HET JACHTADMINISTRATIEBESLUIT
HET JACHTADMINISTRATIEBESLUIT
HOOFDSTUK 1. - Definities, toepassingsgebied en citeeropschrift 3
HOOFDSTUK 2. - Het jachtverlof en de jachtvergunning 3
HOOFDSTUK 3. - De WBE 9
HOOFDSTUK 4. - De plannen voor het uitoefenen van de jacht 11
HOOFDSTUK 5. - Het jachtexamen 17
HOOFDSTUK 6. - Bijzondere bepalingen 21
HOOFDSTUK 7. - Overgangsbepalingen 21
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen 22
BIJLAGE 1. Inhoud van het theoretische gedeelte van het jachtexamen 23
BIJLAGE 2. Inhoud van het praktische gedeelte van het jachtexamen 24
25 april 2014 - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de administratieve organisatie van de jacht in het Vlaamse Gewest (B.S. 2014)
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het Jachtdecreet van 24 juli 1991, artikel 5 en 6, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 7, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, artikel 12, vervangen bij het decreet van 12 december 2008, artikel 13, vervangen bij het decreet van 23 december 2010, artikel 14, artikel 15, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 33, vervangen bij het decreet van 23 december 2010 en artikel 36;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 16.4.25;
Gelet op de wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens van 8 juni 2006, artikel 28, §3;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 juli 1963 tot instelling van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor het bekomen van een jachtverlof of van een jachtvergunning;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 1989 tot uitvoering van artikel 4 van de jachtwet van 28 februari 1882 voor het Vlaamse Gewest;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 1990 tot uitvoering van het decreet van 23 mei 1990 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 1993 betreffende de vorm van het jachtverlof en de jachtvergunning;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 tot invoering van een afschotplan voor reewild;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 1995 betreffende de organisatie van het jachtexamen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 december 1998 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder afzonderlijke jachtterreinen vrijwillig tot grotere beheereenheden kunnen worden samengevoegd en van de criteria waaronder beheereenheden kunnen worden erkend;
Gelet op het ministerieel besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van het model van overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 tot invoering van een afschotplan voor reewild;
Gelet op het ministerieel besluit van 28 oktober 2005 tot vaststelling van de gegevens die in het wildbeheerplan moeten worden opgenomen;
Gelet op het ministerieel besluit van 2 juni 2009 tot vaststelling van de handleiding en van de formulieren vermeld in artikel 6, §2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 26 september 2013;
Gelet op het advies 2013/053 van de Minaraad, gegeven op 17 oktober 2013;
Gelet op het advies 2013-021 van de Strategische Adviesraad Landbouw en Visserij, gegeven op 18 oktober 2013;
Gelet op advies 55.492/1 van de Raad van State, gegeven op 31 maart 2014, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het overleg dat werd gepleegd tussen de ambtenaren van de drie regeringen van de Benelux Economische Unie op 14 november 2013, overeenkomstig artikel 2 van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming ondertekend te Brussel op 10 juni 1970;
Overwegende de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming, ondertekend te Brussel op 10 juni 1970;
Overwegende de tweede beschikking M(90)6 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 18 juni 1990 tot wijziging van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming;
Overwegende het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid agentschap voor Natuur en Bos, artikel 2 en 3;
Overwegende het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, artikel 2 en 3;
Overwegende dat richtlijn 2009/147/EC van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, aan de lidstaten opdraagt alle maatregelen te nemen om de populaties van de vogelsoorten die van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten voorkomen, op een niveau te houden of te brengen dat beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele vereisten;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;
Na beraadslaging,
BESLUIT:
HOOFDSTUK 1. - Definities, toepassingsgebied en citeeropschrift Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud; 2° arrondissementscommissaris: de persoon, vermeld in titel II, hoofdstuk IV, van het Provinciedecreet van 9 december 2005, die door de gouverneur is aangewezen als verantwoordelijke voor de aspecten in verband met de jacht;
3° agentschap: het Agentschap voor Natuur en Bos opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid van 23 december 2005;
4° instituut: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek van 23 december 2005; 5° jachtrecht: het recht, vermeld in artikel 7 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991;
6° jachtrechthouder: de persoon die het jachtrecht heeft;
7° jachtseizoen: de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar; 8° jachtterrein: een aaneengesloten terrein, dat uit een of meer percelen bestaat waarop eenzelfde jachtrechthouder of een groep van jachtrechthouders het jachtrecht heeft;
9° jachtplan: het plan waarop een jachtterrein wordt aangeduid;
10° WBE: een wildbeheereenheid, dat is een samenwerkingsverband tussen jachtrechthouders als vermeld in artikel 12 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991;
11° WBE-werkingsgebied: het ruimtelijk begrensde gebied waarbinnen de jachtterreinen liggen die tot de WBE behoren;
12° onafhankelijke jachtrechthouder: een jachtrechthouder die niet bij een erkende WBE is aangesloten; 13° duurzaam wildbeheer: het wildbeheer dat gericht is op de instandhouding en de verbetering van de kwaliteit van de leefgebieden van de soorten jachtwild, op het beheer van de populaties van het jachtwild en op het voorkomen en inperken van maatschappelijk onaanvaardbare schade door jachtwild, als onderdeel van een breder faunabeheer.
Art. 2. Dit besluit regelt de administratieve verplichtingen die gelden voor het uitoefenen van de jacht in het Vlaamse Gewest.
Dit besluit wordt aangehaald als het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014.
HOOFDSTUK 2. - Het jachtverlof en de jachtvergunning
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 3. Het jachtverlof en de jachtvergunning worden afgegeven door een arrondissementscommissaris. De volgende arrondissementscommissarissen zijn bevoegd:
1° als de woonplaats van de aanvrager zich in het Vlaamse Gewest bevindt: de arrondissementscommissaris van de provincie waarin de woonplaats van de aanvrager ligt;
2° als de woonplaats van de aanvrager zich niet in het Vlaamse Gewest bevindt: de arrondissementscommissaris van een Vlaamse provincie naar keuze;
3° als het gaat om de leden van de koninklijke familie: de arrondissementscommissaris van de provincie Vlaams-Brabant;
4° als het gaat om diplomatieke en consulaire ambtenaren van buitenlandse nationaliteit die erkend zijn door het lid van de Federale Regering van wie de buitenlandse betrekkingen tot zijn bevoegdheden behoren: de arrondissementscommissaris van de provincie Vlaams-Brabant.
Art. 4. Elk jaar, uiterlijk op 1 augustus, bezorgt elke betrokken arrondissementscommissaris aan het agentschap de volgende gegevens: 1° een overzicht van het aantal afgeleverde jachtverloven voor het voorbije jachtseizoen, voor elk van de twee types, vermeld in artikel 16 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991. De arrondissementscommissarissen geven daarbij het afzonderlijke aantal weer voor elk van de vier types begunstigden, vermeld in artikel 3, tweede lid van dit besluit;
2° een overzicht van het aantal afgeleverde jachtvergunningen voor het voorbije jachtseizoen.
Art. 5. Als de arrondissementscommissaris de afgifte van een jachtverlof of jachtvergunning weigert, kan de aanvrager bij het agentschap schriftelijk om terugbetaling van de betaalde belasting verzoeken met toepassing van artikel 16 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991.
De aanvrager legt in voorkomend geval een attest van de arrondissementscommissaris voor waaruit blijkt dat hem geen jachtverlof of jachtvergunning werd uitgereikt voor het jachtseizoen waarvoor de belasting werd betaald.
Afdeling 2. Het jachtverlof
Art. 6. Een jachtverlof bevat de volgende gegevens:
1° een recente foto van de titularis van het jachtverlof;
2° de voor- en achternaam van de titularis van het jachtverlof; 3° de geboortedatum van de titularis van het jachtverlof;
4° de handtekening van de titularis van het jachtverlof;
5° een uniek nummer met een codering volgens de aanwijzingen van het agentschap; 6° de vermelding van de geldigheidsduur.
Het model voor het jachtverlof wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld door het agentschap.
De arrondissementscommissaris brengt op elk afgeleverd jachtverlof een beveiliging tegen vervalsing aan, volgens de aanwijzingen van het agentschap.
