MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 16 SEPTEMBER 2003 TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE MORTEL- EN MORTELTRANSPORTONDERNEMINGEN
AI Nr. 9985
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 18-09-2003, nr. 180
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van de Vereniging van Ondernemingen van Beton- mortelfabrikanten in Nederland mede namens de overige partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot alge- meen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeids- overeenkomst;
Partij(en) te ener zijde: de Vereniging van Ondernemingen van Beton- mortelfabrikanten in Nederland;
Partij(en) te anderer zijde: FNV Bouw en Hout- en Bouwbond CNV.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovenge- noemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV, V en VI is bepaald:
Artikel 1
Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. Betonmortel
Onder betonmortel wordt verstaan fabriekmatig vervaardigde beton-
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2003 CAO99852003
CAO2405 1
specie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling, bestaande uit het bindmiddel cement, de toeslagmaterialen zand, grind en/of steenslag en/of zware toeslagmaterialen en water en eventueel hulp- stoffen dan wel vulstoffen ter beïnvloeding van bepaalde eigenschap- pen ter verkrijging van een gevraagde kwaliteit.
b. Prefab metselspecie
Onder prefab metselspecie wordt verstaan fabriekmatig vervaardigde metselspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling bestaande uit het bindmiddel cement, het toeslagmateriaal zand, water en hulpstoffen en/of toevoegingen, dan wel andere bindmidde- len, gereed voor verwerking op de bouwplaats.
d. Werkgever/Onderneming
Elke Nederlandse natuurlijke of rechtspersoon, die in Nederland arbeid doet verrichten als bedoeld in artikel 1A en elke buitenlandse natuurlijke of rechtspersoon, voor zover deze in Nederland arbeid doet verrichten als bedoeld in artikel 1A.
e. Werknemer
Hij/zij die bij een werkgever als bedoeld in lid d van dit artikel in Nederland werkzaam is.
f. Personeelsvertegenwoordiging
Het orgaan van overleg tussen werkgever en de gekozen vertegen- woordigers van de werknemers.
g. Bedrijfsreglement
Het reglement bedoeld in artikel 27 van deze overeenkomst.
h. Garantieloon
Onder het garantieloon wordt verstaan het loon waarop werknemers vallende onder deze CAO en ingedeeld in de groepen I t/m V van bijlage I voor volwassen werknemers en in de leeftijd van 16 t/m 19 jaar voor jeugdige werknemers, ten minimale recht hebben.
i. Bruto individueel overeengekomen loon
Onder het bruto overeengekomen loon wordt verstaan het garantie- loon vermeerderd met de al of niet van toepassing zijnde toeslag voor voorlieden of meesterknechts, alsmede de overeengekomen prestatietoeslag.
j. SFB
De relevante werkmaatschappij(en) van de SFB Groep.
k. UWV
De uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen
Artikel 1A
Werkingssfeer
De bepalingen van deze CAO zijn van toepassing op alle werknemers, die werkzaam zijn bij ondernemingen waarbij het bedrijf is gericht op de productie en/of het transporteren van betonmortel en/of prefab met- selspecie voor derden, alsmede op het transporteren van betonmortel op de bouwplaats (betonmortelfabrikanten). Indien een onderneming naast
2
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
de hierboven beschreven werkzaamheden andere werkzaamheden uitoe- fent, geldt voor de toepasselijkheid van deze CAO het volgende:
a. Indien de in de aanhef van dit artikel beschreven werkzaamheden en de andere werkzaamheden elk als een zelfstandig bedrijfsonderdeel van de onderneming worden uitgeoefend, is deze CAO van toepas- sing ten aanzien van alle werknemers in het bedrijfsonderdeel, waarin de in de aanhef van dit artikel beschreven werkzaamheden worden verricht.
b. Indien in een zelfstandig bedrijfsonderdeel van de onderneming zowel de in de aanhef van dit artikel beschreven werkzaamheden als- ook andere werkzaamheden worden uitgeoefend en de verloonde bedragen met betrekking tot de hierboven beschreven werkzaamhe- den overwegen, geldt deze CAO voor alle werknemers van dit zelf- standige bedrijfsonderdeel.
c. Indien er geen zelfstandige bedrijfsonderdelen zijn en de verloonde bedragen met betrekking tot de in de aanhef van dit artikel beschre- ven werkzaamheden overwegen, geldt deze CAO voor alle werkne- mers van de onderneming.
d. Indien in een zelfstandig bedrijfsonderdeel van de onderneming zowel de in de aanhef van dit artikel beschreven werkzaamheden als- ook andere werkzaamheden worden uitgeoefend en de verloonde bedragen met betrekking tot de andere werkzaamheden overwegen, is deze CAO uitsluitend van toepassing op de werknemers, die de in de aanhef van dit artikel beschreven werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak uitoefenen.
e. Indien er geen zelfstandige bedrijfsonderdelen zijn en de verloonde bedragen met betrekking tot de andere werkzaamheden overwegen, is deze CAO uitsluitend van toepassing op de werknemers, die de in de aanhef van dit artikel beschreven werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak uitoefenen.
De onderdelen d. en e. van dit artikel lid zijn niet van toepassing voor zover de andere werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, de CAO voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in de bouwbedrijven en de CAO betreffende Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in de bouwbedrijven. De artikelen 1 lid h en i, 4 lid 5, 8 lid 2a voorlaatste en laatste zin, 8 lid 3, 17, 19 lid 3, 20, 21 lid
2 en 3, 22, 25 lid 2 en 3, 27 en bijlage I, VII en VIII zijn niet van toe- passing op leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en admini- stratief personeel.
3
Artikel 3
Verplichtingen van de werkgever
1. De werkgever is gehouden tijdens de duur van deze overeenkomst geen uitsluiting toe te passen of te bevorderen en deze overeenkomst in redelijkheid en billijkheid na te komen.
2. Het is de werkgever niet toegestaan een werknemer in dienst te nemen of te houden op voorwaarden, die in voor de werknemer ongunstige zin van deze overeenkomst afwijken.
3. Wanneer in een onderneming of afdeling het voornemen bestaat 5 werknemers of meer dan wel 25% of meer van het aantal werkne- mers in een andere functie in te delen dient hieromtrent met de Ondernemingsraad en bij gebreke daarvan met partijen ter andere zijde tijdig overleg te worden gevoerd. Uitgangspunt bij dit overleg zal zijn dat de betrokken werknemers recht behouden op handhaving van hun beloningsniveau. Bij dit overleg zal handhaving van het functieniveau onderwerp van gesprek zijn. Indien voor de handha- ving van het functieniveau bij-, her- of omscholing is vereist, dient de werkgever de werknemer daarvoor qua tijd en kosten in de gele- genheid te stellen.
4. De werknemer kan te werk gesteld worden in een andere onderne- ming dan die van de werkgever, in wiens dienst hij is in de volgende gevallen:
a. incidenteel voor een korte tijdsduur;
b. In geval van tijdelijke hulpverlening van de ene werkgever aan de andere.
In onder a en b genoemde gevallen, zal de arbeid worden verricht onder tenminste dezelfde voorwaarden als wanneer hij in de onder- neming van zijn werkgever arbeid verricht. Indien mocht blijken dat de tijdsduur van drie maanden voor omstandigheden genoemd onder sub a en b van lid 4 ontoereikend is, dan dient aan de Kleine Com- missie, genoemd in artikel 36 van de CAO, een verzoek tot dispen- satie te worden gericht.
5. De werkgever is verplicht uitvoeringsmaatregelen op het gebied van de veiligheid en de hygiëne, welke voortvloeien uit de wettelijke ver- plichtingen dienaangaande, te treffen met instemming van de onder- nemingsraad of bij afwezigheid hiervan in redelijk overleg met een representatief deel van de werknemers in zijn onderneming.
6. De werkgever zal de werknemer in de eerste week van zijn dienst- verband laten kennismaken met de collega’s waarmede zal worden samengewerkt, alsmede met de bij het bedrijf betrokken functiona- rissen. De werknemer zal inzicht worden gegeven omtrent het bedrijf
4
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
en het project waaraan hij zal gaan werken. Hij zal tevens worden geïnformeerd over alle zaken die een goede introductie kunnen bevorderen.
7. De werkgever zal elke vacature kenbaar maken aan het desbetref- fende CWI.
De werkgever zal stimuleren dat meer vrouwen en werknemers uit etnische minderheden een arbeidsplaats verwerven.
8. De werkgever zal in zijn onderneming faciliteiten voor een spaarloon- regeling aan zijn werknemers aanbieden en kan daarnaast faciliteiten voor een premiespaarregeling aanbieden.
Artikel 4
Verplichtingen van de werknemer
1. De werknemer is gehouden alle voor hem uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen in redelijkheid en billijkheid na te komen.
2. De werknemer is gehouden om alle hem door of namens de werk- gever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te ne- men.
3. De werknemer is medeverantwoordelijk voor de orde, veiligheid en de zedelijkheid in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot nale- ving van de desbetreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven.
4. De werknemer is gehouden zich te gedragen naar de bepalingen van het eventueel in het bedrijf van de werkgever geldende bedrijfs- reglement.
5. De werknemer is gehouden zich, wat zijn dienst- en schafttijd be- treft, te houden aan het op de daarvoor bestemde plaatsen in het bedrijf aanwezige dienstrooster.
6. a. Het is de werknemer niet toegestaan, tenzij de werkgever hem schriftelijk toestemming heeft verleend, werkzaamheden in loon- dienst te verrichten voor een ander dan de werkgever, tenzij deze
5
werkzaamheden van bijkomstige aard zijn. Overtreding van dit voorschrift wordt beschouwd als een dringende reden voor ont- slag in de zin van artikel 7: 678 BW.
b. Indien een werknemer in deeltijd langer wenst te werken en van de werkgever geen uitbreiding van zijn aantal uren aangeboden krijgt, mag de werkgever – tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen in het geding zijn – de betrokken werknemer niet met een beroep op artikel 4 lid 6a verhinderen om een dienstbetrekking met een andere werkgever aan te gaan, mits de beide dienstverbanden samen niet meer uren omvatten dan het aantal uren van een vol- tijd dienstverband krachtens deze CAO.
8. De werknemer, die voornemens is een verbintenis als genoemd in artikel 7: 670 lid 5 BW jegens de overheid aan te gaan, is verplicht daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de werkgever.
9. De werknemer is, zowel gedurende als na de beëindiging der dienst- betrekking, gehouden tot geheimhouding ten aanzien van alles wat hem tengevolge van zijn dienstbetrekking bekend is of wordt; dit geldt met name de inrichting van het bedrijf, de grondstoffen, de ver- werking daarvan, de samenstelling van de producten en de produc- tiecijfers.
10. De werknemer, die wegens ziekte zijn arbeid niet kan verrichten is verplicht de controlevoorschriften, opgenomen in bijlage VIII van deze CAO, na te leven. Deze verplichting laat onverlet de voor- schriften van het UWV ter zake van ziektemeldingen.
Artikel 5
Aanstelling en ontslag
2. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbe- paalde tijd. Afwijking hiervan moet schriftelijk tussen werkgever en werknemer worden overeengekomen. Indien na afloop van een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd binnen 3 maanden een derde arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, dient deze derde overeenkomst voor onbepaalde tijd te gelden. Dit in afwijking van de wettelijke bepalingen.
3. Een proeftijd dient schriftelijk te worden overeengekomen. Indien een proeftijd overeengekomen wordt, bedraagt deze bij contracten voor zowel bepaalde als voor onbepaalde tijd: 2 maanden. Dit in afwijking van de wettelijke bepalingen.
4. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het BW van toepassing met inachtneming van het- geen in de navolgende leden van dit artikel is bepaald.
6
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
5. Ten aanzien van de opzegtermijnen voor de werkgever en de werk- nemer wordt verwezen naar het hieromtrent in bijlage III bepaalde.
6. De opzegging kan uitsluitend geschieden tegen de laatste dag van de kalenderweek en vindt bij voorkeur schriftelijk plaats.
7. Indien in de opzegtermijn vakantiedagen van de aaneengesloten zomervakantie dan wel verplichte snipperdagen als bedoeld in arti- kel 13 lid 6c vallen, wordt de opzegtermijn met deze dagen verlengd.
8. De termijn van opzegging die krachtens lid 5 van dit artikel voor de werkgever geldt, wordt in afwijking van het gestelde in artikel 672 BW, verlengd met een week voor elk vol jaar, gedurende hetwelk de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 45 jaar bij hem in dienst is geweest. De duur van deze verlenging bedraagt ten hoogste 13 weken.
9. In geval de werkgever tot ontslag van een belangrijk aantal werkne- mers moet overgaan, zal hij te dien aanzien tijdig overleg plegen met de werknemersorganisaties.
10. Indien de arbeidsovereenkomst onrechtmatig zonder inachtneming van de opzeggingstermijn door één der partijen wordt verbroken, is deze aan de wederpartij een schadeloosstelling verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de tijd dat de dienstbetrekking nog had behoren voort te duren, tenzij de wederpar- tij er de voorkeur aan geeft volledige schadevergoeding dan wel her- stel van de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 7: 682 BW te vor- deren.
Hetzelfde geldt wanneer één der partijen door opzet òf schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de dienstbetrek- king zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzeg- ging geldende bepalingen te doen beëindigen en de wederpartij van deze bevoegdheid heeft gebruik gemaakt.
11. De beëindiging van het dienstverband met een werknemer die ten- minste 2 jaar arbeidsongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, dient door de werkgever op formele wijze te geschie- den, tenzij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden reeds eerder was beëindigd.
7
Artikel 6
Arbeidsongeschikte werknemers
1. De werkgever zal in het kader van het personeelsbeleid bijzondere aandacht schenken aan de reïntegratie van (gedeeltelijk) arbeidson- geschikte werknemers. Binnen de bedrijfsmogelijkheden geldt daar- bij als richtsnoer, minimaal 5% van het totaal aantal werknemers in de onderneming.
2. Arbeidsongeschikte werknemers kunnen slechts dan ontslagen wor- den als de werkgever aannemelijk kan maken dat er – eventueel na de mogelijke her-, om- of bijscholing – geen passende functie voor- handen is, dan wel op korte termijn voorhanden komt.
3. Arbeidsongeschikte werknemers met een bestaand dienstverband hebben aanspraak op een in de onderneming voorhanden zijnde
– eventueel in deeltijd – passende functie.
4. Indien er een vacature ontstaat in de onderneming heeft een (gedeel- telijk) arbeidsongeschikte werknemer, die geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is voor die functie en reeds eerder werkzaam was in de betrokken onderneming als eerste aanspraak op die functie.
5. a. De werkgever laat zich bij het uitvoeren van zijn beleid onder- steunen door een Arbodienst en kan daarbij een of meer reïntegratiebedrijven inschakelen. Indien de Arbodienst daartoe in staat is kunnen reïntegratietaken ook door de arbodienst wor- den uitgevoerd. De inspanningen van de Arbodienst/het reïntegratiebedrijf dienen te zijn gericht op een spoedige, duur- zame werkhervatting.
b. Een werknemer waarvan de werkgever na 13 weken (vanaf de eerste ziektedag) geen plan van aanpak heeft opgesteld of heeft doen opstellen, krijgt het zelfstandig recht zich te wenden tot de Arbodienst van de werkgever voor initiatie van een plan van aan- pak. Op basis van het plan van aanpak wordt een reïntegratieplan opgesteld.
Het reïntegratieplan wordt opgesteld aan de hand van een medisch-arbeidsdeskundige beoordeling, een beroepskeuzetoets en een onderzoek naar de scholingsmogelijkheden van de betrok- kene. Het plan richt zich op een concreet aangeduide functie of groep van functies.
c. Inschakeling van een reïntegratiebedrijf geschiedt in onderling overleg tussen werknemer en werkgever. indien een ingeschakeld reïntegratiebedrijf naar de mening van de werknemer in gebreke blijft bij de uitvoering van de overeengekomen taken, dan zal de werknemer zich in eerste instantie wenden tot de werkgever. De
8
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werkgever zal het reïntegratiebedrijf bewegen tot adequate uit- voering van de diensten.
Werkgever en werknemer kunnen in onderling overleg besluiten tot het inschakelen van een ander reïntegratiebedrijf.
d. In geval waarin de werknemer fundamentele bezwaren heeft tegen het reïntegratiebedrijf kan hij dit voorleggen aan de KC. Deze kan een second opinion vragen bij een ander reïntegratie- bedrijf op kosten van de werkgever.
6. (Gedeeltelijk) arbeidsongeschikten die zich laten omscholen, hebben gedurende hun omscholing recht op een aanvulling op hun uitkering van 10% van het dagloon ten laste van de laatste werkgever, mits de betrokken werknemer na omscholing terugkeert in de betonmortel- industrie.
In afwijking van art. 8 lid 4 kan de arbeidsduur van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer in deeltijd minder dan zestig uur per kalenderperiode van vier weken zijn.
Artikel 7
Indeling der werknemers in groepen, garantielonen
De indeling van de werknemers in groepen, alsmede de functie- omschrijvingen en de daarbij behorende garantielonen respectievelijk maandsalarissen zijn opgenomen in bijlage I en bijlage IV, welke deel uitmaken van deze CAO.
Artikel 8
Arbeidsduur en werktijden
1. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag. Op zaterdag en zondag wordt niet gewerkt.
De normale arbeidsduur bedraagt per kalenderperiode van vier we- ken: 144 uur.
Met inachtneming hiervan bedraagt de normale arbeidsduur per werkdag minimaal zeven en maximaal negen uur.
De arbeidsduur per werkdag wordt vastgesteld in een dienstrooster. Het dienstrooster mag een werktijdregeling van vier dagen per werk- week bevatten indien op voornoemde vier dagen tenminste in totaal dertig uren wordt gewerkt.
Ook indien een dienstrooster een werktijdregeling van vier dagen
9
bevat, heeft de werknemer aanspraak op loon over de volle werk- week. In zo’n geval wordt de werknemer geacht de in een kalender- periode van vier weken ingeroosterde uren boven de 7,2 uur per werkdag in vrije tijd tot een maximum van 7,2 uur per dag op te nemen in een week waarin sprake is van een ingeroosterde vrije dag. Een en ander onverminderd de voor chauffeurs geldende wettelijke bepalingen.
2. a. De dagelijkse werk- en rusttijden worden door de werkgever met instemming van de ondernemingsraad of bij afwezigheid hiervan na redelijk overleg met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemers, vastgesteld.
Het normale dagdienstvenster loopt van 06.00 uur tot 18.00 uur. De arbeid kan worden aangevangen tussen 05.00 uur en 08.30 uur.
Indien gewerkt wordt buiten het dagdienstvenster dan gelden de ongemakkentoeslagen zoals gedefinieerd in artikel 9 lid 10.
b. Indien de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, heeft de werkne- mer de mogelijkheid de aanvangs- en eindtijden van de dage- lijkse arbeid en de wekelijkse arbeidstijden aan te passen aan zijn persoonlijke omstandigheden. De individuele aanvangs- en eind- tijden worden in overleg met de direct leidinggevende vastge- steld.
3. a. Onder dienstrooster wordt verstaan iedere door de werkgever voor één of meer werknemers vastgestelde werktijdregeling voor de duur van tenminste één werkweek, zoals deze aan het einde van de werkweek daaraan voorafgaand zal zijn vastgesteld en aan de werknemer(s) zal zijn kenbaar gemaakt. Indien dit rooster door onvoorziene omstandigheden niet uitgevoerd kan worden zal de wijziging van het rooster minimaal één dag voorafgaand aan de betreffende werkdag aan de werknemer bekend gemaakt worden.
b. Een dienstrooster mag niet in strijd zijn met de bestaande wetge- ving en het in dit artikel bepaalde.
4. In de individuele arbeidsovereenkomst dient de arbeidsduur per kalenderperiode van vier weken te zijn vastgelegd. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de normale arbeidsduur van een werkne- mer in deeltijd minder dan 144 uur per kalenderperiode van vier weken zijn, doch niet minder dan zestig uur per kalenderperiode van vier weken.
5. Een verzoek van de werknemer om zijn of haar arbeidsduur aan te passen is in beginsel bespreekbaar en zal worden gehonoreerd, ten- zij redelijkerwijs bedrijfsbelangen zich hiertegen verzette. Bij afwij- zing van het verzoek zal de werkgever de werknemer schriftelijk informeren welke argumenten tot het besluit hebben geleid.
10
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
6. Met het oog op wensen ten aanzien van maatwerk van de werkgever of van werknemers zijn de werkgever en de Ondernemingsraad ver- plicht tot redelijk overleg over een van dit artikel afwijkende werktijdenregeling indien hetzij de werkgever, hetzij de Onderne- mingsraad de wens tot desbetreffend overleg te kennen geeft.
Voor de afwijkende werktijdenregeling gelden de normen van de standaardregeling uit de Arbeidstijdenwet als uiterste grens. Boven- dien bedraagt de normale arbeidsduur per kalenderperiode van 4 weken 144 uur, en loopt de werkweek van maandag tot en met vrij- dag.
Daarbij hebben de werkgever en de Ondernemingsraad de mogelijk- heid overeenstemming te bereiken over de wijze waarop een andere invulling wordt gegeven aan artikel 9 lid 4 voor zover het betreft de omzetting van overwerkuren in vrije tijd of geld. De overige bepa- lingen van artikel 9 blijven onverkort van toepassing.
De duur van de afwijkende regeling is gelijk aan de looptijd van de CAO. De afwijkende regeling kan niet stilzwijgend worden ver- lengd.
Indien in redelijk overleg geen overeenstemming wordt bereikt blijft de werktijdenregeling zoals bepaald in dit artikel, alsmede het be- paalde in artikel 9 lid 4 van toepassing.
Artikel 8A
Vierdaagse werkweek voor werknemers van 55 jaar en ouder
1. Werknemers van 55 jaar of ouder kunnen kiezen voor een vierdaagse werkweek op basis van een werkdag van 8 uur. Daartoe dient een deel van het loon te worden ingeleverd. Dit deel van het loon wordt bepaald op basis van het aantal uren dat in het betreffende jaar min- der wordt gewerkt ten opzichte van de eerdere situatie. Een flexibele invulling, waarbij toch gedurende een aantal weken vijf dagen van 7,2 uur wordt gewerkt, kan tot de mogelijkheden behoren. Werkge- ver en werknemer dienen hierover overeenstemming te hebben be- reikt.
2. Indien een werknemer van 55 jaar of ouder voor een vierdaagse werkweek kiest, blijven uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid, VUT en pensioen gebaseerd op het loon van een volle- dige werkweek. De kosten daarvan worden gefinancierd uit het SFM, resp. uit de middelen van de SVM. In het kader van de pensioen- opbouw dienen werkgever en werknemer de pensioenpremie te blij-
11
ven betalen zoals die verschuldigd zou zijn geweest bij voortzetting van de eerdere situatie.
3. De werknemer van 55 jaar of ouder die voor een vierdaagse werk- week kiest, heeft recht op een vaste vrije dag per week, in overleg met hem vast te stellen door de werkgever. Deze vaste vrije dag wordt in beginsel telkens voor een periode van twee maanden vast- gesteld. Een wijziging dient minimaal twee weken voor de aanvang van een nieuwe periode van twee maanden door de werkgever, in overleg met de werknemer, te zijn vastgesteld. In overleg tussen werkgever en werknemer kan de vaste vrije dag incidenteel worden verschoven naar een andere dag.
Artikel 9
Overwerk en verschoven werktijd
1. Als overwerk wordt beschouwd door of namens de werkgever opge- dragen arbeid tengevolge waarvan de normale dagelijkse arbeidsduur volgens dienstrooster wordt overschreden, dan wel arbeid tengevolge waarvan de normale arbeidsduur per kalenderperiode van vier weken wordt overschreden.
Op zondag mag geen overwerk worden verricht tenzij ontheffing hiertoe wordt verkregen op een daartoe schriftelijk ingediend ver- zoek bij de Kleine Commissie voor de Mortel- en Morteltransport- ondernemingen als bedoeld in artikel 36.
2. Overwerk wordt zoveel mogelijk voorkomen, doch is verplicht in- dien de werkgever dit met inachtneming van de wettelijke bepalin- gen eist. Werknemers die uit godsdienstige overwegingen principiële bezwaren maken tegen het verrichten van arbeid op zondagen en christelijke feestdagen, kunnen evenwel niet tot overwerk worden verplicht op deze dagen.
Een werknemer van 50 jaar of ouder kan niet worden verplicht tot overwerk, tenzij de werkgever hiervoor zwaarwegende argumenten heeft. Het te verrichten overwerk zal met instemming van de onder- nemingsraad, in overleg met de personeelsvertegenwoordiging dan wel bij afwezigheid van deze instanties, in overleg met de betrokken werknemers worden vastgesteld.
