ABTN 1 januari 2023
ABTN 1 januari 2023
Stichting IFF Pensioenfonds, voorheen Stichting Pensioenfonds voor het Personeel van International Flavors & Fragrances I.F.F. (Nederland) B.V. genaamd, gevestigd te Hilversum (hierna te noemen: het Pensioenfonds) bestaat sinds 31 december 1941 en voert de pensioenregeling uit van I.F.F. (Nederland) B.V. (hierna te noemen: IFF).
De pensioenregeling die het Pensioenfonds uitvoert, is een uitkeringsovereenkomst volgens een middelloonsysteem met een voorwaardelijk toeslagbeleid.
Deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) is geschreven in het kader van artikel 145 van de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader Pensioenfondsen. De ABTN geeft uitvoering aan artikel 145 Pensioenwet en bevat de voorgeschreven beschrijvingen zoals vastgelegd in het besluit in de artikelen 24 tot en met 29. Deze nota bevat ook het financieel crisisplan van het Pensioenfonds.
De hoofdtekst van deze ABTN bevat een toelichting op hoofdlijnen van het beleid van het bestuur van het Pensioenfonds (hierna te noemen: het bestuur). In de bijlagen wordt een nadere toelichting en onderbouwing gegeven. De bijlagen bij deze ABTN maken integraal onderdeel uit van de ABTN. Indien door tussentijdse wijzigingen in het beleid de teksten tussen ABTN en bijlagen niet gelijklopen, prevaleert de ABTN.
Vaststelling actuariële en bedrijfstechnische nota
Deze ABTN is door het bestuur vastgesteld in zijn vergadering van 23 juni 2023 en is van kracht per 1 januari 2023..
Het bestuur zal de inhoud van de ABTN periodiek aan de orde stellen om te bezien of bijstelling noodzakelijk is op grond van nieuwe ontwikkelingen of herziene uitgangspunten.
Stichting IFF Pensioenfonds
INHOUDSOPGAVE
1. Xxxxxx, visie en strategie 3
2. Organisatie en intern xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
3. Risicohouding en haalbaarheidstoets 8
4. Aansluitingsprocedure werkgever en deelnemerschap werknemers 10
5. Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst en hoofdlijnenpensioenregeling 11
6. Risicomanagement 14
7. Beleid en sturingsmiddelen 15
8. Beleggingsbeleid 18
9. Het financieel crisisplan 19
Bijlage A: Governancestructuur en hoofdlijnen intern beheersingssysteem 20
Bijlage B: Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding 27
Bijlage C: Haalbaarheidstoets 30
Bijlage D: Risicomanagementplan 31
Bijlage E: Financiële opzet en xxxxxxxxxxxxxxxx 00
Bijlage F. Beleggingsbeleid 2023 64
Bijlage G: Verklaring beleggingsbeginselen 2017 en Prudent Personverklaring 97
Bijlage H: Financieel crisisplan 108
Bijlage I: Uitbestedingsbeleid 115
Bijlage J: Integriteitsbeleid 118
Bijlage K: Geschiktheidsbeleid 122
Bijlage L: Communicatiebeleid 130
Bijlage M: IT-beleid 133
Bijlage N: Privacystatement 137
Bijlage O: Beloningsbeleid 140
Bijlage P: Diversiteitsbeleid 142
Bijlage Q: Opleidingsplan 143
1. MISSIE, VISIE EN STRATEGIE
1.1 Achtergrond en inleiding
Nederland kent voor de oudedagsvoorziening een zogenaamd drie pijlersysteem, dat geregeld is in de Algemene Ouderdomswet (AOW). Middels de eerste pijler ontvangt iedereen een AOW-uitkering van de overheid. In de tweede pijler wordt collectief of individueel pensioen opgebouwd. In de derde pijler kan men individueel sparen of zich verzekeren voor een oude dag.
International Flavors & Fragrances I.F.F. (Nederland) B.V. biedt haar werknemers een pensioenregeling in de tweede pijler aan die sinds 1 januari 2020 bestaat uit drie onderdelen:
een collectieve middelloon regeling tot € 71.006 (niveau 2023),
een verplichte individuele premieregeling aan tot aan het fiscale plafond van € 114.866.
een vrijwillige netto premieregeling boven de € 114.866.
Het Pensioenfonds voert de collectieve middelloonregeling tot € 71.006 (niveau 2023) uit. De collectieve middelloonregeling van IFF vormt de basis in de tweede pijler.
Het Pensioenfonds voert, zonder winstoogmerk, de pensioenregeling uit conform de afspraken die de sociale partners hierover hebben gemaakt en conform de geldende wet- en regelgeving.
Dit op basis van evenwichtige belangenbehartiging voor alle belanghebbenden bij het fonds, te weten; actieve deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, overige aanspraakgerechtigden als gewezen partners en de werkgever.
1.2 Missie, visie en strategie en doelstellingen
Het voorgaande in ogenschouw nemende, heeft het Pensioenfonds de volgende missie, visie en strategie geformuleerd.
1.2.1 Missie
Het behartigen van de belangen van alle stakeholders van het IFF pensioenfonds in uitvoering en advies, en daarbij een zo optimaal mogelijke uitkering te verzorgen middels een zelfstandig Pensioenfonds voor (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en nabestaanden.
1.2.2 Visie
Het Pensioenfonds wil een goede uitkering kunnen verzorgen, die koopkrachtbestendig is en die in lijn is met de pensioenambities, die de sociale partners van IFF hebben afgesproken.
Ambitie
Het Pensioenfonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, gebaseerd op de ambitie de pensioenen waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is om over een reeks van jaren de opgebouwde pensioenen van de actieve en premievrije deelnemers alsmede de reeds ingegane pensioenen te verhogen met gemiddeld 80% van de relatieve stijging van het prijsindexcijfer.
Financiële koers
Daartoe dienen te allen tijde voldoende financiële middelen beschikbaar te zijn.
Om dit te realiseren, volgt het Pensioenfonds een beleggingsstrategie, die is gericht op het behalen van voldoende rendement zonder onnodige risico’s te nemen.
Maatschappelijk verantwoord beleggen speelt hierbij een steeds belangrijker rol.
Communicatie en Transparantie
Vertrouwen in het Pensioenfonds kan alleen gerealiseerd worden door evenwichtige, transparante, begrijpelijke en tijdige communicatie naar de belanghebbenden over stand van zaken van het Pensioenfonds, en over wijzigingen in wet en regelgeving die van invloed zijn op het Pensioenfonds. Door inzet van verschillende communicatiemiddelen voorziet het Pensioenfonds de deelnemers van een informatiestroom, waarmee zij inzicht kunnen krijgen in de bijdrage die de pensioenregeling levert aan hun persoonlijke pensioenambities.
Integer & professioneel Bestuur
Het behartigen van de belangen van alle stakeholders staat voor het bestuur van het Pensioenfonds voorop. Evenwichtigheid in besluitvorming, waarbij deze belangen zorgvuldig worden beoordeeld en afgewogen vormen de basis van een integer bestuur. Elk bestuurslid is verantwoordelijk voor de belangen van alle deelnemers gezamenlijk en moet zonder ruggenspraak, onafhankelijk besluiten kunnen nemen. Dit is vastgelegd in een functieprofiel voor bestuursleden. De professionaliteit wordt middels individuele evaluaties en een groepsevaluatie jaarlijks getoetst. Daarnaast wordt middels een opleidingsplan continu het kennisniveau en de aanscherping van competenties bevorderd. Het bestuur agendeert aan het einde van het lopende kalenderjaar het opleidingsplan voor het komende kalenderjaar
Zelfstandigheid
Het bestuur en de werkgever onderschrijven de ambitie om het Pensioenfonds zelfstandig te besturen. Een zelfstandig pensioenfonds wordt gezien als meerwaarde voor IFF. Een zelfstandig pensioenfonds is in lijn met en gebaseerd op de kernwaarden van IFF: een hoge mate van betrokkenheid, passie, creativiteit en expertise.
Door steeds hogere vereisten aan de professionalisering van het besturen van een pensioenfonds is het noodzakelijk alternatieven voor een zelfstandig pensioenfonds te blijven evalueren.
1.2.3 Strategie
1.2.3.1 Kernpunten
Om missie en visie te kunnen realiseren, volgt het Pensioenfonds een strategie die bestaat uit de volgende kernpunten:
Continuïteit bestuur.
De ambitie om als zelfstandig Pensioenfonds te opereren is gebaseerd op een meerwaarde voor de deelnemers, die door de sponsor sterk wordt onderkend en ondersteund. Het Pensioenfonds kent een lange traditie; het bestaat sinds 1941. De grote mate van betrokkenheid uit zich in het feit dat het volledige bestuur en alle commissies bestaan uit IFF-medewerkers en oud-medewerkers.
De hogere eisen aan professioneel bestuur en tijdsbelasting maken het noodzakelijk een pool van aspirant-leden te hebben, die opengevallen bestuursposities snel en adequaat kunnen invullen. Een actief wervingsbeleid, opleidingsbeleid en instroom van aspirant-bestuursleden via commissies en VO moet de continuïteit helpen waarborgen.
De paritaire bestuursvorm maakt het mogelijk om, indien noodzakelijk, externe bestuursleden aan te stellen.
Zelfstandigheid Pensioenfonds.
De intentie om het Pensioenfonds zelfstandig voort te zetten, zal continu getoetst moeten worden op basis van effectiviteit, kosten, meerwaarde voor sponsor en deelnemers en ontwikkelingen op het gebied van wetgeving. Alternatieven, zoals een APF, zullen actief gemonitord worden.
Uitbesteding & Advies
Het pensioenbestuur laat zich voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid adviseren en bijstaan door externe deskundigen.
De administratie is ondergebracht bij de Blue Sky Group. Daarnaast zijn de werkzaamheden van het Bestuurssecretariaat uitbesteed. De juridische en actuariële advisering ligt in eerste instantie bij WTW. Wanneer dat nodig of wenselijk wordt geacht, vraagt het bestuur een second opinion aan bij de Blue Sky Group. De advisering over communicatie gebeurt door de Blue Sky Group.
Uitbesteding verlicht de operationele taken van het bestuur en draagt (in)direct bij aan het vier ogen principe.
Het Pensioenfonds ontwikkelt een beleid om op een kostenefficiënte wijze en met zorgvuldig afgewogen risico’s te allen tijde de pensioenambities te kunnen realiseren. Dit beleid wordt
voortdurend gemonitord en bijgesteld. Een belangrijk uitgangspunt voor dit beleid is de risicohouding die door de sociale partners is vastgesteld.
Ook zal het Pensioenfonds de sociale partners gevraagd en ongevraagd adviseren over aangelegenheden die verband houden met de pensioenregeling.
1.2.3.2 Doelstellingen
De doelstelling en de risicohouding van het Pensioenfonds zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 3 en in bijlage B.
1.2.3.3. Investment strategie
Ten aanzien van de gestelde beleggingsdoelen (zie het beleggingsbeleid in bijlage F) heeft het bestuur een aantal investment beliefs geformuleerd die het kader vormen waarbinnen het beleggingsbeleid wordt uitgevoerd. De belangrijkste beliefs zijn als volgt:
A. Missie en doelstelling
Het bestuur gelooft in prudentie en een langetermijnstrategie: omdat pas over een lange reeks van jaren aan de verplichtingen voldaan moet worden, neemt het bestuur geen speculatieve risico’s om winst op korte termijn te behalen.
B. Eigen organisatie
Gegeven de beschikbare capaciteiten en kennis, heeft het bestuur ervoor gekozen om het gehele vermogensbeheer uit te besteden.
C. Financiële markten (en beta)
Het bestuur is van mening dat strategische keuzes bepalend zijn. Mede gegeven de beschikbare governance, is de meerwaarde van korte termijn tactische keuzes lastig te realiseren. Alleen in uitzonderlijke situaties, en na uitgebreide discussie en analyse, zal het bestuur dergelijke beslissingen nemen.
Het bestuur is van mening dat de lange tijdshorizon het Pensioenfonds een comparatief voordeel kan geven en heeft daarom de ambitie om gebruik te maken van eventuele marktanomalieën op de middellange termijn.
D. Valutarisico
Specifiek met betrekking tot valutarisico is het bestuur tot de overeenstemming gekomen dat op de lange termijn geen risicopremie bestaat voor het aanhouden van valutarisico. Om deze reden kan het korte termijn valutarisico afgedekt worden zonder dat dit ten koste gaat van het rendement, waarbij geldt dat deze afdekking wel kostenefficiënt uitgevoerd dient te worden.
E. Implementatie (en alpha)
Het bestuur heeft bij de constructie van de beleggingsportefeuille veel aandacht voor het samenvoegen van de beleggingscategorieën die onderling een lage samenhang vertonen.
Het bestuur gelooft dat passief beleggen in efficiënte beleggingsmarkten de voorkeur heeft boven actief beleggen en het meest kostenefficiënt is. In minder efficiënte markten, en dan met name markten waarin bottom-up kredietanalyse cruciaal is, heeft het bestuur een voorkeur voor actief beheer.
F. Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het bestuur gelooft bij beleggingsbeslissingen dat naast financiële overwegingen ook duurzaamheidsoverwegingen een rol moeten spelen. Enerzijds omdat dit op termijn leidt tot een beter risico/rendementsprofiel van de beleggingen aangezien duurzame bedrijven betere overlevingskansen hebben. Anderzijds heeft het pensioenfonds een verplichting naar de samenleving en levert duurzaam beleggen een positief maatschappelijk effect op. Ten aanzien van duurzaamheid probeert het bestuur, die beleggingsfondsen te selecteren die stewardship/engagement actief in hun beleid verwerkt hebben. Nieuwe beleggingsimplementaties zullen aan moeten sluiten bij de overtuigingen en de verwachtingen van deelnemers, de sponsor en andere stakeholders zover deze aangeboden worden door de financiële markten.
2. ORGANISATIE EN INTERN BEHEERSINGSSYSTEEM
Het Pensioenfonds hanteert een paritair bestuursmodel en heeft een bestuur van 6 leden.
2.1 Organogram en intern beheersingssysteem
De organisatie van het Pensioenfonds is ingericht conform onderstaand model.
Toezicht
Sleutelfunctie Risicobeheer
Actuariële sleutelfunctie
Uitvoering
Verantwoordings- Adviserend
orgaan
actuaris WTW
Bestuur
Bestuurs- Secretariaat Montae
Sleutelfunctie Interne Audit
Overheid (DNB / AFM)
Risico management commissie
Stichting Deelnemers-
IFF administratie Pensioenfonds. BSG
Compliance officer
Accountant PwC
Communicatie- commissie
Beleggingsadvies- commissie
Waarmerkend actuaris Xxxxxxxxx & Xxxxxxxxxx
Visitatie- commissie
In bijlage A is een uitwerking van dit organogram te vinden. In deze bijlage is een nadere uiteenzetting opgenomen over de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partijen genoemd in het organogram. In de bijlage wordt ook ingegaan op de wijze waarop onderling verantwoording wordt afgelegd en zijn de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem opgenomen.
2.2 Beleid
Om de gestelde doelen, zoals bedoeld in Hoofdstuk 1 te verwezenlijken voert het bestuur een beleid, dat nader is uitgewerkt in hoofdstuk 7 van deze ABTN, waarbij de actualiteit steeds in het oog wordt gehouden.
2.3 Verantwoording
Het bestuur overlegt aan DNB per kwartaal (binnen zes weken na afloop van het kwartaal) en jaarlijks (voor 1 juli) de staten die DNB nodig heeft voor de juiste uitoefening van haar taak. Het bestuur legt gedurende het jaar maandelijks verantwoording af aan DNB over de dekkingsgraad. Verder wordt jaarlijks (financiële) verantwoording afgelegd aan het verantwoordingsorgaan. Tevens laat het bestuur jaarlijks een visitatie uitvoeren door een extern bureau.
De externe adviseurs leggen periodiek verantwoording af. De accountant (PwC) en de certificerend actuaris (Sprenkels & Verschuren) doen dat jaarlijks bij de behandeling van het jaarwerk, terwijl de BSG (Blue Sky Group) als uitvoerder van de deelnemers- en beleggingsadministratie elk kwartaal rapporteert aan de hand van een SLA. Ook de adviserend actuaris (WTW) zal op basis van een SOW jaarlijks verantwoording gaan afleggen. De vermogensbeheerders leveren maand- en kwartaalrapportages aan. Processen bij externe partijen worden waar mogelijk, tevens gemonitord aan de hand van ISAE 3402 verklaringen.
2.4 Communicatie
Het bestuur voldoet aan de communicatieverplichtingen die wettelijk zijn voorgeschreven. Tevens wil het bestuur stimuleren dat deelnemers zelf een goede individuele pensioenplanning maken. Dit komt onder andere tot uiting in de volgende communicatieactiviteiten:
Twee tot drie keer per jaar een nieuwsbrief voor actieve deelnemers met informatie over actuele ontwikkelingen.
Een jaarlijkse informatiebijeenkomst voor actieven met toelichting op het UPO.
Website met actuele informatie en links naar Xxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx.
Pensioencafé’s voor specifieke doelgroepen.
De communicatie over verwachte toekomstige uitkeringen, is gebaseerd op de URM (Uniforme Rekenmethodiek). Daarbij wordt uitgegaan van de generieke methode.
Het communicatiebeleid is nader uitgewerkt in het communicatiebeleidsplan van het Pensioenfonds (zie bijlage L).
3. RISICOHOUDING EN HAALBAARHEIDSTOETS
3.1. Doelstellingen en risicohouding
De risicohouding van het Pensioenfonds is nader uitgewerkt in bijlage B.
3.2 Haalbaarheidstoets
De haalbaarheidstoets geeft inzicht in het te verwachten pensioenresultaat op fondsniveau en de risico’s die daarbij spelen, gegeven de financiële opzet van het Pensioenfonds.
Bij de invulling van de haalbaarheidstoets worden door het bestuur van het Pensioenfonds kwantitatieve ondergrenzen bepaald die passen binnen de risicohouding van het Pensioenfonds. Ook de richtniveaus en bandbreedtes die per beleggings- en risicocategorie in het beleggingsbeleid moeten worden opgenomen op basis van de prudent person regel en moeten aansluiten bij de risicohouding van het Pensioenfonds, zowel voor de korte als voor de lange termijn. De toets wordt uitgevoerd conform artikel 22 Besluit financieel toetsingskader en de nadere uitwerking in artikel 30 van de Regeling Pensioenwet. Het Pensioenfonds heeft per 1 januari 2015 de aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd. Ieder jaar wordt de haalbaarheidstoets opnieuw uitgevoerd. De technische uitwerking van de in 2022 uitgevoerde haalbaarheidstoets is opgenomen in bijlage C.
3.2.1 Aanvangshaalbaarheidstoets
Het Pensioenfonds heeft vanuit de feitelijke financiële positie van het Pensioenfonds per 1 januari 2015 een aanvangshaalbaarheidstoets laten uitvoeren teneinde te laten zien dat het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het Pensioenfonds gewekte verwachtingen over het pensioenresultaat, rekening houdend met de gekozen ondergrens. Hiermee wordt inzichtelijk dat:
het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is;
dat het Pensioenfonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen; en
dat het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau.
3.2.2 Jaarlijkse haalbaarheidstoets
Met de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt gemonitord in hoeverre het verwachte pensioenresultaat nog steeds aansluit bij de oorspronkelijk gewekte verwachtingen. Jaarlijks wordt vanuit de feitelijk financiële positie van het Pensioenfonds getoetst of het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het Pensioenfonds gekozen ondergrens en of het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau. De uitkomsten van de in 2022 uitgevoerde haalbaarheidstoets zijn in bijlage C opgenomen.
3.2.3 Maatregelen ingeval onvoldoende jaarlijkse haalbaarheidstoets
Indien bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat niet wordt voldaan aan een van de volgende criteria uit de aanvangshaalbaarheidstoets:
Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau blijft boven de door het Pensioenfonds gekozen ondergrens voor dit pensioenresultaat; en/of
Het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario wijkt niet te veel af van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het Pensioenfonds hiervoor de maximale afwijking heeft vastgesteld,
Dan treedt het Pensioenfonds in overleg met de sociale partners om te bezien of, en zo ja welke, maatregelen genomen moeten worden.
4. AANSLUITINGSPROCEDURE WERKGEVER EN DEELNEMERSCHAP WERKNEMERS
4.1 Procedure en criteria voor aansluiting werkgevers
Het Pensioenfonds is een verplicht gesteld ondernemingspensioenfonds voor alle medewerkers van
I.F.F. (Nederland) B.V. Met IFF is een uitvoeringsovereenkomst gesloten. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de inhoud daarvan.
4.2 Wijze van verkrijging van het deelnemerschap
Deelnemer is iedere werknemer in dienst van IFF, behalve degenen waarmee de directie schriftelijk overeen is gekomen dat ze geen deelnemer worden.
De aangesloten werkgever is gehouden de bij hem in dienst zijnde werknemers binnen 1 maand na het tijdstip waarop de werknemers in dienst treden bij het Pensioenfonds aan te melden.
5. HOOFDLIJNEN UITVOERINGSOVEREENKOMST EN HOOFDLIJNENPENSIOENREGELING
5.1 Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst
De hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst van het Pensioenfonds (d.d. 1 juli 2015) zijn:
Wijze vaststelling verschuldigde premie | Werkgever: 14% van de pensioengevende salarissen, waarbij voor arbeidsongeschikte deelnemers rekening wordt gehouden met een fictief salaris Werknemer: 3,5% van de pensioengrondslag voor werknemers in dienst voor 1 januari 2003, en voor werknemers met wie bij indiensttreding na 31 december 2002 geen deelnemersbijdrage is afgesproken 7% van de pensioengrondslag voor werknemers in dienst na 31 december 2002, met uitzondering van de beperkte groep die na deze datum in dienst is gekomen en waarvoor destijds geen deelnemersbijdrage is afgesproken |
Premiebetaling | Maandelijks |
Bijstortverplichting | Geen bijstortverplichting. Wel overeengekomen dat sponsor ervoor zorgdraagt dat de door het fonds te ontvangen bijdrage (werkgeversbijdrage en deelnemersbijdrage) minimaal gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie. Daartoe wordt in 2022, in 4 kwartaaltermijnen, additioneel aan de 14% premie een bedrag van circa € 5.319 miljoen voldaan. |
Informatieverstrekking door werkgever(s) aan de administrateur van het Pensioenfonds | Digitaal vanuit de salarisadministratie. |
Procedures premiebetalingsachterstand | Melding op kwartaalbasis aan verantwoordingsorgaan en OR |
Procedures opstellen en wijzigen pensioenreglement n.a.v. wijziging pensioenovereenkomst | Conform bepalingen in Statuten en Reglementen |
Maatstaven en voorwaarden toeslagverlening | Zie hoofdstuk 7 inzake toeslagbeleid |
Uitgangspunten en procedures vermogenstekorten | Tekort per ultimo kwartaal wordt onverwijld gemeld bij DNB |
Uitgangspunten en procedures premiekorting / terugstorting | Ondersteund door een ALM-studie dat er op lange termijn geen negatief effect is op de dekkingsgraad |
Opzegging / einde overeenkomst | Per einde kalenderjaar met opzegtermijn van 6 maanden |
5.2 Hoofdlijnen Pensioenregeling(en)
De hoofdlijnen van de pensioenregeling zoals vastgelegd in het Pensioenreglementvan het Pensioenfonds luiden als volgt:
Karakter | Uitkeringsovereenkomst. Middelloonregeling waarbij het pensioengevend salaris per 1 januari 2023 wordt afgetopt op € 71.006 |
Opname | Alle werknemers in dienst van de werkgever, tenzij individueel anders overeengekomen. |
Pensioenrichtleeftijd | 67e verjaardag. |
Pensioengevend salaris | 13 x maandinkomen en vakantietoeslag. Maximum pensioengevend salaris is € 71.006 (vanaf 1 januari2023), deze grens wordt met de wijziging van de cao-salarissen aangepast. |
Franchise | € 22.917 (1 januari 2023) Met dispensatie van de belastingdienst wordt sinds 2018 gebruik gemaakt van de ruimte in de franchise om de opbouw op 1,875% te houden bij pensioenrichtleeftijd 67 jaar. |
Pensioengrondslag | Pensioengevend salaris -/- franchise. |
Ouderdomspensioen | Opbouw 1,875% van de pensioengrondslag. |
Partnerpensioen | Opbouw 70% van het ouderdomspensioen vanaf 1 juli 2015. |
Wezenpensioen | 14% van ouderdomspensioen. |
Premievrijstelling bij AO | Bij arbeidsongeschiktheid van 35% of meer (herverzekerd door IFF). |
Werkgeversbijdrage | 14% van het pensioengevend salaris, maar ten minste zodanig dat de totale bijdrage (werkgeversbijdrage + deelnemersbijdrage) gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie. |
Deelnemersbijdrage | 7% van de pensioengrondslag voor degenen die na 31 december 2002, en 3,5% voor werknemers in dienst voor 1 januari 2003, , en voor werknemers met wie bij indiensttreding na 31 december 2002 geen deelnemersbijdrage is afgesproken. |
Toeslagen (voorwaardelijk) | Zie hoofdstuk 8 |
6. RISICOMANAGEMENT
Het bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem ten behoeve van alle risico’s waaraan het Pensioenfonds zich ziet blootgesteld. De sleutelfunctiehouder Risicomanagement ziet toe op een goed functioneren van het risicomanagement.
Het risicomanagementplan, dat is opgenomen in bijlage D, beschrijft de diverse risicocategorieën die door het bestuur worden onderscheiden. Tevens bevat het een inschatting van kansen en gevolgen, alsmede een toelichting op de wijze waarop het bestuur het beleid ten aanzien van dit risico heeft vormgegeven. In hoofdlijnen komt het risicobeheersingssysteem neer op het volgende:
Het bestuur heeft de financiële en niet-financiële risico’s geanalyseerd door de waarschijnlijkheid en de impact ervan te analyseren en vervolgens te bepalen welke beheersmaatregelen nodig zijn om tot een acceptabel residurisico te komen. Deze stappen zijn vastgelegd in het risicomanagementplan.
Op grond van het risicomanagementplan, is een risicoregister opgesteld dat ingaat op de monitoring van de risico’s (zie aan het einde van bijlage D). Conform de in het risicoregister aangegeven frequentie worden de financiële risico’s gemonitord door de BAC (Beleggingsadviescommissie) en de niet-financiële risico’s door de RMC (Risicomanagementcommissie). De Sleutelfunctiehouder Risicomanagement en Interne Audit zien toe op het naleven van deze procedures.
De kwartaal- en maandrapportages die vanuit de vermogensbeheeradministratie worden opgeleverd, zijn specifiek afgestemd op de monitoring van de financiële risico’s zodat het bestuur in één oogopslag de situatie kan overzien.
7. BELEID EN STURINGSMIDDELEN
7.1 Algemene beschrijving financiële opzet
Het Pensioenfonds is een ‘eigen-beheer-fonds’. In dit hoofdstuk en de bijlage E wordt ingegaan op de financiële opzet bij het Pensioenfonds en de daarmee samenhangende financiële sturingsmiddelen.
7.2 Beleidsdekkingsgraad
Voor het vaststellen van beleid en het nemen van beslissingen is de beleidsdekkingsgraad op een aantal beleidsterreinen van belang. Het Pensioenfonds stelt de beleidsdekkingsgraad als volgt vast:
De beleidsdekkingsgraad per het einde van een maand is het gemiddelde van de actuele dekkingsgraad (het aanwezige vermogen gedeeld door het vereist eigen vermogen, vastgesteld onder UFR [Ultimate Forward Rate]) per het einde van de maand en de elf daaraan voorafgaande maanden;
Indien het bestuur een besluit neemt dat effect heeft op de technische voorzieningen of het vermogen, zoals bijvoorbeeld aanpassing van de grondslagen, zal dit verwerkt worden in de dekkingsgraad per het einde van de maand waarin het besluit is genomen.
Een besluit tot het verlenen van toeslagen per 1 januari zal worden verwerkt in de dekkingsgraad per 31 december of per het einde van de maand waarin het bestuursbesluit is genomen indien dit na 1 januari is.
7.3 Beleid reserveringen
Het Pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast voor het geheel van de pensioenverplichtingen. De daarbij gehanteerde waarderingsmethode en grondslagen worden nader toegelicht in bijlage E. In die bijlage zijn tevens de actuele kerncijfers van het Pensioenfonds opgenomen.
Het Pensioenfonds stelt periodiek (in elk geval per 31 december) het minimum vereist eigen vermogen vast overeenkomstig artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader. De minimaal vereiste dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met het minimaal vereist eigen vermogen als percentage van de technische voorzieningen.
Tevens stelt het Pensioenfonds ieder kwartaal het vereist eigen vermogen vast zodat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het Pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de technische voorzieningen. Een beschrijving van het model dat het Pensioenfonds hanteert voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen is opgenomen in bijlage E.
De vereiste dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met het vereist eigen vermogen als percentage van de technische voorzieningen. Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad zal het Pensioenfonds hierover DNB inlichten en een herstelplan opstellen conform artikel 138 van de Pensioenwet. Dit herstelplan wordt berekend op basis van de wettelijk maximaal toegestane parameters. In het herstelplan beschrijft het Pensioenfonds de maatregelen die worden genomen om binnen de wettelijke termijnen te voldoen aan het vereist eigen vermogen. Zolang de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad, zal het Pensioenfonds jaarlijks het herstelplan opnieuw opstellen.
7.4 Premiebeleid
Het Pensioenfonds stelt jaarlijks twee premies vast: de zuivere kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuivere kostendekkende premie wordt berekend op basis van dezelfde grondslagen als waarop de voorziening pensioenverplichtingen wordt vastgesteld. Voor de gedempte kostendekkende premie geldt hetzelfde, met uitzondering van de gehanteerde rente. Voor de gedempte kostendekkende premie wordt een voortschrijdend gemiddelde van de rentetermijnstructuren van de laatste 36 maanden gehanteerd.
Naast de premies die het Pensioenfonds vaststelt, stellen cao-partijen periodiek de feitelijke premie vast. Deze dient ten minste even hoog te zijn als de gedempte kostendekkende premie. De toetsing of dat het geval is vindt jaarlijks plaats op basis van de omstandigheden per 30 september. Wanneer de feitelijke premie lager blijkt te zijn dan de gedempte kostendekkende premie, zal het bestuur in contact treden met de werkgever. Met ingang van 1 juli 2015 bedraagt de feitelijke premie 14% van de salarissom tot het maximum pensioengevend salaris, welke verhoogd wordt met de werknemersbijdragen.
Voor een verdere beschrijving van de premies en het premiebeleid verwijzen wij naar paragraaf 7 in bijlage E.
7.5 Toeslagbeleid
Het Pensioenfonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, gebaseerd op de ambitie de pensioenen waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is om over een reeks van jaren de opgebouwde pensioenen van de actieve en premievrije deelnemers alsmede de reeds ingegane pensioenen te verhogen met minimaal 80% van de relatieve stijging van het prijsindexcijfer (CPI alle huishoudens afgeleid per de maand oktober voor het lopende jaar in relatie tot de maand oktober van het voorgaande jaar, zoals vastgesteld door het CBS). De peildatum is 30 september. De jaarlijkse toeslag is gemaximeerd op 4%. Toeslagen lager dan 0,1% worden in principe niet toegekend.
De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur en is afhankelijk van de financiële positie van het Pensioenfonds. Het bestuur hanteert hierbij de peildatum ingroeipad van DNB in de vaststelling van de toeslagverlening. Er bestaat geen recht op toeslagen en er wordt hiervoor geen reserve aangehouden.
Er zal alleen toeslagverlening plaats kunnen vinden, voor zover dit toekomstbestendig is. Dat wil zeggen dat de financiële positie van het Pensioenfonds zodanig is dat het te verlenen toeslagpercentage ook naar verwachting in de toekomst uitgekeerd zal kunnen worden.
Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de onderstaande beleidsstaffel als leidraad:
Beleidsdekkingsgraad | Toeslagverlening |
Lager dan 110% | Nihil |
Tussen 110% en bovengrens | Naar rato |
Boven de bovengrens | Volledige toeslagverlening + eventueel inhaaltoeslagen en herstel van kortingen |
De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld zodanig dat deze voldoet aan de eis van toekomstbestendigheid. De wijze waarop dit gebeurt en een verdere detaillering van het toeslagbeleid (inclusief het beleid voor inhaaltoeslagen en herstel van kortingen) zijn opgenomen in bijlage E.
7.6 Kortingenbeleid
Het bestuur kan als noodmaatregel besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen, indien overige maatregelen niet voldoende zijn.