Art. 7. Om een jachtverlof te verkrijgen moeten de volgende originele documenten worden voorgelegd: 1° een recente foto van de aanvrager van het jachtverlof. De foto heeft minstens de volgende afmetingen: 4 cm hoog bij 3,5 cm breed. Het hoofd op de foto moet 1,5 tot cm hoog zijn;
2° een uittreksel uit het strafregister, afgeleverd conform artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, afgegeven door het gemeentebestuur van de woonplaats van de aanvrager, binnen twee maanden voor de aanvraag;
3° in voorkomend geval: het jachtverlof dat aan de aanvrager werd afgeleverd voor het jachtseizoen dat voorafgaat aan het jachtseizoen waarvoor een nieuw jachtverlof wordt aangevraagd;
4° in een ander geval dan het geval, vermeld in punt 3°: een geldig getuigschrift, uitgereikt in het Vlaamse Gewest, waaruit blijkt dat de aanvrager geslaagd is voor het praktische gedeelte van het jachtexamen;
5° een getuigschrift van een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid als vermeld in afdeling 5.
Voor het document, vermeld in het eerste lid, 2°, gelden de volgende bijzondere voorwaarden: 1° als de aanvrager de Belgische nationaliteit heeft en niet of sinds minder dan een jaar in België verblijft, legt hij in de plaats van het getuigschrift een schriftelijke verklaring voor waaruit blijkt dat hij zich niet in een toestand bevindt waarvoor een arrondissementscommissaris een jachtverlof moet of kan weigeren als vermeld in artikel 13 en 14, afgegeven binnen twee maanden voor de aanvraag door de ambassade in België die het land waar de aanvrager verblijft of verbleven heeft, vertegenwoordigt; 2° als de aanvrager niet de Belgische nationaliteit heeft, legt hij in de plaats van het getuigschrift een schriftelijke verklaring voor waaruit blijkt dat hij zich niet in een toestand bevindt waarvoor een arrondissementscommissaris een jachtverlof moet of kan weigeren als vermeld in artikel 13 en 14, afgegeven binnen twee maanden voor de aanvraag door de ambassade in België die het land van herkomst vertegenwoordigt.
Art. 8. De volgende personen zijn vrijgesteld van het voorleggen van het uittreksel, vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°, en van het getuigschrift, vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°:
1° de leden van de koninklijke familie;
2° de diplomatieke en consulaire ambtenaren van buitenlandse nationaliteit die erkend zijn door het lid van de Federale Regering van wie de buitenlandse betrekkingen tot zijn bevoegdheid behoren.
Art. 9. Een bewijs van slagen voor het jachtexamen in de volgende landen of gewesten is gelijkwaardig aan het geldig getuigschrift, vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°: 1° het Waalse Gewest, op voorwaarde dat het bewijs van slagen is uitgereikt vanaf 1 januari 1998;
2° Nederland;
3° het Groothertogdom Luxemburg;
4° Frankrijk, op voorwaarde dat het bewijs van slagen is uitgereikt vanaf 1 januari 2003; 5° Duitsland;
6° Oostenrijk.
De minister kan een bewijs van slagen voor het jachtexamen uitgereikt in andere Europese lidstaten gelijkstellen aan het geldig getuigschrift, vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°, na het aantonen door de andere lidstaten van de gelijkwaardigheid voor hun concrete situatie.
Een geldig jachtverlof dat is afgeleverd in de volgende landen of gewesten, en dat geldig is voor het jachtseizoen waarvoor het jachtverlof wordt aangevraagd, is gelijkwaardig aan het uittreksel, vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°, en aan het getuigschrift, vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°:
1° het Waalse Gewest; 2° Nederland;
3° het Groothertogdom Luxemburg.
Afdeling 3. De jachtvergunning
Art. 10. De houder van een geldig jachtverlof, afgeleverd in het Vlaamse Gewest, kan aan de arrondissementscommissaris een jachtvergunning aanvragen voor niet in het Vlaamse Gewest wonende genodigden.
Art. 11. Een jachtvergunning bevat de volgende gegevens:
1° een recente foto van de titularis van de jachtvergunning;
2° de voor- en achternaam van de titularis van de jachtvergunning; 3° de geboortedatum van de titularis van de jachtvergunning;
4° de woonplaats van de titularis van de jachtvergunning;
5° een uniek nummer met een codering volgens de aanwijzingen van het agentschap; 6° de vermelding van de geldigheidsduur;
7° de handtekening van de titularis van de jachtvergunning;
8° de voor- en achternaam van de aanvrager van de jachtvergunning;
9° het nummer van het jachtverlof van de aanvrager van de jachtvergunning.
Het model voor de jachtvergunning wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld door het agentschap.
De arrondissementscommissaris brengt op elke afgeleverde jachtvergunning een beveiliging tegen vervalsing aan volgens de aanwijzingen van het agentschap.
Art. 12. Om een jachtvergunning te verkrijgen moeten de volgende originele documenten worden voorgelegd:
1° een recente foto van de genodigde. De foto heeft minstens de volgende afmetingen hebben: 4 cm hoog bij 3,5 cm breed. Het hoofd op de foto is 1,5 tot 2 cm hoog; 2° een jachtverlof van de genodigde dat is afgeleverd in het land van oorsprong of in het land van woonplaats van de genodigde en dat geldig is voor het jachtseizoen waarvoor de vergunning wordt aangevraagd;
4° een getuigschrift van een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid als vermeld in afdeling 5.
Afdeling 4. Weigering en intrekking van jachtverlof en jachtvergunning
Art. 13. De arrondissementscommissaris weigert aan de volgende personen een jachtverlof of een jachtvergunning af te leveren:
1° de personen die geschorst zijn, ontzet zijn of vervallen verklaard zijn van het recht om wapens voorhanden te hebben of te dragen;
2° de personen die minder dan 18 jaar oud zijn;
3° de personen die veroordeeld zijn wegens een jachtmisdrijf. Deze bepaling geldt alleen voor misdrijven die aan de arrondissementscommissaris sinds minder dan twaalf maanden voor de aanvraag bekend zijn, tenzij in het geval van veroordeling wegens een jachtmisdrijf, gepleegd met verboden wapens, in bende, bij nacht, met verboden tuigen of met motorvoertuigen;
4° de personen die zich niet hebben gehouden aan de strafrechtelijke verplichtingen die volgen uit een veroordeling wegens jachtmisdrijf;
5° de personen die veroordeeld zijn wegens een misdrijf waarbij daden van geweld of weerspannigheid zijn gepleegd;
6° de personen die geheel of ten dele vervallen verklaard zijn van de rechten, vermeld in artikel 123sexies van het Strafwetboek.
Art. 14. De arrondissementscommissaris kan weigeren om een jachtverlof of een jachtvergunning af te leveren aan de volgende personen:
1° de personen die door een veroordeling ontzet zijn van een van de rechten, vermeld in artikel 31, 1° tot 5°, van het Strafwetboek;
2° de personen die veroordeeld zijn wegens diefstal, oplichting, valsheid in geschrifte of misbruik van vertrouwen;
3° de personen van wie slecht gedrag, geestestoestand of vorig gedrag laat veronderstellen dat ze een slecht gebruik van wapens kunnen maken;
4° de personen aan wie, met toepassing van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, een bestuurlijke geldboete is opgelegd wegens schending van de jachtregelgeving.
Art. 15. §1. Een arrondissementscommissaris kan een afgeleverd jachtverlof of een afgeleverde jachtvergunning bij een met redenen omklede beslissing intrekken in de volgende gevallen:
1° als een jachtverlof werd afgeleverd op grond van bedrieglijke handelingen;
2° als de titularis van het jachtverlof of de jachtvergunning zich na het afleveren ervan bevindt in een toestand waarvoor de arrondissementscommissaris een jachtverlof of een jachtvergunning moet of kan weigeren overeenkomstig artikel 13 en 14.
§2. Een beslissing waarbij een jachtverlof of een jachtvergunning wordt ingetrokken, wordt door de arrondissementscommissaris met een aangetekende brief aan de betrokken titularis meegedeeld. Het jachtverlof of de jachtvergunning wordt binnen achtenveertig uur na de kennisgeving aangetekend teruggestuurd aan de arrondissementscommissaris. De arrondissementscommissaris levert daarvan een ontvangstmelding af aan de aanvrager.
Een afschrift van de beslissing tot intrekking wordt door de arrondissementscommissaris bezorgd aan de gouverneur van de provincie in kwestie en aan de zonechef van de lokale politiezone.
Art. 16. §1. Zowel tegen een weigering tot het verlenen van een jachtverlof of een jachtvergunning, als tegen een intrekking van een jachtverlof of een jachtvergunning kan beroep worden ingesteld bij het agentschap.
