Bedrijf en milieu
informeert - adviseert - stimuleert
Bedrijf en milieu
Het Agentschap Ondernemen heeft als opdracht het ondernemerschap aan te moedigen en bij te dragen tot de ontwik- keling ervan. Daarbij wil het ondernemingen in hun concurrentiepositie ondersteunen en bijdragen tot de opbouw van stimulerende omgevingsfactoren voor het ondernemen.
Het Agentschap Ondernemen zal deze opdracht realiseren in overleg met de stakeholders, in het bijzonder de bedrijfs- organisaties en de lokale overheden.
Het Agentschap Ondernemen informeert, adviseert en sensibiliseert rond vijf thema’s: vestiging, financiering, bedrijf en proces, strategie en ontwikkeling en regelgeving en vergunningen.
In elke Vlaamse provincie, ondersteund door de hoofdzetel in Brussel, staat een team van medewerkers klaar om op de vragen van ondernemers een passend antwoord te geven.
Meer specifiek met betrekking tot milieugerelateerde onderwerpen zoals VLAREM I & II, VLAREA, VLAREBO, subsidiemoge- lijkheden voor investeringen etc. bieden de accountmanagers van het Agentschap Ondernemen u, als Vlaamse onderne- mer, kosteloze informatie en advies, verstrekken eerstelijnsbegeleiding of verwijzen u door naar meer gespecialiseerde bureaus en onderzoeksinstellingen. Bij complexe dossiers of geschillen kan er een informeel overleg georganiseerd worden met de betrokken overheidsinstellingen.
Naast het milieuadvies op maat en de op de infosessies verstrekte informatie, kan u in onze milieubrochures een samen- vatting vinden van verschillende milieutopics:
• Milieuchecklist
• Handleiding milieuvergunningsaanvraag
• Milieukalender voor bedrijven
• Subsidieleidraad voor het bedrijfsleven – U werkt energie- en milieubewust
• Bedrijf en milieu
Deze publicaties worden regelmatig geactualiseerd aan de wijzigende milieuwetgeving. Ze hebben evenwel geen of- ficieel karakter en de gegevens worden enkel verstrekt bij wijze van inlichting. U kan onze brochures en infobladen gratis downloaden via onze website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
Wegwijs worden in de doolhof van de milieuwetgeving en milieuverplichtingen is geen eenvoudige zaak. Deze brochure tracht in beknopte vorm een naslagwerk te bieden en bestaat o.a. uit vergunningen, heffingen, overzicht milieuwetgeving en wegwijs in de Vlaamse overheidsdiensten.
Voor meer informatie over onze dienstverlening kan u steeds contact opnemen met uw accountmanager in uw provincie:
• Antwerpen: Xxxx Xxxxx, tel. 00 000 00 00
• Limburg: Xxx Xxxxxxx, tel. 000 00 00 00
• Oost-Vlaanderen: Xxx Xxxxxxx, tel. 00 000 00 00 en Xxxx Xxxxxxxx, tel. 00 000 00 00
• Vlaams-Brabant: Xxxxxx Xxxxxx, tel. 000 00 00 00
• West-Vlaanderen: Xxxxx Xxxxxxxxxxxx, tel. 000 00 00 00 en Xxxxxxxx Xxxxxx, tel. 000 00 00 00. Xxxxxxxx Xxxxxx, tel. 000 00 00 00 en
B E D R I J F E N M I L I E U
Versie maart 2010 D/2010/3241/148
Milieugerichte publicaties van het Agentschap Ondernemen
Het Agentschap Ondernemen stelt, naast deze brochure ‘Bedrijf en milieu’, volgende milieugerichte brochures en infobla- den gratis ter beschikking op de website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx:
Handleiding milieuvergunningsaanvraag
Voor elk bedrijf is het uitermate belangrijk dat een aanvraag van een nieuwe milieuvergunning, het hernieuwen van een vergunning of het aanvragen of mededelen van een verandering in het bedrijf, degelijk en correct gebeurt. Veelal kan het inschakelen van een milieuadviesbureau noodzakelijk zijn. Met deze handleiding biedt het Agentschap Ondernemen een leidraad aan bij het invullen en indienen van een vergunningsaanvraag, een mededeling of een melding.
Milieuchecklist
Deze milieuchecklist is een vragenlijst die tot doel heeft bedrijfsleiders en/of milieuverantwoordelijken binnen een kort tijdsbestek een inzicht te verschaffen in alle milieurelevante gegevens van een bedrijf en op de wettelijke milieuver- plichtingen te wijzen. Eveneens wordt gepeild naar de stand van zaken wat de invoering van milieuzorg betreft. Op deze manier kan deze milieuchecklist een handleiding vormen bij de uitvoering van een milieudoorlichting van een bedrijf.
Milieukalender voor bedrijven
Deze milieukalender biedt een geheugensteun aan bij de belangrijkste milieuverplichtingen. Deze verplichtingen worden gerangschikt per milieucompartiment (afval, bodem, water, lucht en milieuzorg).
Subsidieleidraad voor het bedrijfsleven – U werkt energie- en milieubewust
B E D R I J F E N M I L I E U
Ondernemingen maken te weinig gebruik van bestaande subsidies, vooral door onbekendheid met de steunmaatregelen. Deze brochure beoogt hieraan te verhelpen door de subsidies voor milieu-investeringen en energiebesparende investe- ringen bondig te bespreken.
Inhoud
1. Wegwijs in de Vlaamse milieuwetgeving 4
1.1.2. De stedenbouwkundige vergunning 8
1.1.3.1. De vergunning voor captatie van oppervlaktewater 9
1.1.3.2. De vergunning inzake gebruik van waterwegen en aanhorigheden 9
1.1.3.3. De vergunning inzake ioniserende stralingen 10
1.1.3.4. Springstoffenvergunning 10
1.1.3.5. Kennisgeving of toelating voor het ingeperkt gebruik van pathogenen of genetisch gemodificeerde organismen 10
1.2.1. Heffing op de waterverontreiniging – De integrale waterfactuur 11
1.2.2. Heffing op grondwaterwinning 12
1.2.3. Heffing op captatie van oppervlaktewater 12
1.2.4. Heffing op afvalverwijdering 13
1.2.5. Heffing op Seveso-bedrijven 13
1.3. De wetgeving inzake de bescherming van het leefmilieu 14
1.3.1. Het milieuvergunningsdecreet en VLAREM I 14
1.3.2. VLAREM II: milieuvoorwaarden 14
1.3.2.1. Welke milieuvoorwaarden zijn van toepassing? 14
1.3.2.2. Algemene milieuvoorwaarden: deel 4 VLAREM II 14
1.3.2.3. Sectorale milieuvoorwaarden voor enkele vaak voorkomende installaties – niet limitatief overzicht:
1.3.3. Bepalingen over afval 22
1.3.3.1. Het afvalstoffendecreet 22
1.3.3.2. Het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) 23
1.3.3.3. Het Interregionaal Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval (ISA) 25
1.3.6. Decreet voor bodemsanering en bodembescherming 27
1.3.8. Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen 31
1.3.9. Andere regelgeving van belang voor de milieuverantwoordelijke (ARAB, Codex) 32
1.4. Handhaving van de milieuhygiënewetgeving 33
2. Wegwijs in de Xxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxx 00
2.1. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) 36
2.3. Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito) 38
2.4. Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) 39
B E D R I J F E N M I L I E U
2.5. Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT) 39
1. Wegwijs in de Vlaamse milieuwetgeving
1.1. Vergunningen
Alvorens u met een bedrijf kan starten, moet u over de nodige vergunningen beschikken. In deze brochure worden enkel de vergunningen besproken die betrekking hebben op het milieu.
De stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning zijn voor nagenoeg elke industriële activiteit vereist.
1.1.1. De milieuvergunning
Wanneer is een milieuvergunning nodig ?
Bedrijven die een exploitatie willen starten in Vlaanderen moeten nagaan of een milieuvergunning (klasse 1 of 2) vereist is of een melding (klasse 3) volstaat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de lijst van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen, ook wel de indelingslijst genoemd van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM). Deze lijst bevat 61 rubrieken die alle mogelijke hinderlijke activiteiten van een onderneming behelzen. Het is aan het bedrijf om na te gaan welke van deze rubrieken voor hen van toepassing zijn. Afhankelijk van onder andere de grootte van de opslag, het totaal vermogen van de aanwezige machines of de opslagcapaciteit van al dan niet als gevaarlijke producten gecatalogeerde grondstoffen, valt de van toepassing zijnde rubriek in een bepaalde klasse. De klasse-inde- ling van een bedrijf in zijn totaliteit komt overeen met de klasse van de meest hinderlijke activiteit die er plaatsvindt. Klasse 1 (2)-activiteiten zijn hinderlijker dan klasse 2 (3)-activiteiten. De indelingslijst kan geraadpleegd worden op xxx.xxxx.xxxx.xx/xxxxxxxxx en xxx.xxxx.xx/xxxxxx.xxxx.
Afhankelijk van de klasse van een bedrijf kan er een andere overheid bevoegd zijn, kan er een andere vergunningspro- cedure van toepassing zijn en kunnen de milieuverplichtingen verschillen. Dikwijls verschilt ook het gemeentelijk en/of provinciaal fiscaal regime waaraan het bedrijf onderworpen wordt.
Een hulpmiddel bij het bepalen van de klasse waartoe uw bedrijf behoort, is de Milieuvergunningenwegwijzer. Deze kan geraadpleegd worden op xxxx://xxxxxxxxx.xxxxxxxxxx.xx. Met vragen kan u terecht bij de accountmanagers milieu van het Agentschap Ondernemen.
Milieuvergunningsprocedure
Voor klasse 3-bedrijven (die enkel activiteiten uitvoeren die thuishoren in klasse 3) is geen milieuvergunning vereist. In dit geval is een melding bij het gemeentebestuur voldoende. Het gemeentebestuur neemt akte van deze melding, waarna de exploitatie daags na de melding kan aanvangen.
Voor klasse 1-bedrijven en klasse 2-bedrijven dient een milieuvergunning te worden aangevraagd bij respectievelijk de Bestendige Deputatie van de provincie en het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente waar de geplande activiteit zal plaatsvinden. Een schematische voorstelling voor klasse 2-dossiers wordt gegeven in figuur 1. De procedure voor klasse 1-dossiers wordt weegegeven in figuur 2.
B E D R I J F E N M I L I E U
De procedure wordt gekenmerkt door dwingende termijnen: een klasse 2-milieuvergunning wordt na 3,5 maand ver- kregen, een klasse 1-milieuvergunning na 4,5 maand. Steeds zal een openbaar onderzoek gebeuren. Het openbaar onderzoek omvat het ter inzage leggen van de vergunningsaanvraag en bijlagen bij het Gemeentebestuur gedurende 30 dagen en het aanplakken van een bekendmaking van de vergunningsaanvraag door enerzijds het Gemeentebestuur op de plaatsen voorbehouden voor officiële berichten en door anderzijds de aanvrager, op bevel van de burgemeester, op een goed zichtbare plek op de plaats waar de exploitatie gebeurt of gepland is. Tijdens het openbaar onderzoek kan door iedereen schriftelijk en mondeling bezwaren worden ingediend. Als in eerste aanleg geen antwoord komt, wordt de vergunning als stilzwijgend geweigerd beschouwd.
Elke belanghebbende (d.i. de aanvrager of de exploitant, de gouverneur en de adviesverlenende organen, evenals elke natuurlijke en rechtspersoon die rechtstreekse hinder kan ondervinden van de vestiging of exploitatie van de inrichting,
maar ook bijvoorbeeld de natuurverenigingen die actief zijn in het gebied waar de exploitatie zal gebeuren) kan in beroep gaan. Tegen elke beslissing van het College respectievelijk de Bestendige Deputatie over een vergunningsaanvraag of over een aktename van een mededeling van een kleine verandering kan in beroep gegaan worden bij de Bestendige Deputatie respectievelijk de Vlaamse regering. De aanvrager dient van een ontvankelijk bevonden beroep op de hoogte te worden gebracht (ook wat betreft de inhoud).
De vergunningstermijn varieert van geval tot geval maar bedraagt maximaal twintig jaar. In geval de vergunning ook betrekking heeft op lozing van gevaarlijke stoffen in oppervlakte- of grondwater moet ze minstens om de vier jaar opnieuw worden onderzocht.
Een definitief toegekende vergunning vervalt indien de exploitatie of verandering niet binnen de drie jaar aanvangt.
Wat met oude ARAB-vergunningen?
Sinds VLAREM I in werking trad, integreert de milieuvergunning de voorheen separate vergunningen (ARAB-exploitatie- vergunning, lozingsvergunning, grondwatervergunning,…) in één vergunning. Er zijn echter nog steeds bedrijven die in hoofdzaak vergund zijn volgens het ‘oude’ ARAB-systeem. De afkorting “ARAB” staat voor “Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming” en werd vastgesteld in 1946. Met de intrede van het VLAREM in 1991 werden de belangrijkste titels van het ARAB opgeheven. Meer informatie over het ARAB onder hoofdstuk 1.3.9.
Op 1 september 2011 vervallen alle ARAB-exploitatievergunningen, lozingsvergunningen en alle vergunningen voor de verwijdering van afvalstoffen, die niet op basis van het VLAREM werden afgeleverd. Een hernieuwing van dergelijke vergunningen kan aangevraagd worden tot 48 maanden voor verval van de vergunning (dus nu al!).
De vergunningen voor grondwaterwinning die verleend zijn volgens het besluit van 27 maart 1985, blijven geldig voor de vastgestelde termijn, maar ten laatste tot 1 januari 2019.
Meer informatie betreffende de milieuvergunningsaanvraag, de melding en de mededeling van een kleine verandering, onder meer een leidraad voor het invullen van het aanvraagformulier, wordt gegeven in “Handleiding milieuvergunnings- aanvraag”, een andere publicatie van het Agentschap Ondernemen.
Ingrijpende wijziging aan VLAREM
Op 19 september 2008 keurde de Vlaamse regering een uitgebreide reeks ingrijpende wijzigingen goed (B.S. 27 januari 2009) die sinds 1 maart 2009 van kracht zijn. Zo werden de drempels van het belangrijkste indelingscriterium “totale geïnstalleerde drijfkracht” aanzienlijk verhoogd. Bij een hervergunning of een aanpassing van de lopende vergunning is het zeer belangrijk om in eerste instantie na te gaan of het bedrijf nog steeds in de vergunde klasse valt, dan wel in een lagere klasse, aangezien dit doorslaggevend kan zijn voor het verder verloop. Verder werden nieuwe modelformulieren ingevoerd voor een milieuvergunningsaanvraag en melding.
Openbaarheid van milieu-informatie
In het kader van de openbaarheid van milieu-informatie kan iedereen bij het gemeentebestuur inzage krijgen in de milieuvergunningen van de bedrijven uit de gemeente en tegen kostendekkende vergoeding een afschrift ontvangen. In beginsel zijn alle documenten van het vergunningsdossier openbaar, behalve commerciële en industriële geheimen en behalve de identiteit van bezwaarindieners evenals de inhoud van bezwaren, indien dit uitdrukkelijk gevraagd werd.
Milieueffectrapport en Veiligheidsrapport
B E D R I J F E N M I L I E U
Een aantal bedrijven dient bij hun milieuvergunningsaanvraagdossier een conform verklaard milieueffectrapport (MER) of omgevingsveiligheidsrapport (OVR) te voegen. Voor veiligheidsrapportage zie ook 1.3.8. “Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen”. Indien een MER of een OVR vereist is, wordt voor de procedure van de milieuvergunningsaanvraag verwezen naar de brochure “Handleiding milieuvergunningsaanvraag”.
Figuur 1 : Milieuvergunningsaanvraag klasse 2, procedureschema
(*)
Indiening vergunningsaanvraag
max. 14 dagen
verklaring volledig- en ontvankelijkheid
openbaar onderzoek (30 dagen)
advies overheidsdiensten (30 dagen)
advies gemeentelijke milieudienst (30 dagen)
Uitspraak door het College van Burgemeester en Schepenen (max. 3 maanden na volledig- en ontvankelijkheidsverklaring; éénmalig verlengbaar tot 4,5 maanden)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen) en betekening (100 dagen (of 145 dagen) na (*))
indiening beroep (30 dagen)
(**)
max. 14 dagen verklaring volledig- en ontvankelijkheid
advies overheidsdiensten (30 dagen)
advies provinciale milieuvergunningscommissie (90 dagen)
uitspraak door de deputatie (max. 4 maanden na (**); éénmalig verlengbaar tot 5 maanden)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen)
B E D R I J F E N M I L I E U
en betekening
Figuur 2 : Milieuvergunningsaanvraag klasse 1, procedureschema
(*)
Indiening vergunningsaanvraag
max. 14 dagen
verklaring volledig- en ontvankelijkheid
openbaar onderzoek (30 dagen)
advies provinciale milieuvergunningscommissie (90 dagen)
advies College van Burgemeester en Schepenen (50 dagen)
Uitspraak door de deputatie: 4 maanden (of na verlenging 6 maanden) na (*)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen) en betekening (130 dagen (of 190 dagen) na (*))
max. 30 dagen
indiening beroep (30 dagen)
(**)
max. 14 dagen verklaring volledig- en ontvankelijkheid
advies overheidsdiensten (30 dagen)
advies gewestelijke milieuvergunningscommissie (90 dagen)
uitspraak door de Gemeenschapsminister 5 maanden na (**) (of na verlenging 6 maanden)
max. 10 dagen Bekendmaking (gedurende 30 dagen)
B E D R I J F E N M I L I E U
en betekening
1.1.2. De stedenbouwkundige vergunning
Wanneer is een stedenbouwkundige vergunning nodig ?
