Artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap)
STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN C 3/98 (ex NN 162/97)
Oostenrijk
(98/C 154/06)
(Voor de EER relevante tekst)
(Artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap)
Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag aan de overige lidstaten en andere belanghebbenden betreffende de richtsnoeren van de Wirtschaftsser- vice Burgenland Aktiengesellschaft (Wibag) voor participaties in ondernemingen
Bij onderstaand schrijven heeft de Commissie de Oosten- rijkse regering in kennis gesteld van haar beslissing om de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.
,,Tijdens een bijeenkomst met afgevaardigden van de Wirtschaftsservice Burgenland Aktiengesellschaft (Wi- bag), die op 21 maart 1997 in Brussel werd gehouden, werd de Commissie in kennis gesteld van het bestaan van de richtsnoeren van de Wibag voor participaties in on- dernemingen en de toepassing daarvan in een specifiek geval. Tijdens de bijeenkomst hebben de vertegenwoor- digers van de Commissie de afgevaardigden van de Wi- bag overeenkomstig artikel 5 van het EG-Verdrag ver- zocht de Commissie de richtsnoeren en alle voor de be- oordeling van de regeling benodigde informatie via de officiële kanalen te verstrekken. Bij schrijven van 21 april 1997 ontving de Commissie informeel enige informatie over de regeling, waaronder de tekst van de richtsnoeren voor het nemen van participaties in ondernemingen, in de versie van 14 november 1994. Bij schrijven van 6 juni 1997 heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten aangemaand de richtsnoeren en alle voor de beoordeling daarvan noodzakelijke informatie formeel an te melden. Hierbij wees de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten ook op het schrijven van 3 november 1983 dat aan alle lidstaten is gezonden over hun aanmeldingsverplichtin- gen uit hoofde van artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag, alsmede op de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 318 van 24 november 1993, blz. 3, waarin erop wordt gewezen dat onrechtma- tig toegekende steun van de ontvangende onderneming kan worden teruggevorderd.
Bij schrijven van 16 september 1997 zetten de Oosten- rijkse autoriteiten onder verwijzing naar de reeds ge- noemde informeel overgelegde documenten hun stand- punt ten aanzien van de richtsnoeren uiteen.
In strijd met artikel 62, lid 3, van de EER-Overeenkomst zijn de richtsnoeren niet vóór hun inwerkingtreding aan- gemeld bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA- staten. Ingevolge artikel 171, lid 5, van de Akte van Toe-
treding van Oostenrijk tot de Europese Unie wordt staatssteun die in strijd met de EER-Overeenkomst niet bij deze Toezichthoudende Autoriteit is aangemeld, niet als bestaande steun aangemerkt. De regeling werd der- halve door de Commissie in het register van niet-aange- melde steun ingeschreven onder nummer NN 162/97.
BESCHRIJVING VAN DE RICHTSNOEREN
Uit de informatie over de richtsnoeren waarover de Commissie beschikt, blijkt het volgende:
1. Instelling en statuten van de Wibag
Artikel 6 van het Landgesetz (deelstaatwet) van 24 maart 1994 inzake maatregelen om de economische ontwikkeling van Burgenland te waarborgen, dat op 1 januari 1994 in werking trad, verlangt van de deel- straatregering dat deze de Wibag instelt voor de ten- uitvoerlegging van de in de wet vervatte steunmaatre- gelen. Volgens artikel 5 van deze wet behoren tot deze steunmaatregelen ook het nemen en beheren van participaties in ondernemingen. De deelstaat Burgen- land is enig aandeelhouder van de Wibag. Volgens de statuten van de Wibag van 23 december 1994 (arti- kel 3, onder c)) is het doel van de Wibag onder meer het deelnemen aan of overnemen van de bedrijfslei- ding van ondernemingen van allerhande aard, en met name van ondernemingen in Burgenland die actief zijn in sectoren met een gunstig toekomstperspectief en die een passend rendement beloven en uitzicht op winst geven.