3. De werktijd en wettelijk voorgeschreven rusttijd per dag mag niet langer zijn dan in totaal 11 uur, conform de standaardregeling Arbeidstijdenwet. In overleg met de OR dan wel met een represen- tatieve personeelsvertegenwoordiging kan hiervan worden afgewe- ken. In dat geval geldt de overlegregeling Arbeidstijdenwet.
4. Ingeval van overwerk worden de overwerkuren in beginsel omgezet in vrije tijd. De werknemer kan echter uitbetaling in geld vragen. Bij
12
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
aanvang van iedere kalenderperiode van vier weken wordt de keuze door de werknemer aan de werkgever kenbaar gemaakt en vastge- steld. Het tijdstip van opnemen in vrije tijd wordt in onderling over- leg tussen de werknemer en de werkgever vastgesteld.
De werkgever kan met een werknemer die is ingedeeld in de salaris- groepen V, VI of VII van bijlage IV schriftelijk afspreken dat over- werk in het loon is inbegrepen. De vóór 1 maart 1989 reeds be- staande afspraken ten aanzien van overwerk tussen de werkgever en de werknemer die is ingedeeld in één van voornoemde salaris- groepen blijven onverminderd van kracht. Tevens blijven onverlet van kracht de vóór 1 maart 1989 bestaande afspraken over het opne- men van overwerkvergoedingen in vrije tijd of geld voor wat betreft de salarisgroepen I, II, III en IV van bijlage IV.
5. Ingeval de werknemer kiest voor beloning in geld dan moet voor overwerkuren het uurinkomen met de volgende percentages worden verhoogd:
I. 30% voor uren tussen 05.00 en 20.00 uur;
II. 60% voor uren tussen 20.00 en 05.00 uur;
III. 100% voor uren vallende tussen zaterdag 00.00 uur en zondag
24.00 uur of voor arbeid verricht op een niet op zaterdag of zon- dag vallende feestdag;
IV. 150% voor arbeid verricht op een op zaterdag of zondag vallende feestdag.
Bij toekenning van bedoelde overuren, wordt de duur van het over- werk per kalenderperiode van vier weken afgerond op halve uren.
6. Ingeval de werknemer kiest voor omzetting in vrije tijd zullen de overwerkuren worden gecompenseerd door vrije uren vermeerderd met de in uren uitgedrukte percentages genoemd in lid 5. Indien aldus zeven uren zijn verkregen kan de werknemer in overleg met de werkgever een dag vrijaf nemen, zo spoedig mogelijk nadat dit over- werk is verricht, doch uiterlijk binnen drie maanden.
Zonder dat de werknemer daartoe kan worden verplicht, kan vrije tijd ook in halve dagen worden opgenomen. De aldus opgenomen vrije dag wordt beloond tegen het garantieloon, verhoogd met de eventuele prestatietoeslag volgens artikel 20 dan wel tegen het over- eengekomen salaris.
Een vrije dag wordt bepaald op 7,2 uur. Een halve vrije dag wordt bepaald op 3,6 uur.
7. Het is de werkgever niet toegestaan de werknemer binnen een loon- periode van vier weken meer uren te laten werken (normale werktijd
13
en overuren tezamen) dan 180 gewerkte uren in totaal. Werkgever en werknemer zullen hiermee bij de inrichting van de werktijd en het dienstrooster rekening houden.
8. Voor betaling van overwerktoeslag wordt niet als overwerk be- schouwd:
a. arbeid, welke verricht wordt voor het inhalen van andere ver- zuimde dagen of uren dan bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12;
b. arbeid, verricht in buiten het dienstrooster vallende tijd, mits deze arbeid wordt verricht tussen 05.00 uur en 18.00 uur, de dagelijkse schafttijd niet wordt verlengd, het aantal gewerkte uren op die dag niet groter is dan het volgens het dienstrooster zou zijn geweest en de verschuiving uiterlijk daags tevoren aan de werk- nemer wordt bekend gemaakt.
9. Onder uurinkomen in de zin van dit artikel wordt verstaan het garantie-uurloon, verhoogd met de eventuele prestatietoeslag vol- gens artikel 20 respectievelijk het overeengekomen salaris op uur- basis.
10. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van de werkgever, is de werk- nemer verplicht zijn normale dagelijkse arbeid zoals deze is bepaald in artikel 8 lid 1, te verrichten buiten de grenzen genoemd in artikel 8 lid 2. Indien de normale dagelijkse arbeidsduur zoals in artikel 8 lid 1 is bepaald geheel of gedeeltelijk valt buiten deze grenzen, zul- len de uren welke vallen buiten de in artikel 8 lid 2 bepaalde uren extra worden beloond met een ongemakkentoeslag van:
I. 25% voor uren tussen 18.00 en 00.00 uur;
II. 30% voor uren tussen 00.00 en 06.00 uur.
Deze toeslagen gelden tijdens de normale werkuren, vallend buiten het dagdienstvenster. Voor daarboven gewerkte uren gelden de overwerktoeslagen conform lid 5 van dit artikel.
In Bijlage VII bij deze CAO zijn een aantal voorbeelden gegeven voor de berekening van overuren- en ongemakkentoeslagen.
11. Per week kan slechts één keer sprake zijn van bijzondere gevallen als bedoeld in lid 10.
12. In geval van verschoven werktijd dient tussen het einde van de werk- dag en het begin van de volgende werkdag (volgens dienstroosters) een rustperiode van minimaal 11 uur in acht genomen te worden. Deze rustperiode kan eenmaal per week worden ingekort tot 8 uur. Over eventuele niet gewerkte uren dient het bruto individueel over- eengekomen loon te worden betaald.
14
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 10
Geoorloofd verzuim met behoud van loon
1. Geen loon is verschuldigd voor de tijd, gedurende welke de werkne- mer de bedongen arbeid niet heeft verricht (7: 627 BW).
2. In afwijking van het anders en overigens in artikel 7: 629 BW en de Wet Arbeid en Zorg bepaalde geldt het volgende:
a. Bij arbeidsongeschiktheid het in artikel 15 hieromtrent bepaalde.
b. Voor zover het binnen de gestelde arbeidstijd noodzakelijk is heeft de werknemer aanspraak op verzuim met behoud van loon gedurende de voor ieder geval gestelde tijd, mits hij zoveel mogelijk tenminste 3 dagen van tevoren aan de werkgever of diens gemachtigde met opgaaf van redenen van het verzuim xxx- xxx geeft.
1. Bij overlijden van de echtgenote of echtgenoot of ongehuwd inwonend kind, stief- of pleegkind: 4 werkdagen.
2. Bij kerkelijk en wettelijk huwelijk van de werknemer teza- men: 2 werkdagen. Indien dit echter plaatsvindt op een zater- dag, een zondag, een feestdag als bedoeld in artikel 12, dan wel op de laatste werkdag van de verplichte bedrijfssluiting (vakantie en periode rond Kerstmis en Nieuwjaar), zal een vergoeding over 1 werkdag worden gegeven.
3. Bij overlijden van één van de ouders, stief- of schoonouders van de werknemer: 2 werkdagen. Indien door de werknemer de uitvaart wordt geregeld en naar het oordeel van de werk- gever de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan dit verlof tot maximaal 4 werkdagen worden uitgebreid.
4. Bij bevalling van de echtgenote: 2 werkdagen. Indien dit ech- ter plaatsvindt op een zaterdag, een zondag, een feestdag als bedoeld in artikel 12, dan wel op de laatste werkdag van de verplichte bedrijfssluiting (vakantie en de periode rond Kerst- mis en Nieuwjaar), zal een vergoeding over 1 werkdag wor- den gegeven.
5. Bij het huwelijk van een eigen kind, stief- of pleegkind, broer, zuster, zwager, schoonzuster, schoonzoon, schoondoch- ter, kleinkind, halfbroer, xxxxxxxxxx, xxxxx, schoonouder, groot- ouder, behuwd xxxxxxxxxx, overgrootouder en een in het ge- zin opgenomen huisgenoot, indien dit huwelijk wordt bijgewoond: 1 werkdag.
6. Bij het overlijden dan wel bij de uitvaart, indien deze wordt bijgewoond, van een eigen kind (gehuwd of uitwonend),
15
pleeg- of stiefkind, broer, zuster, zwager, xxxxxxxxxxxx, xxxxxxxxxx, xxxxxxxxxxxxx, kleinkind, xxxxxxxxx, xxxxxxxxxx, xxxxxxxxxx, xxxxxx xxxxxxxxxx, overgrootouder en een in het gezin opgenomen huisgenoot: 1 werkdag.
7. Bij ernstige ziekte van echtgenote of echtgenoot, eigen kin- deren, ouders of stiefouders en in gezinsverband met hem/ haar levende stief- en pleegkinderen: 1 werkdag.
8. Voor het zoeken van een nieuwe werkgever, wanneer de dienstbetrekking door de werkgever is opgezegd anders dan om in lid 2 van artikel 7: 678 BW, bedoelde dringende reden en de werknemer gedurende tenminste 6 weken, onmiddellijk aan de opzegging voorafgaande, onafgebroken bij de werkne- mer in dienst is geweest: ten hoogste 5 uren al dan niet opeenvolgend.
9. Bij ondertrouw en bij vervulling van een van overheidswege zonder geldelijke vergoeding opgelegde persoonlijke verplich- ting, tenzij deze verplichting is ontstaan door eigen schuld of nalatigheid van de werknemer: de werkelijke benodigde tijd tot ten hoogste 1 werkdag.
10. Voor het afleggen van een vakexamen: de daarvoor beno- digde tijd met een minimum van 1 werkdag. Onder vak- examen wordt verstaan een examen als zodanig door de werkgever aangemerkt.
11. Bij 25- en 40-jarig huwelijk van de werknemer: 1 werkdag.
12. Bij 25- en 40-jarig huwelijk van de (schoon)ouders van de werknemer: 1 werkdag
13. Voor dokters- en tandartsbezoek: maximaal 2 uur per bezoek, indien het werkobject is gelegen in de woonplaats van de werknemer en maximaal 3 uur indien dit niet het geval is.
14. De werknemer van 62 jaar en ouder heeft recht op vrijaf, voor zover dit binnen de arbeidstijd noodzakelijk is en zal het voor hem bruto individueel overeengekomen loon worden doorbe- taald gedurende ten hoogste 3 werkdagen, voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op de tijd van pensionering.
15. In geval van aantoonbare calamiteiten heeft de werknemer recht op maximaal 3 dagen verlof per jaar ten behoeve van het treffen van voorzieningen voor de verzorging van de part- ner of kind(eren) die tot zijn huishouding behoren.
16. Voor het bezoek aan een fysiotherapeut of een vergelijkbare deskundige, na verwijzing door de arts, met dien verstande dat het tijdstip van het bezoek in overleg met de werkgever wordt vastgesteld.
17. Bij verhuizing van de werknemer op verzoek van de werkge- ver: 1 werkdag.
3. Voor de werknemers, die arbeid buiten de woonplaats verrichten (artikel 25 lid 2), zal de werkgever in geval van verzuim om de onder lid 2 sub b onder 1 t/m 7 vermelde redenen, de gemaakte reiskosten
16
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
van een openbaar vervoermiddel (tweede of daarmede gelijk te stel- len klasse) vanaf de plaats van tewerkstelling tot de woonplaats van de werknemer en terug, voor zover niet van de gebruikelijke reisge- legenheid gebruik kan worden gemaakt of de reis buiten de gebrui- kelijke reisuren valt en de werknemer als gevolg daarvan extra kos- ten moet maken, alsmede de duur van deze reis tegen het voor de werknemer vastgestelde garantie-uurloon respectievelijk salaris ver- goeden.
5. Onder loon wordt in dit artikel verstaan:
Het gederfde inkomen over de door de afwezigheid van de werkne- mer vervallen werkuren van het dienstrooster, berekend aan de hand van het garantie-uurloon volgens artikel 4 van bijlage I, eventueel verhoogd met oververdiensten volgens artikel 20 en 21 van deze CAO in de voorafgaande 13 weken. Voor leidinggevend, toezicht- houdend, hoger technisch en administratief personeel geldt het over- eengekomen loon met inachtneming van bijlage IV.
6. Voor de toepassing van lid 2 wordt aan een echtgenoot c.q. echtge- note gelijkgesteld de ongehuwde persoon van het eigen of andere geslacht waarmee werknemer een gezamenlijke huishouding voert, mits een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst aan werkge- ver is overgelegd, en de ongehuwde persoon waarmee werknemer een geregistreerd partnerschap is aangegaan.
7. De werknemer, die een vakopleiding in het kader van de Wet Edu- catie en Beroepsonderwijs volgt, heeft recht op betaald verlof voor het volgen van de vakopleiding.
Artikel 11
Bijzonder verlof
2. De werkgever is verplicht jeugdige werknemers tot en met de leef- tijd van 17 jaar, die niet kunnen deelnemen aan een vorm van het algemeen en op het beroep gericht onderwijs met behoud van loon in de gelegenheid te stellen 1 dag per week deel te nemen aan vor- mingswerk van één der erkende vormingsinstituten voor werkende jongeren. Jeugdige werknemers die reeds een dag per week beroeps- onderwijs volgen (parttime) zullen daarenboven een halve dag per week beschikbaar moeten krijgen voor deelname aan vormingswerk. Zulks met behoud van loon.
17
3. Indien de bedrijfsomstandigheden dit toelaten bestaat voor de werk- nemer de mogelijkheid om in overleg met de werkgever onbetaald verlof op te nemen. Daarbij dient de werknemer een dergelijk ver- zoek minstens één maand van tevoren bekend te maken aan de werk- gever. Aanbevolen wordt om speciale aandacht aan deze mogelijk- heid te schenken ten aanzien van religieuze feestdagen die voor de betrokken werknemer van belang zijn.
Artikel 12
Feestdagen
1. Onder feestdagen wordt in dit artikel en in de overige artikelen van deze overeenkomst verstaan, de algemeen erkende feestdagen, te weten: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag, alsmede de dag waarop Koninginnedag wordt gevierd.
2. Op de in lid 1 genoemde feestdagen wordt als regel niet gewerkt.
3. Als de feestdag niet op een zaterdag of zondag valt, wordt het loon doorbetaald.
4. Een feestdag wordt bepaald op 7,2 uur.
Artikel 13
Verlof en vrijaf
1. Vakantie
Het vakantiejaar loopt van 1 september van enig kalenderjaar tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar.
2. Aantal vakantiedagen
a. Het recht op verlof met behoud van loon omvat per vakantiejaar voor:
werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen
werknemers van 18 t/m 49 jaar 25 werkdagen
werknemers van 50 jaar 26 werkdagen
werknemers van 51 jaar 27 werkdagen
werknemers van 52 jaar 28 werkdagen
werknemers van 53 jaar 29 werkdagen
werknemers van 54 jaar 30 werkdagen
werknemers van 55 jaar 32 werkdagen
werknemers van 56 jaar 33 werkdagen
werknemers van 57 jaar 34 werkdagen
werknemers van 58 jaar 35 werkdagen
werknemers van 59 jaar t/m 64 jaar 36 werkdagen
18
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Een vakantiedag of snipperdag wordt bepaald op 7,2 uur. Een halve vakantiedag of snipperdag wordt bepaald op 3,6 uur.
b. Als peildatum voor toekenning van het aantal vakantiedagen voor de leeftijdsgroepen als bedoeld onder a van dit artikel, geldt de datum van 1 september.
3. Aantal vakantiedagen in geval van aanvang en/of einde van het dienstverband tijdens het vakantiejaar
De werknemer, genoemd onder artikel 13 lid 2a, die na 1 september van het lopende vakantiejaar in dienst is getreden van de werkgever of die vóór 31 augustus van het lopende vakantiejaar uit dienst is getreden van de werkgever, heeft in afwijking van het in lid 2a bepaalde recht op een evenredig deel van de vakantie.
4. Bij vorige werkgever(s) verworven vakantierechten
De werknemer is verplicht bij de aanvang van de dienstbetrekking de werkgever mede te delen hoeveel rechten op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven heeft, opdat de werkgever weet op hoeveel verlofdagen zonder behoud van loon de werknemer aan- spraak kan maken.
5. Aaneengesloten vakantie
a. De werknemer heeft recht op 3 weken aaneengesloten zomerva- kantie. De periode van 3 weken kan op verzoek van de werkne- mer worden verlengd met 1 week in goed overleg met de werk- gever en voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten. De periode van deze vakantie wordt in goed overleg tussen werkge- ver en werknemer vastgesteld. Voor zover mogelijk zal dit plaats- vinden vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan de zomer- vakantie.
Bij de vaststelling zal een eventuele regionale bedrijfssluiting van bouwbedrijven in de regio van de werkgever worden betrok- ken.
In die gevallen waarbij er sprake is van een (collectieve) bedrijfs- sluiting kan de werknemer in goed overleg met de werkgever en voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, daarnaast in een andere periode van het jaar een aaneengesloten periode van maximaal 4 weken vakantie opnemen voor zover de werknemer over voldoende vakantie- en verlofdagen beschikt.
b. Ingeval een werknemer, indien het onder a bepaalde van toepas- sing is, nog geen recht heeft op alle aaneengesloten vakantieda- gen, kan de werkgever bepalen dat de betrokken werknemer, behoudens de werknemer genoemd onder c:
19
1. in een andere afdeling van de onderneming dan waartoe hij behoort werkzaamheden moet verrichten en/of
2. zoveel snipperdagen reserveert als nodig om zijn vakantie tot alle aaneengesloten vakantiedagen aan te vullen en/of
3. te veel genoten vakantiedagen inhaalt en wel tot uiterlijk 31 december van het betreffende kalenderjaar, in welk geval de inhaaluren niet worden beloond;
4. bij vorige werkgever(s) verworven, doch niet in natura geno- ten rechten op vakantie reserveert.
c. Op een werknemer, die aansluitend aan zijn schoolperiode bij een werkgever in dienst is getreden, en tengevolge hiervan nog geen recht heeft op alle aaneengesloten vakantiedagen is artikel 7: 628 BW integraal van toepassing, indien het onder a bepaalde van toepassing is.
d. Indien de werknemer de hem toekomende aaneengesloten vakan- tie niet heeft opgenomen vóór 31 december volgend op het vakantiejaar, waarin zij zijn verworven, is de werkgever gerech- tigd data vast te stellen waarop de werknemer deze dagen zal genieten.
6. Snipperdagen
a. De snipperdagen kunnen worden opgenomen in het vakantiejaar waarin zij zijn verworven.
b. Onder de snipperdagen worden verstaan alle bijzondere vrije dagen met uitzondering van de feestdagen als bedoeld in artikel 12 en de dagen van geoorloofd verzuim als bedoeld in artikel 10, alsmede de 3 weken aaneengesloten zomervakantie.
c. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken is de werkgever bevoegd, echter zo spoedig mogelijk na de aanvang van het vakantiejaar, twee snipperdagen aan te wijzen, die voor het gehele bedrijf zullen gelden. Onder gelijke omstandigheden is de werkgever bevoegd, evenwel na goedkeuring van de Kleine Commissie en na instemming van de Ondernemingsraad, reste- rende snipperdagen als verplichte snipperdagen aan te wijzen.
d. Voor de duur van dit contract zijn voor de gehele bedrijfstak de navolgende verplichte snipperdagen aangewezen: Voor het vakantiejaar 2003/2004: 30 mei en 29, 30 en 31 december 2003.
e. De data voor eventueel overblijvende snipperdagen (zogenaamde vrije snipperdagen) worden door de werkgever op verzoek van en in overleg met de betrokken werknemer voor elk geval afzonder- lijk vastgesteld.
Het recht van de werknemer op een aldus vastgestelde vrije snip- perdag kan hem door de werkgever niet meer worden ontnomen, indien laatstgenoemde hierop terug wenst te komen op een da- tum, later dan 10 dagen vóór de vastgelegde vrije snipperdag.
f. Indien de werknemer de hem toekomende snipperdagen niet heeft opgenomen vóór 31 december volgende op het vakantiejaar
20
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
waarin zij zijn verworven, is de werkgever gerechtigd data vast te stellen, waarop de werknemer deze dagen zal genieten.
g. In het jaar dat tussen Xxxxxxxx en Nieuwjaar 5 werkdagen vallen, hebben de werknemers recht op 1 verlofdag extra.
h. In verband met de herdenking van de bevrijding van Nederland geldt 5 mei met ingang van het jaar 2000 eens in de vijf jaar als een doorbetaalde vrije dag.
7. Het niet verwerven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
a. De werknemer verwerft geen vakantierechten over de tijd, gedu- rende welke hij wegens het niet-verrichten van zijn werkzaam- heden geen aanspraak op in geld vastgesteld loon heeft.
b. 1. Het onder a bepaalde is niet van toepassing indien de werk- nemer zijn werkzaamheden niet heeft verricht wegens:
– arbeidsongeschiktheid, tenzij veroorzaakt door opzet van de werknemer;
– het naleven van een wettelijke verplichting of verbintenis ten aanzien van de landsverdediging of openbare orde, niet zijnde opkomstplicht voor eerste oefening;
– het genieten van xxxxxx gebaseerd op in een vorige dienst- betrekking verworven doch niet opgenomen verlof;
– het met toestemming van de werkgever deelnemen aan een door de vakvereniging van de werknemer xxxxxxxx- xxxxxx bijeenkomst;
– onvrijwillige werkloosheid bij handhaving van het dienst- verband.
In deze gevallen worden nog vakantierechten verworven over de laatste twaalf maanden, waarin geen arbeid wordt verricht, waarbij de duur der onderbreking uit de respectieve oorzaken tezamen geteld wordt.
2. Indien een onderbreking der werkzaamheden als bedoeld onder 1 van dit sub-lid in meer dan één vakantiejaar valt, wordt het in vorig jaar vallend deel der onderbreking bij de berekening van de periode van afwezigheid mee in aanmerking genomen.
8. Samenvallen van vakantiedagen met bepaalde andere dagen waarop geen arbeid wordt verricht
a. Dagen, waarop de werknemer geen arbeid heeft verricht om een der redenen genoemd in lid 7 sub b onder 1, alsmede in artikel 10 lid 2 sub b onder 1, 3, 4 en 6 gelden niet als vakantiedagen.
b. Indien de in sub a genoemde verhinderingen echter eerst intreden
21
tijdens een vastgestelde vakantie of snipperdag, zullen de dagen, waarop die verhindering zich voordoet, wel als vakantiedagen worden geteld, indien de werknemer niet voor de aanvang van die vastgestelde vakantie of snipperdag aan de werkgever heeft medegedeeld dat die verhindering zich zou voordoen. Indien het in de gevallen van artikel 10 lid 2 sub b onder 1, 3 en 4 niet mogelijk is de mededeling vooraf te doen, kan deze ook onmid- dellijk na afloop van de vakantie of snipperdag geschieden.
Het vereiste van voorafgaande mededeling geldt niet indien de verhindering te wijten is aan ziekte van de werknemer, deze ziekte krachtens de bepalingen van de Ziektewet is vastgesteld en de werknemer aannemelijk kan maken dat hij zodanig in zijn bewegingsvrijheid beperkt was dat de bedoeling van de vakantie in genen dele tot haar recht kon komen.
c. Indien ingevolge het sub b bepaalde aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen niet als zodanig worden gerekend zal de werkge- ver na overleg met de werknemer nieuwe data vaststellen waarop die dagen alsnog kunnen worden genoten.
9. Vakantie bij ontslag
a. Bij het beëindigen van de dienstbetrekking zal de werknemer desgewenst zoveel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantiedagen op te nemen, met dien ver- stande dat deze vakantiedagen niet in de opzeggingstermijn mo- gen zijn begrepen, tenzij met wederzijdse instemming.
b. Indien de werknemer bij het beëindigen van de dienstbetrekking niet in de gelegenheid is geweest de hem nog toekomende vakan- tiedagen te genieten zal hem voor elke vakantiedag een bedrag worden uitbetaald als bedoeld in lid 10 van dit artikel.
c. De werkgever is gehouden de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking een verklaring uit te reiken, waaruit de duur van de vakantie zonder behoud van loon blijkt, welke de werknemer op dat tijdstip nog toekomt.
10. Berekening bedrag doorbetaald loon en vergoeding
Met betrekking tot het doorbetalen van het loon, als bedoeld in lid 2 en met betrekking tot het bedrag, als bedoeld in lid 9 sub b, is het bepaalde in artikel 10 lid 5 van toepassing.
