Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 14 maart 2023, nr UTSP-1088738041- 9761 tot vaststelling van de Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht (Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht)
Besluit van Xxxxxxxxxxxx Staten van Utrecht van 14 maart 2023, nr UTSP-1088738041- 9761 tot vaststelling van de Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht (Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht)
Gedeputeerde Staten van Utrecht;
Gelet op artikel 1.4. van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 1.12b en 1.12d, van de Wet
natuurbescherming de stikstofdepositie op de hiervoor gevoelige habitats van Natura 2000-gebieden naar beneden moet brengen;
- dat Gedeputeerde Staten in 2019 het Klimaatakkoord hebben ondertekend en afspraken hebben gemaakt over het reduceren van CO2-uitstoot uit veenweide gebieden;
- dat Gedeputeerde Staten op grond van de Wet natuurbescherming zorgdragen voor de totstandkoming van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland;
- dat voor de realisatie van de genoemde doelstellingen het in bepaalde gebieden van Utrecht noodzakelijk is dat veehoudende landbouwbedrijven hun bedrijf verplaatsen of beëindigen en dit alleen mogelijk is, indien Gedeputeerde Staten van Utrecht financieel bijdragen in de hieraan verbonden kosten;
- dat de te subsidiëren verplaatsingsactiviteiten in overeenstemming zijn met artikelen 14 en 16 van Verordening (EU) Nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard ;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht
Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- Asv: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;
- bedrijfsbeëindiging: permanent staken van de landbouwactiviteiten;
- bedrijfsverplaatsing: verplaatsing van een landbouwbedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten op de oorspronkelijke locatie worden beëindigd en elders worden voortgezet;
- gebiedsplan: door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan voor een transitiegebied, ontwikkeld door of met gebiedspartners zoals gemeenten, waterschappen en terreinbeheerders, waarin de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied op hoofdlijnen wordt weergegeven en dat richtinggevende doelen en ruimtelijke keuzes omvat;
- gebruiksgerechtigde: pachter van landbouwgrond op basis van een reguliere pachtovereenkomst of een erfpachter van landbouwgrond op basis van een overeenkomst van erfpacht, waarvan de resterende looptijd tenminste 10 jaar bedraagt;
- grote onderneming: onderneming waar meer dan 250 mensen voltijds werkzaam zijn, met een jaaromzet van meer dan €50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal van meer dan €43 miljoen als bedoeld in artikel 2, onder 26, van de Landbouwvrijstellingsverordening;
- hervestigingslocatie: locatie waar het verplaatste landbouwbedrijf wordt voortgezet;
- landbouwbedrijf: eenheid die grond, gebouwen, en voorzieningen en toestemmingen omvat die voor de primaire landbouwproductie, voor zover het betreft het voortbrengen van producten door middel van het houden van vee, wordt gebruikt,
- landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 Nr. 702/2014 van de Commissie waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard.;
- Het project: het bedrijf dat in de provincie Utrecht is gevestigd en m.b.v. deze regeling wordt verplaatst
- Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming;
- onderneming in moeilijkheden: onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de omstandigheden voordoet als bedoeld in artikel 2, onder 14 van de landbouwvrijstellingsverordening;
- toestemming:
a. vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming;
b. onherroepelijke vergunning dan wel geldende melding op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer of de Hinderwet;
- voor stikstofgevoelige habitats: voor stikstof gevoelige leefgebieden voor vogelsoorten, natuurlijke habitats en habitats van soorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt.
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie
1. Subsidie kan worden verstrekt voor de verplaatsing of beëindiging van een landbouwbedrijf.
2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.
3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot of draagt bij aan:
a. de realisatie van een gebiedsplan en/of;
b. stikstofreductie in een of meer voor stikstof gevoelige habitats in Natura-2000-gebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in de provincie Utrecht;
c. de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (inclusief zoekgebieden); en/of
d. de reductie van uitstoot van CO2vanwege bodemdaling, en/of;
e. de reductie van de uitstoot van xxxxxxx , en/of
f. het behalen van de waterkwaliteits- en kwantiteitsdoelstellingen, en/of;
g. het behalen van de doelstellingen ten aanzien van klimaatadaptatie.
Artikel 1.3 Openstellingsbesluiten
1. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels in de vorm van openstellingsbesluiten vast voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid.
2. Gedeputeerde Staten kunnen in de openstellingsbesluiten, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval nadere regels opnemen met betrekking tot:
a. activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;
b. geografische begrenzing van het gebied waarvoor de regeling wordt opengesteld;
c. subsidievereisten;
d. aanvraagperiode;
e. vereisten voor de aanvraag;
f. deelplafond;
g. subsidiehoogte;
h. verdelingswijze;
i. kosten die voor subsidie in aanmerking komen;
j. kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen;
k. weigeringsgronden;
l. inschakeling van een adviescommissie indien dat nodig wordt geacht voor de beoordeling van de subsidieaanvragen;
m. verplichtingen van de subsidieontvanger;
n. prestatieverantwoording;
o. bevoorschotting en betaling.