Deze situatie kan zich voordoen indien:
Uit het herstelplan blijkt dat met xxxxx van overige financiële sturingsmiddelen herstel tot het vereist eigen vermogen binnen de wettelijke termijnen niet mogelijk is. Een vermindering van aanspraken zal dan in principe gespreid over de duur van het herstelplan, te weten over een periode van 10 jaar, plaatsvinden. Alleen de korting in het eerste jaar zal onvoorwaardelijk worden toegepast. Eventuele kortingen in latere jaren zullen alleen worden toegepast indien en voor zover dit noodzakelijk blijkt bij het in dat jaar op te stellen herstelplan.
Er op vijf achtereenvolgende (jaarlijkse) meetmomenten sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, en tevens de actuele dekkingsgraad op dat moment lager is dan de vereiste minimale dekkingsgraad. In deze
situatie zal het Pensioenfonds genoodzaakt zijn per direct de opgebouwde aanspraken en rechten te korten. Deze korting is onvoorwaardelijk en voor zover deze lager is dan 5% ineens doorgevoerd worden. Wanneer de benodigde korting groter is dan 5% zal deze gespreid worden over de resterende hersteltermijn.
De financiële sturingsmiddelen die het Pensioenfonds kan toepassen om kortingsmaatregelen te voorkomen staan beschreven in het crisisplan (zie bijlage H).
Toegepaste kortingen zullen per kalenderjaar worden bijgehouden in de administratie en kunnen in de toekomst worden gerepareerd indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de bovengrens van de beleidsstaffel voor het toeslagbeleid (zie paragraaf toeslagbeleid). De wijze waarop reparatie plaatsvindt is opgenomen in bijlage E.
7.7 Herverzekering
Het fonds heeft haar overlijdensrisico’s herverzekerd via ElipsLife. Het arbeidsongeschiktheidsrisico is, voor wat betreft de premiebetaling voor voortzetting van de pensioenopbouw, door werkgever IFF herverzekerd (premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid bij het pensioenfonds vindt alleen plaats indien de werkgever hiervoor premie betaalt).
8. BELEGGINGSBELEID
Het bestuur hanteert in het kader van haar beleggingsbeleid de volgende cyclus:
Bijstellen
beleid en / of
Doel/ Investment Beliefs en Governance
Performan ce monitorin
Risicobudg et
Selectie van vermogen
Strategisch e Asset Allocatie
Structuur van
mandaten
Beleggingspl an
Op grond van een ALM-studie is een strategische beleggingsmix geformuleerd van 70% vastrentende waarden, 15% aandelen en 15% onroerend goed.
Op grond van een door het bestuur vastgestelde rentestaffel, bedroeg ultimo 2022 de beoogde renteafdekking 70%.
Het Pensioenfonds houdt een cashpositie van minimaal € 1 miljoen aan. Het derivatenbeleid is geregeld in het Beleggingsbeleid (bijlage F onder paragraaf 3i).
Het beleggingsbeleid wordt nader uitgewerkt in de bijlagen F en G.
9. HET FINANCIEEL CRISISPLAN
Op grond van de pensioenwetgeving dienen pensioenfondsen te beschikken over een financieel crisisplan. Dit is voor het Pensioenfonds aanleiding geweest voor het opstellen van een dergelijk financieel crisisplan.
Op grond van het besluit FTK dient het bestuur een beschrijving te geven van maatregelen die ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 140, eerste lid van de Pensioenwet met betrekking tot het minimaal vereist eigen vermogen.
Deze maatregelen komen samen in dit crisisplan, welke als bijlage H bij deze ABTN is opgenomen.
BIJLAGE A: GOVERNANCESTRUCTUUR EN HOOFDLIJNEN INTERN BEHEERSINGSSYSTEEM
Governancestructuur
1.1 I.F.F. (Nederland) B.V.
De sociale partners bepalen in onderling overleg de inhoud van de pensioenregeling. Het betreft hier aan werkgeverskant de directie van I.F.F. (Nederland) B.V. te Hilversum, en aan werknemerskant de vakbonden. Daarnaast heeft de OR van I.F.F. (Nederland) B.V. instemmingsrecht.
1.2 Bestuur van het Pensioenfonds
Het bestuur is verantwoordelijk voor de bewaking van de doelstelling van het Pensioenfonds. Het bestuur bepaalt het dagelijkse beleid, draagt zorg voor de handhaving en uitvoering van statuten en reglementen, is belast met het beheer van het Pensioenfonds en is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking, welke met de doelstellingen van het Pensioenfonds verband houden De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur zijn nader uitgewerkt in de statuten van het Pensioenfonds.
a. Bestuursmodel
Het Pensioenfonds kent een paritair bestuursmodel. Het bestuur van het Pensioenfonds bestaat uit 6 bestuurders en is als volgt samengesteld:
- 3 personen vanuit of namens de werkgever voor te dragen door de directie van IFF;
- 2 personen vanuit of namens de werknemers voor te dragen door de OR van IFF;
- 1 persoon vanuit of namens de pensioengerechtigden voor te dragen middels verkiezingen onder de pensioengerechtigden.
Bij onvoldoende kandidaten voor een bestuursfunctie, heeft het Pensioenfonds statutair de mogelijkheid om externe bestuursleden aan te trekken.
b. Ondersteuning
Bij de uitvoering van de pensioenregeling wordt het bestuur terzijde gestaan door:
- interne commissies,
- sleutelfunctiehouders voor Risicomanagement, en Interne Audit (binnen het pensioenfonds belegd), en Actuarieel (Sprenkelsn),
- een externe administrateur voor de deelnemersadministratie (BSG),
- vermogensbeheerders (Robeco, M&G, WTIM en CBRE) alsmede een externe administrateur voor het vermogensbeheer (BSG), en een adviseur voor het vermogensbeheer (WTW)
- een accountant (PwC),
- een waarmerkend actuaris (Spenkels) en een adviserend actuaris (WTW),
- een externe compliance officer (werkzaam bij IFF),
- een extern bestuurssecretariaat (Montae & Partners).
Bovendien ontvangt het bestuur van de zijde van het verantwoordingsorgaan van het Pensioenfonds inbreng ten aanzien van het te voeren beleid in de vorm van adviezen voor de besluiten die op grond van de Pensioenwet adviesplichtig zijn.
c. Geschiktheid en geschiktheidsplan
Het geschiktheidsbeleid is opgenomen in bijlage K. In het functieprofiel is vastgelegd over welke kennis, competenties en professioneel gedrag (aspirant) bestuursleden moeten beschikken. Doel is dat de bestuursleden over voldoende kennis, inzicht en oordeelsvorming beschikken om hun taken te volbrengen.
In het traject voor nieuwe bestuursleden, voorziet het Pensioenfonds nadrukkelijk in de positie van aspiranten. De aspirant-bestuursleden volgen - middels begeleiding door interne en externe deskundigen - een opleidingstraject om het vereiste niveau van geschiktheid te bereiken.
Als de bij de bestuursleden aanwezige geschiktheid afwijkt van de gewenste geschiktheid c.q. wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn, wordt per bestuurslid in een opleidings-/ontwikkelplan vastgelegd welke stappen worden ondernomen om te komen tot de gewenste geschiktheid. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het individueel of collectief volgen van een pensioenopleiding. Het geschiktheidsplan en de voortgang van het ontwikkelplan worden periodiek geëvalueerd.
Naast het voldoen aan de “minimumeisen” van deskundigheid stelt het Pensioenfonds periodiek vast op welke aandachtsgebieden aanvullende deskundigheid c.q. geschiktheid gewenst is.
d. Gedragscode en compliance officer
Het Pensioenfonds heeft een gedragscode opgesteld die mede is gebaseerd op een model van de Pensioenfederatie. De gedragscode geldt voor het bestuur en al degenen die voor, namens of in opdracht van het Pensioenfonds werken en alle door het bestuur aan te wijzen betrokkenen. Dit ter voorkoming van conflicten tussen het belang van het Pensioenfonds en de privébelangen van betrokkenen alsmede ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het Pensioenfonds voor privédoeleinden. In dat kader bieden de leden van het bestuur en de organen van het Pensioenfonds ook inzicht in hun andere (neven)functies.
Het Pensioenfonds heeft een externe compliance officer die werkzaam is bij IFF. De compliance officer is in het bijzonder belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode die gelden voor de bestuursleden en andere verbonden personen. De taken en bevoegdheden van de compliance officer zijn vastgelegd in de gedragscode.
De compliance officer geeft één maal per jaar een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur over de bevindingen inzake compliance.
De gedragscode en compliance officer maken deel uit van het integriteitsbeleid, dat is opgenomen in bijlage J.
1.3 Commissies
Bij de voorbereiding en monitoring van het beleid laat het bestuur zich bijstaan door een aantal commissies.
In elke commissie zit minimaal één bestuurslid. De commissies worden verder aangevuld met leden die afkomstig zijn uit de deelnemers dan wel externe deskundigen. Momenteel heeft het Pensioenfonds de volgende vaste commissies:
- Beleggingsadviescommissie.
- Communicatiecommissie.
- Risicomanagementcommissie.
- Financiële Monitoring Commissie
Indien daar behoefte aan is, kan het bestuur nieuwe vaste of ad hoc commissies instellen. De commissies kunnen het bestuur te allen tijde gevraagd en ongevraagd adviseren. De besluitvorming en eindverantwoordelijkheid liggen bij het bestuur.
1.4 Verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft een verantwoordingsorgaan ingesteld. De inrichting en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in de statuten van het Pensioenfonds en zijn nader uitgewerkt in het huishoudelijk reglement van het verantwoordingsorgaan. De taken en
bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn gelijk aan de wettelijke taken en bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 115c van de Pensioenwet. Het verantwoordingsorgaan bestaat bij het Pensioenfonds uit 3 leden:
- 1 lid van het verantwoordingsorgaan wordt als vertegenwoordiger van de werkgever benoemd door het bestuur op basis van een bindende voordracht van de directie van IFF.
- 1 lid van het verantwoordingsorgaan wordt als vertegenwoordiger van de werknemers benoemd door het bestuur op basis van een bindende voordracht van de OR.
- 1 lid van het verantwoordingsorgaan wordt als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden benoemd door het bestuur op basis van een bindende voordracht na verkiezingen door de pensioengerechtigden.
1.5 Intern toezicht
Het bestuur van het Pensioenfonds heeft gekozen voor intern toezicht door een visitatiecommissie. Deze commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden. De leden worden benoemd door het bestuur na een bindende voordracht van het verantwoordingsorgaan.
De visitatiecommissie houdt toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het Pensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever en in het jaarverslag.
1.6 Externe deskundigen
Het bestuur heeft PwC als externe accountant aangesteld. De accountant controleert jaarlijks de jaarrekening van het Pensioenfonds en de verslagstaten voor DNB. De accountant geeft hierover een accountantsverklaring af.
De accountant legt regelmatig verantwoording af aan het bestuur. Tussen het Pensioenfonds en PwC is de opdracht tot deze dienstverlening door middel van een overeenkomst vastgelegd.
Het bestuur heeft WTW benoemd als adviserend actuaris. De adviserend actuaris adviseert het bestuur over actuariële aangelegenheden. De actuaris legt hierover regelmatig verantwoording af aan het bestuur. Tussen het Pensioenfonds en WTW is deze opdracht tot dienstverlening door middel van een overeenkomst vastgelegd. Het actuarieel rapport wordt jaarlijks opgesteld door de BSG, dat de deelnemersadministratie en de vermogensbeheeradministratie verzorgt.
Het bestuur heeft Xxxxxxxxx benoemd als waarmerkend actuaris. De waarmerkend actuaris toetst onder andere jaarlijks de mate waarin de verplichtingen van het Pensioenfonds door aanwezig vermogen worden afgedekt. Tussen het Pensioenfonds en Sprenkelsis deze opdracht tot dienstverlening door middel van een overeenkomst vastgelegd. Ten aanzien van de waarmerking wordt rekening gehouden met de bepalingen in artikel 148 van de Pensioenwet, met betrekking tot de onafhankelijkheid van de waarmerkend actuaris.
Het bestuur van het Pensioenfonds vraagt advies aan de accountant en de adviserend en waarmerkend actuaris in alle gevallen waarin het bestuur dit nodig acht.
Het bestuur beoordeelt ten minste eenmaal per jaar, na afhandeling van het jaarwerk, het functioneren van de accountant en de adviserend en waarmerkend actuaris. De uitkomsten van deze beoordeling bespreekt het bestuur met de accountant of de adviserend, dan wel waarmerkend actuaris.
1.7. Uitbesteding
Het bestuur heeft de volgende werkzaamheden uitbesteed aan derden:
Deelnemersadministratie: aan de BSG.
Vermogensbeheer: aan Robeco, M&G, CBRE en Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx.
Beleggingsadministratie: aan de BSG.
Bestuursondersteuning aan Montae & Partners
Bij de uitbesteding is rekening gehouden met het bepaalde in:
artikel 34 van de Pensioenwet;
hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet;
de door AFM en DNB opgestelde Principes voor beheerst beloningsbeleid.
Deelnemersadministratie
De deelnemersadministratie wordt uitgevoerd door de BSG. Tussen het Pensioenfonds en de BSG is op 3 oktober 2013 een uitbestedingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst geldt voor een periode van vijf jaar met ingang van 1 januari 2014. De overeenkomst wordt nadien telkens met een periode van één jaar verlengd tenzij deze wordt opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden. Onderdeel van de overeenkomst is een zogeheten Service Level Agreement (SLA). Deze SLA wordt periodiek geëvalueerd en indien nodig herzien.
Vermogensbeheerders en custodian
Het beheer van het Pensioenfondsvermogen is uitbesteed aan professionele vermogensbeheerders. Uit het oogpunt van beheersbaarheid van het beleggingsrisico, waarbij risicospreiding en governance worden afgewogen, heeft het Pensioenfonds ervoor gekozen om enkel in fondsen te beleggen. Daartoe zijn de volgende vermogensbeheerders geselecteerd:
Robeco (LDI40 en Multi Factor Credits en aandelen – smart beta)
XXXX vermogensbeheerovereenkomst van 4 januari 2012 met SLA van 1 januari 2012.
M&G (onderhandse leningen en ABS)
M&G (onroerend goed): in 2016 heeft het Pensioenfonds twee commitments gedaan om een Europese gespreide onroerend goed portefeuille op te bouwen. Deze zijn in de loop van 2017 en 2018 volgestort.
WTIM (aandelen actief management stijl)l
CBRE (onroerend goed): deze portefeuille is sinds 2017 grotendeels afgebouwd door verkoop en liquidatie.
De financiële administratie wordt door BSG uitgevoerd.
De afspraken ten aanzien van deze uitbesteding zijn in vermogensbeheerovereenkomsten en SLA’s vastgelegd.
De SLA wordt periodiek geëvalueerd en indien nodig herzien.
Overeenkomst d.d. | Looptijd | Stilzwijgende verlengingsperiode | Opzegtermijn | |
BSG | 3 oktober 2013 | Onbepaalde tijd | Nvt | 6 maanden |
Robeco | 2 maart 2016 | Onbepaalde tijd | Nvt | 3 maanden |
WTIM | Mei 2023 | Onbepaalde tijd | Nvt | 1 maand |
M&G | Nvt | |||
CBRE | Nvt |
Het uitbestedingsbeleid is opgenomen in bijlage I.
Hoofdlijnen intern beheersingssysteem
1. Beleidsmatige processen en doelstellingen
Om de gestelde doelen te verwezenlijken voert het bestuur een beleid, waarbij de actualiteit steeds in het oog wordt gehouden. Het bestuur laat zich bij het maken van beleid ondersteunen door adviezen van externe deskundigen en door periodieke rapportages die een totaalbeeld moeten geven van de (financiële) positie van het Pensioenfonds met de daarbij te onderkennen en te analyseren risico’s. Deze rapportages zijn onder meer:
Het financieel jaarverslag;
Een actuarieel jaarrapport;
De beleggingsrapportages (per kwartaal) en beleggingsplan;
De maandelijkse rapportage over de dekkingsgraad;
Dashboards financiële en niet-financiële risico’s per bestuursvergadering;
Periodieke rapportages van sleutelfunctiehouders;
De Asset Liability Management (ALM-)studie;
De verslagstaten voor DNB inclusief de voortgangsrapportage inzake het herstelplan;
Het rapport van de waarmerkend actuaris;
De haalbaarheidstoets.
Op grond van IORP II worden daar periodieke rapportages van sleutelfunctionarissen aan toegevoegd.
2. Beleid
Het bestuur onderkent het belang van risicomanagement, dat een steeds belangrijkere rol is gaan spelen in de aansturing van het Pensioenfonds. Zie hiervoor ook Hoofdstuk 6. Het beleid van het bestuur is er niet op gericht om risico’s per definitie uit te sluiten, maar om risico’s op een verantwoorde wijze te beheersen.
3. Uitvoering
Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van controlemaatregelen gericht op het adequaat beheersen van alle voorkomende ‘bedrijfsprocessen’ van het Pensioenfonds, met inbegrip van een juiste en volledige registratie van de gegevens van het Pensioenfonds.
Als uitvloeisel van die verantwoordelijkheid wordt gestuurd op het zoveel mogelijk beperken van de risico’s die samenhangen met uitbestede processen.
Het bestuur heeft een aantal controlemechanismen geïntroduceerd die in drie categorieën onder te verdelen zijn:
- algemene controle en interne controle
- controle op de uitbestede taken
- controle op de volledigheid en tijdigheid van gegevens
Bij incidentele processen zal het bestuur nagaan of er additionele risico’s optreden die specifieke, dan wel aanvullende, controlemaatregelen vereisen.
4. Algemene controle en interne controle
Om een goed overzicht te houden op alle relevante gebeurtenissen en processen vergadert het bestuur in beginsel ten minste zes keer per jaar. Daarbij beziet het bestuur of de voortgang van processen naar tevredenheid verloopt. Onderdeel van deze algemene controle zal zijn een beschouwing van de financiële positie van het Pensioenfonds.
Daarnaast vergadert het bestuur zo dikwijls als dat noodzakelijk wordt geacht over specifieke en/of spoedeisende aangelegenheden.
In voorkomende gevallen kan worden besloten tot schriftelijke consultering van de bestuursleden om de voortgang van de besluitvorming te waarborgen.
Het bestuur zal de voortgang van gemaakte afspraken (laten) bijhouden op een actielijst.
Alle aspecten van het (dagelijks) beleid zullen worden bepaald door minimaal twee bestuursleden, zodat het vier-ogen-principe gewaarborgd is.
Voor deze algemene en interne controle maakt het bestuur gebruik van de volgende hulpmiddelen.
Jaarplanning
Het bestuur hanteert een jaarplanning in de vorm van een checklist om na te gaan of tijdig alle, in enig jaar te ondernemen, activiteiten worden verricht. In de jaarplanning is aangegeven wie welke rol en wanneer, dient te vervullen. Deze jaarplanning is ook bestemd om het bestuur te ondersteunen in zijn controletaken op de uitbestede werkzaamheden.
In deze jaarplanning zijn de voor het Pensioenfonds jaarlijks terugkerende besluitvormingsmomenten en werkzaamheden opgenomen. Ook is een planning opgenomen voor periodiek terugkerende zaken die niet aan een jaarcyclus gekoppeld zijn.
Register van aanbevelingen
Het bestuur houdt in een register de aanbevelingen bij van de controlerend actuaris, de accountants, de visitatiecommissie en de zelfevaluatie. Daarbij wordt tevens de voortgang in de afhandeling vermeld.
Monitoring financiële positie
Naast de gedetailleerde vaststelling van de financiële positie van het Pensioenfonds in het jaarverslag, wordt op maandelijkse basis inzicht verkregen in die positie. Zowel door de BAC als door het bestuur worden de maandrapportages behandeld. Tevens worden op wekelijkse basis de renteontwikkelingen gemonitord door de Financiële Monitoring Commissie.
Goed Pensioenfondsbestuur
Intern toezicht: het bestuur draagt zorg voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Daartoe wordt door het bestuur een visitatiecommissie ingesteld. Daarnaast heeft het bestuur van het Pensioenfonds een verantwoordingsorgaan ingesteld. In dit orgaan zijn de werknemers, pensioengerechtigden en de werkgever qua stemverhouding evenredig vertegenwoordigd.
De bevindingen van de visitatiecommissie en het verantwoordingsorgaan zijn voor het bestuur van belang voor de toetsing van zijn beleid en de beleidsprocedures.
Gedragscode: voor de interne controle op integriteit heeft het Pensioenfonds een gedragscode opgesteld. De compliancefunctie wordt door een externe compliance officer vervuld. De gedragscode wordt ten minste één maal per jaar aan de orde gesteld bij een bestuursvergadering.
Geschiktheidsplan: voor de interne controle op de in het bestuur aanwezige geschiktheid, heeft het bestuur een geschiktheidsplan opgesteld. De aanwezige geschiktheid wordt jaarlijks tijdens de bestuursdag geëvalueerd
Deze hulpmiddelen worden ten minste één maal per jaar aan de orde gesteld in een bestuursvergadering. De jaarplanning staat bij elke DB-vergadering - als algemeen controlemiddel - op de agenda en het register van aanbevelingen komt twee keer per jaar aan de orde in de bestuursvergadering..
5. Controle op uitbestede werkzaamheden
Controle op de administratie
Voor de controle op de administratie laat het bestuur de administrateur periodiek verantwoording afleggen, onder meer door middel van het verstrekken van kwartaalrapportages en -overzichten.
Deze rapportages behelzen o.a.:
de registratie van de (financiële) gegevens van het Pensioenfonds;
de stand van zaken van betalingen door de werkgever;
behandeling van klachten van de aangesloten ondernemingen en van (gewezen) deelnemers. Het bestuur neemt ook mee in zijn beoordeling:
de jaarlijkse bevindingen van de accountant over de door BSG gevoerde administratie;
eventuele signalen van de aangesloten werkgever en van de (gewezen) deelnemers, al dan niet via de betrokken cao-partijen.
Controle op het vermogensbeheer
De vermogensbeheerders handelen conform het door het bestuur verleende beleggingsmandaat. Dit onderwerp is nader uitgewerkt in hoofdstuk 7.
6. Controle op volledigheid gegevens
Controle op de juistheid van de door IFF opgegeven gegevens
Via de uitvoeringsovereenkomst met IFF bepaalt het Pensioenfonds de wijze waarop en de termijnen waarbinnen de informatie nodig voor een goede administratieve uitvoering van de statuten en het reglement door IFF moet worden verstrekt aan het Pensioenfonds.
IFF is door het Pensioenfonds in bezit gesteld van (papieren dan wel digitale) formulieren voor de gegevensuitwisseling. Deze formulieren worden bij binnenkomst door de administrateur gecontroleerd op volledigheid. Bij volledig ingevulde formulieren worden de aangegeven wijzigingen doorgevoerd. Als dit persoonsgegevens betreft, worden deze gegevens door de administrateur vergeleken met die van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA).
BIJLAGE B: DOELSTELLINGEN, BELEIDSUITGANGSPUNTEN EN RISICOHOUDING
Inleiding
De doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding van een Pensioenfonds maken onderdeel uit van de missie, visie en strategie van het Pensioenfonds.
Xxxxxx, visie en strategie
De missie, visie en strategie van het Pensioenfonds zijn in hoofdstuk 1 van de ABTN opgenomen. Het Pensioenfonds wil binnen de regeling die de sociale partners hebben afgesproken een zo optimaal mogelijke uitkering verzorgen middels een zelfstandig Pensioenfonds voor (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en nabestaanden.
Doelstellingen en beleidsuitgangspunten (inclusief risicohouding)
Het Pensioenfonds hanteert de volgende doelstellingen en beleidsuitgangspunten.
Doelstelling
De doelstelling die voortvloeit uit de missie, visie en strategie is het realiseren van voldoende rendement om de pensioenafspraken na te kunnen komen. Daartoe worden onnodige risico’s en onnodige kosten voorkomen. De ambitie is om de pensioenaanspraken en pensioenrechten zodanig waardevast te houden dat over een reeks van jaren voor 80% kan worden geïndexeerd, met een maximum van 4% per jaar.
Beleidsuitgangspunten
De volgende beleidsuitgangspunten moeten bijdragen aan de verwezenlijking van deze doelstelling:
- Basis voor beleidskeuzes
Om tot een optimale inzet te kunnen komen van de tot haar beschikking staande instrumenten baseert het Pensioenfonds het beleid op een ALM-studie die minimaal elke drie jaar, doch vaker indien nodig, wordt uitgevoerd. Tevens laat het bestuur zich bij het nemen van belangrijke beleidsbeslissingen adviseren door interne en externe deskundigen.
- Rendementsstreven
Bij het streven naar voldoende rendement gelden de volgende uitgangspunten:
o Gewenste maximale premiestijging: ten minste de gedempte kostendekkende premie ontvangen is het uitgangspunt voor de pensioenovereenkomst, zodat een opbouwkorting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien de feitelijke premie niet toereikend is, treedt het bestuur in overleg met de werkgever.
o Volatiliteit toeslagen: de toeslagen voor actieve en niet-actieve deelnemers zijn afhankelijk van de prijsinflatie. De toeslag is gemaximeerd op 4%.
o Gewenste kans op realisatie toeslagen: het verlenen van toeslagen is een belangrijke doelstelling van het pensioenfonds. Gemiddeld wordt een niveau van toeslagverlening op lange termijn beoogd van 80% van de prijsinflatie.
o Gewenste kritische grens dekkingsgraad; het minimale (kritische) niveau van de beleidsdekkingsgraad is in lijn met het risicomanagementplan vastgesteld op 97,5%. Dit niveau mag 1 keer in de 40 jaar worden bereikt.
o Volatiliteit dekkingsgraad: het bestuur accepteert een daling van de actuele dekkingsgraad met maximaal 10%-punt in 1 jaar. Hiertoe wordt een beleggingsbeleid vormgegeven met een gematigd risicoprofiel.
o Xxxxxxxx acceptabele niveau van kortingen: het bestuur acht het nemen van xxxxxx’x om de toeslagverlening te realiseren onvermijdelijk. In extreme situaties wordt een beperkte rechtenkorting derhalve geaccepteerd alhoewel het vermijden van rechtenkortingen een hoge prioriteit heeft.
o Gewenste eigenschappen strategisch beleggingsbeleid: het uitgangspunt voor het pensioenfonds is een gematigd beleggingsbeleid. Op basis van een ALM-studie wordt vastgesteld welke risico’s minimaal nodig zijn om de beoogde toeslagverlening te kunnen realiseren. Concreet betekent dit dat aandelenrisico’s beheerst worden aangegaan om additioneel rendement te genereren en renterisico’s worden beperkt.
- Risicohouding
De risico’s worden beperkt conform hetgeen daarover is vastgelegd in de risicohouding. Hierbij spelen de fondskenmerken een belangrijke rol. Uit de ALM-studie blijkt dat de rijpingsgraad van het pensioenfonds ongeveer 60% bedraagt. Dit is de verhouding tussen de technische voorziening van de niet-actieve versus de actieve deelnemers. De premiestuur is 0,2%. Dit betekent dat een eenmalige 1%-punt premiestijging voor 0,2%-punt bijdraagt aan de dekkingsgraad.
De mate van risicodraagvlak gegeven de fondskenmerken is gemiddeld. Op basis hiervan en de onder het kopje ‘rendementsstreven’ geformuleerde beleidsuitgangspunten is door het pensioenfonds een korte en lange termijn risicohouding vastgesteld.
De korte termijn risicohouding wordt vastgelegd door het vereist eigen vermogen op basis van de strategische beleggingsmix bij aanvang van het jaar van 15,3% en de daaromheen overeengekomen bandbreedte van [2,5%
- 2,5%].
De lange termijn risicohouding wordt vastgelegd met behulp van de drie – voor de haalbaarheidstoets – vastgestelde ondergrenzen. De eerste volgt vanuit een situatie waarbij eigen vermogen gelijk is aan het vereist eigen vermogen:
De mediaan van het verwachte pensioenresultaat. Deze is vastgesteld op 90%; De twee overige ondergrenzen volgen vanuit de feitelijk financiële situatie:
De mediaan van het verwachte pensioenresultaat. Deze is vastgesteld op 90%;
De derde ondergrens is de maximale afwijking ten opzichte van de mediaan in het geval van een “slechtweerscenario” (5e percentiel). Deze is vastgesteld op 25%.
De korte en lange termijn risicohouding vormen het kader voor het gematigd strategisch beleggingsbeleid dat het pensioenfonds.
- Kosten
De kosten voor het Pensioenfonds worden zoveel mogelijk beperkt zonder afbreuk te doen aan effectiviteit en efficiëntie. Dit geldt zowel voor de uitvoeringskosten als voor de vermogensbeheerkosten.
De uitvoeringskosten worden, conform de uitvoeringsovereenkomst, volledig betaald door de Vennootschap. Ze worden jaarlijks gebudgetteerd. Bij het aangaan van nieuwe verplichtingen en uitgaven voor de uitvoering van de regeling let het bestuur op de kosten.
Er is een kostenvoorziening aanwezig voor het geval de Vennootschap zou wegvallen.
De vermogensbeheerkosten komen volledig voor rekening van het Pensioenfonds. Bij het aangaan van nieuwe beleggingen en bij de evaluatie van lopende beleggingen, neemt het bestuur (daarin geadviseerd door de BAC) de bijbehorende vermogensbeheerkosten en transactiekosten mee in haar overwegingen.
- Uitstel in het realiseren van de ambities
Indien in enig jaar de ambities niet gerealiseerd kunnen worden, streeft het bestuur ernaar om ze in een volgend jaar alsnog in te kunnen halen conform de wet- en regelgeving en de gemaakte bestuursafspraken. Dat geldt zowel voor toegepaste kortingen als voor niet verstrekte toeslagen: in beide gevallen worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd.
- Herstel van kortingen en toekenning van inhaaltoeslagen om in het verleden niet toegekende toeslagen of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenafspraken en pensioenrechten te compenseren, kan worden verleend op basis van de wettelijke voorwaarden, gesteld in artikel 137 van de Pensioenwet, voor zover dit binnen de beschikbare fiscale ruimte mogelijk is.
Het bestuur van het Pensioenfonds volgt hiervoor de volgende beleidsuitgangspunten:
o Eerst worden kortingen gerepareerd, daarna gemiste toeslagen.
o De reparatie vindt, voor zover dit volgens de wet- en regelgeving is toegestaan, op basis van kalenderjarenplaats: ieder individu dat in een bepaald jaar op enig moment in dienst was van IFF, ontvangt de volledige reparatie van de korting / inhaaltoeslag.
o De oudste jaren worden het eerst gerepareerd.
o De houdbaarheidstermijn van reparaties is maximaal 10 jaar.
o Er wordt geen differentiatie toegepast naar verschillende groepen deelnemers.
Op grond van specifieke argumenten kan het bestuur, in de besluitvorming over het al dan niet repareren, afwijken van deze uitgangspunten.
Het beleid wordt door het bestuur zodanig geformuleerd en gemonitord dat daarover transparant kan worden gecommuniceerd naar de belanghebbenden.
BIJLAGE C: HAALBAARHEIDSTOETS
Op grond van het nFTK is in 2015 de aanvangshaalbaarheidstoets (AHBT) uitgevoerd voor het fonds. De AHBT dient aan te tonen dat:
1. het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau boven de door het fonds te kiezen ondergrens voor dit pensioenresultaat blijft;
2. het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is;
3. het fonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereiste vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen;
4. het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het fonds hiervoor de maximale afwijking vaststelt.
Wanneer er geen significante wijzigingen zijn in het fondsbeleid of de pensioenregeling, dient het fonds een jaarlijkse haalbaarheidstoets (HBT) uit te voeren. Dit is voor het eerst in 2016 gedaan. Deze HBT dient aan te tonen dat:
1. Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, startend vanuit de feitelijke financiële positie boven de door het fonds gedefinieerde ondergrens voor dit pensioenresultaat blijft;
2. Het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het fonds hiervoor de maximale afwijking vaststelt.
De uitgangspunten voor de (A)HBT zijn voorgeschreven door DNB en gelden voor alle pensioenfondsen.
Het pensioenresultaat is in de (A)HBT gedefinieerd als de pensioenuitkomsten, zoals die volgen uit het beleid van het fonds ten opzichte van de pensioenuitkomsten, zoals die zouden gelden als er nooit sprake zou zijn van kortingen en er altijd conform de prijsindex zou worden geïndexeerd. Het ijkpunt is dus een pensioenuitkomst die de prijsontwikkeling volledig bijhoudt.