Een stedenbouwkundige vergunning is onder meer vereist voor:
• Het oprichten van een gebouw, het plaatsen van een constructie of vaste inrichting, het afbreken van een bestaand bouwwerk of vaste inrichting, herbouwen, verbouwen en uitbreiden. Enkel instandhoudingswerken en onderhouds- werken die geen betrekking hebben op de stabiliteit mogen zonder vergunning worden uitgevoerd.
• Het ontbossen of vellen van hoogstammige bomen.
• Het aanmerkelijk wijzigen van het reliëf van een terrein. Hieronder wordt verstaan elke aanvulling, ophoging, uitgraving of uitdieping die de aard of functie van het terrein wijzigt.
• Het gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor :
• het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, van allerhande materialen, materieel of afval;
• het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens;
• het plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen of rollend materieel die hoofdzakelijk voor reclame- doeleinden wordt gebruikt.
• Het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de hoofdfunctie van een gebouw. Men mag met andere woorden het gebruik van een gebouw niet wijzigen zonder vergunning. Volgende hoofdfuncties worden onderscheiden:
• wonen;
• recreatie;
• landbouw;
• handel, horeca, kantoorfunctie en diensten;
• industrie en ambacht.
• Reclame-inrichtingen of uithangborden plaatsen.
• Recreatieve terreinen aanleggen
• Werken of handelingen uitvoeren die door een gemeentelijke of provinciale stedenbouwkundige verordening aan een vergunning zijn onderworpen.
Voor een aantal werken en handelingen is geen vergunning vereist. Deze lijst van vergunningsvrijstellingen is vrij detail- listisch en werd al herhaalde malen gewijzigd. De integrale en actuele lijst kunt u raadplegen op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
Meer informatie betreffende de stedenbouwkundige vergunning, de werken en handelingen vrijgesteld van vergunning en de procedure tot het verkrijgen van een vergunning, is te vinden in de brochure "Bedrijf en Stedenbouwkundige vergunning" van het Agentschap Ondernemen en op de website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
Koppeling stedenbouwkundige vergunning – milieuvergunning
De stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning zijn gekoppeld. Dit betekent dat beide vergunningen moeten toegekend zijn alvorens men de bouw en exploitatieactiviteit kan aanvatten.
Sinds 1 januari 2010 zijn de gemeenten verplicht om een uniek gemeentelijk loket te hebben. Dit uniek gemeentelijk loket milieuvergunning–stedenbouwkundige vergunning houdt in dat:
• er een uniek loket is voor alle aanvragen en meldingen waarvoor de gemeente bevoegd is inzake milieu en stedenbouw;
B E D R I J F E N M I L I E U
• de aanvrager kan kiezen voor een gelijklopende behandeling door een milieuvergunningsaanvraag en een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning samen in te dienen;
• er een gezamenlijk openbaar onderzoek komt en de adviesverlening gestroomlijnd wordt;
• de termijnen voor het nemen van de beslissingen op elkaar worden afgestemd.
1.1.3.1. De vergunning voor captatie van oppervlaktewater
Wanneer nodig?
Het capteren van oppervlaktewater afkomstig van bevaarbare waterwegen (rivieren en kanalen) en havens in het Vlaamse Gewest is vergunningsplichtig.
Het Besluit van de Vlaamse Executieve van 3 mei 1991 betreft het afleveren van vergunningen voor het capteren van water uit de in het Vlaams Gewest gelegen bevaarbare waterlopen, kanalen en havens (B.S. 19 juli 1991) behandelt de procedures die gevolgd moeten worden voor het bekomen van dergelijke vergunning, evenals de vergunningsvoorwaar- den en bevat in bijlage 1 tevens de lijst van waterlopen, waaruit de captatie vergunningsplichtig is.
Procedure
De vergunning moet worden aangevraagd bij en afgeleverd door de beheerder van de desbetreffende waterweg. Deze zijn de Scheepvaart nv en Waterwegen en zeekanaal nv. Meer informatie op hun websites xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx en xxx.xxxx.xx.
De vergunninghouder dient elk jaar een heffing te betalen die afhankelijk is van het opgenomen volume (zie verder "Heffing op captatie van oppervlaktewater").
Bijzondere bepalingen
De vergunninghouder moet te zijner laste een debietmeetsysteem installeren, zodoende het opgepompte, en eventueel teruggestorte, watervolume vast te stellen. Indien het water wordt teruggestort, dan moet de vergunninghouder tevens over een milieuvergunning beschikken (lozing in oppervlaktewateren). De toegevoegde vuillast van het teruggestorte water wordt in rekening gebracht bij de bepaling van de heffing op de lozing van afvalwater (zie verder “Heffing op de waterverontreiniging – de integrale waterfactuur”).
1.1.3.2. De vergunning inzake gebruik van waterwegen en aanhorigheden
Wanneer nodig ?
Het private gebruik van het domein van de waterwegen en hun aanhorigheden, de zeewering en de dijken, is vergun- ningsplichtig. Deze vergunning geeft het bedrijf de toestemming om kaaimuren, afvoerleidingen, aanlegsteigers, ... te construeren en te gebruiken. De vergunning moet bekomen zijn voorafgaand aan ingebruikname van het domeingoed. Hetzelfde geldt voor wijzigingen aan installaties die het voorwerp zijn van een verleende vergunning.
Procedure
De vergunningsaanvraag wordt ingediend in één exemplaar bij de beheerder van de waterweg. Deze zijn de Scheepvaart nv en Waterwegen en zeekanaal nv. Meer informatie op hun websites xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx en xxx.xxxx.xx. De be- handelingstermijn van de vergunningsaanvraag in eerste aanleg is niet bepaald, doch beslaat gewoonlijk drie maanden.
B E D R I J F E N M I L I E U
Wanneer de vergunninghouder binnen het jaar geen gebruik maakt van de vergunning, dan vervalt deze. De vergunning wordt jaarlijks voor de duur van één jaar hernieuwd door de betaling van een jaarlijkse retributie aan de beheerder van de waterweg.
1.1.3.3. De vergunning inzake ioniserende stralingen
De verschillende inrichtingen, waar radioactieve stoffen in het bezit gehouden worden of waar toestellen gebruikt worden die ioniserende stralingen kunnen voortbrengen, worden in 4 klassen ingedeeld. Voor bedrijven uit klasse I, II en III is een oprichtings- en exploitatievergunning vereist. Bedrijven uit klasse IV zijn vrijgesteld van vergunning. Ioniserende stra- lingen worden zeer frequent aangewend in de geneeskunde van mens en dier, evenals in de tandheelkunde. Medische specialismen zoals de radiologie, de nucleaire geneeskunde of de radiotherapie zijn volledig gebaseerd op de toepassing van deze stralingen.
De indeling in klassen is vastgelegd in het KB van 20 juli 2001 houdende het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van ioniserende stralingen (ARBIS; B.S. 30 augustus 2001).
De bevoegde instantie is het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) (zie “Nuttige adressen”). Wetgeving en gevallenstudies vindt u op xxx.xxxx.xxxx.xx.
1.1.3.4. Springstoffenvergunning
Volgens het Algemeen Reglement op de Springstoffen is voor de productie en/of opslag van ontplofbare stoffen, munitie en vuurwerk een springstoffenvergunning nodig. Dergelijke bedrijven worden ingedeeld in twee klassen. Een 1ste klasse vergunning moet aangevraagd worden bij de provincie, een 2de klasse bij de gemeente. De bevoegde federale instantie is de Dienst der Springstoffen van de FOD Economie, Kmo, Middenstand en Energie (zie “Nuttige adressen”). Meer infor- matie over de procedure en de benodigde documenten op xxxx://xxxxxx.xxxx.xx (bescherming consument – veiligheid van de consument – algemeen reglement op de springstoffen).
1.1.3.5. Kennisgeving of toelating voor het ingeperkt gebruik van pathogenen of genetisch ge- modificeerde organismen
Elk ingeperkt gebruik van pathogene en/of genetisch gemodificeerde organismen moet gemeld worden aan de regionale bevoegde overheid (LNE). Naargelang het risiconiveau van de activiteit, zal deze al dan niet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande toelating. In elk geval moet een bioveiligheidsdossier opgesteld worden. De milieuvergunning en de toelating(en) voor het ingeperkt gebruik worden verstrekt door 2 verschillende autoriteiten. De toelatingen worden afgeleverd door LNE, afdeling Milieuvergunningen. De procedures staan beschreven in Vlarem I hoofdstuk XIV bis.
B E D R I J F E N M I L I E U
Meer informatie bij: Afdeling Bioveiligheid en Biotechnologie (SBB), xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/XX/XX/XXXxxxXX.xxxx
1.2. Heffingen
1.2.1. Heffing op de waterverontreiniging – De integrale waterfactuur
Iedereen die water gebruikt en/of loost in het Vlaamse Gewest moet een heffing op de waterverontreiniging betalen. Via deze heffing draagt men bij in de kosten die de overheid maakt om de waterlopen zuiver te maken. De VMM is belast met de berekening en de inning van deze heffing.
Sinds 1 januari 2005 staan de drinkwatermaatschappijen in voor de zuivering van het drinkwater dat zij aan hun abonnees leveren. De kostprijs die aan die zuiveringsplicht verbonden is, wordt teruggewonnen door aan de abonnees een boven- gemeentelijke saneringsbijdrage aan te rekenen. Deze bijdrage voor het leveren én het zuiveren van water, eventueel aangevuld met een gemeentelijke saneringsbijdrage voor het inzamelen van afvalwater via de riolering, vormt samen met de eenheidsprijs van het aangekochte water, de integrale waterfactuur.
Op de kostprijs van water, en dus ook op de bijdrage, wordt 6% btw aangerekend. De btw wordt verrekend in het tarief van de bijdragen, zodat de bijdrage per m³ water qua prijs vergelijkbaar is met de heffing. De bijdragen zijn in tegenstel- ling tot de heffing, fiscaal aftrekbaar voor bedrijven.
Bedrijven blijven echter wel heffingsplichtig en moeten jaarlijks voor 15 maart hun heffingsaangifte indienen bij de VMM. De heffing wordt verminderd met de aangerekende bijdrage.
Let wel: de bijdrage wordt berekend op het verbruik van het lopende jaar terwijl de heffing wordt berekend op het waterverbruik van het voorgaande jaar. Het systeem van de bijdragen kan dus beschouwd worden als een soort van voorafbetalingssysteem.
Bedrijven die een zeer lage bijdrage betalen omdat zij maar minieme hoeveelheden drinkwater afnemen, maar daarente- gen grote hoeveelheden grond- of hemelwater gebruiken, worden dus voornamelijk belast via de heffing.
Als het gebruikte grond- of hemelwater geloosd wordt op een operationele rioolwaterzuiveringsinstallatie dan kunnen deze bedrijven een contract afsluiten met de NV Aquafin. Zij betalen dan een vergoeding aan Aquafin voor de zuivering van hun bedrijfsafvalwater. Ook deze vergoeding is fiscaal aftrekbaar en zal van het heffingsbedrag worden afgetrokken.
Bedrijven die zelf zuiveren en lozen op oppervlaktewater moeten geen bijdrage betalen, maar ze blijven wel heffingsplichtig.
Het bedrag van de heffing wordt bekomen door vermenigvuldiging van het eenheidstarief met het aantal vervuilings- eenheden (V.E.) dat het bedrijf loost. Deze vuilvracht (in V.E.) wordt berekend op basis van het volume verbruikt en/of geloosd water, het gehalte aan zwevende en zuurstofbindende stoffen, het gehalte aan zware metalen, het gehalte aan nutriënten (N en P) en het debiet aan geloosd koelwater. Het minimumtarief voor de afvalwaterheffing werd met het programmadecreet van 24 december 2004 afgeschaft.
Grootverbruikers (leidingwaterverbruik meer dan 500 m³/jaar) hebben voor de bepaling van het aantal V.E. de keuze tussen een uitgebreide berekeningsmethode op basis van analysegegevens van het afvalwater of een forfaitaire bere- keningsmethode gebaseerd op omzettingscoëfficiënten. Hierbij dient opgemerkt dat VMM desgewenst kan overgaan tot een heffing op basis van meet- en bemonsteringsgegevens en dit ongeacht het door de heffingsplichtige gekozen regime.
Voor kleinverbruikers (leidingwaterverbruik minder dan 500 m³/jaar) is de heffing enkel afhankelijk van het totale jaar- verbruik, ongeacht of het huishoudelijk of industrieel afvalwater betreft en ongeacht de samenstelling ervan. Kleinver- bruikers kunnen ook de berekeningsmethoden beschreven voor grootverbruikers eisen.
B E D R I J F E N M I L I E U
Uitgebreide informatie over de afvalwaterheffing, bijdragen en vergoeding kunt u vinden op xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxx/ beleid-en-instrumenten/beleid_en_beheer_water.html, op de website xxx.xxxxxxxxx.xx of op het Infoblad ‘Heffing op de waterverontreiniging’ op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
1.2.2. Heffing op grondwaterwinning
Alle exploitanten van een grondwaterwinning moeten een heffing betalen, behalve wanneer de totaal gewonnen hoe- veelheid grondwater in de grondwaterwinningeenheid kleiner is dan 500 m³/jaar. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) is belast met de vestiging, inning en invordering van deze heffing. Onder een grondwaterwinningeenheid verstaat men de verschillende grondwaterwinningen waarvan het gewonnen water bestemd is voor éénzelfde milieutechnische eenheid, zoals gedefinieerd in VLAREM I.
Er is geen heffing verschuldigd voor:
• grondwater dat uitsluitend met een handpomp wordt opgepompt;
• het uitvoeren van proefpompingen die minder dan 3 maanden in gebruik zijn;
• het uitvoeren van draineringen van bouw- of weiland;
• grondwaterwinningen voor koude-warmtepompen;
• grondwaterwinningen in het kader van bodemsaneringswerken;
• voor bronbemalingen onder bepaalde voorwaarden.
De manier waarop de heffing berekend wordt, verschilt afhankelijk van de jaarlijkse gewonnen hoeveelheid. Meer infor- matie hierover op de website xxx.xxxxxxxxx.xx.
Voor het bepalen van het opgepompte volume, is sinds 1997 het installeren van een debietmeter vóór het eerste aftap- punt van het gewonnen grondwater verplicht. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling 5.53.3.). Sinds 1 januari 2010 moeten ook de winningen met een verbruik en vergund debiet lager dan 500 m³/jaar, een debietmeter plaatsen. Indien dit technisch niet uitvoerbaar is, kan de opgepompte hoeveelheid op een alternatieve wijze worden bepaald.
1.2.3. Heffing op captatie van oppervlaktewater
Voor het onttrekken van het oppervlaktewater is de exploitant een vergoeding verschuldigd aan de beheerder van de wa- terweg. Die vergoeding of retributie is afhankelijk van het opgepompte volume en het teruggestorte volume oppervlak- tewater. Om die reden moet de exploitant jaarlijks vóór 15 januari de beheerder van de waterweg melden hoeveel water hij gedurende het voorgaande jaar heeft opgenomen en geloosd. De exploitant doet dit aan de hand van de resultaten van de debietmeting of via een debietberekening op basis van de maximale pompcapaciteit en het aantal gebruiksuren. De exploitant betaalt jaarlijks vóór 15 maart een voorschot op de retributie van het lopende jaar. Op basis van de gemelde hoeveelheden maakt de beheerder van de waterloop nadien een eindafrekening.
Neem contact op met de beheerder van de waterloop voor de berekening van uw tarief. De beheerders zijn de Scheep- vaart nv en Waterwegen en zeekanaal nv. Meer informatie op hun websites xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx en xxx.xxxx.xx
B E D R I J F E N M I L I E U
Captaties van minder dan 500 m³/jaar zijn vrijgesteld van heffing. Wanneer water wordt teruggestort in dezelfde water- loop, kan dit in mindering van de heffing worden gebracht volgens een vaste formule.
1.2.4. Heffing op afvalverwijdering
Algemeen gesteld is in Vlaanderen milieuheffing verschuldigd voor het storten van afvalstoffen, het verbranden van afval- stoffen en sinds 2003 ook voor het sorteren en voorbehandelen van afvalstoffen. Daarnaast is ook milieuheffing verschul- digd indien Vlaamse afvalstoffen buiten het Vlaamse Gewest worden gestort, verbrand, gesorteerd of voorbehandeld.
De heffingsplichtige is verplicht om in de loop van de maanden april, juli, oktober en januari een aangifte in te dienen met betrekking tot de heffing verschuldigd voor het voorafgaande kwartaal. De speciaal daarvoor bestemde aangifteformulie- ren dienen bij de OVAM te worden aangevraagd.
De heffingsprocedure werd vastgelegd bij het afvalstoffendecreet (zie verder “Het afvalstoffendecreet”). De tarieven en de lijst van heffingsplichtige verwijderinghandelingen zijn raadpleegbaar op de website van OVAM, xxx.xxxx.xx (afval – eindverwerking – milieuheffingen).
1.2.5. Heffing op Seveso-bedrijven
Bedrijven met risico’s op zware ongevallen zijn een jaarlijkse heffing verschuldigd aan de Federale Overheidsdienst Bin- nenlandse Zaken.
Op basis van de Seveso-richtlijn wordt een onderscheid gemaakt tussen lagedrempelbedrijven en hogedrempelbedrijven (zie 1.3.8. “Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen”). De lagedrempelbedrijven zijn geen heffing verschul- digd. De verantwoordelijke exploitant van een hogedrempelbedrijf moet aangifte doen door een voorgeschreven bereke- ningsformulier over te maken aan de Afdeling van het toezicht op de chemische risico’s van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (zie “Nuttige adressen”).
