SIMON EIKELENBERG AANTEKENINGEN SCHILDERKUNST
XXXXX XXXXXXXXXXX AANTEKENINGEN SCHILDERKUNST
🞟 Deel II 🞟
Transcriptie van Xxx.Xx. 391 uit de Collectie Aanwinsten door de RAA-Transcriptiewerkgroep 2018
INLEIDING / VERANTWOORDING
Waar in het eerste deel (xxx.xx. 390) de meeste aantekeningen één doel dienden - Eikelenbergs ‘boek-in-wording’, zijn die in dit tweede deel zeer divers van aard. Het grootste gedeelte bestaat uit vele pagina’s tekst overgenomen uit werk van drie mannen: de schilder Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx, de filosoof Xxxx Xxxxxxxxx en, verassend genoeg, de hellenistisch wiskundige Xxxxxxxx. Daarnaast is er aan het begin een nette, mogelijk nieuwe inleiding voor zijn schilderkunstboek en verder de gebruikelijke losse notities over deze en gene.
Maar het meest opvallende in dit handschrift zijn twee wat langere stukken, essays, die door hemzelf lijken geschreven te zijn. (Het is bij Eikelenbergs aantekeningen soms moeilijk om onderscheid te maken tussen overgenomen teksten en eigen teksten, daar hij niet vaak zijn bronnen meldt.)
De eerste (vanaf blz. 109nn) lijkt geïnspireerd te zijn door het
werk van Xxxxxxxxx; de tweede (vanaf blz. 178nn) is moeilijker te duiden - het
Prent collectie X. Xxxxxx
is een soort verdediging van de schilderkunst en de maatschappelijke waarde daarvan.
Grosso modo bestrijken de aantekeningen drie gebieden:
• de schilderkunst, zowel theorie als praktijk;
• de natuurkunde en met name die onderwerpen die van belang kunnen zijn voor de kunstschilder, zoals perspectieftekenen, licht en schaduw, enz.; en
• de rekenkunst of wiskunde.
De schilderkunst wordt vooral vertegenwoordigd door de leer van Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx. Dat Eikelenberg deze kunstenaar en schrijver zeer bewonderde had hij al in het concept van zijn boek (deel I) laten blijken; de lange citaten in dit deel laten zien dat Xxxxxxxxxxx nog meer van zijn gading in Xxx Xxxxxxxxxxxx Schilderkonst-bijbel had gevonden.
Xxxxxx Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx (1627–1678), Inleyding tot de hooge
schoole der schilderkonst: xxxxxx xx xxxxxxxxxx werelt, Verdeelt in negen leerwinkels, yder bestiert door eene der zanggodinnen. Ten hoogsten noodzakelijk, tot onderwijs, voor alle die deeze edele, vrye, en hooge konst oeffenen, of met yver zoeken te leeren, of anders eenigzins beminnen (1678)
De aantekeningen over de natuurkunde hebben nagenoeg allemaal betrekking op het werk van de Franse filosoof, Xxxx Xxxxxxxxx. Xxxxxxxxxxx lijkt zich daarop vol overgave te hebben gestort: hij neemt hele hoofdstukken tekst uit Xxxxxxxxx boeken over en maakt bewerkingen ervan. Het gaat hierbij niet altijd om voor kunstschilders bruikbare zaken; hij duikt er o.a. ook in de geometrie, de bewegingen van hemelse lichamen en Xxxxxxxxx brieven.
Xxxx Xxxxxxxxx (1596–1650), Discours de la méthode pour bien conduire sa raison et chercher la vérité dans les sciences, een inleiding tot de essays La Dioptrique, Les Météores en La Géométrie (uitgegeven 1637 in het Latijn in Leiden). Van deze werken zijn diverse vertalingen/bewerkingen in het Nederlands uitgegeven, waaronder:
• Principia philosophiæ: of beginselen der wysbegeerte, een werk, bequaam voor des zelfs naerstige betrachter, om door klare gronden tot de hoogste trap van wijsheit en wetenschap, die van 't menschelijk verstant bereikt kan worden, op te klimmen, en tot de ware oorzaken der uitwerkingen aller stoffelijke dingen te geraken. Als mede een nette Verhandeling vande Verhevelingen, neffens dat van ’t Licht, en ’t voornaamste der Zinnen (vert. J.H. Glazemaker, Amsterdam, 1690)
en
• Proeven der Wysbegeerte: of Redenering van de Middel om de Reden wel te beleiden, en de Waarheit in de Wetenschappen te zoeken, de Verregezichtkunde, Verhevelingen en Meetkunst (vert. J.H. Glazemaker, Amsterdam, 1659)
En terwijl de meeste mensen aan de complexe (en langdradige) theorieën van Xxxxxxxxx de handen en het hoofd vol zouden hebben, heeft Xxxxxxxxxxx ook nog eens de basisbegrippen van de rekenkunst van de hellenistisch wiskundige Xxxxxxxx opgezocht en opgeschreven. Een verband hiermee met Xxxxxxxxx is makkelijk gelegd; met de schilderkunst wat minder. Misschien deed Xxxxxxxxxxx het gewoon voor zijn eigen lering en vermaak.
Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx (c. 325 tot c. 270 v.Chr.), De Elementen, een meetkundig en rekenkundig verzamelwerk, bestaande uit dertien boeken waarin Xxxxxxxx 468 wiskundige bewijzen, die in de eeuwen daarvoor al door andere wiskundigen waren bewezen, verzamelde en formaliseerde.
Xxxxxxxxxxx heeft waarschijnlijk de bewerking van X. xxx Xxxxxxxx geraadpleegd: De propositien vande XV boucken der Elementen Xxxxxxxx, overgeset en tsamenghestelt, met corte verclaringen sommiger propositien, door X. xxx Xxxxxxxx, Professor Xxxxxxxxx xxx Xxxxxx, 1617
Verwijzingen in de transcriptie naar de werken van deze drie schrijvers worden aangegeven met
• Hoogstraten Schilderkonst,
• Xxxxxxxxx gevolgd door de naam van het specifieke werk (indien bekend) en
• Euclides Elementen.
Genoemde boeken en de verwijzingen dient men te beschouwen als algemene handreikingen; welke specifieke uitgaves Eikelenberg tot zijn beschikking had, is niet na te gaan.
De transcriptie
Tijdens de eindredactie bleek dat het manuscript niet op volgorde was toen het in het verleden door het archief genummerd werd1. Ter wille van de leesbaarheid heb ik in de transcriptie de teksten en tekeningen die uit hun verband waren geraakt weer bij elkaar gebracht. Dit deed ik op basis van inhoud en, waar aanwezig, de door Xxxxxxxxxxx zelf aangebrachte nummering.
Omdat het geheel een verzameling van - soms letterlijk - losstaande aantekeningen2 is, heb ik me niet aan een volledig reconstructie gewaagd. Het is daarom mogelijk dat de ‘katernen’ interne op orde zijn maar onderling niet op de oorspronkelijke volgorde liggen.
De transcriptie van Deel I van dit reeks is voorzien van een uitgebreid notenapparaat. Zaken die daar aan de orde zijn geweest worden in dit Deel II niet of slechts summier herhaald. Men vindt daar in de inleiding ook een korte samenvatting van de conventies die in RAA-transcripties worden toegepast.
Ten slotte: De annotaties in dit deel zijn, op enkele na, van mijn hand; de gebruikelijke caveaten zijn daarop van toepassing.
Xxxxxxx Xxxxxx, februari 2019
1 Dit betreft de moderne potlood-nummering onderaan de bladzijden, in de transcriptie als <nummer>nn weergegeven.
2 De binddraad waarmee de aantekeningen gebonden zijn, is op vele plaatsen door ouderdom gebroken; mede hierdoor kon het handschrift uit volgorde raken.
Xxxxx Xxxxxxxxxxx: Aantekeningen Schilderkunst (Deel II)
Collectie Aanwinsten 1412-1984, inventarisnummer 391 Aantekeningen betreffende schilderen Transcriptiewerkgroep Regionaal Archief Alkmaar 2018
- [1nn]
Naukeurige
beschrijving van de oorsprong of making, bereiding en ‘t algemeen gebruik der verfstoffen, olijen, mengvogten en vernissen, die tegen- woordig bij allerleij slag van schilders, verligters en lakwerkers in ‘t gebruik zijn of gebruikt zouden konnen worden; het
bereiden der gronden, pennelen en papieren daar men op wil schilderen, verlakken of verligten en daarenboven der gereetschappen, die men tot het maken, bereiden of gebruiken van dezelve
behoeft. Doorgaans voorzien met noodige redeneringen volgens de hedendaagze wijsbegeerte en velerleije ondervindingen
door
3 Het lijkt Xxxxxxxxxxxx bedoeling om in plaats van de drie puntjes zijn naam te zetten: S. Xxxxxxxxxxx, Schilder
- [2nn]
[Lege bladzijde]
- [3nn]
Berigt aan ........
Hoewel in den titul in ‘t algemeen begrepen is, alles dat men in ‘t werk zelf staat te vinden en de beschrij- ving doorgaans aan ‘t opschrift zal pogen te voldoen, zoo agt nogtans den Schrijver betamelijk door de volgende aanmerkingen een netter voorbevatting daarvan te geven.
De beschrijving zal volgens ‘t opschrift naukeurig zijn, de taal zuiver Duits,
de stijl en redenering klaar en gemaklijk, beknopt of wijtloopiger na vereisch der zaken. En ‘t werk doorgaans geschikt
en voorgedragen even of den Schrijver maar alleen beoogt had aan allerleij
- [4nn]
lezers verstaanbaar en dienstig te zijn.
En om alles nog te beter te doen begrijpen, zullen er enige afbeeldingen zoo tot verklaring van enige bevattingen
als afbeelding van noodige gereetschappen ingevoegt worden,
‘tGene er gezegt word, voornamelijk ten opzigt der olijverwen die wel van ‘t
meeste gewigt en ‘t minst bekent zijn, zal meest zijn volgens de eigen vinding of ondervinding des Schrijvers.
Omtrent den oorsprong en de making der dingen daaraf men zelf geen ondervinding kan
hebben, als daar zijn de buitenlantze gommen en verfstoffen, zal men een naarstige
- [5nn]
navorzing en alleen geloofwaardige berigten gevolgt zien; en ‘tgeen men
weten moet, om den aart en ‘t gebruik daarvan te kennen, net genoeg ter neder gestelt.
De beschrijving van ‘t maken of bereijden nogtans van sommige dingen die eigentlijker tot enig bijzonder ambagt behooren, als bijvoorbeeldt dat van de schildersezel en der glaze- of
stenevaten die men tot de making of bereiding der dingen behoeft en
diergelijke, zullen voordagtelijk worden nagelaten. Dog de maat en gedaante
der zelven geenzins worden over- geslagen.
- [6nn]
En, om niets agter te houden, de beschrijving van de making der verfstoffen zal niet zoo zeer geschikt zijn om de- zelve met veel voordeel als een ambagtsman te leeren maken als wel
om de gebruikers de regte oorsprong, ‘t zamenstel en de oorzaak van der-
zelver deugd of ondeugdt te doen kennen en hoeverre dezelve verbetert en duurzaam konnen en behooren te werden gemaakt.
De on-Duitze en verschillende namen der stoffen en gereetschappen zullen daar ‘t te pas komt op de kant werden gevoegt en alleen daar ‘t van enige dienst mag zijn in ‘t werk zelf kortelijk verklaart.
Eindelijk men zal ‘t werk niet pogen te vergrooten door vertellingen die ter zake niet en doen.
- [7nn]
[Lege bladzijde]
- [8nn]
[Lege bladzijde]
- [9nn]
Xxx xxxxxx (uit Digbijs4 oratie)
De Acetum Saturni gegoten op Crystalli martis geven een bloedig afverfzel. Mercurius sublimatis op een papier met een houte spateltje gewreven verandert in vermilioen als men er matelijk levende kalk op giet maar zoo men er
te veel op doet, in oker; goet in kwade zweringen. Water op senebladen gegoten
werd xxxxxx als men er oly van wijnsteen in doet. ‘t Blau oogwater van Kalx veneris gemaakt
en armonidazout zoo men er Spiritus vitroli
indruypt werd terstond wit.
De midlijn der aarde behoeft na de gemene rekening omtrent 7000 Italjaanse of 1718 4/22 Duytse of meetkundige mijlen
die door treden in voeten en van die tot palmen
gerekent, bevint men de mydlijn 13744000 palmen.
Bladzijde [9nn] is op een ander blad geplakt; doordat de lijm deels heeft losgelaten kan een deel van de achterkant van [9nn] en van het onderliggende bladzijde gelezen worden. Het betreft de maten van het mensenlijke lichaam uit Hoogstraten Schilderkonst (zie voorbeeld rechts onder).
181 [9nn verso; geen nn]
[onderstaande tekst is doorgehaald]
Tot in d’oogen één palm Tot in de strotpijp 2
Tot onder de schouderbeen 3 Tot op de tepels de 4
Tot op de korte ribben de 5 Tot de navel en huep de [6] Tot begin der billen 7
De voet is lang - [...]
Den arm uyt het schoudergewrigt tot [...]
Uijt d’ ellboog tot der hant - [...]
Voort ten eynde [...]
4 Xxx Xxxxxx Xxxxx (1603–1665), Engels hoveling, diplomaat, natuurfilosoof; auteur van Two treatises in the one of which the nature of bodies, in the other, the nature of mans soule is looked into in way of discovery of the immortality of reasonable soules, 1644; hier wordt de eerste, over lichamen, aangehaald
Belang [...]
beelt b[...]
Boven ’t voorhooft [...] Onder d’ oogbraau [...] Onder nues en oren [...] Den hals onder d [...] Onder de tepels [...] D’agterste o[...]
In ’t werk [...]
Ovder de na[...]
Bij ’t eynt de[...]
Bij ’t eynd [...] [...]elk[...]
273 [geen nn]
[...]Vooreersten soo wil ick [...]dit tot Ul naaregt [...]zegge aangaande de in- [...]rucke die een schilder [...]eer in ‘t bootzeeren [...]saakelijck moet heb- [...]gunt men moet soo [...]lijck niet oordeelen [...]selve vroet maaken [...]bootseerder slegts
[...]t beelt soodaanig [...]de voorwerpe voor [...]koomen te verschij- [...]men moet zij
[...]verder uijt
[...]s naukeurig
[...]wat wijs
[...]oegaat
[...]llen van [...]anis[...]
Bladzijden 274 [10nn] en 275 [11nn] zijn beplakt met 4 stukken papier met tekst. De oorspronkelijke tekst is op één woord na niet zichtbaar.
274 [10nn]
[opgeplakt fragment 1]
De bleekheit die de dingen hebben wanneer de zon lang na haar opgang door de swerken straalt als het dreijgt
te regenen, en die niet dan een schaduagtigheit is, door de
tussenkomende wolken gemaakt, neemt haar oorspronk van de flaue beweging en weerstraling die de zon op
de oppervlackte der dingen en door middel der weerstraling aan de oogsenuen heeft, in welke gelegentheyt men den dag en verf5 der dingen wat gedommelt en zoo helder niet moet maken als anders.
Heb gemerkt dat dezelve wolken, na de zon drijvende,
eerst wit en doorschijnent grau, dan ros, geel en purper, dan root- agtig en wat bruy[n]er purper, dan blau-purper, dan purper-
blau en ten lesten die nog verder van de zon hingen, blau waren; te weten: die eerst zoo ver en bruijn waren, wierden door 't naderen der zon zoo verandert ?agter…
[aan de rechter rand staat overdwars: verf van] [opgeplakt fragment 2]
Vrouen zijn melkagtig van verf
en schoon de mannen zeer blozen, egter moet men haar met xxxx en lakagtige lijfverf maken; maar het blank der kinderen is met schoonder root doormengt.
275 [11nn]
[fragment 3; één woord op origineel blad geschreven]
welcke
[opgeplakt fragment 4]
Dat de verandering der oppervlakten de verf veranderd.
Dat deze verandering verblikking
of versterving werd genoemd.
Dat de vaste lichamen zult niet zoo onderhavig zijn als de verfzels.
Hoe men zulx kan helpen in de vaste lichamen.
Ook in de verfzels.
Hoe 't komt dat wy oordelen dat de dingen by 't zonligt geelagtig zijn.
5 In Eikelenbergs tijd werd het woord verf (verw, verwe) niet alleen gebruikt om een kleurstof aan te duiden maar ook als synoniem voor kleur
De schaduwen in hoogte, lengte en breete, by de kolueren.
[aan de linker rand staat overdwars: by]
[opgeplakt fragment 5]
't Ras opschilderen
der schilderijen doet de verfzels eer versterven want, als men de hoogsels of diepsels
legt eer de gronden droog zijn, volgt dat
de f verschillentheyd der deeltjes een klene fermentatie veroorzaakt, welk hen enigermaten ontdoet en te meer als er mijnstoffige
verfzels6 en andere bijeenkomen.
De tekst op bladzijden 276 [12nn] t/m x53 [24nn] is een afschrift van een lange brief, maar door wie en aan wie die geschreven is, staat nergens. Taal, spelling en sommige uitspraken wijzen naar een ander dan Xxxxxxxxxxx als schrijver; dat het een afschrift betreft kan betekenen dat de brief ook niet aan hem is gericht (anders zou overschrijven niet nodig zijn).
276 [12nn]
[de volgende tekst is het vervolg van de overgeplakte tekst van het vorige blad]
[...] een indruck (door 't gesigt of aansien) van sijn voorwerp
in zijn geest heeft gekreegen die daar soodaanig in moet geprent zijn alsof hij datgeen daarin leevendig
en soo vast verbeelt blijve totdat hij hetzelve
uijt zijn gedagtte en ver- beeldinge, die hy door mid- del van 't gesigt in zijn geest gemaackt heeft,
moet bootseerer en op 't papier penneel brenge. Maar niet naa 't voorwerp dat
hij gesien heeft ziet, want het niet kan zijn dat hij te- gelyck het voorwerp aan- ziet en desselfs figuer
komt naa te bootse. Xxx dat een schilder twee verbeeldinge moet maaken als hij its copieert: 'tsij
6 mijnstoffige verfzels = van bepaalde mineralen gemaakte verven
277 [13nn]
Xxx ben meede van gedaghte dat het niet kan zijn dat
een schilder een lantschap of eenig ander uijtbeeldin[g] kan inventeere, of hij moet eerst door its diergelyckx een verbeelding in zijn geest maaken; dat hij soodaanig its meer gesien heeft, 'tsij van een ander geschildert
of misschien door te leese xxx in beschrij- vinge van des en geene lant-
xxxxxxx, portrette en waardoor hij deselve in in zijn geest moet verbeelde en vandaar
op 't tapijt brenge. Dit
rolt mij slegs uijt de pen; of het van eenig belang is, sal ick u schranderheyt laaten oordeelen, 'twelck daar met
kleyne moeyte de waarheyt sal uijtkittse8.
Gij moogt ten volle versekert zijn datter tussen gutta- gumba en guttegom soo min
onderscheyt is als tussen mij en uw persoon. Dat is van een sin
278 [14nn]
wat de verligtkonst aangaat. En heb ick geen occasi9 dat van een die sich daar met bemoeijt te kunnen verneemen en bij aldien ick had, soo
sou ick twijfelen of hij daar
7 verschrijving: paneel
8 uijtkittse = mogelijk wordt uitketsen bedoeld, in de zin van ‘de waarheid tevoorschijn drijven’
9 occasi = gelegenheid
wel meerder reeder van sou kunnen geeven dan gy. Xxx wil u echter mijn oordeel niet onthouden, want ick tragt met Xxxxxx alles dat mij freij komt toe te schyne, te onderneemen.
Kom ick dan tot mijn oogwit niet10, soo sal ick nogtans gepreesen worden van het- selve te hebben derven
end in 't werck te stelle.