§2. Alvorens een beslissing te nemen vraagt het agentschap advies aan de arrondissementscommissaris van de provincie in kwestie. De arrondissementscommissaris vraagt op zijn beurt advies aan de procureur des Konings van het arrondissement in kwestie. Als de arrondissementscommissaris het advies niet binnen twee maanden die volgen op de vraag om advies bezorgt, kan het agentschap geldig beslissen.
Het agentschap bezorgt de beslissing in beroep aan de indiener van het beroep en aan de arrondissementscommissaris.
§3. Als een beroep tegen een weigering of een intrekking van een jachtverlof of een jachtvergunning wordt ingewilligd, dan kan de reden waarop de weigering of de intrekking gebaseerd was, in de toekomst niet opnieuw aanleiding geven tot een weigering of een intrekking van een jachtverlof of een jachtvergunning.
Art. 17. De hoofden van de parketten geven maandelijks aan de arrondissementscommissarissen de nodige informatie over de veroordelingen wegens jachtmisdrijf en wegens een misdrijf waarbij daden van geweld of weerspannigheid zijn gepleegd en die uitgesproken zijn ten laste van personen die in hun provincie wonen.
De gewestelijke entiteit, vermeld in artikel 16.1.2, 4°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, bezorgt in de volgende gevallen een kopie van de beslissing tot oplegging van een bestuurlijke geldboete aan de bevoegde arrondissementscommissaris van de provincie waarin de woonplaats ligt van de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd:
1° als er geen beroep werd ingediend bij het Milieuhandhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het voormelde decreet: binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn waarbinnen een beroep tegen de beslissing van de gewestelijke entiteit kan worden ingediend;
2° als er een beroep werd ingediend bij het Milieuhandhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het voormelde decreet: binnen dertig dagen nadat de gewestelijke entiteit de beslissing van het Milieuhandhavingscollege heeft ontvangen.
Afdeling 5. De verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid
Art. 18. De titularis van een jachtverlof of een jachtvergunning beschikt over een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid.
De verzekering wordt gesloten bij een verzekeraar die gerechtigd is om verzekeringsovereenkomsten te sluiten die verband houden met in België gelegen jachtrisico’s.
Art. 19. De verzekeringsovereenkomst heeft minstens de volgende kenmerken:
1° de verzekering dekt de burgerlijke aansprakelijkheid voor ongevallen die lichamelijke en materiële schade aan derden veroorzaken en die het gevolg zijn van het dragen en gebruiken van vuurwapens tijdens de jacht en van het vervoer van de vuurwapens van en naar de plaatsen waar de jacht plaatsheeft; 2° de geldigheidsduur van de verzekering komt ten minste overeen met de geldigheidsduur van het jachtverlof of de jachtvergunning;
3° de waarborg van de overeenkomst bedraagt minstens 125.000 euro voor elk verzekerd voorval. Dat bedrag kan tot 12.500 euro beperkt worden voor de materiële schade; 4° er wordt vermeld welke rechten de volgende personen hebben die van het recht op een uitkering kunnen worden uitgesloten:
a) de verzekerde, de echtgenoot of echtgenote van de verzekerde en hun bloed- en aanverwanten in rechte lijn die onder hun dak wonen en door hen onderhouden worden;
b) het personeel van de verzekerde, ingeval de wetgeving inzake schadevergoeding voor arbeidsongevallen op hen van toepassing is;
c) de personen die schade geleden hebben bij weddenschappen of uitdagingen;
5° er wordt vermeld dat, onder voorbehoud van artikel 16 van de wet van 11 juni 1874 houdende de titels X en XI van boek I van het Wetboek van Koophandel, de verzekeraar geen uit de overeenkomst voortvloeiende nietigheid, exceptie of verval tegen de slachtoffers zal inroepen om hun rechten te beperken. Niettemin kan de verzekeraar zich een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringsnemer;
6° er wordt vermeld dat ingeval de overeenkomst een vrijstelling bevat, de verzekeraar niettemin ten overstaan van het slachtoffer gehouden is de vergoeding te betalen die krachtens de bepaling ten laste blijft van de verzekerde;
7° er wordt vermeld dat de vernietiging, de opzegging of de schorsing van de overeenkomst of van de waarborg maar vijftien dagen na de kennisgeving daarvan, met een aangetekende brief die de verzekeraar moet zenden aan de overheid die het verlof of de vergunning afgeleverd heeft, tegen het slachtoffer kan ingeroepen worden. Die termijn loopt vanaf de dag die volgt op het neerleggen van de aangetekende brief. De kennisgeving mag ten vroegste worden gedaan:
a) op de dag waarop de verzekering ten aanzien van de verzekerde eindigt, als het een schorsing betreft;
b) op de dag van de kennisgeving van de opzegging of de vernietiging van de overeenkomst door een van de partijen aan de andere;
8° er wordt vermeld dat de contracterende partijen de verbintenis aangaan om de bedingen van de overeenkomst niet in die mate te wijzigen dat de rechten van de slachtoffers zouden worden geschonden;
9° er wordt vermeld voor welke rechtbank eventuele geschillen over de overeenkomst aanhangig zullen worden gemaakt.
Art. 20. De verzekeraar, zijn gevolmachtigde of zijn correspondent in België reikt aan de verzekerde een verzekeringsgetuigschrift uit dat de data vermeldt waarop de waarborg begint en vervalt, en waarin wordt bevestigd dat de waarborg toegestaan werd onder de in dit besluit gestelde voorwaarden.
Art. 21. Het jachtverlof of de jachtvergunning worden van rechtswege ongeldig bij de beëindiging, de vernietiging, de opzegging of de schorsing van de verzekeringsovereenkomst.
Het jachtverlof of de jachtvergunning wordt binnen achtenveertig uur na de kennisgeving aangetekend teruggestuurd aan de arrondissementscommissaris. De arrondissementscommissaris levert daarvan een ontvangstmelding af aan de aanvrager.
HOOFDSTUK 3. - De WBE
Afdeling 1. De erkenning van een WBE
Art. 22. Een WBE wordt opgericht met het oog op een duurzaam wildbeheer in het WBE- werkingsgebied.
Het hoofd van het agentschap kan WBE’s erkennen.
Art. 23. Een WBE moet aan de volgende voorwaarden voldoen om erkend te worden en te blijven: 1° ze heeft een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid;
2° de statuten bevatten ten minste de volgende onderdelen:
a) een weergave van de doelstellingen en de werkingsprincipes van de WBE, met de vermelding dat die gericht zijn op:
1) het duurzaam wildbeheer;
2) de inpassing van het wildbeheer in het natuurbehoud;
3) het zorgen voor toezicht;
4) het principe van de samenwerking van de individuele jachtrechthouders;
5) het principe van het overleg met andere sectoren;
b) het feit dat de WBE wordt geleid door een raad van bestuur die door een algemene vergadering wordt verkozen;
c) de zetel van de vereniging is gevestigd in het Vlaamse Gewest; 3° ze verenigt de jachtterreinen van minstens vijf jachtrechthouders;
4° de som van de oppervlaktes van de afzonderlijke jachtterreinen die tot de WBE behoren, bedraagt minimaal 1000 hectare;
5° de som van de oppervlaktes van de afzonderlijke jachtterreinen die tot de WBE behoren, bedraagt ten minste 75% van de jachtterreinen waarop het jachtrecht wordt uitgeoefend binnen het WBE- werkingsgebied;
6° binnen het WBE-werkingsgebied liggen geen terreinen die deel uitmaken van het WBE- werkingsgebied van een andere erkende WBE;
7° ze heeft een goedgekeurd faunabeheerplan als vermeld in artikel 43.
Art. 24. §1. Een erkenning geldt voor een periode van zes jaar. Een erkenning kan verlengd worden.
§2. Een erkenningsaanvraag bevat de volgende gegevens:
1° een afschrift van de statuten en hun eventuele wijzigingen, eensluidend verklaard door de in de statuten aangewezen personen die de vereniging kunnen binden;
2° een verklaring van de voorzitter van de WBE waaruit blijkt dat de WBE voldoet aan de fiscale en sociale verplichtingen;
3° een lijst met de namen, de adressen en de handtekeningen van de leden-jachtrechthouders en het nummer van hun jachtplan;
4° een overzicht van de oppervlakte van de afzonderlijke jachtterreinen die tot de WBE behoren en de totale oppervlakte van alle jachtterreinen die tot de WBE behoren; 5° een afschrift van een goedgekeurd faunabeheerplan als vermeld in artikel 43.
