Contract
45 (1994) Nr. 2
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 1995 Nr. 196
A. TITEL
Overeenkomst betreffende de uitvoering van Deel XI van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, met Bijlage;
New York, 28 juli 1994
B. TEKST
De Engelse en de Franse tekst van de Overeenkomst zijn geplaatst in
Trb. 1994, 2331).
Bij proces-verbaal van 3 februari 1995 heeft de depositaris in de Franse tekst van de Bijlage bij de Overeenkomst de volgende correctie aangebracht:
in titel 1, punt 9, vijfde regel, ,,exploitation’’ vervangen door ,,explo- ration’’.
De Overeenkomst is voorts nog ondertekend voor:
Zuid-Afrika 3 oktober 1994
Tanzania 7 oktober 1994
de Maldiven 10 oktober 1994
Trinidad en Tobago 10 oktober 1994
Swaziland 12 oktober 1994
Zambia 13 oktober 1994
Marokko 19 oktober 1994
Belize2) 21 oktober 1994
Nigeria 25 oktober 1994
Zwitserland 26 oktober 1994
Laos 27 oktober 1994
Xxxxxxxx 00 xxxxxxx 0000
Xxxxxx 1 november 1994
Zuid-Korea 7 november 1994
Grenada 14 november 1994
Slowakije 14 november 1994
Barbados 15 november 1994
de Filippijnen 15 november 1994
de Tsjechische Republiek 16 november 1994
Ivoorkust 25 november 1994
Burkina Faso 30 november 1994
Monaco 30 november 1994
Slovenie¨ 19 januari 1995
Oekra¨ıne 28 februari 1995
Egypte 22 maart 1995
Gabon 4 april 1995
Joegoslavie¨ 12 mei 1995
Tunesie¨ 15 mei 1995
Kameroen 24 mei 1995
1) Belgie¨ heeft bij ondertekening het volgende verklaard:
This signature also commits the Flemish region, the Wallone region and the region of the capital Brussels. (vertaling)
2) Definitieve ondertekening.
C. VERTALING
Overeenkomst betreffende de uitvoering van Deel XI van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982
De Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst,
Erkennend de belangrijke bijdrage van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (hierna te noe- men ,,het Verdrag’’) aan de handhaving van vrede, gerechtigheid en vooruitgang voor alle volken ter wereld,
Opnieuw bevestigend dat de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (hierna te noe- men ,,het Gebied’’), alsmede de rijkdommen van het Gebied, het ge- meenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn,
Indachtig het belang van het Verdrag voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu en indachtig de groeiende bezorgdheid over het mondiale milieu,
Bestudeerd hebbend het rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties over de resultaten van het van 1990 tot 1994 tussen Staten gevoerde informele overleg inzake nog niet geregelde kwesties betreffende Deel XI en de daarmee samenhangende bepalingen van het Verdrag (hierna te noemen ,,Deel XI’’),
Kennisnemend van de politieke en economische veranderingen, waar- onder de marktgerichte benaderingen, die van invloed zijn op de uitvoe- ring van Deel XI,
Geleid door de wens de universele deelneming aan het Verdrag te ver- gemakkelijken,
Overwegend dat een overeenkomst betreffende de uitvoering van Deel XI het beste middel is om dit doel te bereiken,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Uitvoering van Deel XI
1. De Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst nemen de verplich- ting op zich Deel XI uit te voeren in overeenstemming met deze Over- eenkomst.
2. De Bijlage vormt een integrerend deel van deze Overeenkomst. Artikel 2
Verhouding tussen deze Overeenkomst en Deel XI
1. De bepalingen van deze Overeenkomst en Deel XI worden te zamen uitgelegd en toegepast als e´e´n akte. In geval van verschillen tus- sen deze Overeenkomst en Deel XI zijn de bepalingen van deze Over- eenkomst doorslaggevend.
2. De artikelen 309 tot en met 319 van het Verdrag zijn op deze Over- eenkomst van toepassing op dezelfde wijze als op het Verdrag.
Artikel 3
Ondertekening
Deze Overeenkomst blijft 12 maanden na de datum van aanneming ervan open staan voor ondertekening op de zetel van de Verenigde Naties door de Staten en lichamen bedoeld in artikel 305, eerste lid, let- ters a, c, d, e en f, van het Verdrag.
Artikel 4
Instemming om te worden gebonden
1. Na de aanneming van deze Overeenkomst houdt een akte van bekrachtiging of formele bevestiging van of van toetreding tot het Ver- drag tevens in instemming om door deze Overeenkomst te worden gebonden.
2. Een Staat of lichaam kan niet blijk geven van zijn instemming om door deze Overeenkomst te worden gebonden, indien hij c.q. het niet eerder heeft blijk gegeven of tegelijkertijd blijk geeft van zijn instem- ming om door het Verdrag te worden gebonden.
3. Een in artikel 3 bedoelde Staat of bedoeld lichaam kan uiting geven aan zijn instemming om door deze Overeenkomst te worden gebonden door:
a. Ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, formele be- vestiging of van de procedure voorzien in artikel 5;
b. Ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging of formele bevestiging, gevolgd door bekrachtiging of formele bevestiging;
c. Ondertekening onder voorbehoud van de procedure voorzien in artikel 5; of
d. Toetreding.
4. Formele bevestiging door de lichamen bedoeld in artikel 305, eer- ste lid, letter f, van het Verdrag dient in overeenstemming te zijn met Bijlage IX van het Verdrag.
5. De akten van bekrachtiging, formele bevestiging of toetreding wor- den nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 5
Vereenvoudigde procedure
1. Een Staat die of een lichaam dat voor de datum van aanneming van deze Overeenkomst een akte van bekrachtiging of formele bevestiging van of van toetreding tot het Verdrag heeft nedergelegd en die c.q. dat deze Overeenkomst heeft ondertekend in overeenstemming met arti- kel 4, derde lid, letter c, wordt geacht blijk te hebben gegeven van zijn instemming om door deze Overeenkomst te worden gebonden 12 maan- den na de datum van aanneming ervan, tenzij die Staat of dat lichaam de depositaris voor die datum schriftelijk mededeelt dat hij c.q. het geen gebruik wenst te maken van de in dit artikel neergelegde vereenvoudigde procedure.
2. Ingeval een zodanige mededeling wordt gedaan, wordt van instem- ming om door deze Overeenkomst te worden gebonden blijk gegeven in overeenstemming met artikel 4, derde lid, letter b.
Artikel 6
Inwerkingtreding
1. Deze Overeenkomst treedt in werking 30 dagen na de datum waarop 40 Staten in overeenstemming met de artikelen 4 en 5 blijk heb- ben gegeven van hun instemming om te worden gebonden, mits daartoe ten minste zeven Staten behoren van de Staten bedoeld in Resolutie II, paragraaf 1, letter a, van de Derde Conferentie van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (hierna te noemen ,,resolutie II’’) en mits ten minste vijf van die Staten ontwikkelde Staten zijn. Indien voor 16 november 1994 aan deze voorwaarden voor inwerkingtreding is vol- daan, treedt deze Overeenkomst in werking op 16 november 1994.
2. Voor elke Staat die of elk lichaam dat blijk geeft van zijn instem- ming om door deze Overeenkomst te worden gebonden nadat aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden is voldaan, treedt deze Overeen- komst in werking op de dertigste dag na de datum waarop is blijk gege- ven van instemming om te worden gebonden.
Artikel 7
Voorlopige toepassing
1. Indien deze Overeenkomst op 16 november 1994 niet in werking is getreden, wordt zij in afwachting van haar inwerkingtreding voorlo- pig toegepast door:
a. de Staten die hebben ingestemd met de aanneming ervan in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, met uitzondering van de Staten die voor 16 november 1994 de depositaris schriftelijk mede- delen dat zij deze Overeenkomst niet voorlopig zullen toepassen of dat zij eerst na ondertekening of schriftelijke mededeling met voorlopige toepassing zullen instemmen;
b. Staten en lichamen die deze Overeenkomst ondertekenen, met uit- zondering van de Staten of lichamen die de depositaris op het tijdstip van ondertekening schriftelijk mededelen dat zij deze Overeenkomst niet voorlopig zullen toepassen;
c. Staten en lichamen die instemmen met de voorlopige toepassing door de depositaris een daartoe strekkende schriftelijke mededeling te doen;
d. Staten die tot deze Overeenkomst toetreden.