Meer informatie over de procedures, de bevoegde overheden, e.d. op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxx.xxxx
B E D R I J F E N M I L I E U
Het bedrag van de heffing wordt door de bevoegde ambtenaar van de FOD Binnenlandse Zaken aangetekend meegedeeld aan de betrokken exploitant.
1.3. De wetgeving inzake de bescherming van het leefmilieu
1.3.1. Het milieuvergunningsdecreet en VLAREM I
VLAREM I is het uitvoeringsbesluit van het milieuvergunningsdecreet. VLAREM I bepaalt de procedures van de melding en de milieuvergunningsaanvraag en bevat als bijlage 1 de lijst van de als hinderlijk te beschouwen inrichtingen (indelings- lijst). Meer informatie over VLAREM I, de klasse-indeling van bedrijven en in het bijzonder de melding en de milieuvergun- ningsaanvraag is te vinden in de brochure "Handleiding milieuvergunningsaanvraag" van het Agentschap Ondernemen (op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx).
1.3.2. VLAREM II: milieuvoorwaarden
Hinderlijke inrichtingen worden onderworpen aan milieuvoorwaarden. In het besluit van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) worden de algemene en de sectorale milieuvoor- waarden opgesomd waaraan de hinderlijke inrichtingen moeten voldoen. De volledige tekst van Titel II van het VLAREM vindt u op xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx.
1.3.2.1. Welke milieuvoorwaarden zijn van toepassing?
Er kunnen 4 soorten milieuvoorwaarden onderscheiden worden: de algemene milieuvoorwaarden, de sectorale, de bij- zondere en de integrale milieuvoorwaarden.
Zowel de algemene als de sectorale voorwaarden hebben een rechtstreekse werking voor alle vergunningsplichtige en meldingsplichtige inrichtingen en moeten voor klasse 1- en klasse 2-inrichtingen niet noodzakelijk in de vergunning zijn opgenomen om van toepassing te zijn. De algemene voorwaarden staan in deel 4 van VLAREM II en de sectorale voor- waarden in deel 5. De sectorale voorschriften hebben voorrang op de algemene voorwaarden indien ze ervan afwijken.
Mits motivering kunnen ook bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgelegd in de milieuvergunning. De bijzondere vergunningsvoorwaarden vullen de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van VLAREM II aan of stellen bijkomende eisen. Indien de bijzondere vergunningsvoorwaarden afwijken van de algemene en de sectorale voorwaarden, moet rekening gehouden worden met de bijzondere voorwaarden. In vele gevallen zijn emissiegrenswaarden als bijzondere vergunningsvoorwaarden in de milieuvergunning opgegeven. Sinds 1 maart 2009 kan de gemeente, mits motivering, aanvullende bijzondere milieuvoorwaarden opleggen aan een klasse 3-bedrijf.
Voor sommige sectoren gelden de integrale milieuvoorwaarden. De milieuwetgeving stelt voor houtbewerkingsbedrijven en voor garages en carrosseriebedrijven welomschreven standaardinrichtingen vast, waardoor die bedrijven nu mel- dingsplichtig zijn in plaats van vergunningsplichtig. In plaats van een uitgebreid vergunningsdossier te moeten opstellen, volstaat in de meeste gevallen een eenvoudige melding bij de gemeente. Bovendien is voor elk van de standaardinrich- tingen alle toepasselijke milieuwetgeving samengebracht in één pakket, namelijk de integrale milieuvoorwaarden. De teksten zijn in VLAREM II opgenomen als deel 5bis.
1.3.2.2. Algemene milieuvoorwaarden: deel 4 VLAREM II
A) Bedrijfsinterne milieuzorg
B E D R I J F E N M I L I E U
De algemene bepalingen inzake het milieubeleid met betrekking tot de bedrijfsinterne milieuzorg zijn ingeschreven in VLAREM II, meer bepaald onder hoofdstuk 4.1. algemene voorschriften. Bedrijven worden hierdoor aangezet om de milieu-impact van hun processen te beheersen. De belangrijkste elementen zijn de milieucoördinator, de milieuaudit, het milieujaarverslag en de beste beschikbare technieken (BBT).
De milieucoördinator
Als algemene regel geldt dat alle inrichtingen die in de eerste klasse zijn ingedeeld verplicht zijn een milieucoördinator aan te stellen. In de praktijk bevat de VLAREM I-indelingslijst informatie over de al dan niet verplichte aanstelling van een milieucoördinator, over de milieuaudit en over het milieujaarverslag. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een
milieucoördinator van niveau A of B en dit naargelang de graad waarin de hinderlijke activiteit geacht wordt belastend te zijn voor mens en leefmilieu. Bij zware potentiële belasting dient een milieucoördinator niveau A aangesteld. Bepaalde klasse 1-activiteiten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanstelling van een milieucoördinator (kenletter N in de indelingslijst).
De milieucoördinator is in de regel een werknemer van de exploitant of een derde (bv. een consultantsbureau). De mede- deling van de milieucoördinator gebeurt aan de provinciale dienst van het Departement LNE Afdeling Milieuvergunningen (zie “Nuttige adressen”). De mogelijkheid bestaat dat één persoon als milieucoördinator kan optreden voor meerdere bedrijven. Enkel indien deze bedrijven op dezelfde locatie zijn gelegen en onder controle staan van eenzelfde persoon of rechtspersoon is hiervoor de toestemming van het Departement LNE niet nodig; in de andere gevallen is deze toestem- ming wel nodig. Anderzijds kan de vergunningverlenende overheid de aanstelling van een gezamenlijke milieucoördinator voor verschillende bedrijven verplicht stellen.
De milieuaudit
In de milieuvergunning kan éénmalig of periodiek een milieuaudit opgelegd worden (kenletters respectievelijk E en P in de indelingslijst). Het is dus niet zo dat inrichtingen welke in de indelingslijst de letters E of P naast hun hinderlijke activiteit vermeld zien, automatisch een milieuaudit moeten uitvoeren. Enkel indien dit opgelegd wordt door de vergun- ningverlenende overheid.
Een milieuaudit is een evaluatie van het beheer, de organisatie en de uitrusting van de betrokken inrichting of het gebied van het milieu. De milieuaudit heeft onder meer betrekking op de voorstellen en adviezen van de milieucoördinator en het gevolg dat eraan werd gegeven.
Het Integraal Milieujaarverslag
Het “Integraal Milieujaarverslag” (IMJV) is een integratie van voorheen afzonderlijke aangiften en bestaat uit de volgende deelformulieren:
• Identificatiegegevens van de IMJV-plichtige (bedrijfsgegevens = vast onderdeel van het IMJV)
• Luchtemissies (installaties, activiteiten, lozingspunten, enz.)
• Energiegegevens
• Wateremissies (activiteiten, lozingspunten, enz.)
• Grondwaterstatistiek (grondwatervergunningen, putten)
• Afvalstoffenmelding voor afvalproducenten
• Afvalstoffenmelding voor overbrengers
• Afvalstoffenmelding voor verwerkers
Wie welk deel van het IMJV moet invullen is voornamelijk afhankelijk van de activiteit van het bedrijf. De OVAM neemt echter elk jaar een steekproef van ongeveer 15.000 bedrijven uit alle bedrijfssectoren. Deze zijn verplicht om een afval- stoffenmelding te doen via het IMJV. De OVAM gebruikt deze gegevens om een onderbouwd afvalverwerkingsbeleid te kunnen voeren.
Meer informatie over het IMJV vindt u op de website xxxx://xxxx.xxxxxxxxxx.xx.
De IMJV-plichtige stuurt voor 15 maart (=ten laatste op 14 maart) het ingevulde IMJV naar de centrale administratie.
Beste Beschikbare Technieken (BBT)
B E D R I J F E N M I L I E U
De BBT zijn die technische hulpmiddelen, technologieën en werkwijzen die het meest doeltreffend zijn ter bescherming van mens en milieu, maar die tevens al in de praktijk hun nut hebben bewezen, aangeboden worden op de markt en geen overmatige kosten met zich meebrengen. Deze BBT zijn een leidraad voor de ondernemer. Hij is als normaal zorgvuldig persoon verplicht om deze toe te passen. De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) bouwt momenteel een databestand op van BBT. Deze is beschikbaar op xxx.xxxx.xxxx.xx/xxx.
B) Beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging
Alle hinderlijke bedrijven die water lozen (rubriek 3 van de indelingslijst) dienen te voldoen aan de algemene lozingsnor- men (hoofdstuk 4.2. van VLAREM II) voor ofwel huishoudelijk afvalwater, ofwel bedrijfsafvalwater, ofwel koelwater. Naast de algemene lozingsnormen voor bedrijfsafvalwater gelden per sector nog specifieke sectorale normen (bijlage 5.3.2. van VLAREM II).
Een aantal lozingen zijn niet ingedeeld, zoals het lozen van huishoudelijk afvalwater van woongelegenheden en het lozen van huishoudelijk afvalwater van niet-woongelegenheden met een max. biologische belasting van 20 inwonersequivalen- ten (bv kmo’s). Deze lozingen evenals de erbij horende septische put of IBA (individuele behandeling afvalwater) dienen te voldoen aan de voorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen (hoofdstuk 6.2 van VLAREM II). De meldingsplicht voor een IBA tot 20 IE werd afgeschaft.
Op 10 maart 2006 is het besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de regels met betrekking tot de scheiding tussen de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsverplichting en het vaststellen van de zonerings- plannen goedgekeurd. Hiermee kregen de zoneringsplannen wettelijke grond. De zoneringsplannen geven aan in welke zone in een gemeente een riolering al dan niet zal aangelegd worden en waar bedrijven/particulieren al dan niet verplicht zullen worden op hun perceel een individuele behandeling voor afvalwater of IBA zelf te voorzien. De vastleggingsproce- dure van deze zoneringsplannen is momenteel afgerond voor alle Vlaamse gemeentes. Voor meer informatie over deze plannen kan u terecht bij de technische dienst van de gemeente en op de website xxxx://xxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxx.
Opgelet! De zoneringsplannen viseren quasi uitsluitend het huishoudelijke afvalwater afkomstig van woongelegenheden. De gebiedsgerichte regels van de zoneringsplannen gelden ook voor de meldingsplichtige lozingen van bedrijfsafvalwater en voor de lozingen van huishoudelijk afvalwater ander dan afkomstig van woongelegenheden (vb. kmo’s). Het bedrijfs- afvalwater afkomstig van de industrie werd niet mee bekeken/niet opgenomen op de zoneringsplannen omdat deze meestal een individuele oplossing vergen (gezuiverd effluentwater geloosd in oppervlaktewater).
Algemene voorwaarden voor ingedeelde lozingen:
• De verschillende afvalwaterstromen moeten in de mate van het mogelijke zoveel mogelijk gescheiden geloosd worden. Als er riolering aanwezig is, moet het afvalwater in de riolering geloosd worden.
• De volledige scheiding van regenwater van dakvlakken en grondvlakken is verplicht op het ogenblik dat een geschei- den riolering wordt aangelegd/heraangelegd. Bij gesloten bestaande bebouwing is de scheiding van regenwater enkel verplicht indien daarvoor geen leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd. Bij nieuwbouw is de scheiding van afvalwater en regenwater verplicht opgelegd door de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verorde- ning inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Besl. Vl. R. 01/10/2004)
• De lozing van regenwater in de riolering is verboden wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit regen- water te gebruiken, te infiltreren, te bufferen of het gescheiden van afvalwater te lozen in oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor regenwater.
De website xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx biedt een reeks van Codes van goede praktijken.
B E D R I J F E N M I L I E U
Betreffende metingen en controle van de lozing van bedrijfsafvalwater legt VLAREM II vanaf een debiet van meer dan 2 m³/dag of 50 m³/maand of 500 m³/jaar de installatie van een controle-inrichting op. Voor debieten van meer dan 2 m³/ uur of 20 m³/dag is hierbij een meetgoot vereist. Voor debieten van meer dan 100 m³/uur (afvalwater zonder gevaarlijke stoffen) of van meer dan 50 m³/uur (afvalwater met gevaarlijke stoffen) is een debietsmeet- en bemonsteringsapparatuur vereist. Bij de milieuvergunningsaanvraag kan hiervan worden afgeweken. Ook koelwater met een debiet van meer dan 100 m³/uur moet via een controle-inrichting worden geloosd.
Deze meetinrichtingen zijn erop gericht een zelfcontroleprogramma uit te voeren, op kosten en initiatief van de exploi- tant. De resultaten worden bijgehouden en liggen ter inzage van de toezichthoudende overheid. De inhoud van het zelfcontroleprogramma vindt u in art. 4.2.5.2.1 en 4.2.5.3.1 van XXXXXX XX.
Tabel 1 :Algemene lozingsnormen voor bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen (Afdeling 4.2.2. van XXXXXX XX)
Parameter | lozing in oppervlaktewater en/of in het individueel te optimaliseren buitengebied | lozing in openbare riolering en waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgelegd |
pH | 6,5 pH 9 | 6 pH 9,5 |
temperatuur | max. 30 °C | max. 45 °C |
BOD (5 dagen, 20 °C) | max. 25 mg O2/l | - |
bezinkbare stoffen | max. 0,5 ml/l | - |
zwevende stoffen | max. 60 mg/l | max. 1 g/l (en afmetingen |
< 1 cm) | ||
apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met CCl4 | max. 5 mg/l | - |
stoffen extraheerbaar met petroleum ether | - | max. 0,5 g/l |
oppervlakte-actieve stoffen | 3 mg/l | - |
oliën, vetten of andere drijvende stoffen | geen drijvende laag mag zichtbaar zijn | - |
gevaarlijke gassen en uitwasemingen | - | mogen niet veroorzaakt worden |
stoffen die gevaar en schade opleveren de pomp- en zuiveringsinstallaties en personeel | - | mogen behoudens uitdrukkelijke vergunning niet geloosd worden |
pathogene kiemen | ontsmetting verplicht bij gevaar voor gevaarlijke besmetting van ontvangend water | |
gevaarlijke stoffen (Vlarem I, Bijlage 2C) of andere schadelijke stoffen of eutrofiërende stoffen geloosd in oppervlaktewater | concentratie mag niet hoger zijn dan de milieukwaliteitsnormen voor de uiteindelijk ontvangende waterloop (tenzij met uitdrukkelijke vergunning voor de lozing van een hogere concentratie van de betreffende gevaarlijke stof) |
Bij vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan moet de lozing van bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen voldoen aan:
• voorwaarden 1e kolom bij lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied
• voorwaarden 2e kolom bij lozing in riolering in centraal gebied, het collectief geoptimaliseerd gebied, en/of het collectief te optimaliseren gebied
Bestaande vergunde lozingen moeten hun lozingsvoorwaarden nakijken. Wanneer de nieuwe voorwaarden afwijken in strengere zin moet hieraan voldaan worden de eerste van de 29e maand na definitieve vaststelling van het zoneringsplan. Bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat moet voldoen aan dezelfde algemene lozingsnormen zoals tabel 1 echter aangevuld met emissiegrenswaarden bepaald als bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning. Deze emissiegrenswaarden kunnen betrekking hebben op maximaal toelaatbare concentraties of toelaatbare maximumhoe- veelheden tijdens een bepaalde periode (vuilvracht).
Daarnaast zijn sectorale lozingsnormen per bedrijfstak vastgelegd in bijlage 5.3.2 van VLAREM II.
B E D R I J F E N M I L I E U
Op 14 november 2005 werd een nieuwe omzendbrief met betrekking tot de verwerking van bedrijfsafvalwater via de openbare zuiveringsinfrastructuur gepubliceerd. In deze omzendbrief stapt men af van de zeer strakke benadering van het afkoppelingsbeleid dat bij vele bedrijven leidde tot grote bedrijfsonzekerheid. Het uitgangspunt nu is een integrale benadering van de problematiek: naast de ecologische aspecten wordt ook rekening gehouden met sociaaleconomische elementen. Afkoppeling mag niet leiden tot onverantwoorde kosten bij de bedrijven noch tot het verschuiven van de milieuhinder. De centrale doelstelling blijft wel het realiseren van de vastgestelde milieukwaliteitsnormen: de goede werking van de zuiveringsinfrastructuur mag dus niet in het gedrang komen. Met het programmadecreet van 24 december 2004 werd voor bedrijven de mogelijkheid voorzien om contracten af te sluiten met Aquafin.
C) Beheersing van geluidshinder
Alle bedrijven dienen te voldoen aan de algemene geluidsvoorwaarden, opgenomen als hoofdstuk 4.5. in VLAREM II. De exploitant treft de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken. De normen die opgesomd zijn in de onderstaande tabel moeten nageleefd worden en gelden op de plaats waar de ontvanger het geluid opmeet.
Tabel 2 : Uittreksel uit de richtwaarden voor het specifieke geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen (bijlage 4.5.4 van VLAREM II)
Gebied | Milieukwaliteitsnormen in dB(A) in open lucht | ||
overdag 7-19 h | ‘s avonds 19-22 h | ‘s nachts 22-7 h | |
Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie | 40 | 35 | 30 |
Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3° of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen | 50 | 45 | 45 |
Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning | 50 | 45 | 40 |
Woongebieden | 45 | 40 | 35 |
Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning | 60 | 55 | 55 |
Agrarische gebieden | 45 | 40 | 35 |
Recreatiegebieden, uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie | 50 | 45 | 40 |
Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld | 45 | 40 | 35 |
Bufferzones | 55 | 50 | 50 |
Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning | 55 | 50 | 45 |
Opmerking: als eenzelfde gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing |
D) Beheersing luchtverontreiniging
VLAREM II legt een strategie vast voor het uitvoeren van emissiemetingen. Het principe is een autocontrole, of m.a.w. de bedrijven worden gestimuleerd om zelf metingen uit te voeren. De voorwaarde daarvoor is dat de metingen uitgevoerd worden volgens een code van goede praktijk, én dat de meting en de meetmethode geattesteerd of goedgekeurd wordt door een milieudeskundige van de discipline lucht. Uiteraard kunnen metingen ten alle tijde uitbesteed worden aan een daartoe erkend laboratorium of organisme.