11. Uitvoeringsbepalingen
De werkgever kan bepalen, dat de werknemer de aanvraag voor een snipperdag(en) een bepaalde tijd voor de gewenste datum moet indienen.
12. Palliatief verlof
a. De werknemer heeft per jaar per geval recht op in totaal 10 dagen betaald verlof voor stervensbegeleiding en rouwverwerking en heeft het recht om aansluitend onbetaald verlof op te nemen.
22
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Deze rechten gelden ten aanzien van partner, eigen kind, stiefof pleegkind, schoondochter, schoonzoon, kleinkind, ouder en schoonouder.
b. De werknemer heeft per geval recht op in totaal 5 dagen betaald verlof voor stervensbegeleiding en rouwverwerking en heeft het recht om aansluitend onbetaald verlof op te nemen ten aanzien van een broer, zuster, zwager, schoonzuster, halfbroer, halfzuster, xxxxxxxxxx, behuwd xxxxxxxxxx, overgrootouder en een in het gezin opgenomen huisgenoot.
13. Kortdurend zorgverlof
Voor kortdurend zorgverlof conform de wettelijke bepalingen geldt dat werkgevers het loon zullen aanvullen tot 100% voor maximaal 10 dagen per jaar.
14. Onbetaald verlof
In geval van onbetaald verlof wordt gedurende maximaal de eerste
10 verlofdagen per jaar de pensioenopbouw van de werknemer, voortvloeiend uit het dienstverband, op dezelfde wijze als tijdens het dienstverband voortgezet.
Artikel 14
Vakantietoeslag
1. De vakantietoeslag bedraagt 8% van 52 x het bruto individueel over- eengekomen weekloon dat wordt genoten in de eerste volle kalender- week waarin 1 juli van het betreffende vakantiejaar valt. Een en ander behoudens maatregelen van de overheid ter zake van de vakan- tietoeslag. Voor leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel bedraagt de vakantietoeslag 8% van het bruto jaarsalaris.
2. De werknemers, die nà 1 september van het lopende vakantiejaar in dienst van de werkgever zijn getreden, ontvangen een vakantietoe- slag naar evenredigheid van het aantal vakantiedagen waarop zij op grond van artikel 13 lid 3 van deze CAO bij de aanvang van de vakantie recht hebben.
3. Bij beëindiging van het dienstverband, ook in geval van proeftijd, heeft de werknemer aanspraak op een vakantietoeslag als bedoeld in lid 1, voor zover deze toeslag nog niet ontvangen is. De toeslag
23
wordt berekend naar rato van de gewerkte perioden van twee weken vanaf 1 september tot het moment van uit dienst treden.
4. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand juni, of, indien er geen bedrijfsvakantie wordt gegeven, in de periode waarin de ove- rige werknemers in de gelegenheid worden gesteld hun vakantie op te nemen, doch uiterlijk in de maand juni.
Artikel 15
Bovenwettelijke uitkeringen
1. Arbeidsongeschiktheid (ziekte en dergelijke)
a. Bij arbeidsongeschiktheid (ziekte en dergelijke) van de werkne- mer zijn van toepassing:
– de bepalingen van de Ziektewet;
– bijlage VIII van deze CAO inzake voorschriften en sancties gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid;
– de voorschriften welke door of namens het UWV nader wor- den gegeven; met dien verstande, dat de werknemer t er zake van arbeidsongeschiktheid gedurende maximaal 52 weken het individueel overeengekomen loon behoudt dat de werknemer zou hebben genoten, ware hij niet arbeidsongeschikt gewor- den, onverlet de sancties die de werkgever conform bijlage VIII van deze CAO kan opleggen.
Onder individueel overeengekomen loon wordt hier verstaan het bruto individueel overeengekomen loon ex art. 1 lid i, eventueel verhoogd met de oververdiensten volgens art. 9 lid 12, art. 21 lid 1, 2, 6 en art. 22 van deze CAO. Indien de werknemer overwerk heeft verricht op minimaal 75% van het aantal gewerkte dagen in het jaar, voorafgaand aan de eerste ziektedag, wordt bij de bepaling van het door te betalen loon bij arbeidsongeschiktheid rekening gehouden met het gemid- delde aantal ,,meeruren’’ in de voorafgaande 13 weken met een maximum van 7,5 uur per week.
b. In het kader van de Wet Verbetering Xxxxxxxxxxxx wordt in onderstaande gevallen de bestaande loondoorbetalingverplichting (100%) van de werkgever verlengd:
– In geval de werkgever naar de mening van het UWV onvol- doende inspanning heeft gepleegd om de zieke werknemer te reïntegreren en op grond daarvan de toekenning van een WAO-uitkering aan werknemer wordt geweigerd;
– In geval betrokken werkgever en werknemer gezamenlijk besluiten niet over te gaan tot een WAO-aanvraag, omdat beëindiging van arbeidsongeschiktheid op afzienbare tijd wordt voorzien. In een dergelijk geval wordt dit door partijen schriftelijk overeengekomen.
24
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Het tijdvak van verplichte loondoorbetaling zal maximaal 104 weken bedragen.
c. Werknemers die op 1 december van het betreffende kalenderjaar een uitkering krachtens de WAO ontvangen en die bij werken voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid onder deze CAO vie- len, hebben recht op een eenmalige uitkering. Deze uitkering wordt in de maand december betaalbaar gesteld.
Deze uitkering bedraagt per 31 december 2001 bij een arbeids- ongeschiktheid van:
80% of meer: minimaal € 499,16 bruto 65% tot 80%: minimaal € 399,33 bruto
55% tot 65%: minimaal € 324,45 bruto
45% tot 55%: minimaal € 274,54 bruto
35% tot 45%: minimaal € 224,62 bruto.
De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het arbeidsonge- schiktheidspercentage dat op 1 december van het betreffende kalenderjaar van toepassing is.
De uitkering wordt gedurende de looptijd van deze CAO jaarlijks verhoogd met het afgeleide cpi werknemers laag van oktober ten opzichte van het voorgaande jaar oktober .
Deze regeling wordt gefinancierd uit de bijdrage voor het SFM als genoemd in artikel 16 lid 3.
d. Aanvulling 1e WAO-jaar
Bij volledige arbeidsongeschiktheid (80% of meer) wordt het loon van de arbeidsongeschikte werknemer gedurende het eerste WAO-jaar door de werkgever via het UWV aangevuld tot 75% van het laatstverdiende loon.
2. Vervoer stoffelijk overschot
In geval een werknemer tijdens het werk dan wel op weg naar of van het werk overlijdt, zal de werkgever de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar het normale domicilie in Nederland van betrokkene vergoeden.
3. Uitkering ineens bij overlijden
Indien een werknemer tijdens het dienstverband komt te overlijden, is de werkgever gehouden de nabestaande het loon van de overleden werknemer door te betalen tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond.
Nabestaanden zijn:
– de partner (getrouwd/samenwonend) van de overledene, mits men ,,een gezamenlijke huishouding’’ voerde, zoals de wet dat noemt. Of (als zo’n partner er niet is):
25
– de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen. Of (als deze er niet zijn):
– hij of zij met wie de overledene samenwoonde en voor wie hij of zij kostwinner was.
4. Arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door derden
Indien en voor zover de werkgever ter zake van arbeidsongeschikt- heid van zijn werknemer tengevolge van ziekte of uit hoofde van een ongeval, jegens één of meer derden een vordering tot schadevergoe- ding kan doen gelden, dient de betrokken werknemer zijn volledige medewerking te verlenen de schadevergoeding op deze derde(n) te verhalen. Als schade wordt hier bedoeld het bedrag van de in lid 1 sub a geregelde bovenwettelijke uitkering, alsmede de neven- verstrekkingen voortvloeiende uit deze CAO.
De uit lid 1 van dit artikel voortvloeiende verplichtingen van de werkgever aan de werknemer blijven onverminderd van kracht.
5. Aanstellingskeuring
Indien voor de betreffende functie een aanstellingskeuring toegestaan is, zal de werkgever bij deze keuring zorgdragen voor de naleving van het protocol van de KNMG inzake de aanstellingskeuringen.
Artikel 15B
Bijverzekering WAO
1. Een werknemer die vanaf 25 januari 1994 een recht verwerft op een uitkering krachtens de WAO, ontvangt een aanvulling op deze WAO- uitkering ter dekking van het zgn. WAO-hiaat, dat is ontstaan bij de inwerkingtreding van de wet Terugdringing Beroep Arbeidsonge- schiktheidsregelingen, (Stbld 1993, nr 412). De volledige aanvulling (100%) vult de WAO-uitkering aan tot 70% van het laatst genoten loon doch nooit meer dan tot het maximum WAO-dagloon. De aan- vulling is afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Af- hankelijk hiervan gelden de aanvullingen zoals in onderstaand schema:
80 – 100%: 100% van de verzekerde WAO-aanvulling;
65 – 80%: 72,5% van de verzekerde WAO-aanvulling;
55 – 65%: 60% van de verzekerde WAO-aanvulling;
45 – 55%: 50% van de verzekerde WAO-aanvulling;
35 – 45%: 40% van de verzekerde WAO-aanvulling;
25 – 35%: 30% van de verzekerde WAO-aanvulling;
15 – 25%: 20% van de verzekerde WAO-aanvulling;
2. De in het eerste lid genoemde aanvulling zal tot stand komen via een collectieve verzekering. De voorwaarden van deze verzekering wor-
26
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
den geacht deel uit te maken van deze CAO en zijn verkrijgbaar bij de Kleine Commissie, zoals bedoeld in artikel 36.
3. Op 1 juli van elk kalenderjaar wordt de aanvulling geïndexeerd voor zover de beschikbare middelen dit toelaten. De aanvulling wordt geïndexeerd conform de indexering die voor de WAO geldt.
4. Ten behoeve van deze aanvulling wordt vanaf 1 juli 2001 een pre- mie geheven over het brutoloon inclusief de meeruren minus de fran- chise, indien deze premie op jaarbasis wordt afgedragen. Bij afdracht op maandbasis geldt een toeslag van 6%. De franchise is het wette- lijk minimumloon. De werkgeversbijdrage bedraagt, ongeacht de wijze van afdracht, 0,25% van het brutoloon inclusief de meeruren. Het meerdere is voor rekening van de werknemer. De werkgever kan de werknemersbijdrage op het loon van de werknemer inhouden. Werknemers van 58 jaar of ouder zijn niet premieplichtig.
De premie per 1 juli 2003 zal in het voorjaar van 2003 worden bekendgemaakt.
5. De werkgever zal de verzekerde werknemers een kopie van het polisaanhangsel verstrekken.
6. Van bovenstaande verplichting kan een werkgever worden gedispen- seerd onder de in bijlage IX genoemde voorwaarden, mits elders een gelijkwaardige verzekering wordt afgesloten. Een dispensatieverzoek dient binnen twee maanden na het tijdstip waarop de CAO-bepaling voor de werkgever van kracht is geworden, te worden ingediend bij de Kleine Commissie, zoals bedoeld in artikel 36. Nieuwe onderne- mingen dienen het verzoek binnen 2 maanden na de oprichting te doen.
Artikel 16
Sociaal Fonds Mortel- en Morteltransportondernemingen
1. De statuten en reglementen van de Stichting Sociaal Fonds voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, hierna te noemen SFM, alsmede eventuele binnen het kader van bedoelde statuten en regle- menten nader door het bestuur van SFM vastgestelde, schriftelijk vastgelegde uitvoeringsvoorschriften van organisatorische aard ma- ken integraal onderdeel uit van deze CAO.
2. De betalingen van de bijdragen en premies ter voorziening in de
27
doelstellingen van SFM dienen te worden voldaan aan het SFB, waaraan SFM de administratie heeft opgedragen.
3. De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de doelstellingen van het SFM. Het verschuldigde bijdragepercentage bedraagt 0,3% van het SV-loon voor rekening van de werkgever. De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werknemers vallende onder de CAO uit- betaalde loon.
De bijdrage wordt aan het eind van elk kalenderjaar terstond en ineens opeisbaar. Het SFB kan voorschotbetalingen vorderen.
4. SFM heeft ten aanzien van de bijdrage- en premieverplichtingen van de werkgevers aan SFM een zelfstandig recht op invordering.
Artikel 16A
Aanvullingen op WW-uitkeringen
1. Een werknemer, die recht heeft op een loongerelateerde werkloos- heidsuitkering, zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid van de WW, van het UWV heeft gedurende de periode waarin de loongerelateerde uit- kering aan de werknemer wordt verstrekt met een maximum van 6 maanden, overeenkomstig het Reglement van het SFM aanspraak op aanvulling van de vakantietoeslag tot 100% en op volledige voort- zetting van de pensioenopbouw, een en ander overeenkomstig zijn aanspraken bij werken. Een werknemer wiens recht op WW-uitkering gebaseerd is op artikel 18 WW heeft voor de duur van die werkloos- heid aanspraak op volledige voortzetting van de pensioenopbouw, een en ander overeenkomstig zijn aanspraken bij werken. Werknemers die een kortdurende werkloosheidsuitkering ontvangen kunnen eveneens maximaal 6 maanden aanspraak maken op aanvul- ling van de vakantietoeslag tot 100% en op volledige voortzetting van de pensioenopbouw, mits aan de overige voorwaarden is voldaan en betrokkene zich meldt bij het SFM. De nadere voorwaarden van deze regeling zijn opgenomen in het reglement aanvullingsregeling WW SFM.
2. Een werknemer die recht verkrijgt op een loongerelateerde werkloos- heidsuitkering van het UWV voor de Bouwnijverheid heeft gedu- rende de eerste 13 weken van de werkloosheid als bedoeld in artikel 18 van de Werkloosheidswet en van de periode waarin de loon- gerelateerde uitkering aan die werknemer wordt verstrekt, overeen- komstig het Reglement van het SFM aanspraak op aanvulling van de werkloosheidsuitkering tot 80% van het betreffende dagloon. Werknemers die een kortdurende werkloosheidsuitkering ontvangen kunnen eveneens de eerste 13 weken aanspraak maken op deze aan- vulling, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, tenzij betrok-
28
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
xxxx als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling. Betrokkene kan zich melden bij het SFM. De nadere voorwaarden van deze regeling zijn opgenomen in het regle- ment aanvullingsregeling WW SFM.
3. a. Een verzoek om aanvulling als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt beschouwd als verzoek om alle aldaar bedoelde aanvul- lingen waarop de betrokken werknemer aanspraak kan doen gel- den.
b. Aanvullingen als bedoeld in lid 1 en 2 gelden ook ingeval een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer deelneemt aan een
,,proefplaatsing’’ als bedoeld in de wet REA.
Artikel 16B
Aanvulling Ziektewetuitkeringen
De werknemer die een Ziektewetuitkering ontvangt, of uitsluitend op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid onderdeel b of c van de Ziektewet over de eerste twee dagen van ongeschiktheid tot werken geen uitkering ontvangt, en
a. op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Ziektewet en wiens ziekte is ingetreden tijdens de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid van de Werkloosheidswet, dan wel tijdens de eerste zes maanden van de loongerelateerde uitkering als bedoeld in artikel 42, eerste lid van de Werkloosheidswet, dan wel de periode zoals bedoeld in arti- kel 52g WW;
b. gedurende een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de Ziektewet ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid en wiens dienstbetrekking is geëindigd binnen het loon- betalingtijdvak van 52 weken, bedoeld in artikel 629, eerste lid van Boek 7 van het BW;
c. wegens ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid op de dag met ingang waarvan zijn dienstbetrekking is geëindigd op grond van het bepaalde in artikel 46 van de Ziek- tewet recht heeft op ziekengeld en tevens recht zou hebben gehad op een werkloosheidsuitkering, indien hij niet ziek zou zijn geworden;
1. heeft voor zover ook voor het overige aan de voorwaarden in het reglement is voldaan, in de situatie onder punt a. en c. van dit artikellid, recht op een aanvulling vanaf de zestiende dag
29
na aanvang van de ziekte en in de situatie onder punt b. van dit artikellid recht op een aanvulling vanaf de eerste dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd. De aanvulling be- draagt 30/70e van het dagloon waarop de Ziektewetuitkering is gebaseerd.
2. heeft, als hij niet werkloos zou zijn en jegens zijn werkgever recht zou hebben op betaling van vakantietoeslag, recht op een betaling van een bedrag van 8% van de aanvulling die op grond van het eerste lid wordt betaald.
3. heeft recht op betaling van pensioenpremie.
Voor de financiering van deze regeling is een bijdrage verschul- digd, waarvan de werkgever en de werknemer ieder de helft voor hun rekening nemen. Voor 2002 is geen bijdrage verschuldigd. De bijdrage voor 2003 en 2004 wordt op een nader te bepalen tijdstip vastgesteld. De nadere voorwaarden voor deze regeling zijn opgenomen in het SFM-Aanvullingsreglement.
Artikel 17
Onwerkbaar weer
1. a. De werkgever beoordeelt wanneer en hoe lang tengevolge van vorst of de aanwezigheid van een sneeuwdek niet kan worden gewerkt, in welk geval, na overleg met de betrokken werkne- mers, zal worden nagegaan door wie wel en door wie niet gewerkt zal worden.
In geval van verhindering zal de werkgever aan de betrokken werknemer een aanvulling betalen op de uitkering van het uitkeringsorgaan tot 100% van een evenredig deel van 36x het garantie-uurloon van de betrokken werknemer, verhoogd met de gemiddelde oververdiensten volgens artikel 20 en 21.
b. Het in sub 1a bepaalde geldt voor zover deze aanvulling niet door het uitkeringsorgaan op de uitkering in mindering wordt ge- bracht. Ingeval op grond van algemene overwegingen extra uit- keringen plaatsvinden, zullen deze extra uitkeringen in mindering worden gebracht op de aanvullingen omschreven onder 1a van dit artikel.
2. De werknemer is verplicht, ingeval de werkgever hem gedurende de in lid 1 bedoelde tijd ander werk opdraagt, waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten, mits de werkgever bereid is hem het voor deze werkzaamheden vastgestelde garantie-uurloon te betalen. Dit garantie-uurloon zal niet lager zijn dan het uurloon dat hij bij zijn normale werkzaamheden ontvangt.
30
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 18
Loonbetaling
1. De werkgever is verplicht het loon, vergoeding wegens verzuim daaronder begrepen, op de overeengekomen betaaldag, aan de werk- nemer uit te betalen. Daarbij dient een loonstrook te worden ver- strekt. Op de loonstrook moet duidelijk leesbaar vermeld staan:
a. naam van de werknemer;
b. periode waarop de betaling betrekking heeft;
x. xxxxx loonbedrag, gespecificeerd volgens vast loon, premies, overwerkgeld ofwel andere beloningen en loonheffing;
x. xxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxx, alsmede het bedrag van de door de werkgever betaalde pensioenpremie;
e. andere toegepaste kortingen, nauwkeurig te specificeren.
2. a. De werkgever kan, na redelijk overleg en met instemming van een representatief deel van de werknemers in zijn onderneming, de betaling in andere dan wekelijkse perioden vaststellen.
b. De werkgever is bevoegd de betaling van het loon op andere wijze dan in contant geld, zoals door middel van bank- of giro- overmaking dan wel per giro- of bankcheque te doen geschieden.
3. De werkgever zal aan zijn werknemers, vallend onder deze CAO, die op 31 december van enig jaar bij hem in dienst zijn of bij hem in dienst zijn geweest, een jaaropgave verstrekken inzake brutoloon, belasting- en premie-inhoudingen. Hij zal dit uiterlijk doen vóór 1 maart van het daaropvolgende jaar.
Artikel 19
Aanvullende loonbepalingen
1. Volwassen werknemer
Onder een volwassen werknemer wordt verstaan een werknemer van 20 jaar of ouder.
2. Herziening garantieloon c.q. salaris jeugdige werknemers
a. Het garantie-uurloon c.q. salaris van jeugdige werknemers wordt met ingang van de eerste loonweek volgende op de loonweek, waarin de verjaardag valt, herzien.
b. Gehuwde jeugdige werknemers zullen het garantie-uurloon c.q.
31
salaris ontvangen van een twee jaar oudere werknemer uit de betreffende salarisgroep.
3. Xxxxx voorlieden of meesterknechts
a. Voor voorlieden of meesterknechts zal het voor hun groep rech- tens geldende garantie–uurloon worden verhoogd met 20%. Deze verhoging kan ten hoogste 25% bedragen, indien en voor zolang door betrokkene niet in tarief wordt gewerkt.
b. Onder voorlieden of meesterknechts worden verstaan zij, die lei- ding geven aan tenminste vijf werknemers.
4. Minimumloon Indien het op grond van deze overeenkomst verdiende brutoloon per week minder bedraagt dan het door de bevoegde orga- nen in het kader van de Wet Minimumloon en Minimumvakantie- bijslag vastgestelde wettelijke minimumloon, zal de werkgever de werknemer een aanvulling tot dit bedrag uitbetalen.
Onder brutoloon wordt in dezen verstaan het garantie–uurloon ver- hoogd met de eventuele oververdiensten volgens artikel 20 van deze CAO respectievelijk het overeengekomen salaris.
Artikel 20
Prestatietoeslag
De werkgever is bevoegd om die werknemers, die naar zijn oordeel in verband met betoonde ijver en de geleverde prestaties daarvoor in aan- merking komen, een prestatietoeslag toe te kennen op het betreffende garantie-uurloon.
Artikel 21
Vergoedingen en toeslagen
1. Diplomatoeslag EHBO en/of Bedrijfshulpverlening
Werknemers in het bezit van een geldig algemeen erkend EHBO- diploma ontvangen hiervoor een toeslag. Met ingang van 1 januari 2003 bedraagt deze toeslag € 3,94 per week.
Werknemers die de cursus Bedrijfshulpverlening met goed gevolg hebben afgesloten, hebben recht op de toeslag voor het EHBO- diploma. Indien een werknemer zowel het diploma Bedrijfs- hulpverlening als het EHBO-diploma bezit, heeft hij recht op één- maal deze toeslag.
2. Dienstjarentoeslag
De werkgever zal aan de werknemer, die vijf jaar ononderbroken in dienst is geweest bij één of meer werkgevers in de mortelen/of morteltransportondernemingen, een dienstjarentoeslag verstrekken.
32
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Met ingang van 1 januari 2003 bedraagt deze toeslag € 3,94 per week.
De werkgever zal aan de werknemer die tien jaar ononderbroken in dienst is geweest bij één of meer werkgevers in de mortel- en/of morteltransportondernemingen, een dienstjarentoeslag verstrekken. Met ingang van 1 januari 2003 bedraagt deze toeslag € 6,87 per week.
Onder dienstverband wordt mede verstaan het dienstverband van de werknemer die werkzaam is op objecten welke door verschillende werkgevers(combinaties) worden uitgevoerd. Ter bepaling van het ononderbroken dienstverband in de zin van dit artikel dient te wor- den uitgegaan van een dienstverband per werkgever dat niet langer onderbroken is geweest dan drie weken, zulks op verzoek van de werkgever. Het dienstverband wordt geacht niet te zijn onderbroken gedurende de tijd welke de werknemer voor eerste oefening onder de wapenen is geweest, alsmede gedurende de tijd welke de werk- nemer een beroepsopleiding heeft gevolgd waarvoor de werkgever medewerking heeft verleend.
3. Werkkleding
De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemer goede passende werkkleding ontvangt. Indien dit voor de werkgever bezwaren ople- vert, is deze gehouden in plaats daarvan aan de werknemer een ver- goeding te betalen. Met ingang van 1 januari 2003 bedraagt deze toe- slag € 0,90 per gewerkte dag.
Indien bovengenoemde vergoedingen en toeslagen naar de mening van partijen aanpassing behoeven gedurende de looptijd van deze CAO, worden de bedragen tussentijds aangepast, waarover terstond schriftelijk mededeling wordt gedaan.
De werkgever dient aan de (allround/hoofd) betonpompmachinist ergonomische winterkleding te verstrekken, die voldoet aan de bepa- lingen van de arbowet.
4. Schade werknemer
Indien de werknemer schade lijdt tijdens de uitvoering van de hem opgedragen werkzaamheden zal de werkgever deze schade vergoe- den, tenzij deze schade elders is verzekerd.
5. Kinderopvang
a. CAO-partijen stellen jaarlijks een budget beschikbaar van
€ 113.450,– voor kinderopvang, waaronder buitenschoolse op- vang voor kinderen tot 13 jaar, voor het inkopen van bedrijfs-
33
plaatsen via een apart fonds, ondergebracht bij Kintent en gefi- nancierd door het SFM.
De wijze van financiering is geregeld in het Bijdragereglement genoemd in artikel 6 van de statuten van SFM.