Artikel 1.4 Doelgroep
1. Subsidie als bedoeld in artikel 1.2 wordt uitsluitend verstrekt aan de eigenaar of gebruiksgerechtigde van een landbouwbedrijf.
2. Onverminderd het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt aan een grote onderneming.
Artikel 1.5 Verdelingswijze
1. Tenzij in het openstellingsbesluit, bedoeld in artikel 1.3, anders is bepaald, wordt de subsidie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.
2. Wordt het subsidieplafond op enige dag overschreden, dan wordt de volgorde van binnenkomst van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen bepaald door middel van loting, waarbij:
a. de eerst getrokken aanvraag als hoogste wordt gerangschikt;
b. de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst in aanmerking komt voor subsidie;
c. subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.
Artikel 1.6 Prestatieverantwoording
1. Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
2. Onverminderd het eerste lid en gelet op de toepasselijke Europese regelgeving overlegt de subsidieontvanger daarbij een overzicht van gerealiseerde kosten.
Artikel 1.7 Bevoorschotting en betaling
1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.
2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.
Paragraaf 2 Bedrijfsverplaatsing
Artikel 2.1 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
a. het project wordt uitgevoerd in de provincie Utrecht;
b. de hervestigingslocatie bevindt zich buiten de geografische begrenzing van het gebied waarvoor onderhavige subsidieregeling is opengesteld, op meer dan 2 km afstand van een ander Natura 2000- gebied, het Natuurnetwerk Nederland of een gebied waarvoor een opgave is vastgesteld voor het reduceren van CO2 -emissie vanuit de veenbodem;
c. op de hervestigingslocatie wordt gebruik gemaakt van een bestaande toestemming;
d. indien de aanvrager geen eigenaar is van de grond heeft het project de instemming van de grondeigenaar.
Artikel 2.2 Aanvraagvereisten
Indien een aanvraag voor subsidieverlening niet wordt ingediend door de eigenaar, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 4.3 van de Asv, moeten worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende en gedagtekende verklaring van geen bezwaar van de eigenaar over het intrekken van de toestemming, de eigendomsoverdracht of het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onder b en c.
Artikel 2.3 Subsidiehoogte
1. De hoogte van de subsidie bedraagt (tot een maximum van € 500.000,00) de som van:
a. maximaal 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4, onder a en b ;
b. maximaal 65% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4, onder c.
2. Voor jonge landbouwers kan de subsidie voor de in het eerste lid, onder b, bedoelde investeringen worden verhoogd tot maximaal 80% van de subsidiabele kosten.
3. Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan €
25.000 wordt de subsidie niet verstrekt.
4. Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt indien ter zake van een project reeds door een bestuursorgaan of door de Europese Commissie subsidie of een andere tegemoetkoming is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het maximum, genoemd in het eerste en tweede lid, niet wordt overschreden.
5. Er wordt minder subsidie verstrekt in geval andere subsidies of vergoedingen door bestuursorganen van de provincie Utrecht of door andere bestuursorganen zijn of worden verstrekt bij de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De andere subsidies of vergoedingen komen in dat geval in mindering op het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel 1 van dit artikel.
Artikel 2.4 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
a. kosten voor voorbereiding waaronder in ieder geval notariskosten en kadastrale kosten, makelaarskosten en advieskosten voor het opstellen van het financieel plan met een begroting inclusief accountantsverklaringen;
b. kosten van het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande installaties en faciliteiten;
c. kosten voor investeringen als de verplaatsing leidt tot een modernisering van de voorzieningen en de hervestigingslocatie in de provincie Utrecht ligt.
Artikel 2.5 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 2.4 komen de kosten voor bedrijfsuitbreiding niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 2.6 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikel 4.6. van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 1.2 geweigerd indien:
a. op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond juridisch planologisch is voorzien in woningbouw.
b. de kosten voor verplaatsing uit andere hoofde worden of kunnen worden vergoed;
c. het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 25.000,00 bedraagt;
d. de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming in moeilijkheden.
ten tijde van de indiening van de aanvraag de voorlopige koopovereenkomst al is gesloten of de kwalitatieve verplichting al is gevestigd zonder ontbindende voorwaarde gerelateerd aan de subsidieverlening.
Artikel 2.7 Opschortende voorwaarde subsidieverlening
Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van ondertekening door de provincie Utrecht en de eigenaar van de landbouwgronden van een overeenkomst van koop en verkoop van deze gronden, dan wel een overeenkomst tot vestiging van een kwalitatieve verplichting ten laste van deze gronden.
Artikel 2.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger
1. In aanvulling op de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger één van de volgende verplichtingen op gelegd:
a. de gronden waarop het te verplaatsen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend worden verkocht en in eigendom overgedragen vrij van enig gebruiksrecht aan de provincie Utrecht;
b. ten laste van de gronden waarop het te verplaatsen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek gevestigd, waarin wordt opgenomen dat de eigenaar van de grond de betreffende grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de reductie van stikstofemissie in gevaar brengt;
c. ten laste van de gronden waarop het te verplaatsen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd ten gunste van de provincie Utrecht, teneinde de met deze gronden te realiseren natuurdoelen te borgen, indien de eigenaar van het landbouwbedrijf deze gronden wenst in te richten en te beheren als natuur.