Het agentschap onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag:
1° als de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, wordt binnen een maand een ontvankelijkheidsverklaring aan de aanvrager bezorgd;
2° als een van de gegevens, vermeld in het eerste lid, ontbreekt, onvolledig of incorrect is, stuurt het agentschap binnen een maand het dossier terug naar de aanvrager, met opgave van de redenen van onontvankelijkheid.
Een erkenning van een WBE of een verlenging van de erkenning van een WBE kan ten vroegste ingaan een maand nadat het erkenningsdossier ontvankelijk is verklaard.
Art. 25. Een erkenning kan bij een met redenen omklede beslissing worden ingetrokken door het hoofd van het agentschap in een van de volgende gevallen: 1° als blijkt dat de erkenning werd verkregen op basis van foutieve verklaringen of documenten; 2° als blijkt dat de WBE niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet.
Afdeling 2. Administratieve verplichtingen van een erkende WBE
Art. 26. Een erkende WBE moet voldoen aan de volgende administratieve verplichtingen: 1° op de algemene vergadering worden de volgende personen uitgenodigd, die ook telkens een verslag van de vergadering ontvangen:
a) een aangestelde van het agentschap;
b) een vertegenwoordiger van een erkende terreinbeherende natuurvereniging als vermeld in artikel 2, 16°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, die in het werkingsgebied van de WBE actief is;
c) een vertegenwoordiger van de landbouwraad van een of meer gemeenten die in het werkingsgebied van de WBE liggen, of bij ontstentenis daarvan, een lid dat is aangewezen op voordracht van de landbouwkamer;
d) een vertegenwoordiger van de bosbouwsector die in het werkingsgebied van de WBE actief is;
2° jaarlijks voor 1 april worden de volgende documenten bij het agentschap ingediend:
a) een geactualiseerde lijst van stemgerechtigde leden en een gemotiveerd verslag van afgewezen aanvragen van kandidaat-leden enerzijds, en van schorsingen of uitsluitingen van leden anderzijds;
b) een werkingsverslag van het voorbije kalenderjaar.
Afdeling 3. De subsidiëring van een WBE
Onderafdeling 1. De basis- en oppervlaktesubsidie
Art. 27. §1. Binnen de begrotingskredieten kan het agentschap een basis- en oppervlaktesubsidie toekennen aan een erkende WBE.
§2. De basissubsidie bedraagt 300 euro.
De oppervlaktesubsidie bedraagt 150 euro voor elke volle schijf van 1000 hectare jachtterrein in het WBE-werkingsgebied die tot de WBE behoort boven de 2000 hectare. De totale oppervlakte van de jachtterreinen in het WBE-werkingsgebied die tot de WBE behoren, wordt bepaald op basis van het jachtplan op 1 juli van het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt toegekend.
§3. Bij het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen, vermeld in afdeling 2, wordt de subsidie door het agentschap ingehouden.
Art. 28. Een WBE dient een subsidieaanvraag in bij het agentschap voor 1 april van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Bij die aanvraag voegt de WBE een gedetailleerd financieel verslag van het voorbije kalenderjaar, met een balans waaruit blijkt dat de uitgaven en de inkomsten in evenwicht zijn.
Onderafdeling 2. De projectsubsidie
Art. 29. §1. Binnen de begrotingskredieten kan het agentschap projectsubsidies toekennen aan een erkende WBE.
Het totaalbedrag dat een erkende WBE kan ontvangen voor projectsubsidies, bedraagt maximaal 9000 euro voor de volledige erkenningsperiode van zes jaar.
Bij het niet of onvolledig uitvoeren van het gesubsidieerde project of bij het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen, vermeld in afdeling 2, wordt de subsidie door het agentschap geheel of gedeeltelijk ingehouden.
§2. De aanvraag en planning van de projecten is opgenomen in het faunabeheerplan. De projecten dienen voor de realisatie van een duurzaam wildbeheer of een verbeterde veiligheid van de jacht. De subsidie wordt uitgekeerd op basis van een schuldvordering voor het project, het werkingsverslag van het afgelopen kalenderjaar, de stukken ter staving en de vaststellingen op het terrein.
De minister kan nadere voorwaarden vaststellen voor de toepassing van deze paragraaf.
HOOFDSTUK 4. - De plannen voor het uitoefenen van de jacht Afdeling 1. Het jachtplan
Art. 30. Een jachtplan wordt opgemaakt door elke jachtrechthouder. Voor een erkende WBE wordt een jachtplan opgemaakt op het niveau van de WBE.
Een jachtplan voldoet aan de volgende kenmerken:
1° het bestaat uit een of meer kaartbladen op schaal 1/10.000 of uit een digitale kaart volgens het model dat de minister vaststelt;
2° de buitengrens van een jachtterrein waarop het plan betrekking heeft, wordt aangeduid met een groene doorlopende lijn die een gesloten figuur vormt;
3° de percelen binnen een jachtterrein waarop de indiener van het plan geen jachtrecht heeft, wordt uitgekleurd met een rode arcering die begrensd wordt door een rode doorlopende lijn;
4° in het jachtplan van een erkende WBE wordt elk van de afzonderlijke jachtterreinen die tot de WBE behoren, aangeduid met een groene doorlopende lijn die een gesloten figuur vormt;
5° in het jachtplan van een erkende WBE wordt het WBE-werkingsgebied aangeduid met een doorlopende blauwe lijn die een gesloten figuur vormt.
De minister kan nadere regels bepalen met betrekking tot de grenzen van het WBE- werkingsgebied.
Art. 31. §1. Een voorstel van jachtplan wordt jaarlijks voor 1 april door de jachtrechthouder ingediend bij de arrondissementscommissaris van de provincie waarin het jachtterrein of het grootste gedeelte ervan ligt.
§4. De arrondissementscommissaris controleert het plan op overlappingen met andere jachtplannen.
§5. Een jachtplan is geldig voor het jachtseizoen dat aanvangt in het jaar waarin het plan wordt ingediend.
Het door een WBE ingediend plan vervangt onmiddellijk van rechtswege de individuele jachtplannen van de leden-jachtrechthouders.
Ingeval een WBE ophoudt te bestaan in de loop van de geldigheidsperiode van het jachtplan, wordt voor de rest van die periode teruggevallen op de afzonderlijke jachtterreinen die conform artikel 30, tweede lid, 4°, in het jachtplan van de WBE werden aangeduid. Die afgebakende terreinen worden dan tijdelijk als afzonderlijke jachtplannen beschouwd.
§6. Een jachtplan kan worden aangepast in de loop van een jachtseizoen. Een aanpassing kan echter geen betrekking hebben op een uitbreiding van het jachtterrein.
Het verzoek tot aanpassing van het jachtplan gebeurt door middel van een schriftelijk verzoek door de jachtrechthouder aan de arrondissementscommissaris. Aan dit verzoek wordt een schriftelijk bewijs toegevoegd dat de verzoeker over het jachtrecht beschikt op het perceel in kwestie.
De arrondissementscommissaris nodigt in voorkomend geval de betrokken indiener van het jachtplan uit om binnen een termijn van een maand een schriftelijke overeenkomst voor te leggen met betrekking tot het perceel waarop het verzoek betrekking heeft. Als er binnen deze termijn geen schriftelijke overeenkomst is voorgelegd voor het perceel in kwestie, wordt ervan uitgegaan dat het perceel geen onderdeel van het jachtplan kan uitmaken. De arrondissementscommissaris kleurt dat perceel uit als een rood vlak.
Art. 32. De arrondissementscommissaris bij wie het plan of de verklaring, vermeld in artikel 30 wordt ingediend, keurt tegen 1 juli het jachtplan goed en bezorgt een afschrift van het goedgekeurde jachtplan aan de indiener van het voorstel van jachtplan en aan het daarvoor aangestelde personeelslid van het agentschap. De arrondissementscommissaris bezorgt aan beiden ook een kopie met de aanpassingen, vermeld in artikel 31, §6.
Ingeval een goedgekeurd jachtplan betrekking heeft op een jachtterrein dat ook in een andere provincie ligt, bezorgt de arrondissementscommissaris bij wie het plan of de verklaring, vermeld in artikel 30, werd ingediend, een afschrift van het goedgekeurde jachtplan aan de arrondissementscommissaris die bevoegd is voor de andere provincie.
Art. 33. Het jachtplan kan worden geraadpleegd bij de arrondissementscommissaris.