B E D R I J F E N M I L I E U
De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing tenzij voor bepaalde categorieën van inrichtingen andere bepalingen krachtens VLAREM II gelden. De algemene emissiegrenswaarden hebben betrekking op stof en stofvormige anorganische stoffen, damp- of gasvormige anorganische stoffen, organische stoffen en kankerverwekkende stoffen. De algemene emissiegrenswaarden blijven van kracht voor inrichtingen ingedeeld in rubriek 59 ‘Activiteiten die gebruik maken van organische oplosmiddelen’ van de VLAREM-indelingslijst. Naast de algemene emissiegrenswaarden bestaan ook sectorale voorwaarden.
E) Beheersing van grondwaterverontreiniging
De bescherming van het grondwater wordt nagenoeg volledig geregeld door VLAREM I en VLAREM II. VLAREM I bepaalt een meldings- of vergunningsplicht voor grondwaterwinningen. VLAREM II bepaalt een reeks van exploitatievoorwaarden voor deze meldings- of vergunningsplichtige grondwaterwinningen, zoals de wijze waarop het gewonnen debiet moet gemeten worden, het aanleggen van een minimum aantal peilputten en het laten analyseren van grondwaterstalen.
F) Opslag van gevaarlijke producten
Bodemverontreiniging wordt voornamelijk veroorzaakt door het niet omzichtig genoeg omspringen met gevaarlijke pro- ducten. Daarom zijn hiervoor in de VLAREM algemene en sectorale voorwaarden opgenomen. De opslag van gevaarlijke producten wordt volgens de indelingslijst van VLAREM I ingedeeld in subrubrieken 17.2., 17.3. en 17.4 (zie tabel 3). Voor de indeling binnen subrubriek 17.3. wordt zowel met de hoofdeigenschap als met het ontvlammingspunt rekening gehouden. Voor de vloeibare brandstoffen wordt enkel met het ontvlammingspunt rekening gehouden.
De hoofdeigenschap is de catalogering volgens de meest recente versie van de EG-preparatenrichtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG. Indien dit niet wordt gepreciseerd in de EG-richtlijn, moet de indeling worden gevolgd van de ADR- reglementering. Indien een product wordt gekenmerkt met twee of meer gevaarsymbolen, moet het meest relevante risico in aanmerking worden genomen. Als er geen zekerheid bestaat over de hoofdeigenschap wordt het product best in de verschillende rubrieken ingedeeld. Producten die opslagen worden in recipiënten met een inhoud van max. 25 kg of l worden ingedeeld in rubriek 17.4. Volgens de indeling van VLAREM I, in combinatie met de definities van VLAREM II, wordt een onderscheid gemaakt tussen de P-producten (P1, P2, P3 en P4) en de andere dan P-producten.
Voor de indeling van de opslag van gevaarlijke producten in vaste houders wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe houders en tussen ondergrondse en bovengrondse houders.
De opslag van spuitbussen dient in eerste instantie te worden ingedeeld in rubriek 16.7 (gezamenlijk inhoudsvermogen van alle spuitbussen). Indien de ingehouden vloeistof van een spuitbus op zich gevaarlijk is, dan is ook de indeling in rubriek 17 nodig voor de hoeveelheid per spuitbus.
Bijkomend bij de voorwaarden verbonden aan de houders, zijn er voor een brandstofverdeelinstallatie (bv. benzine en diesel voor personenwagens, vrachtwagens, heftrucks e.d.) additionele voorschriften. Deze voorwaarden zijn te vinden in art. 5.17.1.17. (voorwaarden m.b.t. het vullen van de vaste houders en tankwagens), afdeling 5.17.4. (beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen bij de opslag en verlading van benzine) en 5.17.5. (Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen). Bedrijven met een verdeelinstallatie zijn ingedeeld in rubriek 17.3.9. van VLAREM I (zie tabel 3).
B E D R I J F E N M I L I E U
Naast de VLAREM wetgeving is ook de Codex – Welzijn op het werk (Titel III,hfdst IV, afd 9 art 8 – KB opslag ontvlambare vloeistoffen) en het ARAB art 52.3 van toepassing (zie verder onder hoofdstuk 1.3.9. van deze brochure).
B E D R I J F E N M I L I E U
Tabel 3 : Indeling en definitie van bepaalde gevaarlijke producten volgens VLAREM I en VLAREM II
Xxxxxxx nummer volgens VLAREM I | Benaming en definitie volgens VLAREM II | Voorbeelden | Klasse | Hoeveelheden |
17.3.2. | Opslag van zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen = niet P-producten | fenol | 3 2 1 | > 10 - 100 kg > 100 - 1.000 kg > 1.000 kg |
17.3.3. | Opslag van oxyderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen = niet P-producten | white spirit (twee eigenschappen), beitsmiddelen, ontvettingsmiddelen, vele anorganische en organische zuren en basen | 3 2 1 | 200 - 10.000 kg (industriegebied) 200 – 1.000 kg (andere dan industriegebied) > 10.000 - 50.000 kg (industriegebied) > 1.000 – 50.000 kg (andere dan industriegebied) > 50.000 kg |
17.3.4 | Opslag van P1-producten: zeer licht en licht ontvlambare vloeistoffen met vlampunt < 21°C | benzine, ethanol, methanol, aceton, thinners, vele organische solventen | 3 2 1 | 50 – 1.000 l (industriegebied) 50 – 500 l (andere dan industriegebied) > 1.000 - 30.000 l (industriegebied) > 500 – 30.000 l (andere dan industriegebied) > 30.000 l |
17.3.5 | Opslag van P2-producten: ontvlambare vloeistoffen met 21°C c vlampunt c 55°C | white spirit (twee eigenschappen), petroleum, terpentijn, bepaalde verven | 3 2 1 | 100 - 5.000 l > 5.000 l - 100.000 l > 100.000 l |
17.3.6 | Opslag van P3-producten voor professioneel gebruik: vloeistoffen met 55°C < vlampunt c 100 °C | stookolie, diesel, afvalolie, bepaalde zware stookolie | 3 2 1 | 5.000 l – 20.000 l (behoort bij woonfunctie) 100 - 20.000 l (bedrijf) > 20.000 l - 500.000 l > 500.000 l |
17.3.7 | Opslag van P4-producten: vloeistoffen met 100°C < vlampunt c 250 °C | bepaalde zware stookolie, bepaalde verven | 3 2 1 | 200 l - 50.000 l > 50.000 l - 5.000.000 l > 5.000.000 l |
17.3.8. | Opslag van milieugevaarlijke stoffen | 3 2 1 | > 100 kg – 1 ton > 1 ton – 100 ton > 100 ton | |
17.3.9. | Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voerding van de erop geïnstalleerde motor(en) | 3 2 1 | -inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek 17.3.6. bedoelde vleoistoffen met max. 1 verdeelslang -inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek 17.3.4., in rubriek 17.3.5. en/of in rubriek 17.3.6. bedoelde vloeistoffen met max. 2 verdeelslangen waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad -Overige inrichtingen | |
17.4. | Opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 25 liter of 25 kilogram | 3 | 50 kg of 50 l – 5.000 kg of 5.000 l |
1.3.2.3. Sectorale milieuvoorwaarden voor enkele vaak voorkomende installaties – niet limita- tief overzicht: deel 5 VLAREM II
A) Sectorale voorwaarden voor stookinstallaties - hfdst 5.43
Belangrijk voor iedere onderneming zijn de sectorale milieuvoorwaarden voor stookinstallaties. Stookinstallaties worden ingedeeld in drie klassen afhankelijk van hun nominaal thermisch vermogen. Kleine stookinstallaties hebben een nomi- naal thermisch vermogen van 300 kW tot en met 5 MW. Middelgrote stookinstallaties hebben een nominaal thermisch vermogen van meer dan 5 MW tot 50 MW. En grote stookinstallaties zijn installaties met een nominaal thermisch vermo- gen van 50 MW of meer.
De emissiegrenswaarden zijn opgenomen in hoofdstuk 5.43. xxx XXXXXX XX. Er gelden strengere normen sinds 1 januari 2008. Men maakt hierbij onderscheid tussen bestaande en nieuwe installaties en het type brandstof. Installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 1 MW moeten ten minste om de 5 jaar gecontroleerd worden, voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 1 MW is dit tenminste om de 2 jaar. Voor nieuwe installaties die na 1 januari 2004 in gebruik worden genomen, moet een eerste meting binnen 3 maanden na ingebruikname worden uitgevoerd.
Kleine stookinstallaties vanaf 20 kW (stookolie of gas) of elke installatie op vaste brandstof hebben sinds 1 juni 2007 nieuwe regels voor onderhoud en nazicht. Deze regels zijn opgenomen in het Infoblad ‘Onderhoud en nazicht van stook- toestellen‘ van het Agentschap Ondernemen. Uitgebreide informatie vindt u ook op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xx
B) Sectorale voorwaarden voor die activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen - hfdst 5.59
Voor bedrijven die gebruik maken van solventen kan tevens de solventrichtlijn van toepassing zijn. Om te weten of een bedrijf de bepalingen van de solventrichtlijn moet naleven, dient het volgende nagegaan te worden:
• Voert het bedrijf een activiteit uit zoals beschreven is in rubriek 59 van Xxxxxx X?
• Worden bij deze activiteit organische oplosmiddelen gebruikt?
• Overschrijdt het jaarlijks oplosmiddelenverbruik de drempelwaarde (ton oplosmiddel / jaar) van rubriek 59?
C) Sectorale voorwaarden voor koelinstallaties en airco’s- hfdst 5.16
B E D R I J F E N M I L I E U
Titel II van het VLAREM legt in hoofdstuk 5.16 algemeen geldende voorwaarden vast die sinds 1 januari 2004 van toepas- sing zijn op zowel airco’s als koeltoestellen en koelinstallaties. Deze regels vloeien voort uit de EU Verordening 2037/2000.
Het afvalstoffendecreet vormt de juridische basis van het afvalbeleid in Vlaanderen. De uitvoeringsbesluiten zijn gebun- deld in het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer, het VLAREA. Voor verpakkingsafval ligt een Europese Richtlijn aan de basis van het huidig wettelijk kader. Deze richtlijn wil het verpakkingsafval doen afnemen en legt daartoe doelstellingen vast voor recyclage en nuttige toepassing. De omzetting van deze doelstelling gebeurde in België via het Samenwerkingsakkoord tussen de drie gewesten.
1.3.3.1. Het afvalstoffendecreet
Het decreet van 2 juli 1981 gaf het startsein aan een Vlaams afvalstoffenbeleid en was aanleiding voor de oprichting van OVAM. Dit decreet werd in 1994 fundamenteel gewijzigd. De doelstellingen van het overheidsbeleid in het domein van de afvalstoffen zijn: het ontstaan en de schadelijkheid van afvalstoffen voorkomen, het bevorderen van nuttige toepas- sing van afvalstoffen en de organisatie van de verwijdering van die afvalstoffen waarvan de productie niet kan worden voorkomen of die niet nuttig kunnen toegepast worden. Om deze doelstellingen te realiseren voorziet het decreet in de volgende instrumenten:
• de meldingsplicht: dit maakt sinds 2005 deel uit van het Integraal Milieujaarverslag (zie pg 14);
• opmaak van afvalstoffenplannen voor het Vlaamse Gewest: deze bevatten een inventarisatie en een analyse van de afvalstromen, geven een prognose van de evolutie in de nabije toekomst en behandelen de verwerking van de afvalstromen. De goedgekeurde afvalstoffenplannen hebben verordenende kracht.
• de sectorale uitvoeringsplannen. Dit zijn concrete projecten en acties in verband met de preventie, de recuperatie of de verwijdering van afvalstoffen of deze hebben betrekking op specifieke categorieën van afvalstoffen. Ze zijn in uitvoering van het geldende afvalstoffenplan. Een overzicht van de goedgekeurde uitvoeringsplannen is raadpleeg- baar op xxx.xxxx.xx.
• het vergunningssysteem: inrichtingen voor de verwerking en nuttige toepassing van afvalstoffen worden onderwor- pen aan het VLAREM-vergunningssysteem;
• de milieuheffingen: de uitbaters van vergunningsplichtige verwijderingsinrichtingen en de voortbrengers van bepaalde afvalstoffen die volgens het decreet verwijderd moeten worden, zijn gehouden een bijdrage te betalen aan de Vlaamse overheid (zie hiervoor ”Heffing op afvalverwijdering”);
• de aanvaardingsplicht voor consumptiegoederen, met inbegrip van de verpakkingen eens die afvalstof geworden zijn (zie verder VLAREA). Dit heeft tot gevolg dat de eindverkoper, tussenhandelaar en de producent of invoerder kan verantwoordelijk gesteld worden voor de doelmatige verwijdering of de nuttige toepassing van deze goederen. Hiertoe werd een uitvoeringsbesluit genomen inzake de terugnameplicht voor verpakkingsafval (zie verder “Het Interregionaal Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval”).
• het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof, waardoor afvalstoffen geïntegreerd worden in het circuit van grondstoffen. Wordt een afvalstof een secundaire grondstof dan verliest ze haar karakter van afvalstof vanaf het ogenblik dat ze wordt afgeleverd aan de gebruiker. Het VLAREA bevat een limitatieve lijst van afvalstoffen die als secundaire grondstof kunnen gebruikt worden evenals de eisen waaraan deze moeten voldoen (zie “VLAREA”).
• de verbodsbepalingen: bepaalde productieprocedés of de productie van bepaalde stoffen kunnen door de Vlaamse Regering verboden worden of onderworpen worden aan bijzondere reglementeringen. Met het oog op een hoog- waardige verwerking van afvalstoffen werden bijvoorbeeld stort- en verbrandingsverboden ingevoerd
B E D R I J F E N M I L I E U
• het toezicht en de strafbepalingen.
1.3.3.2. Het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA)
Het VLAREA geeft nadere invulling aan de begrippen verwijdering en nuttige toepassing, afvalstoffenlijst, de lijsten van huishoudelijke, bedrijfs-, bijzondere en gevaarlijke afvalstoffen, de aanvaardingsplicht, het gebruik van secundaire grond- stoffen en de erkenning van overbrengers en registratie van vervoerders van afvalstoffen.
a. Algemene bepalingen inzake afvalstoffen
Het afvalstoffendecreet maakt onderscheid tussen vier categorieën van afvalstoffen:
• huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Dit is bedrijfsafval dat ontstaat door ‘huishoudelijke activiteiten’ in het bedrijf. Ze zijn niet eigen aan de bedrijfsactiviteit. Gelijkgesteld aan huishoudelijke afvalstoffen zijn straat- en veegvuil.
• bedrijfsafvalstoffen : alle afvalstoffen die geen huishoudelijke afvalstoffen zijn.
• gevaarlijke afvalstoffen: afvalstoffen met een gevaarskenmerk zoals vastgesteld in het VLAREA.
• bijzondere afvalstoffen: een bijzondere regeling werd uitgewerkt voor afvalbanden, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, houtafval, klein gevaarlijk afval, landbouwafval, dierlijk afval, medisch afval, afvalstoffen die ontstaan bij het onderhouden, herstellen of slopen van motorvoertuigen, enz. De Vlaamse regering kan deze lijst steeds wijzigen.
Vallen niet onder het afvalstoffendecreet: radioactief afval, afvalwater dat geloosd wordt, luchtemissies en dierlijke mest. Elke afvalstof wordt gekenmerkt door een code uit de Europese afvalstoffenlijst (bijlage1.2.1.B VLAREA).
b. De aanvaardingsplicht
De aanvaardingsplicht houdt in dat de (eind)verkoper verplicht wordt om wanneer de consument een product bij hem aankoopt, het overeenstemmende product waarvan hij zich ontdoet, gratis in ontvangst te nemen (“1 voor 1-beginsel”) of ook wanneer die consument geen vervangend product aankoopt (“1 voor 0-beginsel”).
Deze aanvaardingsplicht geldt voor:
• oude en vervallen geneesmiddelen;
• afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen
• afgedankte voertuigen
• drukwerkafvalstoffen
• afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
• afgewerkte olie
• afvalbanden
• dierlijke en plantaardige afvalvetten en –oliën, afvalfotochemicaliën en afvallandbouwfolies onderhevig aan de aanvaardingsplicht
• lampen en een aantal bijkomende categorieën van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur de aanvaardingsplicht.
• houtafval
• vloerbedekkingsafval
B E D R I J F E N M I L I E U
De wijze waarop de aanvaardingsplicht zal georganiseerd worden, wordt vastgelegd in een door de Vlaamse regering goedgekeurde milieubeleidovereenkomst (MBO) met de betrokken sector. Uiteindelijk wordt de producent of invoerder verplicht de teruggenomen producten te (laten) verwerken. Deze MBO’s hebben een looptijd van 5 jaar.
c. Aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen
Afvalstoffen die voorkomen op de lijst in bijlage 4.1. van het VLAREA kunnen toegepast worden als secundaire grondstof- fen als ze voldoen aan bepaalde voorwaarden. Een afvalstof verliest het statuut afvalstof en wordt secundaire grondstof vanaf het ogenblik dat ze voldoet aan de vastgestelde voorwaarden. Voor afvalstoffen die niet op deze lijst voorkomen werd een procedure ingevoerd die toelaat om ook deze afvalstoffen als secundaire grondstof aan te duiden.