2. In aanvulling op het eerste lid worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de toestemming voor de landbouwactiviteit van het te verplaatsen landbouwbedrijf wordt op verzoek van de vergunninghouder ingetrokken door het daartoe bevoegde gezag waarbij de vergunninghouder de vrijgekomen depositieruimte niet mag gebruiken voor extern salderen of anderszins inzetten als mitigerende maatregel;
b. de subsidieontvanger realiseert de hervestiging van een volwaardig landbouwbedrijf op de hervestigingslocatie binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening.
3. De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 2.9 Staatssteun
Subsidie bij of krachtens deze paragraaf wordt slechts verleend met toepassing van hoofdstuk I en artikel 16 van de landbouwvrijstellingsverordening.
Paragraaf 3 Bedrijfsbeëindiging
Artikel 3.1 Subsidievereisten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. het project wordt uitgevoerd in de provincie Utrecht;
b. indien de aanvrager geen eigenaar is van de grond heeft het project de instemming van de grondeigenaar;
x. xx xxxxxxxxx heeft de laatste vijf jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag de onderneming onafgebroken actief geëxploiteerd, behoudens onderbrekingen in verband met de normale bedrijfsvoering of een wisseling van eigenaar- of beheerderschap;
x. xx xxxxxxxxx voldoet aan de geldende Europese milieunormen.
Artikel 3.2 Aanvraagvereisten
Indien een aanvraag voor subsidieverlening niet wordt ingediend door de eigenaar, gaat de aanvraag vergezeld van een ondertekende en gedagtekende verklaring van geen bezwaar van de eigenaar over het intrekken van de toestemming, de eigendomsoverdracht of het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder b en c.
Artikel 3.3 Subsidiehoogte
1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het verschil in de marktwaarde van het erf en de gebouwen voor en na verkoop van de grond dan wel het vestigen van kwalitatieve verplichtingen zoals benoemd in art. 3.7 tot een maximum van € 500.000,00.
2. De marktwaarde van het erf en de gebouwen voor en na verkoop van de grond dan wel het vestigen van kwalitatieve verplichtingen zoals benoemd in art. 3.7 worden bepaald op basis van een taxatie, die in opdracht van de provincie wordt uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur.
3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt de subsidie niet verstrekt.
4. Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Europese Commissie subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het maximum, genoemd in het eerste lid, niet wordt overschreden.
5. Er wordt minder subsidie verstrekt in geval andere subsidies of vergoedingen door bestuursorganen van de provincie Utrecht of door andere bestuursorganen zijn of worden verstrekt bij de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De andere subsidies of vergoedingen komen in dat geval in mindering op het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel 1 van dit artikel.
Artikel 3.4 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
a. de getaxeerde daling van de marktwaarde van het te beëindigen landbouwbedrijf inclusief de eventueel aanwezige bedrijfswoningen als gevolg van de uitvoering van het project, waarbij de datum van indienen van de volledige subsidieaanvraag geldt als waardepeildatum;
b. de kosten die verbonden zijn aan de vernietiging van de productiecapaciteit.
Artikel 3.5 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 1.2 geweigerd indien:
a. op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond juridisch planologisch is voorzien in woningbouw;
b. de kosten voor beëindiging uit andere hoofde worden of kunnen worden vergoed;
c. het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 25.000,00 bedraagt;
d. de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming in moeilijkheden.
Artikel 3.6 Opschortende voorwaarden subsidieverlening
Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van ondertekening door de provincie Utrecht en de eigenaar van de landbouwgronden van een overeenkomst van koop en verkoop van deze gronden, dan wel een overeenkomst tot vestiging van een kwalitatieve verplichting ten laste van deze gronden
Artikel 3.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
1. In aanvulling op de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger één van de volgende verplichtingen op gelegd:
a. de gronden waarop het te stoppen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend worden verkocht en in eigendom overgedragen vrij van enig gebruiksrecht aan de provincie Utrecht;
b. ten laste van de gronden waarop het te stoppen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek gevestigd, waarin wordt opgenomen dat de eigenaar van de grond de betreffende grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de reductie van stikstofemissie in gevaar brengt;
c. ten laste van de gronden waarop het te stoppen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend, wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd ten gunste van de provincie Utrecht teneinde de met deze gronden te realiseren natuurdoelen te borgen, indien de eigenaar van het landbouwbedrijf deze gronden wenst in te richten en te beheren als natuur.
2. In aanvulling op het eerste lid, wordt aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de toestemming voor de landbouwactiviteit van het te stoppen landbouwbedrijf wordt op verzoek van de vergunninghouder ingetrokken door het daartoe bevoegde gezag waarbij de vergunninghouder de vrijgekomen stikstof-depositieruimte niet mag gebruiken voor extern salderen of anderszins inzetten al mitigerende maatregel;
b. door de subsidieontvanger wordt een wettelijk bindende toezegging gedaan dat de sluiting van de betrokken productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat de subsidieontvanger dezelfde activiteit niet opnieuw zal beginnen op een andere plaats.