Afdeling 2. Het afschotplan
Onderafdeling 1. De inhoud van een afschotplan
Art. 34. Een afschotplan wordt opgemaakt voor de jacht op grofwild. Het is geldig voor maximaal een kalenderjaar.
In een afschotplan zijn de volgende gegevens opgenomen: 1° het aantal te schieten specimens van een bepaalde soort wild;
2° de geslachts- en leeftijdsverdeling van de te schieten specimens.
Art. 35. Een afschotplan wordt toegewezen per jachtterrein voor een onafhankelijke jachtrechthouder of per WBE-werkingsgebied voor een erkende WBE. Indien nodig kan het agentschap het afschotplan bij een met redenen omklede beslissing bijsturen in de loop van het kalenderjaar.
Art. 36. Voor elk specimen dat in een afschotplan wordt toegewezen, wordt in een uniek label voorzien. De labels worden na het verstrijken van de beroepsperiode door het agentschap afgeleverd.
Onderafdeling 2. De aanvraag voor een afschotplan
Art. 37. Voor een erkende WBE wordt een afschotplan automatisch aangevraagd zodra de WBE voor de soorten in kwestie, doelstellingen voor bejaging heeft opgenomen in het faunabeheerplan.
Ingeval er voor hetzelfde jachtterrein meerdere jachtrechthouders zijn, wordt een gezamenlijk afschotplan aangevraagd door een van die jachtrechthouders. De overige jachtrechthouders voegen daarbij een formulier waarin ze verklaren dat ze akkoord gaan met de aanvraag van het afschotplan. De
verklaring wordt opgemaakt met een papieren of elektronisch formulier, waarvan het model wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking wordt gesteld op de website xxx.xxxxxxxxxxx.xx van het agentschap.
Art. 38. De jachtrechthouder of de erkende WBE dient een aanvraag tot toewijzing van het afschotplan conform in artikel 37, tweede lid, in voor 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Voor aanvragen die later worden ingediend, kan het afschotplan ten vroegste een maand na de indiening van kracht worden.
Art. 39. Het personeelslid beslist binnen een maand na ontvangst van de aanvraag over de toewijzing of de weigering van een afschotplan.
Ingeval voor een erkende WBE automatisch een afschotplan is aangevraagd vanwege de opname van de soorten in kwestie in het faunabeheerplan, beslist het personeelslid jaarlijks voor 1 november.
Het personeelslid baseert de beslissing op de gegevens van het wildrapport, op indicatoren met betrekking tot de populatie van de soort in kwestie, in voorkomend geval op de consensus, vermeld in artikel 54 en 55 van het Jachtvoorwaardenbesluit van 25 april 2014, en op de adviezen van het instituut en de wildbeheercommissie.
Art. 40. Tegen de beslissing van het personeelslid kan beroep worden aangetekend bij het hoofd van het agentschap. Dat beroep wordt in een aangetekende brief aan het hoofd van het agentschap gericht, binnen de periode van veertien dagen die volgt op de dag waarop de beslissing werd verzonden.
Het beroep schort de uitvoering op van een vroeger toegewezen afschotplan totdat over het beroep beslist is.
Binnen de periode van twee maanden die volgt op de dag van de verzending van de aangetekende brief waarbij beroep wordt ingesteld, beslist het hoofd van het agentschap over het gevolg dat aan dat beroep wordt gegeven. In het kader daarvan wordt advies gevraagd aan de wildbeheercommissie.
Onderafdeling 3. De wildbeheercommissie
Art. 41. §1. De minister stelt een wildbeheercommissie in, die is samengesteld uit: 1° twee personeelsleden van het agentschap, waarvan er een fungeert als voorzitter; 2° een personeelslid van het instituut die deskundig is inzake wild;
3° twee jagers die deskundig zijn inzake wild in het Vlaamse Gewest.
Voor elk lid van de wildbeheercommissie wordt een plaatsvervanger aangesteld.
De minister wijst voor de wildbeheercommissie een of meer niet stemgerechtigde secretarissen aan die onder meer belast worden met het opstellen van de notulen van de vergaderingen van de wildbeheercommissie.
De duur van het mandaat van de leden en secretarissen, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, is drie jaar. Het mandaat is verlengbaar.
§2. De leden van de wildbeheercommissie worden niet vergoed. De leden van de wildbeheercommissie die niet tot de diensten van de Vlaamse overheid behoren, hebben wel recht op een vergoeding van de reis- en verblijfskosten, voorgeschreven door de algemene reglementering ter zake. Die personen worden in dat opzicht gelijkgesteld met de personeelsleden van de Vlaamse overheid die een graad van de rangen 10 tot en met 14 hebben.
Art. 42. §1. De wildbeheercommissie heeft de volgende taken:
1° advies geven over de criteria die gebruikt worden bij de toewijzing van een afschotplan; 2° advies geven over een beroep dat wordt ingesteld tegen de beslissing van het personeelslid van het agentschap die bevoegd is voor de toewijzing of de weigering van een afschotplan;
3° advies geven over de sluiting van de jacht op een kleinwildsoort.
§2. De wildbeheercommissie vergadert geldig als de meerderheid van de leden of hun plaatsvervangers aanwezig is.
De wildbeheercommissie beslist bij gewone meerderheid. Bij een staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
De werkzaamheden van de wildbeheercommissie worden uitgevoerd overeenkomstig een huishoudelijk reglement dat wordt vastgesteld door het hoofd van het agentschap.
Afdeling 3. Het faunabeheerplan
Art. 43. Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende onderdelen:
1° met betrekking tot het populatiebeheer van wild in het WBE-werkingsgebied of in het jachtterrein van de onafhankelijke jachtrechthouder:
a) de populatiedoelstellingen en eventuele doelstellingen voor bejaging voor elke bejaagbare soort;
b) de oppervlakte en kwaliteit van het aanwezige leefgebied, geschikt voor elke bejaagbare soort. In deze rubriek wordt ook aangegeven welke verbeteringen aan de leefgebieden onder het voorgaande faunabeheerplan werden gerealiseerd;
c) de concrete maatregelen met het oog op een duurzaam wildbeheer;
d) concrete afspraken over jachtplanning in tijd en ruimte voor elke bejaagbare soort om de populatiedoelstellingen per bejaagbare soort te realiseren;
e) een engagement over het verzamelen van gegevens over geschoten en gevangen wild, en een plan van aanpak voor de manier waarop die gegevens zullen worden verzameld voor een jaarlijks wildrapport;
f) een kaart met de vaste jachtkansels;
2° met betrekking tot valwild in het WBE-werkingsgebied of in het jachtterrein van de onafhankelijke jachtrechthouder:
a) een engagement over het verzamelen van gegevens over valwild en een plan van aanpak voor de manier waarop die gegevens zullen worden verzameld voor een jaarlijks valwildrapport;
b) concrete en haalbare beheerdoelstellingen en maatregelen om het voorkomen van valwild te reduceren;
3° met betrekking tot schade door wild in het WBE-werkingsgebied of in het jachtterrein van de onafhankelijke jachtrechthouder:
a) een engagement over het verzamelen van gegevens over schade door xxxx en een plan van aanpak voor de manier waarop die gegevens zullen worden verzameld voor een jaarlijks wildschaderapport;
b) concrete en haalbare beheerdoelstellingen en maatregelen om de schade te reduceren;
4° met betrekking tot soorten die overlast veroorzaken in het WBE-werkingsgebied of in het jachtterrein van de onafhankelijke jachtrechthouder:
a) een engagement over het verzamelen van gegevens over het voorkomen van soorten die overlast veroorzaken en een plan van aanpak voor de manier waarop die gegevens zullen worden verzameld voor een jaarlijks overlastsoortenrapport;
b) concrete en haalbare beheerdoelstellingen en maatregelen om soorten die overlast veroorzaken aan te pakken;
5° met betrekking tot subsidieerbare projecten in het kader van duurzaam wildbeheer of een verbeterde veiligheid van de jacht:
a) een overzicht van de projecten en hun inhoud;
b) een planning van de projecten met een duidelijke vermelding van de deadlines voor de evaluatie;
c) een raming van de kosten per project of deelproject;
d) een overzicht van de bewijzen die de subsidieerbare kosten zullen staven;
6° met betrekking tot een WBE-werkingsgebied of het jachtterrein van de onafhankelijke jachtrechthouder dat geheel of gedeeltelijk overlapt met een speciale beschermingszone die is aangewezen met toepassing van het artikel 36bis van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het
natuurbehoud en natuurlijk milieu: de inhoud van het faunabeheerplan moet overeenstemmen met de instandhoudingsdoelstellingen en de prioriteiten die gelden voor de speciale beschermingszone in kwestie.