Momenteel is het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof in of als meststof of bodemverbeterend middel (bv. zuiveringsslib), in of als bouwstof (bv. steenpuin), als bodem of als koolstofbron om stedelijk afvalwater of bedrijfsafval- water beter verwerkbaar te maken in afvalwaterzuiveringsinstallaties, mogelijk.
De secundaire grondstoffen die in of als meststof of als bodemverbeterend middel worden gebruikt, zijn tevens onder- worpen aan de regels van het Mestdecreet (zie "Het Mestdecreet"). Voor bepaalde gebruiken van secundaire grondstof is een gebruikscertificaat noodzakelijk dat bij de OVAM met een standaardformulier wordt aangevraagd.
d. Inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen
Elke onderneming die bedrijfsafvalstoffen produceert dient deze op haar kosten te laten verwerken, hetzij door nuttig toe te passen hetzij door ze te verwijderen. Bovendien heeft hij volgende verplichtingen:
• de meldingsplicht, opgenomen in het integraal milieujaarverslag. OVAM maakt jaarlijks de lijst bekend van meldings- plichtige bedrijven. Daarnaast blijft de verplichting gelden voor GPBV/IPPC-bedrijven.
• bijhouden van een afvalstoffenregister met de oorsprong, de hoeveelheid, de aard en samenstelling (EURAL-code), de bestemming en de wijze van nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen. Het register wordt minstens elke maand aangevuld met de meest recente gegevens. Bijgehouden identificatieformulieren kunnen ook fungeren als afvalstoffenregister.
• bijhouden kopieën identificatieformulieren als producent, bijhouden volledig ingevulde identificatieformulieren indien producent ook opdrachtgever is.
• scheidingsplicht: tenminste KGA van huishoudelijke oorsprong, glasafval, papier/karton, afval van plantaardige en dierlijke oliën en vetten, groenafval, textielafvalstoffen, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afval- banden, steenachtige fracties van bouw- en sloopafval, afgewerkte olie, gevaarlijke afvalstoffen, asbestcementhou- dende afvalstoffen, afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten en afvallandbouwfolies dienen afzonderlijk te worden opgehaald en/of ingezameld. Hout- en metaalresten kunnen samen worden ingezameld indien ze naderhand worden uitgesorteerd.
Het VLAREA regelt de erkenning en registratie van overbrengers (onderafdeling 5.1.2.) en de registratie van vervoerders (onderafdeling 5.1.3.). Zowel voor de overbrenging van gevaarlijke als voor niet-gevaarlijke afvalstoffen is een erkenning noodzakelijk.
Naast gemeenten en verenigingen van gemeenten die van rechtswege erkend zijn voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, geldt dit ook voor:
1. de particulier die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van huishoudelijke afvalstoffen brengt;
2. de zelfstandige of kleine ondernemer (minder dan tien werknemers) die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van afvalstoffen brengt;
3. de producent van afvalstoffen die de afvalstoffen die zijn ontstaan uit verleende onderhoudsdiensten bij derden, naar zijn bedrijfsterrein of naar een verwerkingsinrichting brengt;
4. de leverancier van goederen die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, ter gelegenheid van een levering van goederen, lege verpakkingen of afgedankte goederen naar zijn bedrijfsterrein of naar een inzamelpunt voor afgedankte goederen brengt;
5. de houder van afvalstoffen, die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, de afvalstoffen terugbrengt naar zijn leverancier van soortgelijke goederen;
B E D R I J F E N M I L I E U
6. een erkend kringloopcentrum of de exploitant van een inrichting die de door hem ingezamelde afvalstoffen over- brengt naar die inrichting, waar afgedankte goederen die in aanmerking komen voor producthergebruik worden opgeslagen, gesorteerd, gereinigd of hersteld, en waar de scheiding in herbruikbare goederen en niet-herbruikbare afvalstoffen plaatsvindt, evenals het transport van de niet-herbruikbare afvalstoffen na deze scheiding naar inzamel- punten van afvalstoffen.
Voor bovenvermelde gevallen geldt eveneens dat er geen identificatieformulier moet voorzien worden bij vervoer.
Elke afvalstof moet bij vervoer voorzien zijn van een identificatieformulier. Het bevat onder meer de aard, herkomst, hoe- veelheid en EURAL-code van de afvalstof, gegevens van producent, ophaler, geregistreerde vervoerder en verwerker en datum van vervoer van de afvalstof. Bij de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen dient ook de producent te dateren en te tekenen. Indien de producent als opdrachtgever fungeert, dient hij de documenten ook te tekenen indien het vervoer betreft van niet-gevaarlijke afvalstoffen.
Voor huishoudelijke afvalstoffen of de daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen en voor de niet-gevaarlijke bedrijfsaf- valstoffen die in één ophaalronde (‘melkronde’) opgehaald worden door een privé-overbrenger of in opdracht van de gemeente moet geen identificatieformulier worden voorzien.
e. In- en uitvoer van afvalstoffen conform Verordening EG nr. 1013/2006/EG
Het VLAREA preciseert de toepassing van deze verordening voor het Vlaamse Gewest. De grensoverschrijdende over- brenging van afval wordt gereglementeerd door de Verordening 1013/2006/EG. De verordening vervangt de Verordening 259/93/EEG. De verordening heeft tot doel het internationaal vervoer van afvalstoffen in kaart te brengen en een samen- hangend en sluitend controlesysteem voor de overbrenging van afvalstoffen tot stand te brengen. De verordening maakt onderscheid tussen afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing en afvalstoffen bestemd voor verwijdering. De afval- stoffen bestemd voor nuttige toepassing worden ingedeeld in de groene en de oranje lijst. Voor alle afvalstoffen bestemd voor verwijdering en voor afvalstoffen van de oranje lijst en voor niet-genoemde afvalstoffen, moet een kennisgeving gebeuren. Bij elke grensoverschrijdende overbrenging waarvoor een kennisgeving vereist is, dient een bankgarantie of gelijkwaardige verzekering gesteld te worden. In Vlaanderen gebeurt de coördinatie en het toezicht over de in- en de uitvoer van afvalstoffen door de OVAM volgens de richtlijnen uit het VLAREA.
Voor meer informatie omtrent het VLAREA wordt verwezen naar de integrale VLAREA-tekst, te bekijken op www.emis.vito. be/navigator.
Informatie omtrent wetgeving, formulieren, nuttige tips, cijfergegevens over afval enz. kan u vinden op xxx.xxxx.xx.
1.3.3.3. Het Interregionaal Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval (ISA)
a. Toepassingsgebied
Onder deze wetgeving valt zowel "het verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong" (dit is verpakkingsafval afkomstig van de normale werking van huishoudens of die hiermee gelijkgesteld is) als "het verpakkingsafval van bedrijfsmatige oorsprong" (dit is verpakkingsafval die niet kan beschouwd worden als verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen tertiaire of vervoersverpakking, secundaire of verzamelverpakking en primaire of verkoopsverpakking. Tertiaire verpakkingen geven steeds aanleiding tot bedrijfsmatig verpakkingsafval. Secundaire verpakking is bedrijfsmatig behalve deze van producten voor de normale werking van huishoudens met een maximum volume van 0,5 m³ en die zo zijn ontworpen dat ze op het verkooppunt een verkoopseenheid vormen, de zogenaamde multipacks. Primaire verpakking kan zowel huishoudelijk als bedrijfsmatig zijn. Om het verschil duidelijk te maken werd de Grijze Lijst opgesteld.
b. De terugnameplicht
B E D R I J F E N M I L I E U
Centraal in het Samenwerkingsakkoord is de "terugnameplicht" die wordt opgelegd aan de "verpakkingsverantwoordelij- ken". Er zijn 3 types verpakkingsverantwoordelijken:
• elk bedrijf dat zijn goederen verpakt of laat verpakken in België voor de Belgische markt;
• elk bedrijf dat verpakte producten invoert en deze op de Belgische markt verkoopt;
• de ontpakker van de ingevoerde producten: bijvoorbeeld grondstoffen, onderdelen, artikelen voor de showroom, alsook verpakkingsafval dat veroorzaakt wordt door het herconditioneren van goederen.
De terugnameplicht betekent voor deze verpakkingsverantwoordelijken dat ze binnen een welbepaalde termijn bepaalde percentages voor recyclage en nuttige toepassing moeten bereiken voor het verpakkingsafval waarvoor zij individueel verantwoordelijk zijn. Onder nuttige toepassing vallen alle procedés die afval een nuttige functie geven. Recyclage en energetische valorisatie worden beschouwd als een vorm van nuttige toepassing. Voor elke verpakkingsverantwoordelijke worden de percentages bepaald ten opzichte van het totale gewicht van de éénmalige verpakkingen die gedurende het vorige kalenderjaar op de Belgische markt werden gebracht.
Er wordt aan de verpakkingsverantwoordelijken verschillende mogelijkheden geboden om deze percentages te bereiken. Het kan in eigen beheer gebeuren of door een door de verpakkingsverantwoordelijke aangestelde publieke of private rechtspersoon (v.b. private ophalers of gespecialiseerde intercommunales). De verpakkingsverantwoordelijke kan de verplichting ook overdragen aan een erkend organisme, waarbij hij zich als lid aansluit, en dat de terugnameplicht van alle leden globaal op zich neemt. In het laatste geval voldoet hij aan de terugnameplicht indien het erkend organisme de percentages van recyclage en nuttige toepassing haalt voor het geheel van verpakkingsafval waarvoor het verant- woordelijk werd gesteld. De organisatie FOST PLUS respectievelijk VAL-I-PAC zijn erkend door de Interregionale Verpak- kingscommissie (IVCIE) voor het huishoudelijk respectievelijk bedrijfsmatig verpakkingsafval. De IVCIE werd opgericht als een gemeenschappelijke instelling van de drie gewesten. De taken zijn onder meer de goedkeuring van de algemene preventieplannen en de erkenning van de organismen die de terugnameplicht op zich nemen (zie "Nuttige adressen").
c. De informatieplicht
De informatieplicht is de plicht van elke verpakkingsverantwoordelijke om de IVCIE jaarlijks op de hoogte te brengen van:
• de manier waarop hij zijn terugnameplicht vervult
• de hoeveelheid verpakking waarvoor hij verantwoordelijk is
• de behaalde percentages recyclage/nuttige toepassing
d. De preventieplicht
Elke verpakkingsverantwoordelijke die jaarlijks >100 ton verpakkingen in België aanbrengt om de verpakte producten op de Belgische markt te brengen, alsook de verpakkingsverantwoordelijke die jaarlijks >300 ton verpakkingen op de Belgi- sche markt brengt, is wettelijk verplicht om driejaarlijks een preventieplan in te dienen bij de IVCIE. In dit preventieplan moeten concrete voorgesteld worden om de hoeveelheid en schadelijkheid van het verpakkingsafval te beperken. Om aan zijn preventieplicht te voldoen kan de verpakkingsverantwoordelijke zich aansluiten bij een sectoraal preventieplan dat mogelijks door zijn beroepsfederatie wordt ingediend. Deze verpakkingsverantwoordelijken moeten tevens jaarlijks vóór 31 maart dit algemeen preventieplan evalueren.
e. Verplichtingen en tegemoetkomingen voor ontpakkers
Het samenwerkingsakkoord brengt ook verplichtingen mee voor de ontpakkers van bedrijfsmatig verpakte goederen. Zij moeten hun leveranciers, de verpakkingsverantwoordelijken, in staat stellen aan hun wettelijke verplichtingen te voldoen (b.v. het verpakkingsafval zelf nuttig toepassen en hiervan een bewijs geven aan de verpakkingsverantwoordelijke). Indien de leverancier lid is van een erkend organisme, b.v. VAL-I-PAC, kan de ontpakker het verpakkingsafval ook laten ophalen door een operator naar keuze, zonder dat dit verpakkingsafval moet gesorteerd worden per leverancier.
B E D R I J F E N M I L I E U
Tenslotte zijn ook tegemoetkomingen voor ontpakkers voorzien, met als bedoeling de recyclage van specifieke verpak- kingsmaterialen te stimuleren: de recyclagepremie en de containerpremie. De recyclagepremie is geldig voor kunststof of houten bedrijfsmatig verpakkingsafval dat in homogene fracties ter recyclage wordt aangeboden aan een VAL-I-PAC- operator. De premie voor hout is enkel geldig indien het hout vermalen wordt tot grondstof voor de vervaardiging van spaanplaten of voor compostering. De containerpremie is geldig voor bedrijfsmatig verpakkingsafval dat op Belgisch grondgebied gegenereerd wordt en door de ontpakker in selectieve containers wordt aangeboden ter recyclage. Meer informatie over de premies op de website van VAL-I-PAC, xxx.xxxxxxx.xx.
Een nieuw samenwerkingsakkoord is in voege getreden op 1 januari 2009. Meer informatie op de website xxx.xxxxx.xx.
Met asbest moet men voorzichtig omgaan. Asbest is een verzamelnaam voor vezelachtige mineralen die gemengd wor- den met cement of kunststoffen tot slijtvaste, onbrandbare producten zoals golfplaten, buizen, etc. Wanneer de vezels vrijkomen, veroorzaken ze ernstige ziekten zoals asbestose en verschillende soorten kanker in het longsysteem van de mens. Dergelijk materiaal mag niet meer op de markt gebracht worden (KB van 23/10/2001) maar bij afbraakwerken is de kans groot dat men asbestafval overhoudt. Enkel werklieden die een speciale opleiding gevolgd hebben, mogen asbestwerkzaamheden uitvoeren.
De lijst van erkende bedrijven is terug te vinden op de site van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg www. xxxx.xxxxxx.xx; kies “Welzijn op het werk”; kies “Chemische, kankerverwekkende en mutagene agentia”. Een uitgebreide brochure over asbest kan u downloaden op de site van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu xxx.xxxxxx.xxxx.xx. Over ‘waar naar toe met asbestafval’ kan u lezen op de website van OVAM: www.ovam. be (afval – afvalstromen – bouw/sloopafval).
1.3.5. Het mestdecreet
Voor de uitvoering van het mestdecreet doet de Vlaamse regering een beroep op de Mestbank, een afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) (zie " Wegwijs in de Vlaamse overheidsdiensten" en "Nuttige adressen").
De gevolgen van het mestdecreet laten zich niet alleen voelen in de landbouwbedrijven, maar ook in vele industriële bedrijven. Vanuit de industrie en in het bijzonder vanuit de voedingsindustrie worden vele bijproducten en afvalstoffen als bodemverbeteraar of als meststof aangewend in de landbouwsector. De landbouwkundige aanwending van dergelijke meststof is onderworpen aan het mestdecreet en aan het VLAREA (zie “VLAREA”). Onder een meststof wordt verstaan: elke één of meer stikstof- en/of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib; deze meststoffen omvatten aldus inzonderheid de dierlijke mest, de chemische meststoffen en de andere meststoffen. Bijgevolg ressorteren ook organisch-biologische afvalstoffen hieronder indien ze worden toegepast op cultuurgrond in Vlaanderen.
Wat mestverwerking betreft, werd het Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking vzw opgericht (zie “Nuttige adres- sen”). Het VCM organiseert het overleg tussen overheid en bedrijfsleven, stimuleert en begeleidt mestverwerkingsinitia- tieven, verricht beleidsondersteunend werk en verstrekt eerstelijnsadvies en informatie aan bedrijven.
1.3.6. Decreet voor bodemsanering en bodembescherming
Nieuwe verontreiniging voorkomen en historische verontreiniging saneren zijn de belangrijkste doelstellingen van het Decreet voor bodemsanering en bodembescherming van 27 oktober 2006. Dit bodemdecreet volgt dat van 1995 op. Het is eenvoudiger en duidelijker en beantwoordt meer aan situaties uit de realiteit, zodoende kunnen saneringsplicht, overdrachten en procedures efficiënter aangepakt worden.
Met het Vlaams Reglement rond de Bodemsanering, kortweg VLAREBO, goedgekeurd op 14 december 2007 en gepubli- ceerd op 22 april 2008, heeft het Vlaams gewest een concrete en volwaardige nieuwe bodemwetgeving. Het VLAREBO voert de bepalingen van het bodemdecreet uit. De nieuwe bodemwetgeving trad integraal in werking op 1 juni 2008.
Identificatie en inventarisatie van gronden
B E D R I J F E N M I L I E U
Jaren van inventariseren, onderzoeken en saneren hebben gegevens opgeleverd die gecentraliseerd zijn in drie bronnen: het grondeninformatieregister, de lijst met risico-inrichtingen en de gemeentelijke inventaris van risicogronden.
Grondeninformatieregister
In het grondeninformatieregister beheert OVAM gegevens over de bodemkwaliteit van gronden in Vlaanderen. Zowel ver- ontreinigde als niet-verontreinigde gronden komen erin voor. OVAM neemt een grond op in het grondeninformatieregister wanneer ze over de volgende gegevens beschikt:
• De ligging van de grond;
• De identiteit van de eigenaar;
• Minstens één van de volgende gegevens over de grond:
• Informatie over de grond afkomstig uit de gemeentelijke inventaris
• Gegevens in verband met de bodemkwaliteit van de grond
De informatie uit het grondeninformatieregister kan o.a. opgevraagd worden via een bodemattest.
Lijst van risico-inrichtingen
‘risico-inrichtingen’ zijn fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden. Voor een oplijsting van de risico-inrichtingen verwijst VLAREBO naar de Vlarem indelingslijst (bijlage 1 van Vlarem 1), waar in kolom 8 de risico-inrichtingen zijn vastgesteld.