3. De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder b en c wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 3.8 Intrekking van de subsidievaststelling
Een beschikking tot subsidievaststelling kan worden ingetrokken, indien binnen vijf jaar nadat deze is genomen, woningbouw op de bedrijfskavel juridisch planologisch is toegestaan.
Paragraaf 4 Slotbepalingen
Artikel 4.1 Inwerkingtreding
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van paragraaf 3;
2. Paragraaf 3 treedt in werking op een bij Gedeputeerde Staten nader te bepalen datum.
Artikel 4.2 Werkingsduur en overgangsrecht
Deze regeling vervalt op DATUM met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd
Artikel 4.3 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Utrecht.
Utrecht, 14 maart 2023 Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Voorzitter, Secretaris,
mr. J.H. Oosters mr. drs. X.X. Xxxx-xxx Xxxxxxx
Toelichting bij Subsidieregeling verplaatsing en -beëindiging veehouderij Utrecht 2023 Algemeen
Beleidscontext
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven zoals stikstofreductie, CO2-reductie, realisatie van de Kaderrichtlijn Water en herstel en verbetering van de biodiversiteit. Deze opgaven, die hieronder verder worden toegelicht, moeten vooral worden gerealiseerd in het landelijk gebied en hebben daarmee impact op de grondgebruikers, bedrijven en bewoners.
Voor de oplossing van de genoemde opgaven in het landelijk gebied ligt de sleutel in belangrijke mate bij de agrarische sector. Het Rijk werkt toe naar een integrale aanpak van de opgaven in de vorm van een Nationaal Programma Landelijk gebied (hierna: NPLG), dat sturend zal zijn voor de toekomst van agrarische bedrijven in het landelijk gebied. De provincie vertaalt de doelen van het NPLG naar provinciale doelen en beleidskeuzes in het provinciaal omgevingsbeleid. Voor de realisatie hiervan kan de provincie verschillende instrumenten inzetten. De Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Utrecht (hierna: de subsidieregeling) is een van de instrumenten waarmee de provincie uitvoering geeft aan het beleid voor het landelijk gebied en de hieruit voortvloeiende opgaven in de provincie Utrecht.
Opgaven voor het landelijk gebied
Vanwege onder andere de stikstofdepositie worden in veel Natura 2000-gebieden de instandhoudingsdoelstellingen op dit moment niet bereikt. Hierdoor wordt niet voldaan aan de Habitatrichtlijn1. Om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie vermindert, zijn in de Wet natuurbescherming (Wnb) resultaatsverplichtingen vastgelegd voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. Dit geldt dus ook voor verschillende Natura 2000-gebieden gelegen in Utrecht. Gedeputeerde Staten zijn hiervoor het bevoegde gezag en dus medeverantwoordelijk voor het bereiken van de resultaatsverplichtingen.
De landbouwsector, en in het bijzonder de veehouderij, draagt in belangrijke mate bij aan de stikstofdepositie. Omdat stikstofemissie vanuit een landbouwbedrijf op een relatief korte afstand van het bedrijf neerdaalt op de bodem, kan een belangrijk deel van de stikstofreductie worden gerealiseerd door landbouwbedrijven die dicht bij een Natura 2000-gebied liggen te verplaatsen naar een locatie die verder van het Natura 2000-gebied ligt of het bedrijf te beëindigen. Hierdoor neemt de stikstofdepositie af.
Niet alleen stikstof is een opgave waar de veehouderij een belangrijke rol speelt. Ook de andere hierboven genoemde opgaven kunnen alleen worden gerealiseerd met hulp en inzet van deze sector. In de
1 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, PbEU 1992, L206.
veenweidegebieden zorgt bodemdaling en daarmee oxidatie vanuit veenbodem voor CO2-uitstoot, een broeikasgas dat bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Ter uitvoering van het VN-Klimaatakkoord van Parijs (1992), en de Klimaatwet zijn overheden en maatschappelijke partijen het Klimaatakkoord met elkaar aangegaan waarin is vastgelegd hoeveel de CO2-uitstoot ten opzichte van het niveau in 1990 naar beneden moet worden gebracht (49% reductie in 2030 en 95% reductie in 2050). In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat in 2030 1 MTon CO2 vanuit de veenweidebodem moet worden gereduceerd door de provincies waar veenweidegebieden liggen, waaronder dus Utrecht. Dit kan door het opzetten van waterpeil en het vernatten van de bodem, wat consequenties kan hebben voor het agrarisch grondgebruik. Op sommige plekken in de veenweidegebieden zal hier minder ruimte voor zijn. Het stoppen en verplaatsen van agrarische bedrijven is daarom noodzakelijk.