2. De taken van de Wibag volgens de richtsnoeren
Op grond van de Wibag-richtsnoeren voor participa- ties in ondernemingen, in de versie van 14 november 1994, is het de taak van de Wibag om investeringen ter beschikking te stellen van ondernemingen die hun zetel of bedrijf in Burgenland hebben. Het doel is om, met name voor het midden- en kleinbedrijf dat moei- lijker toegang tot de kapitaalmarkt kan krijgen, parti- cipaties te verweren in ondernemingen, middels de verstrekking van maatschappelijk kapitaal, genots- rechten op aandelen of aandeelhoudersleningen, om
de eigenvermogensbasis te versterken, of, in het geval van nieuwe ondernemingen, te vormen, die noodza- kelijk is voor de crisisbestendigheid, onafhankelijk- heid en kredietwaardighed van de onderneming. Hierbij blijven de participaties niet beperkt tot het midden- en kleinbedrijf volgens de communautaire definitie (¹).
3. Gebruik van de door de participatie verkregen middelen
De door de participatie verkregen middelen worden gebruikt voor:
— investeringen in structurele aanpassingen en mo- derniseringsprojecten (punt II.2.a van de richt- snoeren),
— de ontwikkeling en uitbreiding van onderzoeksac- tiviteiten (punt II.2.b van de richtsnoeren),
— het uitkopen van vennoten, het opstellen van een ondernemingsplan, alsmede de overname en het beheer van participaties, de voorbereiding en in- richting van innovatiecentra, de uitoefening, de overname en totstandbrenging van met het ven- nootschapsdoel verband houdende activiteiten, of het aantrekken van instituioneel of particulier risi- codragend kapitaal (punt II.2.c tot i van de richt- snoeren).
Voorts kunnen ook participaties worden genomen
,,voor de uitsluitende sanering van ondernemingen’’, waarbij evenwel tegelijk een van de eerdergenoemde doelstellingen moet worden verwezenlijkt. Volgens het informatieblad dat als aanvulling en toelichting bij de afzonderlijke artikelen van de richtsnoeren van de Wibag voor participaties in ondernemingen is ge- voegd, is van een ,,uitsluitende sanering’’ slechts dan sprake, wanneer de participatie slechts dient om een te zware schuldenlast of insolventie te voorkomen, of om een (gerechtelijk of buitengerechtelijk) akkoord na te komen. Volgens het informatieblad is een parti- cipatie in een bedreigde (d.w.z. te zeer onder schul- den gebukt gaande) onderneming mogelijk, wanneer de redenen voor de negatieve ontwikkeling duidelijk zijn in een geloofwaardig en haalbaar plan met nieuwe doelstellingen voor een succesvolle toekom- stige bedrijfsvoering kan worden opgesteld. Dit plan
(¹) Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf, PB C 213 vam 23.7.1996, blz. 4.
moet met name informatie bevatten over de nage- streefde herstructureringsmaatregelen, de daarvoor benodigde middelen en het tijdschema voor de uitvoe- ring van deze maatregelen. Het informatieblad bevat ook criteria voor de beoordeling van de investerings- waarde van verzoekers betreffende financiering, ver- mogenspositie, rentabiliteit, interne financiering, pro- ductiviteit en omzet.
4. Voorwaarden voor participatie
In beginsel moet een onderneming waarin een partici- patie wordt genomen een rendement beloven dat nor- maal is in de betrokken branche, en gunstige vooruit- zichten voor de lange termijn bieden. Volgens de richtsnoeren kunnen de participaties slechts voor een bepaalde duur worden aangehouden. In de regel mag de participatie niet langer dan tien jaar duren. Een langere duur is slechts in uitzonderingsgevallen moge- lijk, wanneer het doel van de participatie en het be- trokken bedrag dit rechtvaardigen. De Wibag kan geen participaties nemen die een onbeperkte eigen aansprakelijkheid met zich brengen. De participatie kan afhankelijk worden gesteld van een passende ze- kerheidsstelling. Het bedrag van de afzonderlijke par- ticipaties bedraagt minimaal 500 000 ATS en maxi- maal 20 miljoen ATS. Deze bovengrens kan in indivi- duele gevallen worden overschreden bij projecten met een bijzonder belang voor het structuurbeleid of de regionale economie.
De door de Wibag te verwerven participaties ,,zouden moeten’’ leiden tot een basisrendement dat passend is voor de betrokken branche, plus een in de branche gebruikelijke risicopremie. De Wibag verkrijgt een aandeel in de winst van de onderneming waarin zij een participatie heeft, overeenkomstig het participatie- contract. Bovendien heeft de Wibag in voorkomende gevallen aanspraak op een winstafhankelijke rentever- goeding. De aanvrager moet voor het onderzoek en de verwerking van de aanvraag een vast bedrag van 1 % van de totale ter beschikking gestelde som beta- len en neemt de heffingen, vergoedingen en kosten van de verwerving, het bezit en de beëindiging van de participatie voor zijn rekening.