Gemeentelijke inventaris van risicogronden
Op basis van de lijst van risico-inrichtingen inventariseert de gemeente de activiteiten met een verhoogd risico op bo- demverontreiniging die plaatsvinden of hebben plaatsgevonden op haar grondgebied. Deze inventaris is een verzameling van archiefgegevens die enkel aangeven dat op een bepaalde grond een bepaalde activiteit met een verhoogd risico op bodemverontreiniging wordt of werd uitgeoefend. Het is dus niet zeker dat deze grond ook effectief verontreinigd is. Deze gemeentelijke inventaris is openbaar.
Periodieke onderzoeksplicht bij de exploitatie van een risico-inrichting
Exploitanten van een risico-inrichting dienen periodiek de kwaliteit van de bodem te controleren. Ze moeten een ori- enterend onderzoek laten uitvoeren om eventuele problemen tijdig vast te stellen. Een oriënterend onderzoek geldt ook steeds bij de sluiting, faillissement of vereffening van een risico-inrichting of bij overdracht of onteigening van een risicogrond.
Categorie | Eerste oriënterend onderzoek bij OVAM | Vervolgens om de | |||
Start bedrijf | |||||
Vóór 29.10.95 | Tussen 29.10.95 en 01.06.08 | Na 01.06.08 | |||
Xxxxx oriënterend onderzoek binnen 10j voor start exploitatie | |||||
ja | nee | ||||
=> eerste onderzoek aantal jaren na start van de exploitatie | |||||
A | Vóór 31.12.2013 | Vóór 31.12.2017 | < 20 jaar | < 12 j | 20 jaar |
B | Vóór 31.12.2011 | Vóór 31.12.2015 | 10 jaar | 6 j | 10 jaar |
In de lijst van risico-inrichtingen (kolom 8 van de Vlarem indelingslijst) kan u, aan de hand van uw exacte activiteiten, nagaan in welke categorie uw inrichting valt, en dus of (en met welke frequentie) u een periodiek onderzoek moet uitvoeren.
Overdracht van gronden
B E D R I J F E N M I L I E U
‘Overdracht’ van gronden wordt zeer ruim geïnterpreteerd, de uitgebreide definitie ervan kan in het decreet worden teruggevonden. In Vlaanderen kan geen enkele grond worden overgedragen zonder bodemattest. Dit attest geeft een overzicht van de informatie weer die in het grondeninformatieregister over een grond beschikbaar is en vermeldt daarbij de informatiebronnen. Zijn er geen gegevens beschikbaar, dan staat dat letterlijk op het bodemattest. Het is de verkoper die het attest dient aan te vragen bij OVAM.
Bij overdracht van een risicogrond is er naast een bodemattest ook een oriënterend bodemonderzoek nodig. Is er een mogelijke verontreiniging, dan kan er een beschrijvend bodemonderzoek volgen en eventueel zelfs een sanering.
Een oriënterend bodemonderzoek is een eerste, verkennend bodemonderzoek dat nagaat of op de risicolocatie bodem- verontreiniging aanwezig is. Het probeert om een eerste zicht te krijgen op de ernst van die verontreiniging. In bepaalde gevallen is er voor de overdracht geen nieuw oriënterend bodemonderzoek nodig. Namelijk als er al eerder een oriën- terend bodemonderzoek op de grond werd uitgevoerd en sindsdien de risico’s verdwenen of voldoende ingeperkt zijn. De juiste voorwaarden en situaties waarbij onderzoek niet langer nodig is kan terug gevonden worden in de wetgeving. Als blijkt dat er mogelijk ernstige bodemverontreiniging is, moet er een beschrijvend bodemonderzoek plaatsvinden. Het beschrijvend bodemonderzoek geeft een precies beeld van de verontreiniging en geeft duidelijkheid aan of er sa- neringswerken noodzakelijk zijn. Een bodemsaneringsproject is noodzakelijk als er een ernstige bodemverontreiniging op de grond aanwezig is. Het project vergelijkt de mogelijke saneringstechnieken en selecteert de best beschikbare saneringstechniek die geen overmatige kosten met zich meebrengt. Als OVAM het project conform verklaart geldt dat ook als milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning.
Indien een risicogrond, die gesaneerd moet worden, wordt overgedragen, moet de overdrager of de verwerver een eenzijdige verbintenis tekenen dat hij de saneringswerken zal uitvoeren en een financiële zekerheid stellen om deze verbintenis te waarborgen. Indien later de sanering niet (tijdig) uitgevoerd wordt, kan de OVAM het geld van de financiële zekerheid claimen en daarmee de bodemsanering laten uitvoeren. Indien het de verwerver is die de nodige garanties stelt, dan kan de overdracht van een risicogrond via een versnelde procedure gebeuren en dit al na het beschrijvend onderzoek. Dit kan nuttig zijn bij bijvoorbeeld een dringende verhuis van een zonevreemd bedrijf. Het is daarom handig om de versnelde overdracht te combineren met de mogelijkheid om oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek in één onderzoeksfase uit te voeren, de wetgeving geeft hieromtrent meer informatie.
Het zijn erkende bodemsaneringsdeskundigen die de nodige onderzoeken leiden en uitvoeren in opdracht van de verkoper. Een lijst van de erkende bodemsaneringsdeskundigen vindt u op de website van OVAM, xxx.xxxx.xx.
Sanering
Op gronden met een nieuwe bodemverontreiniging (bodemverontreiniging tot stand gekomen na 28 oktober 1995) wordt overgegaan tot een beschrijvend onderzoek indien blijkt dat er ernstige aanwijzigen zijn dat de bodemsanerings- normen worden overschreden of dreigen overschreden te worden. Indien het beschrijvend bodemonderzoek aantoont dat de bodemsaneringsnormen overschreden zijn, moet gesaneerd worden. Bodemsanering is er bij nieuwe bodemverontrei- niging op gericht om de richtwaarden van de bodemkwaliteit te realiseren. Is dit niet mogelijk met de best beschikbare technieken omwille van de kenmerken van de bodemverontreiniging of van de verontreinigde grond, dan wordt de bodemsanering er minstens op gericht een betere bodemkwaliteit te verwezenlijken dan bepaald door de toepasselijke bodemsaneringsnormen. Is ook dit niet mogelijk dan worden zo nodig gebruiks- of bestemmingsbeperkingen opgelegd.
Op gronden met historische bodemverontreiniging (bodemverontreiniging tot stand gekomen vóór 29 oktober 1995) wordt overgegaan tot een beschrijvend bodemonderzoek als er duidelijke aanwijzingen zijn van een ernstige bodemver- ontreiniging. Op gronden met historische bodemverontreiniging wordt overgegaan tot bodemsanering als het beschrij- vend bodemonderzoek de aanwezigheid van een ernstige bodemverontreiniging aantoont. De Vlaamse Regering wijst op voorstel van OVAM die gronden aan met een ernstige historische bodemverontreiniging waar bodemsanering prioritair moet plaatsvinden. Sanering is er in dit geval op gericht om te vermijden dat de bodemkwaliteit een risico oplevert of kan opleveren tot nadelige beïnvloeding van mens of milieu door gebruik te maken van de beste beschikbare techniek die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengt. Indien dit niet mogelijk is worden er zo nodig gebruiks- of bestem- mingsbeperkingen opgelegd.
B E D R I J F E N M I L I E U
Op gronden met een gemengde bodemverontreiniging (bodemverontreiniging bestaande uit een deel historische en een deel nieuwe verontreiniging) en waarop een onderscheid kan gemaakt worden tussen de historische en de nieuwe bodemverontreiniging, worden de respectievelijke bepalingen voor elke soort toegepast. Is er geen onderscheid mogelijk dan wordt zo accuraat mogelijk een verdeling gemaakt in een deel dat naar alle redelijkheid als nieuwe verontreiniging kan worden beschouwd en een deel dat naar alle redelijkheid als historische verontreiniging kan worden beschouwd.
Afhankelijk of het gaat om een nieuwe, historische of gemengde bodemverontreiniging wordt ook de saneringsplichtige aangeduid en worden de mogelijkheden van vrijstelling van saneringsplicht en de saneringsfinanciering bepaald.
Schadegevallen (onvoorziene gebeurtenissen die aanleiding geven tot bodemverontreiniging)
De behandeling van bodemverontreiniging bij schadegevallen is in het bodemdecreet vastgelegd en kan toegepast wor- den enkel op schadegevallen die:
• binnen de termijn van veertien dagen gemeld worden bij de bevoegde overheid en,
• waarbij de effectieve behandeling kan worden uitgevoerd binnen 180 dagen vanaf de melding of vanaf de vaststel- ling door de bevoegde overheid
Voor de klasse 1-inrichtingen en alle percelen in beheer of in eigendommen van gemeenten is de OVAM de bevoegde overheid. In alle andere gevallen is de gemeente bevoegd. Voldoet het schadegeval niet aan de bepalingen en/of niet aan de definitie, dan geldt de verplichting om over te gaan tot het (beperkt) beschrijvend bodemonderzoek en om de bodemsanering uit te voeren en te (pre)financieren.
Uitgegraven bodem
Het beheersen van de verspreiding van verontreinigde uitgegraven bodem en het voorkomen van nieuwe bodemveront- reiniging vormen de basisdoelstellingen van de regelgeving grondverzet.
Vanuit preventief oogpunt reglementeert de Vlaamse Regering het gebruik van uitgegraven bodem:
• Door een onderzoeksverplichting naar de kwaliteit van de uitgegraven of uit te graven bodem op te leggen via de opmaak van het technisch verslag;
• Door een kader met de gebruiksmogelijkheden van de uitgegraven bodem vast te leggen;
• Door de levering van de uitgegraven bodem op de plaats van het beoogde gebruik te laten attesteren via het
bodembeheerrapport;
• Door de verantwoordelijkheden van verschillende actoren in het grondverzet vast te leggen.
Vanuit curatief oogpunt reglementeert de Vlaamse Regering het gebruik van de uitgegraven bodem door een traceerbaar- heidsprocedure voor het gebruik van de uitgegraven bodem vast te leggen. In deze traceerbaarheidsprocedure worden de verschillende verantwoordelijken in het proces van het gebruik van de uitgegraven bodem aangeduid. Deze procedure maakt het mogelijk om het verband te leggen tussen de plaats van herkomst van de uitgegraven bodem en de plaats van gebruik of beoogd gebruik van de uitgegraven bodem. Het is de bedoeling op cruciale momenten elke betrokken partij op haar verantwoordelijkheid te wijzen en met gerichte controles correct gedrag aan te moedigen, het is niet de bedoeling om een procescontrole uit te voeren.
Informatie omtrent wetgeving, brochures, formulieren … is te vinden op de website van OVAM, xxx.xxxx.xx.
1.3.7. Legionella
Op 4 mei 2007 werd het nieuwe Legionellabesluit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en ging het ook meteen van kracht. Het besluit vervangt de legionellawetgeving van 11 juni 2004. De bedoeling van deze wetgeving is de preventie van de veteranenziekte of legionellose, een potentieel ernstige longontsteking die kan optreden door het inademen van warmwaterdruppeltjes die met legionellabacteriën besmet zijn. Deze bacteriën ontwikkelen zich het best in stilstaand water met een temperatuur tussen 25 en 50 °C.
B E D R I J F E N M I L I E U
Voortaan worden enkel nog de sanitaire installaties ingedeeld in risicocategorieën. Hoogrisico-inrichtingen zijn voor het publiek toegankelijke inrichtingen die instaan voor de behandeling, verzorging of huisvesting van gevoelige personen (bv. ziekenhuizen, rusthuizen…). Matigrisico-inrichtingen zijn voor het publiek toegankelijke inrichtingen met een collectieve warmwaterinstallatie (bv. hotels, sportcomplexen…). Collectief betekent dat per dag 15 of meer personen, exclusief de werknemers, potentieel kunnen blootgesteld worden aan de bacterie.
Andere niet-sanitaire installaties zoals koeltorens, klimaatregelingssystemen, tandheelkundige units en exposities wor- den niet meer ingedeeld in risicocategorieën. Voor elk van deze installaties worden specifieke voorschriften opgelegd.
De bestaande installaties dienden vóór 4 mei 2008 een beheersplan op te maken. Nieuwe installaties moeten vóór de
De maatregelen die genomen worden in het kader van het uitvoeren van het beheersplan en de bijhorende relevante gegevens, moeten genoteerd worden in een register dat ter inzage ligt van de toezichthoudende ambtenaar. Het toezicht gebeurt voortaan door de afdeling Toezicht Volksgezondheid in plaats van door de burgemeester. Enkel voor koeltorens moet een melding gebeuren aan deze afdeling.
Meer informatie op de website van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid xxx.xxxx-xx-xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx. aspx. De BBT-studie voor Legionella-beheersing in nieuwe sanitaire installaties kunt u raadplegen op xxx.xxxx.xxxx.xx
1.3.8. Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen
Betrokken overheidsdiensten
Met het samenwerkingsakkoord (SWA, omzetting SEVESO II-richtlijn) worden zowel de informatiestroom als de inspectie omtrent Seveso-bedrijven gestroomlijnd. Er is één dienst per gewest aangeduid die de informatiestroom naar de overheid moet kanaliseren (coördinerende dienst). Voor Vlaanderen is dit de dienst Veiligheidsrapportering binnen Departement LNE . Tevens is per gewest één dienst op federaal niveau aangeduid die de inspecties coördineert, namelijk de Afdeling Toezicht Chemische Risico's en één gewestelijke inspectiedienst, namelijk afdeling Toezicht zwarerisicobedrijven van de Afdeling Milieu-inspectie (TZR). De inspecteurs van die diensten vormen samen het Seveso-inspectieteam.
Bij de beoordeling van het veiligheidsrapport zijn tevens de Algemene Directie van de Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx (zie "Nuttige adressen") en de bevoegde brandweer bevoegd.
De verplichtingen van de exploitant
De SEVESO II-richtlijn viseert twee groepen bedrijven die aan verschillende verplichtingen moeten voldoen. Seveso-inrich- tingen worden onderverdeeld in hogedrempelinrichtingen en lagedrempelinrichtingen. De aanduiding gebeurt op basis van de aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen die in die inrichting aanwezig zijn. Voor een aantal met naam genoemde gevaarlijke stoffen enerzijds, en een aantal categorieën van gevaarlijke stoffen anderzijds, werden twee drempelwaarden bepaald: een hoge drempelwaarde en een lage drempelwaarde. Exploitanten van inrichtingen die de lage drempelwaarde overschrijden hebben minder verplichtingen dan exploitanten die de hoge drempelwaarde overschrijden. Voor de indeling van het bedrijf moet rekening gehouden worden met de sommatieregel. De sommatieregel houdt in dat bepaalde catego- rieën van gevaarlijke stoffen worden samengeteld (op basis van de toxische eigenschappen, de fysisch-chemische en de ecotoxische eigenschappen), samen met de met naam genoemde gevaarlijke stoffen die dezelfde gevaareigenschappen hebben als deze van de categorieën waarmee ze samengeteld worden. Dit laatste betekent dat men moet bepalen tot welke gevarencategorie(ën) de aanwezige met naam genoemde gevaarlijke stoffen behoren.
B E D R I J F E N M I L I E U
Meer informatie op de website van het Departement LNE xxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xx of op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxx.xxxx.
Tabel 5 : Overzicht van de verplichtingen van de exploitant van een Seveso-inrichting
Lagedrempelinrichting | Hogedrempelinrichting |
algemene zorgplicht en aantoonplicht: alle nodige maatregelen treffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor mens en milieu te beperken; altijd aan de bevoegde inspectiediensten kunnen aantonen dat alle opgelegde noodzakelijke maatregelen effectief zijn genomen. | |
kennisgeving | |
acties bij een zwaar ongeval | |
document 'preventiebeleid voor zware ongevallen’ | veiligheidsbeheersysteem veiligheidsrapport SWA-VR :uiterlijk drie maanden vóór de opstart van de installatie |
intern noodplan | intern noodplan, met specifieke eisen, waaronder link met het externe noodplan |
heffing (zie 1.2.5. De heffing op Seveso-bedrijven) |
Daarnaast bestaat de verplichting volgens VLAREM I voor hogedrempelinrichtingen om bij een milieuvergunningsaanvraag een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) te voegen. Het omgevingsveiligheidsrapport dient vroeger dan het SWA-VR, cfr. het samenwerkingsakkoord, opgemaakt te zijn. Wel is ervoor gezorgd dat de vorm en de opbouw van beide rapporten zodanig zijn opgezet, dat een omgevingsveiligheidsrapport met weinig moeite kan worden uitgebouwd tot een SWA-VR. De derde soort van veiligheidsrapportage, de ruimtelijke veiligheidsrapportage (RVR), is van toepassing bij de opmaak van sommige ruimtelijke uitvoeringsplannen.
Samengevat:
OVR: moet bij de milieuvergunningsaanvraag gevoegd worden
SWA-VR: uiterlijk 3 maanden voor de inbedrijfsstelling + 5-jaarlijks te herzien.
Meer informatie over de verschillende veiligheidsrapportage vindt u op de website xxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xx.
1.3.9. Andere regelgeving van belang voor de milieuverantwoordelijke (ARAB, Codex)
Eén van de pijlers van de Belgische wetgeving betreffende welzijn op het werk is de Wet betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk (de Welzijnswet). Dit is de basiswet betreffende de bescherming van de veiligheid en de gezondheid op het werk. De uitvoeringsbesluiten van de Welzijnswet (KB's) werden tot 1993 gebundeld in het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB) en sinds 1994 in de Codex over het Welzijn op het werk (Codex).
Er bestaat een duidelijke link tussen de milieuwetgeving en de ARAB-wetgeving, de stiefmoeder van de VLAREM-wetge- ving. Het ARAB werd vastgesteld bij het Besluit van de Regent van 11 februari 1946 en werd later meermaals gewijzigd. Met de intrede van het VLAREM werden bij besluit van 6 februari 1991 de titels I en IV van het ARAB opgeheven, zodat momenteel een sterk afgeslankte versie overblijft. Vanaf 1993 werd het ARAB geleidelijk aan “geleegd” en werd de Codex over het welzijn op het werk opgevuld.