De werknemer draagt bij in de kosten conform de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehanteerde tabellen.
Werknemers die op de ingangsdatum van deze CAO reeds ge- bruik maakten van de tot dan geldende CAO-regeling voor kin- deropvang, genieten voorrang.
Deze regeling is alleen van toepassing op officieel erkende kin- deropvang.
b. Indien en voor zover een andere ouder/verzorger van het betrok- ken kind eveneens kosten van kindervang kan declareren, wordt de bijdrage naar evenredigheid berekend.
Indien het budget voor een kalenderjaar is opgebruikt, worden nieuwe aanvragers op een wachtlijst geplaatst.
6. Diplomatoeslag
Iedere werknemer die op verzoek van de werkgever een cursus heeft gevolgd, teneinde tevens inzetbaar te zijn in een andere functie, ont- vangt een diplomatoeslag, welke € 0,15 per uur bedraagt. Indexering per 1 juli 2002 en per 1 januari 2003 heeft geen verhoging van deze toeslag tot gevolg.
7. Certificaat praktijkopleider
Werknemers die de cursus praktijkopleider van de Stichting Vakop- leiding Transport en Logistiek met goed gevolg hebben doorlopen, ontvangen een toeslag op hun salaris, indien en zolang zij als praktijk- opleider feitelijk een of meer leerlingen in het kader van de Vakop- leiding begeleiden. Bedoeld certificaat geeft geen aanspraak op diplomatoeslag. Deze toeslag bedraagt € 0,39. De indexering per 1 januari 2003 heeft geen verhoging van deze toeslag tot gevolg.
8. Stagevergoeding
Stagiaires hebben recht op de stagevergoeding die volgens hun opleidingsinstituut gebruikelijk is.
9. Maaltijd
De werkgever verstrekt een warme maaltijd om 18.00 uur wanneer de werktijd tot na 18.30 uur voortgaat en er tenminste 8 uur is gewerkt, incl. pauzes. Uitgangspunt is verstrekking op het werk. Indien dat niet mogelijk is, wijst de werkgever een restaurant aan. Vergoeding geschiedt op overlegging van een bon tot een maximum van € 13,61.
10. De onkostenvergoedingen genoemd in lid 1, 2, 3, 6 en 7 van dit arti- kel worden geïndexeerd met het afgeleide cpi werknemers laag. De
34
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
verhogingen worden gedurende de looptijd van deze CAO vastge- steld per 1 juli (prijsindexcijfer april t.o.v. oktober van het voor- gaande jaar) en 31 december (prijsindexcijfer oktober t.o.v. april).
Artikel 22
Premie schadevrij werken
De werkgever is gehouden een premie voor schadevrij werken toe te kennen aan de navolgende functionarissen:
Bijlage 1 artikel 2: Allround mengmeester, mengmeester, assistent- mengmeester, allround kraanmachinist, kraanmachinist, assistent kraan- machinist, chauffeur, allround chauffeur, allround chauffeur met erva- ring, cementpompmachinist, laadschopmachinist, allround laadschop- machinist.
Bijlage I artikel 3: chauffeur, allround chauffeur, allround chauffeur met ervaring, betonpompmachinist, allround betonpompmachinist, hoofd- betonpompmachinist, chauffeur betonpompmixer.
Het recht op een premie ontstaat indien de betreffende functionaris gedu- rende een kalenderkwartaal heeft gewerkt zonder schade door zijn schuld. Deze premie bedraagt per maand na ieder kwartaal dat men schadevrij heeft gewerkt. € 27,00. Indien binnen een kalenderkwartaal een geval van schade zich heeft voorgedaan wordt de premie niet betaald. Na het eerstvolgende schadevrije kalenderkwartaal zal de premie wederom per maand uitbetaald worden. Mocht blijken dat de schade buiten de schuld van de werknemer is ontstaan, dan zal met terugwerkende kracht de pre- mie over de betreffende maanden alsnog worden voldaan.
Het tijdstip waarop de premie aan de werknemer zal worden uitbetaald wordt in onderling overleg tussen werkgever en werknemer bepaald.
Bij aanvang van de dienstbetrekking voor de 16e van de tweede maand van een kalenderkwartaal heeft de werknemer, bij schadevrij werken, recht op de premie berekend over het gehele kwartaal.
Artikel 23
Aansprakelijkheid
1. De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een door de werkgever of diens vertegenwoordiger ter beschikking gesteld ver- voermiddel, dat niet voldoet aan de wettelijke bepalingen.
2. Het in lid 1 bepaalde is ook van toepassing wanneer:
a. het vervoer door de werkgever aan derden is opgedragen;
35
b. het vervoer in overleg met de werkgever door één van de in dienst zijnde werknemers wordt uitgevoerd.
3. De werkgever stelt zich aansprakelijk voor risico’s (inclusief finan- ciële risico’s) voor zijn werknemers, verbonden aan het gebruik van een vervoermiddel, gedurende de tijd dat van dit vervoermiddel gebruik dient te worden gemaakt in opdracht van de werkgever.
4. De werkgever is verplicht om voor het personeel, vallende onder deze CAO een ongevallenverzekering af te sluiten, dan wel anders- zins voorzieningen te treffen, met als verzekerde bedragen (bij een voltijd dienstverband) minimaal € 25.000,– bij overlijden en
€ 50.000,– bij blijvende algehele invaliditeit van het personeelslid. Op deze bedragen zijn de geldende belasting- en sociale wetten van toepassing.
Het verzekerde bedrag dient te worden uitgekeerd in geval van blij- vende invaliditeit aan het betrokken personeelslid of, in geval van diens overlijden, aan zijn rechtsopvolger(s) onder algemene titel, dan wel aan de door hem daartoe aangewezen begunstigde(n).
Artikel 24
Vergoeding reiskosten woon–werk
1. Indien de werknemer bij het zich naar en van het werk begeven gebruik maakt van het openbaar vervoer, zal de werkgever de wer- kelijke kosten van het reizen vergoeden. Voorwaarde is dat de werk- nemer de vervoerbewijzen bij de werkgever inlevert zodra deze niet meer geldig zijn.
2. Indien de werknemer bij het zich naar en van het werk begeven geen gebruik maakt van het openbaar vervoer, doch gebruik maakt van eigen vervoer, ontvangt de werknemer de navolgende maandelijkse vergoeding:
Woon- werkverkeer Xxxx dan | Doch niet meer dan | Xxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx |
0 xx | 00 xx | € 45,38* |
00 xx | 00 xx | € 65,00 |
00 xx | 00 xx | € 91,00 |
20 km | – | € 130,00 |
* Onder het huidige belastingstelsel is vergoeding bij een reisafstand van 0
– 10 km fiscaal belast en zijn de vergoedingen bij de overige in deze tabel genoemde afstanden fiscaal onbelast.
36
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 25
Reiskostenvergoedingen
1. De werknemer, die in opdracht van de werkgever gebruik dient te maken van een eigen vervoermiddel ten behoeve van de werkzaam- heden, niet behorend tot het woon-werkverkeer, ontvangt een ver- goeding van € 0,28 per kilometer.
2. De werknemer, die in opdracht van de werkgever, tijdelijk naar een andere standplaats moet reizen dan waarvoor hij is aangenomen, ver- krijgt een vergoeding voor de extra reiskosten conform het gestelde in lid 1 van dit artikel. Tevens zal de extra reistijd worden vergoed. Een en ander voor een maximum van 40 dagen per kalenderjaar.
3. De werknemer, die als bestuurder van een door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel optreedt, krijgt de gehele duur van de reis vergoed.
Artikel 26
Scholing
1. Functioneringsgesprek
a. De werkgever zal jaarlijks met de individuele werknemer een functioneringsgesprek voeren waarin ook de loopbaanontwik- keling van de medewerker aan de orde moet worden gesteld.
b. De werkgever stelt per jaar maximaal 2 scholingsdagen aan de werknemer beschikbaar indien tijdens het functioneringsgesprek afspraken zijn gemaakt over door de werknemer te volgen oplei- dingen in het kader van loopbaanontwikkeling.
2. Opleidingsplan
De werkgever stelt in overleg met de Ondernemingsraad of de Per- soneelsvertegenwoordiging, en bij afwezigheid daarvan met een re- presentatieve vertegenwoordiging van de werknemers, jaarlijks een opleidingsplan op. Dit opleidingsplan wordt gebaseerd op de wensen van de individuele werknemers en de behoeften van de werkgever. In het plan wordt concreet aangegeven welke opleidingen door welke (groepen van) werknemers gevolgd kunnen worden en hoe- veel scholingsdagen dit inhoudt. De Ondernemingsraad heeft instemmingsrecht ten aanzien van het opleidingsplan.
37
Cursusaanbod voor de betonmortelindustrie
I. De Betonvereniging te Gouda heeft een opleidingswijzer ontwik- keld voor betonspecifieke opleidingen. Hiermee wordt een volle- dig beeld gegeven van voor de betonmortelindustrie relevante opleidingen. Daarnaast zullen ook meer algemene cursussen die betrekking hebben op veiligheid en gezondheid onderdeel uitma- ken van het cursusaanbod. Aan de hand van onderstaande lijst kan in de ondernemingen een scholingsplan worden samenge- steld.
Basiscursus Betontechnologie
Instroomniveau: basisonderwijs
Doel: Introductie in het vak betontechnologie. Cursus geschikt als bedrijfscursus en tevens vooropleiding voor de cursus.
Betonlaborant BV.
Voor wie: mengmeesters, truckmixerchauffeurs, voorlieden en uitvoerders.
Duur: 9 avonden van 2 uur.
Betonlaborant BV
Instroomniveau: VBO-c, Basiscursus Betontechnologie, Vakopleiding Betonindustrie I en II of MTS-bouwkunde/weg- en waterbouwkunde.
Doel: opleiding voor laboratoriumwerkzaamheden, die behoren bij het vervaardigen en controleren van betonspecie en beton. Interpretatie en verantwoording blijven voorbehouden aan de bevoegde betontechnoloog.
Voor wie: personeel dat werkzaam is in de laboratoria van beton- mortelbedrijven, betonfabrieken, aannemingsbedrijven, overheid- sinstellingen, proefstations en adviesbureaus.
Duur: 7 dagen van 6 uur. Nascholing Betonlaborant BV Instroomniveau: Betonlaborant BV
Doel: gediplomeerde betonlaboranten op het niveau van Beton- laborant BV op de hoogte brengen van de laatste ontwikkelingen op dat moment.
Voor wie: betonlaboranten die 5 jaar of langer geleden hun diploma behaalden.
Duur: 2 namiddagen van 4 uur.
Betontechnoloog BV
Instroomniveau: MTO, VBO-d, Betonlaborant BV
Doel: deelnemers worden opgeleid tot betontechnoloog en daar- naast verdieping van kennis.
Voor wie: werknemers van aannemingsbedrijven, beton- productenfabrikanten, betonmortelbedrijven, ingenieurs- en ar- chitectenbureaus.
Duur: 19 avonden van 2 uur. Nascholing Betontechnoloog BV Instroomniveau: Betontechnoloog BV
38
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Doel: bijscholing over de ontwikkelingen die zich de laatste jaren op het vakgebied hebben voorgedaan.
Voor wie: betontechnologen die 5 jaar of langer geleden hun diploma hebben gehaald.
Duur: 5 avonden van 2 uur. Omgaan met LCA Instroomniveau: HBO
Doel: producenten van beton vertrouwd maken met de methode van de milieukundige levenscyclusanalyse en leren werken met het interactieve computerprogramma Simapro. LCA is een syste- matische manier om, met behulp van een ,,wieg-tot-graf’’ bena- dering de milieu-impact van producten of activiteiten te evalue- ren.
Voor wie: fabrikanten van betonproducten, leveranciers van bouwsystemen, ontwerpers van bouwconstructies, constructeurs, milieugerichte bouwadviseurs.
Duur: 1 lesdag en in eigen tijd te maken opdracht. Temperatuurbeheersing van verhardend beton Instroomniveau: MBO+
Doel: inzicht verschaffen in zowel technisch als economisch ver- antwoorde temperatuurbeheersing.
Voor wie: betonconstructeurs, betontechnologen, betonuitvoer- ders.
Duur: 4 namiddagen van 4 uur.
II. Daarnaast zijn er ook nog andere instituten die opleidingen aan- bieden in het kader van de betonmortelindustrie:
PBNA:
Betontechnologie
Instroomniveau: MBO
Doel: aandacht wordt besteed aan de grondstoffen, eigenschap- pen van betonspecie, betonsamenstellingen, vervaardiging van betonspecie, uitvoering van betonwerk, keuring en controle.
Duur: 80 uur zelfstudie.
VOBN:
CTMB
Instroomniveau: MBO/HBO
Doel: managers in de betonmortelindustrie handvatten bieden om taken op het gebied van leidinggeven, verkoop, advies geven, uit- voering van marktonderzoek en plannen van dagelijkse uitvoe- ring, systematisch en klantgericht uit te voeren. De opleiding
39
bestaat uit een commercieel-economisch deel en een bouw- technisch deel.
Duur: in totaal ca. 300 lesuren (exclusief zelfstudie) verdeeld over verschillende modulen.
Transportleider
Instroomniveau: minimaal MBOniveau Structuur van de opleiding
De opleiding transportleider is opgebouwd uit vier modulen waar- van deelname aan de laatste facultatief is. Het betreft de volgende modulen:
– Communicatieve vaardigheden (12 blokken van 3 uur)
– Organiseren en leidinggeven (10 blokken van 3 uur).
– De transportleider, spil van het logistieke proces (12 blokken van 3 uur).
– Arbo- en kwaliteitszorg (3 blokken van 3 uur).
De laatste module is facultatief omdat deelnemers uit sommige bedrijven een intern opleidingstraject volgen waarin de stof van deze module al is verwerkt.
Doelgroep: De doelgroep bestaat zowel uit functionerende transportleiders (fulltime of in een combinatiefunctie) als uit per- sonen die qua aanleg, interesse en motivatie geschikt zijn voor deze functie
Duur: De studielast van de gehele opleiding (inclusief de facul- tatieve module) bedraagt 111 uur. Doorlooptijd met een lesritme van één keer per twee weken: 40 weken.
Vakopleiding Transport & Logistiek: Vakopleiding en basiscursus truckmixerchauffeur
De vakopleiding truckmixerchauffeur is een module binnen de Vakopleiding Chauffeur Beroepsgoederenvervoer. Een van de specialisaties waarvoor de leerlingen in het laatste halfjaar kun- nen kiezen is bovengenoemde. De leerling verkrijgt dan een leerlingplaats bij een betonmortelbedrijf. Gedurende deze stage wordt een basiscursus gegeven van in totaal 5 werkdagen ver- spreid over 5 weken. De basiscursus is ook toegankelijk voor reeds werkende truckmixerchauffeurs.
III. Naast deze meer specifieke cursussen dienen ook nog cursussen op het gebied van veiligheid en gezondheid te worden aangebo- den aan werknemers, via het scholingsplan van de onderneming. Ook aandacht dient te worden besteed aan werkoverleg. Deze cursussen kunnen worden gegeven door de Stichting Arbouw, de SVB of de SBW
EHBO-cursus
Doel: CAO-personeel en leidinggevenden de beginselen van eer- ste hulp bij ongelukken bijbrengen.
Deels onder leiding van een arts en deels onder leiding van een
40
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
kaderinstructeur leert de cursist verwondingen te beoordelen en de juiste maatregelen te nemen.
Duur: 4 dagen.
Basiscursus veilig en gezond werken
Doel: geven van informatie, praktische adviezen en bevorderen van zelfwerkzaamheid. Aan de hand van praktijkvoorbeelden leren de deelnemers de risico’s van hun vak herkennen en bestrij- den.
Duur: 1 dag.
Bedrijfshulpverlening
Doel: het leren van de beginselen van de EHBO en het bestrij- den of beperken van brand(haarden). Herkennen van gevaarlijke situaties, gebruik maken van veiligheidsvoorzieningen, verstek- ken van informatie aan hulpdiensten.
Duur: 2 dagen.
Herhalingscursus Bedrijfshulpverlening
Doel: opfrissen van de kennis opgedaan bij de cursus Bedrijfs- hulpverlening.
Duur: 1 dag.
Basiscursus afvalstoffen, milieu en veiligheid
Doel: cursisten op een effectieve wijze informeren over de effec- ten die stoffen hebben op het milieu en de eigen veiligheid en over de rol van wet- en regelgeving. Bijbrengen van enkele basisbegrippen, implicaties van wet- en regelgeving.
Duur: 1 dag.
Communicatieve vaardigheden
Doel: deelnemer kennis bijbrengen op het gebied van communi- catieve vaardigheden en toepassing daarvan in verschillende si- tuaties.
Duur: 2 dagen.
Werknemers en werkoverleg
Doel: inzicht bieden in achtergronden en bedoelingen van werk- overleg in relatie tot kwaliteitszorg. Aspecten van de werksitua- tie overbrengen in overlegsituaties.
Duur: 2 dagen (aaneengesloten).
Taakmanagement
Doel: deelnemer door middel van training voorbereiden en/of ondersteunen in de functie van leidinggevende.
Duur: 2 dagen.
3. Cursussen op verzoek van de werkgever
Cursussen op verzoek van de werkgever dienen in principe onder werktijd plaats te vinden. Voor zover een cursus in de avonduren
41
plaatsvindt, worden deze uren vergoed. De cursuskosten zijn volle- dig voor rekening van de werkgever, maar kunnen voor maximaal 50% op de werknemer worden verhaald indien deze zich niet vol- doende inzet. De reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer. Indien werkgever en werknemer gezamenlijk van mening zijn dat openbaar vervoer geen redelijke optie is, zullen zij in over- leg de vergoeding van reiskosten overeenkomen. Reistijd wordt niet vergoed.
4. Cursussen op verzoek van de werknemer
Indien de werknemer op eigen verzoek en na toestemming van de werkgever een cursus volgt die verband houdt met de sector, kan deze cursus onder werktijd worden gevolgd en komen de kosten daarvan voor de helft voor rekening van de werkgever. Voor zover de cursus buiten werktijd wordt gevolgd, worden de desbetreffende uren niet vergoed.
De werkgever kan maximaal 50% van zijn bijdrage op de werkne- mer verhalen indien deze zich niet voldoende inzet.
De werkgeversbijdrage aan de cursuskosten, zoals bedoeld in dit lid, kan door de werkgever op de werknemer worden verhaald indien laatstgenoemde het dienstverband verbreekt:
– voor 100% binnen 1 jaar na aanvang van de cursus
– voor 2/3 binnen 2 jaar na aanvang van de cursus
– voor 1/3 binnen 3 jaar na aanvang van de cursus.
5. Scholing, voorlichting en instructie in het kader van certificering Alle desbetreffende activiteiten die verband houden met certificering dienen in principe onder werktijd plaats te vinden.
Indien bedoelde activiteiten toch in de avonduren plaatsvinden, wor- den de uren vergoed.
Reiskosten zijn voor rekening van de werkgever op basis van open- baar vervoer.
Indien openbaar vervoer niet mogelijk is, wordt de vergoeding be- paald in overleg tussen werkgever en werknemer.
6. Applicatiecursussen
De werkgever is verplicht de werknemer in de gelegenheid te stellen tot het volgen van applicatiecursussen, georganiseerd door de Stich- ting Vakopleiding Bouwbedrijf danwel een daarmee door of namens partijen gelijk te stellen instelling.
Indien de betreffende cursussen worden gegeven binnen de normale werktijd zal het gederfde loon worden doorbetaald, mits vooraf over- leg tussen de werkgever en de werknemer heeft plaatsgevonden. Voorwaarde tot deelname aan een dergelijke cursus is dat deze betrekking heeft op werkzaamheden vallende binnen de werkings- sfeer van deze CAO.
7. Basiscursus truckmixerchauffeur 42
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Xxxxx werkzame chauffeurs worden in de gelegenheid gesteld het theoretische deel van deze opleiding (de zogenaamde basiscursus) te volgen.
8. Vrijstelling praktijkopleiders
Praktijkopleiders dienen vrijgesteld te worden van reguliere arbeid gedurende de tijd dat zij nieuwkomers begeleiden en opleiden.
Artikel 27
Bedrijfsreglement
1. De werkgever is bevoegd een bedrijfsreglement, inhoudende nadere voorschriften ten aanzien van de arbeid in het bedrijf, in te voeren.
2. Het bedrijfsreglement mag geen bepalingen bevatten, welke in strijd zijn met het in deze CAO bepaalde.
3. De vaststelling van het reglement geschiedt door de werkgever met instemming van de ondernemingsraad, of bij afwezigheid hiervan na redelijk overleg met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemers.
Artikel 29
Vrijwillig vervroegde uittreding
1. De statuten en reglementen van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, hierna ook te noemen SVM, alsmede eventuele binnen het kader van be- doelde statuten en reglementen nader door het bestuur van SVM vastgestelde, schriftelijk vastgelegde, uitvoeringsvoorschriften van organisatorische aard maken integraal onderdeel uit van deze CAO.
2. Per 1 januari 2001 is de VUT-regeling vervangen door een Vroeg- pensioenregeling voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen. Tot 1 januari 2001 was de VUT-regeling van kracht, zoals die luidde op 31 december 2000.
3. Vanaf 1 januari 2001 zijn er drie mogelijkheden.
a. Voor degene die op 1 januari 2001 57 jaar en ouder is en tevens valt en blijft vallen onder de werkingssfeer van deze CAO, blijft de VUT-regeling voor de Mortel- en Morteltransport-
43
ondernemingen gelden, zoals die van kracht was op 31 december 2000.
b. Voor degene die op 31 december 2000 niet viel onder de wer- kingssfeer van deze CAO en daarna (weer) wel, geldt uitsluitend de vroegpensioenregeling en niet de aanvullingsregeling, zoals opgenomen in bijlage IIA van deze CAO.
c. Voor degene die op 1 januari 2001 jonger was dan 57 jaar en ten minste vanaf 31 december 2000 tot de vroegpensioendatum viel en nog steeds valt onder de werkingssfeer van deze CAO, geldt de aanvullingsregeling zoals die is opgenomen in bijlage IIA van deze CAO.
4. De vroegpensioendatum is de eerste dag van de maand waarin de deelnemer respectievelijk gewezen deelnemer 62 jaar wordt of zo- veel eerder of later. De aanvullingsregeling geeft op 62-jarige leef- tijd recht op een aanvulling tot 70% mits is voldaan aan de voor- waarden, zoals die zijn opgenomen in bijlage IIA van deze CAO.
5. a. Werknemers die volgens lid 3 onder a recht hebben op vut, zijn tevens gerechtigd dit in deeltijd te doen, onder de nader ge- noemde voorwaarden in bijlage II (voorwaarden vervroegde uit- treding) mits dit met toestemming van de werkgever geschiedt.
b. Werknemers die gebruik maken van de mogelijkheid van deeltijd- uittreden krijgen de garantie dat zij ook gebruik van de vol- tijdregeling kunnen maken.
6. Partijen bij de CAO bepalen jaarlijks de hoogte van de premie, als- mede de verdeling hiervan tussen werkgevers en werknemers, die door betrokken werkgevers dient te worden afgedragen. De premie per 1 januari 2002 bedraagt gedurende de looptijd van deze CAO 10,5% van de pensioengrondslag, waarvan 8,82% ten laste van de werkgever en 1,68% ten laste van de werknemer komt.
In afwijking hiervan bedraagt voor leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel de werkgeversbijdrage in de premie 5,51%. De werkgever is gerechtigd het meerdere in te houden op het loon van voornoemd personeel. De pensioengrondslag wordt jaarlijks bekendgemaakt.
Door partijen bij deze CAO kan worden besloten de premie gedu- rende de looptijd van dit contract aan te passen.
7. De werkgever is verplicht alle benodigde gegevens van het in de onderneming werkzame personeel, vallende onder deze CAO, te ver- strekken aan het administratiekantoor van de vroegpensioenregeling voor zover dit door deze noodzakelijk wordt geacht voor de jaar- lijkse inning van de bijdragen.
44
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 30
Fusie en bedrijfssluiting
1. De werkgever die overweegt een fusie aan te gaan, of een bedrijf dan wel een bedrijfsonderdeel te sluiten, zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daarin betrekken en de SER- fusie-gedragsregels 2000 in acht nemen.
Artikel 32
Gewetensbezwaren
1. Bij een werknemer kunnen ernstige gewetensbezwaren bestaan ten aanzien van zijn werk of een onderdeel daarvan, waardoor de ver- vulling van de overeengekomen arbeid op onoverkomelijke bezwa- ren stuit.
