt de afkoopwaarde bepaald door de af te kopen aanspraken te vermenigvuldigen met de factoren in onderstaande tabel.
In onderstaande tabel zijn de volgende afkoopfactoren opgenomen:
- Ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 jaar Factor "Afkoop Latent OP67"
- Niet ingegaan partnerpensioen Factor "Afkoop Latent PP"
- Ingegaan partnerpensioen Factor "Afkoop Ingegaan PP"
- Ingegaan wezenpensioen tot leeftijd 18 Factor "Afkoop Ingegaan WZP 18"
- Ingegaan wezenpensioen tot leeftijd 27 Factor "Afkoop Ingegaan WZP 27"
Afkoopfactoren voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen.
Afkoopfactoren
Afkoop | Afkoop | Afkoop | Afkoop Ingegaan WZP | Afkoop Ingegaan WZP | |
Leeftijd | Latent OP67 | Latent PP | Ingegaan PP | 18 | 27 |
0 | 16,6628 | ||||
1 | 15,8262 | ||||
2 | 14,9809 | ||||
3 | 14,1269 | ||||
4 | 13,2626 | ||||
5 | 12,3866 | ||||
6 | 11,4987 | ||||
7 | 10,5986 | ||||
8 | 9,6859 | ||||
9 | 8,7607 | ||||
10 | 7,8233 | ||||
11 | 6,8750 | ||||
12 | 5,9163 | ||||
13 | 4,9481 | ||||
14 | 3,9715 | ||||
15 | 2,9873 | ||||
16 | 1,9964 | ||||
17 | 0,9996 | ||||
18 | 10,8666 | 4,2224 | 51,0847 | - | 8,7607 |
19 | 10,9640 | 4,2995 | 50,6022 | 7,8233 | |
20 | 11,0614 | 4,3778 | 50,1124 | 6,8750 | |
21 | 11,1586 | 4,4573 | 49,6149 | 5,9163 |
22 | 11,2555 | 4,5380 | 49,1097 | 4,9481 | |
23 | 11,3520 | 4,6197 | 48,5967 | 3,9715 | |
24 | 11,4483 | 4,7022 | 48,0756 | 2,9873 | |
25 | 11,5440 | 4,7855 | 47,5463 | 1,9964 | |
26 | 11,6392 | 4,8695 | 47,0092 | 0,9996 | |
27 | 11,7338 | 4,9541 | 46,4640 | - |
Afkoop Afkoop Afkoop | Afkoop | Afkoop | |||
Leeftijd | Latent OP67 | Latent PP | Ingegaan PP | Ingegaan WZP 18 | Ingegaan WZP 27 |
28 | 11,8277 | 5,0395 | 45,9107 | ||
29 | 11,9209 | 5,1253 | 45,3495 | ||
30 | 12,0133 | 5,2115 | 44,7800 | ||
31 | 12,1048 | 5,2983 | 44,2019 | ||
32 | 12,1954 | 5,3851 | 43,6152 | ||
33 | 12,2850 | 5,4720 | 43,0197 | ||
34 | 12,3733 | 5,5593 | 42,4160 | ||
35 | 12,4604 | 5,6466 | 41,8042 | ||
36 | 12,5461 | 5,7337 | 41,1839 | ||
37 | 12,6302 | 5,8208 | 40,5554 | ||
38 | 12,7128 | 5,9076 | 39,9190 | ||
39 | 12,7940 | 5,9941 | 39,2744 | ||
40 | 12,8736 | 6,0799 | 38,6220 | ||
41 | 12,9516 | 6,1648 | 37,9619 | ||
42 | 13,0279 | 6,2486 | 37,2945 | ||
43 | 13,1026 | 6,3312 | 36,6195 | ||
44 | 13,1757 | 6,4122 | 35,9363 | ||
45 | 13,2474 | 6,4911 | 35,2469 | ||
46 | 13,3169 | 6,5686 | 34,5495 | ||
47 | 13,3843 | 6,6439 | 33,8469 | ||
48 | 13,4515 | 6,7165 | 33,1372 | ||
49 | 13,5200 | 6,7859 | 32,4203 | ||