2. Al deze Staten en lichamen passen deze Overeenkomst voorlopig toe in overeenstemming met hun nationale of interne wetten en voor- schriften met ingang van 16 november 1994 of van de datum van onder- tekening, mededeling van instemming of toetreding, indien deze datum later valt.
3. De voorlopige toepassing eindigt op de datum van inwerkingtre- ding van deze Overeenkomst. In elk geval eindigt de voorlopige toepas- sing op 16 november 1998 indien op die datum niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, genoemde voorwaarde dat ten minste zeven van de Staten (waarvan ten minste vijf ontwikkelde Staten moeten zijn) bedoeld in paragraaf 1, letter a, van resolutie II, ermede hebben inge- stemd door deze Overeenkomst te worden gebonden.
Artikel 8
Staten die Partij zijn
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder ,,Staten die Partij zijn’’ verstaan Staten die ermede hebben ingestemd door deze Overeenkomst te worden gebonden en waarvoor deze Overeenkomst in werking is getreden.
2. Deze Overeenkomst is van overeenkomstige toepassing op de lichamen bedoeld in artikel 305, eerste lid, letters c, d, e en f, van het Verdrag, die Partij bij deze Overeenkomst worden in overeenstemming met de voor elk van hen geldende voorwaarden en in dier voege wor- den met ,,Staten die Partij zijn’’ die lichamen bedoeld.
Artikel 9
Depositaris
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is depositaris van deze Overeenkomst.
Artikel 10
Authentieke teksten
Het origineel van deze Overeenkomst, waarvan de Arabische, de Chi- nese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijke- lijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondertekenende gevolmachtigden, daar- toe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN te New York, 28 juli negentienhonderdvierennegentig.
(Voor de ondertekening zie blz. 10 en 11 van Trb. 1994, 233 en rubriek B hierboven)
Bijlage
Titel 1.
Kosten voor de Saten die partij zijn en institutionele regelingen
1. De Internationale Zeebodemautoriteit (hierna te noemen ,,de Auto- riteit’’) is de organisatie door middel waarvan de Staten die Partij zijn bij het Verdrag, in overeenstemming met de in Deel XI en in deze Over- eenkomst vastgestelde regeling voor het gebied, de werkzaamheden in het Gebied organiseren en er toezicht op uitoefenen, vooral ten einde de rijkdommen van het Gebied te beheren. De bevoegdheden en functies van de Autoriteit zijn die welke uitdrukkelijk aan haar zijn toegekend door het Verdrag. De Autoriteit bezit de nadere bevoegdheden, verenig- baar met het Verdrag, die haar stilzwijgend zijn toegekend en noodza- kelijk zijn voor de uitoefening van deze bevoegdheden en functies ten aanzien van werkzaamheden in het Gebied.
2. Ten einde de kosten voor de Staten die Partij zijn tot een minimum te beperken, moeten alle ingevolge het Verdrag en deze Overeenkomst in te stellen organen en ondergeschikte lichamen kostenbesparend te werk gaan. Dit beginsel geldt ook voor de frequentie, de duur en het rooster van vergaderingen.
3. De instelling en de functionering van de organen en ondergeschikte lichamen van de Autoriteit dienen te zijn gebaseerd op een geleidelijke verwezenlijking, waarbij rekening wordt gehouden met de functionele behoeften van de betrokken organen en ondergeschikte lichamen opdat deze zich doeltreffend kunnen kwijten van hun onderscheiden verant- woordelijkheden in de diverse ontwikkelingsfasen van de werkzaamhe- den in het Gebied.
4. De eerste functies van de Autoriteit bij de inwerkingtreding van het Verdrag worden verricht door de Vergadering, de Raad, het Secretariaat, de Juridische en Technische Commissie en de Financie¨le Commissie. De functies van de Commissie voor Economische Planning worden verricht door de Juridische en Technische Commissie totdat de Raad anders besluit of tot de goedkeuring van het eerste werkplan voor exploitatie.
5. In de tijd tussen de inwerkingtreding van het Verdrag en de goed- keuring van het eerste werkplan voor exploitatie richt de Autoriteit zich op:
a. Het behandelen van aanvragen om goedkeuring van werkplannen voor exploratie in overeenstemming met Deel XI en deze Overeen- komst;
b. Het uitvoeren van besluiten van de Voorbereidende Commissie voor de Internationale Zeebodemautoriteit en voor het Internationale Hof voor het Recht van de Zee (hierna te noemen ,,de Voorbereidende Commissie’’), betreffende geregistreerde pionier-investeerders en de Sta-
ten die voor hen borg staan, met inbegrip van hun rechten en verplich- tingen, in overeenstemming met artikel 308, vijfde lid, van het Verdrag en resolutie II, paragraaf 13;
c. Het toezien op de naleving van werkplannen voor exploratie die in de vorm van een contract zijn goedgekeurd;
d. Het volgen en bestuderen van trends en ontwikkelingen met be- trekking tot diepzeemijnbouw, met inbegrip van een regelmatige analyse van de situatie op de wereldmarkt voor metaal en van de metaalprijzen, trends en vooruitzichten;
e. Het onderzoeken van de potentie¨le invloed van de winning van delfstoffen uit het Gebied op de economiee¨n van ontwikkelingslanden die deze delfstoffen uit mijnen op het land winnen, en die waarschijnlijk het ernstigst zullen worden getroffen, ten einde hun moeilijkheden tot een minimum te beperken en hen bij te staan in de aanpassing van hun economie, met inachtneming van het in dezen door de Voorbereidende Commissie verrichte werk;
f. Het aannemen van regels, voorschriften en procedures die nodig zijn voor het verrichten van werkzaamheden in het Gebied, naarmate deze werkzaamheden voortschrijden. Niettegenstaande het bepaalde in Bijlage III, artikel 17, tweede lid, letter b en c, van het Verdrag wordt in deze regels, voorschriften en procedures rekening gehouden met de bepalingen van deze Overeenkomst, het langdurige uitstel van de com- mercie¨le diepzeemijnbouw en het vermoedelijke tempo van werkzaam- heden in het Gebied;
g. Het aannemen van regels, voorschriften en procedures die toepas- selijke normen behelzen voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu;
h. Het bevorderen en aanmoedigen van het verrichten van weten- schappelijk zeeonderzoek met betrekking tot werkzaamheden in het Gebied en het vergaren en verspreiden van de resultaten van onderzoek en analyse, wanneer deze beschikbaar zijn, waarbij in het bijzonder de nadruk wordt gelegd op onderzoek naar de milieu-effecten van werk- zaamheden in het Gebied;
i. Het verwerven van wetenschappelijke kennis en volgen van de ontwikkeling van voor werkzaamheden in het Gebied relevante mariene technologie, met name technologie voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu;
j. Het evalueren van beschikbare gegevens betreffende prospectie en exploratie;
k. Het tijdig opstellen van regels, voorschriften en procedures voor exploitatie, met inbegrip van regels, voorschriften en procedures betref- fende de bescherming en het behoud van het mariene milieu.