Art. 44. §1. Een onafhankelijk jachtrechthouder beschikt over een goedgekeurd faunabeheerplan om de jacht te kunnen uitoefenen.
Bij een WBE maakt het faunabeheerplan een onderdeel uit van de erkenningsaanvraag, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 1.
Een ontwerp van een faunabeheerplan van een WBE moet door de algemene vergadering van de WBE in kwestie met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden worden goedgekeurd.
§3. Het daarvoor aangewezen personeelslid van het agentschap beoordeelt het ontwerp van het faunabeheerplan en vraagt indien nodig advies aan het instituut.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de verenigbaarheid van het faunabeheerplan met de bepalingen van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Het daarvoor aangewezen personeelslid van het agentschap vraagt in voorkomend geval binnen een maand na de indiening:
1° de indiening van de ontbrekende stukken; 2° aanvullende informatie;
3° de bijsturing van het ontwerp.
Als het ontwerp van het faunabeheerplan door het agentschap wordt goedgekeurd, ontvangt de betrokken WBE of de onafhankelijke jachtrechthouder daarvan een melding binnen de termijn van een maand.
Art. 45. Een faunabeheerplan is maximaal geldig voor de periode van erkenning van een WBE of voor vijf jachtseizoenen voor een onafhankelijke jachtrechthouder.
Het agentschap kan te allen tijde een tussentijdse evaluatie uitvoeren om het faunabeheerplan bij te sturen.
Een WBE of een onafhankelijke jachtrechthouder kan een wijziging van het faunabeheerplan aanvragen. Daarvoor wordt de procedure gevolgd zoals bij de aanvraag van een nieuw faunabeheerplan. Het nieuwe goedgekeurde faunabeheerplan vervangt van rechtswege het oude faunabeheerplan.
Art. 46. Het faunabeheerplan van een erkende WBE of een onafhankelijke jachtrechthouder kan worden geraadpleegd bij het agentschap. Indien gebruikers van het buitengebied opmerkingen hebben op het faunabeheerplan kunnen zij die overmaken aan het agentschap of in dialoog treden met de WBE.
Afdeling 4. Het wildrapport
Art. 47. §1. Een wildrapport bevat voor bepaalde soorten die het agentschap heeft aangewezen, de geschatte voorjaarsstand en het gerealiseerde afschot of de gerealiseerde vangst binnen het jachtterrein in het voorgaande kalenderjaar.
Een wildrapport wordt opgemaakt door elke onafhankelijke jachtrechthouder en door elke erkende WBE.
Een wildrapport wordt jaarlijks tegen 1 april ingediend. Als het wildrapport niet tijdig wordt ingediend, kan tijdens het daaropvolgende jachtseizoen niet vroeger worden gejaagd dan vanaf drie maanden na de datum waarop het wildrapport alsnog werd ingediend.
Het agentschap bezorgt de gegevens binnen een maand aan het instituut voor verwerking en rapportering.
HOOFDSTUK 5. - Het jachtexamen
Afdeling 1. Algemene bepalingen met betrekking tot het jachtexamen
Art. 48. §1. Het jachtexamen omvat een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte: 1° het theoretische gedeelte omvat de volgende vakken:
a) vak 1: “wetgeving”. Voor dit vak worden vijftien schriftelijke vragen gesteld;
b) vak 2: “fauna”. Voor dit vak worden dertig schriftelijke vragen gesteld, waarbij gebruik kan worden gemaakt van foto's, diapositieven, tekeningen, opgezette dieren en ander aanschouwelijk materiaal dat werd aanvaard door de jachtexamencommissie;
c) vak 3: “jachtwapens en munitie”. Voor dit vak worden vijftien schriftelijke vragen gesteld; 2° het praktische gedeelte omvat de volgende vakken:
a) vak 1: “veilige omgang met vuurwapens en munitie”;
b) vak 2: “schietvaardigheidsproef met het hagelgeweer”;
c) vak 3: “schietvaardigheidsproef met het kogelgeweer”.
§2. De inhoud van het examen wordt per vak opgenomen in bijlage 1 en 2, die bij dit besluit zijn gevoegd.
Het agentschap bepaalt jaarlijks de concrete proeven waaruit elk vak bestaat.
Art. 49. Elk gedeelte van het jachtexamen wordt ten minste één keer per jaar georganiseerd.
Elk gedeelte van het jachtexamen wordt ten minste 30 dagen voor de op grond van het eerste lid bepaalde datum aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad en daarnaast op elke andere wijze die het agentschap nuttig acht.
Het bericht vermeldt de plaats, de datum en het uur van het examen, alsook de uiterste inschrijvingsdatum.
Afdeling 2. Inschrijving voor het jachtexamen
Art. 50. §1. Om zich op geldige wijze in te schrijven voor het jachtexamen moet een kandidaat voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° zowel voor deelname aan het theoretische gedeelte als voor deelname aan het praktische gedeelte van het jachtexamen wordt een papieren formulier aangetekend opgestuurd naar het agentschap of wordt een elektronisch formulier ingediend bij het agentschap. Het model van beide formulieren wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website xxx.xxxxxxxxxxx.xx van het agentschap. De volledig ingevulde en ondertekende formulieren worden uiterlijk ingediend op de inschrijvingsdatum die vastgesteld is in het bericht, vermeld in artikel 49;
2° zowel voor deelname aan het theoretische gedeelte als voor deelname aan het praktische gedeelte van het jachtexamen wordt inschrijvingsgeld betaald. Het inschrijvingsgeld wordt uiterlijk betaald op de datum die vastgesteld is in het bericht, vermeld in artikel 49;
3° voor deelname aan het praktische gedeelte van het jachtexamen wordt bij het formulier, vermeld in punt 1°, een uittreksel uit het strafregister dat is afgeleverd conform artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd. Dat uittreksel wordt afgegeven door het gemeentebestuur van de woonplaats van de kandidaat, binnen twee maanden voor de inschrijving.
§2. Het bedrag van het inschrijvingsgeld, vermeld in paragraaf 1, 2°, bedraagt: 1° 70 euro voor een kandidaat die zich inschrijft voor het theoretische gedeelte; 2° 180 euro voor een kandidaat die zich inschrijft voor het praktische gedeelte;
3° 100 euro voor een kandidaat die conform artikel 59, §1, derde lid, vrijgesteld is voor het onderdeel “veilige omgang met vuurwapens en munitie” van het praktische gedeelte; 4° 40 euro voor een kandidaat die conform artikel 59, §1, derde lid, vrijgesteld is voor de onderdelen “veilige omgang met vuurwapens en munitie” en “schietvaardigheidsproef met het hagelgeweer” van het praktische gedeelte;
5° 40 euro voor een kandidaat die conform artikel 59, §1, derde lid, vrijgesteld is voor de onderdelen “veilige omgang met vuurwapens en munitie” en “schietvaardigheidsproef met het kogelgeweer” van het praktische gedeelte.
Het agentschap bepaalt de nadere regels voor de betaling van het inschrijvingsgeld.
Het door een kandidaat betaalde inschrijvingsgeld wordt niet terugbetaald, ook niet als de betrokken kandidaat, om welke reden ook, niet aan het examen kan deelnemen.
§3. Een inschrijving is niet geldig als uit het uittreksel, vermeld in paragraaf 1, 3°, blijkt dat een kandidaat zich in een van de volgende gevallen bevindt:
1° het gaat om een persoon die ontzet of vervallen verklaard is van het recht om wapens te dragen;
2° het gaat om een persoon die veroordeeld is wegens een jachtmisdrijf. Deze bepaling geldt alleen voor veroordelingen die dateren van minder dan twaalf maanden voor de datum waarop het uittreksel wordt afgegeven, tenzij in geval van een veroordeling wegens een jachtmisdrijf dat gepleegd is met verboden wapens, in bende, bij nacht, met verboden tuigen of met motorvoertuigen;
3° het gaat om een persoon die zich niet heeft gehouden aan de strafrechtelijke verplichtingen die volgen uit een veroordeling wegens jachtmisdrijf;
4° het gaat om een persoon die veroordeeld is wegens een misdrijf waarbij daden van geweld of weerspannigheid zijn gepleegd.
Art. 51. Uiterlijk twintig dagen voor de datum van het examen worden de geldig ingeschreven kandidaten opgeroepen met een brief waarin de datum, de plaats en het uur van het examen worden vermeld.