NB: Het fondsbeleid behelst: de inhoud van de regeling, de hoogte van de premie, het kortings-, het toeslag- en het beleggingsbeleid.
De HBT 2022 levert de volgende resultaten op:
1. Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau komt uit op 100% als gestart wordt op de feitelijke dekkingsgraad.
2. In een slechtweerscenario komt het verwachte pensioenresultaat uit op 82%; dit komt neer op een relatieve afwijking ten opzichte van de mediaan vanuit de feitelijke dekkingsgraad van 18%.
Uit de risicohouding volgen drie ondergrenzen die van belang zijn bij de toetsing. De eerste volgt vanuit een situatie waarbij eigen vermogen gelijk is aan het vereist eigen vermogen:
De mediaan van het verwachte pensioenresultaat. Deze is vastgesteld op 90%; De twee overige ondergrenzen volgen vanuit de feitelijk financiële situatie:
De mediaan van het verwachte pensioenresultaat. Deze is vastgesteld op 90%;
De derde ondergrens is de maximale afwijking ten opzichte van de mediaan in het geval van een “slechtweerscenario” (5e percentiel). Deze is in overleg met sociale partners vastgesteld op 25%.
Op basis van bovenstaande voldoen de resultaten van de haalbaarheidstoets aan de vereisten.
BIJLAGE D: RISICOMANAGEMENTPLAN
Inleiding
Het IFF Pensioenfonds heeft in 2004 een eerste risico-inventarisatie gemaakt. In de daaropvolgende jaren lag de focus vooral op het renterisico en het continuïteitsrisico in de uitvoering.
In 2014 heeft een grondige analyse geleid tot een integraal risicomanagementplan conform de aanpak die door de Pensioenfederatie is aangereikt. Daarin wordt gewerkt met een cyclus waarin continu beoordeling plaatsvindt en waar nodig wordt bijgestuurd. Tevens wordt duidelijkheid gegeven over de inzet van mensen en middelen. Bij de uitwerking wordt gebruik gemaakt van de ERM (Enterprise Risk Management) methode waar wereldwijd binnen de IFF-organisatie mee wordt gewerkt en die in onderstaand schema wordt weergegeven.
Risico wordt gedefinieerd als de combinatie van de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis en de impact daarvan. Met risicomanagement worden deze risico’s beheerst.
Uitgaande van het bruto risico (dus voordat er beheersmaatregelen zijn getroffen) worden mogelijke beheersmaatregelen (de management respons) en hun kosten overwogen om uiteindelijk tot een acceptabel residu risico te komen.
Tenzij het bruto risico anders omschreven is, wordt het in dit stuk gezien als de mogelijke impact op de dekkingsgraad indien het een jaar lang niet wordt gemanaged. Deze horizon van één jaar wordt uitsluitend gebruikt om de risicoanalyse te kunnen uitvoeren. Uiteraard zullen voor een pensioenfonds bepaalde risico’s pas op langere termijn impact hebben. Het management van valutarisico zal een andere respons vragen dan bijvoorbeeld het lang leven risico terwijl beide bruto risico’s voor een pensioenfonds een significante impact kunnen hebben.
Met enige regelmaat worden delen van het plan gereviewd en bijgewerkt. In 2018 zijn de niet- financiële risico’s geactualiseerd.
De ambitie van het Pensioenfonds
Het Pensioenfonds wil een pensioenvoorziening treffen voor ouderdom en overlijden van de deelnemers (artikel 3 van de Statuten). Daarop zou, uit de algemene reserve, jaarlijks een toeslag moeten worden verleend van maximaal de stijging van de CBS-consumentenprijsindex voor huishoudens met een jaarlijkse limiet van 4% (artikel 17 Pensioenreglement).
Op basis van de aanvangshaalbaarheidstoets is het ambitieniveau zowel voor actieve als voor niet- actieve deelnemers vastgesteld op 80%van de stijging van de CBS-consumentenprijsindex voor huishoudens, conform hetgeen in het Pensioenreglement staat. Dit ambitieniveau is leidend bij het risicomanagement.
In hoeverre die ambitie haalbaar is, hangt af van het solvabiliteitsrisico. Jaarlijks wordt, aan de hand van de reservepositie en de CBS-consumentenprijsindex per ultimo oktober van dat jaar, beoordeeld wat de werkelijke ruimte is voor toeslagverlening.
Het solvabiliteitsrisico
Definitie: het risico dat de ambitie niet meer gerealiseerd kan worden doordat de solvabiliteit, dus de dekkingsgraad, ontoereikend wordt. Solvabiliteit is de verhouding tussen de bezittingen op marktwaarde en de onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen volgens de wettelijke waarderingsmethode. Dit impliceert dus mede het risico dat de marktwaarde van de pensioenverplichtingen zich ongunstig ontwikkelt ten opzichte van de waardering op basis van de wettelijk voorgeschreven methodiek.
Kans en impact van dit risico: De impact van de dekkingsgraad op de toeslagverlening is als volgt:
Financiële situaties | Consequenties | Crisis? |
a. Beleidsdekkingsgraad > Bovengrens toeslagverlening | Bestuur kan besluiten tot toekennen van een volledige toeslag. | Nee |
b. 110% <Beleidsdekkingsgraad< Bovengrens toeslagverlening | Bestuur kan besluiten tot toekennen van een gedeeltelijke toeslag. | Nee |
c. Reservepositie < 0% maar Vermogen > TV + 10% | Herstelplan, beperkte toeslagverlening. | Nee |
d. Vermogen < TV + 10% | Geen toeslagverlening. | Nee |
e. Vermogen < TV + MVEV | Korting pensioenaanspraken wanneer deze situatie zich 5 achtereenvolgende meetmomenten voordoet | Nee |
f. Vermogen/TV < kritieke DG | Geen uitzicht op herstel binnen wettelijke termijn van 10 jaar. | Ja |
Formule voor de berekening van de reservepositie:
Reservepositie =
Vermogen -/- (TV + VEV)
----------------------------------------------------------------- TV
Bovenop het vereist eigen vermogen is een extra buffer nodig voordat volledige toeslagverlening mogelijk is. Het vereist eigen vermogen op basis van de strategische beleggingsmix van het Pensioenfonds bedraagt per 30 september 2022 circa 14,1% en de streefdekkingsgraad (grens waarboven volledige toeslagverlening mogelijk is) bedraagt 140,4% per 30 september 2022. De (beleids)dekkingsgraad ligt al een aantal jaren onder dit streefniveau.
Het Pensioenfonds heeft een negatieve reservepositie wanneer de beleidsdekkingsgraad lager is dan het Vereist Eigen Vermogen.
In het crisisplan wordt een ondergrens voor de dekkingsgraad genoemd van 97,5%: daar wil het Pensioenfonds in geen geval onder komen.
Houding ten aanzien van het solvabiliteitsrisico (residu).
Aanvaardbare risicogrenzen.
o Bij een dekkingsgraad lager dan 85% (berekend met de rente op basis van dagwaarde) is herstel op eigen kracht niet meer aantoonbaar en zal gekort moeten worden. Uit prudentieoverwegingen hanteert het bestuur echter een ondergrens van 97,5%: het bestuur wil slechts een zeer beperkt risico lopen op een dekkingsgraad lager dan 97,5%, maximaal 2,5% op een 15-jaars termijn (zoals gehanteerd wordt in de ALM).
Bij een dekkingsgraad van 100% (berekend met de rente op basis van dagwaarde) zijn alle verplichtingen afgedekt en is er nog 2,5% ruimte om extra veiligheidsmaatregelen te betalen. Het Pensioenfonds vindt maximaal 5% kans op een dekkingsgraad onder 100% over een periode van een half jaar acceptabel.
o De hierboven genoemde maximale tekortkansen hebben een directe relatie met de tracking error van beleggingen ten opzichte van de verplichtingen. Deze maatstaf meet de mate waarin het rendement van de beleggingen afwijkt van de waardeontwikkeling van de verplichtingen. Om deze reden wil het bestuur de maximale tracking error afhankelijk maken van de ruimte in de dekkingsgraad. Uit de meest recente ALM-studie is een maximale tracking error van 10,0% naar voren gekomen.
o De minimaal aanvaardbare dekkingsgraad van 97,5% en de actuele dekkingsgraad bepalen de beschikbare risicoruimte. Het bestuur beslist periodiek welk deel van die ruimte het wil inzetten als risicobudget.
Herstel van buffers
o Herstel van wettelijke buffers volgt de daaraan wettelijk bepaalde hersteltermijnen. Een verlaging van de termijn is mogelijk na zorgvuldige afweging in het bestuur.
o .
o Tijdens het hersteltraject verwacht het bestuur conform de vastgestelde toeslagstaffel slechts een gedeelte van de prijsindex te kunnen indexeren.
Het bestuur wil de kans minimaliseren dat het op enig moment moet korten.
Management respons: Omdat het solvabiliteitsrisico de optelsom is van alle (financiële) risico’s, bestaat de management respons feitelijk uit de huidige structuur die het Pensioenfonds momenteel heeft. We noemen hier het instellen van de BAC, het DB, de Visitatiecommissie, rapporteringsstromen, het aanstellen van hoge kwaliteit vermogensbeheerders. Afzonderlijke risico’s zijn uitgebreid geanalyseerd en daar zijn beheersingsmaatregelen op gezet. Het totale solvabiliteitsrisico wordt periodiek met behulp van ALM geanalyseerd.
Residu risico: Op grond van de ALM-studie blijkt het residurisico zodanig dat er op 15-jarige termijn een kans is van circa 21% op een situatie dat de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, en 11% kans op een dekkingsgraad onder de ondergrens van 97,5%.
Monitoring/Rapportering: Dít betreft de volledige rapporteringscyclus.
Bijsturingsmogelijkheden: Deze bestaan uit het wijzigen van het risicoprofiel van het Pensioenfonds (het wijzigen van de tracking error), ofwel het anders invullen van de risicoruimte. Dit kan op basis van de periodieke ALM maar ook op basis van een ad hoc analyse als gevolg van bijvoorbeeld significant gewijzigde omstandigheden of financiële positie.
Risicobeleid – Financiële risico’s
Het solvabiliteitsrisico wordt gevormd door een aantal financiële en niet-financiële risico’s. Het bestuur ziet de volgende financiële risico’s voor het Pensioenfonds.
Matching risico’s
Renterisico
Definitie: het risico van verlies van solvabiliteit door rentedalingen of draaiingen van de rentecurve vanwege het verschil in de (gemiddelde) looptijden van de (nominale) pensioenverplichtingen en de vastrentende beleggingen, alsmede vanwege het verschil in omvang van de pensioenverplichtingen ten opzichte van de vastrentende beleggingen.
Kans en impact van dit risico: door de rentegevoeligheid van e contacte waarde van de verplichtingen is dit een groot risico te zijn. Ook de impact is groot: 1% rentedaling betekent zonder afdekking circa 20% daling van de dekkingsgraad.
Management respons:
- Het bestuur heeft de verplichtingen eind 2022 voor circa 70% afgedekt. Hiertoe is de vastrentede waadenportefeuille opgesplitst naar een deel renteafdekking (circa 30% van de vastrentende waardenportefeuille) en een deel belegging met winstoogmerk (circa 70% van de vastrentende waardenportefeuille). Het deel dat voor de renteafdekking is gereserveerd, heeft het bestuur ondergebracht in het Robeco LDI 40 Core Fund. Daarnaast wordt een deel van het vermogen gealloceerd naar het Robeco Multi-Factor Credits Fund, waar ook enige rentegevoeligheid voor wordt verondersteld.
- Het bestuur heeft uitdrukkelijk bepaald dat deze renteafdekking niet mag worden gebruikt om te speculeren op winst, doch enkel om veiligheid te creëren.
- Ook heeft het bestuur een staffel uitgewerkt voor bijstelling van de renteafdekking bij wijzigingen in het renteniveau. Deze staffel is door de tijd heen verder verfijnd en bandbreedtes zijn nauwkeuriger gespecificeerd om te voorkomen dat bij een sterk fluctuerende rente aankopen en verkopen (met bijbehorende transactiekosten) elkaar zouden blijven afwisselen. Daarnaast is de staffel in 2017 verlaagd om aan te sluiten bij de overtuiging van het pensioenfonds dat renterisico niet beloond wordt en derhalve eerder volledig afgedekt te zijn. Daarbij is gekozen voor een niveau van 4,00% op basis van het beleid van de ECB.
Bij een beleidsdekkingsgraad > 110% is deze staffel als volgt:
Exit Low | Min | Max | Exit High | Afdekking |
n.v.t | <0.50 % | 0.50% | 1.00% | 50% |
0.50% | 0.50% | 2,50% | 2,75% | 65% |
2,25% | 2,50% | 3,00% | 3,25% | 70% |
2,75% | 3,00% | 3,50% | 3,75% | 80% |
3,25% | 3,50% | 4,00% | 4,25% | 90% |
3,75% | 4,00% | 4,50% | 4,75% | 100% |
4,25% | 4,50% | 5,00% | 5,25% | 100% |
- Met de invoering van de UFR in 2012 heeft het bestuur besloten dat voor de sturing van de renteafdekking uit moet worden gegaan van de marktwaarde en niet van de UFR. De werkelijke economische omstandigheden bepalen immers of het Pensioenfonds op termijn kan voldoen aan de verplichtingen. De situatie op basis van de marktrente wordt echter continu afgezet tegen de situatie op basis van de UFR aangezien de rapportages aan de toezichthouder gebeuren op UFR-basis.
- Om (onder andere) de renteontwikkelingen strak te kunnen monitoren is de Financiële Monitoring Commissie ingesteld die op tweewekelijke basis opereert.
Residu risico: bij een renteafdekking van 80% bedraagt het residu risico circa 4% dekkingsgraad op jaarbasis.
Monitoring/rapportering:
- De FMC houdt twee keer per maand een conference call om op basis van de meest actuele cijfers de renteontwikkeling en de afdekking te monitoren. Deze commissie bestaat minimaal uit de voorzitter van de BAC en de adviseur van de BAC.
- De FMC monitort tijdens de conference call de volgende zaken: (beleids)dekkingsgraad, vereist vermogen en reservepositie (zowel op marktwaarde, als UFR dagbasis en UFR volgens DNB), de 10-jaars staatsrente alsmede de 20-jaars SWAP-rente en de door DNB voorgeschreven waarderingsrente, de beleggingen versus de verplichtingen, de feitelijke afdekking en de verhouding tussen staats- en bedrijfsobligaties.
- Indien er akties volgen uit het FMC overleg waordt dat gecommunicaeerd naar het Bestuur en de BAC
- Blue Sky Group meet de performance van het LDI 40 Core Fund op maandbasis. Deze prestaties worden niet meegewogen in de rendementswegingen van de obligaties omdat dit een vertekend beeld geeft.
Bijsturingsmogelijkheden: op dagbasis kan vermogen worden toegevoegd of onttrokken aan het LDI 40 Core Fund.
Inflatierisico
Definitie: het risico dat de waarde van de beleggingen en/of van de verplichtingen verandert door inflatie.
Kans en impact van dit risico: het risiko van een sterk oplopende inflatie is significant gebleken in 2022. Zonder beheermaatregelen zal 1% extra inflatie de dekkingsgraad met 1% doen dalen indien volledige toeslag wordt verleend.
Management respons:
- De toeslagverlening is gelimiteerd op 4%.
- Circa 50% van het vermogen is belegd in aandelen, onderhandse leningen en onroerend goed. Deze producten worden geacht op indirecte wijze bescherming te bieden tegen inflatie.
Residu risico: 1% extra inflatie doet de dekkingsgraad met circa 0,5% dalen. Monitoring /Rapportering:
- De BAC monitort op jaarbasis. Aan het einde van een kalenderjaar wordt bij het opstellen van het beleggingsplan voor het volgende jaar gekeken naar de verwachte inflatieontwikkeling. Hierbij wordt ook naar marktverwachtingen voor inflatie en ECB- beleid gekeken.
- De adviserend actuaris rapporteert voor de laatste bestuursvergadering in een jaar het prijsindexcijfer per ultimo oktober, afgezet tegen de dan actuele dekkingsgraad, om de ruimte voor toeslagverlening te kunnen beoordelen.
Bijsturingsmogelijkheden: Indien het inflatierisico als significant wordt beoordeeld kan de mate van inflatieafdekking via de beleggingen worden vergroot. De strategische noodzaak hiervoor wordt normaliter middels een ALM-studie onderzocht.
Valutarisico niet-euro beleggingen
Definitie: het risico dat de waarde van de beleggingen in vreemde (dus niet-euro) valuta daalt door ongunstige wijzigingen in de valutakoersen.
Kans en impact van dit risico: dit risico speelt alleen aan de beleggingenkant omdat de verplichtingen volledig in euro’s zijn. Circa 5% van het vermogen van het Pensioenfonds is belegd in vermogensbestanddelen in vreemde valuta. Een 20% koersdaling van deze niet- euro beleggingen resulteert zonder management respons in 1% daling van de dekkingsgraad. De kans op een waardedaling van meer dan 20% op jaarbasis acht het bestuur klein, onder meer vanwege de spreiding over meerdere vreemde valuta’s.
Management respons:
- Gegeven de investment beliefs hanteert het bestuur als doelstelling voor het valutabeleid een minimalisatie van de impact van valutaschommelingen op de dekkingsgraad. De keuze voor het volledig afdekken van de vreemde valuta van ontwikkelde landen komt voorts voort uit de overtuiging dat op de lange termijn geen risicopremie bestaat voor deze valuta en dat het risico kostenefficiënt kan worden afgedekt. Derhalve is gekozen voor het waar mogelijk afdekken van het valutarisico.
Omdat het beleggingsbeleid geheel wordt vormgegeven door het participeren in beleggingsfondsen is de wijze en mate valuta-afdekking een belangrijk selectiecriterium. Daarbij is er aandacht voor de afweging tussen de materialiteit van de risico’s en de kosten die ermee gemoeid zijn om deze risico’s te kunnen afdekken.
Bovenstaande leidt tot het beleidsuitgangspunt, dat valutarisico’s van ontwikkelde landen in principe worden afgedekt, tenzij de exposures dusdanig klein zijn dat afdekking niet kostenefficiënt is. Daarnaast acht het bestuur het vanuit oogpunt van risicobeheersing niet nodig om aan de Euro gerelateerde valuta’s als de Deense en Zweedse Kronen af te dekken. Valutarisico’s van opkomende landen kunnen veelal niet kostenefficiënt worden afgedekt. Voor het afdekken van valuta van opkomende landen liggen de kosten namelijk veelal 50 tot 100 basispunten hoger dan de afdekking van valuta van ontwikkelde landen. Om deze reden kiest het fonds ervoor om enige valutarisico’s van opkomende landen niet af te dekken.
Vanwege deze sturing op het hoogste niveau zal het valutarisico op totaal portefeuilleniveau beperkt blijven tot minder dan 10% van de totale beleggingsportefeuille. Strategisch wordt zodoende al het valutarisico afgedekt (100% valuta-afdekking), hier is een bandbreedte gedefinieerd van 90% tot 110%.
Valuta-afdekking wordt binnen de aandelenfondsen*, het creditsfonds, M&G European loan fund en het M&G Lion credit opportunity fund toegepast middels maandelijks doorgerolde FX forwards. Zodoende wordt maandelijks de afdekking weer op 100% gezet. Het pensioenfonds is van mening dat het vaststellen van valutablootstelling op basis van de omzet of economische indicatoren niet mogelijk is gezien de beschikbare resources van het fonds. Er is geen tactisch beleid toegestaan inzake de valuta-afdekking.
Er is bewust gekozen voor beleggingsfondsen waarbinnen de valuta-afdekking wordt uitgevoerd. Hierdoor heeft het pensioenfonds geen directe verplichtingen uit hoofde van de valuta-afdekking. Aangezien de vermogensbeheerders juridisch eigenaar zijn van de beleggingsfondsen en het pensioenfonds enkel eigenaar van participaties in het fonds (en dus economisch eigenaar) is, heeft het pensioenfonds ook geen verplichtingen uit hoofde van EMIR.
De implementatie van de afdekking wordt binnen de beleggingsfondsen uitgevoerd. De implementatie is op hoofdlijnen gelijk, maar wordt binnen de fondsen op verschillende manieren uitgevoerd. Het pensioenfonds heeft in het selectietraject van de betreffende beleggingsfondsen aandacht besteed aan de uitvoering van de valuta-afdekking en risicomanagement gerelateerd aan de afdekking van het valutarisico (zoals bijvoorbeeld tegenpartijrisico als gevolg van het gebruik van derivaten van de contracten vindt plaats binnen de beleggingsfondsen door bij een negatief resultaat gebruik te maken van de beschikbare liquide middelen of beleggingen te vermogen en bij een positief resultaat direct te beleggen in de portefeuille conform de richtlijnen.Residu risico: 20% koersdaling van de niet afgedekte vreemde valuta’s doet de dekkingsgraad met bijna 1% dalen.
Monitoring / Rapportering:
- Dagelijks wordt de waarde van de valutatermijncontracten gemonitord door de betreffende beheerders, dit in verband met het uitstaande of benodigde onderpand. Er vindt maandelijks hierover rapportage plaats vanuit de beheerders richting het pensioenfonds. Daarnaast wordt per kwartaal een rapportage door Blue Sky Group verstrekt aan het pensioenfonds waarin de openstaande valutaposities zijn opgenomen.
De verantwoordelijkheid voor het valutabeleid en de controle hierop ligt in eerste instantie bij de BAC, welke rapporteert aan het bestuur van het pensioenfonds.
Op basis van de rapportages kan de BAC monitoren of het beleid correct wordt uitgevoerd door de beheerders. Bijsturingsmogelijkheden:
- Bij eventuele afwijking in de uitvoering van het beleid wordt vanuit de BAC contact opgenomen met de betreffende beheerder
Liquiditeitsrisico’s
Definitie: het risico dat bepaalde financiële producten of rechten niet tijdig en / of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, dan wel een zodanige bijstorting vragen dat het Pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.
Mismatch risico
Definitie: het risico dat het Pensioenfonds op korte termijn niet tijdig kan voldoen aan haar verplichtingen door een mismatch aan operationele cashflows, te weten de premievorderingen op de Vennootschap, een eventuele bijstorting in de LDI-portefeuille, of capital calls op aangegane beleggingscommitments.
Kans en impact van dit risico: het Pensioenfonds heeft jaarlijks circa € 8 miljoen aan liquide middelen nodig voor de pensioenuitkeringen. De maandelijkse pensioenuitkeringen zijn gelijk aan ongeveer 90% van de maandelijkse premie- instroom.. Het Pensioenfonds kan echter een
groot deel van de beleggingen zeer snel liquide maken, namelijk 48% van de beheerde fondsen op weekbasis verhandelen.
Management respons:
- De premies vanuit de Vennootschap worden op maandbasis voldaan.
- Het Pensioenfonds heeft in de beleggingsstructuur de illiquide beleggingen beperkt tot een omvang die niet significant is ten opzichte van de liquiditeitsbehoefte.
- Aangegane beleggingscommitments worden tot aan de call liquide gehouden, regelmatig wordt nagegaan wanneer capital calls verwacht kunnen worden.
- Op jaarbasis wordt een liquiditeitsplanning opgesteld die elke maand wordt gemonitord en bijgesteld.
- Het Pensioenfonds houdt een buffer kasgeld aan die altijd minimaal € 1 miljoen bedraagt. Residu risico: vrijwel nihil. Van het belegd vermogen is meer dan 48% binnen een week te gelde te maken.
Monitoring/Rapportering: maandelijkse monitoring en rapportering van de liquiditeitssituatie door de BSG.
Bijsturingsmogelijkheden: liquide beleggingen te gelde maken en zodanige aanpassing van de beleggingsstructuur dat de hoeveelheid illiquide beleggingen verder wordt teruggebracht.
Kredietrisico / tegenpartijrisico derivaten, fondsen en mandaten
Definitie: het niet of niet tijdig in liquide middelen kunnen omzetten van de marktwaarde van derivaten, fondsen en mandaten doordat de tegenpartij de aangegane verplichtingen niet nakomt.
Kans en impact van dit risico: bij het Pensioenfonds gaat het om:
- Renteswaps Robeco: de rentegevoeligheid van de swaps in het deel van IFF in het Robeco LDI fonds is circa € 300.000, bij een 0,25% rentewijziging geeft dit een waardeverandering van circa € 7,5 miljoen zijnde 1,9% van de dekkingsgraad. Ten aanzien van de renteswaps wordt het risico zeer klein geacht omdat de clearing van de swaps centraal plaatsvindt via het goed gekapitaliseerde clearing house LCH Clearnet. In de geschiedenis is nog nooit een clearing house failliet gegaan. Bovendien moeten beide
partijen bij de transactie collateral storten en dienen de verliezende partijen onmiddellijk (dagelijks) bij te storten.
- Fondsen: dit betreft WTIM GEFF (€ 31 mln, zijnde 8% van de totale portefeuille), Robeco (€ 163 mln, zijnde 42% van de totale portefeuille), M&G (€ 187 mln, zijnde 48% van de totale portefeuille) en CBRE (€ 2 mln, zijnde 1% van de totale portefeuille). Gezien de omvang van de bedragen is de impact groot. De kans dat deze fondsen niet liquide gemaakt kunnen worden is echter zeer gering omdat TWIM, M&G (obligatiedeel) en Robeco de onderliggende stukken zelf niet bezitten. Indien zij failliet zouden gaan, kan de curator daar nog altijd bij. Wat betreft CBRE en M&G (vastgoeddeel) is sprake van onderliggend onroerend goed, hoewel deels gefinancierd met vreemd vermogen.
- Mandaten en custodians zijn niet van toepassing voor het Pensioenfonds. Management respons:
- Keuze voor een EUR hedged fondsen voor het wereldwijde aandelenfonds waarbij het tegenpartijrisico binnen het fonds wordt beheerst.
- Keuze voor verschillende fondsen om concentratiegraad te beperken.
- Selectie van fondsen waarin wordt belegd op grond van kwaliteitseisen en volgens een selectieproces zoals vastgelegd in de ABTN. Daarbij vindt ook een toets plaats via de adviseur van de BAC.
- Jaarlijkse controle ISAE 3402 verklaringen van Xxxxxx, TWIM M&G en CBRE.. Indien geen adequate rapportages voorhanden zijn, kunnen leden van de BAC een onderzoek uitvoeren om processen en werkwijzen aan te passen.
Residu risico: vrijwel nihil.
Monitoring/Rapportering: maandelijkse rapportage door de BSG van de vermogenscategorieën.
Bijsturingsmogelijkheden: verandering van beleggingsstructuur en van beheerders.
Verzekeringsrisico’s
Langlevenrisico
Definitie: het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld wordt verondersteld bij het vaststellen van de pensioenpremies en de voorziening pensioenverplichtingen waardoor het Pensioenfonds op termijn niet meer aan alle verplichtingen kan voldoen.
Kans en impact van dit risico: gemiddeld 1 jaar langer doorleven van de deelnemers impliceert dat de dekkingsgraad daalt met circa 5%. De kans dat dit risico zich voordoet is groot gezien de gemiddelde leeftijdsstijging van de bevolking over de afgelopen decennia.
Management respons: geleidelijke ophoging van de voorzieningen op grond van de meest actuele sterftetafels van het actuarieel genootschap (die elke twee jaar worden herzien) en aanvullende berekeningen van de actuaris. Daardoor vindt correctie plaats op basis van de cijfers voor het werkende deel van de bevolking (dat doorgaans langer leeft dan het niet werkende deel van de bevolking) en op grond van IFF-salarisgegevens (omdat de gemiddelde leeftijd van overlijden blijkt toe te nemen naarmate het salaris hoger is).
Residu risico: Het langlevenrisico is te kwantificeren, maar dit is tot op heden niet gebeurd omdat het niet af te dekken is. Ruwweg kan gesteld worden dat het risico ongeveer even groot is als het aandelenrisico van het Pensioenfonds.
Monitoring/Rapportering: de actuaris berekent periodiek, maar tenminste bij een aanpassing van de overlevingstafels, de ervaringssterfte zodat vastgesteld kan worden of de voorziening aanpassing behoeft.
Bijsturingsmogelijkheden: de voorziening bijstellen, overgaan tot volledige herverzekering, keuze voor een andere pensioenstructuur (DC/ levensverwachtingsaanpassingsmechanisme), of ophoging van de pensioenleeftijd.
Arbeidsongeschiktheidsrisico
Definitie: het risico dat het Pensioenfonds verliezen lijdt als gevolg van claims op verleende arbeidsongeschiktheidsdekkingen aan deelnemers.
Kans en impact van dit risico: op grond van ervaringscijfers van de afgelopen jaren, is vast te stellen dat zonder maatregelen het risico ongeveer 0,1% van de dekkingsgraad betreft.
Management respons: het risico is volledig overgenomen door de Vennootschap die daartoe bij een derde partij een verzekering heeft afgesloten.
Residu risico: nihil Monitoring/Rapportering: geen.
Bijsturingsmogelijkheden: niet van toepassing.
Overlijdensrisico/kortlevenrisico
Definitie: het risico dat het Pensioenfonds verliezen lijdt als gevolg van claims op verleende overlijdensrisicoverzekeringen aan nabestaanden van deelnemers.
Kans en impact van dit risico: dit risico is herverzekerd. Management respons: de keuze voor herverzekering. Residu risico: nihil.
Monitoring/Rapportering: niet van toepassing. Bijsturingsmogelijkheden: niet van toepassing.
Marktrisico’s
Koersrisicozakelijke waarden
Definitie: het risico dat door koersverliezen of tegenvallende rendementen op zakelijke waarden (o.a. aandelen en vastgoed) de solvabiliteit van het Pensioenfonds onder druk komt en de indexeringsambitie ongerealiseerd blijft.
Kans en impact van dit risico: de kans op waardedaling is ten tijde van instabiele markten groot. Circa 15% van het vermogen is belegd in aandelen en (strategisch) 15% in onroerend goed. Bij 10% koersdaling van de aandelen neemt de dekkingsgraad af met 1,5%. Bij het onroerend goed is dat eveneens 1,5%, al is een dergelijke daling bij onroerend goed onwaarschijnlijker door het hogere directe rendement (huuropbrengsten).
Management respons:
- De beleggingen vinden plaats via fondsen. Zowel bij aandelen als onroerend goed is gekozen voor zeer gediversifieerde beleggingsfondsen met een brede spreiding.
- Beide portefeuilles bedragen elk niet meer dan 15% van het totaal belegd vermogen van het Pensioenfonds.
- Bij aandelen is gekozen voor het gebruik van indextrackers die dichtbij de index blijven. Residu risico: ondanks de managementrespons blijft er nog een behoorlijk residurisico bestaan. Eens per drie jaar zal het verlies naar verwachting groter zijn dan € 10 miljoen ofwel 3% dekkingsgraad.
Monitoring/Rapportering: de prestaties van portefeuilles worden op maandbasis gemonitord aan de hand van gegevens die de vermogensbeheerders zelf aanleveren en die een onafhankelijke partij vergelijkt met de benchmark.
Bijsturingsmogelijkheden: de aandelenfondsen kunnen op dagbasis worden afgestoten. Het onroerend goed is lastig bij te sturen omdat het illiquide is.
Spread risico’s
Definitie: het risico dat door koersverliezen of tegenvallende rendementen op obligaties de solvabiliteit van het Pensioenfonds onder druk komt en de indexeringsambitie ongerealiseerd blijft. Deze koersverliezen c.q. rendementen zijn voor deze risicocomponent specifiek te begrijpen als de “spread” ten opzichte van de risicovrije rente. Het risico van negatieve ontwikkelingen in de risicovrije rente is onderdeel van het renterisico.
Kans en impact van dit risico: 70% van het vermogen wordt belegd in obligaties, waarvan 30% in staatsobligaties en 70% in credits en onderhandse leningen. Bij 5% koersverlies of rendementsverlies, door downgrades van landen of defaults van bedrijven, neemt de dekkingsgraad af met 2%. Een dergelijk koersverlies van 5% kan ontstaan wanneer de gemiddelde credit spread met 1% toeneemt.
Management respons:
- Binnen de portefeuille is een spreiding aangebracht tussen staats en credits / leningen. Bij de staatsobligaties is een selectie gemaakt van enkel triple A landen.
Voor de credits / leningen is een spreiding aangebracht bij verschillende vermogensbeleggers (Robeco en M&G) en fondsen.
- Binnen de fondsen is gediversifieerd naar een groot aantal landen binnen Europa en naar sectoren.
- Er is gekozen voor senior leningen die bij een faillissement, na de autoriteiten, als eerste in aanmerking komen voor restitutie.