6. a. Een aanvraag om goedkeuring van een werkplan voor explora- tie wordt door de Raad bestudeerd na ontvangst van een aanbeveling inzake de aanvraag van de Juridische en Technische Commissie. De behandeling van een aanvraag om goedkeuring van een werkplan voor
exploratie geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van het Ver- drag, met inbegrip van zijn Bijlage III, en deze Overeenkomst en met inachtneming van het onderstaande:
i. Een werkplan voor exploratie ingediend namens een Staat of lichaam of een onderdeel van een dergelijk lichaam, bedoeld in resolutie II, paragraaf 1, letter a, onder ii of iii, niet zijnde een geregistreerde pionier-investeerder, die c.q. dat reeds omvangrijke werkzaamheden in het Gebied had verricht voor de inwerkingtre- ding van het Verdrag, of diens rechtsopvolger, wordt geacht te hebben voldaan aan de voor de goedkeuring van een werkplan vereiste financie¨le en technische voorwaarden indien de Staat of Staten die borg staat/staan, verklaart/verklaren dat de aanvrager een bedrag gelijk aan ten minste US$30 miljoen heeft uitgegeven aan onderzoeks- en exploratiewerkzaamheden en niet minder dan 10 procent van dat bedrag heeft uitgegeven aan de plaatsbepaling, plaatsbeschrijving en evaluatie van het in het werkplan bedoelde gebied. Indien het werkplan anderszins voldoet aan de vereisten van het Verdrag en van ingevolge het Verdrag aangenomen regels, voorschriften en procedures, wordt het door de Raad goedgekeurd in de vorm van een contract. De bepalingen van titel 3, paragraaf 11, van deze Bijlage worden dienovereenkomstig uitgelegd en toegepast;
ii. Niettegenstaande de bepalingen van resolutie II, paragraaf 8, let- ter a, kan een geregistreerde pionier-investeerder binnen 36 maan- den na de inwerkingtreding van het Verdrag verzoeken om goed- keuring van een werkplan voor exploratie. Het werkplan voor exploratie dient te bestaan uit bescheiden, rapporten en andere gegevens die zowel voor als na de registratie zijn voorgelegd aan de Voorbereidende Commissie en gaat vergezeld van een verkla- ring van naleving, bestaande uit een feitelijk verslag omtrent de nakoming van verplichtingen uit hoofde van de regeling inzake pionier-investeerders, die is afgegeven door de Voorbereidende Commissie in overeenstemming met resolutie II, paragraaf 11, let- ter a. Dit werkplan wordt geacht te zijn goedgekeurd. Dit goed- gekeurde werkplan wordt gegoten in de vorm van een contract gesloten tussen de Autoriteit en de geregistreerde pionier- investeerder in overeenstemming met Deel XI en deze Overeen- komst. De ingevolge resolutie II, paragraaf 7, letter a, betaalde heffing van US$250.000 wordt beschouwd als de heffing betref- fende de exploratiefase ingevolge titel 8, paragraaf 3, van deze Bijlage. Titel 3, paragraaf 11, van deze Bijlage wordt dienover- eenkomstig uitgelegd en toegepast;
iii. In overeenstemming met het beginsel van non-discriminatie om-
vat een contract met een Staat of lichaam of onderdeel van een dergelijk lichaam bedoeld in letter a, onder i, regelingen die ver- gelijkbaar zijn met en niet minder gunstig dan die overeengeko- men met een geregistreerde pionier-investeerder bedoeld in letter
a, onder ii. Indien Staten of lichamen of onderdelen van zodanige lichamen bedoeld in letter a, onder i, gunstiger regelingen worden toegekend, treft de Raad vergelijkbare en niet minder gunstige regelingen met betrekking tot de door de pionier-investeerders bedoeld in letter a, onder ii, op zich genomen rechten en verplich- tingen, mits deze regelingen de belangen van de Autoriteit niet raken of schaden;
iv. Een Staat die borg staat voor een aanvrage van een werkplan ingevolge de bepalingen van letter a, onder i of ii, kan zijn een Staat die Partij is of een Staat die deze Overeenkomst voorlopig toepast in overeenstemming met artikel 7, dan wel een Staat die in overeenstemming met paragraaf 12 voorlopig lid van de Auto- riteit is;
v. Resolutie II, paragraaf 8, letter c, wordt uitgelegd en toegepast in overeenstemming met letter a, onder iv.
b. De goedkeuring van een werkplan voor exploratie geschiedt in overeenstemming met artikel 153, derde lid, van het Verdrag.
7. Een aanvraag om goedkeuring van een werkplan dient vergezeld te gaan van een evaluatie van de potentie¨le milieu-effecten van de voorge- stelde werkzaamheden en van een beschrijving van een programma voor oceanografisch en ecologisch onderzoek in overeenstemming met de regels, voorschriften en procedures aangenomen door de Autoriteit.
8. Onder voorbehoud van paragraaf 6, letter a, onder i of ii, wordt een aanvraag om goedkeuring van een werkplan voor exploratie behandeld in overeenstemming met de procedures neergelegd in titel 3, paragraaf 11, van deze Bijlage.
9. Een werkplan voor exploratie wordt goedgekeurd voor een tijdvak van 15 jaar. Na het verstrijken van de termijn van een werkplan voor exploratie vraagt de contractant een werkplan voor exploitatie aan, ten- zij de contractant dat reeds heeft gedaan of een verlenging van het werk- plan voor exploratie heeft verkregen. Contractanten kunnen zulke ver- lengingen aanvragen voor tijdvakken van niet langer dan telkens vijf jaar. Deze verlengingen worden goedgekeurd indien de contractant te goeder trouw heeft gepoogd om te voldoen aan de vereisten van het werkplan, maar om redenen buiten zijn macht niet in staat is geweest het noodzakelijke voorbereidende werk voor de overgang naar de exploitatie- fase te voltooien, of indien de heersende economische situatie het over- gaan tot de exploitatiefase niet rechtvaardigt.
10. Aanwijzing van een voor de Autoriteit gereserveerd gebied in overeenstemming met Bijlage III, artikel 8, van het Verdrag, vindt plaats bij de goedkeuring van een aanvraag van een werkplan voor exploratie of goedkeuring van een aanvraag voor een werkplan voor exploratie en exploitatie.
11. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 9 eindigt een goed- gekeurd werkplan voor exploratie waarvoor ten minste een Staat die
deze Overeenkomst voorlopig toepast, borg staat, indien deze Staat ophoudt deze Overeenkomst voorlopig toe te passen en geen voorlopig lid is geworden in overeenstemming met paragraaf 12 of indien deze Staat geen Partij is geworden.
12. Bij inwerkingtreding van deze Overeenkomst kunnen Staten en de in artikel 3 van deze Overeenkomst bedoelde lichamen die in over- eenstemming met artikel 7 de Overeenkomst voorlopig hebben toegepast en waarvoor zij niet in werking is getreden, voorlopig lid van de Auto- riteit blijven, in afwachting van de inwerkingtreding van de Overeen- komst voor deze Staten en lichamen, en wel in overeenstemming met de onderstaande bepalingen:
a. Indien deze Overeenkomst in werking treedt voor 16 november 1996 zijn deze Staten en lichamen gerechtigd voorlopig te blijven deel- nemen als lid van de Autoriteit wanneer zij de depositaris van de Over- eenkomst mededelen dat zij voornemens zijn als voorlopig lid deel te nemen. Dit lidmaatschap eindigt hetzij op 16 november 1996, hetzij bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst en het Verdrag voor dat lid, naar gelang welk van deze tijdstippen eerder valt. Op verzoek van de betrokken Staat of het betrokken lichaam kan de Raad dit lidmaatschap verlengen na 16 november 1996 voor een tijdvak of tijdvakken van in totaal niet langer dan twee jaar, mits de Raad ervan overtuigd is dat de betrokken Staat of het betrokken lichaam te goeder trouw heeft gepoogd partij bij de Overeenkomst en het Verdrag te worden;
b. Indien deze Overeenkomst in werking treedt na 15 november 1996 kunnen deze Staten en lichamen de Raad verzoeken toe te staan dat zij voorlopig lid van de Autoriteit blijven voor een tijdvak of tijdvakken tot uiterlijk 16november 1998. De Raad staat dit lidmaatschap toe met ingang van de datum van het verzoek indien hij ervan overtuigd is dat de Staat of het lichaam te goeder trouw heeft gepoogd partij bij de Over- eenkomst en het Verdrag te worden;
c. Staten en lichamen die in overeenstemming met letter a of b voor- lopig lid van de Autoriteit zijn, passen de bepalingen van Deel XI en deze Overeenkomst toe in overeenstemming met hun nationale of in- terne wetten, voorschriften en jaarlijkse begrotingstoewijzingen en heb- ben dezelfde rechten en verplichtingen als andere leden, met inbegrip van:
i. De verplichting bij te dragen aan de administratieve begroting van de Autoriteit in overeenstemming met de overeengekomen contributieschaal;
ii. Het recht borg te staan voor een aanvraag om goedkeuring van een werkplan voor exploratie. In het geval van lichamen waarvan de onderdelen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn die de nationaliteit van meer dan een Staat bezitten, wordt een werkplan voor exploratie slechts goedgekeurd indien alle Staten waarvan de natuurlijke personen of rechtspersonen die lichamen vormen, Sta- ten zijn die Partij zijn of voorlopig lid zijn;
d. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 9 eindigt een goed- gekeurd werkplan in de vorm van een contract voor exploratie waarvoor ingevolge letter c, onder ii, een Staat die voorlopig lid was, borg stond, indien dit lidmaatschap eindigt en de Staat of het lichaam geen Partij is geworden;
e. Indien dit lid heeft nagelaten zijn bijdragen te voldoen of anders- zins in gebreke is gebleven zijn verplichtingen na te komen in overeen- stemming met deze paragraaf, wordt zijn voorlopig lidmaatschap bee¨in- digd.