Afdeling 3. Deelname aan het jachtexamen
Art. 52. §1. Om aan het jachtexamen te mogen deelnemen moeten kandidaten aan de volgende algemene voorwaarden voldoen:
1° ze hebben de aan hen gerichte oproepingsbrief bij zich; 2° ze hebben hun identiteitskaart bij zich;
3° ze zijn in staat kennis te nemen van de gestelde vragen met eigen middelen, zonder de hulp van een persoon die hen eventueel vergezelt;
4° hun fysieke toestand laat toe om op een zelfstandige basis alle onderdelen van het examen af te leggen.
De volgende personen kunnen het examen mondeling afleggen:
1° analfabeten. Als bewijs van analfabetisme leggen de betrokkenen een attest van het gemeentebestuur van hun woonplaats voor aan het agentschap;
2° personen met een handicap. Als bewijs van de handicap leggen de betrokkenen een medisch attest voor aan het agentschap waaruit hun handicap blijkt.
De personen, vermeld in het tweede lid, leveren het bewijs in kwestie af bij de inschrijving voor het jachtexamen, vermeld in artikel 50, §1, 1°.
§2. Deelnemers aan het theoretische jachtexamen moeten ten minste zeventien jaar oud zijn op de datum van het examen.
§3. Deelnemers aan het praktische jachtexamen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° ze zijn minder dan drie jaar voor de datum van het examen geslaagd voor het theoretische gedeelte van het jachtexamen;
2° om te mogen deelnemen aan vak 2 en vak 3 van het praktische gedeelte moeten ze minder dan drie jaar voor de datum van het examen geslaagd zijn voor vak 1 van het praktische gedeelte.
Art. 53. Elke poging tot bedrog tijdens het jachtexamen wordt voorgelegd aan de voorzitter van de jachtexamencommissie of aan een door de voorzitter aangewezen lid van de jachtexamencommissie. Die kan beslissen dat de kandidaat wordt uitgesloten en dat zijn examen ongeldig is.
Art. 54. §1. Om te slagen voor het theoretische gedeelte van het jachtexamen moet een kandidaat voor elk vak ten minste 50% van de punten behalen en 60% van de punten in totaal.
§2. Om te slagen voor het praktische gedeelte van het jachtexamen moet een kandidaat de volgende resultaten behalen:
1° voor vak 1: ten minste 60% van de punten; 2° voor vak 2: ten minste 50% van de punten; 3° voor vak 3: ten minste 50% van de punten.
§3. Of een kandidaat voor een bepaald vak van het praktische gedeelte van het jachtexamen als dan niet geslaagd is, wordt beoordeeld door een door de voorzitter aangewezen lid van de jachtexamencommissie of een plaatsvervanger.
De beoordeling, vermeld in het eerste lid, verloopt volgens de volgende modaliteiten: 1° er wordt eensluidend advies gegeven door de aanwezige waarnemers. Een waarnemer is een persoon die door het agentschap is aangewezen om bij het jachtexamen aanwezig te zijn om toezicht uit te oefenen. Het advies van de waarnemers is niet bindend;
2° bij gebrek aan een eensluidend advies wordt de betrokken kandidaat onder voorbehoud toegelaten tot het volgende vak. De jachtexamencommissie beslist in dat geval achteraf over de beoordeling;
3° bij afwezigheid van het lid van de jachtexamencommissie of een plaatsvervanger wordt de betrokken kandidaat, ongeacht het advies, onder voorbehoud toegelaten tot het volgende vak. De jachtexamencommissie beslist in dat geval achteraf over de beoordeling.
Tegen de beoordeling, vermeld in het eerste lid, is geen beroep mogelijk.
Afdeling 4. De jachtexamencommissie
Art. 55. §1. De minister stelt een jachtexamencommissie samen, die bestaat uit zeven leden: 1° twee personeelsleden van het agentschap, waarvan een fungeert als voorzitter;
2° een vertegenwoordiger van de jachtsector;
3° vier specifieke deskundigen: een deskundige inzake de jachtregelgeving, een deskundige inzake wildbiologie, een deskundige inzake vuurwapens en een deskundige inzake de veilige omgang en de schietvaardigheid met vuurwapens.
Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangesteld.
De minister wijst voor de jachtexamencommissie een of meer niet stemgerechtigde secretarissen aan die onder meer belast worden met het opstellen van de notulen van de vergaderingen van de commissie.
De duur van het mandaat van de leden en secretarissen, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, is drie jaar. Het mandaat is verlengbaar.
§2. De leden van de jachtexamencommissie worden niet vergoed. De leden van de jachtexamencommissie die niet tot de diensten van de Vlaamse overheid behoren, hebben wel recht op een vergoeding van de reis- en verblijfskosten, voorgeschreven door de algemene reglementering ter zake. Die personen worden in dat opzicht gelijkgesteld met de personeelsleden van de Vlaamse overheid die een graad van de rangen 10 tot en met 14 hebben.
Art. 56. §1. De jachtexamencommissie heeft de volgende taken:
1° het vaststellen van een examenreglement voor zowel het theoretische als het praktische gedeelte van het jachtexamen;
2° het vaststellen van de resultaten van de kandidaten voor het theoretische en het praktische gedeelte;
3° het vaststellen van de resultaten van de kandidaten die onder voorbehoud tot bepaalde onderdelen van het praktische gedeelte zijn toegelaten conform de procedure, vermeld in artikel 54, §3;
4° het afhandelen van geschillen als vermeld in artikel 57;
5° het verlenen van advies in een beroepsprocedure als vermeld in artikel 59, §2.
§2. De jachtexamencommissie vergadert geldig als de meerderheid van de leden of hun plaatsvervangers aanwezig is.
De jachtexamencommissie beslist bij gewone meerderheid. Bij een staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
De werkzaamheden van de commissie worden uitgevoerd overeenkomstig een huishoudelijk reglement dat wordt vastgesteld door het hoofd van het agentschap.
Afdeling 5. Afwikkeling van het jachtexamen
Art. 57. Eventuele geschillen over het verloop van het jachtexamen worden met een aangetekende brief ingediend bij het agentschap, uiterlijk een week na het examen. De postdatum van de aangetekende brief geldt als verzendingsdatum. Alvorens een beslissing te nemen vraagt het agentschap advies aan de jachtexamencommissie.
Art. 58. Na de verbetering van het examen en na beraadslaging van de jachtexamencommissie worden de kandidaten met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing van de commissie.
Het agentschap deelt aan elke kandidaat het cijfer mee dat in totaal en per vak werd behaald.
Art. 59. §1. Een kandidaat die geslaagd is voor het theoretische en/of het praktische gedeelte van het jachtexamen ontvangt daarvan telkens een getuigschrift.
Een getuigschrift wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de jachtexamencommissie.
Een kandidaat die niet geslaagd is voor het volledige praktisch gedeelte, maar wel voor één of twee vakken, ontvangt een vrijstellingsattest voor de vakken waarvoor hij geslaagd is.
§2. Een kandidaat die niet geslaagd is voor het theoretische en/of het praktische gedeelte, kan beroep aantekenen tegen de beslissing van de jachtexamencommissie. Dat beroep wordt met een aangetekende brief aan het agentschap gestuurd, binnen de periode van veertien dagen die volgt op de dag waarop de beslissing van de jachtexamencommissie met een aangetekende brief werd verzonden. Alvorens een beslissing te nemen vraagt het agentschap advies aan de jachtexamencommissie.
§3. Een getuigschrift als vermeld in paragraaf 1 vervalt in de volgende gevallen:
1° als de titularis veroordeeld is wegens een overtreding van de jachtregelgeving. Deze regel is niet van toepassing als de rechter in voorkomend geval vrijstelling voor een nieuw jachtexamen heeft verleend; 2° als de titularis al meer dan tien jaar geen jachtverlof meer heeft verkregen, te rekenen vanaf de laatste geldigheidsdatum van het laatste uitgereikte jachtverlof. Op verzoek van de arrondissementscommissaris levert een titularis het bewijs dat hij zich niet in die toestand bevindt. Dat bewijs kan worden geleverd met alle rechtsmiddelen met uitzondering van de eed of de bekentenis.
HOOFDSTUK 6. - Bijzondere bepalingen
Art. 60. Het agentschap kan ter uitvoering van artikel 33 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 specifieke afwijkingen verlenen van de bepalingen, vermeld in dit besluit.
Art. 61. De ambtenaar, vermeld in artikel 24, derde lid, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, wordt aangewezen door het agentschap.