2. De werknemer die ernstige gewetensbezwaren heeft als genoemd in lid 1, is gehouden de werkgever van deze bezwaren schriftelijk en gemotiveerd in kennis te stellen.
3. De werkgever is verplicht het ernstige gewetensbezwaar dat de werknemer ten aanzien van zijn werk of een onderdeel daarvan heeft, te eerbiedigen door de betrokken werknemer, zover dit in rede- lijkheid mogelijk is, vervangende gelijkwaardige arbeid aan te bie- den. De werknemer is gehouden deze aangeboden vervangende ge- lijkwaardige arbeid te aanvaarden.
Artikel 33
Bedrijfsgezondheidszorg
1. In het kader van een adequaat ziekteverzuimbeleid is de werkgever verplicht om zich ten behoeve van de werknemers aan te sluiten bij een gecertificeerde arbodienst. Deze aansluiting houdt ten minste het volgende in:
a. De werkgever is verantwoordelijk voor het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie. De werkgever kan zich daarbij laten adviseren en ondersteunen door de arbodienst. De risico- inventarisatie en- evaluatie dient te zijn getoetst door de arbo- dienst.
b. De werkgever is verplicht de werknemers in de gelegenheid te
45
stellen tot periodiek arbeidsgezondheidkundig onderzoek, gericht op het voorkomen van gezondheidsschade ten gevolge van de risico’s als bedoeld onder a.
Het periodiek arbeidsgezondheidkundig onderzoek vangt aan op de leeftijd van 30 jaar en vervolgens op de leeftijden van 35, 40, 45, 50, 53, 56, 58 en 60 jaar, daarna individueel op indicatie.
Het periodiek arbeidsgezondheidkundig onderzoek houdt ten minste in:
– arbeidsanamnese en gezondheidsanamnese
– onderzoek algemene gezondheid
– zintuigenonderzoek, waaronder audiogram
– longfunctieonderzoek
– elektrocardiogram
Een aanstellingskeuring bij indiensttreding van een werknemer zal worden beschouwd als een eerste periodiek arbeids- gezondheidkundig onderzoek en bestaat uit dezelfde elementen.
c. De werkgever is verplicht de werknemers in de gelegenheid te stellen tot het bezoeken van een arbeidsgezondheidkundig spreek- uur.
d. Indien het contact tussen werknemer en arbodienst daartoe aan- leiding geeft, kan de arbodienst zonodig een procedure adviseren om tot verbetering van arbeidsomstandigheden te komen.
Naast voornoemde preventieve maatregelen dient de werkgever te voorzien in de sociaal-medische begeleiding van zieke of arbeidsongeschikte werknemers door de arbodienst. Deze bege- leiding kan onder meer bestaan uit individuele begeleiding via spreekuren, advies aan werkgever, werknemer, huisarts of specia- list in geval van revalidatie, aanpassing van de functie, wijziging van de werkomstandigheden en het geven van voorlichting. Werk- gever en werknemer zijn gehouden tot medewerking aan een reïntegratieplan. Het initiatief hiertoe dient binnen 13 weken na aanvang van de arbeidsongeschiktheid genomen te worden.
2. De werkgever is verplicht het ziekteverzuim in zijn onderneming te registreren aan de hand van een ziekteverzuimregistratiesysteem. De ondernemingsraad dan wel een vertegenwoordiging van de werkne- mers heeft inzage in dit systeem en door de werkgever wordt perio- diek gerapporteerd over het ziekteverzuim in de onderneming.
Met het oog op beleidsbeïnvloeding zal de werkgever ten minste eenmaal per jaar relevante gegevens beschikbaar stellen aan sociale partners. Relevante gegevens zijn: verzuimmeldingsfrequentie en verzuimduur naar locatie en/of productie-eenheid en CAO- functiegroep en het gevoerde beleid om tot werkhervatting te komen.
3. De werkgever is verplicht om beroepsgebonden aandoeningen te registreren in overleg met de arbodienst, onverlet latend de wettelijke verplichting van melding van beroepsziekten bij de Arbeidsinspectie.
46
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
De werkgever is verplicht deze geregistreerde gegevens jaarlijks te overleggen aan sociale partners.
Artikel 33A
Radiografische besturing
1. De radiografische besturing van betonpompen dient voorzien te zijn van een speciaal daarvoor bestemd, vernieuwd en verbeterd draag- systeem.
2. Met ingang van 1 januari 1994 dienen alle betonpompen van radio- grafische besturing te zijn voorzien.
Artikel 34
Arbo-beleidsplan
1. De werkgever is verplicht om in overleg met de betrokken werkne- mers, of indien aanwezig de ondernemingsraad, een plan op schrift te stellen ter voorkoming van gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Aanbevolen wordt om de regionale bedrijfsgezondheidsdienst of de Stichting Arbouw in te schakelen bij het opstellen van het plan.
2. In het plan dienen minimaal de volgende zaken geregeld te worden:
a. maatregelen ter voorkoming van de blootstelling van de werkne- mers aan stoffen die irriterend of schadelijk kunnen zijn bij huid- contact of inademing;
b. maatregelen ter voorkoming van de blootstelling van de werkne- mers aan een lawaainiveau hoger dan 85 Db A;
c. een regeling betreffende de voorlichting van de werknemers over veiligheid en gezondheid;
d. iedere werknemer ontvangt beschermingsmiddelen afgestemd op de risico’s die hij in zijn werk lopen kan.
3. Het plan wordt jaarlijks door middel van het hierboven genoemde overleg bezien op de voortgang en de noodzaak van aanpassing.
4. De werkgever dient de werknemer op verzoek een exemplaar te ver- strekken.
5. De werknemer is verplicht zich te houden aan de afspraken die voortvloeien uit het Arbo-beleidsplan.
47
Artikel 34A
Arbo-contactpersoon
Om de arbeidsomstandigheden per onderneming verder te verbeteren wordt de werkgever aanbevolen in zijn onderneming een arbo- contactpersoon aan te wijzen. De taken van de arbo-contactpersoon kun- nen zijn:
– het inventariseren van arbo-risico’s in het bedrijf;
– het bespreken van arbo-risico’s met de bedrijfsleiding;
– het voorstellen van maatregelen om arbo-risico’s te beperken of op te heffen en ten behoeve daarvan;
– het geven van voorlichting;
– het voeren van overleg en het maken van afspraken met werknemers, (bedrijfs)leiding en de daartoe bevoegde externe instanties.
Artikel 35
Uitzendkrachten
1. Het inhuren van uitzendkrachten dient zo veel mogelijk te worden vermeden. Indien een bedrijf in verband met tijdelijke drukke werk- zaamheden gebruik moet maken van uitzendkrachten, dienen uitslui- tend bonafide uitzendbureaus te worden ingeschakeld. De inlenende werkgever dient zich ervan te verzekeren dat het betreffende uitzend- bureau de bepalingen volgens artikel 21 lid 1 en 3 en artikel 22, als- mede volgens Bijlage 1 artikel 4 dan wel Bijlage IV artikel 2 lid 3 van deze CAO toepast.
2. Aan voltijd uitzendkrachten die langer dan 6 maanden door een werkgever zijn ingeleend, wordt door de betreffende werkgever een voltijd dienstverband voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd aange- boden.
3. Indien per maand structureel meer dan 10% van het werknemers- bestand uit uitzendkrachten bestaat om andere redenen dan door ziekte of verlof, wordt hetgeen boven deze 10% uitgaat, omgezet in vaste dienstverbanden bij de werkgever.
4. Zij die elders reeds een volledige dienstbetrekking hebben, mogen niet als uitzendkrachten worden ingehuurd.
48
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 36
Kleine Commissie voor de Mortel- en Morteltransport- ondernemingen
1. Door partijen is ingesteld de Kleine Commissie voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, welke tot taak heeft:
b. Het op vrijwillige basis verstrekken van adviezen inzake belang- rijke onderwerpen met betrekking tot deze CAO op verzoek van werkgevers en werknemers.
c. Het verlenen van goedkeuring inzake afwijkingen van deze CAO conform het gestelde in artikel 3 lid 4, artikel 9 lid 1, artikel 13 lid 6c, artikel 15B lid 6, alsmede artikel 37.
e. Het op verzoek van werkgevers en/of werknemers indelen in loongroepen van de categorie overige werknemers, zoals ge- noemd in bijlage I artikel 2 en 3.
f. Het aansturen van voor de uitvoering van CAO-protocollen be- noemde subcommissies, het tussentijds bijsturen van de voort- gang en rapportage hierover aan CAO-partijen.
2. Voor wat betreft de samenstelling zal een gelijk aantal leden door partij ter ene zijde en door partijen ter andere zijde worden aange- wezen. Het totaal aantal commissieleden zal niet meer bedragen dan acht.
3. De leden kiezen uit hun midden een voorzitter en een secretaris. Indien de voorzitter uit de werkgeversorganisatie gekozen wordt, zal de secretaris één der werknemersvertegenwoordigers zijn en omge- keerd.
4. De commissie vergadert tenminste vier maal per jaar en voorts zo vaak als nodig is voor de uitoefening van de haar toegewezen taken.
5. Ieder lid van de commissie heeft één stem. De besluiten van de com- missie worden genomen met gewone meerderheid van stemmen.
6. De algemene kosten aan de werkzaamheden van de commissie ver- bonden, worden door elk der partijen voor de helft gedragen.
7. Het secretariaat van de Kleine Commissie is gevestigd: Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx.
49
Artikel 37
Dispensaties
Afwijkingen van het gestelde in deze collectieve arbeidsovereenkomst, waaromtrent tussen werkgever en de betrokken werknemersorganisaties overeenstemming bestaat, behoeven de goedkeuring van de Kleine Com- missie voor de Mortel- en Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.
00
Xxxxxx- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
BIJLAGE I
Functieclassificatie- en beloningssysteem voor het personeel, werk- zaam in de mortel- en morteltransportondernemingen, voor zover niet vallend onder Bijlage IV van deze CAO
Artikel 1
De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing op werknemers, genoemd in artikel 2 en 3 van deze bijlage.
Artikel 2
De werknemers in de mortelondernemingen worden met betrekking tot hun werkzaamheden ingedeeld in 5 groepen.
Groep I: assistent-laborant, chauffeur, hulpmonteur, hulpbankwerker, magazijnbediende, schepenlosser, machineman, terreinwerker.
Groep II: allround chauffeur, assistent-kraanmachinist, assistent- mengmeester, cementpompmachinist, laadschopmachinist.
Groep III: allround chauffeur met ervaring, allround laadschopmachinist, bankwerker, kraanmachinist, laborant, mengmeester, monteur.
Groep IV: allround bankwerker, allround kraanmachinist, allround labo- rant, allround mengmeester, allround monteur, draaier.
Groep V: hoofdmonteur, chauffeur betonpompmixer.
1. Allround bankwerker
Onder allround bankwerker wordt verstaan de werknemer, die in staat is alle opgedragen taken zelfstandig naar tekening of instructie te kunnen uitvoeren; die zeer goed kan tekening lezen, aftekenen, bewerken, monteren, reviseren en bedrijfsklaar maken van machines, installaties, aandrijfmechanismen enzovoorts; die storingen kan op- sporen en verhelpen. Dient geen controle op het werk nodig te heb- ben en gedegen verstand te hebben van machinale verwerkingen, smeden, lassen, plaat- en pijpwerk. Dient eveneens op de hoogte te zijn van de in het bedrijf aanwezige installaties en machines.
2. Allround chauffeur
Onder allround chauffeur wordt verstaan de werknemer, die in staat
51
is alle mogelijke in de onderneming voorkomende types van truck- mixers op bekwame wijze te besturen, zelfstandig grondstoffen met behulp van aangebrachte mixer tot mortels van diverse samenstellin- gen te mengen, alsmede het dagelijks onderhoud van de truckmixers te verrichten en mede de werknemer die tenminste een half jaar als chauffeur werkzaam is in de betonmortelindustrie.
3. Allround chauffeur met ervaring
Onder allround chauffeur met ervaring wordt verstaan de werknemer, die in staat is alle mogelijke in de onderneming voorkomende types van truckmixers op bekwame wijze te besturen, zelfstandig grond- stoffen met behulp van aangebrachte mixer tot mortels van diverse samenstellingen te mengen, alsmede het dagelijks onderhoud van de truckmixers te verrichten en die bovenstaande werkzaamheden reeds 2 jaar in de betonmortelindustrie heeft uitgevoerd.
4. Allround kraanmachinist
Onder allround kraanmachinist wordt verstaan de werknemer die uit- sluitend belast is met de bediening van alle mogelijke voorkomende types kranen, waarbij tevens door hem het dagelijks onderhoud als- mede kleine reparaties worden verricht.
5. Allround laadschopmachinist
Onder allround laadschopmachinist wordt verstaan de werknemer, die belast is met het transporteren van grondstoffen met behulp van een of meer types laadschoppen, alsmede de zorg voor het normale onderhoud en het verrichten van kleine reparaties.
6. Allround laborant
Onder allround laborant wordt verstaan de werknemer, die in staat is grondstoffen en producten zelfstandig te controleren en te keuren; die alle voorkomende betonsamenstellingen kan berekenen, die on- der toezicht en leiding adviezen inzake toe te passen betonsoorten kan verstrekken en tot vervulling van die functie een theoretische opleiding heeft genoten.
7. Allround mengmeester
Onder allround mengmeester wordt verstaan de werknemer, die be- last is met het doseren van grondstoffen en het mengen daarvan met behulp van een betonmolen of truckmixer tot mortels van diverse samenstellingen, alsmede belast is met administratieve werkzaamhe- den, en het normale onderhoud van een betonmolen kan verzorgen.
8. Allround monteur
Onder allround monteur wordt verstaan de werknemer, die in staat is alle voorkomende reparaties en revisies en andere werkzaamheden aan de in het bedrijf voorkomende machinerieën en transportmidde-
52
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
len te verrichten en eveneens de voorkomende storingen kan ophef- fen.
9. Assistent-kraanmachinist
Onder assistent-kraanmachinist wordt verstaan de werknemer, die in hoofdzaak belast is met de bediening van een bepaald type kraan, alsmede de zorg voor het dagelijks onderhoud daarvan.
10. Assistent-laborant
Onder assistent-laborant wordt verstaan de werknemer, die in staat is grondstoffen te keuren en het product op kwaliteit te controleren en te beoordelen.
11. Assistent-mengmeester
Onder assistent-mengmeester wordt verstaan de werknemer, die be- last kan worden met het doseren van grondstoffen en het mengen daarvan met behulp van een betonmolen of truckmixer tot mortels van diverse samenstellingen, alsmede het normale onderhoud van een betonmolen.
12. Bankwerker
Onder bankwerker wordt verstaan de werknemer, die alle werkzaam- heden zelfstandig dient te kunnen uitvoeren naar tekening, eigen opmeting of instructie; die goed kan tekening lezen, aftekenen, bewerken en pasklaar maken, die geen regelmatige controle op het werk nodig heeft en die in staat is te smeden, plaatwerk te verrich- ten en te lassen.
13. Cementpompmachinist
Onder cementpompmachinist wordt verstaan de werknemer, die be- last is met het zelfstandig bedienen van een cementpomp, alsmede het dagelijks onderhoud van een cementpomp.
14. Chauffeur
Onder chauffeur wordt verstaan de werknemer, die belast is met het besturen van één of meer types truckmixers, alsmede het dagelijks onderhoud van de truckmixer en die bovenstaande werkzaamheden nog geen half jaar in de betonmortelindustrie heeft uitgevoerd.
15. Chauffeur van een betonpompmixer
Onder chauffeur van een betonpompmixer wordt verstaan de werk- nemer, op wie de functie allround chauffeur en de functie beton- pompmachinist, zoals genoemd in artikel 3, beide van toepassing is.
53
16. Draaier
Onder draaier wordt verstaan de werknemer, die op grond van ver- worven kennis en ervaring alle voorkomende draaiwerk nauwkeurig (tot 1/100 mm) en goed moet kunnen uitvoeren. Alle materialen kun- nen bewerken. Beitels kunnen slijpen en snijsnelheden kunnen bepa- len. Dient goed tekening te kunnen lezen; modellen opmeten en aan de hand daarvan kunnen werken. Moet goed begrip hebben voor pas- singen. Dient de opgedragen taak zelfstandig uit te voeren en de draaibank te onderhouden.
17. Hoofdmonteur
Onder hoofdmonteur wordt verstaan de werknemer, die alle voorko- mende reparaties, revisies en andere werkzaamheden aan in het bedrijf voorkomende machinerieën en transportmiddelen zelfstandig kan verrichten en eventuele storingen kan opsporen; die voorts gereedschapswerktuigen als draaibank, freesbank, kleppenslijp- machines en dergelijke kan hanteren; die de administratieve werk- zaamheden verbonden aan de werkplaatswerkzaamheden kan uitvoe- ren en die alle voorkomende werktekeningen kan lezen en zonodig werktekeningen kan maken.
18. Hulpbankwerker
Onder hulpbankwerker wordt verstaan de werknemer, die onder toe- zicht en leiding werkzaamheden naar tekening en opmeting kan uit- voeren. Moet over kennis van smeden, lassen, plaat- en pijpwerk beschikken.
19. Hulpmonteur
Onder hulpmonteur wordt verstaan de werknemer, die belast is met het demonteren, reinigen, repareren en monteren van eenvoudige onderdelen van motor, onderstel, betonmolens en agitators.
20. Kraanmachinist
Onder kraanmachinist wordt verstaan de werknemer, die belast is met de bediening van één of meer types kranen, waarbij tevens door hem het dagelijks onderhoud alsmede kleine reparaties worden ver- richt.
21. Laadschopmachinist
Onder laadschopmachinist wordt verstaan de werknemer, die belast is met het transporteren van grondstoffen met behulp van een laad- schop, alsmede de zorg voor het normale onderhoud.
22. Laborant
Onder laborant wordt verstaan de werknemer, die in staat is grond- stoffen en producten onder toezicht en leiding te controleren en te keuren, die alle voorkomende betonsamenstellingen kan berekenen
54
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
en die behulpzaam is bij de verstrekking van adviezen inzake toe te passen betonsoorten.
23. Machineman
Onder machineman (onderhoud) wordt verstaan de werknemer, die belast is met het assisteren bij de werkzaamheden van de hulp- monteur.
24. Magazijnbediende
Onder magazijnbediende wordt verstaan de werknemer, die belast is met het in de werkplaats verstrekken van gereedschappen en onder- delen, uitgeven van brandstoffen en smeermiddelen en tevens belast is met eenvoudig onderhoud van handgereedschappen zoals slijpen van beitels, boren en dergelijke.
25. Mengmeester
Onder mengmeester wordt verstaan de werknemer, die belast is met het doseren van grondstoffen en het mengen daarvan met behulp van een speciemolen of truckmixer tot mortels van diverse samenstellin- gen, alsmede het normale onderhoud van een betonmolen.
26. Monteur
Onder monteur wordt verstaan de werknemer, die in staat is alle in het bedrijf voorkomende benzine- en dieselmotoren te demonteren en herstellen; die normaal voorkomende storingen aan de in het bedrijf voorkomende transportmiddelen kan opsporen en verhelpen; die zelfstandig kleppen kan stellen, ontstekingsmechanismen revise- ren, alle reparaties aan remsystemen kan uitvoeren en voorts eenvou- dig laswerk zowel autogeen als elektrisch kan verrichten.
27. Schepenlosser
Onder schepenlosser wordt verstaan de werknemer, die belast is met de werkzaamheden verbonden aan een goede en verantwoorde gang van zaken bij het lossen van grondstoffen, welke als regel in bulk per schip worden aangevoerd, alsmede werkzaamheden op het fabrieks- terrein verricht.
28. Terreinwerker
Onder terreinwerker wordt verstaan de werknemer, die behulpzaam is bij het lossen van grondstoffen, welke worden aangevoerd, als- mede werkzaamheden op het fabrieksterrein verricht.
29. Overige werknemers
55
Onder overige werknemers worden verstaan werknemers, die niet genoemd zijn in de bovenstaande categorieën, maar wel in dienst zijn van een betonmortelbedrijf met uitzondering van leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel.
Op verzoek van de desbetreffende werknemer en/of werkgever zal de Kleine Commissie bepalen in welke categorie de desbetreffende werknemer wordt ingedeeld.
Artikel 3
De werknemers in de morteltransportondernemingen worden met betrek- king tot hun werkzaamheden ingedeeld in 5 groepen.
Groep I: chauffeur, leidinglegger. Groep II: allround chauffeur.
Groep III: allround chauffeur met ervaring, betonpompmachinist, mon- teur.
Groep IV: allround betonpompmachinist, allround monteur. Groep V: hoofdbetonpompmachinist, hoofdmonteur.
1. Allround betonpompmachinist
Onder allround betonpompmachinist wordt verstaan een werknemer, die belast is met het bedienen van alle voorkomende types beton- pompen, waaronder de betonpompen met giek en die voorts mede- verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken voor wat betreft het pompen van mortels. Hij dient tevens te zorgen voor het dage- lijks normale onderhoud en het verrichten van kleine reparaties aan de betonpompen.
Tevens is hij behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de beton- specie in de bekisting.
2. Allround chauffeur
Onder allround chauffeur wordt verstaan de werknemer, die belast is met het besturen van alle mogelijke voorkomende types van mobiele pompen en die tevens in staat moet zijn het dagelijks onderhoud van en de controle op deze voertuigen te verrichten, alsmede de werkne- mer, die tenminste een half jaar als chauffeur werkzaam is in de betonmortelindustrie.
3. Allround chauffeur met ervaring
Onder allround chauffeur met ervaring wordt verstaan de werknemer, die belast is met het besturen van alle mogelijke voorkomende types van mobiele pompen en moet tevens in staat zijn het dagelijks onder- houd van en de controle op deze voertuigen te verrichten en boven-
56
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
staande werkzaamheden reeds 2 jaar in de betonmortelindustrie heb- ben uitgevoerd.
4. Allround monteur
Onder allround monteur wordt verstaan een werknemer, die belast is met het opsporen van storingen aan en het zelfstandig repareren van vrachtauto’s, betonpompen en dergelijke. Helpt zo nodig de hoofd- monteur.
5. Betonpompmachinist
Onder betonpompmachinist wordt verstaan de werknemer, die belast is met de bediening van betonpompen. Tevens moet hij alle voorko- mende werkzaamheden, zoals het laden en lossen, het leggen en ver- leggen van de transportleidingen, alsmede het schoonmaken hiervan, verrichten. Tevens is hij behulpzaam bij het gelijkmatig verdelen van de betonspecie in de bekisting.
6. Chauffeur
Onder chauffeur wordt verstaan de werknemer, die belast is met het besturen van vrachtauto’s met aanhangwagen. Hij moet in staat zijn met dergelijke combinaties op bouwterreinen over rijplaten te rijden. Hij heeft bovenstaande werkzaamheden nog geen half jaar in de betonmortelindustrie uitgevoerd.
7. Hoofdbetonpompmachinist
Onder hoofdbetonpompmachinist wordt verstaan een vakbekwame werknemer, die speciaal belast is met grotere en bijzondere objecten. Hij is belast met de leiding en draagt alle verantwoordelijkheid voor het juist opstellen van de betonpompen, respectievelijk het afvoeren van het materieel.
8. Hoofdmonteur
Onder hoofdmonteur wordt verstaan een werknemer, die belast is met het zelfstandig demonteren, monteren van betonpompen en het uitvoeren van alle voorkomende reparaties en revisiewerkzaamheden aan betonpompen en onderdelen daarvan.
9. Leidinglegger
Onder leidinglegger wordt verstaan een werknemer, die belast is met het leggen, opbreken, reinigen en onderhouden van leidingen en ver- der met alle voorkomende werkzaamheden volgens aanwijzingen.
10. Monteur
57
Onder monteur wordt verstaan een werknemer, die belast is met het onder toezicht monteren en demonteren van onderdelen van beton- pompen en het samenbouwen van deze onderdelen tot grotere een- heden en het verrichten van periodiek onderhoud.
11. Overige werknemers
Onder overige werknemers worden verstaan werknemers, die niet genoemd zijn in de bovenstaande categorieën, maar wel in dienst zijn van een morteltransportonderneming met uitzondering van lei- dinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief per- soneel.
Op verzoek van de desbetreffende werknemer en/of werkgever zal de Kleine Commissie bepalen in welke categorie de desbetreffende werknemer wordt ingedeeld.
Artikel 4
Lonen
Garantieloon
a.
Per 1 juli 2003 worden de garantielonen verhoogd met 1,5%
Per 1 oktober 2003 worden de garantielonen verhoogd met 0,5% Per 1 maart 2004 worden de garantielonen verhoogd met 0,25%
De prijscompensatie voor de looptijd van de CAO is verwerkt in de bovenstaande percentages.