13. De verwijzing in Bijlage III, artikel 10, van het Verdrag naar een prestatie die niet bevredigend is geweest, wordt zo uitgelegd dat hieron- der wordt verstaan dat de contractant niet heeft voldaan aan de vereis- ten van een goedgekeurd werkplan ondanks een schriftelijke aanmaning of aanmaningen van de Autoriteit aan de contractant dienaangaande.
14. De Autoriteit heeft haar eigen begroting. Tot het einde van het jaar volgend op het jaar waarin deze Overeenkomst in werking treedt, worden de administratieve uitgaven van de Autoriteit gedekt uit de begroting van de Verenigde Naties. Daarna worden de administratieve uitgaven van de Autoriteit gedekt uit de bijdragen van haar leden, met inbegrip van voorlopige leden, in overeenstemming met artikel 171, let- ter a, en artikel 173 van het Verdrag en deze Overeenkomst, totdat de Autoriteit voldoende middelen uit andere bronnen heeft om deze uitga- ven te dekken. De Autoriteit mag de in artikel 174, eerste lid, van het Verdrag bedoelde bevoegdheid om leningen aan te gaan ter financiering van haar administratieve begroting niet uitoefenen.
15. In overeenstemming met artikel 162, tweede lid, letter o, onder ii, van het Verdrag gaat de Autoriteit over tot uitwerking en aanneming van regels, voorschriften en procedures, die zijn gebaseerd op de beginselen neergelegd in de titels 2, 5, 6, 7 en 8 van deze Bijlage, alsook van bij- komende regels, voorschriften en procedures nodig ter vergemakkelij- king van de goedkeuring van werkplannen voor exploratie of exploita- tie, en wel in overeenstemming met de onderstaande bepalingen:
x. Xx Xxxx kan tot deze uitwerking overgaan telkens wanneer hij van oordeel is dat deze regels, voorschriften of procedures vereist zijn voor het verrichten van werkzaamheden in het Gebied, of wanneer hij vast- stelt dat de commercie¨le exploitatie binnenkort zal aanvangen, dan wel op verzoek van een Staat wiens onderdaan voornemens is goedkeuring van een werkplan voor exploitatie aan te vragen;
b. Indien het verzoek wordt gedaan door een in letter a bedoelde Staat, voltooit de Raad, in overeenstemming met artikel 162, tweede lid, letter o, van het Verdrag, de aanneming van deze regels, voorschriften en procedures binnen twee jaar nadat het verzoek is gedaan;
c. Indien de Raad de uitwerking van de regels, voorschriften en pro- cedures betreffende exploitatie niet binnen de voorgeschreven termijn heeft voltooid en een aanvraag om goedkeuring van een werkplan voor exploitatie aanhangig is, dient de Raad niettemin dit werkplan te bestu-
deren en voorlopig goed te keuren op basis van de bepalingen van het Verdrag en van voorlopig door de Raad aangenomen regels, voor- schriften en procedures, dan wel op basis van de in het Verdrag neerge- legde normen en de in deze Bijlage neergelegde voorwaarden en begin- selen, alsmede het beginsel van non-discriminatie tussen contractanten.
16. Bij de aanneming van regels, voorschriften en procedures in over- eenstemming met Deel XI en deze Overeenkomst houdt de Autoriteit rekening met de ontwerp-regels, -voorschriften en -procedures en de aanbevelingen betreffende de bepalingen van Deel XI, als neergelegd in de rapporten en aanbevelingen van de Voorbereidende Commissie.
17. De desbetreffende bepalingen van Deel XI, afdeling 4, van het Verdrag worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze Overeenkomst.
Titel 2.
De onderneming
1. Het Secretariaat van de Autoriteit verricht de taken van de Onder- neming totdat deze onafhankelijk van het Secretariaat begint te functio- neren. De Secretaris-Generaal van de Autoriteit benoemt uit het perso- neel van de Autoriteit een Directeur-Generaal ad interim die toeziet op het verrichten van deze taken door het Secretariaat.
Deze taken zijn:
a. Het volgen en bezien van trends en ontwikkelingen betreffende diepzeemijnbouw, met inbegrip van een regelmatige analyse van de situatie van de wereldmarkt voor metaal en van metaalprijzen, trends en vooruitzichten;
b. Het beoordelen van de resultaten van het wetenschappelijk zee- onderzoek met betrekking tot werkzaamheden in het Gebied, waarbij met name de nadruk ligt op onderzoek betreffende de milieu-effecten van werkzaamheden in het Gebied;
c. Het beoordelen van beschikbare gegevens betreffende prospectie en exploratie, met inbegrip van de criteria voor deze werkzaamheden;
d. Het beoordelen van technologische ontwikkelingen die van belang zijn voor werkzaamheden in het Gebied, met name technologie verband houdend met de bescherming en het behoud van het mariene milieu;
e. Het evalueren van informatie en gegevens betreffende de voor de Autoriteit gereserveerde gebieden;
f. Het beoordelen van de aanpak met betrekking tot joint ventures;
g. Het vergaren van informatie over de beschikbaarheid van ge- schoolde arbeidskrachten;
h. Het bestuderen van mogelijke beleidslijnen met betrekking tot het beheer van de Onderneming in de verschillende fasen van haar werk- zaamheden.
2. De Onderneming verricht haar aanvankelijke werkzaamheden in de diepzeemijnbouw door middel van joint ventures. Na goedkeuring van een werkplan voor exploitatie voor een ander lichaam dan de Onder- neming, of na ontvangst door de Raad van een aanvraag voor het opzet- ten van een joint venture met de Onderneming, bespreekt de Raad de kwestie van het functioneren van de Onderneming onafhankelijk van het Secretariaat van de Autoriteit. Indien joint ventures met de Onderneming in overeenstemming zijn met deugdelijke commercie¨le beginselen, vaar- digt de Raad een richtlijn uit ingevolge artikel 170, tweede lid, van het Verdrag die dit onafhankelijk functioneren mogelijk maakt.
3. De verplichting van Staten die Partij zijn om de financie¨le midde- len te verstrekken voor een mijngebied van de Onderneming, zoals bepaald in Bijlage IV, artikel 11, derde lid, van het Verdrag, is niet van toepassing en de Staten die Partij zijn, zijn niet verplicht tot financiering van werkzaamheden in een mijngebied van de Onderneming of inge- volge haar joint-venture-regelingen.
4. De voor contractanten geldende verplichtingen zijn van toepassing op de Onderneming. Onverminderd de bepalingen van artikel 153, derde lid, en Bijlage III, artikel 3, vijfde lid, van het Verdrag wordt een werk- plan voor de Onderneming na goedkeuring gegoten in de vorm van een contract dat wordt gesloten tussen de Autoriteit en de Onderneming.