HOOFDSTUK 7. - Overgangsbepalingen
Art. 62. Het getuigschrift dat vóór 1 januari 1995 werd verkregen voor het slagen voor het jachtexamen in het Vlaamse Gewest, is gelijkwaardig aan het geldige getuigschrift, vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°.
Art. 63. §1. Een jachtplan dat is ingediend overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 1989 tot uitvoering van artikel 4 van de jachtwet van 28 februari 1882 voor het Vlaamse Gewest, dat wordt opgeheven door artikel 65 van dit besluit, blijft geldig tot 30 juni 2015.
Indien aan een jachtplan dat is ingediend overeenkomstig het eerste lid wijzigingen worden aangebracht voor de in het eerste lid vermelde datum moet dit gebeuren overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 1, van dit besluit.
§2. In afwijking van artikel 31, §1, eerste lid, dient de jachtrechthouder voor het jachtseizoen 2015-2016 het voorstel van jachtplan in bij de arrondissementscommissaris van de provincie waarin het jachtterrein of het grootste gedeelte ervan ligt, voor 1 januari 2015.
Art. 64. De WBE’s die erkend zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit blijven erkend voor de looptijd van hun erkenning.
Voor de WBE’s vermeld in het eerste lid blijft, voor wat betreft het aanvragen van projectsubsidies, artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 december 1998 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder afzonderlijke jachtterreinen vrijwillig tot grotere beheereenheden kunnen worden samengevoegd en van de criteria waaronder beheereenheden kunnen worden erkend, dat wordt opgeheven door artikel 65 van dit besluit, van toepassing.
De subsidieaanvragen die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend, overeenkomstig artikelen 7 en 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 december 1998 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder afzonderlijke jachtterreinen vrijwillig tot grotere beheereenheden
kunnen worden samengevoegd en van de criteria waaronder beheereenheden kunnen worden erkend, worden behandeld volgens voormelde artikels.
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 65. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het koninklijk besluit van 15 juli 1963 tot instelling van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor het bekomen van een jachtverlof of van een jachtvergunning, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1963, de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 september 2001 en 4 juli 2008;
2° het koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juli 2008;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 1989 tot uitvoering van artikel 4 van de jachtwet van 28 februari 1882 voor het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 december 1998, 9 september 2005, 7 maart 2008 en 10 juni 2011;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 1990 tot uitvoering van het decreet van 23 mei 1990 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 en 7 maart 2008;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 1993 betreffende de vorm van het jachtverlof en de jachtvergunning, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2001;
6° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 tot invoering van een afschotplan voor reewild, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 5 november 1996, 23 juni 1998, 14 april 2000,
7 maart 2008, 29 mei 2009 en 10 juni 2011; 7° het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 1995 betreffende de organisatie van het jachtexamen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 2012;
8° het besluit van de Vlaamse Regering van 1 december 1998 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder afzonderlijke jachtterreinen vrijwillig tot grotere beheereenheden kunnen worden samengevoegd en van de criteria waaronder beheereenheden kunnen worden erkend, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009;
9° het ministerieel besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van het model van overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 tot invoering van een afschotplan voor reewild;
10° het ministerieel besluit van 28 oktober 2005 tot vaststelling van de gegevens die in het wildbeheerplan moeten worden opgenomen;
11° het ministerieel besluit van 2 juni 2009 tot vaststelling van de handleiding en van de formulieren vermeld in artikel 6, §2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend.
Art. 66. De Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 67. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2014.
Brussel,
De minister-president van de Vlaamse Regering, Xxxx XXXXXXX
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Xxxx XXXXXXXXXXX
BIJLAGE 1. Inhoud van het theoretische gedeelte van het jachtexamen
Vak 1: wetgeving
Dit vak omvat de volgende regelgeving:
1° het Jachtdecreet van 24 juli 1991 en alle uitvoeringsbesluiten ervan;
2° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, voor wat betreft de aspecten die relevant zijn in relatie tot de uitoefening van de jacht;
3° het Soortenbesluit van 15 mei 2009 en alle uitvoeringsbesluiten ervan, voor wat betreft de aspecten die relevant zijn in relatie tot de uitoefening van de jacht;
4° titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en alle uitvoeringsbesluiten ervan, voor wat betreft de aspecten die relevant zijn in relatie tot de uitoefening van de jacht;
5° de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en alle uitvoeringsbesluiten ervan, voor wat betreft de aspecten die relevant zijn in relatie tot de uitoefening van de jacht.
Vak 2: fauna
Dit vak omvat de volgende onderwerpen:
1° uitwendige kenmerken, levenswijze, voedsel, kenmerken van het leefgebied, beheer van het leefgebied, ziekten en bedreigingen van de volgende soorten: edelhert, ree, damhert, moeflon, wild zwijn, haas, fazant, korhoen, patrijs, wilde eend, zomertaling, wintertaling, smient, pijlstaart, krakeend, slobeend, kuifeend, tafeleend, toppereend, grauwe gans, Canadese gans, kolgans, rietgans, kleine rietgans, meerkoet, waterhoen, houtduif, konijn, vos, verwilderde kat, bunzing, hermelijn, wezel, boommarter, steenmarter en das;
2° het herkennen van schade, aangericht door de volgende soorten, alsook de kennis van middelen om die schade te voorkomen: edelhert, ree, damhert, wild zwijn, moeflon, haas, konijn, vos, verwilderde kat, bunzing, hermelijn, wezel, boommarter, steenmarter, das, fazant, patrijs, grauwe gans, kolgans, dwerggans, rietgans, kleine rietgans, Canadese gans, brandgans, Nijlgans, wilde eend, meerkoet, waterhoen, houtduif, holenduif, verwilderde duif, zwarte kraai, roek, kauw en ekster;
3° herkenning van de volgende soorten die in België regelmatig in het wild voorkomen: wilde kat, muskusrat, fuut, dodaars, knobbelzwaan, wilde zwaan, kleine zwaan, dwerggans, brandgans, Nijlgans, ooievaar, aalscholver, roerdomp, blauwe reiger, bergeend, tureluur, groenpootruiter, witgatje, oeverloper, kemphaan, bosruiter, grutto, wulp, regenwulp, kievit, goudplevier, zilverplevier, scholekster, houtsnip, watersnip, bokje, kluut, kokmeeuw, zilvermeeuw, holenduif, zomertortel, Turkse tortel, verwilderde duif, bonte kraai, roek, kauw, zwarte kraai, ekster, gaai, raaf, alle soorten dagroofvogels en alle soorten uilen;
4° de rol van de jacht in de natuurlijke ecosystemen;
5° kennis van de rassen, en het gebruik en de verzorging van honden, fretten en roofvogels die gebruikt worden bij de jacht.
Vak 3: vuurwapens en munitie
Dit vak omvat de volgende onderwerpen:
1° de kenmerken en de mogelijkheden van de volgende wapens en munitie: hagelgeweren, hagelpatronen, kogelgeweren, kogelpatronen, gecombineerde geweren;
2° de voorzorgen die moeten worden genomen bij het vervoeren, het dragen, het bewaren en het gebruiken van vuurwapens.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 houdende de administratieve organisatie van de jacht in het Vlaamse Gewest.
Brussel,
De minister-president van de Vlaamse Regering, Xxxx XXXXXXX
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Xxxx XXXXXXXXXXX
BIJLAGE 2. Inhoud van het praktische gedeelte van het jachtexamen
Vak 1: veilige omgang met vuurwapens en munitie
Dit vak omvat de volgende onderwerpen:
1° het demonteren en het monteren van een vuurwapen; 2° het grendelen en het ontgrendelen van een vuurwapen; 3° het laden en het ontladen van een vuurwapen;
4° het dragen van een vuurwapen;
5° het nemen van een hindernis met een vuurwapen;
6° het schatten van afstanden in open terrein en in een bos; 7° het schieten met een vuurwapen;
8° het veilig en weidelijk gebruik van munitie.
Vak 2: schietvaardigheidsproef met het hagelgeweer
Dit vak omvat het schieten met een hagelgeweer op tien bewegende doelen.
Vak 3: schietvaardigheidsproef met het kogelgeweer
Dit vak omvat het afvuren van tien patronen met een kogelgeweer op een vaste schietschijf, met of zonder steun.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 houdende de administratieve organisatie van de jacht in het Vlaamse Gewest.
Brussel,
De minister-president van de Vlaamse Regering, Xxxx XXXXXXX
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Xxxx XXXXXXXXXXX