Xxx meen dan dat men met het woort verlichterij
of verligtkonst wil te kenne geeven dat den verlichter, door de meenicvuldigheyt van coleure daar hij yder ding behoorlyckerwys meed- de beleyt, de dingen naatue- tuerlycker aan 't gesicht komt ten toon te stelle, want een plaat is egaal van
coleur en bijgevolg komt
279 [15nn]
is het niet eenstemmig met het verschijnsel van de dinge die se willen uytbeelde. Want die sich altemaal gekoleurt aan 't gesicht ten voorschijn koomen en assoo11 komt den
verlichter die door zijn coleure natuerlycker, onderscheydent- lijcker, klaarder en bijgevolg lichter te maaken, 'twelck dan eygentlyck verlichten, verlichtkonst mag genaamt werde.
Nu is nog overig its van den cremortartri, of wijn- steen, te zegge.
De naam van wijnsteen en cremor- tartri is engentlyck hetselve,
10 kom ick dan tot mijn oogwit niet = bereik ik dan mijn doel niet
11 verschrijving: alsoo
uijtgenoomen dat het laatste
wat meer gesuyvert is dan 't eerste, 'twelck alsoo door de apotekers gedaan wort12:
Zij neemen gepoederde witte rince wynsteen
die sommige reyse afgewassen is, soo veel men zij willen, en kooken die op een sagt vuurtje in
een verglaasde pot totdatter een dun vellet- je op tenvoorschyn komt, 'twelck sij er met een dun houten spaantje afligten en
vorders het overgebleeve poejer op een klat- 280 [16nn]
droog papiertje droogen, 'twelck misschien in de verwen geen kleyne welstant sou doen,
want sij niet dese cremortartri te suyver kunnen zyn.
Xxx can niet anders bespeure of de wynsteen bestaat uijt soute en sure deeltjes, onder
den andre vermengt.
Wat nu de soute deeltje belangt, de sijn bestaat uijt lange, gepolyste, styve, vaste deeltjes, in fatsoen comme cela13:
Het suer bestaat uijt milioenen van
scherpe, stekende, snydende en andre deeltjes.
De wijnsteen is eygentlyck datgene 'twelk aan de rince wijnvate gevonde wort.
Ter oorsake dat de soute en sure deeltjes te swaar hebben geweest om in 't fer- menteere of wercken van de wijn uijt te kunnen dampe. En soo wert veroorsaackt dat sout neffens het zuer eenige zuure suivere deeltjes (want de wijn is nooyt van beyde ontbloot), eenige vastigheyt in de porij van 't hout vindende, sich daar hebben geplaa[t]st hebbende en alzoo
een lichaam hebben voortgebragt
'twelck men wijnsteen heet. Nota: ick sal dit by gelegentheyt wel wat nader verklaren.
12 De omschrijving van Cremori tartari is overgenomen uit Pharmacopaea Amstelredamensis, of d' Amsterdammer apotheek, in welke allerlei medicamenten, zijnde tot Amsterdam in 't gebruik, konstiglijk bereid worden (1686, Xxx Xxxxx, Xxxxxxxxx)
00 in fatsoen comme cela (Fr.) = in vorm zoals dit
Dit is sleg mij gedaghten hierover en ick wil hetselve onder mijn naam niet in 't ligt brenge opdat ick misschien der de waarheit niet van sou kunnen betoogen.
281 [17nn]
Van de olie
De olie bestaat uijt tack- achtige deeltjes, die haar
nog in fatsoen nog in gedaan- te laate bepaale; oock meede uijt swavelachtige en andre.
[in marge: Siet het bewys van haar tackachtigheyt op ‘t derde blat.]
De olie zijn 4-derleij:
[in marge: Ick sou hier van ijder soort de benaminge der olie wel kunnen bystelle, maar vermits se niet als tot de geneeskonst raaken, ben ick dese verbygegaan gaan moeyte verbijgegaan.]
Ten 1e: die uijt stamme van boomen en uijt steenrotse vloeijt.
De tweede: die door de chimie uijt kruijde, zaade, gumme en mine- raale getrocken wort.
De 3de wort gemaack als men als men eenige kruyde, bloemen en ander in ooliën te wycken set en alzoo desselfs kragt tot
de olije doet overgaan.
De 4de wort doo[r] persen uyt vrugte en zaade gemaackt.
waarvan twee Dese soorte werden in colere et ten dienst der
schilderkonst gebruyckt. xxx neut en lijn olie.
282 [18nn]
Uijt vrughte: de lijn olie van olijve, uijt olyve geperst;
de kmeent14 van door
brande uijt uijt de baste en door perse uyt
de pitte van de ockernooten en oock de neutulio.
14 misschien wordt kiemen bedoeld
Dit geschiet door persing.
Uijt zaade: de lijnolie; dit geschiet door persing. raa Of de raapoli meede
in de schilderkonst gebruyckt wort, weet ick niet.
De Oleum terbintenae of terpen- tijnolie wert door distileere
uyt der terpentijn getrocken, 'twelck aldus gedaan wort:
Men neemt een goet gedeelte suijvre terpentijn en distileert die in een koopre keete[l] met een genoegsame veelheijt waa- ters. Soo sal de geest of olie
op 't waater drijve, die men dan
in b.m. (b.m. beteykent in warm waater15) verbetert. Hierdoor wert den terpentijn van zijn
aartachtige deeltjes verlost. 28316 [19nn]
Aangaande de wyse hoe dit komt te geschiede, meen ick er dit van: dat door des souts herde, gepolyste deeltjes de tackjes van de olije - die | Door het bijdoen van suijker of sout sal sich de olie met het waater vereenige, daar se anders ijder apart drijve. |
tevooren belette dat de slangswijse deeltjes van 't waater niet xxet de tackachtige (vermits dat se te vast door haar tackjes aan den andre verknogt waaren) tot haar niet koste indringe aan stucken gebrooken werden en alsoo krygen de slangswyse deeldjes van 't waater beter geleegentheyt om die van de oolie te omslingeren. | Hoe dit door de suijcker meede toegaat kan men wel verstaan als men sich versee- kert, dat [het] uyt deselfde deele bestaat als het sout, met eenige oolyachtige deeltjes vermengt. |
Wat nu eygentlijck de dichtte van 't lichaam van de oolie en 't waater belangt: alle lichaamen worder bij de philosoophen van een
15 b.m. is waarschijnlijk een afkorting van “[au] bain marie” (Fr.)
16 dit blad en het achterkant daarvan hebben hetzelfde nummer (in rood potlood)
dichte erkent, want de selfstandicheyt der herde lichamer hangt slegs af van dat haar deele soo digt in der andre gepacht zijn. En alsoo kan men veederen en pluijmer, door digt in der andre te perse, wel steenhert maaken.
En als wij met onse sinne te werck gaan, soo sullen wij de dinge die de meeste tegen- streving aan 't gevoel komen te doen, voor de hertste achte. 'twelck 'tGeen nogtans niet vast gaat, 'twelck hier in de olie en 't water
283 bis [20nn]
waater blyckt: want dat het waater aan
ons dunder schijnt is omdat desselfts de slangswijse deeltjes gemackelyck voor 't aantasten wyken,
daar ter contrarie de tackachtige deeltjes van de olie malcander xxx xxxx niet kunnen begeeve en bijgevolg meerder tegenstant doen. By exempel: een tobben vol aal zal dichter in malcandre drin-
ge en gemackklycker van malcandre wycken soo men daar zijn hant tot de booden toe insteeckt, als wel
een tobben vol doorntackjes, die meerder tussenwyte sullen overlaaten en stercker tegestant sullen doen en echter minder sefstandigheyt sullen uytmaaken.
Soo dat ick Xxxxxxx hierin ten deele moet in gelijck geven en met hem stel- le dat de xxx xxxxxx dan 't waater is, dog weet ick echer niet of hij dese manier
om sijn segge te bewijse wel sou gebruijckt hebbe.
Xxx Xxx Xxxxx00 u geen berigt aangaande het lootwit wil geeve, soo schryft het mij. Ick sal u van desselfs maackaen genoeg brigt geven.
284 [21nn]
Dat de olie uijt tackachtige deeltjes bestaat kan dit exempel genoegsaam betoonen:
17 parentesis = tussen haakjes
18 Dit zou kunnen verwijzen naar kunstschilder Xxx Xxxxx van Groningen (c. 1495–c. 1563), maar of iemand in de 17e eeuw nog een “berigt” van hem zou kunnen verwachten? Misschien stamt de brief uit de tijd van Xxxxx.
Laat de oolie op een stuck laaken of ander stof gegooten worden; soo sullen de tackjes van 't selve de draatjes van de stof soodaanig koomen te omvange en vast te haaken, dat se door geen waater of xxxxx xxxx daar-
van zijn los te maaken. Als alleeniglyck door de zeep of its 'tgeen in sich soo een loog en scherpe deeltjes heeft die, als se daarop en ingevreven werder, de tackjes
van de olie koomen af te snije en los te maaken en alsoo het laaken van de oolie koomt te bevrije.
En dit dunckt me soo genoeg van de olie te zijn.
Waarom dat Spaans groen van azijn los wort en van water niet:
Komt omdat de scherp syndende deeltjes van den azijn xx beeter kunnen doorsnijden en onder
haar gewelt brenge de deeltjes van 't Spaans groen dan 't waater.
Het Spaans groen of Vivide aeris is niet an- ders dan een roest van kooper, door middel van eenig suer gemaackt, en wilt
gij desselfs maaking weten, soo schryft het mij.
285 [22nn]
De veruwverkoopers seggen geen remedi tot het bewaaren van
haar sapgroen te doen en dat het haar dickwils oock te ster- ck droogt. Dog ick meen dat men met het vogtig met waater te houden het bes
voor ‘t drooge kan bewaaren.
Dat den umber en andre verwe door brande lijviger worden, komt om omdat de deeltjes door de bewee- ging van ’t vuer dichter in den andre gepackt worden en datter oock veel suptile deele vervlige, oock vogtige.
De dicht ineengepacktheyt der deeltjes
van de veruw veroorsaackt de swarte koleur, gelijck ick voor dese als ick ’t van de coleure geschreven heb, genoeg betoont heb.
Door ’t vervlige der waterachtige deeltjes wort se drooger.
De doorschijnentheijt kan met de bruynte niet overeen gebragt
werde, vermits ’tgeen dat bruijn of swart is de straale van ’t ligt niet door-
laat, maar sij koomen derin te versticken soo datter geen doorschynentheyt in de duijstere lichame plaats kan hebbe.
286 [23nn]
Waarom dat het gebrande krijt minder morselt dan het ongebrande: De oorsaack hiervan kan klaar op- gelost werde als men uijt dit eren geseyde vaststelt dat door ’t brande
de lichamen dichter in den andre gepackt werde en vaster aan malcandre verknogt zijn en bijgevolg soo licht niet
van den andre wijken dan wel voor
de branding en oock, hoe geslootender of dichter dat de deeltjes van eenig lichaam zijn, hoe se beswaarder dat se van den andre wijken, bij exenpel
het loot sal men gemackelyker kunnen buijgen dan het metaal. De reede
kunt gij lichtelyck vatte, te weten omdat het loot losser is te samen- gestelt dan het metaal.
Hoe men de houte paneelen plumeert weet ick minder dan niet.
Hoe ick de hertsteenen koloreer is mij bij[na] vergeeten, maar ick meen aldus:
Legt de gront aan met dun bruyn oocker.
op de eene plaats tout bruynder, op de andere heel bleeckachtig, die men dan met bruijn, root of roo aan de hier en daar met streepjes
en pleckjes bemorse, oock wel hier en daar roet, geel, groen, soo ’t oude gebouwen zijn.
[het vervolg van deze tekst op de volgende bladzijde wordt door een opgeplakt fragment afgedekt]
553 [24nn]
[opgeplakt fragment]
Ervarenis
Lignum nephriticum of nierhout geeft
een roode verw aan water, bijna als roo wijn. Zoo men daarin wat gedistileerde azijn drupt, zo
wort het zoo helder als witte wijn, maar enige druppels gesmolten wynsteenzout geven’t zyn roo- verf wederom en als men enige druppels vitriol- oly daarin doet, zoo wert het geelagtig
als Spaanse wijn.
Gomlak met alluijn in water gekookt wert een schoon rood vogt.
[einde fragment]
[voortzetting tekst op origineel blad]
[...] soodat temperen niet oneygentlycker sey in de verlichterye mengen sou mogen verduijst werden.
Van de olijverf kan ick u geen breeder berigt geven.
Xxx acht me voor dit maal genoeg uijtgeslooft te hebben, verwagt hiernaar een breeder berigt van
’tgeen mij overig staat te beantwoorde. ’t Geen met u gevoele niet overeen- komt of gij niet verstaan kunt, schryf mij weeder.
553 [25nn]
Om glas te folien
Neemt Engels fyn tin een loot, marcasita een loot,
een loodt loot.
Dit in malkanderen gesmolten in een ysere lepel.
Doet er by 2 loot quicksilver en laat het nog wat op ’t vier staan, giet het dan uyt in een houte kopje met
19 vale = Lat., een gebruikelijke afsluiting voor een brief; “wees gegroet”
water en wringht het door een doeckje 2 ad 3 maal totdat de
vuyligheyt erof is. Giet het in een y-ronde urinaal en husselt
het wel om en het sal goet syn.
- [26nn]
Zie Thevenot21 2de reys, fol. 52.
- [27nn]
Om geele paarlen
wit te maken en dat se wel gewatert schijnen. Doet se in deeg en laat se bakken.
Om een gegoten ijsere plaat te zagen
Gloeit dezelve en gij zult ze gemakkelyk en spoedig met een gemene timmermanszaag konnen zagen.
Om letters als van silver in hout
te maken. Zoo holt eerst de letters in ’t hout, daarna neemt spiegel foeli, doet ur er wat kwiksilver aan en wrijft het goet dur de
de kwik ontdaan is in de groeven die de letteren verbeelden. Hoe stijver hoe beter, plijst het dan w[eer] een lap. Probatum.
Spiritus salis ammoniaci = ammoniumcarbonaat ((NH4)2CO3)
℞ = L. recipe, neem
Sal ammoniac = ammoniumchloride (NH4Cl); salmiak Cineris clavolat = potas(?); lib. = libre, ℔, een pond Calx vivum = calciumoxide (CaO), ongebluste kalk Aqua pluvia = regenwater
MFSA = misce fac secundum artem; meng en bereid volgens de regels der kunst
[opgeplakt fragment]
Sp. salis armonici
℞ Sal ammoniac
Cineris clavolat @ lib. i Calx vivum drachme iii Aq. pluvia pint iii
MF secund. art. distilat
20 segreijnleer = “Het echte oostersche segrijn (Chagrin, chagrain, saghir, sagri, sagre) is eene soort van zwak gelooid perkament, welks eene zijde korrelig of met kleine rondachtige knobbeltjes bedekt is...”, uit: Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx, Handboek der fabriekscheikunde, Volume 2, Leiden, 1865
21 Xxxx xx Xxxxxxxx (1633-1667), Xxxxx xxxxxxxx, taalkundige, natuurwetenschapper en plantkundige; zijn reisboek: Relation d’un voyage fait au Levant. Paris: L. Billaine, 1665
118 [28nn]
Om een smaraghde te maken
Neemt vuursteen van de bruynste.
Light hem in ’t vuur en laat hem gloejent worden; neemt het dan en light hem
in een emmer met water en doet dat 3 à 4 maal, en pulveriseert hem
dan en sift hem door een kamerdoecks- seefje. Daarna set hem aan ’t vuur
te smelten en doetter wat Poolse meny in.
Om een effe glas te folien
Neemt geslagen tin en leght het vlak op de tafel neer, soo groot als u glas dat ghy folien wilt. Neemt quicksilver, strykt het over de tin met een wolle lapje. Daarna neemt
u glas en leght het met de boovenkant op de voorste kant van tin en strykt
het daar soo van ondere op na omhooge, altyt houdende wel dight op de tin tin.
Set het dan op syn kant opdat de quick daaruyt trekt.
- [29nn]
Om een spigel te foelien
Neemt een zeer dunne tinne plaet A, legt die op den
tafel en strijk daer met een linne lapjen wat quikzilver over.
Dit gedaen zijnde, neemt het spigelglas dat geslepen mo[et] zijn en legt het met het ent
B daerop en schuijft het so ver daerover totdat het tin met het glas glijk is. Neemt dan het glas en
settet overeijnd. Zo zal het quiksilver zig tusschen beyd[e] vandaen separeeren en het tin daeraen blijven hangen.
Seyt/segh van door een brantspigel een xxxx viersteen te verbranden datter niet meer als de glaesagtige natuur
van over blijft, ’twelk zo klaer en groen als een smarag[d] zal zijn etc.
- [30nn]
Om de platte brilglasen te slijpen
Vooreerst moet gij op een tafel vastleggen
een gladde, vlakke en effen geslepen metaele plaet
als B waerboven een stok A aen de solder vast gemaekt moet zijn als de figuur vertoont. Aen ’t eynde C moet zijn eenige klevende stoffe waeraen gij u glas moet doen dat gij slijpen wilt en doen op de plaet wat
stof van brillen (en eenig root zant). Alsdan moet
gij de stok snel omdrayen gelijk de verwers doen etc.
Om hol te slijpen
Maekt een schijf of wiel als G vertoont, van welke net ront zijnde, het punt [I] als eenige holligheyt.
Maekt als ’t glas gevoegt in of aen ’t houtjen H daer aengeho- houden wort, hetwelk men dan zeer snel moet omdreyen
opdat het punt der holte niet langwerpig maer xxxx zy.
- [31nn]
De reden waarom de glansen
en verfen der lichamen in ’t verschiet verflauwen
is niet alleen dat veel van hun stralen
door de dampheffing belet werden tot ons te komen, maar ook bijsonderlijk omdat er van hen, hoe zij verder zijn, minder stralen tot
ons komen, schoon er geen dampen waren. Maar dit zal men ligt uijt deze afbeelding verstaan,
want zooveel meer als ’t oog H van de lijn of vlakte 3V kan zien als van de vlakte
AB of zooveel grooter als de hoek H3V is als de hoek HBA, zooveel meer stralen komen er van 3V als van BA of zooveel klaarder en met meer glans of verf werd 3V gezien als AB. En dit heeft nog meer
plaats in zeer vlakke lighamen als spiegels:
men men zal misschien van hen omtrent AB van- daan geheel niets zien, schoon zeer klaar bij 3V.
- [32nn]
Xxxxx, beschrijving van Japan22,23.
[de rest van deze bladzijde is doorgehaald]
groeit in Nieuw Spanjen aan boomen, tunalen genoemt. Enige van deze dragen geen vrugten dog zijn de voordeeligste en worden van de Indianen zorgvuldig waargenomen en gehavent. Deze boom heeft zeer groote, dickke bladeren van welke zij voortgeplant word op plaatsen
die van de noordewinden vrij zijn.
Onderin deszelvs bladen groeyt als in een blaasken een levendig dierken van gedaante als een ronden worm, van maaksel als een weegluis.
Als dit hem aan de boom eerst begeeft is ’t
van vorm als een vloij, dog wat kleynder. Wassende van het zaat dezes worms, waaruyt de jongen barsten, zijnde zoo groot als mijten, en vervullen den gantsen boom, zittende onder dunne witte vliezen van gemelde worm gemaakt. Dit vermenigvuldigt hun dapper en deze dierkens worden somtyts
twee, zomtijts driemaal van d’ Indianen zeer behendig onder dit vliesken vandaan gesamelt, met water of wijn gedoot, gedroogt, in niuwe potten te harden gezet en daarna voor ’t kostelyke cochenilia qreyn om karmozijn enz. mede
****ven verkogt. (X. Xxxxxx. Sandys voyag, pa. 8.)
[geheel onderaan het blad staat een onleesbaar iets met twee schetsjes ernaast]
22 Losse aantekening zonder uitwerking; Hoogstraten verwijst op dezelfde manier naar Xxxxx in zijn boek.
23 Xxxxxxxx Xxxxx (1600–1673), Nederlands koloniaal bewindsman, die begon als koksmaat en opklom tot opperhoofd in Japan en gouverneur van Nederlands-Formosa; auteur van Beschrijvinghe van het machtigh koninghrijcke Japan, dervattende den aerdt en eyghenschappen van 't landt, manieren der volckeren, als mede hare grouwelijcke wreedtheydt teghen de roomsche christenen, ghesteldt door Xxxxxxxx Xxxxx, diverse uitgaven vanaf 1636
24 Deze tekst (het verkeerd gespeld ‘conhenilie’ incluis) is overgenomen uit Xxxxxx xx Xxxxx, Admirabilia Mundi of Wonderen des werelds, vervattende de uytstekenste vreemdigheden en verwonderenswaerdige saken, in alderleye gewesten des werelds ontdeckt en voorgevallen, Amsterdam, 1671; Xx Xxxxx heeft het op zijn beurt uit een uitgave van Xxxxx (zie transcriptie van xxx.xx. 390). De tekst is overigens hier doorgehaald.