De volledige teksten kan u terugvinden op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg: http:// xxx.xxxx.xxxxxx.xx/ ; kies “Welzijn op het werk” uit de lijst met thema’s.
B E D R I J F E N M I L I E U
De grootste zorg van de milieucoördinator of milieuverantwoordelijke in het bedrijf is het waken over de naleving van de milieuwetgeving. Maar milieuwetgeving gaat verder dan de klassieke VLARE-M, -A en –BO-teksten. In de uitvoering van zijn taak bestaat er bijgevolg vaak een functioneringsoverlapping met de preventieadviseur.
1.4. Handhaving van de milieuhygiënewetgeving
Wettelijke basis
Het milieuhandhavingsdecreet werd goedgekeurd op 21/12/2007 (BS 29/02/2008) en werd ingevoegd als titel XVI van het decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid van 5/4/1995. Het uitvoeringsbesluit werd goedgekeurd op 12/12/2008 (BS 10/02/2009), waardoor het decreet van kracht is sedert 1 mei 2009.
Xxxxxxxx gaat het?
Milieuhandhaving kan worden omschreven als: ‘zorgen dat de milieuregelgeving wordt nageleefd, door toezicht en door toepassing van privaatrechtelijke, administratiefrechtelijke en strafrechtelijke middelen’.
Het milieuhandhavingsdecreet zorgt voor een vereenvoudiging en een harmonisatie van de handhavings-instrumenten die vroeger in elke sector (afval, vergunningen, bodemsanering..) afzonderlijk werden bepaald.
Belangrijk is vooral dat de mogelijkheden voor administratieve (bestuurlijke) handhaving via het opleggen van geldboetes en dwangmaatregelen uitgebreid werden, waardoor kleine inbreuken beter en sneller bestraft kunnen worden.
Anderzijds is er voor een stuk depenalisatie, aangezien dergelijke kleine overtredingen dus niet meer strafrechtelijk vervolgd zullen worden. Daarnaast hebben de toezichthouders ook steeds de mogelijkheid om pas na raadgevingen en aanmaningen over te gaan tot feitelijke handhaving.
Milieu-inbreuken versus milieumisdrijven
Het Milieuhandhavingsdecreet maakt een onderscheid tussen enerzijds milieu-inbreuken en anderzijds milieumisdrijven, hetgeen van essentieel belang is voor de verdere handhaving.
Milieu-inbreuken
Milieu-inbreuken zijn lichte overtredingen op administratieve formaliteiten, zonder gevaar voor de mens of het milieu. In het uitvoeringsbesluit heeft de Vlaamse Regering lijsten opgesteld welke overtredingen hieronder dienen begrepen te worden. Het betreft hier o.a. inbreuken m.b.t. erkenningsvoorwaarden, attesten, rapporten, procedures, …
Bij de vaststelling van een milieu-inbreuk volgt geen strafrechtelijke vervolging (depenalisatie). Er wordt dus geen PV opgesteld, enkel een ‘verslag van vaststelling’. Milieu-inbreuken kunnen enkel via bestuurlijke weg gehandhaafd worden via een zgn. bestuurlijke maatregel en/of “exclusieve bestuurlijke geldboete”.
Milieumisdrijven
Milieumisdrijven zijn overtredingen die wel een gevolg kunnen hebben voor de mens of het milieu. Het gaat dan vooral over schendingen m.b.t. emissies of afval of overtredingen die kunnen leiden tot gezondheidsschade, zoals bvb. het lozen van afvalwater in strijd met de milieuvergunning, het uitvoeren van afvalstoffen naar derde landen zonder goedkeuring van de betrokken overheden, …
Voor milieumisdrijven wordt bij de vaststelling wel een PV opgesteld. Strafrechtelijke vervolging blijft mogelijk, maar is niet meer vanzelfsprekend het geval. Het parket moet binnen een termijn van 180 dagen beslissen welk of er straf- rechtelijk vervolgt wordt (gevangenisstraf of strafrechtelijke geldboete) of niet. In dit laatste geval kan ev. wel nog een ‘alternatieve’ bestuurlijke geldboete opgelegd kan worden.
B E D R I J F E N M I L I E U
In elk geval kunnen ook bestuurlijke maatregelen of veiligheidsmaatregelen opgelegd worden om de schade aan het leefmilieu stop te zetten of te herstellen.
Bestuurlijke en strafrechterlijke handhaving
Bestuurlijke handhaving
De mogelijkheden voor bestuurlijke handhaving werden door het Milieuhandhavingsdecreet sterk uitgebreid:
• een bestuurlijke geldboete: deze geldboeten worden onderverdeeld in exclusieve en alternatieve geldboeten, naar gelang het gaat om een milieu-inbreuk, respectievelijk een milieumisdrijf. Deze geldboetes kunnen oplopen tot
50.000 euro (exclusieve geldboete) of 250.000 euro (alternatieve geldboete).
• drie bestuurlijke maatregelen (of een combinatie ervan):
• bevel tot staking: dit is een bevel vanwege de bevoegde toezichthouder aan de vermoedelijke overtreder om bepaalde activiteiten, werkzaamheden of het gebruik van zaken te staken (bijvoorbeeld de onmiddellijke stopzetting van een niet vergunde afvalwaterlozing);
• bevel tot regularisatie: dit is een bevel vanwege de bevoegde toezichthouder aan de vermoedelijke overtreder om bepaalde maatregelen te nemen met de bedoeling een milieu-inbreuk of milieumisdrijf te beëindigen, zijn gevolgen ongedaan te maken en herhaling ervan te voorkomen (bijvoorbeeld het bevel om een bepaalde vergunning aan te vragen);
• bestuursdwang: hier treedt de bevoegde toezichthouder zelf feitelijk op tegen de vastgestelde milieu-inbreuk of het milieumisdrijf (bijvoorbeeld verzegeling van bedrijfsinstallaties).
Deze maatregelen kunnen zowel bij een milieu-inbreuk als -misdrijf opgelegd worden.
Strafrechtelijke handhaving
In het geval van een milieumisdrijf kan het parket op basis van het PV beslissen dat strafrechtelijke vervolging gewenst is. De strafrechtelijke handhaving zal dan uitsluitend gebeuren via strafrechtelijke geldboeten en desgevallend gevangenis- straffen. Dit spoor wordt volledig afgestemd op het (federale) Strafwetboek.
Pure administratieve overtredingen (bvb. het niet of laattijdig invullen van formulieren) worden uitsluitend bestuurlijk gehandhaafd (depenalisatie), aangezien deze beschouwd worden als een inbreuken en niet als een misdrijven.
B E D R I J F E N M I L I E U
Voor meer informatie kan u terecht bij LNE - afdeling Milieuhandhaving, milieuschade en crisisbeheer (xxx.xxx.xx).
2. Wegwijs in de Vlaamse overheidsdiensten
Het Vlaamse milieubeleid wordt uitgebouwd onder de bevoegdheid van de Vlaamse minister voor Leefmilieu (figuur 3). Naar aanleiding van het decreet rond het Beter Bestuurlijk Beleid, om de overheid transparanter en slagvaardiger te maken, is de Vlaamse Milieuadministratie de voorbije jaren grondig geherstructureerd.
Vanaf 1 april 2006 zijn 13 nieuwe beleidsdomeinen gestart, waaronder Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Voor elk beleidsdomein werd een Vlaams Ministerie opgericht, dat bestaat uit een departement en een aantal interne agentschap- pen (zonder rechtspersoonlijkheid). Daarnaast kan een beleidsdomein ook nog extra (interne of externe )agentschappen omvatten.
Binnen het beleidsdomein LNE neemt het gelijknamige departement een centrale rol op. De Agentschappen nemen de uitvoering van een specifiek onderdeel van het milieubeleid voor hun rekening.
Voor de financiering van haar milieubeleid kan het Vlaamse Gewest putten uit het Milieu- en Natuur (MINA)-fonds. Dit fonds wordt gevoed met de opbrengsten van milieuheffingen en van administratieve geldboeten betaald voor milieudelicten.
De Vlaamse regering wordt over het milieubeleid geadviseerd door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). De SERV structureert het overleg tussen de sociale partners (werkgevers en werknemers), adviseert de Vlaamse regering over alle sociaal-economisch belangrijke onderwerpen en formuleert bovendien op eigen initiatief standpunten en aan- bevelingen over socio-economische onderwerpen.
Daarenboven laat de Vlaamse regering zich inzake haar milieubeleid adviseren door de MINA-Raad. Deze Raad is samen- gesteld uit vertegenwoordigers van milieu- en natuurverenigingen, sociale partners en deskundigen.
Het milieuapparaat steunt op vier pijlers, met name :
• Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE);
• de Agentschappen;
• de wetenschappelijke instellingen, waaronder de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito);
• Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV).
B E D R I J F E N M I L I E U
Hiernaast ondersteunt het "Vlaams Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen " (IWT) projecten inzake milieuonderzoek.
2.1. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
Het Departement LNE staat in voor de voorbereiding, opvolging en evaluatie van het Vlaamse milieubeleid en van de beleidsuitvoering, en kan gezien worden als de centrale pijler van het hele milieubeleidapparaat.
Duurzaamheid, integratie en afstemming staan hierbij centraal. Het departement ondersteunt en voert zelf ook sensibili- seringsacties uit, zorgt voor de handhaving van het milieubeleid en behandelt milieuvergunningdossiers en erkenningen.
Het departement bestaat uit :
• Milieu-integratie en subsidieringen
• Management Ondersteunende Diensten (MOD)
• Algemene zaken, Organisatie en Juridische Dienst
• Centraal Databeheer
• Milieu-informatie, -integratie en ondersteuning
• Internationaal Milieubeleid
• Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen
• Staat in voor duurzaam beheer, monitoring en bescherming tegen verontreiniging en aantasting van de bodem en de ondergrond, inclusief de valorisatie van natuurlijk rijkdommen
• Werkt naast het hoofdbestuur, decentraal vanuit twee Vlaamse provincies
• Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
• Ondersteunt, coördineert en bereidt de uitvoering van het Vlaamse beleid voor i.v.m. het bestrijden van luchtverontreiniging, klimaatswijziging en milieuhinder; het beheersen van milieurisico's en het vermijden van negatieve gezondheidseffecten door milieuverontreiniging.
• Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
• Staat in voor beleidsvoorbereiding en -evaluatie, beleidsonderbouwing en het instrumentarium en milieuecono- mie, voor het gebiedsgericht beleid en het doelgroepenbeleid, en voor milieueffect- en veiligheidsrapportering
• Milieuvergunningen
• Bereidt het milieuvergunningenbeleid voor en evalueert dit; Behandelt erkenningen in verband met de milieure- gelgeving; Werkt naast het hoofdbestuur, decentraal vanuit de vijf Vlaamse provincies.
• Milieu-inspectie
• Tekent het handhavingsbeleid uit en houdt toezicht op zware risicobedrijven; Werkt naast het hoofdbestuur, decentraal vanuit de vijf Vlaamse provincies.
• Milieuhandhaving, milieuschade en crisisbeheer
• Financiën en overheidsopdrachten
2.2. De Agentschappen
De agentschappen voeren het beleid uit en geven beleidsinput over leefmilieu, natuur en energie. De agentschappen en het departement overleggen op gestructureerde wijze en wisselen systematisch informatie uit.
Het Beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie omvat volgende agentschappen:
a. Agentschap voor Natuur en Bos, ANB
B E D R I J F E N M I L I E U
ANB ondersteunt het duurzaam beheer en het versterken van natuur-, bos- en groenvoorzieningen en beheert groene domeinen van het Vlaamse Gewest en partners. Website xxx.xxxxxxxxxxx.xx.
b. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO
INBO verricht wetenschappelijk onderzoek naar ontwikkeling en duurzaam gebruik van de natuur en stelt natuurjaarrap- porten op. Website xxx.xxxx.xx.
c. Vlaams Energieagentschap, VEA
VEA voert het op duurzaamheid gerichte energiebeleid uit door het bevorderen van rationeel energieverbruik en milieu- vriendelijke energieproductie. Website xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx.
ANB, INBO en VEA vormen samen met het Departement LNE het Vlaamse Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.
d. Vlaamse Milieumaatschappij, VMM
• ondersteunt de bescherming en het herstel van de lucht- en waterkwaliteit;
• beoordeelt de toestand van lucht en water en rapporteert (twee)jaarlijkse via MIRA over de milieutoestand;
• reguleert en integreert het waterbeleid.
e. Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, OVAM
OVAM staat in voor het duurzaam beheer van de afvalstromen en –stoffen en voor de bodemsanering en de aanpak van bodemverontreiniging.
Het takenpakket van de OVAM is zeer uitgebreid. De belangrijkste taken naar het bedrijfsleven toe in verband met afval zijn :
• het toezicht op het achterlaten van afvalstoffen, de meldingsplicht, afgifteplicht , transport en ophaling van afvalstof- fen, in- en uitvoer van afvalstoffen;
• de inning van milieuheffingen op afvalstoffen;
• het erkennen van ondernemin¬gen die afvalstoffen ophalen of verwerken en het registreren van vervoerder van afvalstoffen;
• verlenen van advies bij het afleveren van milieuvergunningen;
• bevoegde autoriteit in het kader van de controle en de behandeling van aanvragen tot in- of uitvoer van afvalstoffen;
• medewerking verlenen aan het opstellen van het milieubeleidsplan en het milieujaarprogramma, ontwerp en toezicht houden op de uitvoering van sectorale uitvoeringsplannen;
• uitbouw van een databank voor afvalstoffen.
Verder werkt de OVAM een actief voorkomings- en recyclagebeleid uit en verstrekt ze informatie naar verschillende doelgroepen (sensibilisering). Een belangrijk voorbeeld is het PRESTI-programma (PREventie van afval en STImulering van milieuzorg binnen het bedrijf) dat door de OVAM georkestreerd wordt.
In verband met bodem heeft de OVAM onder meer volgende taken:
• afleveren van de bodemattesten;
• het opstellen en aanvullen van het register van de verontreinigde gronden;
• het aanmanen tot bodemsanering bij historische verontreiniging;
• het afleveren van een conformiteitsattest voor het bodemsaneringsproject;
• het erkennen van bodemsaneringsdeskundigen.
B E D R I J F E N M I L I E U
Tevens kan de OVAM ambsthalve overgaan tot bodemsanering indien de eigenaar volgens het bodemsaneringsdecreet hiertoe niet verplicht is (zie “Bodemsaneringsdecreet”). Website xxx.xxxx.xx.
f. Vlaamse Landmaatschappij, VLM
VLM streeft naar een kwaliteitsvolle inrichting van de open ruimte en staat in voor de beheersing van de mestoverschot- ten.Concreet staat de VLM o.a. in voor de landinrichting en voor de uitvoering van ruilverkavelingsprojecten en met de uitbouw en het beheer van een gronddatabank en van het Geografisch Informatiesysteem (GIS).
De VLM is sedert 1990 tevens belast met de uitvoering van het "Mestdecreet", onder meer met het operationeel stel- len van de Mestbank. De Mestbank kreeg van de wetgever een uitgebreid takenpakket toevertrouwd, onder meer het verlenen van erkenningen als mestvoerder, de controle en toezicht op deze wetgeving en het geven van advies bij milieuvergunningsaanvragen voor landbouwexploitaties. Website xxx.xxx.xx.
g. Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, VREG
VREG staat in voor de regulering, de controle en het bevorderen van de transparantie van de elektriciteits- en gasmarkt in het Vlaams Gewest. Website xxx.xxxx.xx.
VMM, OVAM, VLM en VREG behoren niet tot het Vlaamse Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie. Samen vormen al deze entiteiten het Beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie
Beleidsraad
Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen MiNa-raad
Minister
Kabinet
B E D R I J F E N M I L I E U
figuur 3: Organogram van de milieu-instanties in het Vlaams Gewest
Ministerie LNE
Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG)
Vlaamse Landmaatschappij (VLM)
Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)
Openbare Vlaamse Afvalstof- fenmaatschappij
(OVAM)
Vlaams Energieagentschap (VEA)
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie
Agentschap voor Natuur en Bos (ANB)
Technische Comités
2.3. Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito)
De Vito vormt de derde pijler binnen het Vlaamse milieubeleidsapparaat en verricht onderzoek omtrent specifieke aspec- ten van de milieuproblematiek. De Vito is een gespecialiseerde onderzoeksinstelling met een N.V.-statuut.
De taken van de Vito omvatten zowel onderzoeks- en ontwikkelingswerk als een gespecialiseerde dienstverlening inzake niet-nucleaire energie, leefmi¬lieu en grondstoffen met inbegrip van materialen (o.a. opstellen van M.E.R. of V.R., meting luchtverontreiniging, bodemsaneringsstudies en dit ook voor bedrijven). De belangrijkste opdrachtgevers van de Vito zijn de overheid en het bedrijfsleven. Website xxx.xxxx.xx.
Ook bedrijven kunnen genieten van de kennis en ervaring die VITO opgedaan heeft. Voor kmo’s is er een cofinancierings- regeling zodat zij een deel van de onderzoekskosten niet zelf hoeven te betalen (PRODEM-EFRO)
Het Energie- en Milieu-InformatieSysteem (EMIS) is tevens binnen de Vito gehuisvest. EMIS verzamelt een breed spectrum van energie- en milieu-informatie, verwerkt ze en stelt ze beschikbaar in een gemakkelijk toegankelijke vorm via verschil- lende kanalen (telefoon, fax, e-mail), maar vooral via xxx.xxxx.xxxx.xx.