5. Een contractant die een bepaald gebied aan de Autoriteit heeft overgedragen als gereserveerd gebied, heeft een voorkeursrecht om een joint venture aan te gaan met de Onderneming voor de exploratie en exploitatie van dat gebied. Indien de Onderneming niet binnen 15 jaar na de aanvang van haar taken onafhankelijk van het Secretariaat van de Autoriteit of binnen 15 jaar na de datum waarop dat gebied voor de Autoriteit wordt gereserveerd, al naar gelang welk tijdstip het laatst valt, een aanvraag voor een werkplan voor werkzaamheden met betrekking tot zulk een gereserveerd gebied indient, is de contractant die het gebied heeft bijgedragen gerechtigd een werkplan voor dat gebied aan te vra- gen, mits hij te goeder trouw aanbiedt de Onderneming als partner in de joint venture op te nemen.
6. Artikel 170, vierde lid, Bijlage IV en andere bepalingen van het Verdrag betreffende de Onderneming worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze titel.
Titel 3.
Besluitvorming
1. Het algemene beleid van de Autoriteit wordt bepaald door de Ver- gadering in samenwerking met de Raad.
2. Als algemene regel geldt dat de organen van de Autoriteit door middel van consensus hun besluiten nemen.
3. Indien alle middelen om bij consensus tot een besluit te komen zijn uitgeput, worden in de Vergadering in stemming gebrachte besluiten omtrent procedurele aangelegenheden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen, en worden besluiten omtrent inhoudelijke zaken genomen met een meerderheid van twee- derde van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen, zoals bepaald in artikel 159, achtste lid, van het Verdrag.
4. Besluiten van de Vergadering omtrent aangelegenheden waarvoor de Raad ook bevoegd is of omtrent administratieve, budgettaire of finan- cie¨le aangelegenheden dienen te zijn gebaseerd op de aanbevelingen van de Raad. Indien de Vergadering de aanbeveling van de Raad betreffende een aangelegenheid niet aanvaardt, verwijst zij de aangelegenheid terug naar de Raad voor nadere overweging. De Raad beziet de aangelegen- heid opnieuw in het licht van de door de Vergadering naar voren gebrachte opvattingen.
5. Indien alle pogingen om een besluit bij consensus te nemen zijn mislukt, worden in de Raad in stemming gebrachte besluiten omtrent procedurele aangelegenheden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen, en worden besluiten omtrent inhoudelijke zaken, behalve wanneer het Verdrag voorziet in besluiten bij consensus in de Raad, genomen met een meerderheid van tweederde van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen, mits tegen deze beslui- ten geen bezwaar wordt gemaakt door een meerderheid in een van de kamers bedoeld in paragraaf 9. Bij het nemen van besluiten streeft de Raad ernaar de belangen van alle leden van de Autoriteit te bevorderen.
6. De Raad kan het nemen van een besluit uitstellen ten einde ver- dere onderhandelingen te vergemakkelijken, wanneer blijkt dat nog niet alle pogingen om consensus omtrent een aangelegenheid te bereiken, zijn mislukt.
7. Besluiten van de Vergadering of de Raad die financie¨le of budget- taire gevolgen hebben, dienen te zijn gebaseerd op de aanbevelingen van de Financie¨le Commissie.
8. De bepalingen van artikel 161, achtste lid, letters b en c, van het Verdrag zijn niet van toepassing.
9. a. Elke ingevolge paragraaf 15, letters a tot en met c, gekozen groep Staten wordt voor het stemmen in de Raad als kamer beschouwd. De ingevolge paragraaf 15, letters d en e, gekozen ontwikkelingsstaten worden voor het stemmen in de Raad als e´e´n kamer beschouwd.
b. Alvorens de leden van de Raad te kiezen, stelt de Vergadering lijs- ten op van landen die voldoen aan de criteria voor lidmaatschap van groepen Staten in paragraaf 15, letters a tot en met d. Indien een Staat voldoet aan de criteria voor lidmaatschap van meer dan een groep, kan deze slechts door een groep voor verkiezing in de Raad worden voorge- dragen en vertegenwoordigt die Staat slechts die groep bij het stemmen in de Raad.
10. Elke groep Staten bedoeld in paragraaf 15, letters a tot en met d, wordt in de Raad vertegenwoordigd door de door die groep voorgedra- gen leden. Elke groep draagt slechts zoveel kandidaten voor als er zetels zijn die door die groep moeten worden bezet. Wanneer het aantal poten- tie¨le kandidaten in elk van de in paragraaf 15, letters a tot en met e, bedoelde groep groter is dan het voor elk van die groepen beschikbare aantal zetels, geldt in het algemeen het roulatiebeginsel. De Staten die lid zijn van deze groepen bepalen hoe dit beginsel in die groepen wordt toegepast.
11. x. Xx Xxxx keurt een aanbeveling van de Juridische en Techni- sche Commissie tot goedkeuring van een werkplan goed, tenzij hij, met een meerderheid van tweederde van zijn aanwezige leden die hun stem uitbrengen, met inbegrip van een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen in elk van de kamers van de Raad, besluit een werkplan af te keuren. Indien de Raad niet binnen een voorgeschreven termijn een besluit omtrent een aanbeveling tot goedkeuring van een werkplan neemt, wordt de aanbeveling geacht door de Raad te zijn goed- gekeurd aan het einde van die termijn. De voorgeschreven termijn is gewoonlijk 60 dagen, tenzij de Raad een langere termijn bepaalt. Indien de Commissie de afkeuring van een werkplan aanbeveelt, of geen aan- beveling doet, kan de Raad het werkplan niettemin goedkeuren in over- eenstemming met zijn reglement van orde betreffende de besluitvorming omtrent inhoudelijke zaken.
b. De bepalingen van artikel 162, tweede lid, letter j, van het Ver- drag zijn niet van toepassing.
12. Wanneer er een geschil rijst met betrekking tot de afkeuring van een werkplan, wordt dit geregeld volgens de in het Verdrag neergelegde procedures voor de regeling van geschillen.
13. Besluiten die in de Juridische en Technische Commissie in stem- ming worden gebracht, worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen.
14. Deel XI, afdeling 4, onderafdelingen B en C van het Verdrag wor- den uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze titel.
15. De Raad bestaat uit 36 leden van de Autoriteit, die door de Ver- gadering worden gekozen in de onderstaande volgorde:
a. Vier leden uit de Staten die Partij zijn die, gedurende de laatste vijf jaar waarvoor statistieken beschikbaar zijn, hetzij in waarde uitge- drukt meer dan 2 procent van het totale wereldverbruik hebben ver- bruikt, hetzij in waarde uitgedrukt een netto invoer hebben gehad van meer dan 2 procent van de totale wereldinvoer van de grondstoffen, geproduceerd uit de categoriee¨n delfstoffen die in het Gebied zullen wor- den gewonnen, met dien verstande dat onder deze vier leden zich een Staat uit de Oosteuropese regio dient te bevinden, die de grootste eco- nomie in die regio, uitgedrukt in bruto binnenlands produkt, heeft, als- mede de Staat die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag de
grootste economie, uitgedrukt in bruto binnenlands produkt, heeft, in- dien deze Staten in deze groep vertegenwoordigd wensen te zijn;
b. Vier leden uit de acht Staten die Partij zijn die de grootste inves- teringen hebben gedaan in de voorbereiding en het verrichten van werk- zaamheden in het Gebied, hetzij direct, hetzij via hun onderdanen;
c. Vier leden uit de Staten die Partij zijn die op basis van de produk- tie in onder hun rechtsmacht vallende gebieden grote netto exporteurs zijn van de categoriee¨n delfstoffen die in het Gebied zullen worden gewonnen, waaronder ten minste twee ontwikkelingsstaten wier expor- ten van zulke delfstoffen van aanzienlijk belang zijn voor hun economie;
d. Zes leden uit de ontwikkelingsstaten die Partij zijn, die bijzondere belangen vertegenwoordigen. De te vertegenwoordigen bijzondere be- langen omvatten die van Staten met een grote bevolking, Staten zonder zeekust of Staten met een ongunstige geografische ligging, eiland-staten, Staten die grote importeurs zijn van de categoriee¨n delfstoffen die uit het Gebied zullen worden gewonnen, Staten die potentie¨le producenten van zulke delfstoffen zijn, en minst ontwikkelde Staten;
e. Achttien leden, gekozen volgens het beginsel dat een billijke geo- grafische verdeling van zetels in de Raad als geheel moet worden ver- zekerd, met dien verstande dat per geografische regio ten minste een lid wordt gekozen op grond van deze letter. Voor de toepassing van deze bepaling zijn de geografische regio’s: Afrika, Azie¨, Oost-Europa, Latijns- Amerika en het Caribisch gebied, alsmede West-Europa en andere Sta- ten.