Indien de prijscompensatie over de periode van 15 januari 2002 tot en met 15 januari 2004 meer bedraagt dan 5%, zal het meerdere op 1 maart 2004 worden uitgekeerd.
b. De garantie week- en uurlonen voor volwassen en valide werkne- mers (vanaf 20-jarige leeftijd) bedragen:
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 juli 2003 valt (inclusief de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 1,5%):
Groepen | Garantie- uurloon | Garantie weekloon | Garantie- maandloon |
I | € 11,93 | € 429,48 | € 1.861,08 |
II | 12,16 | 437,76 | 1.896,96 |
III | 12,40 | 446,40 | 1.934,40 |
IV | 12,88 | 463,68 | 2.009,28 |
V | 13,31 | 479,16 | 2.076,36 |
58
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 oktober 2003 valt (inclusief de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,5%):
Groepen | Garantie- uurloon | Garantie weekloon | Garantie- maandloon |
I | € 11,99 | € 431,64 | € 1.870,44 |
II | 12,22 | 439,92 | 1.906,32 |
III | 12,46 | 448,56 | 1.943,76 |
IV | 12,94 | 465,84 | 2.018,64 |
V | 13,38 | 481,68 | 2.087,28 |
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 maart 2004 valt (inclusief de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,25%):
Groepen | Garantie- uurloon | Garantie weekloon | Garantie- maandloon |
I | € 12,02 | € 432,72 | € 1.875,12 |
II | 12,25 | 441,00 | 1.911,00 |
III | 12,49 | 449,64 | 1.948,44 |
IV | 12,97 | 466,92 | 2.023,32 |
V | 13,41 | 482,76 | 2.091,96 |
c. Een werknemer, die werkzaamheden vervult, die behoren tot twee of meerdere functies, zoals genoemd in de artikelen 2 en 3 van deze bijlage, zal voor het geval deze functies in verschillende groepen zijn opgenomen recht hebben op een bruto individueel overeengekomen loon exclusief eventuele voorlieden- of meesterknechttoeslag dat minimaal even hoog is als het garantie- loon, dat behoort tot de functie, die de werknemer mede vervult, welke recht geeft op het hoogste garantieloon.
Het recht op voornoemde beloning geldt voor de gehele arbeids- duur waarin de werknemer bij de werkgever werkzaam is en gaat in met ingang van de eerste volle loonweek waarin bovenstaande situatie zich voor het eerst voordoet.
d. De garantielonen voor jeugdige werknemers bedragen:
1. Voor niet in opleiding zijnde jeugdigen (met 5-daagse werk- week) dat wil zeggen jeugdige werknemers met wie geen leerovereenkomst in het kader van de Wet Educatie Beroeps- onderwijs is aangegaan:
59
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 juli 2003 valt (incl. de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 1,5%):
Leeftijd | Leeftijd- staffel | Garantie- uurloon | Garantie- weekloon | Garantie- maandloon |
16 jaar | 60% | € 7,16 | € 257,76 | € 1.116,96 |
17 jaar | 70% | 8,35 | 300,60 | 1.302,60 |
18 jaar | 80% | 9,54 | 343,44 | 1.488,24 |
19 jaar | 90% | 10,74 | 386,64 | 1.675,44 |
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 oktober 2003 valt (incl. de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,5%).
Leeftijd | Leeftijd- staffel | Garantie- uurloon | Garantie- weekloon | Garantie- maandloon |
16 jaar | 60% | € 7,19 | € 258,84 | € 1.121,64 |
17 jaar | 70% | 8,39 | 302,04 | 1.308,84 |
18 jaar | 80% | 9,59 | 345,24 | 1.496,04 |
19 jaar | 90% | 10,79 | 388,44 | 1.683,24 |
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 maart 2004 valt (incl. de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,25%).
Leeftijd | Leeftijd- staffel | Garantie- uurloon | Garantie- weekloon | Garantie- maandloon |
16 jaar | 60% | € 7,21 | € 259,56 | € 1.124,76 |
17 jaar | 70% | 8,41 | 302,76 | 1.311,96 |
18 jaar | 80% | 9,62 | 346,32 | 1.500,72 |
19 jaar | 90% | 10,82 | 389,52 | 1.687,92 |
2. Voor in opleiding zijnde jeugdigen (met 5-daagse werkweek) waar- onder worden verstaan jeugdige werknemers met wie een leerover- eenkomst in het kader van de Wet Educatie Beroepsonderwijs is aan- gegaan:
Groep II
De staffel is geënt op groep II volwassen en valide werknemers vanaf 20-jarige leeftijd.
met ingang van de eerste volle werkweek waarin 1 juli 2003 valt (incl. de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 1,5%:
60
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Leeftijd | Leeftijd- staffel | Garantie- uurloon | Garantie- weekloon | Ga rantiemaand- loon |
16 jaar | 60% | € 7,30 | € 262,80 | € 1.138,80 |
17 jaar | 70% | 8,51 | 306,36 | 1.327,56 |
18 jaar | 80% | 9,73 | 350,28 | 1.517,88 |
19 jaar | 90% | 10,94 | 393,84 | 1.704,64 |
met ingang van de eerste volle werkweek waarin 1 oktober 2003 valt (incl. de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,5%:
Leeftijd | Leeftijd- staffel | Garantie- uurloon | Garantie- weekloon | Garantie- maandloon |
16 jaar | 60% | € 7,33 | € 263,88 | € 1.143,48 |
17 jaar | 70% | 8,55 | 307,80 | 1.333,80 |
18 jaar | 80% | 9,78 | 352,08 | 1.525,68 |
19 jaar | 90% | 11,00 | 396,00 | 1.716,00 |
met ingang van de eerste volle werkweek waarin 1 maart 2004 valt (incl. de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,25%:
Leeftijd | Leeftijd- staffel | Garantie- uurloon | Garantie- weekloon | Garantie- maandloon |
16 jaar | 60% | € 7,35 | € 264,60 | € 1.146,60 |
17 jaar | 70% | 8,58 | 308,88 | 1.338,48 |
18 jaar | 80% | 9,80 | 352,80 | 1.528,80 |
19 jaar | 90% | 11,03 | 397,08 | 1.720,68 |
3. Aan jeugdige werknemers die blijkens het bezit van vakdiploma’s of getuigschriften een primaire opleiding met goed gevolg hebben vol- tooid of in het bezit zijn van een daarmee gelijk te stellen diploma of getuigschrift, moet het loon worden betaald voor jeugdigen die één jaar ouder zijn dan de betrokken werknemers.
4. Aan jeugdige werknemers die blijkens het bezit van vakdiploma’s of getuigschriften een voortgezette opleiding met goed gevolg hebben voltooid of in het bezit zijn van een daarmee gelijk te stellen diploma of getuigschrift, moet het loon worden betaald voor jeugdigen die twee jaar ouder zijn dan de betrokken werknemers.
5. Jeugdige werknemers, die een vakopleiding in het kader van de Wet
61
Educatie Beroepsonderwijs volgen hebben recht op betaald verlof voor het volgen van de vakopleiding.
e. 1. In afwijking van het in lid a. gestelde betaalt de werkgever een werknemer, die nog nooit eerder in de bedrijfstak heeft gewerkt en voorafgaand langdurig werkloos was, maximaal voor de pe- riode van één jaar een salaris volgens de inloopschaal. Daarnaast zal aan de werknemer bij aanvang van dit dienstverband een vak- opleiding aangeboden worden. Na één jaar geldt bij gebleken geschiktheid, de salarisschaal die behoort bij de betreffende func- tie. Onder een langdurig werkloze wordt verstaan iemand die, direct voorafgaande aan de indiensttreding, langer dan 1 jaar werkloos is geweest.
2. De salarissen behorend bij de inloopschaal worden als volgt bere- kend:
Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Loon (WML) ver- meerderd met 25% van het verschil tussen het WML en het loon volgens Groep I. Gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
Inloopschaal m.i.v. 1 januari 2003
Xxxxxxxx | 00 jaar uurloon | weekloon | maandloon |
eerste 26 wk | € 8,00 | € 288,00 | € 1.248,00 |
tweede 26 wk | 9,20 | 331,20 | 1.435,20 |
62
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Xxxxxxxx | 00 jaar en ouder uurloon | weekloon | maandloon |
eerste 26 wk | € 8,90 | € 320,40 | € 1.388,40 |
tweede 26 wk | 9,80 | 352,80 | 1.528,80 |
63
BIJLAGE II
Voorwaarden vervroegde uittreding mortel- en morteltransport- ondernemingen
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder:
a. belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2 c.q. 2a, niet in het genot zijnde van een uitkering krachtens de AAW, de WAO of de Waz of een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, bere- kend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 of meer;
b. uitkeringsbasis: de in artikel 5 bedoelde basis voor de berekening van de uitkering;
c. het SFB: SFB Pensioenen BV, gevestigd in Amsterdam;
d. de stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen;
e. uittredingsdatum: de eerste dag van enige maand na het bereiken van de 60-jarige resp. 57-jarige leeftijd en nadat is voldaan aan de voor- waarden als bedoeld in artikel 2 resp. 2A van deze bijlage.
f. periode van werkloosheid: bij de bepaling of men voldoet aan de uittredingsvoorwaarden als bedoeld in artikel 2 en 2a, tellen de perioden van werkloosheid beperkt mee, namelijk voor maximaal gemiddeld 4 maanden per kalenderjaar met een maximum van 6 maanden per afzonderlijk kalenderjaar. Indien eenmalig een periode van maximaal 1 jaar werkloosheid voorkomt, telt deze periode ook mee, doch dan kan de belanghebbende pas 1 jaar na de voor hem vroegst mogelijke uittredingsdatum uittreden, mits hij minimaal 6 maanden van het laatste jaar vóór de uittredingsdatum werknemer is geweest in de zin van deze CAO.
Artikel 2
Voorwaarden uittreding conform artikel 29 lid 1
Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is degene:
a. die op 1 januari 2001 57 jaar of ouder is; en
b. die op de laatste dag van de maand, liggende vier maanden voor de uittredingsdatum werknemer was in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO; en
1. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO werkzaam is geweest indien belanghebbende geboren is vóór 1940, of
2. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een
64
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
periode van minimaal 15 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO werkzaam is geweest indien belanghebbende geboren is in of na 1940.
Voor de berekening van deze periode van 10 jaar, respectievelijk 15 jaar wordt tevens in aanmerking genomen:
a. de periode dat de belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de wer- kingssfeer van deze CAO, mits voor de werknemer een ge- lijkwaardige VUT- regeling van toepassing was; of
b. de periode waarin belanghebbende in het buitenland werk- zaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premie- betaling heeft plaatsgevonden, en
c. die op de dag, voorafgaande aan de uittredingsdatum. zijn woonplaats in Nederland, België of Duitsland heeft; en
d. die op de uittredingsdatum 60, 61, 62, 63 of 64 jaar is; en
e. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum, of – indien en voor zover dat ingevolge de door hem in acht te nemen opzeggingstermijn, dan wel in verband met arbeids- ongeschiktheid noodzakelijk is – met ingang van een latere datum is geëindigd; of
x. xxxxx dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeids- duur, voor 50% is geëindigd.
Artikel 2A
Voorwaarden uittreding conform artikel 29 lid 2
Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is tevens degene:
a. die aan de voorwaarden van artikel 2 van deze bijlage voldoet; en
b. wiens feitelijke werkzaamheden gedurende minimaal 35 jaar, direct voorafgaand aan de uittredingsdatum en zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, uitsluitend of nage- noeg uitsluitend rechtstreeks betrekking hebben gehad op resp. in een rechtstreeks verband hebben gestaan tot de productie en/of het transporteren van betonmortel en/of prefab metselspecie voor derden dan wel het transporteren van betonmortel op de bouwplaats, onge- acht of deze werkzaamheden in een uitvoerende functie dan wel in een leidinggevende, toezichthoudende, hoger technische of admini- stratieve functie zijn verricht; en
c. die op de uittredingsdatum 57 jaar of ouder is; en
d. voor wie sinds 1 maart 1981 premie is afgedragen in het kader van
65
de regeling vervroegde uittreding mortel- en morteltransport- ondernemingen.
Artikel 3
Uitkering
1. Aan de belanghebbende wordt op zijn verzoek door de stichting een uitkering toegekend met ingang van de uittredingsdatum.
2. a. De belanghebbende krijgt de beschikking over een uitkerings- budget. Dit budget is bestemd voor de periode vanaf de uittredingsdatum tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
b. De hoogte van dit uitkeringsbudget – in percentage van de uitkeringsbasis – bedraagt voor de belanghebbende die op 60- jarige leeftijd aan de voorwaarden van artikel 2 voldoet: 210%. De belanghebbende die na het bereiken van de 60-jarige leeftijd voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ontvangt een uitkerings- budget naar rato.
c. De hoogte van dit uitkeringsbudget – in percentage van de uitkeringsbasis – bedraagt voor de belanghebbende die op 57- jarige leeftijd aan de voorwaarden van artikel 2A voldoet: 280%. De belanghebbende die na het bereiken van de 57-jarige leeftijd voldoet aan de voorwaarden van artikel 2A ontvangt een uitkeringsbudget naar rato.
d. De uitkering per dag bedraagt bij volledig uittreden maximaal 80% van de uitkeringsbasis.
e. De belanghebbende die gebruik maakt van deeltijd-VUT en zijn werkzaamheden voor 50%, zoals bedoeld in art. 2 lid f en in de aanhef van art. 2A voortzet, ontvangt een uitkering per dag van 25% van de uitkeringsbasis. Bij aansluitend volledig uittreden bedraagt de uitkering per dag maximaal 80% van de uitkerings- basis. Het totaal aan VUT-uitkeringen is gemaximeerd op het totale uitkeringsbudget van een voltijd Vutter.
f. Het uitkeringsbudget wordt evenredig verdeeld over het aantal uitkeringsjaren.
3. Aan de belanghebbende wordt een uitkering toegekend inclusief een vakantietoeslag ter hoogte van 8% van de uitkering.
Artikel 3A
Pensioen
1. Ten behoeve van de belanghebbende wordt aan de Stichting Bedrijfs- pensioenfonds voor de Betonmortelindustrie de pensioenpremie be- taald die voor hem in de laatste dienstbetrekking krachtens de CAO
66
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
verschuldigd was, met inachtneming van de verhogingen die deze premie zou hebben ondergaan indien de belanghebbende niet ver- vroegd zou zijn uitgetreden.
2. Voor voorzieningen van ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen in de plaats van de BPF-voorziening zal bij gehele of gedeeltelijke voortzetting van deze pensioenvoorziening met premie- betaling, telkenmale na getoond bewijs van premiebetaling, tot de pensioendatum aan belanghebbende of diens werkgever een bijdrage worden vergoed ter grootte van het werkgeversaandeel in de pen- sioenpremie tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werk- gever zou komen bij deelneming aan het BPF voor de Betonmortel- industrie. Zulks geschiedt onder voorwaarde, dat:
a. de betreffende pensioennota’s binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar zijn ingestuurd;
b. de premie voor belanghebbende individueel moet zijn vast te stellen; en
c. na uittreding de belanghebbende zijn gebruikelijke evenredig aandeel in de premie, bij continuering van de verzekering door de werkgever, aan deze werkgever blijft afdragen.
Artikel 4
Xxxxx xxx xxxxxxxxx
1. De belanghebbende die voor uitkering in aanmerking wenst te ko- men dient minimaal 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum een daartoe strekkend verzoek in. Het verzoek kan worden ingediend rechtstreeks bij de uitvoerende instantie.
Het recht op een VUT-uitkering kan per belanghebbende slechts een- maal worden gehonoreerd (inclusief het beroep op de garantie- regeling zoals bedoeld in artikel 15).
2. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Op het formulier wordt tevens aangegeven op welke wijze eventuele deeltijd-VUT wordt vormgegeven, alsmede de pe- riode waarin de gekozen vorm wordt geëffectueerd. Deeltijd-VUT kan alleen worden toegepast indien tussen de werkgever en de belanghebbende consensus bestaat over de wijze waarop deeltijd- VUT wordt ingevuld.
3. Indien de belanghebbende in overleg met zijn werkgever besluit om
67
de eerder aangegeven periode van deeltijd-VUT en/of de gekozen vorm te wijzigen, dient hij dit minimaal 1 maand voorafgaande aan de ingangsdatum van deze wijziging schriftelijk aan het SFB te mel- den.
4. Indien de belanghebbende gebruik wenst te maken van de garantie- bepaling zoals bedoeld in artikel 15, dient hij dit uitdrukkelijk op het aanvraagformulier aan te geven.
Artikel 5
Referteperiode/uitkeringsbasis
1. De uitkering, bedoeld in artikel 3, wordt berekend over 12 maal het laatste maandsalaris, respectievelijk 13 maal het laatste vierweken- salaris, dat belanghebbende 3 maanden direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum verdiende, inclusief de zogenaamde meer- uren en inclusief de vakantietoeslag, en niet verminderd met het eventuele spaarloon, nadat dit salaris:
a. is gewijzigd overeenkomstig de wijziging die het salaris van belanghebbende voor de uittredingsdatum ondergaat conform de loonindex ingevolge de CAO; en
b. is verminderd met dat gedeelte van het salaris, dat belangheb- bende ontving ter compensatie van het te zijnen laste komende aandeel in de pensioenpremie.
Deze uitkeringsbasis bedraagt, incl. vakantietoeslag, ten hoogste: per 1 juli 2003: € 55.098,75;
per 1 oktober 2003: € 55.374,24;
per 1 maart 2004: € 55.512,68.
Deze bedragen zijn geïndexeerd met de algemene loonsverhogin- gen van deze CAO
De jaarlijkse stijging van het brutosalaris op jaarbasis dient in de laatste 5 jaar direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum, beperkt te zijn tot de loontrend overeenkomstig het bepaalde in arti- kel 4 lid b en c van bijlage I en artikel 3 van bijlage IV van de CAO, vermeerderd met 1% salarisverhoging per jaar. Indien het laatst- verdiende salaris op jaarbasis direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum, hoger is dan met deze eis verenigbaar is, zal dit laatstverdiende salaris voor de berekening van de uitkeringsbasis dienovereenkomstig gecorrigeerd worden.
Indien de belanghebbende in het achterliggende jaar overwerk heeft verricht op minimaal 75% van het aantal gewerkte dagen, wordt het gemiddelde aantal ,,meeruren’’ in de voorafgaande 13 weken tot een maximum van 7,5 uur per week bij de vaststelling van de uitkerings-
68
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
basis meegenomen. Meeruren zijn de uren die gewerkt zijn buiten de normale, algemeen gebruikelijk te achten arbeidsduur.
2. Voor de belanghebbende, die in de periode, genoemd in lid 1 boven zijn loon, loonsuppletie ontving, hetzij via het Landelijk instituut sociale verzekeringen, hetzij via de gemeentelijke sociale dienst, wordt bij het vervallen van deze suppletie ingeval van vervroegde uittreding deze loonsuppletie bij de vaststelling van de uitkerings- basis mede in aanmerking genomen.
3. De uitkeringsbasis wordt telkens herzien overeenkomstig het be- paalde in artikel 4 lid b en c van bijlage I en artikel 3 van bijlage IV van deze CAO. Partijen kunnen bij de premievaststelling telkenjare besluiten om geheel of gedeeltelijk af te zien van deze aanpassing, al dan niet op voorstel van het bestuur van de Stichting.
4. Bij de berekening van de uitkeringsbasis wordt de uitkering bij arbeidsongeschiktheid krachtens de Algemene Arbeidsongeschikt- heidswet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, die belanghebbende in het laatste jaar direct voorafgaande aan de feite- lijke uittredingsdatum ontvangt, volledig buiten beschouwing gela- ten.
Artikel 6
Kortingen op de uitkeringen
1. Belanghebbenden die gebruik maken van de VUT-regeling van de stichting kunnen tegen betaling werkzaamheden verrichten zonder dat een korting wordt toegepast op de VUT-uitkering, zolang de totale som van de VUT-uitkering en het salaris op jaarbasis (inclu- sief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) niet hoger is dan 100% van de uitkeringsbasis die is gehanteerd bij het vaststellen van de VUT-uitkering.
Voor de belanghebbenden geldt dat voorafgaand aan de werkzaam- heden een verzoek moet worden ingediend bij de stichting.
2. De eventuele korting zoals bepaald in lid 1 is niet van toepassing indien en voor zover er sprake is van een gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband in relatie met een deeltijd-VUT-uitkering en voorts voldaan is aan alle voorwaarden die in dit reglement of door het bestuur van de Stichting aan de uitvoering van deeltijd-VUT gesteld worden.
69
3. Op de uitkering wordt ingehouden hetgeen de belanghebbende ver- schuldigd is aan:
a. premie ingevolge de Ziekenfondswet;
b. premie volksverzekeringen;
c. loonbelasting;
4. Zolang de belanghebbende recht heeft op een uitkering als bedoeld in de zin van deze regeling, vervallen de opgebouwde aanspraken, krachtens de per 1 januari 2001 geldende vroegpensioenregeling voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen en/of uitkeringen op basis van voorzieningen in de plaats van voornoemde vroeg- pensioenregeling dan wel enige andere vroegpensioenuitkering, aan de stichting.
Artikel 7
Particuliere ziektekostenverzekering
Ingeval de belanghebbende op de dag direct voorafgaande aan de feite- lijke uittredingsdatum niet valt onder de bepalingen van de Ziekenfonds- wet, en hij, of:
a. niet verzekerd is krachtens enige ziektekostenverzekering, of;
b. verzekerd is krachtens een te zijnen behoeve gesloten particuliere ziektekostenverzekering, waarvan de premie geheel te zijnen laste komt, of;
c. verzekerd is als onder b. genoemd, maar de werkgever bijdraagt in de premie, of;
x. xxxxxxxxx is in een door zijn werkgever gesloten collectieve ziekte- kostenverzekering;
zal hem na uittreding worden uitgekeerd in de situaties als vermeld onder:
a. en b.: nihil
c. een bijdrage in de premie (telkenmale na getoond bewijs van premie- betaling door verzekerde binnen 6 maanden na afloop van het kalen- derjaar) van de door de werkgever vóór de uittreding betaalde pre- mie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepassing van de Ziekenfondswet.
d. Indien en zolang de belanghebbende na zijn uittreding deelnemer blijft in deze collectieve verzekering: aan de werkgever de vóór de uittreding door de werkgever betaalde premie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepas- sing van de Ziekenfondswet. Belanghebbende zal alsdan zijn aandeel in de premie, conform de ter zake vigerende regeling in de onderne- ming van de werkgever, aan de werkgever betalen.
70
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 8
Uitbetaling
De uitkering inclusief de vakantietoeslag wordt achteraf door het SFB aan de belanghebbende uitbetaald. De belanghebbende is gerechtigd deze uitkering aan zijn voormalig werkgever te cederen. De voorwaar- den voor cessie zullen door het bestuur van de stichting nader worden vastgesteld.
Artikel 9
Einde van de uitkering
1. Het recht op uitkering eindigt op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. Indien de belanghebbende tijdens het genot van de uitkering over- lijdt, wordt de uitkering, alsmede de vakantietoeslag, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin het over- lijden plaatsvond, uitbetaald – voor zover mogelijk – in een bedrag ineens:
a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minder- jarige wettige of natuurlijke kinderen;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan dege- nen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
3. Bij toepassing van het tweede lid bedraagt de uitkering, met ingang van de dag na het overlijden, per dag 100% van de uitkeringsbasis inclusief de vakantietoeslag 8% van de aldus berekende uitkering. Bij deeltijd-VUT wordt de uitkering naar rato verstrekt.
Artikel 10
Plicht tot verstrekken van inlichtingen
1. De belanghebbende verstrekt desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen, die door het SFB met het toezicht zijn belast, alle inlichtingen die voor de beoordeling van het recht op uitkering en van de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.
71
2. De belanghebbende doet elk kwartaal opgave aan het SFB van de inkomsten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij uitkering ontvangt, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. De werkgevers verstrekken aan het SFB de benodigde informatie met betrekking tot het loon en de arbeid van degenen die een aan- vraag tot vervroegd uittreden hebben ingediend.
Artikel 11
Intrekking en wijziging van een besluit tot uitkering.
1. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet of onjuist ver- strekt, kan het bestuur een besluit tot toekomstige uitkering, dan wel tot een reeds lopende uitkering, intrekken en tevens betrokkene uit- sluiten voor iedere toekomstige uitkering vanwege de stichting. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de bedoelde inlichtingen niet te hebben verstrekt, indien binnen twee maanden, na ontvangst van de eerste oproep daartoe of nadat het uit eigen beweging te melden feit bekend is geworden bij belanghebbende, de VUT-stichting de inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belangheb- bende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor meer dan € 3.403,35 is benadeeld.
2. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet tijdig of onjuist verstrekt, kan een uitkering worden verlaagd. De verlaging bedraagt maximaal 30% en duurt maximaal 12 maanden, naar gelang de xxxxx van de overtreding, blijkende uit recidive. Belanghebbende wordt geacht de bedoelde inlichtingen niet tijdig te hebben verstrekt, indien na het verstrijken van de daarvoor gegeven termijn in de eerste oproep daartoe, dan wel na twee weken nadat het uit eigen beweging te melden feit bekend is geworden bij belanghebbende, de VUT- stichting de bedoelde inlichtingen niet heeft ontvangen. Belangheb- bende wordt in het kader van dit lid geacht inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor tenminste € 22,69 en voor maximaal € 3.403,35,– is benadeeld. Het bestuur van de stichting heeft de mogelijkheid om de sanctiemogelijkheden van lid 1 mede toe te passen in het geval belanghebbende voor de derde maal onjuiste inlichtingen heeft verstrekt ingevolge dit lid.
3. Indien de belanghebbende niet voldoet aan enige in deze regeling gestelde voorwaarde, kan een waarschuwing worden gegeven.
72
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
4. Het bestuur is bevoegd de sancties, zoals genoemd in lid 2 en 3, te combineren.
5. De stichting is bevoegd de door de stichting opgelopen schade als gevolg van door belanghebbende niet, niet tijdig of onjuist verstrekte inlichtingen of anderszins niet voldoen aan de in deze regeling gestelde voorwaarden, al dan niet bestaand uit teveel betaalde uitke- ringen, sociale lasten en rente, te verhalen op belanghebbende. Daar- bij behoudt de stichting zich het recht voor verhaal te halen door middel van vermindering van de lopende uitkering.
6. Het bestuur is bevoegd aangifte te doen bij de daarvoor bedoelde instelling in het geval het bestuur een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat laat onverlet de mogelijkheid om in civielrechtelijke proce- dures of anderszins eventuele schade, al dan niet in de vorm van onverschuldigde betalingen, op betrokkene te verhalen.
7. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de belanghebbende van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, waarvan is uitgesloten een beroep op het niet ken- nen van de inhoud van deze regeling.
8. In alle gevallen waarin een sanctie wordt opgelegd, wordt daarvan schriftelijk melding gedaan aan betrokkene. Tevens wordt aan be- trokkene gemeld wat de sanctie inhoudt en waarom en op grond waarvan deze is opgelegd. Verder wordt melding gemaakt van de mogelijkheden voor beroep of bezwaar.
9. Alle baten en/of opbrengsten, die voortvloeien uit op grond van deze regeling opgelegde sancties, zullen worden gebruikt in overeenstem- ming met het doel van de stichting.
Artikel 12
Beslissingsbevoegdheid
1. Op verzoeken om toekenning van een uitkering wordt door het bestuur van de stichting beslist.
2. Besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van een uitkering zijn met redenen omkleed.
73
3. Besluiten als bedoeld in voorgaande leden worden schriftelijk aan de belanghebbende medegedeeld.
Artikel 13
Verblijf in het buitenland.
De belanghebbende behoeft voor een verblijf in het buitenland voor een aaneengesloten tijdvak voor langer dan 6 weken gedurende de periode waarover hij uitkering ontvangt, de voorafgaande schriftelijke toestem- ming van het bestuur van de stichting.
Verzoeken voor deze toestemming dienen één maand voor de voorgeno- men vertrekdatum te worden ingediend. Van een voorgenomen verblijf in het buitenland voor een tijdvak van kortere duur stelt hij het SFB tevoren schriftelijk in kennis.
Artikel 14
Uitvoering
1. De uitvoering van deze regeling geschiedt onder verantwoordelijk- heid van het bestuur van de stichting, waarin zitting hebben verte- genwoordigers van de organisaties, partij bij deze CAO. Het SFB is belast met de uitvoering van deze regeling.
2. Partijen bij de CAO kunnen dispensatie verlenen met betrekking tot onderbrekingen van korte duur in het in artikel 2 lid b en artikel 2A bedoelde arbeidsverleden en voorts in alle gevallen, waarin dit aan- gewezen is om een uitvoering van deze voorwaarden overeenkom- stig hun strekking en naar redelijkheid te verwezenlijken. Partijen bij de CAO kunnen deze taak delegeren aan het bestuur van de stich- ting.
3. In geval van een geschil omtrent de uitvoering van deze voorwaar- den wordt, op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een belanghebbende, een beslissing genomen door het bestuur van de in lid 1 genoemde stichting. De in dit lid bedoelde behandeling van geschillen laat de uit anderen hoofde aan de belanghebbende toeko- mende rechtsmiddelen onverlet.
Artikel 15
Garantiebepaling
1. Indien de belanghebbende besluit om na het bereiken van de VUT- gerechtigde leeftijd vooralsnog geen gebruik te maken van zijn recht om vervroegd uit te treden, wordt het recht op uittreding onder de voorwaarden zoals geldend op het moment van het bereiken van de
74
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
VUT-gerechtigde leeftijd gehandhaafd. Indien de belanghebbende hiervan gebruik wenst te maken, dient hij dit voor de eerst mogelijke uittredingsdatum bij het SFB te melden.
2. Indien belanghebbende, die een beroep heeft gedaan op de garantie- regeling in de periode tussen het ontstaan van het recht en het moment van voorgenomen uittreding volledig arbeidsongeschikt wordt, is uittreding mogelijk, waarbij de totale uitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering in mindering wordt gebracht op de VUT- uitkering. De belanghebbende dient binnen een half jaar na de aan- vang van de arbeidsongeschiktheid aan te geven of hij al dan niet kiest voor instroom in de VUT-regeling, hetgeen direct na dit half jaar dient te geschieden.
75
BIJLAGE IIA
Aanvullingsregeling vroegpensioen
Mortel- en Morteltransportondernemingen
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder:
a. belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2, niet in het genot zijnde van een uitkering krachtens de AAW, de WAO of de Waz of een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 of meer;
b. vroegpensioengrondslag: het laatst vastgestelde pensioenloon vol- gens de vroegpensioenstichting;
c. vroegpensioenstichting: de stichting die de vroegpensioenregeling in de bedrijfstak mortel- en morteltransportondernemingen uitvoert;
d. het administratiekantoor: de organisatie die deze regeling uitvoert in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de stich- ting;
e. de stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen;
f. uittredingsdatum: de datum waarop gebruik wordt gemaakt van de vroegpensioenregeling van de vroegpensioenstichting en een uitke- ring wordt verkregen op basis van deze aanvullingsregeling.
x. vroegpensioendatum: de vroegpensioendatum is de eerste dag van de maand waarin de deelnemer respectievelijk gewezen deelnemer 62 jaar wordt of zoveel eerder of later;
h. periode van werkloosheid: bij de bepaling of men voldoet aan de uittredingsvoorwaarden als bedoeld in artikel 2, tellen de perioden van werkloosheid beperkt mee, namelijk voor maximaal gemiddeld 4 maanden per kalenderjaar met een maximum van 6 maanden per afzonderlijk kalenderjaar. Indien eenmalig een periode van maximaal 1 jaar werkloosheid voorkomt, telt deze periode ook mee, doch dan kan de belanghebbende pas 1 jaar na de voor hem vroegst mogelijke uittredingsdatum uittreden, mits hij minimaal 6 maanden van het laatste jaar voor de uittredingsdatum werknemer is geweest in de zin van deze CAO.
Artikel 2
Voorwaarden
Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is degene:
a. die op de laatste dag van de maand, liggende vier maanden voor de
76
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
uittredingsdatum werknemer was in de zin van artikel 1 lid f van deze CAO; en
b. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO werkzaam is geweest, en
c. de periode waarin belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, en
d. die op de dag, voorafgaande aan de uittredingsdatum zijn woonplaats in Nederland, België of Duitsland heeft; en
e. die op de uittredingsdatum 62 jaar is; en
f. op 31 december 2000 in de bedrijfstak werkzaam was; en
x. xxxxx dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum, of – indien en voor zover dat ingevolge de door hem in acht te nemen opzeggingstermijn, dan wel in verband met arbeidsongeschiktheid noodzakelijk is – met ingang van een latere datum is geëindigd; of
x. xxxxx dienstbetrekking in het kader van deeltijd-uittreden met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, gedeelte- lijk is geëindigd.
i. die op dezelfde datum als de uittredingsdatum een vroegpensioen- uitkering krijgt van de vroegpensioenstichting.
j. die op de vroegpensioendatum geen vut-uitkering heeft.
Artikel 3
Uitkering
1. Aan de belanghebbende wordt op verzoek door de stichting een uit- kering in de zin van deze regeling toegekend met ingang van de uittredingsdatum, doch ten hoogste tot de maand waarin belangheb- bende 65 jaar wordt.
De deelnemer kan de uitkering gedeeltelijk in laten gaan.
2. De belanghebbende die uittreedt, ontvangt op grond van deze aanvullingsregeling een uitkering als percentage van de vroeg- pensioengrondslag op 62-jarige leeftijd volgens onderstaande tabel. De percentages worden herrekend in geval van gedeeltelijk uittreden.
Bij geboorte- jaar: | bedraagt de aanvulling: | Bij geboorte- jaar: | bedraagt de aanvulling: |
1944 | 64,3125% | 1964 | 27,5625% |
77 |
Bij geboorte- jaar: | bedraagt de aanvulling: | Bij geboorte- jaar: | bedraagt de aanvulling: |
1945 | 62,4750% | 1965 | 25,7250% |
1946 | 60,6375% | 1966 | 23,8875% |
1947 | 58,8000% | 1967 | 22,0500% |
1948 | 56,9625% | 1968 | 20,2125% |
1949 | 55,1250% | 1969 | 18,3750% |
1950 | 53,2875% | 1970 | 16,5375% |
1951 | 51,4500% | 1971 | 14,7000% |
1952 | 49,6125% | 1972 | 12,8625% |
1953 | 47,7750% | 1973 | 11,0250% |
1954 | 45,9375% | 1974 | 9,1875% |
1955 | 44,1000% | 1975 | 7,3500% |
1956 | 42,2625% | 1976 | 5,5125% |
1957 | 40,4250% | 1977 | 3,6750% |
1958 | 38,5875% | 1978 | 1,8375% |
1959 | 36,7500% | ||
1960 | 34,9125% | ||
1961 | 33,0750% | ||
1962 | 31,2375% | ||
1963 | 29,4000% |
3. Bij eerdere of latere uittreding van de belanghebbende dan op de eer- ste dag van de maand waarin hij/zij 62 jaar wordt , zal de gecombi- neerde uitkering op grond van deze aanvullingsregeling en het vroeg- pensioenreglement actuarieel worden herrekend op basis van de actuariële grondslagen en methoden die op het moment van vroeg- pensionering bij de vroegpensioenstichting in gebruik zijn.
4. De uitkering op basis van deze aanvullingsregeling, bedoeld in dit artikel, wordt berekend op basis van de vroegpensioengrondslag.
5. De uitkering wordt telkens herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid a en c van bijlage I en artikel 2 lid 3 van Bijlage IV van deze CAO. Partijen kunnen bij de premievaststelling telkenjare be- sluiten om geheel of gedeeltelijk af te zien van deze aanpassing, al dan niet op voorstel van het bestuur van de Stichting.
6. Een toeslag van 5% op de maandelijkse uitkering van de vroeg- pensioenstichting wordt op de vroegpensioendatum aan de belang- hebbende die voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2 onder i en j van deze aanvullingsregeling toegekend ter compensatie van het verschil in belastingheffing voor en vanaf 65 jaar.
78
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 3A
Pensioen
1. Als belanghebbende in de zin van dit artikel wordt beschouwd degene die voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2 onder a, i en j van deze aanvullingsregeling.
2. Indien de belanghebbende op de vroegpensioendatum deelnemer is aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Betonmortelindustrie, wor- den, tot de eerste dag van de maand waarin de deelneming van de belanghebbende aan de pensioenregeling van het Bedrijfspensioen- fonds voor de Betonmortelindustrie eindigt, doch uiterlijk tot de eer- ste dag van de maand waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt, verschuldigde pensioenpremies, door het vroeg- pensioenfonds aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Betonmortel- industrie voldaan.
3. Met betrekking tot de vergoeding van het werkgeversdeel van de pensioenpremie vanuit de stichting aan de Stichting Bedrijfspensioen- fonds voor de Betonmortelindustrie geldt dat vergoeding gedurende maximaal 3 jaar plaatsvindt. Bij eerdere of latere uittreding van de belanghebbende, zal de hoogte van de vergoeding van het werkgeversdeel van de pensioenpremie actuarieel worden her- berekend.
4. Indien de belanghebbende op de vroegpensioendatum geen deelne- mer is aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Betonmortelindustrie in verband met verkregen dispensatie, zal, bij gehele of gedeeltelijke voortzetting van deze pensioenregeling met premiebetaling, het werkgeversaandeel van de, vanaf de vroegpensioendatum tot de eer- ste dag van de maand waarin de deelneming van de belanghebbende aan de pensioenregeling eindigt, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt, verschuldigde pensioenpremies, door het fonds aan belanghebbende of diens werkgever worden voldaan.
Deze premie wordt gemaximeerd op het bedrag dat voor de vroeg- pensioengerechtigde verschuldigd zou zijn aan de Stichting Bedrijfs- pensioenfonds voor de Betonmortelindustrie bij deelneming in de pensioenregeling.
Zulks geschiedt onder de voorwaarde dat:
a. de premie voor de belanghebbende individueel moet zijn vast te stellen; en
79
b. na vroegpensionering de belanghebbende zijn gebruikelijke even- redig aandeel in de premie, bij voortzetting van de verzekering door de werkgever, aan deze werkgever blijft afdragen.
De premie wordt eenmaal per jaar, achteraf, betaald. Indien op enig kalenderjaar vanaf 2002 betrekking hebbende bewijzen van premie- betaling niet binnen 6 maanden na afloop van dat kalenderjaar zijn getoond, vervallen over dat kalenderjaar aanspraken op de hierboven genoemde vergoeding.
Geen recht op deze vergoeding bestaat indien daar reeds recht op bestaat bij een andere rechtspersoon.
Artikel 4
Xxxxx xxx xxxxxxxxx
1. De belanghebbende die voor uitkering op grond van deze regeling in aanmerking wenst te komen dient minimaal 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum een daartoe strekkend verzoek in. Het verzoek kan worden ingediend rechtstreeks bij het administratiekan- toor.
Het recht op een aanvullende uitkering kan per belanghebbende slechts eenmaal worden gehonoreerd.
2. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Op het formulier wordt tevens aangegeven op welke wijze eventueel deeltijd-uittreden wordt vormgegeven, alsmede de periode waarin de gekozen vorm wordt geëffectueerd.
3. Indien de belanghebbende besluit om de eerder aangegeven periode van deeltijd-uittreden en/of de gekozen vorm te wijzigen, dient hij dit minimaal 1 maand voorafgaande aan de ingangsdatum van deze wijziging schriftelijk aan het administratiekantoor te melden.
Artikel 5
Korting op de uitkering
1. Belanghebbenden die een uitkering ontvangen op grond van de aanvullingsregeling van de stichting kunnen tegen betaling werk- zaamheden verrichten zonder dat een korting wordt toegepast op de aanvullingsuitkering, zolang de totale som van de uitkering uit de aanvullingsregeling, de vroegpensioenuitkering van het vroeg- pensioenfonds en het salaris op jaarbasis (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) niet hoger is dan 100% van de vroegpensioen- grondslag.
Voor de belanghebbenden geldt dat voorafgaand aan de werkzaam- heden een verzoek moet worden ingediend bij de Stichting.
80
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Het maximale salaris op jaarbasis dat de belanghebbende zoals in dit lid bepaald mag bijverdienen, wordt op de uittredingsdatum vastge- steld en vervolgens op 1 januari van ieder daaropvolgend uitkerings- jaar geïndexeerd overeenkomstig de aanvullingsregeling.
2. De eventuele korting zoals bepaald in lid 1 is niet van toepassing indien en voor zover er sprake is van een gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband in relatie met een deeltijd-uittreden en voorts voldaan is aan alle voorwaarden die in dit reglement of door het bestuur van de Stichting aan de uitvoering van deeltijd-uittreden gesteld worden.
3. Op de uitkering wordt ingehouden hetgeen de belanghebbende ver- schuldigd is aan:
a. premie ingevolge de Ziekenfondswet;
x. xxxxxxxxxxx;
c. pensioenpremie.
Artikel 6
Particuliere ziektekostenverzekering
Ingeval de belanghebbende op de dag direct voorafgaande aan de feite- lijke uittredingsdatum niet valt onder de bepalingen van de Ziekenfonds- wet, of:
a. niet verzekerd is krachtens enige ziektekostenverzekering, of:
b. verzekerd is krachtens een te zijnen behoeve gesloten particuliere ziektekostenverzekering, waarvan de premie geheel te zijnen laste komt, of:
c. verzekerd is als onder b. genoemd, maar de werkgever bijdraagt in de premie, of:
x. xxxxxxxxx is in een door zijn werkgever gesloten collectieve ziekte- kostenverzekering;
zal hem na uittreding worden uitgekeerd in de situaties als vermeld onder:
a. en b.: nihil
c. een bijdrage in de premie (telkenmale na getoond bewijs van premie- betaling door verzekerde binnen 6 maanden na afloop van het kalen- derjaar) van de door de werkgever voor de uittreding betaalde pre- mie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepassing van de Ziekenfondswet.
d. Indien en zolang de belanghebbende na zijn uittreding deelnemer blijft in de deze collectieve verzekering: aan de werkgever de voor
81
de uittreding door de werkgever betaalde premie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepas- sing van de Ziekenfondswet. Belanghebbende zal alsdan zijn aandeel in de premie, conform de ter zake vigerende regeling in de onderne- ming van de werkgever, aan de werkgever betalen.
Met betrekking tot de vergoeding van het werkgeversdeel van de ziektekostenpremie vanuit de stichting geldt dat vergoeding gedu- rende maximaal 3 jaar plaatsvindt. Bij eerdere uittreding van de deel- nemer, zal de hoogte van de vergoeding van het werkgeversdeel van de ziektekostenpremie actuarieel worden herberekend.
Artikel 7
Uitbetaling
De uitkering wordt maandelijks achteraf door het administratiekantoor aan de belanghebbende uitbetaald.
Artikel 8
Einde van de uitkering
1. Het recht op een uitkering op grond van deze regeling eindigt op de eerste dag van de maand, waarin belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wel op de datum waarop de vroegpensioenuitkering van de vroegpensioenstichting voor betrokkene eindigt.
2. Indien de belanghebbende tijdens het genot van de uitkering over- lijdt, wordt de uitkering, alsmede de vakantietoeslag, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin het over- lijden plaatsvond, uitbetaald – voor zover mogelijk – in een bedrag ineens:
a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minder- jarige wettige of natuurlijke kinderen;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan dege- nen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
Artikel 9
Plicht tot verstrekken van inlichtingen
1. De belanghebbende verstrekt desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen, die door het administratiekantoor met het toezicht
82
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
zijn belast, alle inlichtingen die voor de beoordeling van het recht op uitkering en van de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.
2. De belanghebbende doet elk kwartaal opgave aan het administratie- kantoor van de inkomsten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij uitkering ontvangt, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en onderte- kend.
3. De werkgevers verstrekken aan het administratiekantoor de beno- digde informatie met betrekking tot het loon en de arbeid van dege- nen die een aanvraag tot vervroegd uittreden hebben ingediend.
Artikel 10
Intrekking en wijziging van een besluit tot uitkering
1. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet of onjuist ver- strekt kan het bestuur een besluit tot toekomstige uitkering, dan wel tot een reeds lopende uitkering, intrekken en tevens betrokkene uit- sluiten voor iedere toekomstige uitkering vanwege de stichting. Be- langhebbende wordt in het kader van dit lid geacht de bedoelde inlichtingen niet te hebben verstrekt, indien binnen twee maanden, na ontvangst van de eerste oproep daartoe of het uit eigen beweging te melden feit bekend is geworden bij belanghebbende, de stichting de inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen onjuist te hebben ver- strekt, indien de stichting daarbij voor meer dan € 3.403,35 is bena- deeld.
2. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet tijdig of onjuist verstrekt, kan een uitkering worden verlaagd. De verlaging bedraagt maximaal 30% en duurt maximaal 12 maanden, naar gelang de xxxxx van de overtreding, blijkende uit recidive. Belanghebbende wordt geacht de inlichtingen niet tijdig te hebben verstrekt, indien na het verstrijken van de daarvoor gegeven termijn in de eerste oproep daartoe, dan wel twee weken het uit eigen beweging te melden feit bekend is geworden bij belanghebbende, de stichting de bedoelde inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor tenminste € 22,69 en voor € 3403,35
83
is benadeeld. Het bestuur van de stichting heeft de mogelijkheid om de sanctiemogelijkheden van lid 1 mede toe te passen in het geval belanghebbende voor de derde maal onjuiste inlichtingen heeft ver- strekt ingevolge dit lid.
3. Indien belanghebbende niet voldoet aan enig in deze regeling ge- stelde voorwaarde kan een waarschuwing worden gegeven.
4. Het bestuur is bevoegd de sancties, zoals genoemd in lid 2 en 3, te combineren.
5. De stichting is bevoegd de door de stichting opgelopen schade als gevolg van door belanghebbende niet, niet tijdig of onjuist verstrekte inlichtingen of anderszins niet voldoen aan de in deze regeling gestelde voorwaarden, al dan niet bestaand uit teveel betaalde uitke- ringen, sociale lasten en rente, te verhalen op belanghebbende. Daar- bij behoudt de stichting zich het recht voor verhaal te halen door middel van vermindering van de lopende uitkering.
6. Het bestuur is bevoegd aangifte te doen bij de daarvoor bedoelde instelling in het geval het bestuur een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat laat onverlet de mogelijkheid om in civielrechtelijke proce- dures of anderszins eventuele schade, al dan niet in de vorm van onverschuldigde betalingen, op betrokkene te verhalen.
7. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de belanghebbende van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, waarvan is uitgesloten een beroep op het niet ken- nen van de inhoud van deze regeling.
8. In alle gevallen, waarin een sanctie wordt opgelegd, wordt daarvan schriftelijk melding gedaan aan betrokkene. Tevens wordt aan be- trokkene gemeld wat de sanctie inhoudt en waarom en op grond waarvan deze is opgelegd. Verder wordt melding gemaakt van de mogelijkheden voor beroep of bezwaar.
9. Alle baten en/of opbrengsten, die voortvloeien uit op grond van deze regeling opgelegde sancties, zullen worden gebruikt in overeenstem- ming met het doel van de stichting.
Artikel 11
Beslissingsbevoegdheid
1. Op verzoeken om toekenning van een uitkering wordt door het bestuur van de stichting beslist.
84
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. Besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van een uitkering zijn met redenen omkleed.
3. Besluiten als bedoeld in voorgaande leden worden schriftelijk aan de belanghebbende medegedeeld.
Artikel 12
Verblijf in het buitenland
De belanghebbende behoeft voor een verblijf in het buitenland voor een aaneengesloten tijdvak voor langer dan 6 weken gedurende de periode waarover hij uitkering ontvangt, de voorafgaande schriftelijke toestem- ming van het bestuur van de stichting. Verzoeken voor deze toestem- ming dienen een maand voor de voorgenomen vertrekdatum te worden ingediend. Van een voorgenomen verblijf in het buitenland voor een tijd- vak van kortere duur stelt hij het administratiekantoor tevoren schrifte- lijk in kennis.
Artikel 13
Uitvoering
1. De uitvoering van deze regeling geschiedt onder verantwoordelijk- heid van het bestuur van de stichting, waarin zitting hebben verte- genwoordigers van de organisaties, partij bij deze CAO.
Het administratiekantoor is belast met de uitvoering van deze rege- ling.
2. Partijen bij de CAO kunnen dispensatie verlenen met betrekking tot onderbrekingen van korte duur in het in artikel 2 lid b bedoelde arbeidsverleden en voorts in alle gevallen, waarin dit aangewezen is om een uitvoering van deze voorwaarden overeenkomstig hun strek- king en naar redelijkheid te verwezenlijken. Partijen bij de CAO kunnen deze taak delegeren aan het bestuur van de stichting.