Bladzijden [33nn] t/m [41nn] bevatten een soort college over (het toepassen van) kleur
- [33nn]
Alle de verwen werden bij den ouden tot nu toe in 7 geslagten onderscheyden, de namen daarvan zijn deze op dezelve order
als zij hen schikten:
1 gout of geel | 4 | blauw |
2 wit of zilver | 5 | swart of dus: groen |
3 root | 6 | groen swart |
7 | violet, bruyn of purper |
Het gout of geel stellen ze bovenaen, misschien omdat het in de werelt boven alle
metallen wort gelieft, maar gelijk se het geel en gout niet op één hoogte
??sten gestelt hebben wyl de waarde te veel verscheelt. En waar zij voor
geel des goutsverf en voor gout de
stof zelf namen, die onafscheydelyk zijn verbonden, zoo hebben ze misgetast het wit in de tweede rang te stellen en
te zeggen dat geel naast het wit
en het eerste in de verwen is, 'twelk niet kan zijn wyl de hoofte-afstraalsels noijt byna geel maar hoog wit zijn.
't Waar nog lijdelijk zoo zij zulx gedaen hadden omdat de zon die 't geel doorgaens dog 't25 onregt gelyk wort gestelt de voortbrenger der
xxxxxx is, zoo zij zelf bekend en dat de maan zijn substituit, hem daar-
in met een flauwer ligt volgt en
alzoo een twede oorsaak der verwen is. Dog zoo gaat het egter niet toe in de
verwen, want het wit onleent geensins zijn witheijt van het geel.
- [34nn]
Indien men al een order wil stellen dat enigsins nut is opdat men de
25 verschrijving: ‘t (het) moet zijn: t’ (ten)
kragt van elk weete, zoo moet het wit bovenaen, dan 't geel, dan root en ten lesten blau. Dit zijn
al der verwengeslagten en meer zijn er niet, want de andre kunnen geensins hooftverwen heten. Het swart is geen verf; het groen, purper, violet en bruijn kunnen alle van 't mengsel dezer hoofferwen gemaakt worden en in yder kan men wijsen wat zij daar van hebben, 'tgeen men ter behoorlijk plaats daar wij de tempering der verwen leeren zelf zal bevinden.
Maar 't is belachelijk driederley verwen der onderste rang, die zoo bovenmaten veel kunnen van elkandere en van zigzelf verschelen, voor een
en dan nog nog voor een hooftgeslagt te tellen. 't Verscheel datter in 't purper valt waar onnoemelijk en zoo doet
het ook met de anderen: 't bestaat uit wit, root en blau of blauswart en nu is 't min dan meer root, blau, wit, gelackseert of niet op
endelooze wijsen, zoo dat het sotheijt is 'tzelve onder de hooftverwen te tellen.
De verscheyde gelen, blauwen, roden, enz.26
- [35nn]
Nog moet ik hier aentekenen dat er niets ander is in de werelt 'twelk niet een stantvastige
onstantvasticheyt is onderworpen wegens de stof daar 't in bestaat en dat men in swart zulke niet kan wijsen en dat de ouden die
voor de geduursaemste verf hielden.
Zoo van niet niet komt, hoe komter dan een weerstraal verf te zijn daar geen weerstraling is?
De oude noemden een verf wesentlyk; dog dat zulks niet kan zijn,
ziet men zoo haast men maar
26 Niet verder uitgewerkt, misschien is dit een soort geheugensteuntje om er later op terug te komen
wat kalk in roode brasile doet, want dan wort se bruyn-blau.
*** sien wy dit immers niet komt door der kalks wittichayt en 't root
datter in de brasile is geensins, want zoo dat was, zoo zou de verf
ligter en lijfverwig wesen, daar blau bruyner is dan root. Hoe zult gij dit dan vinden? Xxxxxx ziet gij hier dat het niet door de
zigtbare eygenschap der dingen zoo is, maar dat de kalk slegs de
deeltjes van 't brasilesap veranderende het ligt daar een andere kluer
van moet afbrengen.
- [36nn]
Nu dat ge ons dan eens zegt wat wit is en hoe 't komt
dat zommige dingen zoo wit en blinkende zijn: wel wit
is wit en dat se zoo blinkende zijn komt omdat se wit zijn,
zult gij zeggen. Maar, wyse man, dit vraag ik u niet of wit
wit is, dat wist men wel en dat zommige dingen zoo blinkende
waren en afstraalden van gelijken, eer gij mij zey dat se blinkende, dat is wit
waren omdat ze wit waren. Waarlijk een dwaas en luegenagtig antwoort en dat zigzelf tegenspreekt en beschaamt, want al schoon 't onmogelijk was
de oorsaak daarvan te vinden,
zoo mocht men zoo niet redenhaften. 't Is waarlijk evenveel of men
zey tegen ymant die ons vraegd hoe komt dat uurwerk zoo te wysen en om te lopen: dit uurwerk loopt en wyst zoo omdat het een uurwerk is. ‘Twelk een tastelyke luegen is wijl27 het onmogelijk sou
wijsen en omgaen zonder loot of veer.
27 wijl, dewijl = xxxxx
- [37nn]
Tot de blauheijt in 't naakt met olyverf neemt men lasuur en lak met wat wit of blau-swart lak en wit, tegen den dag van 't blau of een roodheijt, enz.
't Is aanmerkelijk dat zig in den mens niet alleen alle bewegingen vertonen die men in de groote werelt vint, maar ook zelf alle verwen, waardoor hij met regt de naam
xxx xxxxxx werelt draagt en de schilders al van over lang bevonden dat men om een mens te schilderen zoo veel verwen van noden heeft als tot
een lantschap. Zijne huit is dermaten gestelt dat se enigsins
openingen heeft die gelijk se door de dunheyt van ‘tzelve de zigtstralen van de onderhuit en aderen tot
aen 't oog doorlaat, ook wegens deze openingen, als men 't vel alleen aenmerkt, de stralen zoo veel inlaat dat het van wit zoo 't wesen zou.
Indien 't die geheel terugkaatste geelagtig wit is, des komen in 't beschouwen van 't naakt de verw van d' aderen onderhuit en dit wit- agtig geel gelijk tot het oog, ‘twelk
- [38nn]
daarvan een gedaente ontfangt als van fermiljoen, wit, geel en lak na behooren gemengt. En dewijl dese
verwen dus gemengt geen nader konnen hebben als voor eerst een slag van
gloijend lakkig root dat met enig wit gemengt is en wegens 't geel ook met root of
omber, zoo volgt dat men een deel dat nog wat bruynder geschaduwt wort, paarsagtig blau moet besigen,
even dat selfde dat we hier boven beschreven. ‘Twelk nog van wat bruynder kan
gevolgt worden, dog op de blankste vlakte des geheelen lyfs vint men
nog een hoogsel die bijna dog niet geheel wit is.
- [39nn]
De reden waerom een ding - bij- voorbeelt een wit zeyl tegen bruyner wolk - hoger van verf en witter schijnt is omdat hoe
de gront bruyner wort - dat is, hoe van dezelve minder stralen
uitkomen, hoe vrijer, onvermengder en enkelder die van 't zeijl
aen 't oog komen en des te kenbaarder zijn. Dit heeft
meest omtrent alle de verwen plaats en behoort tot de schakering.
En men kan dit nader bevinden
zoo men een wit papier op maar een kleyne plek na swart verft. Het
wit is even sterk inderdaat als
te voren, maar wort te kenbaarder wijl er van 't swart geen stralen afkomen. Dog ten opsigt van 't oog is de verf witter, want wijl alle verwen ligter genoemt werden na- datter het oog een klaarder en kenbaarder gevoel van heeft,
zoo volgt het dat deze pleck ten opsigt van ons witter is dan
te voren schoon er de stralen even sterk op- en afgaen.
- [40nn]
Het swart schijnt ook nog swarter wanneer het in 't midden van
een ligte verf staat. Dit komt omdat het wit, een der sterkste bewegingen aen het oog hebbende, zig dermaten doet gevoelen dat
de stralen van de bruijne of
swarte dingen indien se ’r nog zijn daar niet of nauelijks gevoelt worden en kenbaar zijn. Immers, zoo weynig worden se ‘r gevoelt dat men die niet van 't wit zal
onderscheyden daar se niet vermengt en van vermeestert zijnde tot
het oog komen. En nogtans is 't hier als met het voorgaende:
de opvallende stralen en de gestelt- heijt der stoffen is uit zigzelf
niet bequamer om xxxxxxx en witter verf aen ons 't doen zien, maar 't gevoelt van 't een vermeestert het ander datter naast xxx is, na datter xxx of meer
van deze of gene verf is en
hier is ten opsigt van 't oog egter het swart dan bruynder, wijl de verwen bruynder heten nadat se zig weyniger aen 't oog bewegen.
- [41nn]
Omtrent op een wijs worden de dingen onzigtbaar voor ons en
onze oogen onmagtig die te aenschouen wanneer wij tegen de heldre zon
of flickrende blicksem hebbende aengezien ons na enige voorwerpen keeren, want de beweging die
de zonnestralen bijna regtlynig tot (door een regte lyn) het oog heeft geeft gebracht, is zoo
sterk dat de afstraalsels der
aertse voorwerpen, die ter hoogsten maar half zoo sterk kunnen zyn, niet of naulyx gevoelt kunnen werden voordat dese beweging
der gezigtzenuen na een
weynig vertoevens is opgehouden.
En daarom is 't oock onmogelijk dat we bij daag de starren kunnen zien, schoon er zekerlijk stralen van tot ons afkomen, want
die zijn niet merkbaar wegens de beweging die de afstraalsels der zon en ondermaanze dingen aen de oogen doen.
Uijt dit geseyde zult gij nu ook ligt begrijpen wat de oorsaak is van de verandering van
de kluer des lugts, maar om geen misslag te begaen.
- [42nn]
Bepaling van verw
[de volgende alinea is doorgehaald]
Verw is in de hemelsbolletjes een onevenredicheijt van hun lijnregte dryving tot hun kringse beweging om hun assen.
Het boek daar
't leven van Xxxxxxxx in staat is genaamd Deugds Tonneel in alle Staten28,
vertaalt door Xxxxxxx xxx xxx Xxxxxxx.
De verfzels droogen rasser als men die heet gebruykt.
Van een uitstekende cinnaber te maken
xxxx X. Kircherus, Mundus Subterraneus, lib. xi, pars. 2, fol. 251.
- [43nn]
[Lege bladzijde]
- [44nn]
[Lege bladzijde]
738 [45nn]
Aanmerkingen
[1] Oostindise inkt, wit, blau as en Spaans groen is goet tot boomen in 't verschiet in plaats van berggroen.
2 Geele lichamen hebben twederleije pijpjes, gelijk 't goud, hout, zwavel, messing.
3 De swavel bestaat uit zuur en takjes en zou volgens 't bovenste geel zijn,
28 Xxxxxxx Xxxxxxx (1583–1651), Deugds-tooneel, ofte Overhand in alle staten, Vertoonende in zes uitmuntende staten, hoe de deugd haar loon, d'ondeugd haar straffe altijd volgt, Nederlandse vertaling uit het Frans door Xxxxxxx xxx xxx Xxxxxxxx, Amsterdam, 1659; Xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx (c. 480-525), christelijk, laat-Romeins filosoof, schrijver en politicus
maar wijl er door de verwarde samenschiking zijner deelen op veel plaatsen de stralen tot in gaan als
in de blaauwe lighamen, vind men die wat groenagtig.
4 De gloijende kolen, ysers, enz. zijn:
[1] rood omdat al hun deelen snel bewogen worden, schoon ze door hun swaarheyt niet in vlam konnen veranderen;
2 met enig geel vermengt, omdat de fijnste deelltjes in hun pypjes en ook enige der grove zig snelder bewegen;
3 enigsins zwartagtig omdat enige van hun deeltjes weynig bewegen of geheel geen ligt weerkaatsen.
739 [46nn]
Aanmerkingen
[1] [Men] moet de meting der verwen
aan of bij verscheyde ligten - ja ook aan de schijnselen of beeldenissen in ’t water - doen om te zien of ze altijt een
xxxxxx reden tot malkanderen en tot deze ligten hebben.
2 Van de glasverwen:
[1] Men vermengt metalen bij 't glas en wijl hun deelen niet eveneens zijn als die van 't glas, krijgt het glas twederleije pijpjes;
2 de verschillentheyd der pijpjes en deeltjes maak een verf in de twede hoofstof;
3 en na de metaalen verschillen die men onder 't glas doet of na dat se veel
of weynig daarbij gedaan worden, schijnt het glas geverwt te zijn.
Printen te koopen
De pijnbank van Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx geschildert; deline en gesneden door Xxxxxxx Xxxxxxx00.
Xxxxxxx, Het martelaarschap van Xxxxxxx
29 Xxxxx Xxxxxxx (of Maratti, 1625–1713); Italiaans kunstschilder; Xxxxxxxx Xxxxxxxxx (1565-1630); Italiaans kunstschilder. De prent gemaakt door Xxxxxxx is naar Xxxxxxxxx’x schilderij van het martelaarschap xxx xx xxxxxxx Xxxxxxx (altarstuk in het Andreaskapel van de Santissimo Nome di Gesù in Rome)
30 Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx (1295-1327), Xxxxx xxxxxxx; een van de zes pestheiligen; Xxxxxxxx Xxxxxxxx (1560–1609); Italiaans kunstschilder en graveur. Xxxxxxxx heeft meerdere afbeeldingen van St. Rochus gemaakt
Nota
daar is blauwe cinnaber
Tussen bladzijden 738 [45nn] en 739 [46nn] ligt een los fragment met dezelfde nn-nummers
- [45nn] bis
[het begin van de tekst is afgesneden]
[...] vrouen verxxxen waren. Cron. Mich, 4 deel, fol. 400; Turx Chron. Joh. Lauwenblaws, fol. 7631.
Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxx, xxx xxxxxx Xxxxxxxx00 de 10e ter dood gedoemt, niet wetende hoe zig daarover te wreken, bad de goden dat de keyser die uur mogt beleven dat, willende sterven, niet zou kunnen. 't Geschiede en riep hij in zijn
noot uijt, “O! Hoe ellendig is 't te willen sterven en de doot niet te kunnen vinden.”
- [46nn] bis
Wanschaduwingen33 volgen de reden van de swaarheit der vogten niet, want de terbinthijnoly, d[i]e ligter dant 't water
is, heeft haar veel grooter; de geest of xxx xxx xxxx ook een weynig grooter, schoon ze swaarder is.
Lugt: BR 91, d. 3; verhandling van ’t ligt: fol. 8.36
Bladzijden [47nn] en [48nn] bevatten uittreksels uit boek 6, hoofdstuk 5 van Hoogstraten Schilderkonst: Van de vermengde verwen. Sommige teksten zijn door Xxxxxxxxxxx zo onzorgvuldig en onsamenhangend overgenomen dat de essentie ervan verloren is gegaan.
31 Aantekeningen op het boek: Chronijck vanden onderganc der tyrannen, ofte Xxxxxxxxxxxx geschiedenissen in werltlycke ende kercklijke saecken, van Christi geboorte af tot desen tyt toe van Xxxxxx Xxxxx. Xxxxxx (1620); de verwijzingen naar kronieken van “Mich” en “Lauwenblaw” staan precies zo op blz. 1262 van dat boek. Het is trouwens waarschijnlijk dat “Joh. Lauwenblaw”, hoewel in Twiscks boek als aparte auteur opgenomen, een redactionele verschrijving is en dat de bekende Duitse geschiedschrijver Xxxxxxxx Xxxxxxxxx (1541-1594), auteur van de Neuwe Chronica türckischer Nation (1590) wordt bedoeld
32 Onduidelijk welke Severianus wordt bedoeld; Xxxxxxxxx (76–138), Romeins keizer van 117 tot 138
33 wanschaduwingen = refracties, brekingen
34 br = waarschijnlijk Xxxxxxxxxxxx eigen afkorting voor een werk van Xxxxxxxxx; bijvoorbeeld Boek [of Brief of Beginselen] Xxxx; in deze transcriptie wordt deze als BR geschreven om het te laten opvallen; de afkorting “d.” staat voor “deel” (in de boeken soms “hooftdeel” genoemd)
35 Descartes Beginselen
36 Descartes Beginselen, Verhandeling van ’t Licht
223 [47nn]
Hoogstraten: Xxx xxxxxx
De vermengeling van twee verwen, indien se elkander bevrient sijn, brengen geen andre middelverf uyt als die na beyder aart,
als groen uyt geel en blau, purper uyt blau en root, gelijk de vermenglingen in de regenboog te zien zijn.
Daarentegen zullen de vijandige verwen elkander bijna geheel vernietigen en niet anders dan een grauagtigheyt voortbrengen, als te zien is in 't samenmengen van
groen en root. Een grauagticheyt, zeg ik, maar zoo mogt men alles wat juist niet
root, geel of blau was, grauw noemen. Neen. Dese overeenkomst en strijdicheyt der verwen heeft ons 't vermogen van bijna al wat
in de natuur gesien wort na te koloreren toegebragt, zoo datter niet als een welgeoefent oog, om de natuur met oordeel aan te zien, van noden is.
Men heeft groote opletting van node tot het naspeuren van de breking der onbesmette verf der dingen.
Xxxxxxxxxx schilders hebben sig een wijs van verwen aangewent die nergens in dingen zijn. En grote meesters heeft
het wel kloren te swaar geweest, als schoon ze buyten dat volmaakt in
hun werken waren, namelijk: Xxxxxxxx xxx Xxxxxxx, Xxxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxx Xxxxx en X. Xxxxxx, dog Titiaen, Xxxxxxxxx en Caravaggio37 schatten ‘t zoo hoog dat enige meenden
dat se daarom nalatig waren in tekenen38. 224 [48nn]
Nogtans wort de tekening door de verf [en] de verf door de tekening ter
37 Xxxxxxxx Xxxxxxxxx. xxx Xxxxxxx (1562-1638), kunstschilder; Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxx (1546–1611), Zuid-Nederlands kunstschilder; Xxxxxx Xxxxxx (ca 1499-1546), Italiaans architect en kunstschilder; Xxxxxxxxxxxx (di Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx, 1475–1564), Italiaans kunstschilder, beeldhouwer, architect en dichter; Titiaan (Xxxxxxx Xxxxxxx of Xxxxxxxx, ca 1487–1576), Italiaans kunstschilder; Xxxxxxxxx (ca 1477-1510), Italiaans kunstschilder; Caravaggio (Xxxxxxxxxxxx Xxxxxx xx Xxxxxxxxxx, 1571-1610), Italiaans kunstschilder
38 betreft de eeuwige spanning tussen ‘wel koloreren’ en ‘wel teykenen’
In naakten
moet men toezien dat men niet te root nog te kalkagtig wit, nog te
houterig geel als een schouveger, nog te blau of groen schilder[t] maar vlees vlees
doe[t] gelijken.
Toevalige verwen in naakten of …
als dat ge een opgestroopten arm aan d' ellebog doet verblanken.
Ronding
De beste brengen die door een poesele zagtheyt teweeg. De ronding
is niets dan een ontwijkende vermindring40.
Houding
Als men blinkende stoffen, 'tzij zilver
of yser, schilderen moet bij andr stoffen, zoo moet men letten dat men de
andr wat bruyn hou en weynig hoog, want anders zult ge geen wit tot de gladde metallen konnen vinden.