Residu risico: geen enkel individueel stuk omvat meer dan 5% van de portefeuillewaarde binnen het betreffende fonds (maar zal veelal beduidend minder zijn): het risico bij een default is dus maximaal € 2,5 miljoen. Bij 60% recovery waarde zou default van een individueel stuk dus maximaal 0,4% dekkingsgraadverlies kunnen opleveren.
Monitoring/Rapportering: de prestaties van portefeuilles worden op maandbasis gemonitord aan de hand van gegevens die de vermogensbeheerders zelf aanleveren en die een onafhankelijke partij vergelijkt met de benchmark.
Bijsturingsmogelijkheden: bij tegenvallende performance kan het Pensioenfonds de allocatie veranderen. De M&G-portefeuille is op maandbasis te verhandelen en de Robeco-portefeuille op dagbasis.
Overige risico’s balansbeheer
Concentratierisico
Definitie: het risico dat de solvabiliteit van het Pensioenfonds onder druk komt als gevolg van te geringe spreiding van beleggingstitels over afzonderlijke landen, uitgevende instellingen/ondernemingen of valuta’s.
Kans en impact van dit risico: het Pensioenfonds belegt enkel in fondsen. Die hebben zelf een maximum allocatie van 5% per issuer.
Alleen bij het Robeco LDI Fund is sprake van een concentratie op Nederland en Duitsland. Het Pensioenfonds heeft daar uit veiligheidsoverwegen gekozen voor enkel triple A landen omdat dit nauwkeurig aansluit bij de waardeontwikkeling van de verplichtingen. De kans op wanbetaling door deze landen wordt als minimaal gezien. Het kredietrisico doordat andere landen door de crisis in gebreke zouden blijven bij terugbetalingen, weegt hier zwaarder dan het concentratierisico.
Management respons:
- Spreiding van beleggingen over verschillende fondsen.
- Binnen de fondsen vindt zowel geografische als sectorale spreiding plaats zodat er geen sprake is van een overmatige concentratie per sector of per land.
Residu risico: als gevolg van de hierboven beschreven maatregelen zeer gering. Monitoring/Rapportering: maandelijks wordt gemonitord aan de hand van rapportages die de vermogensbeheerders aanleveren. Eén keer per jaar nodigt de BAC de vermogensbeheerders uit voor een gesprek waarbij onder andere wordt ingezoomd op de samenstelling van de afzonderlijke portefeuilles.
Bijsturingsmogelijkheden: de allocatie van en naar fondsen veranderen.
Actief beheer risico (negatieve performance versus benchmark)
Definitie: het risico op verliezen ten opzichte van de geselecteerde benchmarks als gevolg van slecht selectiebeleid door de geselecteerde vermogensbeheerders.
Kans en impact van dit risico: dit risico speelt met name bij de obligaties en het onroerend goed, want bij aandelen is gekozen voor indextrackers. De omvang van het risico is gerelateerd aan de tracking error van de fondsen ten opzichte van de gekozen benchmarks. Management respons:het Pensioenfonds hanteert bij de keuze van vermogensbeheerders een selectiemethode die is vastgelegd in de ABTN en speciaal aandacht besteedt aan de inrichting en stabiliteit van de organisatie van de beheerder, de kwaliteit en kwantiteit van de medewerkers, de inrichting van het beleggingsproces, het risicobeheerbeleid van de beheerder, en de historisch behaalde (out)performance. Daarbij wordt bovendien gebruik gemaakt van de research database van WTW. Xxxxxxxxx over een telkens opschuivende periode van 3 jaar dienen de vermogensbeheerders na aftrek van kosten een outperformance te realiseren.
Residu risico: Een schatting van de omvang van dit risico is circa € 2 a 2,5 miljoen op jaarbasis ofwel 1% dekkingsgraad. De kans hierop is bij normale marktomstandigheden kleiner dan 10%.
Monitoring/Rapportering: de prestaties van de vermogensbeheerders ten opzichte van de benchmark, worden in de maandelijkse rapportages gemonitord. In geval van wijzigingen bij de aangestelde beheerders wordt het Pensioenfonds hier via de adviseur van de BAC van op de hoogte gebracht.
Bijsturingsmogelijkheden: beleggingen verplaatsen naar andere vermogensbeheerders.
Settlement risico effectentransacties en derivatentransacties (operationeel)
Definitie: het risico op verlies van waarden doordat transacties niet of niet conform contract worden afgewikkeld door custodians, brokers, banken, clearing-instituten e.d.
Kans en impact van dit risico: dit risico is door het selecteren van een EUR hedged fonds niet meer relevant (qua derivatentransacties) voor het pensioenfonds. Met betrekking tot transacties van beleggingsfondsen kan mogelijk nog een settlement risico bestaan.
Management respons: BSG controleert de banktransacties.
Residu risico: omdat maandelijks wordt gecontroleerd betreft het residurisico maximaal 1 maand rentederving, zijnde € 80.000.
Monitoring/Rapportering: er vindt geen specifieke rapportage plaats op dit risico, maar transactieverschillen blijken uit de maandrapportage van het Pensioenfonds.
Bijsturingsmogelijkheden: een extra paar ogen de banktransacties laten controleren.
Effectenleen
Definitie: het risico op verlies van waarden doordat effecten zijn uitgeleend en teruglevering niet conform contract plaatsvindt of dat het Pensioenfonds een verlies lijdt op onderpand dat uitgaat boven de vergoeding voor het uitlenen van effecten.
Kans en impact van dit risico: Dit risico is na de verkoop van de fondsen van BlackRock en de aankoop van de fondsen van Northern Trust (zonder effectenleen) niet meer van toepassing. Management respons: Er is gekozen voor fondsen zonder effectenleen.
Residu risico: geen.
Monitoring/Rapportering: niet van toepassing. Bijsturingsmogelijkheden: niet van toepassing.
Operationeel: kasstromen VPV
Definitie: het risico op onjuiste inrichting van de renteafdekking of een groter renterisico als gevolg van fouten in het kasstromenprofiel van de verplichtingen, inclusief fouten als gevolg van het gebruik van niet of niet volledig bijgewerkte kasstroomprofielen.
Kans en impact van dit risico: de impact van het risico is volledig afhankelijk van de aard van de fouten. Grotere fouten zullen snel opvallen. De kans is niet te kwantificeren.
Management respons: op kwartaalbasis wordt de kasstroomberekening gecontroleerd door een actuaris.
Residu risico: klein maar lastig te kwantificeren. Monitoring/Rapportering: jaarlijkse certificering. Bijsturingsmogelijkheden: extra controles inbouwen.
Operationeel: dataverkeer & procesbeschrijvingen
Definitie: het risico op verkeerd instrueren of uitvoeren van herbalanceringen, betalingsverplichtingen of andere geldstromen door fouten in dataprocessen en/of procesinrichtingen en controles.
Kans en impact van dit risico: dit risico is lastig te kwantificeren en volledig afhankelijk van het aantal en de omvang van de transacties.
Management respons: bij grotere transacties is de voorzitter van de BAC betrokken. Residu risico: klein en lastig te kwantificeren.
Monitoring/Rapportering: op weekbasis komt de voortgang van in gang gezette mutaties in de geldstroom aan de orde binnen de FMC. Voorts monitoren BAC en bestuur aan de hand van de maandrapportage.
Bijsturingsmogelijkheden: toezicht intensiveren.
Operationeel: mandatering vermogensbeheerders conform beleggingsplan
Definitie: het risico op beleggingsexposures die afwijken van het vastgestelde beleid doordat in de contracten met vermogensbeheerders andere of ruimere benchmarks worden toegestaan dan vastgelegd in het strategisch beleid.
Kans en impact van dit risico: het bruto risico op te ruime of verkeerde opdrachten is lastig te kwantificeren.
Management respons: om afwijkingen te voorkomen worden de contracten voor ondertekening (door de voorzitter van de BAC en de penningmeester van het bestuur) ook nog eens gecontroleerd door de BAC, de adviseur van de BAC, en de jurist van de Vennootschap.
Residu risico: vrijwel nihil.
Monitoring/Rapportering: na ondertekening van het contract vindt verder geen monitoring of rapportering plaats buiten de reguliere vermogensbeheerrapportages.
Bijsturingsmogelijkheden: controleprocedure verder uitbreiden.
Operationeel: transacties door vermogensbeheerders in strijd met richtlijnen
Definitie: Het risico op beleggingsexposures die afwijken van het vastgestelde beleid doordat vermogensbeheerders voor rekening van het Pensioenfonds transacties aangaan die niet zijn toegestaan binnen de afgesloten contracten of fondsreglementen.
Kans en impact van dit risico: het bruto risico op afwijkingen van het beleid is lastig te kwantificeren.
Management respons: door een zorgvuldige selectie van vermogensbeheerders worden onbetrouwbare partijen al bij voorbaat uitgesloten. Vanuit de BAC worden jaarlijks de ISAE 3402 verklaringen van de vermogensbeleggers doorgenomen om na te gaan of partijen intern hun organisatie goed hebben ingericht. Waar zo’n verklaring niet aanwezig is, wordt geaudit in de vorm van een werkbezoek. Tot slot worden, ter controle, in de jaarlijkse gesprekken met de vermogensbeheerders de portefeuilles afzonderlijk doorgelopen.
Residu risico: vrijwel nihil.
Monitoring/Rapportering: gebeurt aan de hand xxx xx xxxxxxxxxx XXXX 0000 xxxxxxxxxx. Bijsturingsmogelijkheden: van vermogensbeheerder veranderen.
Risicobeleid – Niet-financiële risico’s
Overzicht niet-financiële risico’s
Het IFF Pensioenfonds heeft conform de FIRM-methode, de niet-financiële risico’s ingedeeld in 7 categorieën. In 2018 zijn deze risico’s en hun sub-risico’s aan de hand van scenario’s uitgebreid geanalyseerd. Bruto kans en impact zijn bepaald op een schaal van 1 tot en met 5 (waarbij een hoger getal staat voor een grotere kans c.q. een grotere impact).
Op grond daarvan zijn de beheersmaatregelen in kaart gebracht (zie het de matrix aan het einde van dit hoofdstuk). Vervolgens heeft het bestuur beoordeeld of netto kans en impact acceptabel zijn. Voor een aantal risico’s (Uitbesteding, IT, Integriteit) zijn separate beleidsstukken opgesteld die eveneens aan deze ABTN zijn toegevoegd.
De groep “integriteitsrisico’s” sluit volledig aan bij de door de DNB voorgeschreven SIRA analyse
1. Marktverhouding / concurrentie | 1. Verwerking - Pensioenbeheer | 1. Continuïteit – Pensioenbeheer |
2. Afhankelijkheid | 2. Verwerking – Vermogensbeheer | 2. Continuïteit - Vermogensbeheer |
3. Reputatie | 3. Verwerking - Bestuursondersteuning | 3. Continuïteit - Bestuursondersteuning |
4. Ondernemingsklimaat | 4. Opdrachtaanvaarding | 4. Integriteit – Pensioenbeheer |
5. Aansluiting | 5. Integriteit – Vermogensbeheer | |
6. Informatie | 6. Integriteit - Bestuursondersteuning | |
7. Kosten | 7. Kwaliteit – Pensioenbeheer | |
8. Productontwikkeling | 8. Kwaliteit – Vermogensbeheer | |
9. Kwaliteit - Bestuursondersteuning |
IT | Integriteit | Juridisch | Governance |
1. Aanpasbaarheid | 1. Witwassen | 1. Wetgevingsrisico | 1. Continuïteit bestuur |
2. Toegang - Pensioenbeheer | 2. Terrorismefinanciering | 2. Contract | 2. Geschiktheid bestuur |
3. Toegang – Vermogensbeheer | 3. Omzeiling sanctiewetgeving | 3. Niet-contractuele rechten | |
4. Toegang – Bestuursondersteuning | 4. Omkoping | 4. Niet-contractuele verplichtingen | |
5. Betrouwbaarheid | 5. Belangenverstrengeling | 5. Procesrisico | |
6. Beschikbaarheid | 6. Ontduiking/ontwijking fiscale regelgeving | ||
7. Cybercrime | |||
8. Maatschappelijk onbetamelijk gedrag | |||
9. Benadeling van derden | |||
10. Fraude | |||
11. Voorwetenschap |
1. Omgevingsrisico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de MVSD (missie, visie, strategie of doelstellingen) negatief worden beïnvloed als gevolg van buiten het pensioenfonds komende veranderingen op het gebied van marktverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat.
Het omgevingsrisico wordt onverdeeld in de volgende sub-risico’s:
1a. Marktverhouding/Concurrentie: negatieve beïnvloeding van MVSD door activiteiten, acties en/of besluiten van andere (nieuwe) partijen op de markt van collectief pensioen die de marktpositie van het pensioenfonds beïnvloeden.
1b. Afhankelijkheid: negatieve beïnvloeding van MSDV door ontwikkelingen bij belanghebbenden (sponsor, vakbonden, deelnemers) die resulteren in conflicterende belangen met het pensioenfonds. 1c. Reputatie: negatieve beïnvloeding van MSDV door externe negatieve beeldvorming met impact op het pensioenfonds.
1d. Ondernemingsklimaat: negatieve beïnvloeding van MSDV door (structurele) veranderingen op het gebied van economie, beursklimaat, loon- en prijsontwikkeling, maatschappelijke en politieke opvattingen en technologie.
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
(Kans 2; Impact 5) (3; 5)
- Marktverhouding/ concurrentie
(2; 5) (3; 5)
- Afhankelijkheid
(3; 1) (4; 1)
- Reputatie
(4; 2)
(4; 4)
- Ondernemingsklimaat
Conclusie: 2 sub-risico’s zijn zorgelijk, 1 is toelaatbaar en 1 is acceptabel.
2. Operationeel risico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de missie, visie, strategie of doelstellingen negatief worden beïnvloed als gevolg van ondoelmatige of onvoldoende doeltreffend ingerichte dan wel uitgevoerde processen.
Het operationeel risico wordt onderverdeeld in:
2a. Verwerking-Pensioenbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door inadequaat administreren van transacties en gegevens; inadequate dienstverlening aan deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden en/of; inadequaat bepalen, doorberekenen en innen van premies, rente en kosten (denk aan: “geen premie, wel pensioen”).
2b. Verwerking-Vermogensbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door inadequaat administreren van transacties en gegevens; inadequaat bepalen, doorberekenen rente en kosten. 2c. Verwerking-Bestuursondersteuning: negatieve beïnvloeding van MSDV door inadequaat administreren van transacties en gegevens; inadequaat bepalen, doorberekenen rente en kosten. 2d. Opdrachtaanvaarding: negatieve beïnvloeding van MSDV door onvoldoende doelmatige en doeltreffende processen om te beoordelen of en onder welke voorwaarden het pensioenfonds een nieuwe of gewijzigde pensioenregeling kan uitvoeren (tariefsbepaling/onderhandeling over doorlopende of incidentele uitvoeringskosten / inhoudelijke toetsing contractuele voorwaarden, compliance aan wetgeving, etc.)
2e. Aansluiting: negatieve beïnvloeding van MSDV door een onvoldoende doelmatig of doeltreffend proces op het gebied van de aansluiting van deelnemers en/of werkgevers (verplichte deelneming). 2f. Informatie: negatieve beïnvloeding van MSDV door het, door (mede-) beleidsbepalers en verantwoordelijke managers, niet kunnen beschikken over cruciale informatie (tijdig, juist en volledig) voor het adequaat kunnen sturen en beheersen van de activiteiten waarvoor zij verantwoordelijk zijn en ter ondersteuning van adequate besluitvorming door het bestuur en managers.
2g. Kosten: negatieve beïnvloeding van MSDV door de actuele of toekomstige (ontwikkeling in) kosten die onvoldoende kunnen worden gefinancierd uit de bestaande kostenvoorziening die is opgenomen in de technische voorzieningen of uit toekomstige bijdragen.
2h. Productontwikkeling: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat het pensioenfonds pensioenproducten introduceert: die niet voldoen aan de eisen en wensen van sociale partners; die niet voldoen aan wet- en regelgeving; die onvoldoende rendabel zijn; die ongewenste risico’s meebrengen voor het pensioenfonds en/of de verzekerden; die bij de introductie onvoldoende ondersteund kunnen worden door de processen, IT en medewerkers van de instelling (niet tijdig operationeel).
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
(1; 1)
(1; 1)
(1; 1)
(Kans 2; Impact 2)
(2; 3)
(2; 1)
(2; 3)
(1; 2)
(1; 4)
(1; 2)
(3; 3)
(3; 3)
(2; 4)
(3; 4)
(3; 4)
(2; 5)
- Verwerking - Pensioenbeheer
- Verwerking - Vermogensbeheer
- Verwerking - Bestuursondersteuning
- Opdrachtaanvaarding
- Aansluiting
- Informatie
- Kosten
- Productontwikkeling
Conclusie: 1 sub-risico is toelaatbaar en 7 zijn er acceptabel.
3. Uitbestedingsrisico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de missie, visie, strategie of doelstellingen negatief worden beïnvloed als gevolg van de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit die worden geschaad van aan derden uitbestede werkzaamheden, door derden ter beschikking gesteld personeel, en door derden ter beschikking gestelde apparatuur, systemen en software.
Het uitbestedingsrisico is onderverdeeld in:
3a. Continuïteit-Pensioenbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door de continuïteit (van een deel) van de bedrijfsvoering van het pensioenfonds die in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, niet-nakoming van de uitbestedingsovereenkomst of het beëindigen van de activiteiten door de uitbestedingspartner.
3b. Continuïteit-Vermogensbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door de continuïteit (van een deel) van de bedrijfsvoering van het pensioenfonds die in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, niet-nakoming van de uitbestedingsovereenkomst of het beëindigen van de activiteiten door de uitbestedingspartner.
3c. Continuïteit-Bestuursondersteuning: negatieve beïnvloeding van MSDV door de continuïteit (van een deel) van de bedrijfsvoering van het pensioenfonds die in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, niet-nakoming van de uitbestedingsovereenkomst of het beëindigen van de activiteiten door de uitbestedingspartner.
3d. Integriteit-Pensioenbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de uitbestedingspartner. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de uitbestedingspartner.
3e. Integriteit-Vermogensbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de uitbestedingspartner. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de uitbestedingspartner.
3f. Integriteit-Bestuursondersteuning: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de uitbestedingspartner. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de uitbestedingspartner.
3g. Kwaliteit-Pensioenbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door de door de uitbestedingspartner geleverde kwaliteit van de werkzaamheden die niet overeenstemt met de door het pensioenfonds gewenst kwaliteit dan wel het aan de belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau.
3h. Kwaliteit-Vermogensbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door de door de uitbestedingspartner geleverde kwaliteit van de werkzaamheden die niet overeenstemt met de door het pensioenfonds gewenst kwaliteit dan wel het aan de belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau.
3i. Kwaliteit-Bestuursondersteuning: negatieve beïnvloeding van MSDV door de door de uitbestedingspartner geleverde kwaliteit van de werkzaamheden die niet overeenstemt met de door het pensioenfonds gewenst kwaliteit dan wel het aan de belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau.
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
(Kans 1; Impact 3)
(2; 4)
- Continuïteit - Pensioenbeheer
(1; 2) (2; 2)
- Continuïteit - Vermogensbeheer
(2; 1) (2; 2)
- Continuïteit - Bestuursondersteuning
(2; 1) (3; 1)
- Integriteit - Pensioenbeheer
(2; 3)
(3; 5)
- Integriteit - Vermogensbeheer
(1; 1) (1; 2)
- Integriteit - Bestuursondersteuning
(2; 2) (3; 2)
- Kwaliteit - Pensioenbeheer
(2; 2)
(3; 4)
- Kwaliteit - Vermogensbeheer
(1; 1)
(3; 2)
- Kwaliteit - Bestuursondersteuning
Conclusie: 1 sub-risico is toelaatbaar en 8 zijn er acceptabel.
4. IT-risico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de missie, visie, strategie of doelstellingen negatief worden beïnvloed als gevolg van bedrijfsprocessen en informatievoorziening die onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT.
Het IT-risico is onderverdeeld in
4a. Aanpasbaarheid: negatieve beïnvloeding van MSDV door onvoldoende vermogen om bedrijfsprocessen, tegen acceptabele kosten en risico’s, te veranderen aan interne en externe oorzaken (wet- en regelgeving, acquisitie, aanpassing pensioenregeling etc.).
4b. Toegang-Pensioenbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet toegankelijk zijn van informatie voor geautoriseerde gebruikers en/of het wel toegankelijk zijn van informatie voor niet- geautoriseerde gebruikers.
4c. Toegang-Vermogensbeheer: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet toegankelijk zijn van informatie voor geautoriseerde gebruikers en/of het wel toegankelijk zijn van informatie voor niet- geautoriseerde gebruikers.
4d. Toegang-Bestuursondersteuning: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet toegankelijk zijn van informatie voor geautoriseerde gebruikers en/of het wel toegankelijk zijn van informatie voor niet-geautoriseerde gebruikers
4e. Betrouwbaarheid: negatieve beïnvloeding van MSDV door het niet (tijdig) beschikken over juiste en volledige informatie als gevolg van IT-omgeving/processen.
4f. Beschikbaarheid: negatieve beïnvloeding van MSDV door de continuïteit van de (kritische) bedrijfsprocessen / de gehele instelling die in gevaar komt als gevolg van het niet beschikbaar zijn van de IT-infrastructuur (waaronder applicaties en systemen).
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
(Kans 2; Impact 2)
(3; 2)
(2; 2) (3; 2)
(3; 2)
(3; 2)
(3; 4)
(3; 3) (4; 3)
(4; 4)
- Aanpasbaarheid
(4; 5)
- Toegang - Pensioenbeheer
- Toegang - Vermogensbeheer
- Toegang - Bestuursondersteuning
- Betrouwbaarheid
(4; 5)
- Beschikbaarheid
Conclusie: 4 sub-risico’s zijn toelaatbaar en 2 zijn er acceptabel.
5. Integriteitsrisico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de missie, visie, strategie of doelstellingen negatief worden beïnvloed als gevolg van het niet-integer of onethisch handelen of gedragen van de organisatie, het bestuur, de medewerkers of betrokken derden. Een en ander gerelateerd aan wettelijke normen, maatschappelijke opvattingen en door het pensioenfonds zelf gestelde normen.
Het integriteitsrisico is onderverdeeld in:
5a. Witwassen: negatieve beïnvloeding van MSDV door het ongewild betrokken raken van het pensioenfonds bij witwassen (door aangesloten werkgevers en deelnemers, door personen uit de eigen organisatie of door buitenstaanders via beleggingen van het fonds).
5b. Terrorismefinanciering: negatieve beïnvloeding van MSDV door het verrichten van handelingen van het pensioenfonds met natuurlijke personen en/of rechtspersonen die betrokken zijn bij (het financieren van) terrorisme of andere criminaliteit.
5c. Omzeiling sanctiewetgeving: negatieve beïnvloeding van MSDV door transacties die in strijd met de sanctieregelgeving worden uitgevoerd.
5d. Omkoping: negatieve beïnvloeding van MSDV door bestuurders of medewerkers van het pensioenfonds die worden omgekocht of anderen omkopen.
5e. Belangenverstrengeling: negatieve beïnvloeding van MSDV door persoonlijke belangen, of belangen uit persoonlijke netwerken en nevenfuncties van pensioenfondsbestuurders en medewerkers, die zich vermengen met de belangen van het pensioenfonds en het risico dat de belangen van uitbestedingspartners tegenstrijdig zijn aan de belangen van het pensioenfonds. 5f. Ontduiking/ontwijking fiscale regelgeving: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat het pensioenfonds meewerkt aan oneigenlijk gebruik van fiscaal voordelige structuren.
5g. Cybercrime: negatieve beïnvloeding van MSDV door het in gevaar komen van de beschikbaarheid en continuïteit van de dienstverlening door computercriminaliteit.
5h. Maatschappelijk onbetamelijk gedrag: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat het pensioenfonds bewust of onbewust overtredingen van wet of normen faciliteert of betrokken is bij dergelijke overtredingen
5i. Xxxxxxxxxx van derden: negatieve beïnvloeding van MSDV door derden die worden benadeeld door toedoen van het pensioenfonds of haar medewerkers
5j. Fraude: negatieve beïnvloeding van MSDV door (rechts-) personen die zaken anders voorstellen dan de werkelijkheid, met het doel het financieel bevoordelen van zichzelf of anderen, op een manier die in strijd is met de wet (anders dan de overige genoemde risico's).
5k. Voorwetenschap: negatieve beïnvloeding van MSDV door het bestuur of medewerkers van het pensioenfonds die misbruik maken van voorkennis over ontwikkelingen dan wel rechtspersonen.
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
(Kans 1; Impact 1) (2; 2)
(1; 1) (2; 2)
(1; 1) (2; 3)
(1; 1) (2; 3)
(1; 2) (2; 3)
(1; 2) (1; 3)
(3; 2) (4; 3)
(1; 1)
(2; 1) (3; 2)
(1; 2) (2; 4)
(1; 1) (1; 2)
- Witwassen
- Terrorisme-financiering
- Omzeiling Sanctiewetgeving
- Omkoping
- Belangenverstrengeling
- Ontduiking / ontwijking fiscale regelgeving
- Cybercrime
- Maatschappelijk onbetamelijk gedrag
- Benadeling van derden
- Fraude
- Voorwetenschap
Conclusie: 1 sub-risico is toelaatbaar en 10 zijn er acceptabel.
6. Juridisch risico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de missie, visie, strategie of doelstellingen negatief worden beïnvloed als gevolg van het niet naleven van formele afspraken (contracten), niet contractuele verplichtingen en wet- en regelgeving.
Het juridisch risico is onderverdeeld in:
6a. Wetgevingsrisico: negatieve beïnvloeding van MSDV door het falen van het pensioenfonds om wet- en regelgeving (op tijd) te implementeren.
6b. Contract: negatieve beïnvloeding van MSDV door blootstelling aan bestaande en nieuwe pensioenreglementen en overeenkomsten.
6c. Niet-contractuele rechten: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat het fonds zijn niet contractuele rechten niet zeker stelt.
6d. Niet-contractuele verplichtingen: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat het fonds zich niet aan de letter en de geest van de wet houdt.
6e. Procesrisico: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat het fonds operationele of strategische fouten begaat bij het omgaan met geschillen.
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
(Kans 1; Impact 2)
(2; 4)
- Wetgevingsrisico
(2; 2)
(3; 3)
- Contract
(1; 2)
(2; 4)
- Niet-contractuele rechten
(2; 1)
(3; 2)
- Niet-contractuele verplichtingen
(1; 2)
(2; 3)
- Procesrisico
Conclusie: alle sub-risico’s zijn acceptabel.
7. Governancerisico
Definitie: alle mogelijke gebeurtenissen waarin de missie, visie, strategie of doelstellingen negatief worden beïnvloed doordat de continuïteit van het bestuur in gevaar komt of doordat de geschiktheid van het bestuur als geheel dan wel van individuele bestuursleden niet voldoende is of niet voldoende kan worden aangetoond.
Het governancerisico is onderverdeeld in:
7a. Continuïteit bestuur: negatieve beïnvloeding van MSDV doordat de continuïteit van het bestuur in gevaar komt.
7b. Geschiktheid bestuur: negatieve beïnvloeding van MSDV door onvoldoende geschikte bestuurders dan wel het niet voldoende kunnen aantonen van de geschiktheid van bestuurders.
Inschatting risico door het bestuur:
(De pijl tussen de bolletjes geeft de verschuiving van xxxxx naar netto weer.)
- Continuïteit bestuur
;
- Geschiktheid bestuur
4)
(2
2)
(1
5)
(3
mpact 4)
(Kans 2;
Conclusie: 1 sub-risico’s is toelaatbaar en 1 is er acceptabel.
Overzicht beheersmaatregelen
Nr. Beheersmaatregel | Omgeving | Operationeel | Uitbesteding | IT | Integriteit | Juridisch | Governance |
Relevante | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☒ | ☒ | ☐ |
beheersmaatregelen | |||||||
uitbestedingspartner, | |||||||
onderdeel van AO/IC van de | |||||||
organisatie en beschreven in | |||||||
de jaarlijkse ISAE3042 | |||||||
(bijvoorbeeld consequent | |||||||
toepassen 4-ogen principe) | |||||||
(Afgekort: AO-IC / ISAE | |||||||
uitbestedingspartner) | |||||||
Relevante afspraken in | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
uitbestedingsovereenkomst of | |||||||
Service Level Agreement | |||||||
(SLA) met | |||||||
uitbestedingspartner | |||||||
(Afgekort: SLA / | |||||||
Uitbestedingsovereenkomst) | |||||||
Uitbestedingsbeleid / | ☐ | ☒ | ☒ | ☒ | ☒ | ☒ | ☐ |
selectieproces | |||||||
uitbestedingspartners | |||||||
Periodieke evaluatie | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
uitbestedingspartners | |||||||
Jaarlijkse accountantscontrole | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ |
en certificering | |||||||
Externe advisering / | ☒ | ☒ | ☒ | ☐ | ☒ | ☒ | ☒ |
bestuursondersteuning | |||||||
Geschiktheid-, deskundigheid- | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
en betrouwbaarheidseisen | |||||||
bestuur | |||||||
Periodieke zelfevaluatie | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
bestuur* | |||||||
Periodiek overleg met | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
werkgever / sociale partners | |||||||
Kostenmonitoring / | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
kostenbewustzijn | |||||||
Lidmaatschap | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
pensioenfederatie* | |||||||
Communicatie / transparantie | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
richting deelnemers | |||||||
Governance / adequate | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☒ |
afvaardiging achterban* | |||||||
Voorwaarden conform UVO | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
(bijstorting / beëindiging / | |||||||
kosten)* | |||||||
Pensioenregeling toetsen op | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
uitvoerbaarheid | |||||||
Functiescheiding binnen het | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☒ |
bestuur* | |||||||
Digitale dossiervorming | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
Procuratieregeling / | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ |
betalingsprocedures | |||||||
Klachtenmonitoring* | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ |
Uitwijkprocedure / thuiswerk | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ |
mogelijkheden |
Controle van door werkgever opgegeven mutaties | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ ☐ |
Directe koppeling administratiesystemen uitvoerder en werkgever* | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ ☐ |
Jaarlijkse afstemming tussen uitvoerder en werkgever* | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ ☐ |
Gestructureerde informatiedeling | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ ☐ |
Periodieke evaluatie kostenvoorziening* | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ ☐ |
Kenmerken beleggingsbeleid | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Periodieke beoordeling financiële gezondheid uitbestedingspartner* | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ ☒ |
Back-up procedure | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ ☐ |
IT beleid van het pensioenfonds | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☒ | ☐ ☐ |
Privacybeleid | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ ☐ |
Bewerkersovereenkomst | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ ☐ |
Beveiligde bestuurdersportal / vergaderomgeving | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ ☐ |
Geen persoonlijke e-mail adressen / professionele e- mailadressen* | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Procedure datalekken* | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☒ | ☐ ☐ |
Naleving van gedragscode uitbestedingspartij* | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ ☒ |
Naleving van gedragscode pensioenfonds | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Besluitvormingsproces (statuten) | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Frequente screening aan sanctielijsten | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Relevante bepalingen in integriteitsbeleid | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Melding bij toezichthouder* | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☒ |
Insiderregeling* | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☒ |
Klokkenluidersregeling* | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☒ |
MVB beleid (maatschappelijk verantwoord beleggen) / ESG beleid (environment, social, governance) | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☒ | ☐ ☐ |
Consequent toepassen twee handtekeningen systeem / 4- ogen principe binnen het bestuur | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ ☐ |
Incidentenregeling* | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☒ |
Beheerst beloningsbeleid* | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☒ |
Training en opleiding van medewerkers pensioenfonds / uitbestedingspartners | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ ☒ |
Klachten- en geschillenregeling | ☒ | ☐ ☒ | ☐ ☒ | ☒ | ☐ |
Periodieke evaluatie | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ |
fondsdocumenten* | |||||||
Hanteren van een | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
jaarkalender* | |||||||
Structureel agenderen van | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
actualiteiten* | |||||||
Periodieke evaluatie van | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
contracten en | |||||||
overeenkomsten* | |||||||
Juridische toetsing van | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
contracten en | |||||||
overeenkomsten* | |||||||
Boeteclausules in contracten | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
en overeenkomsten | |||||||
Aandacht voor zorgplicht | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
richting deelnemers* | |||||||
Compliance programma / | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ | ☒ |
compliance officer | |||||||
Aansprakelijkheidsverzekering | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☒ |
bestuur* | |||||||
Zorgen voor excellente | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
bedrijfsvoering | |||||||
(dekkingsgraad, kosten) | |||||||
Actief de ontwikkelingen in de | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ |
pensioenwereld volgen | |||||||
Aspirantenpool | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
Mogelijkheid om externe | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
bestuursleden aan te trekken | |||||||
Inrichting rapportages en | ☒ | ☒ | ☒ | ☒ | ☒ | ☐ | ☐ |
monitoring (incl. look | |||||||
throughs) | |||||||
Betrokkenheid gehele | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ |
DB/volledige bestuur bij zaken | |||||||
Beperking complexiteit | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
Periodiek overleg met elke | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ |
uitbestedingspartner (min. 1x | |||||||
per jaar) | |||||||
Functiescheiding externe | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ |
partijen | |||||||
Cultuur binnen het bestuur | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ |
(open, direct, transparant, | |||||||
feedback) | |||||||
Automatische i.p.v. | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ | ☒ | ☐ | ☐ |
handmatige processen | |||||||
Bestuursmodel (incl. | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☐ | ☒ |
mogelijkheid externe | |||||||
bestuurders) |
* Deze beheersmaatregelen zijn wel getroffen bij het IFF Pensioenfonds, maar niet expliciet genoemd bij het invullen van de beheersmaatregelen per risico.