16. De bepalingen van artikel 161, eerste lid, van het Verdrag zijn niet van toepassing.
Titel 4.
Herzieningsconferentie
De bepalingen betreffende de Herzieningsconferentie in artikel 155, eerste, derde en vierde lid, van het Verdrag zijn niet van toepassing. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 314, tweede lid, van het Ver- drag kan de Vergadering op aanbeveling van de Raad te allen tijde de aangelegenheden bedoeld in artikel 155, eerste lid, van het Verdrag bezien. Wijzigingen met betrekking tot deze Overeenkomst en Deel XI zijn onderworpen aan de procedures neergelegd in de artikelen 314, 315 en 316 van het Verdrag, met dien verstande dat de beginselen, de rege- ling en andere voorwaarden bedoeld in artikel 155, tweede lid, van het Verdrag worden gehandhaafd en dat de rechten bedoeld in het vijfde lid van dat artikel niet worden aangetast.
Titel 5.
Overdracht van technologie
1. Voor de toepassing van Deel XI gelden voor de overdracht van technologie, naast de bepalingen van artikel 144 van het Verdrag, de onderstaande beginselen:
a. De Onderneming en de ontwikkelingsstaten die technologie voor diepzeemijnbouw wensen te verwerven, streven ernaar deze technologie op billijke en redelijke commercie¨le voorwaarden te verwerven op de vrije markt, of via joint ventures;
b. Indien de Onderneming of de ontwikkelingsstaten niet in staat zijn technologie voor diepzeemijnbouw te verwerven, kan de Autoriteit alle of enkele van de contractanten en de Staat of Staten die onderscheiden- lijk voor hun borg staat of staan, verzoeken met haar samen te werken bij de vergemakkelijking van de verwerving van technologie voor diepzeemijnbouw door de Onderneming of haar joint venture, of door een ontwikkelingsstaat of ontwikkelingsstaten die deze technologie wenst of wensen te verwerven op billijke en redelijke commercie¨le voorwaar- den, op een wijze die verenigbaar is met de doeltreffende bescherming van de intellectuele eigendom. De Staten die Partij zijn verplichten zich ertoe ter zake volledig en doeltreffend samen te werken met de Autori- teit en erop toe te zien dat de contractanten waarvoor zij borg staan ook volledig met de Autoriteit samenwerken;
c. Als algemene regel bevorderen de Staten die Partij zijn de inter- nationale technische en wetenschappelijke samenwerking met betrek- king tot werkzaamheden in het Gebied, hetzij tussen de betrokken par- tijen hetzij door het opzetten van programma’s voor opleiding, technische bijstand en wetenschappelijke samenwerking op het gebied van de mariene wetenschappen en technologie en de bescherming en het be- houd van het mariene milieu.
2. De bepalingen van Bijlage III, artikel 5, van het Verdrag zijn niet van toepassing.
Titel 6.
Produktiebeleid
1. Het produktiebeleid van de Autoriteit is gebaseerd op de volgende beginselen:
a. Ontwikkeling van de rijkdommen van het Gebied geschiedt in overeenstemming met deugdelijke commercie¨le beginselen;
b. De bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, de desbetreffende codes en de verdragen die deze opvolgen of vervangen, zijn van toepassing met betrekking tot werkzaamheden in het Gebied;
c. Met name worden werkzaamheden in het Gebied niet gesubsidi- eerd, behalve voor zover toegestaan ingevolge de overeenkomsten be-
doeld in letter b. Subsidie¨ring wordt voor de toepassing van deze begin- selen gedefinieerd als in de overeenkomsten bedoeld in letter b;
d. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen delfstoffen uit het Gebied en uit andere bronnen. Er bestaat geen preferentie¨le toegang tot de markt voor deze delfstoffen of voor importen van uit deze delfstoffen geproduceerde grondstoffen, met name:
i. door het hanteren van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen; en
ii. verleend door Staten die Partij zijn, aan zodanige delfstoffen of grondstoffen geproduceerd door hun staatsondernemingen of door natuurlijke personen of rechtspersonen die hun nationaliteit bezit- ten of die staan onder hun zeggenschap of die van hun onderda- nen;
e. Het door de Autoriteit voor elk mijngebied goedgekeurde werk- plan voor exploitatie omvat een produktieschema met de geraamde maximumhoeveelheden delfstoffen die per jaar ingevolge het werkplan zouden worden geproduceerd;
f. Het onderstaande geldt voor de regeling van geschillen betref- fende de bepalingen van de in letter b bedoelde verdragen:
i. Wanneer de betrokken Staten die Partij zijn, partij zijn bij zulke verdragen, maken zij gebruik van de procedures voor de regeling van geschillen van die verdragen;
ii. Wanneer een of meer van de betrokken Staten die Partij zijn, geen partij zijn bij zulke verdragen, maken zij gebruik van de procedu- res voor de regeling van geschillen neergelegd in het Verdrag;
g. In omstandigheden waarin ingevolge de in letter b bedoelde ver- dragen wordt vastgesteld dat een Staat die Partij is zich heeft bezigge- houden met subsidie¨ring die is verboden of heeft geleid tot nadelige gevolgen voor de belangen van een andere Staat die Partij is, en door de desbetreffende Staat die Partij is of Staten die Partij zijn geen passende stappen zijn ondernomen, kan een Staat die Partij is de Raad verzoeken passende maatregelen te nemen.
2. De beginselen vervat in het eerste lid zijn niet van invloed op de rechten en verplichtingen krachtens een bepaling van de in het eerste lid, letter b, bedoelde verdragen, alsmede de desbetreffende vrijhandels- en douane-unie-verdragen, in de betrekkingen tussen Staten die Partij zijn, die partij bij zulke verdragen zijn.
3. De aanvaarding door een contractant van andere subsidies dan die welke zijn toegestaan ingevolge de in het eerste lid, letter b, bedoelde verdragen, vormt een schending van de fundamentele voorwaarden van het contract dat een werkplan vormt voor het verrichten van werkzaam- heden in het Gebied.
4. Een Staat die Partij is die redenen heeft om aan te nemen dat er sprake is van schending van de in het eerste lid, letters b tot en met d, of het derde lid, genoemde voorwaarden, kan de procedures voor de regeling van geschillen beginnen in overeenstemming met het eerste lid, letter f of g.
5. Een Staat die Partij is kan te allen tijde de aandacht van de Raad vestigen op activiteiten die naar zijn mening strijdig zijn met de vereis- ten van het eerste lid, letters b tot en met d.
6. De Autoriteit stelt regels, voorschriften en procedures op die de toepassing van de bepalingen van deze titel waarborgen, met inbegrip van de desbetreffende regels, voorschriften en procedures voor de goed- keuring van werkplannen.
7. De bepalingen van artikel 151, eerste tot en met zevende lid en negende lid, artikel 162, tweede lid, letter q, artikel 165, tweede lid, let- ter n, en Bijlage III, artikel 6, vijfde lid, en artikel 7, van het Verdrag zijn niet van toepassing.
Titel 7.