Van ’t lantschap
De eyndelose schoonheden en ontelbare verwen daar de xxxxxx xxxxxx mee pronken, hebben mij niet zelden
doen geloven dat het paradijs niets anders was dan dese werelt.
Bladzijden [49nn] en [50nn] hebben betrekking op onderwerpen uit Xxxxxxxxx
662 [49nn]
Als de stralen der sterren
de vlacktens der draijkringen41 xxxxxxx ontmoeten, zoo lyden zij wanschaduwing volgens de versigt- kunde, zoodat men hen bijna noijt in hun
ware plaats ziet maar wel op 2 plaatsen, en die kan hen ook grooter doen schijnen.
39 Hoogstraten Schilderkonst: “...de Teykening wort door de natuerlijke koloreeringe, en de koloreeringe door de zekere en maetschiklijke teykening tot volkomentheit gebracht. Maer deze twee ontmoeten elkanderen noit heerlijker, als in het naekt van een mensch...”
40 verschrijving; zie Hoogstraten Schilderkonst: “... de ronding is niet anders als een omwijkende vermindering”
41 draaikringen = door Xxxxxxxxx bedacht om de bewegingen van de planeten te verklaren; zie Xxxxxxxxx Beginselen, deel 3, lid 65
Voorts: de loopkring van de werelt
is zoo bovenmaten kleyn van middellijn dat dezelve niet meer dan een stip is in vergelijking van de lengter der lijnen die de staren42 van haar afstaan, invoegen
dat de mensen geen verschilzigten in hen konnen bemerken en hen altijt als aan eenzelfde
plaats gehegt zien.
Melkweg Veel starren konnen
om hun groote afstant niet gezien worden en anderen komen niet te voorschijn dan als
de stralen van veel starren tezamen gevoegt, de de deelen van 't gewelfzel daar zij langs-
gaan een weynig witter maken en gelijk
zekere starren die van de starkenners nevelagtig werden genoemt.
De vlack[t]ens der draykringen konnen, zelf wanneer zij plat zijn, de stralen wanschaduwen dat de starren grooter schijnen. Hoe zij grooter schijnen tonen wij bij de witte lichamen,
663 [50nn]
De vlacktens der draijkringen
konnen door verloop van tijt een weynig veranderen of in korte tijt merklijk krom worden, 'tzij door middel van een staartstar44 of iets anders, en dus konnen veel starren door verloop van lange tijt een weynig van plaats dog niet van grootheit, en van grootheit dog niet van
plaatse verandert schijnen.
De stralen der zon
zijn grooter van kragt na dat zij verder van
't middelpunt zijn, totdat ze aan 't eynd des kragts zijn, wijl al de bolletjes daar-
van poogen te wijken.
Dus werden de laagste dwaalstarren niet meerder verligt dan de bovenste, even gelijk de lichamen die naast aan een kaars zijn.
42 staren = starren, sterren
43 tuntelen = wankelen; of het is een verschrijving: tintelen
44 staartstar = komeet
De flikkering der planeten
komt van dat ze om hun middelpun drayen en wijl de maan dit niet doet, zoo
flickert ze nog tintelt zij niet.
Van ’t ligt
Men moet aanmerken dat de dingen in 't verschiet verkleynen, verflauwen en dat de tussenkomende lugt de verwen verandert.
Maar als men hen door een vergezigt ziet, schijnen ze niet zoo flau, invoegen men de verflauwing niet tenemaal aan de tussen- komende lugt moet toeschrijven maar ook aan de kleynheyt van den hoek onder welk zij gezien worden.
Vanaf bladzijde [51nn] wordt weer over schilderkunst geschreven
- [51nn]
Grootsheyd in de tekeningen
of ordinanties
is in de levenlooze dingen,
een grootagtigheyd der deelen van de schilderij ten opsigt der levenden
als mensen, dieren enz. voor 'twelke een bepaalde hoegrootheyd moeten hebben. Dus is de ruymte van een lantschap,
de hoogte der uytgestrektheyd der bergen en bossen enz. in een lantschap de grootsheijd.
Bergen, bossen, gebouwen, steden, dorpen, velden, vloeden, enz. zijn deelen van een lantshap;
bladen, takken, stammen: deelen van boomen, kruyden, enz.;
stenen en vensters: deelen van een huys; huysen en straten van een stat, enz.
- [52nn]
In zeestukken
moet men in een halve storm geen rijkgekleede dames plaatsen in de plaatsen daar
't water instuyft, enz.
660 [53nn]
[opgeplakt fragment]
Nota
Ouderwetse kleeding maakt dat de vrouwen schooner schijnen dan zij in hun
eigen doen: Frolijk Fransje45, lib. 8, fol. 106, en mijn eigen ervarenis aan Xxxxxxxx Xxxxxxx, die eens ter vastenavond tot mon oncle, daar
zij woonde, een doekhuif en ouderwetse portefraas kraag46 enz. wierd aangedaan en doe47 veel schooner scheen als te voren.
[tekst op oorspronkelijke bladzijde]
[...]
volharden dog oock af konnen scheyden want moeyelijk gedaan, moeylijk om zien,
geven ‘t niet aan een bysondre maar aan alle eygen wijsen.
Plaats daar 't werk zal staan
moet waargenomen worden, zoowel in de verwen als in maat der dingen waarvan in de doorligtkunst, want
tot dingen die hoog uyt de hant moeten hangen, moet men met grove borstels aansmeren en de verwen op veel plaatsen onvermengt laten leggen, wijl de lugt haar wel zal smelten.
Schilderijen die heel ras gemaaakt zijn,
zijn 't versterven en verschieten onderworpen.
't Zonligt geeft onvervalste verwen en 't ligt van een klare wolk is deze 't naast wijl 't mede weynig verft.
De bleeke maan geeft twijfelagtig ligt
en schoon se haar in een stroom spiegelt en bergen en bossen wel onderscheyt, zoo zijn de bossen verschrikkelijk en de holte vreeslijk, schoon xxxxxx xxxxxxx aan te sien.
45 Xxxxxxx xx Xxxxxxxx, sieur du Parc, pseudoniem van Xxxxxxx Xxxxx, xxxxx xx Xxxxxxxx (c. 1602–1674), L'Histoire comique de Francion, Xxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxx, 1623. In 1669 in het Nederlandse verschenen als 't Kluchtige leven van vrolycke Fransje, daer in de hedendaeghse ongeregeltheden, en bedriegeryen naecktelijck vertoont worden
46 doekhuif = uit een doek gevormde huif of kap; portefraas kraag = een geplooide kraag op een gebogen ijzer
47 doe = toen
48 Hoogstraten Schilderkonst: Tweede hooftdeel, Xxx xxxxxxxxx Xxxxx
226 [54nn]
Van dagh- en kaarsligt
(Hoogstraten, ex Xxxxxx00)
De dingen door vuur verligt zijn anders
dan die van een wyder ligt omschenen worden; de kanticheijt der schaduwe komt omdat
het ligt van een kleyne v[l]amme even- als uyt een punt straalt en alleenlijk treft
op die dingen die het regtlijnig kan bereyken en daar ‘tzelve komt te missen, schampt
het kort af en laat de rest onverligt, daar
de dagligten grooter zijnde dan de bysondre deelen die zij beschijnen, dezelve enigsins ook als omschijnen, en door hare grootheyt, omringen.
Van verscheyde ligten, zie de St Xxxxxxx xxx Xxxxxxx.
Nota:
Doorschijnige dingen
zijn glasen, gordijnen, een vlakke hant tegen een kaars.
Nota:
Schamping der schaduwen kan op een pyler getoont werden daar zig 't ligt allengs verliest.
De schaduwen verliesen zig in 't verschiet door de dickte der lugt, en men kan door vergrootglasen bespueren dat de verkleyning hier veel toe doet, dog noijt zal een
glas dese schaduwen klaar vertonen wijl de loop zelfs in klene wijts sigbaar
wort en de schaduwen zeer verre
zullen ten lesten 't hemelsblau bereyken. 227 [55nn]
(Hoogstraten)
... In een vrolijke morgenstont, voor daag op den Appenijn rydende, eer de zon zig aan ons vertonen kon, de naaste huevelen en diepe
Xxxxxxx, Het martelaarschap van St Laurens, 1557-59
49 Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx (ca. 4 vChr.–65 nChr.), Romeins filosoof en tragedieschrijver
50 Hoogstraten Schilderkonst: Vierde hooftdeel. Wat de schaduwe, schamping, en dikte der locht, aen de verwen verandert
51 Idem, p. 267
dellingen genoten nog beswaarlijk het lumieren, de lantstreek ten westen wyt scheyde zig tegen een blauwen orisond, maar vrij boven de zigtlijn begosten zig52
op te doen ik-en-wist-niet-wat, helligte punten, die korts daarop wel wolliger schenen, maar
in verwe de blinkende maan natuurlijk geleken: zij wiesen nederwaarts aan in ligt totdat se zig op de zigtlijn tot
bergen nedersetten, die, schoon se in 't begin ver boven d' aarde omhoog in een blauwe lugt schenen te hangen, zoo bevond ik nogtans
dat het niet dan de dikte der lugt was die haar, zoo lang alse nog in schaduwe
lagen, genoeg verschool, maar toen se verligt waren, niet beletten kon zig klaar genoeg
op te doen, zoo dat wijse voor den krommen Xxxxxxx, daar hij Ligurien van Toscanen afscheyt, bekenden ([p.] 267).
Kamerligt
(Hoogstraten)
Men zal bevinden dat het kamerligt donkerder is dan de schaduwen in d' ope lugt tenwaar het onmiddelijk van de zon
afkwam, want de schaduwen hebben nog meer ligts van de verligte dingen dan de ligten binnentshuijs uyt duer of venster konnen genieten. Voorts zon en ligt:
de zon is hondert, 't ligt dat se aan de dingen geeft tien, de schadu in d' ope lugt vijf, 't ligtste in een kamer vier, de weerglansen 2, de opene schaduwen één, de holle diepten niet, dat is
ten uutersten donker. 228 [56nn]
De zon
is buyten bereyk der verwen, des53 moet men die noit op den middag uytbeelden.
Caarsligt en wat dingen men eerst moet opmaken
Men moet eerst de kaars, dan de dingen schilderen, want anders zoud men zig
ligt zoover vergissen dat men geen verfzels tot de kaars wist te vinden. En dit moet men
52 begosten zig op te doen ik-en-wist-niet wat = “een mij onbekend iets begon op te stijgen”
53 des = dus
in alle heerlijk dingen betragten.
Voorts past het wel dat men na Ostades54 voorbeelt de kaars agter de hant siet opdat men ‘t omstaande werk terdeeg kan zien, want anders most de kaars ‘t hoogste ligt hebben, en zoo men eerst het
werk na volle kragt gemaakt had, zouen er verfzels tot de ligten ontbreken. Dit moet [de rest van de tekst is overgeplakt]
[opgeplakt fragment] Losscheyt in de tekekingen55 is eygentlykheyd van ‘t geslagt en niet van de gedaante.
De Italiaanse prenten zyn gemeenlyk eygentlyker dan de Duitse, schoon de Duytse tevoren los geleken, zullen ze styf
zijn bij d’ Italiaanse. 229 [57nn]
Schoonheyt
moet men op ‘t uyterst betragten en uyt welks ‘t schoonste kiesen.
Van ‘t verdryven
Xxxx datter geen verf is die niet zeer na van een ander bij een ander komt. Des kan men zonder verdryven wel zagt schilderen want het bruyn smelt vanzelf in ‘t swart ende bint alzoo ‘t werk aardig aaneen.
Houding
Als er glansige zyde of blinkend staal
bij een naakt kom[t], als gesegt is moet men ‘t naakt wat bruyner houden. Dog als ‘t ander zijn kan, zoo moet men ‘t zoo schikken
dat het beyde zijn kragt houde.
Schakering
Laat spierwit lynwaat bij blauwe
zyde krinkelen, schitterend gout bij alle verwen.
54 Xxxxxxx xxx Xxxxxx (1610-1685), schilder, graveur en tekenaar
55 verschrijving: tekeningen
Het bywerk
dat niet heel nootsakelik is moet ge soo verwen dat het oog niet van ‘t voornaamste getrokken wort, ‘twelk mede met een voorzigtig houding kan geschieden.
D’ regenboog
Zie Xxxxxxxxx en Vermander56. Hoogstraten zegt aldus: eerst purper, dan
paars root geel groen blauw
en paarsagtig geel
groen pur[p]er
Dit zegt hij na ‘t leven gevolgt te hebben. 230 [58nn]
Schikking van schadu en ligt
Voeg noyt sterke ligten bij bruyne schadu maar laat het ligt van minder tot
minder afwijken en u diepste donkerheden, na Rembrant, met klare bruyntens
omringt zijn.
Nota
De oorsaak van ‘t voorkomen en wegwijken, ‘twelk bruyne of mezef** agtergront niet is57.
[… de rest van de tekst is overgeplakt]
[opgeplakt fragment met ander hoofdnummer: 625?]
Van de wolken en herfst en lente
De reden waarom de wolken in het voor- en najaar, nadat de zon al lang is opgegaan, veel meer als des zomers roodagtig zijn, kom is dat de lugt, daar de zon zijn
stralen doorheen moet schieten eer ze
56 Xxxxxxxxx Verhevelingen; Xxxxx xxx Xxxxxx (1548-1606), Het schilder-boeck (1618)
57 Hoogstraten Schilderkonst: Bk. 8, Achtste hooftdeel. Van voorkoming, wechwijking, en verkorting
58 à passe = Fr., misschien ‘iets overslaan’ maar mogelijk ook verwijzing naar Pasen (passie)
aan de wolken komen, dan met veel dampen vervult is, gelyk ik elders al heb gezegt. Of tenminste
dat de stralen die van ‘t swerk
tot ons komen, zooveel deelen van
xx xxxxxxxxxxx ontmoeten als genoeg zijn om hen zoo veel te vertragen
als zy moeten zijn om roode t verf te vertoonen.
Aanpassing volgorde: bladzijden 680 [85nn] t/m 687 [92nn] hier tussengevoegd om op 688 [59nn] aan te kunnen sluiten
680 [85nn]
Hoe men 't osseoog moet snyden
tot het gebruyck, waarvan hij in zijn
Vergesigtkunde59 spreekt, sie BR 48, d. 3, fol. 186.
Van 't vuur
De vlam beweegt de deeltjes der brandende stoffen geweldig, verandert de fijnsten in lugt en rook en laat de grofsten voor d' as.
De vlam bestaat uyt deeltjes die zig bysonderlyk
van elkander afgescheyden, zeer vaardig en geweldig bewegen, en dus de deelen der lichamen die zij
raken, en die geen al te groote tegenstant aan hen doen, drijven en met zig bewegen.
Ik zeg afgescheydelyk, want schoon sy dikwijls overeenkomen, en veel tesamen wercken om eenselfde uitgewerkte te maken, zoo werkt egter yder in 't bysonder tegen de lichamen die zij raken.
Ik zeg zeer vaardig en geweldig, want dit moet
zijn opdat de vaardicheijt hun kleynheyt, om welke zij min kragt zouden hebben goedmake om tegen andere lichamen te werken, goed maak.
Dese deeltjes bewegen zig yder in dier voegen als zij gemakkelijkst konnen, volgens de gesteltheyt der lichamen die hen omringen, gaan onder en boven en in 't ront en na alle zijden, dog meest na
boven omdat de andere lichamen die hen raken zig bijna altijt geschikt vinden om van alle zijden meer tegenstant aan hen te doen.
De vlam kan de deelen der metalen, 't een niet sonder
59 Xxxxxxxxx Verregezichtkunde
't ander bewegen, omdat se gelyk zijn, des maak het die maar week, maar die van 't hout wel die ongelyk zijn, daar zij
de kleensten van doet vervligen, zonder de groffe te dryven. 681 [86nn]
Vlam
De vlam kan niet lang zijn zonder te vergaan want of de grootheijt van zijn deelen, aan hem kragt gevende tegen d'andere lichamen te werken, zal d' oorsaak van de vermindering van hun beweging zijn, of 't gewelt van hun dryving
hen brekende, met tegen de stoffen die zy ontmoeten aan te stooten zal 't verlies van hun grootheyt veroorsaken, en dus sullen syn al deelen allengs
de vorm van een der hooftstoffen of alle aannemen.
Van de chaos der werelt
De natuur van de stof daar de werelt
van gebout is, bestaat nergens in, dan dat se uitgestrekt is in lengte, breete en diepte
en niet dat zij vuur de gedaante van
vuur, lugt, aarde, water, nog een bysonderlyker als van hout, steen of metaal heeft. Zij heeft
ook niet de hoedanicheden van heet, kout, smaak, klank, ruek, verw, ligt of swaar.
Hemelgewelfsel
is niet dan een vlakte sonder dikte
die de hemelen van malkander scheyt.
Bladzijden 682 [87nn] t/m 695 [96nn] zijn overgenomen uit Descartes Beginselen, Verhandeling van ’t Licht, Hooftdeel XIII. Waar in het licht bestaat. N.B. de ik-persoon in deze teksten is Xxxxxxxxx, niet Xxxxxxxxxxx
000 [87nn]
Van de kleyne hemel des aartkloots, lugt en 2 stof60 en maan
De lugt en d’ aartse dele zeer ongeregelde en verscheyde gestalten Al d' xxxxxx xxxxxx met de lugt die in de
lugtkring boven de vlakte van d' aarde,
zeer ongeregelde en verscheyde gestalte hebbende, voegen en hegten zig tezamen, en maken
dus niet meer dan een klomp, die gantselyk door de loop des hemels meegevoert wort
60 2 stof = Xxxxxxxxx ‘tweede hoofdstof”; voortaan in deze transcriptie geschreven als “2e stof”
in dier voegen dat degenen van haar deelen
die boven malkander zijn, altijt boven malkander blyven zonder merkelijk herwaarts of derwaarts te verwijderen dan voor zooveel de winden of andere byzondere oorsaken hen daartoe dwingen.
Voorts onsen kley[n]en hemel drait veel snelder dan d' aarde maar die van zijn delen welke in de pypjes
der aartse lichamen belemmert zijn, drayen drayden konnen niet xxxxxxxx geswinder drayen dan deze lichamen rontom 't midpunt der wereltkloot, schoon zij
zig op verscheyde andere wijsen naar de gesteltheyt dezer pypjes wel geswindwelyker bewegen.
Als de maan vol en in het deel van onse hemel A is dan of niuw in C, dan is zij d' aarde nader en
heeft door min lugt te schijnen dan wanneer zij half vol is in B of D. Zie Princiepia de figuur van eb en vloet.
683 [88nn]
De deelen der 2e stof die na C zijn, strekken uit hunzelf na G alleen, maar de tegenstant der
ander deelen, die boven hen zijn, doet schikt hen om volgens de kring
EF te bewegen. Dus ziet men in welken zin men zeggen mag dat se naar de plaatsen strekken die regelregt tegen 't midpunt
S overleggen streckken. Voorts de deeltjes die omtrent E zijn, worden niet gedreven door de- gene die omtrent M of G of F of K of omtrent H zijn, maar alleenlyk door al degene die tussen de 2 lijnen AF en DG
zijn, en gesamentlyk ook door de stof der zon S, ‘twelk oorsaak
is van dat ze niet alleen na M strekken, maar ook na L, na N en in 't algemeen na alle punten daartoe de stralen of regte lijnen konnen raken die, van enig deel der zon komende, door de plaats daar zij zijn duergaan.