Risicoregister
Risico’s | Monitoren & Risico inschatten c.q. meten | Wie rappor- teert | Bijsturen | Risico rapportage c.q. bespreken | |
1. | Solvabiliteitsrisico (= het risico op een niet acceptabel dekkingsgraad verlies) | ALM studie/BSG | BAC | Wijzigen risicoprofiel | Maandelijks |
Financiële risico’s | |||||
2. | Renterisico | Wekelijks | Rente- commissie | Wijzigen afdekking verplichtingen | Elke 14 dagen via mail aan het bestuur |
3. | Inflatierisico | Jaarlijks | BAC | Toeslagverlening | Jaarlijks bij bespreken van het beleggingspla n |
4. | Valutarisico niet-euro beleggingen | Maandelijks via valuta overlay / OG op Q basis | BAC | Termijncontracten maandelijks bij te sturen | Elke bestuurs- vergadering |
Liquiditeitsrisico’s | |||||
5. | Liquiditeitsrisico | Maandelijks | Secretaris | Aanpassen beleggingsstructuur | Elke bestuurs- vergadering |
6. | Kredietrisico/tegenpartij risico (derivaten) | Jaarlijks in beleggingsplan of bij verandering tegenpartij | BAC en Secretaris | Aanpassen beleggingsstructuur | Elke bestuurs- vergadering |
7. | Kredietrisico/tegenpartij risico (fondsen en mandaten) | Jaarlijks in beleggings- plan of bij verandering tegenpartij | BAC | Aanpassen beleggingsstructuur | Elke bestuurs- vergadering |
Verzekeringsrisico’s | |||||
8. | Langleven risico | Jaarlijks via het actuarieel rapport | Actuaris voor Jaarwerk | Voorziening bijstellen, andere regeling | Jaarlijks in bestuurs- vergadering bij bespreken Jaarwerk |
9. | Arbeidsongeschiktheids risico | Geen, is verzekerd door vennootschap | NVT | NVT | |
10. | Overlijdensrisico/ kortlevenrisico | Risico is herverzekerd | Secretaris | Onderbrengen bij andere verzekeraar | Xxxxxxxxx in bestuurs- vergadering |
11. | Koersrisico zakelijke waarden | Maandelijks | BAC | Aanpassen beleggingen | Elke bestuurs- vergadering |
12. | Spread risico’s | Maandelijks | BAC | Allocatie aanpassen | Elke bestuurs- vergadering |
Overige risico’s balansbeheer | |||||
13. | Concentratierisico | Kwartaals | BAC | Allocatie aanpassen | Jaarlijks bij bespreken van het beleggingspla n |
14. | Actief beheer risico (negatieve performance vs BM) | Maandelijks | Secretaris met BAC | Aanstellen andere vermogens- beheerders | Elke bestuurs- vergadering |
15. | Settlement risico effectentransacties en derivatentransacties (operationeel) | Jaarlijks via Audit Cie | Secretaris/ penning- meester | Paar extra ogen die transactieverschille n melden | per bestuursopdra cht controle, jaarlijks door audit commissie |
16. | Effectenleen | Kwartaal | BAC | Andere vermogens- beheerder | Jaarlijks in bestuurs- vergadering |
17. | Operationeel: kasstromen VPV | Jaarlijks certificerend actuaris – kwartaal BSG | Certificerend en adviserend actuaris | Wijziging afdekkings- portefeuille | Elke BAC vergadering en jaarlijks in bestuurs- vergadering |
18. | Operationeel: dataverkeer | Tweewekelijks | Secretaris en penning- meester | Intensief toezicht | Wanneer nodig aan het bestuur |
19. | Operationeel: mandatering vermogensbeheerders conform beleggingsplan | Maandelijks via vermogens- beheerder | BAC en secretaris | Via liquiditeitenoverzicht | Elke bestuurs- vergadering |
20. | Operationeel: transacties door vermogensbeheerders in strijd met richtlijnen | ISAE 3402 Rapportages | BAC | Veranderen van beheerder | Wanneer nodig direct aan het bestuur |
Niet-financiële risico’s | |||||
21 | Omgevingsrisico | Voortgangsgespr ekken met sponsor | Dagelijks bestuur | Aanpassing pensioenregeling | Minimaaal jaarlijks en zoveel vaker als opportuun |
22 | Operationeel risico | Per kwartaal (SLA) en jaarlijks (ISAE) | Dageljjks bestuur | Verandering van administrateur | jaarlijks |
23 | Uitbestedingsrisico | Jaarlijks | Dagelijks bestuur | Veranderen van contractspartij | Jaarlijks |
24 | IT risico | Jaarlijks | Dagelijks Bestuur | Veranderen van contractspartij | Jaarlijks |
25 | Integriteitsrisico | Jaarlijks (SIRA) | Dagelijks Bestuur | Veranderen van contractspartij | jaarlijks |
26 | Juridisch risico | Dagelijks bestuur | jaarlijks | ||
27 | Governancerisico | Jaarlijks (geschiktheids- matrix, opleidingsplan, zelfevaluatie) | Jaarlijks |
BIJLAGE E: FINANCIËLE OPZET EN STURINGSMIDDELEN
In deze bijlage zijn de financiële opzet en sturingsmiddelen van het Pensioenfonds opgenomen. De middelen dienen om binnen de opzet aan het gestelde beleid als voormeld te voldoen.
1. Kerncijfers
In onderstaande tabel zijn de actuele kerncijfers betreffende de financiële opzet van het Pensioenfonds weergegeven:
Minimum vereist eigen vermogen | 4,2% |
Vereist eigen vermogen (nFTK) | 114,1% (per 30 september 2022) |
Ondergrens volledige toeslagverlening | 140,4% (per 30 september 2022) |
Feitelijke bijdrage werkgever (% van pensioengevende salarissom) | 14%, maar ten minste zodanig dat de totale bijdrage (werkgeversbijdrage + werknemersbijdrage) gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie |
Feitelijke deelnemersbijdrage (% van de pensioengrondslag) | 3,5% per 1 januari 2022, van de pensioengrondslag voor werknemers in dienst voor 1 januari 2003, en voor werknemers met wie bij indiensttreding na 31 december 2002 geen deelnemersbijdrage is afgesproken. 7% voor werknemers in dienst na 31 december 2002, met uitzondering van de beperkte groep die na deze datum in dienst is gekomen en waarvoor destijds geen deelnemersbijdrage is afgesproken. |
2. Technische voorzieningen
Het Pensioenfonds stelt toereikende voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen.
Het Pensioenfonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken worden in beginsel in eigen beheer gehouden waarbij het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico is afgedekt bij een herverzekeraar.
De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten:
berekening vindt plaats op basis van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur;
de grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting;
de methodiek van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten.
De technische voorzieningen van het Pensioenfonds bestaan uit de voorzieningen pensioenverplichtingen. De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan:
voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde - actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken, inclusief de toegekende toeslagen;
voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte toeslagen;
Pensioenfonds
•
c
3. Actuariële grondslagen
De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen:
Rentevoet Overlevingsgrondslagen
De per einde maand door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur).
Prognosetafel AG2022 van het Actuarieel Genootschap, gecorrigeerd met ervaringssterfte volgens eigen onderzoek van het Pensioenfonds. De Prognosetafel wordt in de regel ééns per twee jaar geactualiseerd, tenzij bijzondere omstandigheden het Actuarieel Genootschap aanleiding geven tot eerdere actualisering. Het onderzoek naar ervaringssterfte vindt plaats zodra een nieuwe Prognosetafel is gepubliceerd, dus in principe ééns per twee jaar. De overlevingsgrondslagen zijn voor het laatst geactualiseerd in het najaar van 2022. De correctiefactoren in verband met ervaringssterfte zijn opgenomen in bijlage R bij deze ABTN.
Leeftijdsbepaling Voor de bepaling van de leeftijd van de deelnemers wordt verondersteld dat zij geborenzijn op 1 juli van hun geboortejaar.
Partnerpensioen De partnerfrequenties zijn de door WTW afgeleide frequenties op basis van CBS-gegevens uit 2016. Deze worden gehanteerd voor deelnemers die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. Vanaf de pensioenleeftijd wordt de werkelijke burgerlijke staat gehanteerd, het ‘bepaalde partnersysteem’. Voor uitruilbaar partnerpensioen wordt op de pensioenleeftijd een partnerfrequentie van 100% verondersteld. De partnerfrequenties worden eens per tien jaar onderzocht (en vaker indien daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld bij grote wijzigingen in het deelnemersbestand). Het laatste onderzoek heeft plaatsgevonden in 2016. De partnerfrequenties zijn opgenomen in bijlage R bij deze ABTN.
Leeftijdsverschil Voor het latent partnerpensioen wordt een leeftijdsverschil van 3 jaar tussen man en vrouw aangehouden, waarbij de man wordt verondersteld 3 jaar ouder te zijn dan de vrouw. Het leeftijdsverschil wordt eens per tien jaar onderzocht (en vaker indien daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld bij grote wijzigingen in het deelnemersbestand). Het laatste onderzoek heeft plaatsgevonden in 2016, bij dat onderzoek is geconcludeerd dat een leeftijdsverschil van 3 jaar een prudente aanname is.
Wezenpensioen
ABTN IFF Pensioenfonds 2022 06 30
Voor het wezenpensioen wordt tot de pensioenrichtdatum een opslag van 1% op de voorziening voor het latent partnerpensioen gehanteerd. In de premie geldt een opslag van 2,5% van de koopsommen voor het latent partnerpensioen. De opslagen voor wezenpensioen worden eens per tien jaar onderzocht (en vaker indien daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld bij grote wijzigingen in het deelnemersbestand). Het laatste onderzoek heeft plaatsgevonden in 2016.
55
Kostenvoorziening Voor kosten wordt een opslag van 3,5% op de netto voorziening gehanteerd.
De opslag is voldoende om in de situatie dat de premie-inkomsten wegvallen het Pensioenfonds gedurende 3 jaar in stand te houden en de verplichtingen vervolgens over te dragen aan een externe partij.
Het onderzoek naar de toereikendheid van de kostenvoorziening is voor het laatst uitgevoerd in 2022 en zal iedere twee jaar worden vernieuwd.
Een wijziging van actuariële grondslagen wordt verwerkt vanaf de eerstvolgende berekening van de technische voorziening per maandeinde na de bestuursvergadering waarin het besluit tot wijziging van de grondslagen is genomen.
4. Methodiek vaststelling flexibiliseringsfactoren
De flexibiliseringsfactoren worden jaarlijks vastgesteld op basis van de omstandigheden per 30 september van het voorgaande jaar en zijn van toepassing voor het hele boekjaar. Voor de vaststelling van de factoren wordt uitgegaan van;
De rentetermijnstructuur per 30 september
De man-vrouw verhouding gewogen naar technische voorziening, in aanmerking nemende dat alleen de deelnemers worden meegenomen die daadwerkelijk van de flexibiliseringsmogelijkheid gebruik kunnen maken
5. Methodiek vaststelling minimaal vereist eigen vermogen
Het minimaal vereist eigen vermogen wordt één keer per jaar vastgesteld conform de in artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader Pensioenfondsen opgenomen berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen.
6. Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB
Algemeen
Het Pensioenfonds stelt vooraf de beoogde minimale omvang van het eigen vermogen vast, die nodig wordt geacht om de solvabiliteit van het Pensioenfonds op langere termijn te waarborgen. De beoogde minimale omvang van het eigen vermogen en de solvabiliteitsopslag in de kostendekkende premie wordt vastgesteld op basis van het vereiste eigen vermogen onder het FTK volgens het standaardmodel van DNB.
Voor de jaarlijkse rapportage in de verslagstaten voor DNB toetst de waarmerkend actuaris van het Pensioenfonds achteraf of het bepaalde vereiste vermogen en de TV afgedekt worden door het aanwezige pensioenvermogen. De uitvoerend actuaris stelt het benodigde vereiste vermogen vast op basis van de richtlijnen van de toezichthouder volgens het FTK en de daarvan afgeleide richtlijnen binnen zijn organisatie, eveneens gebaseerd op het risicoprofiel van het belegde vermogen. Zijn methodiek houdt ook rekening met de ontwikkelingen op de financiële markten.
Het bestuur besteedt aandacht aan de rapportage in het kader van het FTK. Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB
Onder het FTK wordt het vereiste eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het Pensioenfonds binnen één jaar over minder middelen beschikt dan de TV voor de onvoorwaardelijke toezeggingen1.
1 Artikel 132 in de Pensioenwet; artikel 127 in de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Het vereist eigen vermogen wordt zodanig vastgesteld dat de effecten kunnen worden opgevangen in de volgende onmiddellijke veranderingen in de risicofactoren. Hierbij wordt uitgegaan van het standaardmodel1:
Renterisico (S1): het effect van het voor het Pensioenfonds in termen van netto verlies meest negatieve scenario van een rentestijging c.q. rentedaling op basis van door DNB voorgeschreven stijgings- en dalingsfactoren. Bij de berekening van S1 wordt uitgegaan van het strategische beleid, waarbij credits buiten beschouwing worden gelaten gezien de beperkte duratie;
Aandelen- en vastgoedrisico (S2): Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in: aandelen ontwikkelde markten en beursgenoteerd vastgoed met 30% (S2A)
aandelen opkomende markten met 40% (S2B)
niet-beursgenoteerde aandelen met 40% (S2C); en
niet-beursgenoteerd vastgoed met 15% (S2D) waarbij de waarde van de beleggingen wordt aangepast voor financiering met vreemd vermogen.
Valutarisico (S3):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in andere valuta dan de euro met 20% voor valutarisico in ontwikkelde markten (S3A) en 35% voor valutarisico in opkomende markten (S3B). Bij de bepaling van het Vereist Eigen Vermogen per individuele valuta wordt er rekening gehouden met de ‘net exposure’, dat wil zeggen de gevoeligheid voor een daling in deze valuta ten opzichte van de euro, rekening houdend met eventuele valutahedges;
Grondstoffenrisico (S4):
Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen (commodities) met 35%;
Kredietrisico (S5):
Het effect van een stijging van de rentemarge voor het kredietrisico van het Pensioenfonds, afhankelijk van een ratingklasse2:
0,60%-punt voor beleggingen met rating AAA, met uitzondering van Europese staatsobligaties
0,80%-punt voor beleggingen met rating AA
1,30%-punt voor beleggingen met rating A
1,80%-punt voor beleggingen met rating BBB; en
5,30%-punt voor beleggingen met rating BB en lager, alsook beleggingen zonder rating; Bij de bepaling van de ratings wordt uitgegaan van de volgende methodiek:
■ Indien rating agency Moody’s een rating afgeeft, dan wordt deze gehanteerd;
■ Indien rating agency Moody’s geen rating afgeeft, dan wordt de rating van S&P gehanteerd;
■ Indien rating agencies Moody’s en S&P geen rating afgeven, dan wordt de rating van Fitch gehanteerd;
■ Indien rating agencies Moody’s, S&P en Fitch geen rating afgeven, dan wordt de rating van vermogensbeheerder M&G gehanteerd;
1 Artikel 12 in het Besluit financieel toetsingskader Pensioenfondsen; artikel 24 in Regels op grond van het Besluit financieel toetsingskader Pensioenfondsen.
2Zoveel mogelijk bepaald op basis van het oordeel van een gekwalificeerde derde partij.
■ Indien rating agencies Moody’s, S&P en Fitch en vermogensbeheerder M&G geen rating afgeven, dan wordt rating BB of lager gehanteerd.
Verzekeringstechnisch risico (S6)
Het vereiste vermogen voor verzekeringstechnische risico’s wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA);
De buffer voor liquiditeitsrisico (S7) wordt gesteld op 0%. Ter beheersing van dit risico vindt maandelijkse monitoring en rapportering plaats.
De buffer voor concentratierisico (S8) wordt gesteld op 0%, gebaseerd op de gedachte dat voor concentratierisico in het algemeen geldt dat beheersing belangrijker wordt geacht dan het opnemen van een extra buffer. Daarnaast geldt voor een geconcentreerde positie in Nederlandsen en Duitse staatsobligaties een beperkt risico aangezien sprake is van een hoge correlatie met de swaprente waartegen de pensioenverplichtingen worden verdisconteerd.
De buffer voor operationeel risico (S9) wordt gesteld op 0%. Operationeel risico is voor pensioenfondsen onvermijdelijk maar is veelal lastig te kwantificeren. Dit risico wordt zoveel als mogelijk beperkt met behulp van contractuele overeenkomsten en vastlegging en uitvoering van procedures en controleprocessen (bij de uitvoerder maar ook bij externe partijen als de externe accountant/actuaris).
De buffer voor actief beheer risico (S10) wordt gesteld op 0%. Conform de handreiking van DNB wordt bij het actief beheer risico gekeken naar beursgenoteerde aandelen. Het fonds hanteert voor deze beleggingscategorie een passief beleggingsbeleid.
Het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor is gelijk aan het absolute getal van de waardedaling van het eigen vermogen als gevolg van het scenario voor de desbetreffende risicofactor. Het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor wordt vastgesteld op basis van het strategisch beleggingsbeleid.
Bij de samenvoeging van het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor tot het totale Vereist Eigen Vermogen wordt uitgegaan van de volgende correlaties:
Indien het Vereist Eigen Vermogen voor renterisico is gebaseerd op een rentedaling: Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en renterisico (S1): 0,40
Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen en vastgoedrisico (S2a, S2b, S2c, S2d): 0,75
Renterisico (S1) en kredietrisico (S5): 0,40
Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en kredietrisico (S5): 0,50 Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het valutarisico (S3):
0,50 tussen valuta in ontwikkelde markten 0,75 tussen valuta in opkomende markten
0,25 tussen valuta in ontwikkelde markten en valuta in opkomende markten Tussen de overige risico’s: 0
Indien het Vereist Eigen Vermogen voor renterisico is gebaseerd op een rentestijging: Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en renterisico (S1): 0
Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen en vastgoedrisico (S2a, S2b, S2c, S2d): 0,75 Renterisico (S1) en kredietrisico (S5): 0
Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en kredietrisico (S5): 0,50 Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het valutarisico (S3):
0,50 tussen valuta in ontwikkelde markten 0,75 tussen valuta in opkomende markten
0,25 tussen valuta in ontwikkelde markten en valuta in opkomende markten Tussen de overige risico’s: 0
De effecten S1 tot en met S6 worden vervolgens gecombineerd aan de hand van de volgende formule:
√(𝑆2 + 𝑆2 + 2 ∗ 0,4 ∗ 𝑆1 ∗ 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 2 ∗ 0,40 ∗ 𝑆1 ∗ 𝑆5 + 2 ∗ 0,50 ∗ 𝑆2 ∗ 𝑆5 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
waarbij
𝑆2 = 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2 + 𝑆2
2 𝑎2 2𝑏 2𝑐 2𝑑
+2 ∗ 0,75 ∗ (𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑏 + 𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑑 + 𝑆2𝑏 ∗ 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑏 ∗ 𝑆2𝑑 + 𝑆2𝑐 ∗ 𝑆2𝑑)
en
𝑆2 = √𝑆2 + 𝑆2 + 2 ∗ 0,25 ∗ 𝑆3𝐴 ∗ 𝑆3𝐵
3 3𝐴 3𝐵
𝑆2 = ∑ 𝑆2 + ∑ 0,50 ∗ 𝑆3(𝑖) ∗ 𝑆3(𝑗)
3𝐴 √
3(𝑖)
𝑖 𝑖,𝑗 𝑖≠𝑗
𝑆2 = ∑ 𝑆2 + ∑ 0,75 ∗ 𝑆3(𝑘) ∗ 𝑆3(𝑙)
3𝐵 √
3(𝑘)
𝑘 𝑘,𝑙 𝑘≠𝑙
Hierbij geeft 0,5 de correlatie weer tussen het renterisico (S1) enerzijds en het aandelen- en vastgoedrisico (S2) anderzijds. De correlaties tussen de risico’s die onderdeel uitmaken van het aandelen- en vastgoedrisico bedragen 0,75. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties op nul gesteld. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat deze risico’s onafhankelijk van elkaar optreden.
Het vereist eigen vermogen wordt bepaald aan de hand van een iteratief proces.
6. Vaststelling (beleids)dekkingsgraad
BSG stelt maandelijks de dekkingsgraad vast en dient die in bij DNB. De gegevens worden door een tweede medewerker van BSG gecontroleerd voordat ze worden ingediend bij DNB. Het pensioenfonds ontvangt de gegevens uiterlijk de 10e werkdag na maandeinde. De dekkingsgraad wordt door BSG ook gepubliceerd op de website.
Bij de vaststelling wordt uitgegaan van de volgende gegevens:
DNB rentetermijnstructuur per maandeinde.
Vermogen per maandeinde voor zover bekend op de 8e werkdag na maandeinde. Indien de exacte cijfers dan nog niet zijn ontvangen, worden ze gelijk gehouden aan de stand van de maand ervoor.
In de daarop volgende maand vindt dan een herrekening met de definitieve beleggingscijfers plaats. Als de dekkingsgraad dan minimaal één tiende afwijkt, wordt de beleidsdekkingsgraad gecorrigeerd maar wordt niet automatisch aan DNB geherrapporteerd. Wel wordt bij de nieuwe maandrapportage aan DNB de herberekening gemeld in het veld opmerkingen. Het bestuur wordt via de maandrapportage geïnformeerd over de afwijking en besluit om al dan niet te herrapporteren.
Geprognosticeerde kasstroom: uitgaande van de kasstroom per 31 december van het voorgaande jaar en de kasstroom behorende bij de pensioenaangroei in het jaar wordt via lineaire interpolatie de kasstroom per maand berekend. Gedurende het jaar wordt geen rekening gehouden met mutaties in de pensioenadministratie, maar wel met gebeurtenissen die impact
kunnen hebben op de dekkingsgraad (impactvolle waardeoverdrachten, nieuwe overlevingstafels, toeslag/korting, en wijziging in opslagen.
De beleidsdekkingsgraad wordt vastgesteld als het 12-maands voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad, zijnde de marktwaarde van het vermogen gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen.
Later geconstateerde afwijkingen van reeds gerapporteerde dekkingsgraden worden altijd voorgelegd aan het bestuur. Per geval beoordeelt het bestuur of herrapportage aan DNB dient plaats te vinden. Alleen bij een officiële herrapportage of kwartaalrapportage worden de cijfers op de website aangepast.
7. Premiebeleid
In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het Pensioenfonds beschreven. In de Pensioenwet is een minimale kostendekkende premie vastgesteld. De feitelijke premie is vastgesteld door cao- partijen.
Hieronder wordt eerst de kostendekkende premie omschreven en daarna de feitelijke premie.
7.1. Kostendekkende premie
Volgens de Pensioenwet dienen de kosten van pensioeninkoop als onderdeel van de kostendekkende premie te worden vastgesteld op basis van dezelfde grondslagen als waarmee de marktwaarde van de voorziening pensioenverplichtingen wordt vastgesteld.
De zuiver kostendekkende premie
De zuivere kostendekkende premie voor het toegezegde pensioen wordt vastgesteld conform de normen van de DNB voor de kostendekkende premie voor toegezegd pensioen zonder een ambitie om toeslag te verlenen. De zuivere kostendekkende premie bestaat uit de volgende componenten:
a. De actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenen. Het gaat hierbij om de volgende elementen:
- de in dat jaar benodigde actuariële koopsom voor de opbouw van de pensioenen (voor actieve en arbeidsongeschikte deelnemers) in dat jaar, zoals vastgesteld door de actuaris op basis van de in deze actuariële nota vermelde actuariële grondslagen (inclusief de opslag excasso om de kostenvoorziening op peil te houden) ;
- de in dat jaar benodigde premie voor het overlijdensrisico;
b. De, aan het risicoprofiel van het Pensioenfonds gerelateerde, benodigde solvabiliteitsopslag voor het, bij de onder a. genoemde actuariële premie (aangroei van de onvoorwaardelijke onderdelen), behorende vereist eigen vermogen;
c. Een opslag voor uitvoeringskosten waarvoor niet binnen de TV is gereserveerd. Aangezien de werkgever de uitvoeringskosten van het fonds voldoet, is deze opslag nihil.
De inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenen wordt bepaald op basis van de rentetermijnstructuur en de overige actuariële grondslagen per 31 december van het voorgaande jaar.
Gedempte kostendekkende premie
De gedempte kostendekkende premie bestaat uit dezelfde componenten als genoemd onder de zuivere kostendekkende premie. Bij de vaststelling van de gedempte kostendekkende premie wordt uitgegaan van de 36-maands voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur. De periode van 36 maanden eindigt per 31 december van het voorgaande boekjaar. Wanneer bij de raming van de premie gedurende het voorgaande boekjaar nog niet alle rentetermijnstructuren bekend zijn, zal de laatst bekende rentetermijnstructuur ook voor de ontbrekende maanden gehanteerd worden.
7.2. Feitelijke bijdrage
De werkgeversbijdrage die het Pensioenfonds ontvangt bedraagt per (actieve en arbeidsongeschikte) deelnemer 14% van het pensioengevend salaris tot € 71.006 (niveau 202). Daarnaast is sprake van een deelnemersbijdrage zoals beschreven in paragraaf 1 van deze bijlage). Het uitgangspunt is dat de totaal door het fonds te ontvangen bijdrage (werkgeversbijdrage + deelnemersbijdrage) minimaal gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie zoals opgenomen in 7.1. De toetsing of de feitelijk overeengekomen bijdrage hieraan voldoet vindt jaarlijks vooraf plaats op basis van de
omstandigheden per 30 september. Indien uit deze toets blijkt dat de feitelijk overeengekomen bijdrage onvoldoende is zal het bestuur in overleg treden met de werkgever, waarna de werkgeversbijdrage conform de uitvoeringsovereenkomst wordt verhoogd zodanig dat de totale door het Pensioenfonds te ontvangen bijdrage (werkgeversbijdrage + deelnemersbijdrage) minimaal gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie.
7.3. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
De werkgever verleent vrijstelling van betaling van de bijdrage voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers in de zin van de WIA en vergoedt de premie aan het Pensioenfonds. De werkgever heeft dit risico volledig herverzekerd. De pensioenopbouw van de arbeidsongeschikte deelnemers vindt plaats voor zover de werkgever de premie in enig jaar betaalt.
8. Toeslagenbeleid
Voorwaardelijk toeslagbeleid
Jaarlijks zal het bestuur beoordelen of en in hoeverre het verlenen van een toeslag mogelijk is. De peildatum is 30 september. Er wordt een ex-ante maatstaf voor de toeslagverlening gehanteerd. Op de pensioenrechten van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers wordt met inachtneming jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de Consumentenprijsindex alle huishoudens afgeleid per de maand oktober voor het lopende jaar in relatie tot de maand oktober van het voorafgaande jaar, zoals vastgesteld door het CBS. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast; daarbij gaat het bestuur prudent te werk, hetgeen in de praktijk betekent dat er een zorgvuldige afweging plaatsvindt bij het toeslagbesluit. Het bestuur hanteert hierbij het door DNB gepubliceerde ingroeipad voor de prijsinflatie per 1 oktober (dus 1 dag na de peildatum van 30 september).
Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit de overrendementen gefinancierd. Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een toeslag te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen toeslagen en houdt geen inperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur heeft op grond van dit artikel.
Voor de toe te kennen toeslag zal het bestuur de onderstaande leidraad hanteren. Het bestuur kan besluiten om van deze leidraad af te wijken.
Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de onderstaande beleidsstaffel als leidraad:
Beleidsdekkingsgraad | Toeslagverlening |
Lager dan 110% | Nihil |
Tussen 110% en bovengrens | Naar rato |
Boven de bovengrens | Volledige toeslagverlening + eventueel inhaaltoeslagen en herstel van kortingen |
De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld zodanig dat deze voldoet aan de eis van toekomstbestendigheid.
De vaststelling van de bovengrens is als volgt:
Contante waarde toeslagen (CWT) = de contante waarde van de kasstromen behorende bij de toeslagen indien de volledige maatstaf in elk jaar in de toekomst over de op de berekeningsdatum opgebouwde aanspraken wordt verleend. De contante waarde wordt bepaald op basis van het verwachte netto meetkundige rendement op zakelijke waarden.
De technische voorziening (TV) wordt bepaald op basis van de per de berekeningsdatum door het Pensioenfonds gehanteerde actuariële grondslagen, inclusief de door de Nederlandsche Bank per die datum gepubliceerde rentetermijnstructuur.
Bovengrens toeslagbeleid = 110% + CWT / TV
Verwachte realisatie en maximering
Op basis van de in 2016 uitgevoerde ALM-studie, die is uitgevoerd op basis van voorschriften van de toezichthouder die op dat moment golden, mag verwacht worden dat op de lange termijn 80% toeslag kan worden verleend.
Het bestuur zal bij de eventuele jaarlijkse toekenning van toeslagen een maximum hanteren van 4%.
Het bestuur van het Pensioenfonds zal jaarlijks een haalbaarheidstoets laten uitvoeren, om de waarschijnlijkheid van het toeslagpotentieel vast te stellen.
Voorwaardelijke toeslag binnen reservering, premie- en beleggingsbeleid
De toeslag op de pensioenaanspraken en pensioenrechten is voorwaardelijk. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagen worden toegekend. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen.
Doordat de reservering is gebaseerd op de nominale rentetermijnstructuur ligt de mogelijke ruimte voor toeslagen binnen het gemaakte rendement boven de benodigde interest op basis van de nominale rentetermijnstructuur. Het gemaakte rendement boven de benodigde interest is tevens onderdeel van de totale financiële positie van het Pensioenfonds.
Op het moment dat de middelen van het Pensioenfonds het niet toelaten de wenselijke toeslagen te kunnen toepassen, zal het toeslagenbeleid bezien moeten worden binnen het geheel van de sturingsmiddelen. (Zie hoofdstuk 8)
Kortingenbeleid
Het bestuur kan als noodmaatregel besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen, indien overige maatregelen niet voldoende zijn.
Deze situatie kan zich voordoen indien:
• Uit het herstelplan blijkt dat met inzet van overige financiële sturingsmiddelen herstel binnen de wettelijke termijnen niet mogelijk is. Vermindering van aanspraken zal dan in principe gespreid over de duur van het herstelplan plaatsvinden. Alleen de korting in het eerste jaar zal onvoorwaardelijk worden toegepast. Eventuele kortingen in latere jaren zullen alleen worden toegepast indien en voor zover dit noodzakelijk blijkt bij het in dat jaar op te stellen herstelplan.
• Er op zes achtereenvolgende (jaarlijkse) meetmomenten sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, en tevens de actuele dekkingsgraad op het zesde meetmoment lager is dan de vereiste minimale dekkingsgraad. In deze situatie zal het Pensioenfonds genoodzaakt zijn per direct de opgebouwde aanspraken en rechten te korten. Deze korting is onvoorwaardelijk en zal voor zover deze lager is dan 5% ineens doorgevoerd worden. Wanneer de benodigde korting groter is dan 5% zal deze gespreid worden over de hersteltermijn.