Vanwege landbouwactiviteiten is er sprake van een achteruitgang van de biodiversiteit en de waterkwaliteit. Deze achteruitgang kan worden tegengegaan door een meer duurzame op bodem- en waterkwaliteit gerichte bedrijfsvoering. Dit is echter niet voldoende. De natuur moet robuuster worden onder andere door afronding van het Natuurnetwerk Nederland, versterking van de natuur daarom heen en de verbindingen daartussen. Dit kan ook met behulp van agrarische bedrijven door over te schakelen naar meer natuurgerichte, extensieve, landbouw. Om te kunnen extensiveren en landbouwgrond meer natuurgericht in te zetten heeft een agrarisch bedrijf meer grond nodig, een schaars goed in een klein land als Nederland. De oplossing kan worden gevonden in het verplaatsen van agrarische bedrijven die in de nabijheid van het NNN zijn gelegen en meer intensief willen blijven werken en in het stoppen van bedrijven nabij NNN.
Doelstelling en effecten
De subsidieregeling heeft tot doel opgaven zoals stikstofreductie of CO2-reductie vanuit de veenweidebodem mede te realiseren door het verplaatsen of beëindigingen van veehoudende bedrijven op bepaalde plekken in Utrecht. Met de subsidieregeling wordt de verplaatsing en beëindiging van veehoudende bedrijven gestimuleerd in daartoe door Gedeputeerde Staten aan te wijzen gebieden in Utrecht, waar dit gelet op de opgaven als stikstofreductie of CO2-reductie vanuit de veenbodem nodig is.
Veehouders in een daartoe aangewezen gebied kunnen – als zij voldoen aan de subsidievoorwaarden - subsidie aanvragen als bijdrage in verschillende kosten verbonden aan verplaatsing of beëindiging van hun bedrijf.
De te verlenen subsidie moet het aantrekkelijker maken voor veehouders om hun bedrijf te kunnen verplaatsen of - eerder - te beëindigen. Dit is nodig omdat in de praktijk blijkt dat de combinatie van hoge kosten vanwege verplaatsing plus een hogere marktprijs voor het verwerven van de nieuwe locatie ten opzichte van de verkoopopbrengst van de bestaande locatie, tot een zodanig kostenplaatje leidt, dat dit in weg kan staan bij verplaatsing. Door bij te dragen in de verplaatsingskosten valt deze financiële belemmering weg.
Ingeval van bedrijfsbeëindiging geldt dat er veel bedrijven zijn die binnen nu en 10 jaar zullen stoppen bij gebrek aan opvolging. Voor de realisatie van de opgaven is het in sommige gebieden wenselijk dat deze bedrijven eerder stoppen en er geen nieuwe stikstof veroorzakende activiteiten opgezet worden. Dit heeft grote gevolgen. Een stoppende agrariër zal geen inkomsten meer krijgen uit het bedrijf. Door het beëindigen van de agrarische functie van de gronden (door verkoop aan de provincie, het vestigen van KV’en dan wel door omzetting naar natuur) daalt de waarde van grond waarop de bedrijfsgebouwen en de woning staan. De bedrijfsgebouwen kunnen niet meer worden ingezet voor de functie waarvoor zij zijn opgericht dan wel een andere stikstof veroorzakende activiteit, zodat sloop gewenst is. Dit ter voorkoming van verrommeling van het landschap vanwege bedrijfsgebouwen die niet meer worden onderhouden of het toch gebruiken van deze gebouwen voor stikstof veroorzakende activiteiten. Om ervoor te zorgen dat het voor deze groep van agrariërs aantrekkelijk is om eerder te stoppen, is het dus wenselijk om te voorzien in een bijdrage in de waardedaling en de sloopkosten.
Verwacht wordt dat agrariërs in de hiervoor aan te wijzen gebieden vanwege de subsidiemogelijkheden sneller tot verplaatsing of bedrijfsbeëindiging zullen overgaan en daarmee bijdragen aan de realisatie van de opgaven voor een gebied. De subsidieregeling voorziet hiermee ook in de vraag van de agrarische sector om middelen en instrumenten die hen ondersteunen in hun verdere toekomst.
Verhouding tot bestaande regelgeving
Algemene wet bestuursrecht en Algemene subsidieverordening Utrecht 2013
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Utrecht 2013 (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling is vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde
Staten, algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht en de algemene weigeringsgronden. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconstateerd is dat de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze regeling voor verplaatsing en beëindiging van landbouwbedrijven kan worden aangemerkt als staatssteun.
In paragraaf 2 wordt gebruikgemaakt van de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV) waardoor er bij subsidieverstrekking op basis van deze regeling sprake is van een geoorloofde vorm van staatssteun. Voor de subsidieverstrekking voor de verplaatsing van landbouwbedrijven is gebruik gemaakt van artikel 16 LVV. De voorwaarden die voor deze vrijstelling gelden zijn voor zover nodig in paragraaf 2 van de regeling opgenomen.
Paragraaf 3 is opgesteld met in achtneming van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (2014/C 204/01). Deze Richtsnoeren bevatten een paragraaf die specifiek betrekking heeft op steun voor de sluiting van productiecapaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische of milieuredenen (paragraaf 1.2.2.1, randnummers 423 tot en met 436). Dergelijke steun dient ook te voldoen aan de gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen van de richtsnoeren (deel I, hoofdstuk 3). In verband hiermee wordt in deze paragraaf beschreven hoe deze regeling past binnen de richtsnoeren.