Tevens is het Vlaamse Kenniscentrum voor Best Beschikbare Technologie (BBT) geïntegreerd in de Vito. Dit BBT-Kenniscen- trum maakt BBT-rapporten op welke voor een specifieke sector bepalen wat als BBT beschouwd wordt binnen die sector. Verschillende BBT-rapporten zijn beschikbaar in boekvorm (zie "Nuttige adressen") en zijn tevens downloadbaar vanaf EMIS: oa Afgewerkte olie - Asfaltcentrales - Beton - Car- en truckwash- etc.
Daarnaast kan men op EMIS volgende databanken raadplegen:
• “AFSS”, het Afval- en mestverwerkingsselectiesysteem;
• “BOSS”, het Vlaams beslisondersteunend systeem ter bepaling van bodemsaneringstechnieken;
• “LUSS”, beslisondersteunend systeem voor luchtzuiveringstechnieken;
• "WASS" opgesteld, het Waterzuiveringsselectiesysteem.
De Navigator Wetgeving Leefmilieu, Natuur en Energie is te vinden op xxx.xxxx.xxxx.xx/xxxxxxxxx.
2.4. Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV)
De vierde pijler van het Vlaamse milieubeleid is de financieringspijler waarvoor vroeger de Vlaamse Milieuholding (VMH) bestond, die echter ontbonden is en waarvan de taken (deels) overgenomen zijn door de PMV.
Milieu en energie hebben een grote impact op de economie, als randvoorwaarde, maar ook als nieuwe impuls voor duurzame economische ontwikkeling, die vrijwel altijd gepaard gaat met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën en in vele gevallen ook met belangrijke en risicovolle investeringen.
De overheid neemt daarbij verschillende rollen op: zowel voorwaardescheppend als ondernemend, en in dat laatste geval zowel in een hefboomfunctie als in de functie van risicodragend investeerder. PMV vervult de rol van ondernemer voor de Vlaamse overheid. Zij kan in die hoedanigheid ook financiële ondersteuning bieden aan bedrijven die werkzaam zijn op het gebied van milieu en energie. Uiteraard hanteert PMV altijd een weloverwogen bedrijfseconomische aanpak, die is gericht op voldoende economisch en maatschappelijk rendement op middellange en lange termijn.
Op het gebied van milieu & energie legt PMV zich momenteel toe op de volgende activiteiten:
• brownfieldontwikkeling;
B E D R I J F E N M I L I E U
• de overname van de activiteiten van de Vlaamse Milieuholding (VMH) en het zoeken naar een toekomst voor belangrijke overheidsbedrijven in de milieusector;
• het leveren van een bijdrage tot het tot stand komen van de integrale waterketen en de organisatie van de drinkwatervoorziening
2.5. Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT)
Het IWT doet niet zelf aan onderzoek, maar ondersteunt wetenschappelijk onderzoek, onder meer op het vlak van milieu.
In het IWT werd de steun op het gebied van Onderzoek & Ontwikkeling aan de Vlaamse bedrijven gecentraliseerd. Enkel productiebedrijven die in het Vlaamse Gewest gevestigd zijn, komen voor steun in aanmerking.
B E D R I J F E N M I L I E U
Tevens kreeg het IWT een dienstverlenende opdracht naar bedrijven toe (vooral kleine en middelgrote). Dit omvat onder andere technologieadvies, begeleiding bij valorisatie van onderzoeksprojecten en het bijstaan van bedrijven voor deel- name aan Europese onderzoeksprogramma's.
3. Nuttige adressen
Agentschap Ondernemen - accountmanagers domein milieu
Provincie | Adres | Tel. | Fax | Contactpersoon |
Antwerpen | Lange Lozanastr. 223 2018 Antwerpen | 03 260 87 15 | 03 260 87 07 | Xxx. Xxxx Xxxxx |
Xxxxxxx | Xxxxxxxxx Xxxxxxxx 000, xxx 000, 0000 Xxxxxxx | 011 29 20 31 | 011 29 20 01 | Mevr. Xxx Xxxxxxx |
Xxxx- Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxxx 0 0000 Xxxx | 09 267 40 00 | 09 267 40 60 | Mevr. Xxx Xxxxxxx Xxx. Xxxx Xxxxxxxx |
xxx.xxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx xxxx.xxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx | ||||
Vlaams- Brabant | Philipssite 5 – Ubicenter 3e verdieping, 3001 Leuven | 016 31 10 53 | 016 31 10 51 | Mevr. Xxxxxxx Xxxxxx |
Xxxx- Xxxxxxxxxx | Xxx Xxxxxxxxxxx 000 0000 Xxxx-Xxxxxxx/Xxxxxx | 050 32 50 00 | 050 32 50 01 | Mevr. Xxxxx Xxxxxxxxxxxx Mevr. Xxxxxxxx Xxxxxx |
xxxxx.xxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx xxxxxxxx.xxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx |
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
Afdeling Milieuvergunningen
Hoofdbestuur:
Graaf de Ferrarisgebouw Koning Xxxxxx XX-laan 20, bus 8
1000 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx xxx.xxxx.xx/xxx.xxxx, xxx.xxx.xx
B E D R I J F E N M I L I E U
Provinciale diensten:
Provincie | Adres | Tel. | Fax | Leidinggevend ambtenaar |
Xxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxx 0 xxx 0 0000 Xxxxxxxxx | 03 224 64 81 | 03 224 64 51 | Xxx. Xxxx Xxxxxxx |
Xxxxxxx | Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00 xxx 0 0000 Xxxxxxx | 011 74 25 80 | 011 74 25 99 | Xxx. Xxxx Xxxxxx |
Oost- Vlaanderen | Apostelhuizen 26 9000 Gent | 09 235 58 20 | 09 235 58 49 | Xxx. Xxxxx Xx Xxxxx |
Vlaams- Brabant | Hungariatoren (5de verdieping) Vaartkom 31 bus 8 3000 Leuven | 016 21 11 00 | 016 21 11 11 | Xxx. Xxxxxxx Xxxx |
Xxxx- Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00, xxx 0 0000 Xxxxxx | 050 40 43 11 | 050 39 10 51 | Xxx. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx |
Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Graaf de Ferrarisgebouw Koning Xxxxxx XX-laan 20 bus 8
1000 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx
Dienst Veiligheidsrapportering (VR): de xxxx Xxxx Xxxxxxx diensthoofd Dienst Milieueffectrapportering (MER): de xxxx Xxxxx Xxxxx 02/553 80 80 xxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xx
xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx xxx.xxx.xx
Afdeling Milieu-inspectie
Hoofdinspectie:
Dr. Sc. Xxxxxx Xxxxx, inspecteur-generaal Graaf de Ferrarisgebouw
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, bus 8
1000 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail : xxxxxx-xxxxxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxx
B E D R I J F E N M I L I E U
Toezicht zwarerisicobedrijven (TZR) : dr. Sc. Xxxx Xxxxxxx, diensthoofd 02/553 81 98
Provinciale diensten:
Provincie | Adres | Tel. | Fax | Directeur |
Xxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxx 0 0000 Xxxxxxxxx | 03 224 64 25 | 03 224 64 28 | Mevr. Xxxxx Xxx Xxxxxxxxx |
Limburg | K. Xxxxxxxxxx 00 xxx 0 0000 Xxxxxxx | 011 74 26 00 | 011 74 26 29 | Xxx. Xxxxxx Xxxxx |
Oost-Vlaanderen | Apostelhuizen 26k 9000 Gent | 09 235 58 50 | 09 235 58 79 | Xxx. Xxxx Xxx Xxxxxxxxx |
Vlaams-Brabant | Vaartkom 31 bus 2 3000 Leuven | 016 21 11 50 | 016 21 11 51 | Xxx. Xxxx Xxxxxxxxxx |
Xxxx-Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00, xxx 0, 0000 Xxxxxx | 050 40 42 11 | 050 39 15 12 | Xxx. Xxxxxx Xxxxxxxxx |
Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, RWO
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, bus 12
1210 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxxxxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WASO)
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx 0
1070 Brussel
Tel.: 00 000 00 00 (algemeen oproepnummer)
Fax.: 00 000 00 00 (algemeen faxnummer) e-mail: xxx@xxxx.xxxxxx.xx xxx.xxxx.xxxxxx.xx
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk Afdeling van het toezicht op de chemische risico’s
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
B E D R I J F E N M I L I E U
e-mail: xxx@xxxx.xxxxxx.xx www. xxxx.xxxxxx.xx/xxx.xxxx
Provinciale directies Toezicht op het Welzijn op het Werk
Provincie | Adres | Tel. | Fax |
Antwerpen | Theater Building, Xxxxxxxxx 000 xxx 00, 0000 Xxxxxxxxx | 03 232 79 05 | 03 226 02 53 |
Limburg | Xxxx-Xxxxxxxxxxxx 00.00, 0000 Xxxxxxx | 011 35 08 60 | 011 35 08 78 |
Oost-Vlaanderen | Administratief Centrum “Ter Plaeten”, Xxxx-Xxxxxxxxxxx 00X, 0000 Xxxx | 09 268 63 30 | 09 268 63 20 |
Vlaams-Brabant | Federaal Administratief Centrum, Philipssite 3A bus 8, 3001 Leuven | 016 31 88 30 | 016 31 88 44 |
Xxxx-Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxxxx | 050/44 20 20 | 050/44 20 29 |
Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC)
Xxxxxxxxxxxxxxxx 00
1000 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
xxxx@xxxx.xxxx.xx xxx.xxxx.xxxx.xx
Federale Overheidsdienst van Binnenlandse Zaken
Algemene directie van de Civiele Veiligheid Xxxxxxxxxxx 0
1000 Brussel
tel. 00 000 00 00
fax 00 000 00 00
Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Xxxxxx Xxxxxxxxxx 00 bus 10
1060 Brussel
Tel. 00 000 00 00
B E D R I J F E N M I L I E U
e-mail: xxxx@xxxxxx.xxxx.xx xxx.xxxxxx.xxxx.xx
Federale Overheidsdienst Economie, Kmo, Middenstand en Energie
Dienst der Springstoffen North Gate III
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 0000 Xxxxxxx
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxxx@xxxxxxxx.xxxx.xx xxxx://xxxxxx.xxxx.xx
Interregionale Verpakkingscommissie
Kunstlaan 10-11
1210 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxx@xxxxx.xx xxx.xxxxx.xx
Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, OVAM
Xxxxxxxxxxxxxx 000
2800 Mechelen
Tel. 000 00 00 00
Fax. 000 00 00 00
e-mail: xxxx@xxxx.xx xxx.xxxx.xx
Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking vzw (VCM)
Xxxxxxxxxxxxxxx 0
8200 Brugge
Tel. 000 00 00 00 – 000 00 00 00
Fax 000 00 00 00
Vlaamse Landmaatschappij, VLM
Xxxxxx-Xxxxxxxxx 00
1060 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
B E D R I J F E N M I L I E U
e-mail: xxxx@xxx.xx xxx.xxx.xx
Provinciale diensten:
Provincie | Adres | Tel. | Fax | Contactpersoon |
Xxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxx 0 - 0000 Xxxxxxxxx | 014 25 83 00 | 014 25 83 99 | Mevr. Xxx Xxxxxx |
Limburg | K. Xxxxxxxxxx 00 - 0000 Xxxxxxx | 011 29 87 00 | 011 29 87 99 | Mevr. Xxxxxxx Xxxxxxx |
Oost-Vlaanderen | Ganzendries 149 - 9000 Gent | 09 244 85 00 | 09 244 85 99 | Xxx. Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx |
Vlaams-Brabant | Diestsevest 25 - 3000 Leuven | 016 31 17 00 | 016 31 17 99 | Xxx. Xxxx Xxxxxxx |
Xxxx-Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxxx 00 - 0000 Xxxxxx | 050 45 81 00 | 050 45 81 99 | Xxx. Xxxx Xxxxx |
Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV)
Xxxxxxxx 00
1000 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxx@xxxxxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxx.xx
Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito)
Boeretang 200
2400 Mol
Tel. 000 00 00 00
Fax 000 00 00 00
Contactpersonen voor bedrijven:
Xxxxx.Xxxxxxxxxxxxxx@xxxx.xx (Oost- en West-Vlaanderen) Xxxxxx.Xxxxxxx@xxxx.xx (Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant)
Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk - Technologisch onderzoek in de industrie, IWT
Xxxxxxxxxxxxxxxxx 00
1000 Brussel
Tel. 00 000 00 00
Fax 00 000 00 00
e-mail: xxxx@xxx.xx xxx.xxx.xx
Vlaamse Milieumaatschappij, VMM
Hoofdbestuur (maatschappelijke zetel) Xxxxxx Xxx Xx Xxxxxxxxxxx 00
B E D R I J F E N M I L I E U
9320 Erembodegem
Tel. 000 00 00 00
Fax 000 00 00 00
Provincie | Adres | Tel. | Fax |
Xxxxxxxxx | Xxx Xxxxxxxxxxx 00 - 0000 Xxxxxxxx (*) | 015 45 14 10 | 015 42 37 07 |
Xxxxxxxxxx 0 - 0000 Xxxxxxxxx (**) | 014 28 66 28 | 014 22 57 14 | |
Xxxxxxx | Xx Xxxxxxxxxxxxx 0 - 0000 Xxxxxxx | 011 29 12 70 | 011 29 12 99 |
Xxxxxx-Xxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxxx 000 - 0000 Xxxxxx | 016 21 92 00 | 016 20 00 64 |
Oost-Vlaanderen | Maaltecenter Blok E - Xxxxxxxxxxx 000 0000 Xxxx-Xxxxxx-Xxxxxxx | 09 221 80 86 | 09 221 99 44 |
Xxxx-Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxxxx 000 - 0000 Xxxxxxxx | 059 56 26 11 | 059 56 26 00 |
(*) Buitendienst Mechelen voor: Arr. Antwerpen + Arr. Mechelen zonder Lier, Nijlen, Berlaar, Heist o/d Berg (**) Buitendienst Herentals voor: Arr. Turnhout + Lier, Nijlen, Berlaar, Heist o/d Berg
B E D R I J F E N M I L I E U
Buitendiensten Afdeling Operationeel Waterbeheer:
Provincie | Adres | Tel. | Fax |
Antwerpen | Xxxx Xxxxx Gebouw Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 000-000 xxx 00 - 0000 Xxxxxxxxx | 03 224 62 33 | 03 224 62 35 |
Limburg | Vlaams Administratief Centrum Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00 xxx 0 - 0000 Xxxxxxx | 011 74 25 50 | 011 74 25 79 |
Vlaams-Brabant | Xxxxxxxxxx 0 - 0000 Xxxxxx | 016 21 12 65 | 016 21 12 70 |
Oost-Xxxxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxx 00 - 0000 Xxxx | 09 244 83 11 | 09 244 83 00 |
West-Vlaanderen | Kantoorgebouw Wentbridge Xxxxxxxxxx 000 xxx 0 - 0000 Xxxxxx | 050 45 42 00 | 050 31 75 02 |
B E D R I J F E N M I L I E U
4. Informatiebronnen
Instelling | Adres | Omschrijving |
Agentschap Ondernemen | Aanspreekpunt voor ondernemers | |
Portaalsite Vlaamse overheid | Wegwijzer Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid | |
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap | De websites bieden nagenoeg alle informatie inzake het Vlaamse milieubeleid aan, inclusief een databank milieurechtsleer en milieurechtspraak, en lijsten van erkende deskundigen. De gecoördineerde teksten van het milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II zijn tevens beschikbaar. | |
OVAM | De Openbare Vlaamse Afvalstoffen Maatschappij biedt een online vademecum aan voor de Vlaamse afvalstoffenproblematiek. Op basis van o.a. trefwoorden kan men de beschikbare informatie in de OVAM-bibliotheek via het internet opvragen. | |
VMM | De Vlaamse Milieumaatschappij biedt informatie aan inzake water- en luchtkwaliteit, ozonconcentraties, lozingen... | |
VLM | De Vlaamse Landmaatschappij biedt informatie aan inzake mestbank, landinrichting en ruilverkavelingen | |
VITO | De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek stelt een Energie en Milieu Informatie systeem ter beschikking. De gecoördineerde teksten van het milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II, telkens met alle bijlagen, de MER-wetgeving, het afvalstoffendecreet, VLAREA met alle bijlagen, het Samenwerkingsakkoord verpakkingsafval, het bodemsaneringsdecreet, VLAREBO met alle bijlagen en het besluit dierlijke afvalstoffen zijn te raadplegen met behulp van de Navigator Milieuwetgeving. Andere rubrieken zijn: cijfers, technologie, organisaties, wetgeving. Tevens is zowel een milieuforum als een energieforum voorhanden. |
50
B E D R I J F E N M I L I E U
51
B E D R I J F E N M I L I E U
Agentschap Ondernemen
Koning Xxxxxx XX-laan 35 bus 12
1030 Brussel
T 00 000 00 00 I Fax 00 000 00 00
Agentschap Ondernemen Antwerpen
Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 000 bus 4
2018 Antwerpen
T 00 000 00 00 I Fax 00 000 00 00
xxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Agentschap Ondernemen Limburg
Xxxxxxxxx Xxxxxxxx 000 xxx 000
3500 Hasselt
T 000 00 00 00 I Fax 000 00 00 00
xxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Agentschap Ondernemen Oost-Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx 0
9000 Gent
T 00 000 00 00 I Fax 00 000 00 00
xxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Agentschap Ondernemen Vlaams-Brabant
Philipssite 5 - Ubicenter 3e verdieping
3001 Leuven
T 000 00 00 00 I Fax 000 00 00 00
xxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Agentschap Ondernemen Xxxx-Xxxxxxxxxx
Xxx Xxxxxxxxxxx 107
8200 Sint-Andries/Brugge
T 000 00 00 00 I Fax 000 00 00 00