De financiële sturingsmiddelen die het Pensioenfonds kan toepassen om kortingsmaatregelen te voorkomen staan beschreven in het financieel crisisplan (zie bijlage H)
Toegepaste kortingen zullen op kalenderjaar worden bijgehouden in de administratie en kunnen in de toekomst worden gerepareerd indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de bovengrens van de beleidsstaffel voor het toeslagbeleid (zie pagina 57). Eveneens kunnen gemiste toeslagen uit het verleden, die niet verder dan 10 jaar in het verleden liggen, door middel van een inhaaltoeslag alsnog toegekend worden. Het Pensioenfonds zal zich in eerste instantie richten op reparatie van kortingen en vervolgens inhaaltoeslagen, maar zal als de mogelijkheid van reparatie zich voordoet alle belangen zorgvuldig afwegen alvorens een besluit te nemen.
BIJLAGE F. BELEGGINGSBELEID 2023
Inleiding
De beleggingsdoelstellingen en het hierbij passende voor de lange termijn afgesproken strategische beleggingsbeleid zijn vastgesteld door het bestuur van Stichting IFF Pensioenfonds en in grote lijnen vastgelegd in de ABTN. Het lange termijn beleid is tot stand gekomen op basis van de in 2019 uitgevoerde ALM-studie.
In dit document wordt het beleggingsplan voor 2022 beschreven. Hiermee wordt beoogd de nadere invulling van het beleggingsbeleid te beschrijven en de beleggingsadviescommissie (BAC) houvast te geven bij de advisering aan het bestuur.
1. Economische en financiële verwachtingen voor 2023 Terugblik 2022
Volgens de economische vooruitzichten van de OESO van september 2021 zal de economische activiteit wereldwijd in 2021 groeien met +5,7%. Voor de Eurozone gaat de OESO uit van een economische groei van +5,3% in 2021, na de economische krimp van -6,5% in 2020. Voor de VS verwacht de OESO een groei van het BBP met +6,0% in 2021. De OESO is optimistisch over de vooruitzichten van de Chinese economie, met een verwachte groei van +8,5% in 2021.
Hieronder volgt een korte samenvatting van de eerste drie kwartalen van 2022
De financiële markten gingen de eerste drie maanden van 2021 positief van start. Het optimisme op de financiële markten werd gevoed door de succesvolle vaccin-uitrol en diverse forse stimulansen van centrale banken en overheden (bijvoorbeeld het fiscale stimuleringspakket van 1,9 biljoen dollar in de Verenigde Staten). De aandelenmarkten zijn hierdoor hard gestegen; de MSCI World Index steeg, in dollars gemeten, met 4,9% in het eerste kwartaal. Als gevolg van deze positieve ontwikkelingen stegen de wereldwijde kapitaalmarktrentes. De rente op een 10-jarige Amerikaanse staatsobligatie steeg met 80 basispunten. De Europese economie kwam ook weer op gang.
Dit werd het meest duidelijk aangegeven door de inkoopmanagersindex (PMI). Deze steeg in maart naar 62,4, tegen 58,0 in februari en 54,8 in januari (50 is het niveau dat expansie en krimp scheidt).
Het tweede kwartaal van 2021 stond vooral in het teken van verder economisch herstel; zowel in de VS als in Europa werd grootschalig gevaccineerd. In de loop van het tweede kwartaal kwam er een lichte versoepeling van Covid-19 lock-downs, hetgeen een duidelijk effect had op het consumentenvertrouwen alsmede het vertrouwen onder beleggers. Dit was ook terug te zien in de aandelen- en kredietmarkten. De MSCI World Index steeg met +7,7% (in USD) in het tweede kwartaal. Amerikaanse markten deden het relatief beter dan andere aandelenmarkten. Dit kwam mede door de aankondiging van een additioneel infrastructuurpakket van de Amerikaanse president Xxxxx ter waarde van 4 biljoen USD. Ondertussen staat ook de hogere inflatie weer op de agenda van beleggers. Zo steeg de Amerikaanse inflatie (CPI) naar 5,0% per eind juni. Deze stijging wordt veroorzaakt door basis-effecten, maar ook door een grote mismatch tussen vraag en aanbod als gevolg van de relatief snelle opening van de economie. Hierdoor lieten met name prijzen van chips, energie en transport een grote stijging zien.
De positieve ontwikkeling uit de voorgaande kwartalen zette zich voort in het derde kwartaal van 2021. Echter sloeg het beurssentiment om in de loop van dit kwartaal. Voor het eerst lieten de aandelenmarkten een daling zien. Dit kwam mede door de toenemende zorgen over de aanhoudend hogere inflatieontwikkeling en ontwikkelingen in China. De Chinese economische groei is in dit kwartaal afgezwakt. Dit kwam onder meer door energietekorten en problemen bij de vastgoedreus Evergrande. De MSCI World Index (in USD) bleef vlak in het derde kwartaal.
Vooruitblik 2022
Volgens de prognoses van de OESO per september 2021 zullen alle economieën in 2022 de groei hervatten. Naar verwachting zal de groei van de wereldeconomie +4,5% bedragen. In de OESO Eurozone zal het BBP naar verwachting met +4,6% toenemen, terwijl de economische groei van VS naar verwachting iets lager ligt met +3,9% voor komend jaar. Voor China ligt het groeivooruitzicht op
+5,8%. Hoewel er volgend jaar economisch herstel wordt verwacht, zal de economische activiteit in veel landen eind 2022 nog steeds onder het niveau van vóór de pandemie liggen (in termen van banen en inkomens). De Federal Reserve (‘Fed’) zal in het laatste kwartaal van 2021 beginnen met het afbouwen van de noodsteun. Volgens de Fed heeft de Amerikaanse economie voldoende vooruitgang geboekt op het vlak van werkgelegenheid en inflatie (dubbele doelstelling Fed). Naar verwachting zal deze noodsteun aan het eind van het eerste kwartaal van 2022 eindigen. Op basis van de forward rentecurve verwachten de financiële markten inmiddels meerdere renteverhogingen volgend jaar.
2. Strategisch beleggingsbeleid 2020-2022
2a. Beleggingscyclus
Het pensioenfonds hanteert in het kader van haar beleggingsbeleid de volgende beleggingscyclus:
Het pensioenfonds volgt een cyclus aan de hand waarvan het strategisch beleggingsbeleid, het beleggingsplan en de uitvoering van het vermogensbeheer periodiek worden beoordeeld, geëvalueerd, en eventueel opnieuw vastgesteld. De cyclus kan worden gezien als een continu proces bestaande uit een aantal stadia:
Missie, governance en beliefs
In deze stap wordt de doelstelling van het pensioenfonds omschreven en vertaald naar de beleggingsdoelstellingen. Daarnaast worden de verschillende gremia omschreven en hun taken en verantwoordelijkheden. Ten slotte wordt er in deze stap ook nog ingegaan op de investment beliefs.
Strategisch beleid (risicobudget)
Het strategisch beleid wordt vormgegeven door eens in de 3 jaar een ALM-studie uit te voeren. In deze ALM-studie wordt een optimale strategische asset allocatie bepaald die past binnen de risicohouding van het pensioenfonds. Ook wordt hierbij berekend wat het optimale niveau van afdekking van het renterisico voor het pensioenfonds is en wordt door middel van scenario- analyses de robuustheid van de beleggingsmix getoetst. In 2019 is de meest recente ALM- studie uitgevoerd.
Beleggingsplan
In het beleggingsplan wordt het beleggingsbeleid voor het komende beleggingsjaar nader vastgelegd. Uitgangspunt is de strategische portefeuille maar eventuele tussentijdse wijzigingen worden in dit plan verantwoord. Het beleggingsplan wordt gebruikt om de meer operationele kant van het beleggingsbeleid vast te leggen.
Beleggingsportefeuille
In deze stap wordt de portefeuille geïmplementeerd. Het pensioenfonds voert voor elke implementatie van beleggingscategorieën een selectie aan de hand van selectiecriteria welke in de ABTN zijn opgenomen uit.
Monitoring en evaluatie
De laatste stap volgt of het beleid wordt uitgevoerd zoals beoogd, maar ook of het gekozen beleid nog steeds past bij de doelstellingen van het pensioenfonds. Hiervoor maakt het pensioenfonds gebruik van de monitoring van Blue Sky Group voor de performance en financiële
risico’s, Robeco voor de monitoring van de rente afdekking en WTW voor het risicobudget. Op het gebied van evaluatie laat het pensioenfonds vermogensbeheerders een
keer per jaar evalueren. Daarnaast worden de overige onderdelen binnen het beleid als maatschappelijk verantwoord beleggen, investment beliefs, risicobeheer
en herbalanceren periodiek geëvalueerd.
2b. Investment strategie
Ten aanzien van de gestelde beleggingsdoelen heeft het bestuur een aantal investment beliefs geformuleerd die het kader vormen waarbinnen het beleggingsbeleid wordt uitgevoerd. De belangrijkste beliefs zijn als volgt:
A. Missie en doelstelling
Het bestuur gelooft in prudentie en een langetermijnstrategie: omdat pas over een lange reeks van jaren aan de verplichtingen voldaan moet worden, neemt het bestuur geen speculatieve risico’s om winst op korte termijn te behalen.
B. Eigen organisatie
Het bestuur van IFF Pensioenfonds wil begrijpen waar in wordt belegd en bij zowel positieve als negatieve resultaten kunnen uitleggen waarom bepaalde beslissingen en keuzes inzake het beleggingsbeleid zijn genomen. Het bestuur erkent dat financiële markten complex zijn en dat daar juiste toegevoegde waarde te behalen is. Derhalve worden complexe beleggingen niet bij voorbaat uitgesloten, maar wordt gekozen om via educatiesessies voldoende kennis en comfort te krijgen bij de belegging.
Daarnaast heeft het bestuur ervoor gekozen om, gegeven de beschikbare capaciteit en kennis binnen het pensioenfonds, de operationele uitvoering van het vermogensbeheer uit te besteden. De keuzes met betrekking tot de inrichting en invulling van het vermogensbeheer blijven echter nadrukkelijk wel de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds.
C. Financiële markten (en beta)
Het bestuur is van mening dat strategische keuzes bepalend zijn. Mede gegeven de beschikbare governance, is de meerwaarde van korte termijn tactische keuzes lastig te realiseren. Alleen in uitzonderlijke situaties, en na uitgebreide discussie en analyse, zal het bestuur dergelijke beslissingen nemen. Het bestuur is van mening dat de lange tijdshorizon het pensioenfonds een comparatief voordeel kan geven en heeft daarom de ambitie om gebruik te maken van eventuele marktanomalieën op de middellange termijn.
Specifiek met betrekking tot valutarisico is het bestuur tot de overeenstemming gekomen dat op de lange termijn geen risicopremie bestaat voor het aanhouden van valutarisico. Om deze reden kan het korte-termijn valutarisico afgedekt worden zonder dat dit ten koste gaat van het rendement, waarbij geldt dat deze afdekking wel kostenefficiënt uitgevoerd dient te worden.
D. Implementatie (en alpha)
Het bestuur heeft bij de constructie van de beleggingsportefeuille veel aandacht voor het selecteren van de beleggingscategorieën, die onderling een lage samenhang (correlatie) vertonen om zo tot een diverse beleggingsportefeuille te komen. Ze erkent dat financiële markten dynamisch zijn en er zich mogelijkheden /anomalieën kunnen voordoen. Voor wat betreft de specifieke invulling (per beleggingscategorie) staat het bestuur verder een risico-gecontroleerd beleggingsproces voor.
Indien passief beheer zich niet (of onvoldoende) verenigt met dit uitgangspunt zal het bestuur alternatieve implementatie opties overwegen.
E. Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het bestuur gelooft bij beleggingsbeslissingen dat naast financiële overwegingen ook duurzaamheidsoverwegingen een rol moeten spelen. Enerzijds omdat dit op termijn leidt tot een beter risico/rendementsprofiel van de beleggingen aangezien duurzame bedrijven betere overlevingskansen hebben. Anderzijds heeft het pensioenfonds een verplichting naar de samenleving en levert duurzaam beleggen een positief maatschappelijk effect op. Ten aanzien van duurzaamheid probeert het bestuur, die beleggingsfondsen te selecteren die het rentmeesterschap actief in hun beleid verwerkt hebben. Nieuwe beleggingsimplementaties zullen aan moeten sluiten bij de overtuigingen en de verwachtingen van deelnemers, de sponsor en andere stakeholders zover deze aangeboden worden door de financiële markten
2c. Strategisch risicobeleid
Het bestuur heeft de volgende aanvaardbare risicogrenzen bepaald:
Bij een dekkingsgraad lager dan 97,5% (berekend met de rente o.b.v. dagwaarde) is herstel binnen de wettelijke termijn niet meer aantoonbaar en zal gekort moeten worden. Daarom wil het bestuur slechts een zeer beperkt risico lopen op een dekkingsgraad lager dan 97,5%, max. 2,5% op een 15- jaars termijn (zoals gehanteerd wordt in ALM).
Bij een dekkingsgraad van 100% (berekend met de rente op basis van dagwaarde) zijn alle verplichtingen afgedekt en is er nog 2,5% ruimte om extra veiligheidsmaatregelen te betalen. Het IFF Pensioenfonds vindt maximaal 5% kans op een dekkingsgraad onder 100% over een periode van een half jaar acceptabel.
De hierboven genoemde maximale tekortkansen hebben een directe relatie met de tracking error van beleggingen ten opzichte van de verplichtingen. Deze maatstaf meet de mate waarin het rendement van de beleggingen afwijkt van de waardeontwikkeling van de verplichtingen. De tracking error meet derhalve het balansrisico.
In 2019 hing de maximale tracking error samen met de beschikbare risicoruimte. Deze risicoruimte fluctueerde met de stand van de dekkingsgraad. In 2019 was de beschikbare risicoruimte door de daling van de dekkingsgraad kleiner geworden dan het risicobudget. Dit is door de BAC gesignaleerd en hier is als onderdeel van de ALM-studie naar gekeken. Uit de ALM-studie kwam naar voren dat er weinig tot geen realistische aanpassingen mogelijk zijn om het risicobudget aan te passen zodat weer aan de risicoruimte wordt voldaan. Ook lijkt de maximaal kans van 2,5% op een dekkingsgraad lager dan 97,5% niet haalbaar met de huidige parameters.
In 2020 is, om bovenstaande redenen, door het bestuur besloten om de beschikbare risicoruimte los te laten en de kans op DG < 97,5% te accepteren. Dit besluit is genomen na een kennissessie met het bestuur en een advies van de BAC. Om vast te houden aan het strategisch risicoprofiel van de ALM-studie is tegelijkertijd door het bestuur besloten om een risicobudget van 10,0% te hanteren met een signaalgrens van +/- 2,0%. De keuze om zowel aan de onderkant als de bovenkant een grens te stellen is gemaakt omdat zowel een hoger als een lager risicoprofiel de aandacht van het pensioenfonds vraagt. Wanneer de feitelijke of strategische 3-jaars ex-ante tracking error de signaalgrens passeert wordt gesproken van een overschrijding van het risicobudget. Daarnaast wordt ook van een overschrijding gesproken als de 3-jaars ex-post tracking error de signaalgrens passeert. In dat geval analyseert de BAC de oorzaak en zoekt naar een mogelijke oplossing, dien de BAC dat van toepassing acht, en communiceert dat naar het bestuur. Dit risicobudget wordt op kwartaalbasis gemonitord.
Daarnaast is in 2015 de risicohouding van het fonds bepaald. De risicohouding ligt voor de korte termijn vast middels een bandbreedte voor het vereist eigen vermogen (VEV). Voor de lange termijn zijn dit de ondergrenzen uit de haalbaarheidstoets.
Voor de korte termijn risicohouding geldt het vereist eigen vermogen van 15,3% en een daaromheen overeengekomen bandbreedte van ±2,5%. Deze korte termijn risicohouding wordt op kwartaalbasis gemonitord. Mocht het VEV op kwartaaleinde buiten de bandbreedte komen, dan is dat een signaal voor het bestuur om in overleg te treden, geadviseerd door de BAC.
De lange termijn risicohouding wordt vastgelegd met behulp van de drie – voor de haalbaarheidstoets – vastgestelde ondergrenzen. De eerste volgt vanuit een situatie waarbij het eigen vermogen gelijk is aan het vereist eigen vermogen:
De mediaan van het verwachte pensioenresultaat. Deze is vastgesteld op 90%;
De twee overige ondergrenzen volgen vanuit de feitelijke financiële situatie:
De mediaan van het verwachte pensioenresultaat. Deze is vastgesteld op 90%;
De derde grens is de maximale afwijking ten opzichte van de mediaan in het geval van een “slechtweerscenario” (5e percentiel). Deze is vastgesteld op 25%.
De korte en lange termijn risicohouding vormen het kader voor het strategisch beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Het in dit plan beschreven beleid past binnen de door de sociale partners geformuleerde risicohouding.
2d. Strategische beleggingsmix
In 2019 is een ALM-studie uitgevoerd. In deze studie is uitgebreid aandacht besteed aan het beleggingsbeleid. Zo is het risicoprofiel onderzocht en is gekeken naar mogelijkheden om de beleggingen verder te spreiden (diversificatie). In 2022 wordt het strategisch beleid opnieuw getoetst door middel van een ALM-studie.
In verschillende BAC- en bestuursvergaderingen zijn de resultaten van deze studie besproken. Op basis hiervan heeft de BAC geconstateerd dat de strategische beleggingsmix, bestaande uit 70% vastrentende waarden, 15% aandelen en 15% indirect niet-beursgenoteerd vastgoed, wordt herbevestigd. In de ALM-studie is specifiek aandacht gegeven aan een verdere spreiding van de beleggingsportefeuille via onder andere infrastructuur, private equity, small cap aandelen en hypotheken. Op basis van de resultaten is echter gebleken dat deze categorieën niet bijdragen tot een betere portefeuille waarmee de doelstellingen (toeslagrealisatie en kans op dekkingsgraad lager dan 97,5%) beter behaald kunnen worden. Ook vragen deze categorieën aanzienlijke governance vanwege de complexe structuur en aandachtspunten met betrekking tot implementatie en monitoring. Op basis van de ALM-resultaten heeft de BAC geconstateerd dat de huidige strategische mix tot een goede diverse portefeuille leidt met een aantrekkelijk risico-/rendementsprofiel en dat wijzigingen hierin niet tot verbetering leiden.
Naar aanleiding van de resultaten van de ALM-studie heeft de BAC tevens geconstateerd dat het renteafhankelijke afdekkingsbeleid gehandhaafd dient te worden.
Strategische mix 2017-2019 | Strategische mix 2020-2022 | Band- breedte | |
Vastrentende waarden | 70% | 70% | 60% - 80% |
Aandelen | 15% | 15% | 10% - 20% |
Onroerend goed | 15% | 15% | 10% - 20% |
Liquide middelen | 0% | 0% | -5% - 5% |
Totaal | 100% | 100% |
2e. Strategisch rentebeleid
Naar aanleiding van de resultaten van de ALM-studie heeft het bestuur geconcludeerd dat het renteafhankelijke afdekkingsbeleid gehandhaafd dient te worden, inclusief het beleid bij uitzonderlijk lage rentes. Dit beleid is nader beschreven in paragraaf 3d.
Het rentebeleid is erop gericht om een bepaald percentage van de marktwaarde rentegevoeligheid van de verplichtingen af te dekken, met als doel om de gevoeligheid van de dekkingsgraad voor rentefluctuaties te verminderen. De mate van renteafdekking is middels een staffel gekoppeld aan de hoogte van de 20-jaars swaprente.
2f. Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het IFF Pensioenfonds is zich bewust van haar rol binnen de maatschappij, en vindt het daarom belangrijk om duurzame aspecten te betrekken op de beleggingsportefeuille. IFF Pensioenfonds is van mening dat het beschouwen van ethische aspecten van de beleggingen tevens in het belang is van het pensioenfonds zelf en van haar deelnemers. Intuïtief is duidelijk dat duurzaamheid en verantwoordelijkheid kunnen bijdragen aan het verminderen van onverwachte risico’s als gevolg van bijvoorbeeld corruptie of bijdrage aan ongewenste activiteiten. Een duurzame focus kan zo helpen bij het beschermen van de waarde van de beleggingen van IFF Pensioenfonds op de langere termijn.
IFF Pensioenfonds acht een verdergaande integratie van het duurzaamheidsaspecten in het beleggingsbeleid van groot belang. Bij alle belangrijke beleggingsbeslissingen worden duurzaamheidscriteria meegewogen in samenhang met andere criteria. Door de keuze voor fondsbeleggingen is het echter niet altijd mogelijk om fonds-specifieke duurzaamheidsaspecten te integreren in beleid. De normen en criteria van het pensioenfonds op het gebied van ethisch beleggen, gelden evenwel ook voor de geselecteerde vermogensbeheerders.
IFF Pensioenfonds voert zelf geen beleggingen, maar delegeert het naar meerdere gespecialiseerde vermogensbeheerders. De normen en criteria die het pensioenfonds stelt op het gebied van ethisch beleggen, gelden voor deze vermogensbeheerders en het pensioenfonds verwacht van de vermogensbeheerders dat zij zich verantwoorden over het gevoerde ethische beleid. Ook zal het pensioenfonds zelf transparant verantwoording afleggen aan de betrokkenen bij het beleggingsbeleid.
IFF Pensioenfonds zal bij de selectie, bewaking en evaluatie van vermogensbeheerders de volgende criteria afwegen in samenhang met het geheel van uitbestedingscriteria:
De vermogensbeheerder dient de Principes voor Verantwoord Beleggen (Principles for Responsible Investment of PRI) van de Verenigde Naties ondertekend te hebben.
De vermogensbeheerder moet in de beleggingskeuzes compliant zijn met alle relevante wet- en regelgeving. Zo dient de vermogensbeheerder beleggingen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie, opslag of verhandeling van clustermunitie en landmijnen uit te sluiten. Daarnaast dienen instanties waartegen internationale sancties zijn afgekondigd ook uitgesloten te zijn.
De vermogensbeheerder dient in staat te zijn om conform wet- en regelgeving inzicht te geven in welke mate ESG-screening wordt toegepast.
De vermogensbeheerder dient aan te sluiten bij de morele doelstellingen en thema’s van het duurzaamheidsbeleid.
Van de vermogensbeheerder wordt verwacht, dat zij duurzaamheid heeft geïntegreerd in haar beleggingsprocessen en dat zij een engagement beleid heeft.
Bij beleggingen in aandelen zal het pensioenfonds kennisnemen van het beleid van de vermogensbeheerder ten aanzien van het gebruik van aandeelhoudersrechten, zoals het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Het pensioenfonds beoordeelt hierbij of het zich kan vinden in dit beleid.
Bij de heroriëntatie van het aandelenbeleid hebben bovenstaande criteria een belangrijke rol gespeeld bij de selectie van de twee voorkeurspartijen. Beide voorkeursoplossingen hebben een sterk ESG-profiel. Het bestuur is mening, dat beide fondsen een sterke positieve bijdrage leveren aan het duurzaamheidsprofiel van de beleggingsportefeuille.
Monitoring en evaluatie
Om te beoordelen in welke mate het gevoerde beleggingsbeleid aansluit bij het duurzaamheidsbeleid monitort het pensioenfonds de beleggingsportefeuille periodiek. Hierbij wordt bij de jaarlijkse evaluatie van de vermogensbeheerder nagevraagd op welke wijze de vermogensbeheerder invulling heeft gegeven aan dit duurzaamheidsbeleid. Voor de monitoring van de financiële impact wordt jaarlijks aan de vermogensbeheerders gevraagd wat de toegevoegde waarde van ESG-integratie op het rendement en risico is geweest.
Het pensioenfonds ziet duurzaam beleggen als een strategisch onderwerp. Derhalve sluit het voor de frequentie van evaluaties aan bij de ALM-cyclus. Dit betekent dat eens in de drie jaar wordt gekeken of het duurzaamheidsbeleid nog in lijn is met de huidige overtuigingen, doelstellingen en uitvoeringsvorm. Daarnaast wordt periodiek gekeken of eventuele nieuwe beleggingscategorieën vanuit het duurzaamheidsbeleid interessant kunnen zijn voor het pensioenfonds.
Op deze manier maakt het pensioenfonds een afweging tussen de frequentie waarop nieuwe categorieën worden toegevoegd en de kosten die hiermee gemoeid gaan. Tot slot is het pensioenfonds ervan overtuigd dat
duurzaamheid een begrip is dat door de jaren heen kan verschuiven. Zo zijn industrieën die in het verleden als duurzaam werden gezien, dat vandaag de dag niet meer (‘stranded assets’). Hier wordt in de 3-jaarlijkse evaluatie van het beleggingsbeleid eveneens bij stilgestaan.
Als laatste zal het pensioenfonds transparante verantwoording afleggen aan alle betrokkenen over de impact van haar duurzaamheidsbeleid.
3. Invulling strategisch beleggingsbeleid: plan 2022
Het pensioenfonds maakt gebruik van externe partijen voor het beheer van de beleggingen. Het selecteren van een vermogensbeheerder geschiedt volgens een gestructureerd proces, met inachtneming van de eisen vanuit wet- en regelgeving, en bestaat uit de volgende stappen:
1. Identificatie van de eisen waaraan de beheerder dient te voldoen, rekening houdend met de gekozen wijze van invulling van de beleggingscategorie.
2. Samenstellen van een long list van potentiële beheerders. Deze lijst wordt samengesteld met behulp van de externe beleggingsadviseur en door eigen kennis. Voor de door de externe adviseur aan te leveren partijen geldt dat deze een beoordeling van 1 of 2 moeten hebben op de door de adviseur gehanteerde driepuntsschaal.
3. Reductie van de long list tot een short list.
4. Due diligence fase en presentatie door de beheerders.
5. Eventuele site-visits, voorlopige keuze, contractonderhandeling en onderhandeling over vergoedingen.
6. Afronding selectie(dossier).
Onderstaand overzicht geeft de feitelijke mix per 30 september 2021, de voor 2022 geldende strategische mix en het plan voor de tactische invulling voor 2022. De relatieve weging hangt mede af van de marktontwikkelingen.
Feitelijke mix 30-09-2021 | Strategische mix | Band- breedte | Plan relatieve weging t.o.v. normgewicht | ||
Vastrentende waarden | 325,0 | 68,7% | 70,0% | 60% - 80% | Neutraal |
- Robeco LDI40 | 98,3 | 20,8% | n.v.t. | ||
- Robeco Credits | 61,6 | 13,0% | Neutraal | ||
- M&G ELF | 120,5 | 25,5% | Neutraal | ||
- M&G ABS | 44,5 | 9,4% | Tijdelijk overwogen | ||
Aandelen | 83,7 | 17,7% | 15,0% | 10% - 20% | Neutraal |
- NT World Custom ESG | 62,1 | 13,1% | |||
- NT Emerging Custom ESG | 21,5 | 4,5% | |||
- Actieve manager | 7,5% | ||||
- Smart-beta manager | 7,5% | ||||
Onroerend goed | 63,0 | 13,3% | 15,0% | 10% - 20% | Neutraal |
- CBRE fondsen | 2,0 | 0,4% | |||
- M&G fondsen | 61,0 | 12,9% | |||
Liquide middelen | 1,6 | 0,3% | 0,0% | -5% - 5% | |
Totaal | 473,3 | 100% | 100% |
IFF Pensioenfonds hanteert een risicobudget (in de vorm van een tracking error ten opzichte van de verplichtingen) voor de strategische mix. WTW heeft op basis van de eigen economische vooruitzichten deze tracking error bepaald voor de strategische en feitelijke beleggingsmix. WTW rekent daarbij met haar
zogenaamde “lower for longer” scenario waarin men uitgaat van lagere verwachte rendementen en een hoger risico. Dit scenario is door het bestuur ook bevestigd als basisscenario voor de ALM-studie. De ex-ante tracking error op basis van dit scenario, zoals door WTW berekend, wordt op kwartaalbasis middels het dashboard door de BAC gemonitord. Daarnaast wordt op kwartaalbasis de ex-post realisatie bepaald in relatie tot de ex-ante verwachting. Per eind Q3 2021 bedraagt de lange termijn ex-ante tracking error van de strategische beleggingsmix versus de verplichtingen 9,1% (zie onderstaande tabel). Deze tracking error meet de vooraf ingeschatte mate waarin de jaarlijkse beleggingsrendementen afwijken van de waardeontwikkeling van de verplichtingen.
Risicobudget eind Q3 2021 | Strategische mix | Feitelijke mix | ||
Verwacht rendement en tracking error bepaald t.o.v. de verplichtingen | Verwacht rendemen t | Tracking error | Verwacht rendement | Tracking error |
Wereldwijde aandelen (hedged) | 0,4% | 2,5% | 0,5% | 3,1% |
Aandelen opkomende landen (unhedged) | 0,3% | 1,5% | 0,3% | 1,5% |
Europees indirect niet-beursgenoteerd | 0,3% | 2,9% | 0,3% | 2,6% |
vastgoed | ||||
Euro AAA-AA staatsobligaties (dur 15) | -0,3% | 1,9% | -0,2% | 1,4% |
Leningen (hedged) | 0,5% | 3,5% | 0,6% | 4,8% |
Asset backed securities (hedged) | 0,0% | 0,6% | 0,1% | 2,0% |
Wereldwijde bedrijfsobligaties | -0,1% | 2,4% | 0,0% | 1,2% |
Euro deposito’s | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 0,0% |
Renteafdekking | 0,5% | -6,4% | 0,3% | -5,7% |
Totaal | 1,6% | 9,1% | 1,9% | 11,0% |
Zowel de feitelijke mix (11,0%) als de strategische mix (9,1%) liggen per Q3 2021 qua risicoprofiel binnen het vastgestelde risicobudget (8% tot 12%). Naast het monitoren van de ex-ante tracking errors, kijkt de BAC op kwartaalbasis ook naar het gerealiseerde risicoprofiel ten opzichte van het verwachte risicoprofiel. Dit is opgenomen in onderstaande grafiek.
13%
12%
11%
10%
9%
8%
7%
6%
5%
4%
3%
Toetsing tracking error vs. risicobudget
Q1 2019
Q2 2019
Q3 2019
Q4 2019
Q1 2020
Q2 2020
Q3 2020
Q4 2020
Q1 2021
Q2 2021
Q3 2021
Ex-ante TE strategisch Risicobudget Ex-ante TE feitelijk
Ex-post TE TE ondergrens TE bovengrens
Bovenstaande grafiek toont dat de gerealiseerde (ex-post) tracking error van de feitelijke beleggingsportefeuille onder de verwachte (ex-ante) tracking error ligt en tevens onder het vastgestelde risicobudget van 10%. Wel zien we een stijging van de gerealiseerde tracking error ten opzichte van 2020. Dit komt voornamelijk door de volatiliteit op de financiële markten in de afgelopen periode. De verschillen tussen de strategische portefeuille en de feitelijke portefeuille kunnen bijvoorbeeld komen omdat de vastgoedportefeuille nog niet voor 100% wordt belegd. Een laatste commitment wordt in de tweede helft van 2022 verwacht.
Tot slot zijn in onderstaande grafiek het verwacht rendement en risico van de verschillende beleggingscategorieën en de strategische mix weergegeven (per 30 september 2021). Hieruit blijkt dat het spreiden van de beleggingsmix leidt tot een aantrekkelijk risico-/rendementsprofiel.
Aandelen (opkomend)
Aandelen (ontwikkeld)
Strategische mix (65% afdekking)
Leningen
Feitelijk
Vastgoed
Strategische mix (50% afdekking)
Asset Backed Securities
Bedrijfsobligaties
Staatsobligaties Cash
8.0%
7.0%
Outperformance tov TV
6.0%
5.0%
4.0%
3.0%
2.0%
1.0%
0.0%
-1.0%
-2.0%
0.0% 5.0% 10.0% 15.0% 20.0% 25.0% 30.0% 35.0%
Tracking Error tov TV
Hieronder wordt de invulling van de diverse beleggingscategorieën nader beschreven.
3a. Vastrentende waarden
In lijn met de beleggingsovertuigingen is in de efficiënte markt van staatsleningen gekozen voor een passieve aanpak. Voor de kredietmarkten gelooft het bestuur in de toegevoegde waarde van bottom-up kredietanalyse en derhalve in actief beheer door kwalitatief hoogstaande vermogensbeheerders met bewezen track record.
De allocatie naar het LDI40 fonds wordt gedreven door het gewenste niveau van renteafdekking en niet door een gewenste allocatie. De gewenste verhouding tussen staatsleningen (binnen LDI) en credits is bepaald op 40 : 60 maar is dus een resultante en niet meer dan een streven. Per eind september 2021 bedraagt de verhouding staatsleningen (LDI) versus credits (multi factor credits, leningen en asset backed securities) 30 : 70 als gevolg van de grote tijdelijke allocatie naar ELF en ABS. Met de oplopende rente per midden februari 2022 wordt deze verhouding opnieuw getoetst. De renteafdekking zou verhoogd kunnen worden als de rente oploopt (als gevolg van de gehanteerde rentestaffel) en dus zou de verhouding aangepast kunnen of moeten worden.