Economische steun
1. Het beleid van de Autoriteit om steun te verlenen aan ontwikke- lingslanden die ernstige nadelige gevolgen voor hun inkomsten uit export of hun economie ondervinden door een verlaging van de prijs van een getroffen delfstof of vermindering van de omvang van de export van die delfstof, voor zover deze verlaging of vermindering wordt veroor- zaakt door werkzaamheden in het Gebied, is gebaseerd op de volgende beginselen:
a. De Autoriteit vormt een fonds voor economische steun uit een deel van haar middelen die zij niet nodig heeft voor haar administratieve uitgaven. Het hiertoe gereserveerde bedrag wordt van tijd tot tijd door de Raad bepaald op aanbeveling van de Financie¨le Commissie. Alleen middelen uit van contractanten, met inbegrip van de Onderneming, ont- vangen betalingen en vrijwillige bijdragen worden aangewend voor de vorming van het fonds voor economische steun;
b. Op het land producerende ontwikkelingsstaten waarvan is vastge- steld dat hun economie ernstig wordt getroffen door de produktie van delfstoffen uit de zeebodem, ontvangen steun uit het fonds voor econo- mische steun van de Autoriteit;
c. De Autoriteit verleent steun uit het fonds aan getroffen op het land producerende ontwikkelingsstaten, in voorkomend geval in samenwer- king met bestaande mondiale of regionale ontwikkelingsinstellingen die beschikken over de infrastructuur en de deskundigheid die nodig is om zulke steunprogramma’s uit te voeren;
d. De omvang en looptijd van deze steun worden van geval tot geval bepaald. Hierbij wordt de nodige aandacht geschonken aan de aard en de omvang van de problemen die getroffen op het land producerende ontwikkelingsstaten ondervinden.
2. Artikel 151, tiende lid, van het Verdrag wordt toegepast door mid- del van de maatregelen voor economische steun bedoeld in het eerste lid. Artikel 160, tweede lid, letter l, artikel 162, tweede lid, letter n, artikel 164, tweede lid, letter d, artikel 171, letter f, en artikel 173, tweede lid, letter c, worden dienovereenkomstig uitgelegd.
Titel 8.
Financie¨le voorwaarden van contracten
1. De volgende beginselen liggen ten grondslag aan het opstellen van regels, voorschriften en procedures voor de financie¨le voorwaarden van contracten:
a. Het stelsel van betalingen aan de Autoriteit dient billijk te zijn voor zowel de contractant als de Autoriteit en dient middelen te omvat- ten die toereikend zijn om te bepalen of de contractant zich aan het stel- sel houdt;
b. De bedragen van de betalingen ingevolge het stelsel dienen ver- gelijkbaar te zijn met die welke gelden voor de winning op het land van dezelfde of soortgelijke delfstoffen, ten einde te vermijden dat de diepzeemijnbouw een kunstmatig concurrentievoordeel wordt toegekend of deze in een nadelige concurrentiepositie wordt gedwongen;
c. Het stelsel dient niet ingewikkeld te zijn en geen hoge administra- tieve kosten voor de Autoriteit of een contractant met zich mee te bren- gen. Aandacht dient te worden geschonken aan het aannemen van een royalty-stelsel of een combinatie van een royalty- en winstdelingsstelsel. Indien wordt besloten tot verschillende stelsels, heeft de contractant het recht het op zijn contract toepasselijke stelsel te kiezen. Voor een latere wijziging in de keuze tussen verschillende stelsels is evenwel overeen- stemming tussen de Autoriteit en de contractant vereist;
d. Met ingang van de aanvangsdatum van commercie¨le produktie is een jaarlijkse vaste heffing verschuldigd. Deze heffing kan in mindering worden gebracht op andere betalingen die verschuldigd zijn ingevolge het in overeenstemming met letter c aangenomen stelsel. Het bedrag van de heffing wordt vastgesteld door de Raad;
e. Het betalingsstelsel kan periodiek worden herzien in het licht van veranderende omstandigheden. Wijzigingen worden op non-discri- minatoire wijze toegepast. Deze wijzigingen kunnen alleen van toepas- sing zijn op bestaande contracten indien de contractant dit verkiest. Voor een latere wijziging in de keuze tussen verschillende stelsels is overeen- stemming tussen de Autoriteit en de contractant vereist;
f. Geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van de op deze beginselen gebaseerde regels en voorschriften zijn onderworpen aan de procedures voor de regeling van geschillen neergelegd in het Verdrag.
2. De bepalingen van Bijlage III, artikel 13, derde tot en met tiende lid, van het Verdrag zijn niet van toepassing.
3. Wat betreft de toepassing van Bijlage III, artikel 13, tweede lid, van het Verdrag, is de heffing voor behandeling van een aanvrage om goedkeuring van een werkplan beperkt tot een fase, de exploratiefase dan wel de exploitatiefase; zij bedraagt US$250.000.
Titel 9.
De Financie¨le Commissie
1. Hierbij wordt een Financie¨le Commissie ingesteld. De Commissie bestaat uit 15 leden met de vereiste bekwaamheden op financieel gebied. De Staten die Partij zijn, dragen kandidaten voor die voldoen aan de hoogste normen van bekwaamheid en integriteit.
2. In de Financie¨le Commissie kan niet meer dan een onderdaan van dezelfde Staat die Partij is zitting hebben.
3. De Leden van de Financie¨le Commissie worden gekozen door de Vergadering en hierbij wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak van een billijke geografische verdeling en de vertegenwoordi- ging van bijzondere belangen. Elke groep Staten bedoeld in titel 3, para- graaf 15, letters a, b, c en d, van deze Bijlage wordt door ten minste een lid in de Commissie vertegenwoordigd. Totdat de Autoriteit beschikt over voldoende middelen, naast de opgelegde bijdragen, om haar admi- nistratieve uitgaven te dekken, omvat het lidmaatschap van de Commis- sie vertegenwoordigers van de vijf contribuanten die de grootste finan- cie¨le bijdrage leveren aan de administratieve begroting van de Autoriteit. Daarna geschiedt de verkiezing van een lid uit elke groep op basis van een voordracht door de leden van die groep, onverminderd de mogelijk- heid dat uit elke groep meer leden worden gekozen.
4. De leden van de Financie¨le Commissie hebben zitting voor een ter- mijn van vijf jaar. Zij kunnen worden herkozen voor een volgende ter- mijn.
5. In geval van overlijden, verlies van bevoegdheid of terugtrekking van een lid van de Financie¨le Commissie voor het verstrijken van de ambtstermijn, kiest de Vergadering voor het resterende deel van de ter- mijn een lid uit dezelfde geografische regio of groep Staten.
6. De leden van de Financie¨le Commissie mogen geen financieel belang hebben bij werkzaamheden op enigerlei wijze samenhangend met aangelegenheden ten aanzien waarvan de Commissie aanbevelingen moet doen. Zij mogen vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis dra- gen op grond van hun taken voor de Autoriteit, niet openbaar maken, zelfs niet na bee¨indiging van hun functie.
7. Bij besluiten van de Vergadering en de Raad omtrent de onder- staande kwesties moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de Financie¨le Commissie:
a. Concepten van financie¨le regels, voorschriften en procedures van de organen van de Autoriteit en het financie¨le beheer en de interne finan- cie¨le administratie van de Autoriteit;
b. Vaststelling van de bijdragen van de leden aan de administratieve begroting van de Autoriteit in overeenstemming met artikel 160, tweede lid, letter e, van het Verdrag;
c. Alle desbetreffende financie¨le aangelegenheden, waaronder de jaarlijkse ontwerp-begroting, opgesteld door de Secretaris-Generaal in overeenstemming met artikel 172 van het Verdrag, en de financie¨le aspecten van de uitvoering van de werkprogramma’s van het Secreta- riaat;
d. De administratieve begroting;
e. Financie¨le verplichtingen van Staten die Partij zijn, voortvloeiend uit de toepassing van deze Overeenkomst en Deel XI, alsmede de admi- nistratieve en budgettaire gevolgen van voorstellen en aanbevelingen waarmede uitgaven uit de middelen van de Autoriteit zijn gemoeid.
f. Regels, voorschriften en procedures inzake de billijke verdeling van financie¨le en andere economische voordelen voortvloeiend uit werk- zaamheden in het Gebied en de ter zake te nemen besluiten.