Voorts bieden de richtsnoeren de mogelijkheid de participatie met onmiddelijke ingang op te zeggen, onder meer wanneer deze bedreigd wordt door aan- houdende verliezen van de betrokken onderneming, en geven zij de Wibag een recht van toezicht.
5. Cumulatie en toepassing op gevoelige sectoren
De cumulatie van participaties uit hoofde van deze richtsnoeren en andere staatssteunregelingen is niet uitgesloten. In hun eerdergenoemde schrijven van
16 september 1997 hebben de Oostenrijkse autoritei-
ten overigens bevestigd dat de verwerving van de par- ticipatie in het genoemde specifieke geval gecombi- neerd werd met andere goedgekeurde steunregelin- gen. Bovendien zijn de richtsnoeren van toepassing op alle sectoren en zijn gevoelige sectoren niet uitgeslo- ten.
AANWEZIGHEID VAN STAATSSTEUN
Op grond van de beschikbare informatie is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de richtsnoeren van de Wi- bag voor participaties in ondernemingen:
— neerkomen op staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, voorzover de participaties bedoeld zijn voor de
,,uitsluitende sanering’’ van ondernemingen in de zin van de richtsnoeren,
— mogelijk neerkomen op staatssteun in de zin van arti- kel 92, lid 1, voorzover de participaties betrekking hebben op gezonde ondernemingen, d.w.z. niet be- doeld zijn voor de ,,uitsluitende sanering’’ van deze ondernemingen in de zin van de richtsnoeren.
In dit verband heeft de Commissie het volgende in aan- merking genomen:
De vaste beschikkingenpraktijk van de Commissie is ter kennis van de lidstaten gebracht in een mededeling over de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Ver- drag op openbare bedrijven (deelneming van overheids- instanties in het kapitaal van ondernemingen) (²). Vol- gens deze mededeling is er geen sprake van staatssteun bij het inbrengen van nieuw kapitaal in ondernemingen, indien die inbreng geschiedt in omstandigheden welke aanvaardbaar zouden zijn voor een particulier investeer- der die volgens de in een markteconomie normale ge- bruiken handelt (³). Van staatssteun is volgens de mede- deling van de Commissie echter wel sprake wanneer de financiële positie van de onderneming, en met name de omvang van de schuldenlast, zodanig zijn dat het niet gerechtvaardigd lijkt te rekenen op een normaal rende- ment, of wanneer de onderneming uit hoofde van een te kleine zelffinancieringsmarge niet in staat zou zijn op de kapitaalmarkt de nodige financiële middelen voor een in- vesteringsprogramma te verkrijgen (ª). De Commissie
geeft voorts twee criteria die leiden tot het vermoeden dat de participatie een vorm van staassteun is:
— wanneer de participatieneming kan worden gecombi- neerd met andere vormen van steun,
— wanneer participaties worden genomen in met speci- fieke moeilijkheden kampende sectoren en wanneer deze sectoren lijden aan structurele overcapaciteit.
In het onderhavige geval wordt voldaan aan de ge- noemde criteria voor de aanwezigheid van steun die moet worden aangemeld:
1. Ten aanzien van participaties in ,,gezonde’’ onderne- mingen:
Om de volgende redenen, en uitgaande van de ge- noemde beoordelingscriteria voor overheidsdeelne- mingen in het kapitaal van ondernemingen, conclu- deert de Commissie dat de richtsnoeren met betrek- king tot de participatie in ,,gezonde’’ ondernemingen mogelijk een steunregeling in de zin van artikel 92, lid 1, vormen:
— De Commissie beschikt over onvoldoende gege- vens om zich ervan te kunnen vergewissen dat het kapitaal verstrekt wordt onder omstandigheden die aanvaardbaar zouden zijn voor een particulier investeerder die volgens de in een markteconomie normale gebruiken handelt. Met name verlangen de richtsnoeren niet van de investeerder dat deze een rendement op de participatie verkrijgt die ver- gelijkbaar is met de vergoeding die hij had mogen verwachten van een belegging voor een vergelijk- bare termijn op de kapitaalmarkt (’).
— De participaties zijn niet beperkt tot het midden- en kleinbedrijf volgens de definitie van de commu- nautaire kaderregeling voor het midden- en klein- bedrijf (').