Paragraaf 3 zal worden genotificeerd bij de Europese Commissie en zal pas na goedkeuring door de Europese Commissie in werking treden.
Andere regelingen
De subsidieregeling ziet uitdrukkelijk niet op de verwerving van de gronden en gebouwen door de provincie, dan wel de afwaardering van de landbouwgronden indien er een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd om de realisatie van de opgave(n) te borgen. Eigendomsoverdracht van de gronden aan de provincie of de vestiging van een kwalitatieve verplichting is wel een subsidieverplichting. De eigendomsoverdracht ziet op de gronden die in eigendom zijn van de subsidieaanvrager. Een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd op de gronden van een derde die bij de subsidieaanvrager in gebruik zijn via een pachtovereenkomst.
Gronden en gebouwen worden – vooralsnog – aangekocht uit hiervoor beschikbare provinciale middelen, dan wel met behulp van de verschillende aankoopregelingen van het Rijk. Er wordt aangekocht voor een marktconforme prijs gebaseerd op de taxatie door een beëdigd taxateur. De subsidieregeling werkt dus ook in aanvulling op de aankoopregelingen van het Rijk, die eveneens alleen voorzien in een marktconforme vergoeding voor de verkoop van de gronden en gebouwen. Daarmee kan de subsidieregeling dus ook de inzet van de aankoopregelingen van het Rijk in Utrecht en dus de rijksmiddelen versterken.
Als het gaat om landbouwgronden waarop een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd, kan er minnelijk een vergoeding worden overeengekomen voor de waardedaling van de gronden, dan wel kan er een afwaarderingssubsidie worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Utrecht, indien de gronden als zodanig zijn aangewezen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Natuurbeheerplan.
De subsidieregeling voorziet ingeval van bedrijfsbeëindiging, de agrariër woonachtig blijft op de woon/bedrijfskavel, wel in een vergoeding van de waardedaling van deze gronden omdat de hierop rustende bestemming niet meer kan worden benut.
Neveneffecten
De realisatie van maatschappelijke opgaven zoals stikstofreductie en CO2-reductie met inzet vanuit de landbouwsector vindt binnen Utrecht meestal plaats binnen een gebiedsgerichte aanpak. Samen met de bij een gebied betrokken overheden, agrariërs, terreinbeheerders en andere maatschappelijke partijen wordt gezocht naar maatregelen om deze opgaven te realiseren. Een van deze maatregelen is de beëindiging en verplaatsing van een deel van de agrarische bedrijven in zo’n gebied. Andere maatregelen zijn de omvorming van de blijvende agrarische bedrijven naar een meer extensief, op kringloop en natuur, gerichte bedrijfsvorm, de realisatie van extra natuur, waterbuffers etc. Hiervoor is grond nodig. Met de verplaatsing en bedrijfsbeëindiging van een deel van de bedrijven komt grond beschikbaar om deze maatregelen te kunnen uitvoeren. De subsidieregeling helpt dus niet alleen de agrariërs die willen stoppen of verplaatsen, maar ook de agrariërs die willen blijven en bereid zijn om hun bedrijf om te vormen, terreinbeheerders en
overheden met de realisatie van meer natuur en biodiversiteit en waterbeheerders met hun opgaven op het gebied van waterkwaliteit- en kwantiteit.
Nalevings-, uitvoerings- en handhavingsaspecten
Openstellingsbesluit
De subsidieregeling geldt voor de hele provincie. Echter, subsidie kan alleen worden aangevraagd door veehouders die zijn gevestigd in door Gedeputeerde Staten aan te wijzen gebieden, die voldoen aan de subsidievoorwaarden zoals opgenomen in de subsidieregeling. Bij openstellingsbesluit wijzen Gedeputeerde Staten een of meer gebieden aan waar de subsidieregeling voor wordt opengesteld. In het openstellingsbesluit wordt ook bepaald voor welk doel, dat wil zeggen de opgave(n) behorende bij het gebied, de subsidieregeling wordt opengesteld. Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit nadere subsidievoorwaarden vaststellen. Hierbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat het alleen om een aanscherping van de in de subsidieregeling opgenomen subsidievoorwaarden kan gaan.
Doel van de subsidieregeling is de beëindiging van een deel van de agrarische bedrijven in een door Gedeputeerde Staten bij openstellingsbesluit aan te wijzen gebied in Utrecht. In het openstellingsbesluit kunnen naast een begrenzing van het gebied ook nadere eisen, voorwaarden en verplichtingen worden opgenomen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Zo kan worden gedacht aan het vereiste dat een aanvrager over een toestemmingsbesluit beschikt waaraan een minimale stikstofemissie is verbonden. Alleen bedrijven die over een toestemmingbesluit beschikken waaraan deze of een hogere emissie is verbonden, kunnen dan subsidie aanvragen. Op die manier kan worden gestimuleerd dat alleen de bedrijven die een relevante bijdrage kunnen leveren aan de voor het gebied noodzakelijke stikstofreductie stoppen of verplaatsen.