8. Besluiten in de Financie¨le Commissie omtrent procedurele aange- legenheden worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen. Besluiten omtrent inhoudelijke zaken worden genomen bij consensus.
9. Aan het vereiste van artikel 162, tweede lid, letter y, van het Ver- drag dat een onderschikt orgaan moet worden ingesteld om financie¨le aangelegenheden te behandelen, wordt geacht te zijn voldaan door de instelling van de Financie¨le Commissie in overeenstemming met deze titel.
D. PARLEMENT
Zie Trb. 1994, 233.
E. BEKRACHTIGING
De volgende Staten hebben in overeenstemming met artikel 4, vijfde lid, van de Overeenkomst een akte van bekrachtiging nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties:
Australie¨ 5 oktober 0000
Xxxxxxxxx 14 oktober 1994
Mauritius 4 november 1994
Singapore 17 november 1994
Sierra Leone 12 december 1994
Seychellen 15 december 1994
Italie¨ 13 januari 1995
F. TOETREDING
Zie Trb. 1994, 233.
De volgende Staat heeft in overeenstemming met artikel 4, vijfde lid, van de Overeenkomst een akte van toetreding nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties:
de Cook-eilanden 15 februari 1995
Behalve de in Trb. 1994, 233 genoemde Staat zijn op grond van arti- kel 4, eerste lid, van de Overeenkomst nog de volgende Staten Partij bij de Overeenkomst geworden:
Vietnam 25 juli 1994
Mauritius 4 november 1994
Singapore 17 november 1994
Sierra Leone 12 december 1994
Libanon 5 januari 1995
Kroatie¨ 5 april 1995
Bolivia 28 april 1995
G. INWERKINGTREDING
Zie Trb. 1994, 233.
De bepalingen van de Overeenkomst, met Bijlage, worden ingevolge artikel 7, eerste lid, met ingang van 16 november 1994 voorlopig toege- past door de volgende Staten:
Afghanistan Albanie¨ Algerije Andorra Argentinie¨ Armenie¨ Australie¨ de Bahama’s Bahrein Bangladesh Barbados Belgie¨ Belize Benin Bhutan Bolivia
Botswana
Brunei Darussalam Burundi Cambodja Canada
Chili China Congo Cuba Duitsland Egypte Eritrea Estland Ethiopie¨
de Europese Gemeenschap Fiji
de Filippijnen Finland Frankrijk Gabon Ghana Grenada Griekenland Guinee Guyana Honduras Hongarije India Indonesie¨ Irak
Italie¨ Ivoorkust Jamaica Japan Kaapverdie¨ Kenya Koeweit Laos Libie¨
Liechtenstein Luxemburg
De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie¨
Madagaskar de Maldiven Maleisie¨ Malta
de Marshall-eilanden Mauretanie¨ Mauritius Micronesia Moldavie¨
Monaco Mongolie¨ Mozambique Myanmar Namibie¨
het Koninkrijk der Nederlanden
Nepal
Nieuw-Zeeland Nigeria Noorwegen Oekra¨xxx Xxxx Oostenrijk Pakistan
Papoea-Nieuw-Guinea Paraguay
Qatar Senegal
de Seychellen Sierra Leone Singapore Slowakije Soedan
Sri Lanka Suriname Swaziland Tanzania Togo
Trinidad en Tobago
de Tsjechische Republiek Tunesie¨
Uganda Vanuatu
de Verenigde Arabische Emira- ten
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannie¨ en Noord-
Ierland
de Verenigde Staten van Ame- xxxx
Xxxxxxx West-Samoa Wit-Rusland IJsland Zambia Zimbabwe Zuid-Afrika Zuid-Korea Zwitserland
In overeenstemming met artikel 7 wordt de Overeenkomst door de Staten die de Overeenkomst na 16 november 1994 ondertekenen of hun
instemming om door de Overeenkomst te worden gebonden, geven, voorlopig toegepast vanaf de datum waarop genoemde handelingen zijn verricht.
J. GEGEVENS
Zie Trb. 1994, 233.
Voor het op 26 juni 1945 te San Francisco tot stand gekomen Hand- vest van de Verenigde Naties zie ook Trb. 1994, 277.
De volgende Staten en organisatie hebben ingevolge artikel 7, eerste lid, letter c, van de Overeenkomst medegedeeld de Overeenkomst voor- lopig toe te passen:
Argentinie¨ 29 juli 1994
Belgie¨ 29 juli 1994
Frankrijk 19 oktober 1994
Japan 11 november 1994
Italie¨ 14 november 1994
de Europese Gemeenschap 15 november 1994
de Russische Federatie1) 11 januari 1995
de Salomonseilanden 8 februari 1995
Polen 13 februari 1995
1) Onder de volgende verklaring:
According to expert opinion, industrial exploitation of deep sea-bed mineral resources will not start earlier than in ten to fifteen years. Therefore, the Internat- ional body for the sea-bed will not have a subject of real activity for a long time yet, which fact highlights especially the financial aspects of activities of the newly established organization. It is important to avoid non-productive administrative and other expenditures, to abstain from establishing yet unnecessary structures and positions, and to strictly observe the agreements concerning the economy regime reflected in the Agreement.
The efforts aimed at rendering universal the UN Convention on the Law of the Sea of 1982 can, in the long run, produce a positive result only if all the States act on the basis of the above-mentioned agreements without trying to seek any unilateral advantages, and if they succeed in establishing a cooperation free of discrimination and with a due account of the interests of potential investors in deep sea-bed mining. (vertaling)
De volgende Staten en internationale organisatie hebben ingevolge artikel 7, eerste lid, letter a, van de Overeenkomst medegedeeld dat hun instemming met de voorlopige toepassing afhankelijk is van een latere schriftelijke mededeling aan de depositaris:
de Europese Gemeenschap1) 29 juli 1994
Frankrijk2) 29 juli 1994
Japan2) 29 juli 1994
Polen2) 29 juli 1994
Spanje 29 juli 1994
Mexico 2 november 1994
Bulgarije 15 november 1994
Kameroen 15 november 1994
Slovenie¨ 15 november 1994
1) De Europese Gemeenschap heeft inmiddels een mededeling van voorlopige toepassing gedaan (zie deze rubriek hierboven).
2) Genoemde Staat heeft inmiddels een mededeling van voorlopige toepassing gedaan (zie deze rubriek hierboven).
De volgende Staten hebben ingevolge artikel 7, eerste lid, letter b, van de Overeenkomst medegedeeld de Overeenkomst niet voorlopig toe te passen:
Brazilie¨ 29 juli 1994
Xxxxxxxxxx 00 xxxx 0000
Xxxxxxx 29 juli 1994
Italie¨ 29 juli 1994
Portugal 29 juli 1994
Xxxxxxx 00 xxxx 0000
Xxxxxx 29 juli 1994
Roemenie¨ 4 oktober 1994
Marokko 19 oktober 1994
Iran 1 november 1994
Saudi-Xxxxxx¨ 9 november 1994
Jordanie¨ 14 november 1994
Cyprus 15 november 1994
De volgende Staten hebben medegedeeld gebruik te maken van de vereenvoudigde procedure als bedoeld in artikel 5:
Sri Lanka 29 juli 1994
Nigeria 25 oktober 1994
De volgende Staten hebben medegedeeld geen gebruik te maken van de vereenvoudigde procedure als bedoeld in artikel 5:
Brazilie¨ 29 juli 1994
Kaapverdie¨ 7 november 1994
de Filippijnen 15 november 1994
51U1692
ISSN 0920 - 2218
Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Uitgegeven de vijftiende augustus 1995.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. VAN MIERLO