— De richtsnoeren sluiten niet uit dat participaties worden genomen in ondernemingen die actief zijn in gevoelige sectoren en sectoren met overcapaci- teit, zoals landbouw (Bijlage-II-producten), visse- rij, vervoer, de automobielsector, scheepsbouw, en sectoren die onder het EGKS-Verdrag vallen.
(²) Bulletin EG 9-1984.
(³) Zie punt 3.2 van de mededeling en de daarin uiteengezette criteria.
(ª) Zie punt 3.3 van de mededeling en de daarin uiteengezette criteria.
(’) De participaties ,,zouden (slechts) moeten’’ leiden tot een basisrendement dat passend is voor de betrokken branche, plus een in de branche gebruikelijke risicopremie, zie boven.
(') Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf, PB C 213 van 23.7.1996, blz. 4.
— Cumulatie van de richtsnoeren met staatssteun voor investerings-, onderzoeks- of modernise- ringsprojecten is niet uitgesloten.
2. Ten aanzien van participaties in ondernemingen voor de ,,uitsluitende sanering’’ in de zin van de Wibag- richtsnoeren:
De regeling bepaalt dat in bepaalde gevallen en op be- paalde voorwaarden participaties in ondernemingen kunnen worden genomen met het oog op een sane- ring en het afwenden van een faillissement of een ak- koordprocedure, dat wil zeggen wanneer een onder- neming een te grote schuldenlast heeft en niet langer aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Hierbij worden participaties genomen in omstandigheden, die, in de zin van de genoemde mededeling van de Commissie, niet aanvaardbaar zouden zijn voor een particuliere investeerder die volgens de in een markt- economie normale gebruiken handelt. Dergelijke on- dernemingen moeten als ondernemingen in moeilijk- heden worden aangemerkt in de zin van de commu- nautaire kaderregeling voor reddings- en herstructu- reringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (7).
In het reeds genoemde schrijven van 16 september 1997 hebben de Oostenrijkse autoriteiten erop gewe- zen dat de participaties slechts voor een beperkte tijd worden genomen, slechts beschikbaar kunnen worden gesteld tegen marktvoorwaarden, en dat de Wibag aanspraak maakt op een deel van de eventuele winst. Deze opmerkingen zijn echter in tegenspraak met de eerdergenoemde bepalingen van de richtsnoeren be- treffende het nemen van participaties in ondernemin- gen voor de ,,uitsluitende sanering’’.
Om deze redenen, en gelet op de genoemde beoor- delingscriteria voor deelnemingen van overheidsin- stanties in het kapitaal van ondernemingen, komt de Commissie tot de slotsom dat de richtsnoeren ten aanzien van participaties in ondernemingen voor de
,,uitsluitende sanering’’ een steunregeling in de zin van artikel 92, lid 1, vormen.
VERENIGBAARHEID MET DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT
Bovendien twijfelt de Commissie op basis van de infor- matie waarover zij beschikt aan de verenigbaarheid van de richtsnoeren met de gemeenschappelijke markt.
1. Participaties in gezonde ondernemingen:
(7) PB C 368 van 23.12.1994.
Volgens de richtsnoeren hoeft de participatie niet in alle gevallen afhankelijk te zijn van een initiële inves- tering (8). De middels de participatie verstrekte mid- delen kunnen worden gebruikt voor investeringen of onderzoeksprojecten, maar ook voor het dekken van de kosten van bedrijfsactiviteiten die geen verband houden met investeringen.
— Voorzover de participatie afhankelijk is van een initiële investering in bovenbedoelde zin, kan op grond van de richtsnoeren niet gewaarborgd wor- den dat, wanneer de richtsnoeren worden gecom- bineerd met andere vormen van staatssteun voor het betrokken investeringsproject, de voor Bur- genland geldende regionale steunintensiteit in acht genomen wordt. Bovendien bepalen de richtsnoe- ren niet dat de specifieke regels betreffende de ge- noemde gevoelige sectoren moeten worden nage- leefd.
— Voorzover de participatie verband houdt met de uitvoering van onderzoeksprojecten in de zin van het communautaire kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (ª), kan op grond van de richtsnoeren niet worden gewaarborgd dat de in het communautaire kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling vervatte criteria in acht worden genomen. Bovendien bepalen de richtsnoeren niet dat de specifieke regels betref- fende de genoemde gevoelige sectoren moeten worden nageleefd.