3. In geval van een geschil omtrent de uitvoering van deze voorwaar- den wordt, op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een belanghebbende, een beslissing genomen door het bestuur van de in lid 1 genoemde stichting. De in dit lid bedoelde behandeling van geschillen laat de uit anderen hoofde aan de belanghebbende toeko- mende rechtsmiddelen onverlet.
85
BIJLAGE III
Door werkgever en werknemer in acht te nemen opzeggingstermij- nen
Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schrifte- lijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag is aangewezen. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging, bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
a. Korter dan 5 jaar heeft geduurd: één maand;
b. 5 jaar of langer, maar korter dan 10 jaar heeft geduurd: twee maan- den;
c. 10 jaar of langer, maar korter dan 15 jaar heeft geduurd: drie maan- den;
d. 15 jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
86
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
BIJLAGE IV
Functieclassificatie- en beloningssysteem voor leidinggevend, toe- zichthoudend, hoger technisch en administratief personeel
Artikel 1
Deze bijlage is van toepassing op al het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel.
Artikel 1A
De werkgever zal aan een werknemer, die behoort tot het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel, een sala- ris betalen behorend bij de functiegroep, waarin de werknemer is inge- deeld.
Artikel 2
1. De werkgever zal aan de werknemer van 20 jaar en ouder een sala- ris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salaris- schaal behorend bij diens functiegroep. Bij aanstelling kunnen aan de werknemer van 20 jaar of ouder één of meer periodieken worden toegekend.
2. Aan de werknemer van 20 jaar en ouder zal jaarlijks, als regel per 1 januari, een periodieke verhoging worden toegekend totdat het einde van de salarisschaal is bereikt. Een werknemer die korter dan een jaar in dienst is, heeft geen recht op een periodieke verhoging; bij aanstelling kan anders overeengekomen worden.
De werkgever kan de werknemer die onvoldoende functioneert de periodieke verhoging onthouden. De werkgever zal de werknemer hiervan schriftelijk en met redenen omkleed kennis geven. Een periode van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet is geen reden om een periodiek te onthouden.
De werkgever kan de werknemer die meer dan gemiddeld functio- neert een extra periodiek verstrekken.
3.
Per 1 juli 2003 worden de garantielonen verhoogd met 1,5%.
Per 1 oktober 2003 worden de garantielonen verhoogd met 0,5%. Per 1 maart 2004 worden de garantielonen verhoogd met 0,25%.
87
De prijscompensatie voor de looptijd van de CAO is verwerkt in de bovenstaande percentages.
Indien de prijscompensatie over de periode van 15 januari 2002 tot en met 15 januari 2004 meer bedraagt dan 5%, zal het meerdere op 1 maart 2004 worden uitgekeerd.
De maandsalarissen voor werknemers van 20 jaar en ouder bedra- gen:
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 juli 2003 valt (inclusief de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 1,5%):
Functie- groepen | Minimum | Maximum | min. stapgrootte per jaar | lengte functieschaal |
I | € 1.572,83 | € 1.870,20 | € 29,74 | 10 jaar |
II | 1.721,27 | 2.141,88 | 42,06 | 10 jaar |
II | 1.944,91 | 2.446,54 | 50,16 | 10 jaar |
IV | 2.093,86 | 2.821,07 | 60,60 | 12 jaar |
V | 2.317,02 | 3.061,22 | 62,02 | 12 jaar |
VI | 2.466,93 | 3.558,98 | 78,00 | 14 jaar |
VII | 2.690,57 | 3.957,27 | 84,45 | 15 jaar |
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 oktober 2003 valt (inclusief de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,5%):
Functie- groepen | Minimum | Maximum | min. stapgrootte per jaar | lengte functieschaal |
I | € 1.580,69 | € 1.879,55 | € 29,89 | 10 jaar |
II | 1.729,88 | 2.152,59 | 42,27 | 10 jaar |
II | 1.954,63 | 2.458,77 | 50,41 | 10 jaar |
IV | 2.104,33 | 2.835,18 | 60,90 | 12 jaar |
V | 2.328,61 | 3.076,53 | 62,33 | 12 jaar |
VI | 2.479,26 | 3.576,78 | 78,39 | 14 jaar |
VII | 2.704,02 | 3.977,06 | 84,87 | 15 jaar |
met ingang van de eerste volle loonweek waarin 1 maart 2004 valt (inclusief de tussen CAO-partijen overeengekomen verhoging van 0,25%):
88
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Functie- groepen | Minimum | Maximum | min. stapgrootte per jaar | lengte functieschaal |
I | € 1.584,64 | € 1.884,25 | € 29,96 | 10 jaar |
II | 1.734,20 | 2.157,97 | 42,38 | 10 jaar |
II | 1.959,52 | 2.464,92 | 50,54 | 10 jaar |
IV | 2.109,59 | 2.842,27 | 61,06 | 12 jaar |
V | 2.334,43 | 3.084,22 | 62,48 | 12 jaar |
VI | 2.485,46 | 3.585,72 | 78,59 | 14 jaar |
VII | 2.710,78 | 3.987,00 | 85,08 | 15 jaar |
Salarisstaffel voor werknemers beneden de leeftijd van 20 jaar
Leeftijd | Staffel |
16 jaar | 60% |
17 jaar | 70% |
18 jaar | 80% |
19 jaar | 90% |
4. In afwijking van het in lid 1 en 2 gestelde betaalt de werkgever een werknemer, die nog nooit eerder in de bedrijfstak heeft gewerkt en voorafgaand langdurig werkloos was, maximaal voor de periode van één jaar een salaris volgens de inloopschaal. Daarnaast zal aan de werknemer bij aanvang van dit dienstverband een vakopleiding aan- geboden worden. Na één jaar geldt bij gebleken geschiktheid, de salarisschaal die behoort bij de betreffende functie. Onder een lang- durig werkloze wordt verstaan iemand die, direct voorafgaande aan de indiensttreding, langer dan 1 jaar werkloos is geweest.
De salarissen behorend bij de inloopschaal worden als volgt bere- kend:
gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Loon (WML) vermeerderd met 25% van het verschil tussen het WML en het loon volgens Groep I, gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
Inloopschaal m.i.v. 1 januari 2003
89
Xxxxxxxx | 00 jaar | 23 jaar en ouder |
minimum | minimum maandloon | |
maandloon | ||
1e 26 wk | € 1.178,02 | € 1.318,57 |
2e 26 wk | 1.294,25 | 1.387,95 |
Artikel 3
Functiegroepen
Voor het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administra- tief personeel zijn een zevental functiegroepen onderscheiden. Per groep wordt een omschrijving gegeven van de aard van de werkzaamheden en de daarvoor benodigde kennis en ervaring.
De opgave van enkele voorbeeldfuncties is bedoeld als illustratie van de functiegroepen.
Groep I
Het uitvoeren van eenvoudige, regelmatig wederkerende werkzaamhe- den, waarvoor geen theoretische kennis of praktijkervaring noodzakelijk is. Het werk wordt onder directe leiding uitgevoerd.
Onder deze groep vallen als regel de jeugdigen, die na maximaal twee jaren ervaring naar groep II overgaan.
Voorbeeld functies:
– Administratief medewerker(ster):
Verricht eenvoudig sorteer-, telefoon- en registratiewerk, als regel geen typewerk voor externe doeleinden.
– Jongste bediende:
Kan zowel op kantoor als bijvoorbeeld op het laboratorium worden aangetroffen.
Groep II
Het uitvoeren van regelmatig wederkerende werkzaamheden, waarvoor enige algemene ontwikkeling en praktijkervaring noodzakelijk zijn. Het werk wordt onder leiding uitgevoerd doch enige mate van zelfstandig- heid bij de uitvoering, evenwel zonder beoordelingsbevoegdheid (hier- onder te verstaan de bevoegdheid om in twijfelgevallen eigen keuzes te doen) kan verlangd worden.
Voorbeeld functies:
– Administratief medewerker(ster):
Voorbereiding van facturering, voorbereiding van loonadministratie en registratiewerk.
– Telefoniste/typiste:
90
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Tevens belast met eenvoudige administratieve werkzaamheden.
Groep III
Het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor naast enige algemene ont- wikkeling en theoretische kennis, praktijkervaring noodzakelijk is.
De werkzaamheden worden met een redelijke mate van zelfstandigheid uitgevoerd, evenwel zonder beoordelingsbevoegdheid.
Voorbeeld functies:
– Administratief medewerker(ster):
De theoretische kennis blijkt uit het bezit van PDB of een daaraan gelijkwaardig te achten opleiding, al dan niet afgesloten met diploma of certificaat
– Stenotypiste
Groep IV
Het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor naast een redelijke alge- mene ontwikkeling en theoretische kennis op lager tot middelbaar ni- veau, enige jaren praktijkervaring noodzakelijk is. De werkzaamheden worden met een ruime mate van zelfstandigheid uitgevoerd. Leiding geven aan één of meer medewerkers kan inherent zijn aan de functie.
Voor sommige functies kan praktijkervaring de theoretische kennis com- penseren, omdat geen ruime mate van eigen verantwoordelijkheid wordt verlangd.
Voorbeeld functies:
– Administrateur:
De theoretische kennis blijkt uit het bezit van PDB of mogelijk MBA-diploma
– Administratief medewerker(ster): Als administrateur.
– Secretaresse.
Groep V
Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast een redelijke alge- mene ontwikkeling en theoretische kennis op tenminste middelbaar niveau, een gedegen praktijkervaring onontbeerlijk is.
De uitvoering vraagt een grote mate van zelfstandigheid benevens het ontplooien van initiatieven op het eigen werkterrein. Als regel zal lei- ding worden gegeven aan één of meer medewerkers.
Voorbeeld functies:
91
– Administrateur:
Minimaal opleidingsniveau MBA, dan wel MEAO
– Commercieel medewerker.
– Transportleider.
Groep VI
Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast algemene ontwikke- ling en theoretische kennis, bij voorkeur op hoger niveau, een grote praktijkervaring onontbeerlijk is.
De uitvoering vraag een grote mate van zelfstandigheid benevens het ontplooien van initiatieven op het eigen werkterrein.
Als regel zal leiding worden gegeven aan één of meer medewerkers en kan direct verantwoording verschuldigd zijn aan de bedrijfsdirecteur c.q. bedrijfsleider.
Voorbeeldfuncties:
– Administrateur:
Theoretische kennis mogelijk op HEAO-niveau
– Commercieel medewerker.
– Chef betonpompsectie.
– Transportinspecteur.
Groep VII
Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast algemene ontwikke- ling en een ruime praktijkervaring, theoretische kennis op hoger niveau en/of specialistische kennis onontbeerlijk zijn.
De uitvoering geschiedt met een grote mate van eigen verantwoordelijk- heid en de functie vraagt het ontplooien van initiatieven op het eigen werkterrein.
Er wordt als regel leiding gegeven aan een afdeling van het bedrijf met meerdere medewerkers. In veel gevallen is rechtstreeks verantwoording verschuldigd aan de bedrijfsdirecteur.
Voorbeeld functies:
– Hoofd afdeling verkoop.
– Hoofd afdeling productie.
– Hoofd afdeling transport.
– Hoofd afdeling onderhoud.
92
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
BIJLAGE VI
Werktijdenregeling in de betonmortelindustrie
Voorwaarden aan de werktijdenregeling
Hieronder wordt een compleet overzicht gegeven van de voorwaarden waaraan een tussen werkgever en werknemers overeen te komen werktijdenregeling moet voldoen:
– de normale arbeidsduur bedraagt 144 uur per vier weken;
– de normale arbeidsduur per dag bedraagt minimaal zeven uur;
– de normale arbeidsduur per dag bedraagt maximaal negen uur;
– de normale werktijd dient te liggen tussen 05.00 uur en 18.00 uur;
– de arbeid wordt aangevangen tussen 05.00 en 08.30 uur;
– er kan minimaal vier dagen per week gewerkt worden, mits in die week minimaal 30 uren wordt gewerkt. Een feestdag, vakantiedag of
,,overwerkdag’’ dient in het kader van het dienstrooster als werkdag te worden beschouwd;
– de totale arbeidsduur, dus inclusief eventuele overuren, mag maxi- maal 180 uren per vier weken bedragen;
– de totale werktijd en wettelijk voorgeschreven rusttijd per dag mag niet langer zijn dan 10,5 uur;
– op zaterdag en zondag wordt niet gewerkt, behoudens overwerk en met goedkeuring (alleen bij overwerk op zondag) van de Kleine Commissie;
– het dienstrooster dient minimaal één volledige werkweek te bevatten en dient uiterlijk op de laatste werkdag van de week voorafgaand vastgesteld te zijn en aan de werknemers bekend te zijn gemaakt.
Vaststelling werktijdenregeling
De CAO bepaalt in art. 8 lid 2 dat de werkgever met instemming van de OR of bij afwezigheid hiervan met een representatieve vertegenwoor- diging van de werknemers de dagelijkse werk- en rusttijden vaststelt. Met andere woorden in overleg tussen werkgever en werknemers wordt bepaald aan welke voorwaarden de werktijdenregeling van de CAO moet voldoen. Deze voorwaarden mogen uiteraard niet in strijd zijn met de hierboven aangegeven voorwaarden, maar kunnen binnen de grenzen van die voorwaarden worden vastgesteld.
Bijvoorbeeld: werkgever en werknemer kunnen bepalen dat de minimale arbeidsduur in het dienstrooster geen zeven uur per dag zal bedragen, maar 71⁄2 uur.
Een ander voorbeeld: werkgever en werknemers kunnen bepalen dat de dienstroosters zodanig dienen te worden vastgesteld, dat elke werknemer
93
binnen een periode van vier weken recht heeft op één vrije dag. Het zal duidelijk zijn dat nog veel meer voorbeelden zijn te geven.
Nadat werkgever en werknemers de voorwaarden hebben vastgesteld, waaraan de werktijdenregeling moet voldoen, is het de werkgever die het dienstrooster – met inachtneming van de voorwaarden vaststelt.
Vaststelling werktijdenregeling conform artikel 8 lid 6
In redelijk overleg met de ondernemingsraad kan, een van artikel 8 afwijkende, werktijdenregeling van toepassing zijn, indien de werkgever en de OR hierover overeenstemming hebben bereikt.
Voor de afwijkende werktijdenregeling gelden de normen van de standaardregeling uit de Arbeidstijdenwet als uiterste grens. Bovendien bedraagt de normale arbeidsduur per kalenderperiode van 4 weken 144 uur, en loopt de werkweek van maandag tot en met vrijdag.
Daarbij hebben de werkgever en de OR de mogelijkheid overeenstem- ming te bereiken over de wijze waarop een andere invulling wordt gege- ven aan artikel 9 lid 4 voor zover het betreft de omzetting van overwerk- uren in vrije tijd of geld. De overige bepalingen van artikel 9 blijven onverkort van toepassing.
De duur van de afwijkende regeling is gelijk aan de looptijd van de CAO. De afwijkende regeling kan niet stilzwijgend worden verlengd. Indien geen overeenstemming wordt bereikt blijft de werktijdenregeling zoals bepaald in dit artikel, alsmede het bepaalde in artikel 9 lid 4 van toepassing.
Overwerk
– De toeslag voor overwerk voor uren tussen 05.00 en 20.00 uur is 30%.
– Zoals reeds eerder vermeld mogen in een periode van vier weken niet meer dan 36 overuren worden gemaakt.
– Ingeval van overwerk worden de overwerkuren in beginsel omgezet in vrije tijd. De werknemer kan echter uitbetaling in geld vragen. Wel dient de werknemer zijn of haar keuze bij de aanvang van een kalenderperiode van vier weken kenbaar te maken aan de werkgever.
– Indien de werknemer kiest voor uitbetaling in vrije tijd, dienen uiter- lijk binnen drie maanden na de opbouw van gemaakte overuren deze overuren door middel van hele of halve vrije dagen te worden opge- nomen.
Voorbeelden van dienstroosters
Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van hoe dienstroosters er zouden kunnen uitzien op basis van de tussen CAO-partijen gemaakte afspraken.
vd = vrije dag = een dag, waarop een werknemer vrij heeft op basis van het vastgestelde dienstrooster (zie het vierde streepje onder het hoofd- stuk ,,Voorwaarden aan de werktijdenregeling’’). vakdg = vakantiedag
c.q. snipperdag; feestdg = feestdag; owd = ,,overwerkdag’’ = dag ter compensatie voor gemaakte overuren.
94
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Week | Maandag | Dinsdag | Woensdag | Donder- dag | Vrijdag | Aantal uren |
1 | 7 | 7 | 8 | 9 | 9 | 40 |
2 | vd | 7 | 8 | 8 | 9 | 32 |
3 | 7 | 8 | 8 | 9 | 9 | 41 |
4 | 8 | 7 | vd | 8 | 8 | 31 |
144 | ||||||
Week | Maandag | Dinsdag | Woensdag | Donder- | Vrijdag | Aantal |
dag | uren | |||||
5 | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 | 45 |
6 | vd | 7 | 7 | 8 | 8 | 30 |
7 | vd | 8 | 8 | 9 | 9 | 34 |
8 | 9 | 9 | 9 | 8 | vd | 35 |
144 | ||||||
Week | Maandag | Dinsdag | Woensdag | Don- | Vrijdag | Aantal |
derdag | uren | |||||
9 | vd | 9+1 | 8 | 8 | 9+1 | 34+2 |
(overuur) | (overuur) | (overuren) | ||||
10 | 8 | 8 | 8 | 9 | 9+1 | 42+1 |
(overuur) | (overuur) | |||||
11 | vd | 9 | 7 | 9 | 9+1 | 34 + 1 |
(overuur) | (overuur) | |||||
12 | 7 | 9 | 9 | 9 | vd | 30 |
144 + 4 | ||||||
(overuren) | ||||||
Week | Maandag | Dinsdag | Woensdag | Don- | Vrijdag | Aantal |
derdag | uren | |||||
13 | vakdg | 71⁄2 | 81⁄2 | 8 | 8 | 39,2 |
14 | feestdg | vd | 9 | 9 | 8 | 33,2 |
15 | 8 | 9 | 9 | 9 | 9 | 44 |
16 | 71⁄2 | 71⁄2 | 8 | 71⁄2 | 8 | 38,5 |
144 + | ||||||
10,9 | ||||||
(overuren) |
95
Week | Maandag | Dinsdag | Woensdag | Don- derdag | Vrijdag | Aantal uren |
17 | owd | 8 | 8 | 9 | 9 | 41,2 |
18 | 7 | 8 | 8 | feestdag | owd of | 37,4 |
(Hemel- | vakdg | |||||
vaarts- | ||||||
dag) | ||||||
19 | 8 | 8 | 8 | 8 | owd | 39,2 |
20 | owd | vd | 8 | 8 | 9+1 | 32,2+1 |
(overuur) | ||||||
150 + 1 | ||||||
(overuur) | ||||||
= | ||||||
144 + 7 | ||||||
overuren |
NB: In het voorbeeld valt Hemelvaartsdag in week 18. Dat is een feestdag en telt zodoende voor 7,2 uur mee bij de opbouw van het aantal werkuren per week. De vrijdag na Hemelvaartsdag is in het voorbeeld ingeroosterd als
,,overwerkdag’’ of vakantiedag/snipperdag. Het is echter ook mogelijk deze dag in te roosteren als vrije dag. In dat laatste geval telt de vrijdag niet mee voor het aantal op te bouwen werkuren per week. Met andere woorden indien de vrijdag na Hemelvaartsdag een vrije dag is, worden in week 18 geen 37,4 uur opgebouwd maar 30,2 uur.
Toelichting: door de vermindering van de werkweek naar gemiddeld 36 uur is de gemiddelde werkdag 7,2 uur gaan bedragen. Dit brengt met zich mee dat een vakantiedag, feestdag of dag ter compensatie van gemaakte overuren (,,overwerkdag’’) 7,2 uur bedraagt. Een vrije dag bedraagt echter nul uur. Dit betekent dat een vakantiedag, feestdag of ,,overwerkdag’’ voor 7,2 uur per dag meetelt voor het aantal in een week op te bouwen werkuren. Een vrije dag telt echter niet mee voor het aantal op te bouwen werkuren.
Overwerk in dienstrooster
In de volgende gevallen is er sprake van overuren:
– alle werktijd boven de negen uur per dag;
– alle werktijd boven de 144 uur in vier weken;
– alle werktijd boven de uren die in een dienstrooster staan aangege- ven. Met andere woorden indien de werknemer op bijvoorbeeld de woensdag van week 9 is ingeroosterd voor 8 werkuren, maar hij of zij dient op die dag 9 uur te werken dan is er sprake van 1 overuur.
Gewezen dient te worden op artikel 9 lid 8 onder b van de CAO. Dit artikellid bepaalt dat geen sprake is van overwerk, indien de werknemer arbeid verricht buiten de werktijden, aangewezen in het dienstrooster, mits het aantal uren niet uitstijgt boven het aantal uren, zoals vermeld in het dienstrooster en de werktijden blijven binnen 05.00 uur en 18.00 uur.
96
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
De verschuiving van de arbeidstijden dient uiterlijk daags tevoren aan de werknemer bekend te worden gemaakt.
Indien de werknemer de gemaakte overuren in geld laat uitbetalen die- nen deze overuren uitbetaald te worden op basis van het overeengeko- men loon en de daarbij van toepassing zijnde overwerktoeslag.
Indien de werknemer de gemaakte overuren in vrije tijd laat uitbetalen geldt dat de verkregen vrije tijd als compensatie voor de gemaakte over- uren bedraagt het aantal overuren en daarbij opgeteld de overwerk- toeslag. Met andere woorden als een werknemer 5 overuren heeft ge- maakt, die alle liggen tussen 05.00 en 20.00 uur dan is hiervoor de vergoeding in vrije tijd: 5 overuren + 30% = 6,5 uren.
De werknemer dient – indien hij of zij kiest voor vergoeding in vrije tijd
– de gemaakte overuren binnen drie maanden op te nemen.
Wintersluiting
De CAO voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen kent voor elk jaar een aantal verplichte snipperdagen.
Naast deze verplichte snipperdagen is de werkgever bevoegd zo spoedig mogelijk na 1 september van elk jaar twee verplichte snipperdagen aan te wijzen.
Nadere informatie
Indien er nog vragen onbeantwoord zijn gebleven dan wel vragen bij u zijn gerezen, kunt u voor nadere informatie contact opnemen met uw organisatie. Hieronder volgen de namen, adressen, telefoonnummers en contactpersonen van de organisaties, die partij zijn bij de CAO voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen.
Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Neder- land, Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx, telefoonnummer 0343524060; contactpersoon: mevrouw X.X.X. xxx xxx Xxxx.
FNV Bouw, Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx, telefoonnummer 0348 575575; contactpersoon: de xxxx X. Xxxxx
Hout- en Bouwbond CNV, Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxx, telefoonnummer 030 – 6597711; contactpersoon: de xxxx Xxx. X. xx Xxxx.
97
BIJLAGE VII
Rekenvoorbeelden overwerk- en ongemakkentoeslagen (artikel 9 lid 5 en 10)
Dagdienstvenster:
06.00 uur dagdienstvenster | 18.00 uur | |
Overurentoeslag: | ||
0.00 uur | 06.00 uur | 20.00 uur |
toeslag 60% | toeslag 30% | toeslag 60% |
Uren na 7,2 uur, welke vallen binnen deze blokken krijgen de aangegeven toeslag.
De toeslag vangt aan nadat er 7,2 uur is gewerkt, dus niet vooraan de dienst
Indien er sprake is van een dienstrooster, waarin meer dan 7,2 uur per dag wordt gewerkt, bijvoorbeeld in een weekrooster van 4 x 9 uur, dan is er pas sprake van overurentoeslag indien meer dan het aantal uren volgens rooster wordt gewerkt.
Voorbeelden: | |||
10.00 uur toeslag 0% | 17.12 uur overuren- toeslag 30% | 20.00 uur overuren- toeslag 60% | 21.00 uur |
15.00 uur toeslag 0% | 18.00 uur ongemakken- toeslag 25% | 22.12 uur overuren- toeslag 60% | 23.12 uur |
Ongemakkentoeslag: | |||
0.00 uur toeslag 30% | 06.00 uur toeslag 0% | 18.00 uur toeslag 25% | 24.00 uur |
– Alle uren die vallen binnen de 7,2 uur normale werktijd en die door deze blokken lopen,krijgen een toeslag van de aangegeven waarden *)
– Zodra de uren buiten de 7,2 vallen is er sprake van overurentoeslag en niet van ongemakkentoeslag *)
98
Mortel- en Morteltransportondernemingen 2003/2004 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Voorbeeld: | ||
15.00 uur toeslag 0% | 18.00 uur | 22.12 uur toeslag 25% |
99