Op een vergelijkbare manier kan worden gehandeld als het gaat om het stimuleren van bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing ten behoeve van de realisatie van andere opgaven. Zo kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit bepalen dat alleen grondeigenaren en -gebruikers van die percelen in een aangewezen gebied subsidie kunnen aanvragen, indien hiermee een minimale hoeveelheid CO2-emissie en/of bodemdaling kan worden gereduceerd.
Artikel 1.3 van de subsidieregeling bepaalt wat Gedeputeerde Staten nader kunnen regelen in een openstellingsbesluit. Hierbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat het gaat om een verdere inperking en niet om een verruiming van de subsidieregeling. De subsidieregeling is opgesteld met inachtneming het recht van de Europese Unie, in het bijzonder de Landbouwvrijstellingsverordening2.
Voorkomen voortzetting stikstofdepositie veroorzakende activiteiten op locatie
Met de verplaatsing en beëindiging van een agrarisch bedrijf in een daartoe aangewezen gebied wordt de realisatie van een of meerdere maatschappelijke opgaven beoogd. Om te voorkomen dat na verplaatsing of beëindiging op de betreffende locatie, dan wel elders in het gebied waarvoor de subsidieregeling is opengesteld, een nieuwe – agrarische – activiteit wordt gestart die hieraan afbreuk doet, zijn de volgende voorwaarden opgenomen in de subsidieregeling:
- Ingeval van verplaatsing moet het bedrijf zich vestigen buiten het gebied waarvoor de subsidieregeling is opengesteld. Daarbij moet sprake zijn van de overname van een bestaand bedrijf en de hiervoor verleende vergunning. Een subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de aanvrager een volledig nieuw bedrijf start op een nieuwe locatie waar geen vergunning op rust. Dit laatste is ter voorkoming van extra milieubelastende activiteiten elders;
- De gronden waarop het te verplaatsen of te beëindigen bedrijf worden uitgeoefend worden verkocht en in eigendom overgedragen aan de provincie, of ten laste van deze gronden wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd op grond waarvan de eigenaar niet is toegestaan de grond te gebruiken als landbouwgrond of voor andere stikstofemissie veroorzakende activiteiten;
- Ten laste van de gronden waarop het te verplaatsen of te beëindigen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd om de met deze gronden te realiseren natuurdoelen te borgen, indien de eigenaar deze wil inrichten en beheren als natuur;
2 Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L193/1.
- De subsidieaanvrager moet het daartoe bevoegde gezag verzoeken om intrekking van de toestemming voor de landbouwactiviteit van het te verplaatsen of te beëindigen bedrijf;
- De subsidieaanvrager mag de met het niet meer uitoefenen van de landbouwactiviteit op de betreffende locatie vrijgekomen depositieruimte niet gebruiken voor extern salderen of inzetten als mitigerende maatregel.
Dit betekent dat zowel de provincie als de agrariër meer moeten doen dan alleen subsidie aanvragen, verlenen en de bedrijfsvoering op de bewuste locatie staken. De provincie moet grond en in sommige gevallen ook gebouwen aankopen, de subsidieaanvrager moet elders een bestaand bedrijf dat over een vergunning beschikt overnemen dan wel plannen maken voor natuurinrichting en -beheer op de bestaande locatie. De subsidieregeling is daarmee onderdeel van een totale aanpak om ervoor te zorgen dat opgaven worden gerealiseerd en vrijkomende landbouwgrond wordt ingezet voor natuur of extensivering van de agrarische bedrijven die in het gebied of in het aangrenzende gebied doorgaan.
Naleving en handhaving
Het gebruik van de gronden die door de provincie in eigendom zijn verworven overeenkomstig de opgaven van het gebied, wordt enerzijds bepaald door Gedeputeerde Staten. Door het stellen van bijvoorbeeld pachtvoorwaarden die specifieke eisen stellen aan het grondgebruik kan het juiste gebruik worden afgedwongen, desnoods in rechte. In afstemming met de gemeente zal er gezorgd moeten worden voor een bestemmingswijziging, zodat ook via het spoor van ruimtelijke ordening wordt voorkomen dat gronden wederom landbouwkundig dan wel voor een andere stikstofemissie veroorzakende activiteit worden gebruikt waardoor negatieve effecten ontstaan voor de N2000-instandhoudingsdoelstellingen. Tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik kan handhavend worden opgetreden.
Zoals hiervoor is genoemd, moet de subsidieaanvrager Gedeputeerde Staten verzoeken om intrekking van de aan hem verleende toestemming voor het uitvoeren van de stikstofemissie veroorzakende activiteit(en). Het verzoek wordt ingediend bij en behandeld door het daartoe bevoegde gezag. Indien de toestemming een natuurvergunningen betreft dat moet de aanvrager zich richten tot de Provincie Utrecht. Namens Gedeputeerde Staten zal het verzoek worden ingewilligd. Met de intrekking van de toestemming is niet langer meer toegestaan om op de betreffende locatie een landbouwactiviteit of een andere activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt uit te oefenen. Mocht dit onverhoopt toch gebeuren, dan kan hiertegen handhavend worden opgetreden door de activiteit stil te leggen.