Eb en vloed, uit Xxxxxxxxx Beginselen, Verhandeling van ’t Li
Dat men eens agt dat de zon S ledig en zonder enige stof is, en enige deelen der 2e stof omtrent E wegneemt en dan aanmerk dat die boven de kring FG61 zijn, niet geschikt zijn tot hun plaats te vullen, omdat regt in tegendeel vaar van pogen te verwijderen, xxxxxx ook zelf de bollen
684 [89nn]
die in deze kring na F zijn niet meer daar-
toe zijn geschikt. Want hoewel zij zig waarlyk
van F na G bewegen, volgens de loop des geheelen hemels, zoo zou, omdat degene die omtrent
G zijn zig ook met gelyke snelte bewegen na R toe, de ruymte E die men zig beweegbaar moet inbeelden, gelijk hen, niet nalaten tussen G en F ledig te blijven, zoo er geen andere quamen om haar te vullen. Voorts
de bollen die onder deze kring zijn, maar niet
tussen de lijnen AF [en] DG, gelyk degene die omtrent H en K zijn begrepen, ook niet strekken om na de ruymte E voort te gaan en haar te vullen, schoon
de neiging die zij hebben om van S te verwijderen hen enigsins daartoe schikt. De reden is
dat alle bewegingen zooveel mogelijk is volharden in lynregt voort te gaan en bygevolg
als de stof / natuur veel wegen heeft om tot een selfde gewrogt te raken, zij altijt sonder missen de
kortste volgt.
Want indien de delen der 2e stof die - tot een voorbeelt - omtrent K zijn, naar E voortgingen, zoo zouden alle degenen die nader dan zij aan de zon zijn, ook
in dezelfde oogenblik naar de plaats voortgaan die zij zouden verlaten. En dus zou d'uytwerkingh van hun bewegingh
niet anders sijn dan dat de ruymte E vol soude worden en datter in de- selve tijt in d' omtreck ABCD een ander van gelyke grootheyt
leegh sou blijven. 685 [90nn]
Maar het blijkt klaarlijk dat dese selfde uytwerkingh veel beter kan
volgen soo de deelen, die tussen de lijnen
AF en DC62 zijn, reghtuijt naar E voort-
61 verschrijving: FG moet zijn: FEG
62 verschrijving: DC moet zijn: DG
gaan en xxxxselijk niet en zo bij gevolg, als er niet is ‘twelk dese daarin belet,
d’ andere ganschelijk daar niet daarna[ar] strecken, even gelijk een steen die nooijt traght schuyns
naar ’t middelpunt der aarde af te dalen als hij lijnreght derwaars kan afsacken. Eyndelijk heeft men aan te merken dat alle de deelen der tweede hooftstofe die tussen de lijne AF en DG zijn, gesamentlijk naar de ruymte E moeten
voortgaan om haar in deselfde ogenblik, in dewelke sij leegh is, te vullen. Want hoewel er niets is dan de nijgingh die sij hebben tot van ’t punt S te verwijderen, dewelke hen daartoe
drijft, en hoewel dese nijgingh maakt dat de deelen die tussen de lijnen BF en CG zijn meer regelreght derwaars strecken dan degeene die tussen
de lijnen AF BF en DG CG blijven, soo sal men eghter sien dat dese leste soo wel geschickt sijn,
als de andere, om derwaars te gaen, soo men aght neemt
op de uytwerkingh 686 [91nn]
die uyt het begin63 moet volgen, xxxxxxx niet ander is dan dat - gelijk ick terstont geseght heb - de ruymte vol sou worden en
datter in d’ omtreck ABCD een andere ruymte van gelijke groote sou sijn,
die in deselve tijt leegh en ijdel sou worden. Want wat de verandering van gelegetheyt aangaat,
die hen in d’ andere plasen64 overkomt, xxxxxxx sij tevooren vervulden en die er nogh vol af blijven, zij is geensins aanmerkelijk omdat sij soo net even groot en in alles soo even gelijk met malkanderen onderstelt moeten
worden datter niet[s] aangelegen
is van welke yder van dese plaa[t]se vol is. Men heeft egter t’ overwege dat men xxxxxxx niet moet besluyten dat sij alle even gelijk sijn, maar
63 verschrijving: het begin moet zijn: hun beweeging
64 verschrijving: plaatsen
alleenlijk dat de beweegingh, daar- af d’ ongelijkheyt d’ oorsaak kan sijn, niet tot de werkingh van dewelke wij nu spreeken, behooren. Nu, daar is geen grooter65 middel om te maken dat, terwyl de ruymte
E vol wort, degene - tot een voorbeelt - die omtrent D is, leegh wort, dan dat dan dat alle deelen van de stoffe
687 [92nn]
die in de reghter lijn DG of DE
gevonden worden, gesamentlijk
naar die D voortgaan. Want indien er geen andere ware dan degeene die tussen de lijnen BE en CG zijn, dewelke het eerste na dese ruymte D voort-gaan gingen, sij zouden er omtrent
V een andere onder hen laten, in de- welke de deelen die ontrent D zijn zoude moeten komen, in voegen
dat deselfde uytwerkingh, die door de beweegingh van de stoffe, dewelke in de reghte lijn DG of DE is, voort- gebraght kan worden door die beweegingh van [de] stoffe die in de kromme lijn DVE is, uytgewerkt
soude konne sijn, ‘twelk tegens de wette der natuur stryt. Dogh indien men
hier eenige swarigheyt vint, te
weten over de wijse, volgens xxxxxxx de deelen van de tweede hooft-
stoffe die tussen de lijnen AF en DG zijn, alle tegelijk na E konnen voortgaan, te weeten
hierover dat, dewijl er meer afstant tussen A en D dan tussen F en G is, de ruymte
688 [59nn]
in dewelke sy moeten intreeden reghter is dan degene
uyt dewelke zy moeten vertrecken. Soo heeft men aan te merken
65 verschrijving: grooter moet zijn: korter
dat de werkingh, door dewelke zy tragten van ‘t middelpunt van
hun hemel te verwyderen, hen niet verplight die van hun gebeuren, xxxxxxx op een gelyke afstant van dit middelpunt syn, aan te raken maar alleenlyk degene die
er een trap wyderaf syn, gelyk de swaarheyt der
bolletjes 3, 30, 3, 2, 2, 1 niet degene die met eenselve syferletter getekent zyn
verplight malkander te raken, maar alleenlyk degene die met 3 of 3 getekent zyn, verplight op diegene te steunen xxxxxxx met 2 of 2 zyn getekent,
[en dese degene, die met die met 2 of 2 sijn getekent]66 en dus met de andere; in voegen dat sy
niet alleenlyk gevlyt en geschickt konnen syn gelyk men hem in de afbeel- dingh siet, maar ook op duysent
De tekening met de ‘bolletjes’ (rechtsboven) staat op een stukje papier zonder nummer dat met een speld onderaan blad 690 [61nn] is vastgemaakt; hiernaast de originele tekening uit Descartes Beginselen, Verhande- ling van ’t Licht. Merk op dat het nummer op de middelste bol van de derde rij niet 3 maar 30 moet zijn.
andere wysen.
689 [60nn]
Daerna moet men aan- merken dat dese dele van de tweede hooftstoffe, zigh van malkander afgescheydentlyk bewegende - gelyk hiervooren
geseght is dat zy moeten doen - nooyt soo gevlyt en geschickt konnen
worden als de bolletjes van de sevende afbeeldinghe67 en datter xxxxxx geen andre dan dese enige wyse is, in de- welke de voorgestelde swarigheyt plaats kan hebben. Want men sou tusschen
die van syn deelen soo weynigh plaats niet
66 deze regel tekst werd per abuis overgeslagen
67 de sevende afbeelding = dit staat letterlijk in Descartes tekst; de tekeningen zijn echter niet in alle edities genummerd
konnen onderstellen, xxxxxxx op gelyke afstant van het middelpunt van hun heemel syn, of dit sou genoegh weesen om te bevatten dat de nygingh die sij hebben tot van dit middelpunt verwyder- derde degeene moet doen verstxxxxx voortgaan, die xx tussen de lynen
AF en DG alle tegelijk na de ruymte
E zijn als sy leegh is, gelyk men in de eerste afbeeldinghe68 op de tweede toe- past siet dat de swaarheyt der bolletjes
3 en 2 hem alles gelijk moet doen afdalen naar de ruymte dewelke van die degene is beslagen die met 1 is getekent, soo haast dese daaruyt kan koomen.
Men kan hieruyt klaarelyk bemerken hoe die van dese bolletjes
690 [61nn]
die met eenzelfde cyfferletter getekent zijn, zigh in een enger ruymte voegen dan degeene is daar sy uytkoomen, te weeten met malkanders te naderen. Men kan ook bemerken dat de 2 twee met 2 getekent een weynigh moet rasser moeten neerdalen en na reden een weynigh meer malkandere naderen
dan de drie met 3, 30, 3 getekent; en de vier drie meer dan de vier en dus met de andere. Men sal vervolgens
misschien tot my seggen dat, gelyk twee bolletjes 2 2 nadat sy sleghs een wey- nigh gesaakt syn, malkanderen komen te raken (‘twelk oorsaak is van dat sy stanthouden sonder lager te konne konnen dalen). Soo ook de deele van de tweede hooftstoffe, die naar E moeten voortgaan, stant sullen houden
eer ghy voltrocken hebt69 de geheele ruymte (die wy er onderstelt hebben) te vervullen. Maar ick eght antwoort
dat sy niet soo weynigh derwaars konnen voortgaan of het is genoegh is om het- geen ‘twelk ick gesegt heb volmaac- ktelyk te bewysen, te weeten dat
68 eerste afbeelding, tweede afbeelding = de linker resp. rechter tekening op het bolletjes-fragment
69 verschrijving: de frase luidt “eer zij voltrokken hebben”
dewyl alle de ruymte die er is, alrdd
alree [vol van enig lighaam zijnde, hoedanig het ook kan zijn, deze dele]70
gedurighlyk het lighaam parsen 691 [62nn]
en pogingh daartegen doen, als om het uyt syn plaa[t]s te dryven. Wyder antwoort ik, dat hun andere bewegingen, die anaanhouden terwyl sy dus na E voor[t]gaan aan hem71 niet
toelatende van xxxxx ogenblik dus gevoegt te blyven, hem72 beletten malkander
te raken, of maken dat sy, malkander geraakt hebbende, terstont
weer t scheyden en dus daarom niet nalaten sonder afbreekingh naar de rumt ruymte E voort te gaan totdat sy geheellyk vol is; in voegen dat men hieruyt niet
anders kan besluyten dan dat de kraght met dewelke sy na E strecken misschien als bevende is en zigh
bij verscheyde schockingen verdubbelt en slapper wort naar dat sy
van stant veranderen; ‘twelk een
seer gevoegelijke en bequame eygentschap van t light is tot het light schynt.
Nu, indien men dit alles ges genoeghsamelyk verstaan heeft,
met de ruymte E en S en alle de kleyne hoecken die tussen de deelen des heemels syn als leegh en ydel73 onder- stellen, zo sal men ‘t nogh beter verstaan als men onderstelt
692 [63nn]
dat sy vol van de stoffe van de eerste hooftstoffe syn, want de
deele van dese hooftstoffe, die in de ruymte E gevonden werden, konnen niet beletten dat degene van de tweede hooftstoffe
die tussen de lynen AF en DG zijn wo voortgaan om haar te vullen even alsof sy leegh was: omdat sy, seer
70 deze regel tekst werd per abuis overgeslagen
71 verschrijving: hem moet zijn: hen
72 idem
73 ydel = ijdel, idel, ledig
fijn en boovenmaten geswindelijk gedreeven zijnde, xxxxxx xxx xxxxxxxx en gereet
zijn om uyt de plaetse daar men hen
vint te vertrecken als eenigh ander lighaam vaardigh kan wesen om daar in te koomen. En om dese selfde rede geven degene die in74 de kleynen hoecke beslaan de-
welke de tussen de deele des hemels syn, hun plaats sonder tegenstaan aan die delen over, dewelke uijt dese wele ruymte X xxxxxx en
sigh na de punt S begeven. Ik segh eerder na S dan na enigh andere plaats; om-
dat de andere lh lighaamen, die effender en grooter synde, meer kraght hebben, alle strecken om daar af te verwyderen. Ja men moet aanmerken, dat sy van
D naar S tussen de deelen van de tweede hooftstoffe die van S naar E trecken,
693 [64nn]
deurgaan, sonder malkander te beletten - gelijk de lught, die in de
santlooper XYZ beslooten is, van Z naar
X opklimt, te weten deur het sant Y75, hetwelk daarom niet afslaat76 van ondertussen naar Z af te dalen. Eyndelijk, de deelen van dese eerste hooftstoffe die
in de ruymte ABCD gevonden worden, in ‘twelk zy het lighaam der son zamen setten, daar seer vaerdiglijk rontom het punt
S in ‘t ront drayende, poogen van alle zyden lynreght
daar af te verwyderen,
volgens hetgeen dat ik nu daaraf verklaart heb. En door dese middel dryve alle degene die in de lyk lyn SD zyn gesamentlyk het deel van de tweede hooftstoffe dat in ‘t punt D is: en alle degene die in de lyn SA zyn dryven dat ‘twelk in ‘t punt A is, en dus met d’ andere en
Uit Xxxxxxxxx Beginselen, Verhandeling van ‘t Licht
74 het woord “in” staat niet in Descartes
75 Eikelenberg is even de Y in zijn tekening vergeten
76 verschrijving: afslaat moet zijn: aflaat
dit alles in dier voegen, dat dit alleen genoegh sou syn om te maken dat alle degeene deser delen der tweede hooftstoffe die tussen de lynen
AF en DG zyn, naar de ruymte
E soude voortgaan, schoon sy 694 [65nn]
van sighselven geen nygingh daartoe hadde voorts, dewyl sy ook naar dese ruymte E moeten voortgaan als sy alleen- lyk van de stoffe van de
eerste hooftstoffe ingenoomen is, soo is het seker dat sy ook strecken van enig ander lychaam vervult met was, en dat sy by gevolgh pogingh tegen dit lg lighaam doen, als om het uyt syn plaats te verdryven
invoege dat indien het oogh van een mens in het punt E is, het atelyk in een punt gedreven
sal worden soo door de son, als door alle de stoffe des heemels, die tussen de lynen AF en DG is. Men moet ook weten dat de niewe werelt van
sodanige natuur sullen zyn dat sy als hun ooge op dese wyse gedreven worden er daer even soodanig
een gevoelingh sulle hebben hebben
sullen als van dat
695 [66nn]
En is die wijlke wij van een tijtt hebben: gelijk ik hier na breedelijk en zal vertaalen.
[einde uit Descartes overgenomen tekst]
De verf van een kraanvogel
Op de kop geelgrauw Kop bloetroot Snavel geelgrauw Nek boven bruijnroot Nekband bloetroot Nek onder wit Verenpak ganzengra Poten boven de benen gansegrau Poten onder de voeten | en geel u ‘t heele lijf wat witter wat geler | |
696 [67nn]
... moet van de voeding der deelen spreken en waarom de fijnst gebeende ossen en paarden enz de beste zijn
Nut mijner bepaling der verven en verfezels
Maanligt wort nog wel swakker gemaakt door de dampen der nagten
Kronen of stralen om de zon en maan
Vuren van verscheijde slag
Le coluer de la ciel [de kleur van de hemel] enz.
Des waters en dat de weerschijn daarvan min of meer is na dat het vuil, zuiver sout of zout is
Spiegels en metalen
Beslotene kamersligt
Schaduw in de natuur en in de konst
Diepsel, hoogsel en grontverf
Diepen, hoogen en aanleggen, dan wat figuur is en dan van de bewegende dingen
Xxxxxxxx ’t groote der oogen zoo aangenaam is.
697 [68nn]
Blau, root en swart is paars teneyt enz.
De schaduwen dezer driedeelige lichamen zijn verbij A
tenenemaal swart.
Lichamen tegen de kaars, lugt en vuur
698 [69nn]
Waterschaduwen bij mistig weer
Pars een wijsen hoe men uit deze beginselen af kan leijden wat verfzels men aan de dingen moet geven
elsens schaduw
699 [70nn]
Wanschadu is na ’t ligt
Schaduwen van linten enz. met de hant tegen ’t ligt
Hoe de dingen geverft zijn die men uit deen duistere in een ligte en uijt een ligte in een duistere plaats ziet
Indien het ligt soo sterk is, hoeveel
bruijnder de dingen moeten zijn die men ertegenaan ziet
Hoe dese stralen op de lugt werden afgebogen Dat deze afbuiging refractie is en dat de
stralen wanschaduwing lijden welke dus werden
afgebogen
Dat zulks na de lootlijn toegeschiet Hoeveel
Waar dit de pintuers betreft
[losse schetsen]
Aanpassing volgorde: bladzijde 703 is een los fragment zonder nn-nummer met daarop een tekening, mogelijk illustrerend het weerkatsen van lichtstralen door verschillende soorten terrein. Het fragment wordt hier ingevoegd op basis van het rode Eikelenberg-nummer links boven.
703 [geen nn]
- [71nn]
Men moet in’t schilderen letten op welke plaats de losse stukken
moeten hangen want de verschillende plaatsen aenligten zullen hen
gewis ook dus of zoo doen schijnen.
Xxx xx xxxxxxxxxx en aanminnigheyt zie de Spaanse droomer77, ’t vijfde gezigt, zijnde de wereld in zijn binnenste.
77 Xxxxxxxxx xx Xxxxxxx (1580-1645), Spaans edelman, politicus en schrijver; de verwijzing is naar het vijfde hoofdstuk van Seven wonderlijcke gesichten, van don Xxxxxxxxx xx Xxxxxxx, Xxxxxxxx, ridder van X. Xxxxxx Ordre, In welcke alle de ghebreken deser eeuwe, onder alle staten van menschen, vermaeckelijck en oock stichtelijck, werden bestraft; ende als in een schilderye naecktelijck vertoont, Leiden, 1650
Uit Soutmans aantekeningen78 Menij, fermiljoen en purper siert wel bij groen,
blau bij rood en gout,
xxxx, wit en swart bij alle verwen, of anders bij groen en rood.
- [72nn]
In de menskunde
Hoogstraten79 tekent dit aan fol. 35 wegens de vuelens; zie denzelve schrijver.
664 [73nn]
Godsdienst der genen die bij d’ oorspronk des Nijls wonen: A. Kircherius, 82.
Voorts wat bossen, wildernissen, vloeden, poelen, bergen, rotsen en wonderlijke grotten en waar dat se in de werlt gevonden worden: zie denzelven schrijver.
1580 graden maken 600 Italjaense mijlen81 en geen berg kan zoo ver gezien worden.
De toppen der Alpels komen onder d’ affstant van 40 noijt, van 30 naulijks, oijt nog
met zeer helder weer evenals een zeer dunne blauwe flauwe wolk onder d’oogen als men nog al op de hoogste bergen van Duijtslant is. Zulks
geschiet ook omtrent de bergen der Corsica en Sardenia die men van den hoogsten Apenijn niet kan sien, schoon se naulijx 100 mijl in zee
vaneen leggen; hoewel ze zomtijts door een bijsondere gesteltheijt der wanschaduwing bij seer helder weer tevoorschijn komen.
8 stadien maken een mijl, 10 stadien 1250
[Tekst deels overgeplaakt]
[...] van de zouten: Kircherius 370
78 Zie blz. 27 van bijlage II van de transcriptie van RAA xxx.xx. 390: Afschrift van het z.g. verligterij-boekje van Xxx Xxxxxx. Zoutman gemaakt door zijn leerling Xxxxx Xxxxxxxxxxx en in diens Aantekeningen Schilderkunst opgenomen
79 Hoogstraten Schilderkonst, Achtste hooftdeel. Nutticheit van veel met opmerken te teykenen
80 tweede cijfer is onduidelijk
81 Italiaanse mijl = miglio, in beginsel gelijk aan de Romeinse mijl oftewel 1000 schreden (~1500 meter)
82 stadia = Grieks lengtemaat: 600 Griekse voeten, ongeveer 185 meter of 2 minuten gaans (de oorspronkelijke lengte van de renbaan te Olympia)
[opgeplakt fragment]
J. Muis83 zegt: Zoo zien wij dat de vermakelijke roodheid in een schoone maagt, die de jongelingen tot kussen aanprikkelt, verandert wort in
een bleeke koluer door den asijn, die het bloet van de vaatjes door het bovenste der lippen verspreyd afhoud.