Voor de obligatieportefeuille wordt zoals gezegd deels een actieve en deels een passieve beleggingsstrategie gehanteerd. Hierbij dient altijd rekening te worden gehouden met voldoende diversificatie in de portefeuille.
De benchmark van de vastrentende portefeuille is (sinds 1 januari 2017) als volgt samengesteld:
Fonds | Benchmark | Strategisch gewicht | Feitelijk gewicht | Beheer |
Robeco LDI40 | Custom Swap Benchmark | n.v.t. | Passief | |
Robeco Credits | Barclays Global Agg. Corporates index | 45% | 27,1% | Actief |
M&G ELF | Euribor + 4% | 45% | 53,1% | Actief |
M&G ABS | Euribor + 6% | 10% | 19,8% | Actief |
In deze tabel zijn ook de feitelijke gewichten per eind september 2021 weergegeven.
LDI
Het Robeco LDI40 fonds belegt in obligaties met een minimale kredietrating van AA. Het normgewicht voor dit fonds wordt bepaald door de gewenste mate van renteafdekking. Het LDI40 fonds belegt uitsluitend in staatsleningen van Nederland en Duitsland (in verhouding 50:50), staats-gerelateerde obligaties en in (centraal geclearde) renteswaps. De tabel hieronder geeft per eind september 2021 de belangrijkste data van de meest kredietwaardige eurolanden.
Land | Rating S&P | Rating Moody’s | 20-jaars rente per 30 september 2021 | Wijziging rente t.o.v. een jaar geleden |
Duitsland | AAA Aaa 0,027% 0,325% AA+ Aa1 0,411% 0,418% AAA Aaa 0,190% 0,338% AA+ Aa1 0,484% 0,449% AA Aa2 0,621% 0,445% AA Aa3 0,624% 0,429% A Baa1 1,071% 0,491% BBB Baa3 1,529% 0,050% | |||
Finland | ||||
Nederland | ||||
Oostenrijk | ||||
Frankrijk | ||||
België | ||||
Spanje | ||||
Italië |
Een uitbreiding naar staatsleningen van andere eurolanden buiten Nederland en Duitsland is mogelijk via een maatwerk LDI-fonds dat Robeco aanbiedt. In dit maatwerkfonds kan IFF Pensioenfonds zelf de richtlijnen (en de te hanteren staatsleningen) bepalen. Het huidige fonds voldoet echter goed aan de doelstellingen van het pensioenfonds en het maatwerkfonds had een minder gunstige beheervergoeding waardoor besloten is niet over te stappen naar het maatwerkfonds. Bij de aankomende ALM-studie zal dit uitgangspunt opnieuw onderzocht worden.
Credits
IFF Pensioenfonds maakt voor de invulling van de beleggingscategorie Credits gebruik van het Robeco Global Multi-Factor Credits fonds. Dit fonds belegt systematisch in voornamelijk investment grade credits. De selectie van deze obligaties is gebaseerd op een kwantitatief model. Het fonds biedt een gebalanceerde exposure naar een aantal kwantitatieve factoren door zich te richten op obligaties met een laag verwacht risico (low risk), een aantrekkelijke waardering (value), een sterke performancetrend (momentum) en een kleine marktwaarde van schuldpapier (size). Via deze aanpak verwacht Robeco een extra rendement boven de benchmark (alpha) te behalen van 1%. Het beleggingsuniversum bestaat uit obligaties met een rating van minimaal BB-.
In de BAC-vergadering op 4 februari 2021 is het multi-factor fonds geëvalueerd en is geconstateerd dat het fonds aan de verwachtingen voldoet. Per eind oktober 2021 kende het fonds een rentevergoeding van circa 1,4% met een kredietwaardigheid van BBB en een gemiddelde looptijd van 9,2 jaar.
Loans
Het M&G European Loan Fund (ELF) belegt in een gediversifieerde portefeuille van Europese leveraged loans.
Het fonds mag ook in genoteerde senior secured floating rate notes beleggen. De term leveraged loans refereert aan schuldbewijzen, uitgegeven door ondernemingen om interne groei, acquisities, fusies en leveraged buy-outs door private equity partijen te financieren. De term ‘leveraged’ heeft betrekking op de kapitaalstructuur van de onderneming in kwestie die meestal een substantieel vreemd vermogen (50-70%) bevat. Het fonds kent een grote sectorale spreiding. Het fonds wordt afgezet tegen een benchmark die gelijk is aan de doelstelling van het fonds (Euribor + 4%).
IFF Pensioenfonds gebruikt ELF tevens om tijdelijk liquide middelen te stallen die op een later moment nodig zijn. Denk hierbij aan commitments voor vastgoed die zijn gedaan, maar nog niet zijn opgevraagd, vrijgekomen gelden uit de verlaging van de renteafdekking of herbalancering van de duratie van het Robeco LDI 40 fonds. ELF kent een rendementsdoelstelling van Euribor + 4% en biedt daarom een betere vergoeding dan het negatieve rendement op liquide middelen (-0,35-0,50%). Ook zijn via deze allocatie de gelden beter gespreid dan wanneer de gelden op de ABN rekening staan. Zodra de commitment wordt opgevraagd of de rente stijgt en de afdekking weer wordt verhoogd, zijn de gelden nodig en worden ze aan ELF onttrokken. Begin 2021 is ELF gebruikt om EUR 3.5 mio te stallen die later wordt belegd in het European Secure Property Income Fund van M&G. In de tweede helft van 2022 komt naar verwachting een commitment van EUR 10 mio van het European Secure Property Income Fund. Hier kan dan mogelijk vermogen uit ELF voor worden gebruikt.
Door de keuze voor een vermogensbeheerder met een specialisatie in het beheer van dergelijke obligaties en een zeer sterk track record in het selecteren van de juiste obligaties wordt dit kredietrisico zoveel mogelijk beperkt. Daarbij wordt jaarlijks een evaluatie van de vermogensbeheerder uitgevoerd om te beoordelen of dit nog de beste partij is. In de BAC-vergadering op 18 juni 2021 is ELF geëvalueerd en is geconstateerd dat het fonds aan de verwachtingen voldoet.
Asset Backed Securities
Het M&G Lion Credit Opportunity Fund (ABS) belegt in senior, subordinated en mezzanine debt tranches van Europese Collateralized Debt Obligations (CDO’s) met een focus op Europese CLO’s (Collateralized Loan Obligations). Er zijn ook zogenoemde ‘regulatory capital’ in het fonds opgenomen waarbij het fonds pakketten met leningen van banken overneemt. Het gemiddeld verwachte rendement van de portefeuille ligt tussen 6% en 10%. Het percentage niet-euro leningen dient onder 30% te blijven. Per 30 april 2021 heeft het grootste deel van de portefeuille (53,7%) heeft geen officiële kredietrating. Het fonds wordt afgezet tegen een benchmark die gelijk is aan de doelstelling van het fonds (Euribor + 6%).
In de BAC vergadering van 29 april 2020 is uitvoerig stilgestaan bij de impact van Covid-19 op de ABS portefeuille. Hieruit kwam tevens uit naar voren dat er interessante mogelijkheden zijn in de huidige ABS markt waar M&G op kan inspelen. Derhalve is in de bestuursvergadering van 15 mei door het bestuur besloten om de allocatie van het M&G Lion Credit Opportunity Fund per juli 2020 voor een initiële periode van 2 jaar te verhogen met EUR 10 miljoen. Uit het Leveraged Loan Fund, -ELF, is tegelijkertijd EUR 10 miljoen verkocht.
Beleid voor 2022
In 2021 is er veel onzekerheid gebleven na de initiële Covid-19 schok in 2020. Zorgen over het virus zijn gebleven en in de tweede helft van 2021 zijn de zorgen om inflatie toegenomen. Rentestanden zijn, na een lichte opleving in het begin van 2021, laag gebleven en de spreads op obligaties liggen ook laag. Gezien de fase van de conjunctuurcyclus in Europa en met name de Verenigde Staten en de hoge waarderingen blijft het belangrijk om de beleggingen goed te spreiden over de verschillende beleggingscategorieën en geen substantiële allocatie aan te houden naar een bepaalde categorie. De huidige beleggingsportefeuille sluit hier goed op aan, maar de BAC zal voortdurend kijken naar mogelijkheden om de beleggingsportefeuille efficiënter in te vullen, gegeven de marktomstandigheden
3b. Aandelen
Medio 2012 is de aandelenportefeuille significant gewijzigd. Er is volledig overgegaan op passief beheer met uitsluiting van beleggingen in controversiële wapens. Begin 2017 heeft opnieuw een significante wijziging plaatsgevonden doordat is overgestapt van de regiofondsen met uitsluiting van controversiële wapens bij BlackRock naar een wereldwijd fonds en een emerging markets fonds met ESG-screening bij Northern Trust. In de eerste helft van 2022 wordt de aandelenportefeuille opnieuw gewijzigd, het pensioenfonds gaat stoppen met de huidige passieve invulling en gaat meer actief beleggen door 50% van de aandelenallocatie in een
actief multi-manager fonds te beleggen en 50% in een smart-beta fonds. De verdeling van de huidige passieve invulling staat hieronder:
Regio | Feit. gewicht | Strat. gewicht | Bandbr. | MSCI | Benchmark |
Wereldwijd | 74,3% | 70% | 60%-80% | 88,0% | MSCI World Custom ESG EUR Hedg. |
Emerging | 25,7% | 30% | 20%-40% | 12,0% | MSCI EM Custom ESG |
Er vindt geen automatische herbalancering van de aandelenportefeuille plaats. De regiogewichten worden gemonitord door de BAC.
Ten opzichte van de gewichten van de MSCI AC World Index springt de overweging van opkomende markten het meest in het oog. Voor de komende jaren verwacht het pensioenfonds dat opkomende markten een significant groter deel zullen gaan uitmaken van de wereldwijde economie. De overweging ten opzichte van marktkapitalisatie wordt derhalve gehandhaafd.
In de BAC-vergadering op 23 september 2020 zijn het Northern Trust wereldwijd en Emerging market fonds geëvalueerd en is geconstateerd dat beide fondsen in lijn met de benchmark presteren. Wel bleek de relatief grote allocatie naar de technologiesector in het wereldwijde fonds de aandacht van de BAC. Er is daarom een traject gestart om deze concentratierisico’s inzichtelijk te maken en eventuele alternatieven te bespreken.
Inmiddels is besloten om af te stappen van de passieve aanpak die momenteel wordt gevolgd bij Northern Trust. 50% van de aandelenportefeuille (7,5% van het fondsvermogen) zal worden belegd via een actieve multi-manager aanpak. De andere 50% van de aandelenportefeuille zal belegd worden via een actieve smart- beta aanpak. Dit betekent dat aandelen worden geselecteerd op basis van een fundamentele aanpak zoals dit ook in het multi-factor credits fonds van Robeco wordt gedaan. De BAC is van mening dat een spreiding tussen actief multi-manager en smart-beta zorgt voor voldoende risicospreiding en dat de zorgen omtrent ESG en concentratierisico voldoende worden aangepakt.
In de eerste helft van 2022 is de invulling van de aandelenportefeuille verder geconcretiseerd. Ook kan dan de transitie vanuit de Northern Trust fondsen naar deze nieuwe voorkeursfondsen definitief gemaakt. De geselecteerde fondsen zijn de volgende:
Voor actief beheer is het Global Equity Focus Fund gekozen van Towers Watson Investment Management. Dit fonds belegt onderliggend in circa tien actieve managers, die zorgvuldig geselecteerd worden. Door spreiding over deze managers wordt manager specifiek risico gemitigeerd. Via GEFF heeft de aandelenportefeuille hoofdzakelijk exposure naar aandelen ontwikkelde markten en beperkt exposure naar aandelen opkomende landen. Binnen GEFF mag maximaal 15% gealloceerd worden naar aandelen opkomende landen.
Voor het multi-factor smart-beta fonds is het Robeco QI Inst Global Developed Sustainable Multi- Factor Equities fonds gekozen. Dit fonds hanteert een factornebadering en selecteert aandelen op basis van vier factoren: waarde, momentum, laag risico en kwaliteit. Door een kwantitatieve aanpak op basis van bewezen factoren probeert het fonds zo waarde toe te voegen voor beleggers.
Beide fondsen richten zich strategisch op aandelen ontwikkelde landen. In de aankomende ALM studie zal de toegevoegde waarde van een separate allocatie naar aandelen opkomende landen nader worden onderzocht.
3c. Onroerend goed
Begin 2016 is gekozen voor de implementatie van het vastgoedbeleid via twee verschillende beleggingsfondsen van M&G. Tot die tijd werd gebruik gemaakt van diverse regio- en sectorfondsen van CBRE. Inmiddels is de allocatie naar M&G afgerond, met uitzondering van een extra commitment van € 3,5 miljoen. Twee CBRE fondsen zijn echter nog niet volledig afgebouwd, het Dutch office fund en het Nordic property fund zijn inmiddels volledig afgebouwd. De stand per eind september 2021 is opgenomen in onderstaande tabel.
Fonds | Feit. gewicht | Strat. gewicht | Benchmark |
CBRE European Shopping Centre Fund | 3,0% | - | INREV Cont. Europe |
CBRE Logistics Property Fund Europe | 0,2% | - | INREV Cont. Europe |
M&G European Property Fund | 66,6% | 66.7% | INREV Cont. Europe |
M&G European Secure Property Income Fund | 30,3% | 33.3% | INREV Cont. Europe |
Onderbouwing
IFF Pensioenfonds heeft op basis van de ALM-studie in 2016 gekozen voor een strategische allocatie van 15% naar Europees indirect, niet-beursgenoteerd vastgoed. In die ALM-studie was specifiek aandacht gegeven aan de wijze en de omvang van de beleggingen in vastgoed door een achttal verschillende mixen door te rekenen. Daarbij is uitgegaan van Europese vastgoedbeleggingen met een laag niveau van financiële leverage (maximaal 30%). Bovendien is uitgegaan van een brede spreiding over de sectoren kantoren, winkels, woningen en industrieel.
Uit die ALM-studie is naar voren gekomen dat een significante allocatie van 15% naar niet-beursgenoteerd vastgoed een toegevoegde waarde levert in het risico-/rendementsprofiel van de beleggingsmix. Zo daalt de kans op een dekkingsgraad < 100% van 4,6% naar 1,8% bij 15% niet-beursgenoteerd vastgoed versus 15% aandelen en daalt de toeslagrealisatie licht van 73% tot 71%. Ook is bewust gekozen voor niet-beursgenoteerd vastgoed in tegenstelling tot beursgenoteerd vastgoed, omdat niet-beursgenoteerd vastgoed een lagere correlatie kent met andere beleggingscategorieën en daardoor diversificatievoordelen biedt. Dit bleek ook uit de resultaten van de ALM-studie. In de ALM-studie uit 2019 is de allocatie en kwantitatieve onderbouwing van de allocatie naar niet-beursgenoteerd vastgoed bevestigd.
Doelstelling
In de ALM-studie is een rekenkundig rendement gehanteerd van 4,9% (jaarlijks over een 15-jaars horizon) met een standaard deviatie van 10,6%. Hier zal de allocatie naar niet-beursgenoteerd vastgoed tijdens een evaluatie ook tegen worden afgezet. Voor de kortere termijn wordt de INREV Continental Europe Index gehanteerd aangezien deze een goede weerspiegeling is van de beleggingscategorie die in de ALM-studie is opgenomen.
Investment beliefs
Een allocatie naar indirect niet-beursgenoteerd vastgoed sluit goed aan bij de investment beliefs van het pensioenfonds. Zo past het, gegeven de illiquiditeit van de beleggingscategorie en de extra opbrengst die hier tegenover staat, bij de langetermijnstrategie (belief A) en de lange tijdshorizon (belief C). De indirecte allocatie via een externe vermogensbeheerder past bij de overtuiging dat het pensioenfonds kiest om het vermogensbeheer uit te besteden gegeven de beperkte kennis en capaciteiten van het pensioenfonds (belief B). Verder vraagt deze minder efficiënte en complexe markt om actief beheer (belief D) en kan waar mogelijk een maatschappelijk verantwoord beleid worden toegepast (belief E).
Invulling
IFF Pensioenfonds heeft een voorkeur voor een (semi)open-end structuur om herbeleggingsrisico op fondsniveau te vermijden. Closed-end fondsen lopen het risico dat op een verkeerd moment in de cyclus geliquideerd moet worden. Daarnaast heeft het pensioenfonds een grote voorkeur voor zogenaamd “core” vastgoed waarbij wordt gealloceerd naar vastgoed op goede locaties en van hoge kwaliteit. Dit beperkt namelijk de leegstand en biedt naar verwachting een aantrekkelijke huuropbrengst. Verder moet de leverage binnen de portefeuille laag zijn (<30%). Hoewel dit het potentieel rendement beperkt, ligt hierdoor ook het
risico in de portefeuille lager. Tot slot zijn kosten een belangrijke overweging in de selectie van een geschikt beleggingsfonds.
De gehanteerde criteria bij een selectie in deze beleggingscategorie zijn:
• Organisatie
• Team
• Fondsstrategie
• Portefeuillestrategie
• Leverage
• Governance
• Track record
• Deal sourcing
• Alignment
• Bestaande portefeuille of blind pool
• Liquiditeit
• Duurzaamheid (ESG)
• Fondsstructuur
• Fee structuur
Implementatie
Op basis van een uitgebreid selectietraject met meerdere vastgoedbeheerders heeft het pensioenfonds begin 2016 gekozen voor implementatie van het vastgoedbeleid via twee verschillende beleggingsfondsen van M&G. Belangrijkste overwegingen hierbij waren een goede aansluiting bij de wensen van het pensioenfonds, een goede beoordeling van de manager research specialisten van WTW, een lage mate van leverage, geen gevoeligheid naar de UK en relatief lage kosten. De betreffende fondsen zijn:
M&G European Property Fund (EPF): dit betreft een open-end core vastgoedfonds welke belegt in een gediversifieerde portefeuille van commercieel vastgoed in Europa met een verwacht netto rendement van 5- 7% en een lage mate van leverage. Strategie van het fonds is het investeren in een gediversifieerde portefeuille van commercieel vastgoed in Europa met als doel waarde toe te voegen door middel van strategische asset allocatie, selectie en vermogensbeheer. De belangrijkste vastgoedsectoren waarin het fonds zal beleggen zijn kantoren, winkels, bedrijfsruimten en alternatieven voor gemengd gebruik, woningen, hotels/leisure en opslag. De beoogde grootte voor acquisities is 15 tot 100 miljoen euro (hoewel ook kleinere/grotere kunnen worden verworven).
In de BAC-vergadering op 24 juli 2020 is het M&G EPF geëvalueerd en is geconstateerd dat het fonds in 2019 een rendement had dat achter bleef bij de doelstelling (6,5% ten opzichten van 7%) maar dat over de afgelopen 5 jaar de doelstelling bereikt is (7,2% ten opzichten van 7%). Het fonds presteert daarmee in lijn met de verwachtingen. Daarnaast heeft de impact van Covid-19 op de huren in de kantoor en retail sectoren de aandacht van de BAC. M&G heeft hier tijdens de BAC vergadering van 16 december 2020 verdere toelichting op gegeven.
M&G European Secure Income Property Fund (ESPIF): dit betreft een open-end fonds welke belegt in Europees commercieel vastgoed met de nadruk op een veilige, lange termijn en inflatiegerelateerde kasstroom. Het verwachtte netto rendement bedraagt CPI + 300 basispunten. Het fonds streeft ernaar het totaalrendement op lange termijn te optimaliseren door middel van onder andere systematische analyse van kwaliteit en fundamenten van elk vastgoedobject en strategische assetselectie over de gehele linie van Europese vastgoedmarkten. Inkomstengroei zal vooral worden gezocht door zich te richten op activa met huurcontracten die regelmatig worden gecorrigeerd voor de inflatie. Het fonds zal trachten te beleggen in activa waarvan het denkt dat ze voldoen aan de investeringsdoelstelling en die het beste relatieve totale lange termijn rendement bieden in het licht van de marktomstandigheden op het tijdstip van de investering. Het pensioenfonds zal naar verwachting in de tweede helft van 2022 de beoogde allocatie afronden, er staat nog EUR 10 mio open aan commitements.
Het pensioenfonds realiseert zich dat beide fondsen een verschillend risico-/rendementsprofiel hebben. Om een strategische verdeling tussen beide fondsen te maken, grijpt het pensioenfonds terug naar de ALM-studie waarop de allocatie maar vastgoed is gebaseerd. De verwachte rendementen en risico’s zijn als volgt:
Verwacht netto rendement | Verwacht risico | |
Vastgoed in ALM-studie | 4,9% | 10,6% |
M&G EPF | 7% | 8-12% |
M&G ESPIF | CPI + 300bps | 3-6% |
Op basis van bovenstaande cijfers past een lange-termijn verhouding van 2/3 deel in core vastgoed en 1/3 in secure income goed binnen de ALM-modellering. Bovendien biedt de combinatie een aantrekkelijk overrendement versus de pensioenverplichtingen. Een extra voordeel van een vastgoedportefeuille bestaande uit deze twee strategieën (core en secure income) is de diversificatie die ontstaat doordat de strategieën duidelijk verschillende karakteristieken hebben. Dit kan alleen bereikt worden door een substantieel deel (minimaal een derde deel) in beide strategieën te beleggen. Derhalve heeft het pensioenfonds gekozen voor 2/3 deel core vastgoed en 1/3 deel secure income. Voor meer informatie omtrent het selectietraject verwijst het pensioenfonds naar het selectiedocument dat is opgesteld tijdens het selectietraject.
In de BAC-vergadering op 24 juli 2020 is het M&G ESPIF geëvalueerd en is geconstateerd dat het fonds sinds de oprichting een rendement heeft behaald dat hoger is dan de doelstelling (4,3% ten opzichten van 3%), dit desondanks een negatieve waardeontwikkeling in de portefeuille in 2019. Punten van aandacht tijdens de evaluatie waren de impact van Covid-19, de allocatie naar bankfilialen, het vertrek van het top manager “vastgoed” binnen M&G en allocaties naar landen die sterk afhankelijk zijn van toerisme. M&G heeft hier tijdens de BAC vergadering van 16 december 2020 verdere toelichting op gegeven.
Richtlijnen
IFF Pensioenfonds hanteert de volgende richtlijnen met betrekking tot het vastgoedbeleid in het algemeen:
• Beperkte mate van leverage binnen de beleggingsfondsen (< 30%)
• Volledige allocatie naar open-end beleggingsfondsen
• Volledige allocatie naar core vastgoed
• Volledige allocatie naar Europees vastgoed
Aangezien beide fondsen een andere doelstelling hebben, zijn andere richtlijnen op de fondsen van toepassing. In de tabel in bijlage is een overzicht van de richtlijnen die voor de beide fondsen van toepassing zijn opgenomen. Voor meer informatie verwijst het pensioenfonds naar de overeengekomen vermogensbeheerovereenkomst met de beheerder.
Derivaten
Binnen de vastgoedfondsen kan slechts gebruik worden gemaakt van derivaten om:
• Het risico van de beleggingsportefeuille ten opzichte van de verplichtingen te verlagen;
• De risicograad van de beleggingsportefeuille te verlagen, met als voorbeeld het op defensieve wijze afdekken van (strategische) valutarisico’s;
• Het beheer van de beleggingsportefeuille op efficiënte wijze tot stand te brengen.
In de praktijk betekent dit dat in enkele gevallen binnen de vastgoedfondsen gebruik wordt gemaakt van valutaderivaten of rentederivaten om ongewenste posities af te dekken. Dit sluit daarmee aan bij de wettelijke regels voor het gebruik van derivaten door pensioenfondsen in Nederland. Verder wordt geen gebruik gemaakt van short-selling.
3d. Renteafdekking
Bij de bepaling van de renteafdekking worden uitsluitend de beleggingen bij Robeco meegeteld, dus het LDI fonds en het multi-factor credits fonds. De M&G fondsen bevatten leningen met variabele coupon die een zeer korte duratie hebben en dus geen rentegevoeligheid kennen.
De beleggingen in het LDI fonds worden voor 100% in de renteafdekking meegeteld omdat deze belegging uit hoogwaardige staatsleningen en swaps bestaat, waardoor het basisrisico ten opzichte van de pensioenverplichtingen zeer beperkt is. Voor credits (bedrijfsleningen) is deze afwijking typisch groter, zeker als het wereldwijde credits zoals in het multi-factor fonds betreft.
Het bestuur heeft besloten om de mate waarin credits meetellen in de renteafdekking te baseren op een onderzoek dat Robeco hieromtrent heeft uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt een correctiefactor toegepast als weerspiegeling van de niet-perfecte samenhang tussen bepaalde vastrentende categorieën en de waardeontwikkeling van de pensioenverplichtingen.
Op basis hiervan telt het multi-factor fonds voor 83% mee in de renteafdekking. Dit is een gewogengemiddelde van 90% voor het euro deel van dit fonds en 81% voor het niet-euro deel. Voor het renteafdekkingsniveau (hedge level) wordt steeds een bandbreedte van ±5%-punt gehanteerd. De mate van renteafdekking wordt op weekbasis door Xxxxxx gerapporteerd en tweewekelijks door de Financiële Monitoring Commissie (FMC) besproken. Een eventuele overschrijding van de bandbreedte wordt vervolgens onmiddellijk aan het bestuur gemeld en normaliter binnen twee weken gecorrigeerd. IFF Pensioenfonds hanteert de volgende staffel voor de renteafdekking:
Exit low | Min | Max | Exit high | Afdekking |
n.v.t. | <0,50% | 0,50% | 1,00% | 50% |
0,50% | 0,50% | 2,50% | 2,75% | 65% |
2,25% | 2,50% | 3,00% | 3,25% | 70% |
2,75% | 3,00% | 3,50% | 3,75% | 80% |
3,25% | 3,50% | 4,00% | 4,25% | 90% |
3,75% | 4,00% | 4,50% | 4,75% | 100% |
4,25% | 4,50% | 5,00% | 5,25% | 100% |
Grafisch is dit als volgt:
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
0,0% 2,0% 4,0% 6,0% 8,0%
Staffel
Bij de renteafdekking wordt tevens gekeken naar de gevoeligheden in de diverse looptijdsegmenten. Het Robeco LDI40 fonds kent een looptijdverdeling die goed aansluit bij het looptijden profiel van de verplichtingen van Stichting IFF Pensioenfonds. Hieronder is de rentegevoeligheid per looptijdsegment weergegeven per 30 september 2021 (bron Robeco).
De oplopende rente tegen het eind van 2021 en begin 2022 heeft ertoe geleid, dat mogelijk een trigger wordt geraakt (20 jaars swap rente > 1%), waardoor, conform beleid, het renteafdekkingsbeleid moet worden aangepast. De aanpassing betreft een verhoging van 50% afdekking naar 65% afdekking. Het advies van de BAC wegende ziet het bestuur onvoldoende argumenten om af te wijken van eerder vastgesteld beleid. Indien in de loop van 2022 het genoemde trigger niveau in opwaartse zin wordt doorbroken, dan zal de hogere afdekking worden geïmplementeerd.
Tot slot heeft de BAC in november 2020 in voorbereiding op het nieuwe pensioenakkoord en de huidige lage rentestand gekeken of de renteafdekking in een “asset only” context een rol heeft. Naar aanleiding van deze initiële analyse is gebleken dat in het nieuwe pensioenakkoord het renterisico ook blijft bestaan. Begin 2021 is de BAC hierover verder de discussie met het bestuur aangaan en komt tot een voorlopige conclusie dat het nieuwe pensioenakkoord geen aanleiding geeft om de huidige renteafdekking te wijzigen.
3e. Valuta-afdekking
Doelstelling
Gegeven de investment belief hanteert het pensioenfonds als doelstelling voor het valutabeleid een minimalisatie van de impact van valutaschommelingen op de dekkingsgraad. Derhalve is gekozen voor het waar mogelijk afdekken van het valutarisico.
Beleid
Valuta ontwikkelde landen: er is gekozen voor een volledige afdekking van de vreemde valuta van ontwikkelde landen. De keuze voor het volledig afdekken van de vreemde valuta van ontwikkelde landen komt voort uit de overtuiging dat op de lange termijn geen risicopremie bestaat voor deze valuta en dat het risico kostenefficiënt kan worden afgedekt. Uitzondering hierop zijn kleine valuta (zoals de NZD en de ILS) die uit efficiëntie overwegingen niet worden afgedekt en valuta die zijn gerelateerd aan de euro (zoals de DKK).
Valuta vastgoed: andere uitzondering op de volledige afdekking van de vreemde valuta van ontwikkelde landen is het niet afdekken van vreemde valuta in de vastgoedportefeuille. Deze keuze komt voort uit de overtuiging dat de valuta in deze portefeuille een sterke samenhang met de euro vertonen. Daar komt bij dat de financiering van dit vastgoed veelal in dezelfde valuta plaatsvindt en/of dat de kasstroom uit het vastgoed in euro luidt, dit kan het valutarisico enigszins kan beperken.
Valuta opkomende landen: het fonds heeft geen expliciete allocatie naar opkomende landen. Ook is er een bewuste keuze om vreemde valuta van opkomende landen niet af te dekken komt doordat deze valuta veelal niet kostenefficiënt kunnen worden afgedekt. Voor het afdekken van valuta van opkomende landen liggen de kosten veelal 50 tot 100 basispunten hoger dan de afdekking van valuta van ontwikkelde landen. Daarnaast toont onderzoek aan dat een deel van het rendement op deze categorie komt door de appreciatie van de valuta (oftewel hier is wel een risicopremie te verdienen).
Uitvoering
De afdekking wordt uitgevoerd binnen de volgende beleggingsfondsen:
Global Equity Focus Fund (GEFF), te implementeren in eerste helft van 2022
Robeco QI Inst Global Developed Sustainable Multi-Factor Equities, te implementeren in eerste helft van 2022
M&G European Loan Fund
M&G Lion Credit Opportunity 3 Fund
Robeco Global Multi Factor Credits Fund
De volgende richtlijnen zijn tussen het pensioenfonds en de fondsen overeengekomen:
Fonds | Afdekkings% | Instrument | Doorrol |
World Equity | 100% | FX-forwards | Maandelijks |
European Loan | 100% | FX-forwards | Maandelijks |
Credit Opportunity | 100% | FX-forwards | Maandelijks |
Global Credits | 100% | FX-forwards | Maandelijks |
Dit houdt in dat wordt afgedekt met FX-forwards welke maandelijks worden doorgerold. Zodoende wordt maandelijks de afdekking weer op 100% gezet. Voor de wereldwijde aandelen wordt uitgegaan van de valutablootstelling op basis van de exposure binnen de twee fondsen. Voor het European Loan Fund, het Credit Opportunity en het Global Credits Fund wordt uitgegaan van de werkelijke posities in de portefeuille op basis van notering van het instrument. Het pensioenfonds is van mening dat het vaststellen van valutablootstelling op basis van de omzet of economische indicatoren niet mogelijk is gezien de beschikbare resources van het fonds. Voor het afdekken van het valutarisico gebruiken de beheerders enkel valutatermijncontracten.
Er is geen tactisch beleid toegestaan inzake de valuta-afdekking. Implementatie
Er is bewust gekozen voor beleggingsfondsen waarbinnen de valuta-afdekking wordt uitgevoerd. Hierdoor
heeft het pensioenfonds geen directe verplichtingen uit hoofde van de valuta-afdekking. Aangezien de vermogensbeheerders juridisch eigenaar zijn van de beleggingsfondsen en het pensioenfonds enkel eigenaar
van participaties in het fonds (en dus economisch eigenaar) is, heeft het pensioenfonds ook geen verplichtingen uit hoofde van EMIR.
De implementatie van de afdekking wordt binnen de beleggingsfondsen uitgevoerd. De implementatie is op hoofdlijnen gelijk (zie bovenstaande tabel), maar wordt binnen de fondsen op verschillende manieren uitgevoerd. Het pensioenfonds heeft in het selectietraject van de betreffende beleggingsfondsen aandacht besteed aan de uitvoering van de valuta-afdekking en risicomanagement gerelateerd aan de afdekking van het valutarisico (zoals bijvoorbeeld tegenpartijrisico als gevolg van het gebruik van derivaten). Afrekening van de contracten vindt plaats binnen de beleggingsfondsen door bij een negatief resultaat gebruik te maken van de beschikbare liquide middelen of beleggingen te vermogen en bij een positief resultaat direct te beleggen in de portefeuille conform de richtlijnen.