50 | 13,5901 | 6,8521 | 31,6968 | ||
51 | 13,6624 | 6,9150 | 30,9670 | ||
52 | 13,7377 | 6,9738 | 30,2329 | ||
53 | 13,8177 | 7,0286 | 29,4934 | ||
54 | 13,9049 | 7,0780 | 28,7484 | ||
55 | 13,9992 | 7,1226 | 27,9988 | ||
56 | 14,1028 | 7,1613 | 27,2459 | ||
57 | 14,2160 | 7,1942 | 26,4889 | ||
58 | 14,3406 | 7,2201 | 25,7299 | ||
59 | 14,4762 | 7,2397 | 24,9676 | ||
60 | 14,6218 | 7,2537 | 24,2030 | ||
61 | 14,7793 | 7,2605 | 23,4402 |
62 | 14,9476 | 7,2615 | 22,6780 |
63 | 15,1281 | 7,2556 | 21,9150 |
64 | 15,3238 | 7,2409 | 21,1535 |
65 | 15,5340 | 7,2019 | 20,3972 |
66 | 15,7642 | 7,1272 | 19,6439 |
67 | 16,0144 | 7,0373 | 18,8954 |
68 | 15,2788 | 6,9798 | 18,1538 |
69 | 14,5550 | 6,9109 | 17,4216 |
70 | 13,8419 | 6,8325 | 16,6922 |
71 | 13,1391 | 6,7464 | 15,9698 |
72 | 12,4508 | 6,6502 | 15,2525 |
73 | 11,7752 | 6,5435 | 14,5378 |
74 | 11,1114 | 6,4293 | 13,8303 |
Afkoop | Afkoop | Afkoop | Afkoop Ingegaan WZP | Afkoop Ingegaan WZP | |
Leeftijd | Latent OP67 | Latent PP | Ingegaan PP | 18 | 27 |
75 | 10,4607 | 6,3058 | 13,1270 | ||
76 | 9,8298 | 6,1671 | 12,4326 | ||
77 | 9,2163 | 6,0175 | 11,7463 | ||
78 | 8,6202 | 5,8563 | 11,0701 | ||
79 | 8,0476 | 5,6812 | 10,4054 | ||
80 | 7,4941 | 5,4960 | 9,7509 | ||
81 | 6,9655 | 5,2978 | 9,1184 | ||
82 | 6,4632 | 5,0870 | 8,5028 | ||
83 | 5,9844 | 4,8663 | 7,9090 | ||
84 | 5,5317 | 4,6406 | 7,3356 | ||
85 | 5,1075 | 4,4063 | 6,7842 | ||
86 | 4,7134 | 4,1665 | 6,2616 | ||
87 | 4,3504 | 3,9203 | 5,7700 | ||
88 | 4,0170 | 3,6716 | 5,3113 | ||
89 | 3,7272 | 3,4144 | 4,8788 | ||
90 | 3,4622 | 3,1652 | 4,4815 | ||
91 | 3,2315 | 2,9190 | 4,1213 | ||
92 | 3,0208 | 2,6821 | 3,7816 | ||
93 | 2,8329 | 2,4590 | 3,4708 | ||
94 | 2,6665 | 2,2511 | 3,1888 | ||
95 | 2,5178 | 2,0515 | 2,9335 | ||
96 | 2,3847 | 1,8666 | 2,7037 | ||
97 | 2,2653 | 1,6973 | 2,4975 | ||
98 | 2,1570 | 1,5434 | 2,3136 | ||
99 | 2,0573 | 1,4043 | 2,1513 | ||
100 | 1,9584 | 1,2827 | 2,0085 |
Lumpsumfactoren
Naar verwachting is het vanaf 1 juli 2023 mogelijk om te kiezen voor uitbetaling van een bedrag ineens (lumpsum). Door het gekozen percentage (maximaal 10%) toe te passen op het ingegane ouderdomspensioen en dante vermenigvuldigen met de factoren uit onderstaande tabel, wordt de hoogte van de éénmalige uitkering gevonden.
Lumpsum Ingegaan
Leeftijd OP
60 | 21,3277 |
61 | 20,5613 |
62 | 19,7945 |
63 | 19,0290 |
64 | 18,2678 |
65 | 17,5092 |
66 | 16,7579 |
67 | 16,0144 |
68 | 15,2788 |
69 | 14,5550 |
70 | 13,8419 |