669 [74nn]
83 Xxxxxxx Xxxx of Muys (levensdata niet gevonden), citaat uit: XII. tien-tallen, behelsende een redelyke heel-konst-oeffening of Heel- konstige aanmerkingen, na de vaste gronden der waaragtige philosophie opgelost, Xxxxxx gevoegt is den Herlevenden Podalier, passende op de vijf eerste tien-tallen, Amsterdam, 1699, p. 112
1 [Een tekening met daarop een figuur dat naar een gebouw kijkt; bij de lijnen staat het woord
radien, Latijn voor stralen]
2 Dus staande sal A wit en B blau zijn, als de zon C op derglijke hoogte is.
[Een tekening met daarop een figuur dat naar twee wolken kijkt met daarachter de zon (‘le soley’)]
3 Voorgronden na maat te schikken om hun flaute te weten.
[Een tekening met daarop een gloiende landschap waartegen een lijn met verdelingen is aangelegd, met een perspectieftekening (het resultaat?) ernaast]
4 Voor van een berg af te zien.
[Een tekening van een figuur op de rug gezien die vanaf een berg naar beneden kijkt; daarnaast dezelfde situatie van opzij; mogelijk staat een tweede figuur tussen de kijker en de objecten op de grond in]
[5] Van toevallige ligten buiten ‘t huijs
[Een tekening in perspectief van een interieur]
Tornesol kost 7 stuivers ℔
- [75nn]
Index et mensura visceris [Onderdelen van de ingewanden en hun afmetingen]
Pourquoiy les malades et le morts zoo bleek zijn
[Waarom zieken en doden zo bleek zijn]
Dat men op de wijs der taalkundige de regels der konst onderhout, zonder daarop te denken.
Dat men door wel wassen de verwen kan leeren onderkennen en des zulx moet doen.
Van de stralen der kaarsen en
hoedanig men de nagtes moet schilderen als de kaars verreweg staat en hoe
de verwen zig daar vertoonen als wij in ‘t donker en ver daaraf zijn.
- [76nn]
Waarom de verfzels witter, rooder enz. zijn hoe ze meer zijn gevreven
Nette beschrijving van een welgestelt en geil man: Venus minzieke gasthuijs,84 fol. 165 en vervolg;
van een geijle vrouw [fol.] 171 enz.
Een schoone vrouw,
zegt een schrijver85, is lang van gestalte, welgesteld, heerlijk van
zwier en dewelk verwelt door dezelve ontsag en eerbiedigheyd; is levende van geest,
glad en poesel86, wit van tanden, roodverwig van lippen, breed van voorhooft, haar oogen groot, blauw en welgeopent en vol vuur, haar wenkbrauwen zwart, mond en ooren kleijn, haar hals wat verheven, boezem breed, handen lang, vingers dun, voeten kleijn en teeder.
Van een schoone vrou zie Xxx Xxxxxxxx Duitse Lier87, fol 126
- [77nn]
Aanmerking wegens de paarden:
Venus minzieke gasthuijs, 313 Uiterlijke teken der zwangerheijd in
84 Xxxxxxxx Xxxxxxx (1633–1698), Frans arts en schrijver, auteur van Xxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx, waer in beschreven worden de bedryven der liefde in de staet des houwelijks, met de natuurlyke eygenschappen der mannen en vrouwen, hare siekten, oirsaken, en genesingen (Nederlandse vertaling, 1687, Ten Hoorn, Amsterdam)
85 De anonieme auteur van Xxxxxxxxxxx vryagie van den kaalen Utrechtsen edelman, en de niet hebbende Gelderse juffer, met de Overysselse broodzoekende kamenier, en den armen Franschen xxxxx, Amsterdam, 1698; deze omschrijving staat op bladzijde 36 86 poesel = poezel, xxxxxx, zacht en rond
87 Xxx Xxxxxx (Xxxxxxxx Xxxxxx, 1649-1712), dichter, schilder en etser; Duytse lier, Xxxxxxxx veel van de nieuwste, deftige en dartelende toonen, bevad in tien verdeelingen en verciert met kopere platen (Amsterdam, 1671) was zijn eerste dichtbundel
vrouwen: dito, pag. 320
Gesteltheijd van een 15-jarige dogter:
dit[o] Gasthuijs, 372
Om olij en water van- een te scheijden
Zo gij een mengsel van olij en water hebt en wilt dat de olij doorgezijgt zal worden, moet gij ‘t kladpapier eerst met olij smeeren, dan blijft er het water boven op. Maar wild gij er eerst ’t water doorhebben zo maak eerst het papier met water nat
en de olie zal erop blijven.
[Men] moet de proeven van ’t ligt of de weerstuijting van ’t glas doen aan glas met fluweel daaragter
om de gedaantens en verwen die hen dan daarop vertoonen.
- [78nn]
[Lege bladzijde]
- [79nn]
Op bladzijde [79nn] staan tekeningen, waarschijnlijk naar aanleiding van Xxxxxxxxx Verregezicht-kunde gemaakt. Het blad lag 180° gedraaid toen het genummerd werd. Dit is af te leiden van de tekst bij de kleine tekening net boven het paginanummer.
Boven de doos staat d xxxx xxxx; links onder staat breet diop.
Links onder: bladzijde [79nn] omgedraaid. Het figuur in het midden
zou een telescoop kunnen zijn; vergelijk het plaatje rechts uit Xxxxxxxxx Verregezichtkunde.
- [80nn]
[schets]
Aanpassing volgorde: bladzijden [160nn] t/m [163nn & 168nn] zijn hiernaartoe verplaatst op basis van de inhoud (Descartes Verregezichtkunde)
- [160nn] en - [161nn]
[Lege bladzijden; niet gescand]
- [162nn]
[Lege bladzijde; achterkant van tekening op dubbelblad [163nn & 168nn]]
- [163nn] (links) en - [168nn] (rechts)
Tekening (op dubbel uitgevouwen blad, 180° gedraaid) van een oogbol; ernaast: tekening uit Descartes Verregezichtkunde
- [81nn]
In 't zilver
te schilderen heeft men een zekere houding waar te nemen wijl deszelfs glansen hooger zijn
dan 't witste wit. Men leyt het dan aen met wit dat even met wat swart gebroken is,
‘twelk men ook voor 't gemene hoogsel kan laten. Hierop hoogt men de glansen zoo sterk als 't mogelijk
is en men verdiept dien gront met swart en wat blau-as, het diepste met swart dat wat bruyner is.
[opgeplakt fragment] Dingen in 't vervolg op te lossen;
Van d’ olijverwen
1 Van de olyverwen droogen
2 Hoe men 't spoedig droogen kan bevorderen
3 Hoe 't komt dat se blaren [krijgen]
in de ope lugt als 't heet weer is; en anders
4 Hoe men dat kan beletten.
[einde fragment]
- [82nn]
Waarom de sneuw-wolken en 't sneuwig weder zoo donker is, schoon de wolken dan niet in meerder menigte opeen- gepakt zijn als bij regenig weer is.
Dat de sneuwolken uit bevroze waterdeelen bestaan die, in plaats van de beweging der 2e stof door
te laten en te volgen, de- zelve beletten en weerom- kaatsen, gelijk men aan hun witheijt ziet als
zij aan vlokken zijn neergevallen.
De schaduacgtigheydt van 't ligt des winters komt omdat dan zoowel
de kringse beweging als lynregte dryving minder is als somers.
- [83nn]
Ervarenis
't Brazielienhout maakt het water daar 't in weykt rood en dit
rood water word door 't bydoen van gedistilleert asijn helder; door wynsteenzout weer purperrood en dit purper vogt
door xxx xxx xxxxxxx xxxx; dit geel wit door 't bydoen van loodsuyker88.
Ligtend houdt
verliest zijn ligt, als men de fles
daar 't in is de logt uitpompt (Muijs).
‘t Vuurligt
heeft omtrent evenveel reden bij den dag bij de zon als 't geel tot het wit.
88 loodsuiker = azijnzuur loodoxyde
Katteoogappel
Waarom die bij donker wijder, by sterker ligt enger schijnt.
- [84nn]
[Lege bladzijde]
Aanpassing volgorde: bladzijden 680 [85nn] t/m 687 [92nn] zijn na [58nn] herplaatst waar ze volgens de Eikelenberg-nummering thuishoren
656 [93nn]
De zon
is een bolrond lichaam, niet wiskonstig maar natuurkundiglijk door zijn rouheit en ongelijkheit, uit een vloeibare en vaste stof bestaande. Dat zulkx waar is, kan men door behulp der vergrootglazen op verscheijde tijden na de zon gekeert in een donkere kamer op wit papier enz. zien,
te weten aldus:
de oppervlakte van het z ‘t halfront dat naar ons gekeert is,
[is] ongelijkslagtig uijt schaduwen en bossen saamgestelt en rouw als de zee
door de vloeden en van alle kanten toeschietende baren. Niet altijt even- eens maar geduurig anders: heden zoo, morgen anders, zoodat men hem noyt in dezelve stant kan zien.
In dit lichaam werden ook somtijts groote vlacken als schaduwen en tegengestelde ligten gezien, van welke sommige, in haar
groote en swaarte afnemde, meteen tot een zeer ligte en fijne schaduw verdunt worden, zodat ge dezelve eyndelijk van ’t overrig oppervlak der zon als door bequaam behulp van ’t werktuijg naulijx
kont onderscheyden. En somtijts duurt zoo een schaduwagtig overblijfzel één of meer dagen, zomtijts verdwijnt het haastlijk gants en gaar en zomtijts geschieden al deze dingen een ligtjen daar nerensgaande
of volgende.
657 [94nn]
Daar zijn ook somtijts enige vlakken,
welke tot een fijne en gelijke schadu verdunt zijnde, deze zelve naderhant ontdoen tot kleyne vlakken die van den anderen staan evenals kleyne stippen, zoodat tussen de- zelve de overrige ruymtens van des zons
oppervlak uitschijnen. En wanneer die onderscheyd- inge tot kleijne vlakken geschiet is, gaan
zij egter niet min in orde voort, een of
meer dagen, en dat verscheydelijk: sommige in ’t gemeen oppervlak der zon verdwijnende, zommige tot een aaneenhoudende schadu wederkerende, beyde als door een seker berou gedreven haar van malkander afscheydende opdat zij daarna
verdwijnen en naderhant uyt die die verdwenen zijn als uijt de zelfstandicht der zon opkomende weer bekomen en tot een niu geslagt aangroepen, ja een en dezelve na de verdwijning van
een of twee dagen weer tevoorschijn komen.
De zon is door verscheydenverwige schaduwen of door bossen schemerig,
is temets89 vijftig of sestig verduiste-
ringen van vlakken en schaaduwen onderworp- en van zoo een grootsheit dat zij al
zoo groot schijnen als de maan of terra: nu tovert se in schaduwen, dan lagt sij met het uytwerpen van vlammen of blaast helder of braakt swarte
xxxxxx en brengt des verscheyde uytwerkingen voort na haar gestelthijt.
658 [95nn]
Van de zon
De zon was omtrent J. Caesairs doot90 met deze rookagtige stof omringt, gesien ten tijde xxx xxxxxx Xxxxxxxxxx een heel jaar zoo flau als de maan,
In ’t jaar 700 was de werlt enige
dagen lang bijna met duysterheyt bedekt,
89 temets = gemiddeld
90 Xxxxx Xxxxxx Xxxxxx stierf in 44 v.Chr.
wijl zij, met een bloedige verwe omringt, zeer duyster scheen. Zulx is ook gebeurt anno 1569.
659 [96nn]
De maan
is saamgestelt uit schaduwen en bossen (sie de figuur91) die niet veranderen gelijk in de zon maar op hun plaats blijven.
Zij gelijkt zeer wel na een aartkloot
met zee[ë]n, bergen, bos[s]en enz. bezet en met schaduagtige dalen geholt,
uyt welke ik-weet-niet-welk xx voortkomt dat na een bevende uytwasem gelijkt, van de maanbeschrijvers
het dampgewest der maan genaemt. Datter in de maan bergen en hoogten zijn kan men zien in de wassende maan, ook door de toe- en
afnemende schaduwen op het opkomen en ondergaan der zon in de zigteynder92 van de maan. De sterrekenners
hebben gemerkt dat enige uite*e*de deelen, die zij maanbergen noemen, bij buerten nu aan d’ ene kant verligt,
dan aan d’ andere kant verduistert worden en wel zoo veel min schaduwen als de zon hooger, zoo veel grooter als hij lager en digter- bij ’t ondergaan is, geven.
Nota
De bergen Alpes, Pirineen enz. geven ook weerkaatsing van ligt dat zeer klaar is, als de maan.
- [97nn]
[de bovenkant van de bladzijde is afgesneden; onderstaande tekst is doorgehaald]
...
Legt aan met bruynroot, Xxxxxx bruyn of ook fermiljoen en bruynroot; verdieptet met lak, fermiljoen en swart of slegs fermiljoen en swart waaronder somtijts wat omber of roet; verhoogt het met wit
en een weynig van den voors. gront. Maakt
91 het figuur is niet (meer) aanwezig
92 zigteynder = horizon
de glansen met suyver wit en xxxxxxx00 dan de pijler immers zoo gij met olyverfzels schildert behalven daar de glans is, want die moet over
alles heen gaan. Met het diepselsverfzel, ‘twelk wat bruyner dan de gront is, met allerlije enige
kleyne figuerkens, strepen en aderen die zig wat zagt versmelten, gaat weder over door
en weer over dit heen met swart en wit, ‘tgeen gij hier en daar onder dit eerste marmsel94 kont mengen of smelten en ’t een met het ander
doorsnijden. Gaa[t] dit dan nog weder hier en daar met witte plekken en strepen over, dog laat alles zoo digt niet dooreen lopen dat ge geen
losse schakering behout en hier en daar geen enkel wit, wit en swart of bruijn der marmelverfzel
op de roodagtige gront ziet uytsteken zonder van andere doorsneden te zijn.
667 [98nn]
[Blad met drie tekeningen; hieronder digitaal in drieën geknipt]
1 Versterving van le coluer [de kleur] der nubes95 en desselfs schaduwen
le Soliel [le soleil, de zon]
93 bemalen = beschilderen
94 marmsel = marmering
95 nubes = Lat., van Gr. nephos, wolk
2 Mindering van ’t kaarsligt; lepels glansen
3 Na mate dat de stralen door de dampheffing heengaan, zijn de nubes root of helder
stralen, stralen, stralen nubes nubes
un homme [een man] dampheffing
die dese stralen breekt
670 [99nn]
Van de lugt
Als de zon zig agter enige wolken
als in een diep hol verschuijlt niet lang na den opgang, zoo vallen dikwijls de
wolken die meest van haar bestraalt werden geelagtig; ja, sommige wit, andere weder wat rootagtig, voorts blau enz.
Als nu door dit wolkgewelfe andere
losse wolkjes die ons wat nader zijn drijven, in dier voegen dat se ook enig light ontfangen, zoo vallen die blaugrau of rootgrauw,
purper en voort[s] geel of wit of root, komende te drijven een verf als tot Amsterdam in
’t Gasthuis.
moet men niet met drooge verfzels vermengen maar in sapverfzels weyken, als in
swarte, groene, geele en blauwe inkt. 671 [100nn]
Wat men heeft te agten van de ondervindingen die er tot nog gedaan zijn wegens de verfzels
Men moet weten dat men niet slegs op enige weinig omstandicheden iets mag besluyten, als by-
voorbeelt indien men op de smaak wilde besluyten dat de dingen dan een kragt en deelen waren die eenerlijke smaek hadden: alsem, aloë en huelsap is bitter en
nogtans versterkt d' eerste de maag, de 2e wekt stoelgang, de darde stopt dezelve en doet slapen. Zoo zou men in een merkelyke
doling vallen: het doorschynend en smakeloos spiesglas zou niet magtig zijn zoo sterk
te doen braken en ter stoel te gaan zoo de hoedanigheijt der deelen met de ruek en smaak overeen quam.
Xxx xx xxxxxx en wat eigentlyk wit is
Alle lichamen die de stralen welke onmiddelijk en onverhindert van 't ligt koomende op gelijke wijs afkaatsen als zij die ontfangen, dat is zonder het rollen
96 krion = crayon, tekenstift bestaande voornamelijk uit krijt; of de kleurstof waaruit zo een stift bestaat of die ze bevat.
der hemelsbolletjes te verminderen, hoedanige zijn de spiegels van allerley stof en
ook die deeltjes of hun punten zelf van de swarte marmers, die vlacktens hebben die
glat genoeg daartoe zijn, noem ik wit.
672 [101nn]
Anders erken ik geen wit waar wit. En men heeft goede reden van te besluiten dat dit wit is
en dat er geen war xxxxxxxx waragtig wit konnen zijn dan dese, als men aanmerkt
datter geen meer verscheel tussen ligt en duysternis bedagt kan worden dan er tussen wit en
swart behoort te wezen. En deze lichamen, die dus glat en effen van oppervlackte zijn, zullen zoo quaat aan te schouwen zijn,
ja zo sterck zijn als 't ligt zelf.
Maar wij zullen van hen egter niet zeggen dat se ligt, maar dat se weerschijnende of liever witte en spiegelagtige lighamen zijn, om hun van ’t ligt, dat ten hoogsten
volmaakt wit is, te onderscheyden. Dus zullen wij de ligten met hun gemene naam
en deze lichamen wit noemen, schoon het doorgaans glans wert genoemt.
673 [102nn]
Hoe men zig te dragen heeft in navolgen der verwen met de verfzels
Opdat degenen die deze beginselen tot dusver hebben verstaan niet zullen denken datter niet aangelegen is of men hen dusdanig weet of niet,
zoo zal ik mij een weynig ophouden met van deze beginselen af te leyden deze dingen die tot voorbeelden konnen streckken hoe men zulks in alle
gelegentheden met zeer groote voordeelen kan doen en voor eerst:
Hoe men het natuurlijk ligt of wit kan navolgen
met verfzels
Dewyl de verwen genoemt worden na 't verschil dat zij met den anderen hebben,
en dat, gelijk wij onderstellen 't wit 60
geel 45
't root 30
blauw 15
en 't swart 0 zij, in vergelijking van elkanderen.
674 [103nn]
En dat wij 'tzelve van de verf der verfzels konnen zeggen “zoo zal 't niet veel swarigheijt in zig hebben” de oogen der aanschouwers te bedriegen met hen te doen gelooven dat zij waarlyk glansen zien daar niet dan glanselooze verfzels zijn. En de geheele konst zal hierin bestaan, dat wij 't witste verfzel in vergelyking van de anderen zooveel witter doen schynen, als deszel[f]s verf minder is dan de zon. Ik zal zulx
door een voorbeelt ophelderen:
Laat de zon 60, het witste verfsels
50 zijn (dat is een tiende deel minder) en laat er voorts bij trappen een gelyke
evenredicheyt zijn tusschen de verf der verfzels als tussen de natuurlyke verwen die gij
voor hebt na te volgen.
Geef yder van hen een tiende minder dan 't leven dat gij voorhebt, zoo zullen uwe glansen in een zekere evenredicheyt de glansen en lichten gelyk zijn die men in
de voorwerpen vint. 675 [104nn]
Of, om beter te zeggen,
merk aan dat de verf der aartse lichamen, daar ik ook de verfzels
onder betrek, doorgaans een tiende deel, byvoorbeelt, minder is dan de hooftverwen die wij voor hebben beschreven, namelyk dat het hen rootste root in plaats van 30 maar 27 is en het wit dat men of in de
zon of glansen vint, 60. Xxxx voorts aan dat de verfzels evenredig zijn als:
't wit | 54 |
geel | 41 |
root | 27 |
blau | 13½ |
Neem dan 't wit 54 voor 't witste verfzel en in u werk voor wit of ligt en maak u andere verwen een tiende min, dat is: maak het geel tot 37 enzovoorts met alle de anderen. Zoo
zal men een gelyke evenredicheyt vinden tusschen de verfzels als er tussen de zon of glans en de natuurlijke verwen wert gevonden, en dus zal u ligt zeer
naturlijk ligt schijnen, zoolang men het niet by de zon maer slegs bij
andere verwen vergelijkt.