— Voorzover de participatie geen verband houdt met een initiële investering in de eerdergenoemde zin, moet de participatie als bedrijfssteun worden be- schouwd, die volgens de vaste beschikkingenprak- tijk van de Commissie, zoals uiteengezet in de me- dedeling van de Commissie van 1988 inzake de wijze van toepassing van artikel 92, lid 3, onder a) en c), van het EEG-Verdrag op regionale steun- maatregelen (¹º), slechts kan worden toegekend in steunregio’s als bedoeld in artikel 92, lid 3, onder a), op bepaalde voorwaarden, waaronder de voor- waarde dat gevoelige sectoren worden uitgesloten. Hoewel Burgenland op grond van de beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de XXX van 11 mei 1994 een steunregio in de zin van arti- kel 92, lid 3, onder a), is, zijn de genoemde ge- voelige sectoren niet uitgesloten van de toepassing van de richtsnoeren.
2. Participaties in ondernemingen voor de ,,uitsluitende sanering’’ in de zin van de Wibag-richtsnoeren:
(8) In de zin van de mededeling van de Commissie uit 1979 (PB C 31 van 3.2.1979).
(ª) PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.
(¹º) PB C 212 van 12.8.1988.
Op basis van de beschikbare informatie concludeert de Commissie dat de richtsnoeren niet verenigbaar zijn met de vaste beschikkingenpraktijk van de Com- missie en de communautaire kaderregeling voor red- dings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (¹¹), en wel om de volgende redenen:
— De richtsnoeren stellen geen aanmeldingsverplich- ting voor grote ondernemingen (¹²) in moeilijkhe- den, noch voor ondernemingen in de genoemde gevoelige sectoren.
— De Wibag-richtsnoeren stellen niet de eis dat de participatie beperkt blijft tot hetgeen strikt nood- zakelijk is voor de herstructurering, verbieden niet de herhaalde toekenning van herstructurerings- steun en verlangen evenmin dat de capaciteit op passende wijze ingekrompen wordt (¹³).
— Ten slotte betwijfelt de Commissie of het in de richtsnoeren bedoelde herstructureringsplan de le- vensvatbaarheid en gezondheid van de onderne- ming op lange termijn zou herstellen binnen een redelijk tijdsbestek (¹ª).
Gelet op het voorgaande heeft de Commissie besloten om ten aanzien van de richtsnoeren van de Wibag voor participaties in ondernemingen de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden.
In het kader van deze procedure op grond van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag maant de Commissie de Oostenrijkse regering aan haar binnen een maand na de dagtekening van dit schrijven haar standpunt ten aanzien
(¹¹) PB C 368 van 23.12.1994.
(¹²) Volgens de genoemde communautaire definitie van het midden- en kleinbedrijf
(¹³) In de zin van punt 3.2.2 van de genoemde communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.
(¹ª) In de zin van punt 3.2.2 van de genoemde communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.
van de onderhavige zaak kenbaar te maken en alle in- lichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de beoorde- ling van deze richtsnoeren.
Voorts deelt de Commissie de Oostenrijkse regering mede dat de overige lidstaten en andere belanghebben- den door een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zullen worden aangemaand haar hun opmerkingen kenbaar te maken.
De Commissie gelast de Oostenrijkse autoriteiten de toe- passing van de richtsnoeren met onmidellijke ingang op te schorten tot de Commissie een beschikking heeft ge- geven, en alle participaties die niet beantwoorden aan de criteria in de mededeling van de Commissie betreffende
,,de minimis’’-steun (¹’) afzonderlijk aan te melden. De Commissie maant de Oostenrijkse autoriteiten aan, haar binnen tien werkdagen na de dagtekening van het onder- havige schrijven te bevestigen dat de toepassing van de richtsnoeren is opgeschort.
Ten slotte herinnert de Commissie de Oostenrijkse rege- ring eraan dat steun die onrechtmatig is toegekend van de begunstigde onderneming kan worden teruggevor- derd.’’
De Commissie maant de overige lidstaten en andere be- langhebbenden aan haar hun opmerkingen over de be- trokken maatregelen binnen een maand na de datum van deze bekendmaking toe te zenden op het volgende adres:
Europese Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx 000
B-1049 Brussel.
Deze opmerkingen zullen aan de Oostenrijkse regering worden medegedeeld.
(¹’) PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9.