Bezwaar en beroep
Verplaatsingskosten, sloopkosten en de waardevermindering zijn 100% subsidiabel. Investeringskosten kunnen voor maximaal 40% worden gesubsidieerd. Dit percentage kan met 20% worden verhoogd, indien de aanvrager een jonge landbouwer is. Per subsidieaanvrager kan maximaal € 500.000,00 subsidie worden verleend. Dit is verregaand toereikend3, gelet op de verplaatsingskosten, investeringskosten, afwaardering of sloopkosten waarmee een gemiddelde veehouder wordt geconfronteerd. Als het gaat om de hoogte van de subsidieverlening conform de aanvraag dan ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de subsidieaanvrager of een derde hiertegen bezwaar zal maken en ingeval van een afwijzende beslissing op bezwaar in beroep zal gaan.
Wel kan er een dispuut worden verwacht bij een aanvraag voor subsidie vanwege waardevermindering omdat er verschil van mening bestaat over de juistheid van het taxatierapport. Indien de aanvrager het niet eens is met in opdracht van de provincie opgestelde NRVT-taxatierapport, dan kan bezwaar en beroep worden verwacht tegen het hierop gebaseerde subsidiebesluit.
Bezwaar en beroep kan ook worden verwacht na vaststelling van de subsidie, indien bijvoorbeeld de kosten lager uitvallen dan begroot. In dat geval wordt de subsidie lager vastgesteld en kan het zijn dat een deel van het reeds verstrekte voorschot moet worden terugbetaald.
Administratieve lasten
3 De verplaatsingskosten bedragen gemiddeld tussen de € 100.000 en € 200.000. Een nieuwe stalvloer kost gemiddeld € 100.000 tot € 150.000. Stel dat een agrariër € 150.000 aan verplaatsingskosten heeft en een nieuwe vloer laat plaatsen op de nieuwe locatie voor een bedrag van € 125.000. Dan bedraagt de totaal te verlenen subsidie € 200.000 (€ 150.000 + 40 % van € 125.000) of ingeval van een jonge landbouwer € 240.000 (€ 150.000 + 60 % van € 125.000).
In de subsidieregeling zijn weinig aanvraagvereisten opgenomen. Via het openstellingsbesluit en subsidieformulering wordt een aanvrager wel verzocht om de gevraagde subsidie zoveel mogelijk met bewijsstukken te onderbouwen. Dit zal naar verwachting weinig inspanning van de aanvrager verlangen. Bij een subsidieaanvraag voor verplaatsingskosten of sloopkosten zal het gevraagde subsidiebedrag kunnen worden onderbouwd door offertes van de makelaar, de adviseur en/of het demonteren, verplaatsen en monteren van de installaties, dan wel het slopen en afvoeren van het loopafval. Ingeval van een subsidieaanvraag voor een tegemoetkoming in de waardedaling van de achterblijvende gronden, zal een taxatierapport opgesteld door een beëdigd taxateur bij de aanvraag moeten worden gevoegd.
Het vaststellen van de subsidie gebeurt aan de hand van de werkelijk betaalde kosten, voor zover het een subsidie voor verplaatsingskosten of sloopkosten betreft. De subsidieontvanger dient daartoe de facturen te overleggen dan wel facturen te laten controleren door een accountant (indien de maximale subsidie de grens voor een controleverklaring overschrijdt).
Niet iedere veehouder heeft grond in eigendom. Soms wordt - een deel van - de landbouwgrond gepacht. Om te voorkomen dat deze grond na het vertrek van de veehouder tevens subsidieaanvrager weer wordt verpacht aan een andere landbouwer is medewerking van de verpachter, de grondeigenaar, nodig. Indien een derde eigenaar is van de gronden waarop de subsidieaanvrager zijn bedrijf uitoefent, dan moet bij de aanvraag een door de grondeigenaar ondertekende en gedagtekende verklaring van geen bezwaar over het intrekken van de toestemming, de eigendomsoverdracht of het vestigen van een kwalitatieve verplichting worden overgelegd. Kortom, bij subsidieaanvragers waar dit aan de orde is, zijn drie partijen betrokken die allemaal een of meer handelingen moeten verrichten om subsidie te kunnen aanvragen en te verlenen.
Omdat de subsidieregeling gebiedsgericht zal worden opengesteld, zal het steeds om een relatief beperkt aantal veehouders gaan waarvan bedrijfsverplaatsing- of beëindiging wenselijk is gezien de gebiedsopgaven. Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat in een gebied niet altijd alle veehouders zouden moeten verplaatsen of hun bedrijf zouden moeten beëindigen. Dit betekent dat het aantal aanvragen dat jaarlijks door de provincie in behandeling moet worden genomen relatief klein is.
Financiële gevolgen
Hiervoor is aangegeven dat er maximaal € 500.000,00 per aanvraag kan worden verleend. In de meeste gevallen zal een lager subsidiebedrag toereikend zijn. De gemiddelde subsidie zal naar verwachting
€ 250.000,00 bedragen. Wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat de subsidieregeling gebiedsgericht zal worden ingezet, dan gaat het uiteindelijk om een relatief beperkt aantal aanvragers.