- [105nn]
De reden van de bepaaldheijd der zigthoek
is ligtelijk97 in deze afbeelding te vinden.
Alle lighamen die nader als B naar H zijn, konnen van 't oog W niet gezien worden, of leset die niet in de lijn BW zijn begrepen, want schoon K in de regte lijn WK is, egter kan 't oog W 'tzelve niet zien. Maar als wat tussen BB
en W is, kan ligtelijk gezien worden, gelyk
A, D en C.
97 ligtelijk = gemakkelijk
- [106nn] en -[107nn]
[tekening]
- [108nn]
[tekening]
Bladzijden [109nn] t/m [117nn] en [126nn] t/m [135nn] zijn een verzameling van ‘didactische’ essays. De teksten zijn opgesteld in leden, wellicht in navolging van de opzet van Xxxxxxxxx Beginselen, en zijn duidelijk voor een publiek bedoeld. Inhoudelijk zijn ze het best te omschrijven als een soort resumé of distillatie van bepaalde concepten uit Xxxxxxxxx werk die Xxxxxxxxxxx aan zijn (toekomstige) lezers mee wil geven.
- [109nn]
Bijzonderheid blz. [109nn]: Behalve een grote inktvlek bovenaan (bewust gemaakt om iets aan het zicht te ontrekken) zijn ook de dunne potloodlijnen van een tekening met kader onder de tekst te bespeuren, mogelijk van de draaikringen van Xxxxxxxxx.
Blz. [109nn] bovenaan, met inktvlek; het kader en de lijnen van de tekening zijn net zichtbaar
Potloodlijnen ter verduidelijking met rood nagetrokken Een van de vele illustraties van draaikringen
1 Lid [Eerste lid]
Hoewel ik98 agt, lezer, dat gij
de beginselen van de xxxxxxxxxxxx xxxxxxxxx grondiglijk genoeg verstaat, zoo dunckt mij nogtans, dat het
niet geheel ondienstig zal wezen hier ter plaats deze dingen kortlyk
te gedenken, die men boven d' anderen
98 Dat de ík’-persoon Xxxxxxxxxxx zelf is, wordt afgeleid van verwijzingen in de tekst naar Xxxxxxxxx.
daar hij zijn doorlugtige geschriften mee vervult heeft, klarelyk en onderscheijdelyk behooren te verstaan en geduriglyk in de gehuegenis tegenwoordig te hebben.
Wij zullen dan aanmerken dat de hemelen en d’ aerde en al de dingen
al de lichamen met de welke de werelt bestaat die men daarin vind
bestaat van eenzelve stoffe zijn gemaakt, die niet hierin bestaat dat zij een hard of swaar of verwig
xxxx is maar alleenlijk hierin dat ze
- [110nn]
een oneijndige onbepaalde uitgestrektheijt in lengte, breete en diepte is; dat er
geen ondeelbare vezeletjes nog ledige ruymtens konnen zijn en
dieshalven geen lighaam kan bewegen zonder datter teffens een geheele kring van lichamen teffens
bewogen word; dat deze stoffe (of bijvoorbeelt degeen die in de ruymte ABCD xxxxx begrepen) in ’t begin gedeelt is in gelyke
deelen en die een grootheijt hadden middelmatig tusschen al de verscheijde grootheden der genen daarin nu
op twee verschillende wijzen
de hemelen, starren en dwaalstarren bestaan. Voorts dat dezen hen terstont
hebben aangevangen te bewegen, te weten:
yder bijzonderlyk om hun eigen middelpunt en tegelijk alle om het middelpunt
S; dat xxxx ook desgelijks gebuert is met degeen daar de xxxxxxxx xxxxxxxxxxx geburige draikringen I, G, H en diergelijke van geboud zijn,
sedert in onveranderlijke hoegrootheijt de beweging blijvende die hen gedeelt had daar.
En dat deze deelen, die in 't
begin niet rond geweest konnen, hebben by verloop van tijt met het afslyten
van hun hoeken xxxxxxxxxxxxxxxx niet alleenlijk rond, maar ook xxxxxxxx
- [111nn]
heeft gemaak[t], en teffens gedwongen xxxxx de enigermaten van hem de middel-
punten en hxxxxert draykringen verwijderen en xxxx (xxxx terwijl er ‘t afschaafzel dat van hen
quam, na maat dat zij rond wierden,
en ‘tgeene er teveel was om in de driekante openingen die men tussen hen vind, besloten
te konnen worden) xxx xxxxxx na toe toe middelxxxx vloeide vloeide de xxxx de ruimte in nxxxx
die xxxxx zij rondom dezelve gelaten hadden en aldaar enige zeer dunne vloedige xxxxxxxx heeft
zamengezet, te weten de zon om
't middelpunt S en de vaste starren om d' andere middelpunten; datter
dus zoveel draikringen zijn voortgebragt als er nu staren in de werelt zijn en dat
de deelen der draikring ABC (die wij voortaan hemelsbolletejes of deelen der 2e hooftstof zullen noemen), die van Saturnus loopkomeet af tot aan de vlakte van deze zon gevonden worden, allenskens kleijnder zijn, na mate
dat hun afstant van 't middelpunt minder is; daar beneffens dat yder draijkring na die zijde keert na dewelke zij gemaklykst
in haar beweging volharden kan; dat en haar aspunten wijder afgelegen heeft van d' aspunten der genen die naast
aan hen zijn dan van hun taanronden;99 en, eindelijk, dat de vloeibare fijne stof die wij den naam van eerste hooftstof toeeigenen en 't lichaam der zon uitmaakt, behalve dat ze de tussenwydtes
- [112nn]
die er tussen de hemelsbolletjes overblijven vervult en zeer geswindelijk om haer as draijt, onophoudelijk tot de taanronden van
yder draikring uitvloeit en tot
d' aspunten in, de deeltjes der 2e stof verscheide kringse beweginge doet hebben en hen dus naukueriglijk ront maakt.
Dit zijn de voornaamste dingen die wij hiervoor betoogt te zijn, zullen houden. Wat d' anderen aangaat die
99 taanrond = taankring, eclipsis, de zonneweg of -cirkel
wij in 't gevolg zullen hebben, te weten:
ik zal hen gedenken als het tijt is
die hen te gebruiken en nu slegs maar voortgaan om te zien wat wij hiermee konnen uitregten.
Tweede lid
Xxxxxxx Xxxxxxxxx heeft ter plaats daar hij 't ligt poogt te beschrijven,100
breedelijk, geszoekenxx, te toonen dat de dingen die kringswijsze bewogen worden, van 't middelpunt van hun beweging
pogen (bepaalt bepaalt of bepaalt zijn) te verwijderen, hoewel ’t ligt - dat ik terstont zal doen opdagen -
weinig van dat zal ‘tgeen verschilltt daar hij zijn geheele werelt mee bestraalt.
Zoo zal ik egter dit hier xxxxxxxxxxxx profijtlijks pogen te xxxxxxx doen - zoo, omdat er
- [113nn]
enige101 gevonden worden die oordeelen dat de bewoordingen die hij daar gebruikt,
te weeg brengen dat men hem desaangaande niet zeer gemakkelijk kan verstaan,
als omdat de kennis daarvan de grontslag van - meest alle - onze redeneringen in deze verhandeling zal wezen.
3 Lid [Derde lid]
100 Descartes Beginselen, Verhandeling van ’t Licht
101 enige = enigen, enige mensen
[drie regels doorgehaalde (onleesbare) tekst:] xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxx
... indien van een der bolletjes van de tweede hooftstof B aan een der zijden van deze
agthoek stil en beweeglijk geplaatst is, terwijl men de lijn SAE, geswindiglijk om 't middelpunt
S doet bewegen. 't Is zeker zoo de lijn 't bolletje ontmoet ter zelver tijt
wanneer zij een der zijden van de agthoek, bijvoorbeelt AE regthoekig duersnijt,
- [114nn]
dat zij ‘tzelve zal bepalen van G naar door F naar G voort te gaan naar C onbepaaldlijk verlangt volgens de lijn FC onbepaaldelijk verlangt. En dit moet men ook bevestigen van deze driehoek 5·8·2 die ik binnen
dese agthoek getrocken heb en algemeenlijk van alle gedaanten, hoeveel zijden zij
ook mogen hebben, die men begrijpen kan binnen deze kring getrokken te konnen werden.
4 Lid [vierde lid]
Ja de kring zelf (die van Archimedes102 genoemt wort een regtlijnige figuer van oneyndige zijden) zullen wij niet
van dit getal uitsonderen. Want derwijl wij zien dat de lijn SAE, waar 't ook zij dat ze dit bolletje ontmoet, ‘tzelve altijt ontmoet op die tijt op welk zij enige zijde van de kring regthoekig duersnijt. En zoo de duersnijding hier gelijk in d' agthoek in 't punt C
komt te vallen, terwijl xxx 't bolletje B aldaar stil agten te wezen, dat zij ‘tzelve bepaalt voort te gaan, bewogen te werden, volgens de lijn IFC onbepaaldelijk verlanght.
102 Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxx (287 v.Chr.– 212 v.Chr.), Grieks wiskundige, natuurkundige, ingenieur, uitvinder en sterrenkundige
- [115nn]
Vijfde lid
Maar wij zullen dit nog onderscheidelijker bevatten, zoo wij ons van deze hamer bedienen
die wij en die aanmerken xxxxx snellijk door de hant om 't middelpunt S van A naar G
volgens deze gestippelde kring gedreven te werden. Xxxxxx ’t eenyder ligtelijk kan begrijpen dat klaarblijkelijk is indien zij 't bolletje in 't punt G komt te vinden
daar de lijn van haar ondervlakte 1·2 zoowel als de
lijn SG een der zijden van de kring regthoekig doorsnijt, dat zij ‘tzelve niet naar g maar regtlijnig naar
Q zal drijven en dat het ook derwaarts
zal gaan xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx indien er niet iets is dat
zulx belet.
Sesde lid
Laten wij nu, om wat nader ter zaak te komen, verdigten dat het bolletje, in 't punt G aangetroffen door het het deel van een hoep BbGgDd, verhindert word van G naar Q voort te varen, en dat
men egter niet aflaat den hamer kringswijs om 't middelpunt S te drijven. ’t xxx En wij
onxxxxxxxelijk zullen meteen bekennen dat het zig van G door g volgens
de hamer
- [115nn] bis
de gestippelde boog 2·3·4 naar D zal begeven, en - de oorzaak die 't bepaalde zig dus langs de kring te bewegen daar
ophoudende te zijn - voorts van D uitspatten en regtlijnig naar F voortgaan,
gelijk alsof het eerst in 't punt
D was getroffen.
Zevende lid
En hoewel wij ons tot nog toe opgehouden hebben met alleenlijk die dingen te beschouwen die van enig werktuig gedreven en bepaalt wierden, zoo
heeft men nogtans aan te merken dat men dit algemeenlijk moet denken van alle lichaam dat kringswijs bewogen wort, hoedanig ook d’ oorzaak
mag wezen die het drijft. Tot een voorbeelt: Sla de oogen maar eens
op deze slinger zonder dat ik er een woort van zegt en
- [116nn]
Onderstel eens dat de vier bollen
A, B, C, D niet door enig werktuig hamer nog lyn maar door een boven[n]atuurlijke kragt,
zonder enig werktuig, volgens de kring rondom ‘t middelpunt S in 't
vatt AbCD werden bewogen, te weten van vat ABCD volgens 't vervolg
dezer letteren werden bewogen, te weten: A naar B, B na C en zoo voort. Zij zijn, niet minder dan
degenen van de voorgaande afbeeldingen, ijder oogenblik bepaalt regtlijkig in
hun beweging voort te varen, namelijk
A na E, B na F, C na G en D na 't punt H. Ja, zij zullen ook
derwaarts heengaan, zoo de wanden van dit vat hen dat niet beletten.
Agtste lid
Van dit alles zijn wij door de ondervinding zoodanig verzekert, dat het overtollig schijnt hier daaraf meer te zeggen.
Degenen die egter door den menigte van bewijzen overtuigt begeren te zijn, konnen zig voldoen met het nazien van ’t xxxix lid des tweeden deels
der Beginselen van den groten Xxxxxxxxx,
- [117nn]
het hooftstuck zijner Verhandeling van 't ligt, of de schrifften dergenen die verklaringen of aantekeningen op zijn werken hebben gemaakt.
Negende lid
Maar nu behoeft men te weten dat deze
lijn, volgens d’welk alle lighaam, kringswijs bewogen, ijder oogenblik bepaalt is
voort te gaan, degeen is die de meetkundige[n] de raaklijn noemen, als men haar na beide zijden gelijk hier in de afbeelding zoowel na
C als na B uitrekt.
Maar nu behoeft men nog naukueriglijk aan te merken dat al de punten van de lijn, volgens dewelk alle lichaam, kringswijs bewoogen, yder oogenblik bepaalt is voort te gaan, buiten
de kring vallen, gelijk men in dese voorgaande afbeelding kan zien en bijhxgevolg verder en behalven 't enige dat de kring raakt, buiten de kring vallen en
bij gevolg van verder van 't middelpunt af. endit is genoeg
Aanpassing volgorde: Bladzijden [118nn] t/m [125nn], die hier stonden, gaan over andere zaken en zijn daarom verplaatst na het einde van dit Cartesiaanse betoog.
- [126nn]
om ons te overreden dat
Want dan zullen wij begrijpen dat het waar is ’tgeen Xxxxxxxxx getragt heeft te bewyzen, te weten: dat
de steen in de slinger, kringswijs
bewogen, yder oogenblik bepaalt is voort te varen volgens die lijn, welks punten verder van ’t middelpunt S zijn dan punten van kring ABd,
‘twelkxxxxxx dat is dat se bepaalt is tot zyn van ’t middelpunt der
kring die zij beschrijft, te verwyderen.
Tekening [137nn] ter illustratie van de tiende en elfde leden
Tiende lid
Wat de overfijne eerste hooftstof aangaat, van dewelk ik vooraf al gezeit heb dat ze ’t lichaam der zon uitmaakt en gezamentlyk met de
hemelbolletjes zeer geswindiglyk om hun gemenen as drait: ik behoef nu niet
te zeggen dat yder van haar deeltjes (van
- [127nn]
de eerste hooftstof bijzonderlyk beschouwt) elk ogenblik bepaalt is van ’t middelpunt
S af te wijken, want dit is uit het gezeyde genoegzaam af te nemen; nog ook dat
zij alle waarlyk onophoudelyk daaraf verwijderen, dewijl het blijkt dat zij zulks gemakkelijk konnen doen, met uit de zon S tussen de kleijne ruijmtens die de
hemelbolletjes overal tussen hen gelaten hebben, door na d’ uiteijnden van haar draijkring
A·B·C·D·E tot de plaatzen omtrent d’ aspunten der geburige draykringen
B, C, E en G in, na derzelver middelpunten te vloeyen, terwijl de stof daar de
starren K, L, G en M in bestaan, op gelyke wijs na d’ aspunten der naaste draykringen als H, F en d’ anderen vertrekkende,
hen plaats maakt, en krin[g]swijs door verscheyde draykolken heen vloeien en door degenen die boven en beneden ’t plat dezer afbeelding te verstaan zyn, weder naar S komt of tenminsten andere deelen van haar geslagt derwaarts voortstuwt, gelijk onzen Xxxxxxx bredelyker heeft getoont.
- [128nn]
Elfde lid
’t Zal egter dienstig zijn naukueriglijk
aan te merken dat de lijnen volgens welken
dit geschieden moet, van degenen raaklynen verschillen langs welken yder dezer deeltjes aangexxkt afgescheijden van alle d’anderen gedueriglijk gedueriglijk bepaalt is voort te gaan
en - tot een voorbeelt - het een der deeltjes dezer fijnde stoff H (dat men begrijpt in de regte lijn S·T te
wezen wezen) is voor zooxxxxx voor zooveel het krings- volgens de wijs kring H·X·V om ’t middelpunt S en als
afgescheyden van alle d’ anderen bewogen wort in ’t punt H bepaalt volgens de raaklijn naar K voort te gaan, maar degenen die terzelver tijt in de punten
A, B, C, D, E, F en G gevonden worden en insgelyks op verscheyde afstanden verscheyde kringen om dit middelpunt S beschryven, parsen het terzelver tijt volgens
de raaklijnen AH, BH, CH en degxes degenen die uit D, E, F en G naar H strekken door middel van al de deeltjes
die in yder dezer regte xxxxx zijn na Z, want vermits dit is het punt S is, na ’t welk hun kragten
(ten naasten by) moeten overeenkomen dat te bepalen. Zoo men onderstelt dat dit kragte
van hen kragte van yder tot malkanderen zij is als de grootheyt van de verscheyde kringen in dewelke zij drayen xx
die zij om dit middelpunt S beschryven.
Tekening [136nn] ter illustratie van de twaalfde, dertiende en viertiende leden
- [129nn]
Twaalfde lid
en die gedreven werdende druckt het ook ondertusschen al de deeltjes die in de regte lijn H·T zijn regtlijnig na T, want en dewijl de bepaling tot zig na enige zijde te bewegen, zoowel als enige hoegrootheijt
in alle de deelen van dewelken men zig kan inbeelden dat zij tezamen gezet is, gedeelt kan worden. en gemakkelijk te bevatten is
En dat dus de bepaling van dit deeltje, dat van H
na Z gedruckt word, van twee anderen
te zamen is gezet, van xxxxxxx d' een het▼103 van die xxxxxxxxxxxxxxxxx regthoekig snyt evenwijdig xxxxxxxxxxxxxxxxxxx 4·6·Z drijft
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx dat van de slinke lijn 4·2·I xxxxxxxxxxxxxxxxx 5·3·Z drijft of parst
▼van de lijn de lijn 2·5 die de lijn S·H·T regthoekig doorsnijt na degeen 4·Z die evenwijdig met deze is getrokken. En d' ander dat van
de slinke lijn 4·I·2 na de regter 5·3·Z
drijft of parst. Zoo moet het ook al
al de deeltjes die het regtlijnig onder zig▼ heeft heeft derwaarts parzen voort te gaan xxxxxxxxxxxxxxxx niet xxxxxxxxxxx als 't wel degenen die zig in de regte lijn H·3·K verder
na K drijft maar die exxr egter, geen meer van dezelve verschilt als de hoegrooteheijten
xxx xx xxxxxx H·6·Z. met H·Z·3 verschilt van malkander verschillen
- [130nn]
of, zoo men 't dus best kan verstaan, die zooveel minder is als het punt Z daar de lijn H·Z de kring doorsnijt, nader aan 't punt 3 dan aan het punt K is.
▼na T heeft, derwaarts parsen. Hoewel niet met gelijke kragt als 't wel de- genen die zig in de regte lijn H·3·K
vinden naar K drijft. Want zoo men indien agt dat de geheele kragt daarme[e] de
deelen A, B, C, D, E, F, G, I en alle degenen die
in deze kromme gestippelde lijn A·G geplaatst [zijn]
de ruymte vervullen die er in dezelve tusschen deze kringen gevonden word, het deeltje H na Z drukken uit 't negentig
103 de gekleurde driehoekjes geven aan waar de tekst na de vele doorhalingen verder gaat
deelen is tezamen gezet en teffens
bevat dat de regthoek H·G·3 in gelijk getal van deelen gedeelt is en de lijn G·H·Z,
volgens welke de deeltje H bepaalt is voort te gaan, de kleijne kring doorsnijt in 't punt Z.
Zoo moet men agten gelijk deze lijn in 't punt Z maar omtrent dertig deelen van de raaklijn H·3·K afwijkt, dat ook alzoo het deeltje H degene die na xxxxxxxxxxxx het deeltje maar zooveel deelen van zijn kragt gebruikt om degenen die in de lijn H·T zijn te
parsen, in plaats dat het degenen die na K zijn met zestig voortstuwt, dewijl dit punt Z zooveel deelen van 't punt G
is geplaatst.