Monitoring en evaluatie
Dagelijks wordt de waarde van de valutatermijncontracten gemonitord door de betreffende beheerders, dit in verband met het uitstaande of benodigde onderpand. Er vindt maandelijks hierover rapportage plaats vanuit de beheerders richting het pensioenfonds. Daarnaast wordt maandelijks een rapportage door Blue Sky Group verstrekt aan het pensioenfonds waarin de openstaande valutaposities zijn opgenomen.
De verantwoordelijkheid voor het valutabeleid en de controle op de openstaande positie ligt in eerste instantie bij de beleggingsadviescommissie, welke rapporteert aan het bestuur van het pensioenfonds. Op basis van de maandelijkse rapportages kan de BAC monitoren of het beleid correct wordt uitgevoerd door de beheerders. Bij eventuele afwijking in de uitvoering van het beleid wordt vanuit de BAC contact opgenomen met de betreffende beheerder.
3f. Inflatiegevoeligheid
In het beleggingsbeleid worden inflatierisico’s momenteel niet op expliciete wijze afgedekt. Dit betekent dat een onverwachtse stijging van de inflatie niet één-op-één gecompenseerd zal worden door een hoger rendement op één of meer van de beleggingscategorieën.
In de BAC vergaderingen van 4 juli 2018 en 12 september 2018 is het onderwerp inflatierisico besproken op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van WTW. In deze presentatie zijn de belangrijkste aspecten van inflatie voor IFF Pensioenfonds opgenomen.
Op basis van de discussie concludeert de BAC dat de huidige beleggingsportefeuille enige mate van inflatiebescherming biedt waardoor het inflatierisico acceptabel is. IFF Pensioenfonds kent met allocaties naar leningen, vastgoed en zogenoemde ‘secure income’ assets een redelijke inflatiegevoeligheid van de beleggingen. Deze beleggingen zullen bij toenemende inflatie de impact op de verplichtingen door toeslagverlening enigszins compenseren. Daarnaast is bij IFF Pensioenfonds sprake van een renteafdekking van minder dan 100% waarmee ook enige inflatiegevoeligheid wordt gecreëerd (immers leidt een stijgende inflatie veelal ook tot een stijgende rente).
Uit de analyse van de toevoeging van directe inflatiebeschermers (obligaties en/of swaps) komt naar voren dat dit andere risico’s, beperkingen en benodigde governance met zich meebrengt. De BAC is derhalve van mening dat het toevoegen van dergelijke producten niet gewenst is en heeft het bestuur dan ook geadviseerd geen aanpassingen te doen aan de portefeuille ter beperking van het inflatierisico. Het bestuur heeft dit advies overgenomen.
In de BAC vergadering van 22 oktober 2021 is stilgestaan bij de huidige hoge inflatie. Hier is besproken dat de verwachtte inflatie-piek rond eind 2021 of begin 2022 ligt waarna de inflatie weer richting de targets van de centrale banken beweegt. Inflatierisico’s zijn op dit moment hoger dan voor de Covid-19 pandemie. Tijdens deze vergadering is besloten dat er geen aanvullende beheersmaatregelen nodig zijn.
3g. Securities lending
Binnen de aandelenfondsen vindt geen securities lending plaats. Binnen de twee fondsen van Robeco is securities lending toegestaan, maar wordt dit vooralsnog niet uitgevoerd. De voorwaarden waaronder securities lending kan plaatsvinden zijn acceptabel voor het pensioenfonds.
3h. Liquiditeit
De beleggingsportefeuille bevat zowel liquide als minder liquide beleggingen. Het pensioenfonds heeft onder normale omstandigheden geen grote behoefte aan liquiditeiten. De premie-instroom is momenteel nog voldoende om de pensioenuitkeringen te kunnen financieren en wordt maandelijks betaald. Voor eventuele maandelijkse fluctuaties wordt een buffer van € 1 miljoen aangehouden. Daarnaast is circa 61% van de portefeuille binnen een week liquide te maken. De liquide beleggingen en liquiditeitspositie zijn voldoende om eventuele liquiditeitsschokken op te vangen.
Er wordt in de portefeuille uitsluitend in het LDI-fonds en in de vastgoedfondsen gebruik gemaakt van leverage (hefboomfinanciering met vreemd vermogen). In beide gevallen wordt daar echter zeer beperkt gebruik van gemaakt. De leverage van het LDI-fonds zal op basis van het informatie memorandum van dit fonds gemiddeld 150% bedragen. Dit betekent dat uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden een cash call vanuit dit fonds kan volgen die in het algemeen beperkt van omvang zal zijn en normaliter ruim van tevoren aangekondigd worden.
Het bestuur is van mening dat de hierboven beschreven behoefte aan liquiditeit zelfs in extreme marktomstandigheden beheersbaar zal zijn en acht de huidige mate van liquiditeit van de portefeuille als (meer dan) voldoende. Per eind september 2020 kon 61% van het belegd vermogen binnen een week te gelde worden gemaakt en 87% binnen een maand.
3i. Derivatenbeleid
Derivaten vormen als afgeleide beleggingsinstrumenten geen aparte beleggingscategorie. Het pensioenfonds
kan slechts gebruik maken van derivaten om:
het risico van de beleggingsportefeuille ten opzichte van de verplichtingen te verlagen, zoals gebeurt met het LDI fonds;
de risicograad van de beleggingsportefeuille te verlagen, met als voorbeeld het op defensieve wijze afdekken van (strategische) valutarisico’s;
het beheer van de beleggingsportefeuille op efficiënte wijze tot stand te brengen.
3j. Uitvoering ESG beleid
Conform investment belief E gelooft het bestuur in de toegevoegde waarde van duurzaam beleggen voor mens, milieu en samenleving en gaat waar mogelijk over tot maatschappelijk verantwoord beleggen. De uitvoering hiervan is beperkt tot de fondsoplossingen die het pensioenfonds kan selecteren. In de huidige beleggingsfondsen wordt dat als volgt uitgevoerd:
Global Equity Focus Fund (GEFF)
Towers Watson Investment Management, de beheerder van GEFF, is van mening dat ESG factoren van belang zijn en integraal dienen mee te wegen in beleggingsbeslissingen. MVB is sterk geïntegreerd in GEFF. Focus ligt niet op uitsluitingen, maar op engagement en voting. Er is sprake van een twee-staps proces, waarbij allereerst van de onderliggende managers binnen GEFF wordt verwacht dat ESG-criteria een integraal onderdeel uitmaken van hun beleggingsproces. Daarenboven heeft het fonds een ESG-overlay manager aangesteld, die helpt en challenged bij voting en engagement. Verder ondersteunt deze overlay manager bij de verdere ontwikkeling van het MVB-beleid binnen GEFF en binnen het publieke domein.
M&G Fondsen
M&G ontplooit een aantal activiteiten met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen. Zo onderschrijft M&G de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI), welke ook aansluiten op de waarden waar langs M&G en haar investment teams opereren. In 2003 heeft M&G reeds een Responsible Investment Advisory Committee opgericht die zich bezighoudt met de alle aspecten van het maatschappelijk verantwoord beleggen. Verder is M&G in maart 2017 aangesloten bij het Climate Bonds Initiative Partners Program. Hiermee worden nieuwe initiatieven uitgewerkt om te kunnen beleggen in oplossingen die bijdragen aan een beter klimaat. Specifiek met betrekking tot de leningenportefeuille is ESG een verplicht onderdeel van alle nieuwe investeringen die worden gedaan en dient elk jaar een ESG-review plaats te vinden van de gehele portefeuille. Verder wordt binnen het loans fund niet belegd in clustermunitie, vinden er bepaalde ESG- restricties plaats en wordt actief met andere beleggers gezocht naar implementatie van ESG-beleid. Voor de allocaties naar vastgoed worden ESG-factoren en –risico’s actief meegenomen in het selectie- en beheerproces. Hierbij wordt bijvoorbeeld gestreefd naar een verlaging van de energieconsumptie van de gebouwen in de portefeuille en wordt ook rekening gehouden met de sociale aspecten van de investering in vastgoed, denk bijvoorbeeld aan de relatie met huurders en andere stakeholders.
Robeco fondsen
Binnen het aandelenfonds en het bedrijfsobligatiefonds van Robeco is een ESG-analyse systematisch geïntegreerd in het proces. Hierdoor maken bedrijven met een hoge ESG-score van RobecoSAM eerder kans om in de portefeuille te worden opgenomen dan ondernemingen met een lage ESG-score. Met behulp van deze regels voor de portefeuilleopbouw streeft Robeco naar een ESG-profiel van het fonds dat beter is dan dat van de referentie-index. Daarnaast gebruiken de creditanalisten externe bronnen om verdere ESG-risico´s te identificeren, zoals problemen op het gebied van corporate governance of bedrijven met een grote kans op rechtszaken of een hoog regelgevingsrisico. Als deze ESG-risico's mogelijk een grote financiële impact hebben, zal Robeco niet in deze bedrijven beleggen. Voor het Robeco LDI fonds is het ESG-beleid niet zozeer van toepassing omdat hier alleen wordt belegd in renteswaps en staats(gerelateerde)obligaties uit Nederland en Duitsland.
4. Herbalancering en triggerniveaus
Gedurende 2022 wordt niet op vaste momenten geherbalanceerd. Indien het belang in één van de beleggingscategorieën gedurende het jaar buiten de bandbreedtes valt, signaleert de BAC dit en komt met een voorstel naar het bestuur of en hoe de betreffende categorie teruggebracht kan worden binnen de betreffende bandbreedte. In elke vergadering controleert de BAC of hiervan sprake is en zal de BAC indien noodzakelijk binnen twee weken een voorstel voorbereiden voor het bestuur voor de wijze van herbalanceren. Het herbalanceringsbeleid is in 2020 geëvalueerd waarbij het bestuur besloten heeft om de volgende uitgangspunten te verwerken in het beleid:
In volatiele marktomstandigheden of wanneer bied/laat prijsverschillen groot zijn kan het zijn dat herbalancering niet opportuun is omdat deze kan leiden tot onnodig hoge handelskosten. Om deze reden heeft het pensioenfonds besloten om de huidige marktomstandigheden altijd te analyseren voordat overgegaan wordt op een herbalancering op basis van triggerniveau’s.
Bij een herbalancering naar de grens van de strategische normweging is de kans dat op de korte termijn een allocatiegrens wordt overschreden groter dan wanneer dichter naar de norm wordt geherbalanceerd. Om deze reden is het voornemen om bij een herbalanceringsvoorstel de allocatie tenminste te herbalanceren naar een punt tussen de strategische norm en de bovenste- of onderste bandbreedte. Dit zorgt voor lagere kosten dan in het geval van herbalancering naar de strategische norm, en voor lagere Tracking Error dan wanneer enkel naar de grens wordt geherbalanceerd.
Het pensioenfonds heeft geen mechanische regels die bepalen welke categorie zal worden aangewend om een herbalancering te financieren. Een automatische herbalancering zou namelijk een van de diversie voordelen onderuit halen. Om te bepalen uit welke beleggingscategorie de herbalancering zal worden gefinancierd zal de BAC in het advies richting het bestuur altijd kijken naar: welke categorie de grootste absolute en relatieve afwijking ten opzichte van de norm kent en de vooruitzichten van beleggingscategorieën.
Illiquide beleggingscategorieën zijn weinig stuurbaar op de korte termijn. Hierdoor worden illiquide beleggingen niet gebruikt ter financiering van een herlancering.
5. Resultaatsevaluatie en risicomonitoring
Op basis van de rapportages van de vermogensbeheerders wordt een maandoverzicht van de door hen gerapporteerde resultaten bijgehouden. Ten aanzien van beschikbare rapportages geldt het volgende:
De rapportages van de vermogensbeheerders en BSG geven inzicht in de attributieanalyse van de performance en de mate waarin de matching portefeuille bescherming geeft tegen fluctuaties in de technische voorziening. Ook wordt per beleggingscategorie inzicht gegeven in het absolute en relatieve rendement;
In de kwartaalrapportage wordt door middel van ‘stoplichten’ een groot aantal risicofactoren beoordeeld;
Elk kwartaal worden de ex-ante en ex-post tracking errors in de BAC worden behandeld;
Elk jaar wordt een volledige look-through van de portefeuille gemaakt met een overzicht van de grootste exposures en tegenpartijen (zie bijlage);
De FTK-rapportage en S-toets geven inzicht in de risico’s.
Verder worden de vermogensbeheerders minimaal eens per jaar in de BAC uitgenodigd voor een review van het mandaat. Daarnaast zullen uiteraard indien nodig tussentijds opmerkingen en vragen aan de vermogensbeheerders worden voorgelegd dan wel ad hoc bezoeken worden ingepland.
Financiële monitoring commissie
Verder is sprake van een financiële monitoring commissie (FMC, voorheen rentecommissie). De rentecommissie is in het verleden in het leven geroepen om het renteniveau te monitoren en daarbij te kijken of het op basis van de rentestaffel en/of bijzondere marktomstandigheden nodig is om een verandering van de renteafdekking aan het bestuur te adviseren. In 2017 is gebleken dat de rentecommissie niet alleen stil staat bij het renteniveau, maar ook regelmatig de marktontwikkelingen bespreekt die impact hebben op de gehele beleggingsmix, veelal in voorbereiding op de BAC vergadering. Daarmee past de naam rentecommissie niet meer bij de onderwerpen dat besproken wordt. Aangezien de commissie zich bezig houdt met het monitoren van de financiële markten, is de naam aangepast naar financiële monitoring commissie (FMC).
De scope van de FMC is het monitoren van de financiële markten en op basis daarvan de BAC te ondersteunen in het adviseren van het bestuur over afwijkingen in de beleggingsmix en/of de renteafdekking.
6. Kostenbegroting vermogensbeheer 2021
Voor de kostenbegroting 2021 is het uitgangspunt de per eind 2021 lopende mandaten en per eind september 2021 geldende volumes.
In de begroting wordt onderscheid gemaakt naar de volgende 3 categorieën:
Administratie, bewaarloon, rapportages, performance meting;
Externe adviseur beleggingsadviescommissie;
Vermogensbeheer (verder onderverdeeld naar de mandaten).
Er wordt rekening gehouden met een schatting van de BTW, rekening houdend met de methodiek die met de belastingdienst is afgesproken.
Voor de beleggingen in de Northern Trust aandelenfondsen, het Robeco multi-factor credits fonds, het M&G European Property Fund en het M&G Secure Income Fund wordt geprofiteerd van afspraken die adviseur WTW voor zijn cliënten met deze vermogensbeheerders heeft gemaakt. Op basis hiervan wordt een lagere beheervergoeding betaald en wordt het vermogen van WTW klanten bij elkaar opgeteld om de beheervergoeding te bepalen.
In de tabel hieronder zijn de verwachte vermogensbeheerkosten voor 2021 opgenomen.
Feitelijke mix (€ mln per 30-09-21) | Kosten (TER in %) | Opmerking | |
Robeco LDI40 | 98,3 | 0,24% | |
Robeco Credits | 61,6 | 0,21% | |
M&G ELF | 120,5 | 0,65% | |
M&G ABS | 44,5 | 0,87% | excl. performance fee |
NT World Custom ESG | 62,1 | 0,13% | |
NT Emerging Custom ESG | 21,5 | 0,16% | |
M&G EPF | 42,0 | 0,95% | |
M&G ESPIF | 19,0 | 1,11% | |
Totaal in % | 0,48% | ||
Totaal in EUR | 2.260.710 |
In de tabel is op basis van de feitelijke mix per 30 september 2021 en de TER (total expense ratio) over 2020 op basis van de afspraken tussen de beheerders en IFF pensioenfonds een schatting gemaakt van de verwachte vermogensbeheerkosten over 2022. Deze opstelling is exclusief transactiekosten binnen de beleggingsfondsen; deze worden rechtstreeks onttrokken aan de beleggingsportefeuille en zijn onderdeel van de indirecte beleggingsresultaten.
7. Plan voor 2022
Hieronder zijn per vergadering van de beleggingscommissie de geplande niet-reguliere onderwerpen weergegeven. Hier zal in de praktijk uiteraard flexibel mee worden omgegaan. Er is ruimte gelaten om actuele onderwerpen te kunnen bespreken die nu nog niet urgent (lijken te) zijn.
1e vergadering
M&G vastgoed credits
Pensioenakkoord
2e vergadering
Robeco LDI en credits
Financiële risico’s
Overzicht vermogensbeheerkosten 2021
3e vergadering
M&G private debt/loans/ABS
Review duurzaamheidsbeleid, SFDR
Doorkijk beleggingsfondsen
4e vergadering
Evaluatie aandelenportefeuille
ALM studie
Beleggingsplan 2023
Naast bovengenoemde vergaderingen kunnen extra vergaderingen en/of conference calls ingepland worden om extra onderwerpen te bespreken.
Bijlage. Overzicht beleggingen
Manager | M&G | M&G |
Category | Leveraged loans | Asset-backed securities |
Fund name | European loan fund | Lion credit opportunity fund |
Vehicle | Irish Qualifying Investor Alternative Investment Fund | Irish Qualifying Investor Alternative Investment Fund |
Valuation frequency | Monthly | Monthly |
Liquidity | Monthly Notification: T-60 Settlement: T+15 | 90 days/semi-annual Notification: T-45 Settlement: T+45 |
Share Class | Accumulating | Accumulating |
Investor since | 2007 | 2013 |
Amount invested | 108 miljoen | 39 miljoen |
Fee | 0.50% p.a. | 0.80% p.a. |
Performance fee | Not applicable | 20% over net -8% return |
Total expense ratio (2020) | 0.65% p.a. | 0.87% p.a. |
Benchmark IFF | Euribor + 4% | Euribor + 6% |
Comments | Fund targets Euribor + 4% p.a. | Fund targets Euribor + 6% p.a. |
Statutory documents | 1) SIF Prospectus of April 2016 2) ELF Supplement of October 2016 | 1) Lion Credit Opportunity Fund Prospectus February 2018 2) Lion Sub-Fund III Addendum for Series 4 shares February 2018 3) Credit Opportunity Fund III Supplement February 2018 |
Manager | M&G | M&G | |
Category | European property | European long lease property | |
Fund name | European property fund | European secured property income fund | |
Vehicle | Open-ended Luxembourg SICAV | Open-ended Luxembourg FCP | |
Valuation frequency | Monthly | Monthly | |
Liquidity | Monthly Notification T-1 Settlement: T+20 | Monthly Notification: T-30 Settlement: T+20 | |
Share Class | Accumulating | Distributing: Quarterly | |
Investor since | 2016 | 2016 | |
Amount invested | 38 miljoen | 18 miljoen | |
Fee | 0.47% p.a. (WTW discount) | 0.75% p.a. (WTW discount) | |
Performance fee | Not applicable | Not applicable | |
Total expense ratio (2020) | 0.85% p.a. | 1.04% p.a. | |
Benchmark IFF | INREV Continental Europe, previous quarter | INREV Continental Europe, previous quarter | |
Comments | Benchmark comprised of non-listed real estate funds with >90% in Europe, available 8 weeks after Q | Benchmark comprised of non-listed real estate funds with >90% in Europe, available 8 weeks after Q | |
Statutory documents | 1) MEP Prospectus March 2016 | 1) ESPIF Prospectus March 2017 | |
Manager | Northern Trust | Northern Trust | |
Category | Equity world | Equity emerging markets | |
Fund name | World custom ESG euro hedged equity index fund | Emerging markets custom ESG equity index fund | |
Vehicle | Open-ended umbrella fund, governed by laws of Ireland | Open-ended umbrella fund: segregated liability between Funds governed by laws of Ireland | |
Valuation frequency | Daily | Daily | |
Liquidity | Daily Notification: T-1 Settlement: T+2 | Daily Notification: T-1 Settlement: T+2 | |
Share Class | Accumulating | Accumulating | |
Investor since | 2017 | 2017 | |
Amount invested | 42 miljoen | 17 miljoen | |
Fee | 0.10% p.a. | 0.11% p.a. | |
Performance fee | Not applicable | Not applicable | |
Total expense ratio (2018) | 0.31% p.a. | 0.22% p.a. | |
Benchmark IFF | NT world custom ESG equity index hedged to euros | NT EM custom ESG equity index | |
Comments | Fund benchmark as benchmark | Fund benchmark as benchmark |
Statutory documents 1) Supplement dated 23 June 2017 to the
prospectus dated 23 June 2017 for Northern Trust UCITS Common Contractual Fund
2) Unit Holder Services Agreement
1) Supplement dated 23 June 2017 to the prospectus dated 23 June 2017 for Northern Trust Investment Funds plc
2) Unit Holder Services Agreement
Manager
Robeco
Robeco
Category Liability driven investments Multi factor credits
Fund name
Inst liability driven euro core govt bond 40 QI global multi-factor credits fund fund
Vehicle Beleggingsfonds voor gemene rekening naar NL recht; heeft overeenkomst met VS
i.v.m. FATCA
Open ended Luxemburg investment company (SICAV)
Valuation frequency Daily Daily
Liquidity Daily
Notification: T-2 Settlement: T+2
Daily Notification: T-1 Settlement: T+2
Share Class Accumulating Accumulating
Amount invested 114 miljoen 54 miljoen
Investor since 2011 2015
Performance fee Not applicable Not applicable
Fee 0.125% p.a. + 50k fixed (XXXX) 0.05% p.a.
Benchmark IFF
Robeco Institutional Liability Driven Euro Core Government Bond 40 Fund
Barclays Global Aggregate Corporate Total Return Index Hedged EUR
Total expense ratio (2018) 0.29% p.a. 0.25% p.a.
Comments Fund return as benchmark Fund benchmark as benchmark
Statutory documents 1) Overeenkomst Vermogensbeheer febr 2016
2) Herziene bijlage 31 dec 2013 bij overeenkomst 1 jan 2012 (beleggingsdoelstellingen en beleggingsrichtlijnen)
3) Bijlage bij overeenkomst 1 juni 2011 (vergoeding)
4) Bijlage overeenkomst 1 jan 2012 (orderuitvoering)
5) Bijlage overeenkomst 1 jan 2012 (lijst geautoriseerde personen)
6) SLA
7) Overeenkomst vermogensbeheer jan 2012
8) Robeco Institutional Liability Driven funds, informatie memorandum
1) Robeco Capital Growth Funds, Prespectus June 2017
2) Prospectus changes dec 2015
Bijlage. Look-through portefeuille per eind september 2021
Bron: BSG – Q3 2021 performance report
Top 10 totale portefeuille | Weging |
Duitsland | 10,4% |
Nederland | 9,9% |
Ms Xxxxxx-Eur Liq-Ins Ac Deu | 0,8% |
Visma As | 0,6% |
Ivc Acquisition Ltd | 0,5% |
Ziggo B.V. | 0,5% |
Sigma Bidco B.V. | 0,5% |
Sunshine Investments B.V. | 0,4% |
Lorca Finco Plc | 0,4% |
Ineos Fin Plc | 0,4% |
De top 10 van de totale portefeuille bestaat uit twee staatsobligaties (van Nederland & Duitsland) uit het LDI 40 fonds bij Robeco en daarnaast een aantal leningen uit M&G ELF en M&G ABS.
Top 10 aandelenportefeuille | Weging |
Apple Inc. | 3,2% |
Microsoft Corporation | 2,7% |
Xxxxxx.Xxx, Inc. 2.7 | 2,0% |
Taiwan Semiconductor Manufacturing Co. | 1,8% |
Tencent Holdings Ltd. | 1,2% |
Facebook, Inc. Class A | 1,1% |
Alphabet Inc. Class A | 1,1% |
Samsung Electronics Co., Ltd. | 1,1% |
Alphabet Inc. Class C | 1,0% |
Alibaba Group Holding Ltd. | 1,0% |
De top 10 van de aandelenportefeuille bestaat uit aandelen van bedrijven in ontwikkelde landen in het Northern Trust World Equity fonds en aandelen van bedrijven in opkomende landen in het Northern Trust EM Equity fonds.
Sectorallocatie aandelenportefeuille | Weging |
Consumer Discretionary | 13% |
Consumer Staples | 6% |
Energy | 3% |
Financials | 15% |
Health Care | 11% |
Industrial | 8% |
Information Technology | 23% |
Materials | 5% |
Real Estate | 3% |
Telecommunication Services | 10% |
Utilities | 3% |
De aandelenportefeuille wordt passief beheerd door Northern Trust en kent dezelfde sector-verdeling als de benchmark met als grootste allocaties IT (23%) en de financiële sector (15%).
Sectorallocatie vastgoedportefeuille | Weging |
Offices | 45% |
Logistics/Industrial | 16% |
Retail | 27% |
Other (hotels) | 12% |
De vastgoedportefeuille kent een grote allocatie naar retail (27%) en kantoren (45%).
Overzicht kredietwaardigheid VRW | Weging |
AAA | 22% |
AA | 2% |
A | 6% |
BBB | 8% |
BB | 9% |
Below BB | 44% |
Geen rating (beschikbaar) | 10% |
De vastrentende waardenportefeuille kent een grote allocatie naar AAA obligaties (22%, via Nederlandse en Duitse staatsobligaties in het LDI 40 fonds) en een grote allocatie naar sub-investment grade obligaties (BB en lager, 53%) en obligaties zonder rating (10%) binnen het M&G European Loan Fund (ELF) en het M&G Credit Opportunity Fund (ABS). De lage ratings in het ELF komen doordat in dit fonds gebruik wordt gemaakt van leveraged loans. Deze leningen worden veelal gebruikt door bedrijven die al een omvangrijke schuld hebben en daarom een lagere kredietwaardigheid kennen. Hier staat vaak een zeer aantrekkelijke vergoeding tegenover. M&G beheert het fonds actief en past tevens haar eigen kredietwaardigheidsanalyse toe om zo het kredietrisico zoveel mogelijk te beperken.
Bijlage. Percentage zakelijke waarden per eind september 2021
Hieronder is het percentage zakelijke waarden voor IFF Pensioenfonds bepaald per eind september 2021. Dit percentage wordt gehanteerd bij de haalbaarheidstoets en dient tevens ieder kwartaal via de kwartaalstaten aan DNB gerapporteerd te worden. Aangezien IFF Pensioenfonds een vastrentende waardenportefeuille kent met relatief veel sub investment grade (<BBB rating) obligaties of obligaties zonder rating (als gevolg van de ELF en ABS portefeuilles) wordt hiervan een aanzienlijk deel (60%) als zakelijke waarden bestempeld. Dit heeft de aandacht van de BAC en het bestuur.
Voor K-Staten - Haalbaarheidstoets | Marktwaarde | Zakelijke waarden | Totaal ZW | |
Equities | 83.657 | |||
NT EMERGING MARKETS FUND | 21.518 | ja | 21.518 | |
NT EQUITY WORLD EURO HEDGED FUND | 62.138 | ja | 62.138 | |
Fixed Income | 324.978 | |||
M&G EUROPEAN LOAN FUND | 120.535 | zie onder | ||
M&G LION CREDIT OPPORT FUND | 44.539 | zie onder | ||
ROBECO EURO CORE GOV BOND 40 | 98.284 | zie onder | ||
ROBECO GL MULTI FACTOR CREDITS | 61.629 | zie onder | ||
Total Real Estate | 62.990 | |||
CBRE EUROPEAN SHOPPING CENTRE | 1.869 | ja | 1.869 | |
CBRE LOGISTICS PROP FUND EUROP | 0.118 | ja | 0.118 | |
M&G EUROPEAN PROPERTY FUND | 41.944 | ja | 41.994 | |
M&G EUROPEAN SEC PROP INC FUND | 19.058 | ja | 19.058 | |
Cash | 1.593 | nee (AAA) | ||
Total portfolio excl. Hedge | 473.227 | |||
Uitsplitsing Fixed Income | Percentage | Marktwaarde | Zakelijke waarden | Totaal ZW |
AAA | 22% | 71.495 | 0% | 0 |
AA | 2% | 6.500 | 10% | 650 |
A | 6% | 19.499 | 15% | 2.925 |
BBB | 8% | 25.998 | 20% | 5.200 |
BB | 10% | 32.498 | 60% | 19.499 |
Below BB | 44% | 142.990 | 60% | 85.794 |
No rating | 10% | 32.498 | 60% | 19.499 |
Bron: BSG Q3 2021 rapport | ||||
Totaal zakelijke waarden | 280.213 | |||
Totaal percentage zakelijke waarden | 59.2% |
Bijlage. Financiële risico’s
Soort risico | Definitie | Beheersingsmaatregel | Frequentie |
Matching- /renterisico | Het risico van waardeverandering van vastrentende waarden of van pensioenverplichtingen door stijging of daling van de markrente. | Het fonds beheert deze risico’s door ze (gedeeltelijk) af te dekken | Monitoring: wekelijks Evaluatie: 1x per jaar tot 1x per 3 jaar |
Marktrisico | Het risico dat de beleggingen in de portefeuille in waarde afnemen door veranderingen in de markt die invloed hebben op de waardering van de beleggingen in de portefeuille | Middels een ALM-studie wordt gekeken of het marktrisico acceptabel is gegeven de risicohouding van het pensioenfonds | Monitoring: maandelijks Evaluatie: 1x per jaar tot 1x per 3 jaar |
Kredietrisico | Kredietrisico is het risico dat de uitgevende partij niet langer kan voldoen aan de betalingsverplichting. | Het fonds beheert deze risico’s door beleggingen in lage kredietwaardige effecten te beperken. | Monitoring: 1x per kwartaal Evaluatie: 1x per jaar tot 1x per 3 jaar |
Concentratrierisico | Het risico dat een dominante positie naar een enkele entiteit of risicobron in de portefeuille in een downside scenario kan zorgen voor een extreme waardevermindering van het belegde vermogen en/of verslechtering van de financiële positie. | Het fonds beheert deze risico’s door te zorgen dat geen dominante posities in de beleggingsportefeuille ontstaan naar individuele uitgevers, sectoren of geografieën. | Monitoring: 1x per kwartaal Evaluatie: 1x per jaar tot 1x per 3 jaar |
Valutarisico | Het risico dat een belegging in vreemde valuta minder waard wordt door een depreciatie van de vreemde valuta t.o.v. de eigen valuta. | Het fonds beheert deze risico’s door ze (gedeeltelijk) af te dekken | Monitoring: 1x per kwartaal Evaluatie: 1x per jaar tot 1x per 3 jaar |
Liquiditeitsrisico | Het risico dat het pensioenfonds op korte termijn niet aan haar betalingsverplichtingen | Het fonds beheert deze risico’s door liquiditeit in de portefeuille op een acceptabel niveau te | Monitoring: 1x per kwartaal Evaluatie: |
en/of onderpandverplichtingen (uit hoofde van derivatencontracten) kan voldoen. | houden. | 1x per jaar tot 1x per 3 jaar | |
Tegenpartijrisico | Het risico dat een tegenpartij in een bilateraal contract niet aan zijn of haar verplichtingen kan voldoen. | Het pensioenfonds loopt niet direct tegenpartijrisico | Monitoring: 1x per kwartaal Evaluatie: 1x per jaar tot 1x per 3 jaar |
BIJLAGE G: VERKLARING BELEGGINGSBEGINSELEN 2017 EN PRUDENTPERSONVERKLARING
Verklaring beleggingsbeginselen
0. Introductie
Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van de Stichting IFF Pensioenfonds (hierna: het Pensioenfonds). De uitgangspunten worden door het bestuur vastgesteld.
Conform geldende wet- en regelgeving gaat de Verklaring in op:
1. de doelstelling van het beleggingsbeleid;
2. de organisatie en risicobeheerprocedures;
3. de beleggingsbeginselen, in het bijzonder de toegepaste wegingsmethodes voor beleggingsrisico’s en de strategische allocatie van de activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds.
Het bestuur van het Pensioenfonds stelt, in overleg met de sociale partners, de risicohouding vast. Deze risicohouding zal vervolgens in deze Verklaring opgenomen worden.
De Verklaring is als bijlage bij de actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds opgenomen en wordt om de drie jaren herzien. Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt.
Op verzoek van een belanghebbende bij het Pensioenfonds wordt de Verklaring verstrekt.
1. Doelstelling van het beleggingsbeleid
Het Pensioenfonds is het Pensioenfonds voor (ex-)medewerkers van International Flavors & Fragrances I.F.F. (Nederland) B.V. Het Pensioenfonds voert een aantal pensioenregelingen ten behoeve van de financiële gevolgen van pensionering en overlijden uit. Het Pensioenfonds is als pensioenfonds onder andere verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid.
Het Pensioenfonds belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt overeen met dat wat de