- [131nn]
Dertiende lid
Hoewel onderstaande tekening direct onder de titel van het Dertiende Lid staat, komt het pas halverwege bladzijde [132nn] waar het driehoekje ▼staat aan bod. Tot aan die punt heeft de tekst nog steeds betrekking op tekening [136nn] hierboven.
Dog hier komt weer tegen in aanmerking dat ijder van al de menigte der deeltjes van dezer eerste hooftstof
die men denken kan van H in de regte lijn tot aan 't middelpunt S te wezen, op gelijke wijs
als dit bepaalt, het deeltje H na Z drijft met een kragt met een kragt die geevenredigt is na hun afstant van
't middelpunt, het deeltje H na T
drijft. Xxxxxxx dat hun deeling grootelijk En zij werden hierin nog geholpen vermeerdert van degenen die in de driehoeken
A·L·H, B·M·H, C·N·H en d' andere die ijder een halfront tot hun gront hebben, helpen
hun/het zijn begrepen. Dewijl zij niet alleen degenen voortstuwen die men in de-
zelve regte lijn snijt het middelpunt getrxx dat zij vindt maar ook degenen die
ter zijden en daar maar een weijnig verder af zijn, even gelijk alsof het deeltje H
niet slegs deze voortstuwt, die in de na T zijn , maar ook al degenen die in
de lijn H·V, ?·W en in 't gemeen al die
in één der regte lijnen die men uit het punt H
...
- [132nn]
Bovenaan [132nn] staat het woord Nota dwars over de tekst geschreven
Maar laat ons dit door een naupuntige opmerking ophelderen. Het deeltje dat in 't punt 8 is, daar de lijnen B·M en L·H malkander doorsnijden, parst niet alleen degenen die in
de regte S·P zijn na P, maar ook dezen die in de lijnen S·H en S·7 zijn naar H en 7 voort te gaan, ▼even gelijk de druppel of
het deeltje van ’t water waterdeeltje van xx zoowel het waterdeeltje A niet slegs die druppels
of deeltjes druckt die in de regte lijn A·D zijn maar ook deze die ter zijden daaraf in de lijnen A·B en A·E zijn gelegen. En men kan dit gemeenlijk
in de vloedige lichamen door d' ervarenheijt bekennen. Want zoo men een vles van gedaante als deze die alzoo tot aan de lijn P·E (dat is: tot aan de tippen) met xxxx xxxx
is heeft opgevult door een doek met hulp van een tregter, maar een kleijn getal van druppelen of
deeltjes ten hals ingiet in doet zakken (die ik onderstel even groot van midlijn als een druppel of waterdeeltje te wezen) in doet zakken, zoo zullen de druppelen die tot de ’t midden bij P·E zijn terstont
over de glaese boorden derzelver heen vloejen en neerstorten. Tot een klaar bewijs dat de- genen die in de buisjes C‧E en X·X waren,
- [133nn]
van hen die omtrent B en C zijn wierden uitgedreven, omdat dezelve van
de druppel A, door middel van al de druppels die in de regte lijnen
A‧C en A·B zijn, waren geparst. En ik zal deze zaak in 't vervolg breedelijker pogen te verklaren.
Men gedenck nu hier beneffens dat ni dit niet alleenlijk bevestigt moet worden van
hetgeen dezer deeltjes dat in 't punt 8 is, maar algemeenlijk, van al degenen die
aan weerkanten van de lijn S·H in
één der punten van den halven omtrekk
A·L konnen verstaan werden te wezen
en in d' andere halferenve kringen verstaan konnen werden te wezen.
- [134nn]
14 lid [Viertiende lid]
Xxx vang hier niet aan te bepalen hoe groot de kragt moet wezen met dewelk dus het deeltje H van hen allen na T wort gedrukt, maar 't lust mij egter aan te merken
dat ze degeen met xxxxxx hetzelve na Z wierd geparst zeer ver moet
overtreffen. En daertoe dit doende, wederom een een vergelijking te gebruiken, te weten
diergelijke als degeen daar ik mij in het twaalfde lid van bediend heb. Indien dan het deeltje
9, ‘twelk in 't punt is daar de lijn S·H
de kring A·L duersnijt, van xxxxxxx
die nader aan 't middelpunt S zijn, gelijk wij tevooren onderstelden dat H wiert gedaan, na H word gedreven, met
een kr ruim vier deelen van de dartig deelen dezer kragt daar met dewelk men zig verbeeldt heeft dat het deeltje H na T wierd gedruckt, zoo zal er
het deeltje ‘twelk naast daaronder een trap
verder daar van S af en desgelijks in de de lijn S·H
verstaen wort te wezen, met een deel het-
geen daaraan volgt met twe en ‘tgeen en dat nog een trap verder van 't middelpunt S is, met
drie deelen natoe werden geparst.
- [135nn]
[Lege bladzijde]
- [136nn]
[Tekening, verplaatst naar 129nn]
- [137nn]
[Tekening, verplaatst naar 126nn]
- [138nn]
[Lege bladzijde]
- [139nn]
[Lege bladzijde]
Aanpassing volgorde: Bladzijden 414 [118nn] t/m 421 [125nn] zijn weggehaald bij Eikelenbergs Cartesiaanse essays en hier herplaatst
414 [118nn]
[vervolg van de vorige (onbekende) bladzijde]
... dat sij er niet veragtelijk af spreken en dat het waarlijk de beginselen zijn; een swarte kragtelose letter enz.
Van ’t ligt
Het is niet uitgestrekt gelijk een stok, maar gelijk de doeningen of bewegingen die door een stok duergesonden worden. En hoewel de beweging niet in een oogenblick geschied, zoo kan men egter yder van haar deelen
in een der einden van de stok (dat is: naukueriglijk in dezelfde tijt), in welk zij in ’t ander eynde voortgebragt word,
gevoelen104. Voorts: ’t ligt is niet gelijk de wijn in een kuyp maar gelijk de doening daarmee de hoogste deelen van de wijn nederwaarts strekken. En zij strekken naukueriglijk nederwaarts, schoon zij niet zo naukueriglijk lijnregt bewogen konnen
worden (zie Lid 7, paers105 1, Vergesigkunde106).
Men heeft geen reden van te denken datter geen pijpjes in 't glas zijn omdatter de klank niet door
kan. Want zij kan ook niet door tapijten -
daar sekerlijk pijpjes in zijn - of immers zij wert er-
104 Descartes Beginselen, XIV hooftdeel, van d’ eigenschappen van ‘t light
105 paers = paragraaf?
106 Descartes Verregezichtkunde
107 de klank = het geluid
in verstik[t] en gebroken en gaat - gelijk de wint of de beweghing der lugt daar zij van afhangt - niet door openingen dan die breet genoeg zijn.
415 [119nn]
Van 't ligt
De dingen die gestelt zijn in d' eerste hoof[t]delen van 't ligt, en ’t zout- en zoetwater108,
zijn geen beginselen maar een besluitinge
die door alle de dingen die hen volgen, betoogt worden.
Van 't woort schilderij in de vergesigtkunde van ...
Bij 't woort schilderij versta ik niet anders
dan de verscheyde bewegingen der deelen van de harsenen, gelijk ook de schilderijen der spiegels in de gront van 't oog enz. niet
anders zijn dan zoodanige bewegingen.
Van de vernietiging der
beweging der 2e stof, of swarte lichamen Zoo gij aanmerk waarom de beweging van een bal er tegen sommige lichamen dan tegen d’ anderen geblust en vernietigt word, zoo zult gij door gelijke middel zien
'twelk ik bij de swarte lichamen versta, want het is even 'tselfde en de 2e stof behoeft daarom niet al haar bewegingen
(want zij heeft er veel) te verliesen, maar alleen degene die dienstig is om 't ligt te doen gevoelen.
Nog dat alle bewegingen
niet bequaem zijn om ligt te verwekken, want te zeggen: zoo 't ligt niet
416 [120nn]
duergevaert word dan door zekere lichamen plaatselijk bewoogen, zoo is alle beweging dezer lichamen ligt, is even zooveel als-
of men zeij: wijl 't ijser niet root en gloeyend word tenzij het heet is, zoo zal 't ook
telkens als 't in enigerwijse heet is, root en gloeyend zijn.
De aandrijving der 2e stof, tot zekere trap
108 Xxxxxxxxx Beginselen en Verhevelingen
van snelte gekomen, veroorsaakt wel ligt maar een trager en gewone beweging niet, even gelijk een gematigde hitte niet genoeg is om 't ijser root te maken.
Van 't zien der dingen in een duistre kamer
't Gat moet niet bovenmaten xxxxx zijn of ander zal men daar duer niet meer dan een verf zien.
Wanschaduwing
van 't ligt in 't water gaat na de lootlijn toe, maar die van een bal daar van af.
Van de kaarsen
Als een kaars aan een ander ontsteken word, zoo is 't niet dan eenzelfde vuur dat zig van 't een tot aan 't ander lemmet uytstrekt omdat
de delen van de vlam, door de eerste stof fijne stof gedreven, kragt hebben om degenen van dit ander lemmet te drijven en te scheyden, en dus wort dit
vuur groter en in 2 vuren verdeelt als men de lemmetten scheyt.
417 [121nn]
Van de kringen om de kaars
Zie Lid 7, cap. 9 der Verhevelingen109. De oorsaak der rimpeling van ’t oog kan ligt
komen door gebrek van vogten, welke verminderen als men slaapt en ligt weerkomen als men wakker is geworden. Zie als ’t
nodig is BR 84 d. 2.
Van ’t ligt Zie BR 103 d. 2.
Een kaars nog verrot hout kan geen ligt afgeven zoo hun deeltjes - of eer de stoffe die in hun pypjes is - geen beweging die bovenmaten sterk is, hadden.
Van ’t vuur. Zie als noodig is
BR 94 d. 2.
Wijl er geen verdunning in één plaats geschieden kan of daar moet in een ander een verdikking geschieden, zoo kan een vuur in een hol waarvan al d’ openingen
109 Descartes Verhevelingen
xxxxx die van een fles gestopt zijn,
niet zeer groot worden, schoon dr er veel hout omtrent was, omdat de lugt zig
niet zeer veel zou konnen verdicken, vermits de verdikking omtrent een oven is in de ruime lugt daarbuiten en des kan
er in dezelve een genoegsame verduning geschieden.
418 [122nn]
Van beweging
Indien, als twee houte bollen malkanderen ontmoeten, d’ een achterwaarts wijkt, gelyk dikwils gebuert, zoo geschied zulks door dezelfde beweging die hem tevoren dee voortgaan. Want de kragt van de beweging en de zijde naar dewelke dese beweging geschied, zijn verscheyde dingen, gelyk in de
vergesigtkunde is verklaart. Maar hij wykt niet zoo geswint agterwaarts omdat hij een deel van zijn beweging aan d’ ander bol overgegeven heeft.
Wanschaduwing
van ’t glas kan men dus proeven: Dek zijn ene zyde met een papier dat vol gaatjes geprikt is (zie BR 81 d. 2) en en stel het in de zon of tegen ’t ligt
en ge zult de afbuiging bemerken door middel der stralen die door dese gaatjes komen.
De wanschaduwing van ’t bergkristal is grooter dan die van ’t kristalyn
en die van ’t kristalijn dan van ’t grove glas.
Kroonen om de kaars
konnen ligt ook verschijnen door middel van de dampen der lugt. Zie voorts BR 105 d. 2; van de kaarsen sie d. 2 BR 110.
419 [123nn]
Van ’t min en meer ligt
Om te weten hoe ’t eene ligt verder als ’t ander gezien kan worden, moet men weten hoedanig de dickte van de lugt is, wat
de minste beweging is die genoeg kan zijn om ligt genoemt te worden; hoe als de lugt in
A bewogen is, deze beweging aan de geburige plaatsen meegedeelt wort als A B C D, en na welke reden110 hij al verwijderende afneemt. Nu deze reden verandert na ’t lighaam ‘twelk deze beweging maakt groot of kleyn is,
na de gestalte die ’t heeft, na de deelen van welke het gevoet wort, na ’t zig geswindelyk of langsaamlyk beweegt.
Van de kaarskringen, de regenbogen, lees BRs 105 d. 2
fol. 459 en 463.
De rook bestaat uit lugt vermengt met de deelen der verbrande stof, de as uyte de groofste.
De swaarte der lugt is van 12 tot een tot het water.
420 [124nn]
Weerstuiting
De verandering der bepaling van boven na beneden volgt hieruit, dat het beweegbaar [is] of een bal, lootlyniglyk op de vlakte van
een hard lichaem vallende, ook weer lootlynig opstuit.
De kragt der beweging is gants niet door de weerstuiting verandert nog vermindert; daaruyt dan volgt dat de
bepaling van boven na beneën nootsakelyk een ander van beneden na boven moet volgen
110 reden = verhouding (een directe vertaling van lat. ratio; MNW).
en in dezer voegen kan de bal niet langs de vlakte rollen die hij ontmoet xxx
als de vlakte zoo zagt is dat zy
zijn beweging grotelijks vermindert. Maar wij spreken niet van dusdanige vlakten, want de weerstuiteng geschiet daarop niet met gelyke hoeken.
Zie voorts fol. 20, paers 3 des brief111.
Wanschaduwing
Zoo de bal, die van A na B gedreven wort, in B door de vlakte KBD bepaalt wort na C te gaan ‘tzij112 er lugt of water onder dese vlakte is. Dit
zal niet de bepaling maar wel allen syn snelte veranderen, dog dog ’t water meer dan de lugt.
Voor bepaling versta het geheel deel der beweging dat na de regte sy bepaalt is.
421 [125nn]
2e Stofstralen
De bezondere ordenningen der bolletjes zyn van de voorwerpen na d’ oogen strekkende zyn, om wysbegeerlyk te spreken, stoffelyke stralen, tot onderscheijt der vormigsstralen, die men verstaat dat volgens lynen welke
wiskundiglyk regt en ondeelbaar zyn, gedreven worden, schoon deze stoffelyke stralen naulyx ooit lijnen die heel regt en ondeelbaar zyn, uitmaken.
Voorts men moet weten dat, schoon ’t een van deze boltjes na d’ een zyde drait, dat
het teweeg breng[t] dat zyn geburigt regt xxxxxx xxxxxx, gelyk in de raden der uurwerken gebuert.
111 een van de brieven uit het derde deel van Xxxxxxxxx Xxxxxxx? In dat deel is ook de Verhandeling van ‘t Light
112 verschrijving: ‘tzij (hetzij) moet zijn: t’zij (tenzij)
[opgeplakt fragment]
De naakten moeten geverft zijn na hun aart, ouderdom, plaats, vet- of magerheijt.
De lugt of ’t vier enz. verandert, sluyt of verdrayt
of opent de deeltjes van hout, steen enz., des wort ook de veruw verandert, welke verandering overlang
tot het pit der stoffen doordringt, wijl den weg daar- toe opgestopt is door de ineensluytenheyt der deeltjes
van de stoffelijker lichamen die de lugt enz. buyten houden. Weijnig dingen zijn er die deze verandering niet onderhavig en zijn, dog ’t naakt verandert na
xxxxxxxxxxxx xxx xxxxx, gal of passie, hoewel ook na ’t ligt datter van buijten op valt, daar wel
op te letten staat.
Hoe men op moet placken
[einde fragment]
Het op blz. 421 [125nn] geplakte fragment kon gedeeltelijk omgevouwen worden, zodat een deel van de tekst op zowel het oorspronkelijk blad als op de achterkant van het fragment zichtbaar werd.
[op origineel blad]
Verwen
Ysgrauw, purperverf en die ze g**** noemen, verder fayt par chime **** ydellijk der konste.
Diertjes
Van schorpioenen **** Insecten lees **** Rupsen M****
[op achterzijde fragment ]
*** moet de blankste en ligtgeschadude printen
*** of te zetten.
*** bij fermiljoen xxxxxxx xxxx en n***
*** niet swart daarin
*** diepsel als een indigo
*** of kan 746 [140nn]
Bepaling van 't ligt enz.
Het ligt is in de bolletjes der twede hooftstof
die kringswijs om hun eigen assen bewogen worden, een drijving of parsing volgens regte lijnen,
xxxxxx een zekere evenredicheyt heeft met hun kringse beweging.
Veruw
is in dezelve een ongelijkelijke parsing volgens regte lijnen, welke onevenredig is met hun kringse beweging.
Xxxxx Xxxxx veruw
is in hen een ongelijkelijke drijving volgens regte lijnen, welke drievierde deelen van haar evenredicheijt heeft tot hun kringse beweging.
Roode verw
is in de bolletjes der tweede hooftstof
die kringswijs om hun eigen assen bewogen worden een ongelijkelijke parsing of drijving volgens regte lijnen, welke
maar half evenredig is met hun kringse beweging.
Blauwe verf
is in deze bolletjes die zoodanig drayen een ongelijkelijke drijving, met een vierde evenredigheijt tot de draying of
kringse beweging.
747 [141nn]
Schemering
is in de bolletjes der twede hooftstof
die kringswijs om hun eigen asjes drayen en volgens regte lijnen geparst worden een evenredige vermindering, beijde van der lijnregte drijving en kringse beweging.
Duisternis
is in de hemelsbolletjes die kringswijs een geheel ophouden, of het af zijn, der drijving volgens regte lijnen.
[de rest van de bladzijde is met een blanco stuk papier afgeplakt; rechts onderaan staat een custode: als]
- [142nn]
[Lege bladzijde]
- [143nn] t/m - [146nn]
[Lege bladzijden; niet gescand]
Bladzijden [147nn] t/m [166nn] gaan over meet- en rekenkundige zaken
- [147nn]
2 Punten van een kring lijn kon hij zij dan regt of krom konnen
niet op één plaats zijn.
XXX
Men kan geen regte lijn trekken van enig punt binnen een kring welke
2
3 Punten van een regte lijn konnen niet even ver af zijn van een enig gestelt punt.
Bewijs
B, d en C zijn de punten in de regte BC. A is ‘t punt, ‘twelk hier even ver is van B als C. Trek uit A dxxxx ‘t midpunt door B en C een kring en dan regte lijnen als AB, Ad,
AC. AB p AC AE113 (Euyklides Def. 15114) maar Ad is
korter dan AE, dus ook korter dan AC en ... [einde regel afgedekt]
AB ‘t niet even ver van ‘t midpunt ... A [einde regel afgedekt]
en dus met als al de andere, schoon men in ste van Ad, AH of AF neemt, alleen dat
AH langer is dan de anderen.
- [148nn]
Bepaling K
Voor de beweging Als men zegt dat enig ding volgens een kring om enig midpunt word bewogen, zoo verstaat men dat dat ding niet doet
113 AB p AC AE: betekenis p mij niet bekend; uit de context lijkt het “is gelijk aan” te betekeken
114 def. = Definitie; Euclides Elementen
dan van punt tot punt door te gaan alle de punten des krings.
Kundigheyt115 Q
Daar konnen geen 3 punten van één kring in eenzelve regte lijn zijn.
Bepaling M
Al de deelen/pu[n]ten des krings zijn even ver van ‘t midpunt.
XI
Zoo enig ding volgens een kring
bewegen en niet van strekking veranderen zal xxxx het zig xxxx noyt buyten
of binnen de kring dat is nader
of verder van ‘t midpunt begeven.
- [149nn]
Zoo enig ding
dat bewogen word en in zijne beweging niet bepaald werd van strekking
te veranderen nog op te houden, zal het volharden
voort te gaan volgens die lijn volgens welke het aangevangen had te bewegen.
II
Xxx enig lighaam in enig punt bepaald werd na een ander punt te gaan, zal het ook
warelyk derwaarts gaan, indien er niets is dat zulx belet.
III
Ende het zal zig op ‘t spoedigst begeven na de plaats of ‘t punt daarheen het bepaalt is, datt is: volgens de kortste weg of lijn. Of volgens xxxxxxx die beste na dit regte gelykt. Zoo ‘t daarin niet belet wort.
115 kundigheid = kennis (van)
116 het is niet duidelijk of het Romeinse nummer I doorgehaald is of met iets anders overschreven is