SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 11/33
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. R.J.B. Boonekamp, wonende te Arnhem
X.X. Xxxxxx Groen, wonende te Hattem dr. C.J. Xxxxxxxx, wonende te Oegstgeest
bijgestaan door mr. drs. J.C.W. de Sauvage Nolting, griffier,
heeft op 28 maart 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:
Stichting A., gevestigd te ZZ., eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. X.X. xx Xxxxx en mr. X.X. Xxxxxxxx xxx Xxxx; tegen:
1. Maatschap B., gevestigd te ZZ.,
2. de besloten vennootschap C. B.V., gevestigd te ZY.,
3. D.,
wonende ZY.,
4. de besloten vennootschap E. B.V., gevestigd te ZZ.,
5. E.,
wonende te ZZ.,
6. de besloten vennootschap F. B.V., gevestigd te ZZ.,
7. G.,
wonende te ZZ.,
8. de besloten vennootschap H. B.V., gevestigd te ZX.,
9. I.,
wonende te ZX.,
10. de besloten vennootschap J. B.V., gevestigd te ZZ.,
11. K.,
wonende te ZZ.,
12. L.,
wonende te ZW.,
13. M.,
wonende te ZX.,
14. de besloten vennootschap N. B.V., gevestigd te ZV.,
15. O.,
wonende te ZV,
16. de besloten vennootschap P. B.V., gevestigd te ZX.,
17. Q.,
wonende te ZX.,
18. de besloten vennootschap R. B.V., gevestigd te ZX.,
19. S.,
wonende te ZX.,
20. de besloten vennootschap T. B.V., gevestigd te ZZ.,
21. U.,
wonende te ZZ.,
22. V.,
wonende te ZU.,
23. de besloten vennootschap W. B.V., gevestigd te ZT.,
24. X.,
wonende te ZT.,
25. de besloten vennootschap Y. B.V., gevestigd te ZX.,
26. Z.,
wonende te ZX.,
27. de besloten vennootschap AA. B.V., gevestigd te ZX.,
28. AB.,
wonende te ZX.,
29. de besloten vennootschap AC. B.V., gevestigd te ZS.,
30. AD.,
wonende te ZS.,
31. de besloten vennootschap AE. B.V., gevestigd te ZU.,
32. AF.,
wonende te ZU.,
33. de besloten vennootschap AG. B.V., gevestigd te ZX.,
34. AH.,
wonende te ZX.,
35. de besloten vennootschap pijncentrum AI. B.V., gevestigd te ZZ.,
36. de stichting administratiekantoor AJ. B.V., gevestigd te ZZ.,
37. de besloten vennootschap AK.. B.V., gevestigd te ZZ.,
verweerders in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. X.X. Xxxxxxx en xx. X. Xxxxxxxx.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie, zal worden aangeduid met “het ziekenhuis”.
Verweerders in conventie, eisers in reconventie, worden gezamenlijk “verweerders”genoemd en verder ook als volgt aangeduid:
sub 1 t/m 34: “de maatschap”,
sub 3, 5, 7, 9, 11, 12, 13, 15, 17, 19, 21, 22, 24, 26, 28, 30, 32 en 34 afzonderlijk: “de
anesthesiologen”,
sub 2, 4, 6, 8, 10, 14, 16, 18, 20, 23, 25, 27, 29, 31 en 33 afzonderlijk: ”de praktijk-BV’s”, sub 35: “het Pijncentrum”,
sub 36: “de StAK., en sub 37: “AK.”.
1. Procesverloop
1.1 Het ziekenhuis heeft met een brief van 15 november 2011 deze procedure aanhangig gemaakt door indiening van de memorie van eis, met 30 producties (genummerd 1- 30). Het ziekenhuis vordert ten opzichte van verweerders, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
1.2 verklaring voor recht
A. te verklaren voor recht dat de volgende werkzaamheden in strijd zijn dan wel komen met de betreffende toelatingsovereenkomsten en/of andere afspraken tussen het ziekenhuis en de maatschap en/of anderszins wettelijke verplichtingen:
(i) alle werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, alsmede het Pijncentrum en/of AK. verrichten c.q. zullen verrichten ten behoeve van het Pijncentrum, AK. en/of AL, en voor zover het laatstgenoemde werkzaamheden betreft, voor zover deze werkzaamheden niet tot de reguliere patiëntenzorg behoren die onder de betreffende toelatingsovereenkomsten valt;
(ii) alle overige werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten verricht(en) c.q. zal verrichten buiten het ziekenhuis om, die hetzij als werkzaamheden elders in de zin van artikel 3 van de toelatingsovereenkomst, hetzij als nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 4 van de toelatingsovereenkomst moeten worden aangemerkt;
B. te verklaren voor recht dat de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, het Pijncentrum, AK. met de voorgaande, en meer in het bijzonder onder A beschreven handelwijze, wanprestatie/ toerekenbare tekortkoming en/of een onrechtmatige daad jegens het ziekenhuis plegen c.q. hebben gepleegd en de daaruit voortvloeiende schade dienen te vergoeden, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
1.3 voorts primair
A. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten alsmede het Pijncentrum en AK. te veroordelen tot het binnen 24 uur na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht staken en gestaakt houden van:
(i) alle werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, alsmede het Pijncentrum en AK. verrichten c.q. zullen verrichten ten behoeve van het Pijncentrum, AK. en/of AL, en voor zover het laatstgenoemde werkzaamheden betreft, voor zover deze werkzaamheden niet tot de reguliere patiëntenzorg behoren die onder de betreffende toelatingsovereenkomsten valt;
(ii) een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare niet voor matiging vatbare dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan waarin de maatschap en/of één of meer van haar leden en/of één of meer van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten en/of het Pijncentrum en/of AK. hiermee in gebreke blijft c.q. blijven;
B. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten te veroordelen tot het binnen 24 uur na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht staken en gestaakt houden van:
(i) alle overige werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten verricht(en) c.q. zal verrichten buiten het ziekenhuis om, die hetzij als werkzaamheden elders in de zin van artikel 3 van de toelatingsovereenkomst, hetzij als nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 4 van de toelatingsovereenkomst moeten worden aangemerkt en derhalve in strijd zijn dan wel komen met de betreffende toelatingsovereenkomsten en/of andere afspraken tussen het ziekenhuis en de maatschap en/of anderszins wettelijke verplichtingen;
(ii) een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare niet voor matiging vatbare dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan waarin de maatschap en/of één of meer van haar leden en/of één of meer van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, hiermee in gebreke blijft c.q. blijven;
C. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten alsmede het Pijncentrum en AK. te veroordelen:
a. tot betaling van de schade voortvloeiende uit c.q. in verband met de hiervoor en met name onder 1.2 beschreven handelwijze, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. tot betaling van de kosten van dit geding;
1.4 althans voorts subsidiair
A. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten alsmede het Pijncentrum en de StAK. te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van:
(i) de werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, alsmede het Pijncentrum en/of de StAK. verrichten c.q. zullen verrichten ten behoeve van het Pijncentrum en/of AL, en voor zover het laatstgenoemde werkzaamheden betreft, voor zover deze werkzaamheden niet tot de reguliere patiëntenzorg behoren die onder de betreffende toelatingsovereenkomsten valt;
(ii) een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare niet voor matiging vatbare dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan waarin de maatschap en/of één of meer van haar leden en/of één of meer van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten en/of het Pijncentrum en/of de StAK. hiermee in gebreke blijft c.q. blijven, alsmede
B. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van:
(i) alle overige werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten verricht(en) c.q. zal verrichten buiten het ziekenhuis om, die hetzij als werkzaamheden elders in de zin van artikel 3 van de toelatingsovereenkomst, hetzij als nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 4 van de toelatingsovereenkomst moeten worden aangemerkt en derhalve in strijd zijn dan wel komen met de betreffende toelatingsovereenkomsten en/of andere afspraken tussen het ziekenhuis en de maatschap en/of anderszins wettelijke verplichtingen;
(ii) een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare niet voor matiging vatbare dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan waarin de maatschap en/of één of meer van haar leden en/of één of meer van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, hiermee in gebreke blijft c.q. blijven;
C. behoudens en voor zover de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, alsmede het Pijncentrum en de StAK. binnen zes maanden na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht een overeenkomst met het ziekenhuis (“de Overeenkomst”) aangaat waarbij:
(i) de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap met volledig mandaat, en het Pijncentrum en de StAK. binnen zes maanden na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht, alle werkzaamheden c.q. activiteiten die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten en het Pijncentrum verrichten c.q. zullen verrichten ten behoeve van het Pijncentrum en/of AL, en voor zover het laatstgenoemde werkzaamheden betreft, voor zover deze werkzaamheden niet tot de reguliere patiëntenzorg behoren die onder de betreffende toelatingsovereenkomsten valt, in het Ziekenhuis zullen inbrengen, althans hieraan hun actieve medewerking zullen verlenen;
(ii) genoemde inbreng door middel van de levering van alle aandelen in het Pijncentrum aan het ziekenhuis zal geschieden;
(iii) bij de te sluiten Overeenkomst tussen partijen rekening zal worden gehouden met de redelijke belangen van zowel het ziekenhuis/het AR. Ziekenhuis als die van de maatschap, het Pijncentrum en/of de StAK.;
D. onder bepaling dat het ziekenhuis gerechtigd is de onderhandelingen over de Overeenkomst niet aan te gaan dan wel af te breken indien:
(i) de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap en/of het Pijncentrum en/of de StAK. niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht, afschriften van de terzake relevante boeken, bescheiden en geschriften van de maatschap, het Pijncentrum en/of de StAK. verstrekt x.x. xxxxxxxxxxx dan wel hierin inzage geeft c.q. geven, al dan niet uit hoofde van artikel 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waaronder afschriften van dan wel inzage in de navolgende gegevens:
(a) de boekhouding, waaronder (a) de jaarrekeningen (inclusief balans en resultatenrekening) en toelichtingen hierop en de eventuele accountantsverklaringen over de periode vanaf 2007 tot en met 2011 en voor zover het Pijncentrum betreft de jaarrekening over 2011, dan wel de cijfers over de eerste drie kwartalen 2011, (b) de begroting van de betreffende ondernemingen voor 2012, alsmede (c) de facturen die door de
maatschap en het Pijncentrum bij de zorgverzekeraar(s) in genoemde periode zijn ingediend;
(b) de patiëntengegevens, waaronder (a) overzichten van alle patiënten die door de maatschap, het Pijncentrum en AK. buiten het ziekenhuis en/of het AR. Ziekenhuis om, in de periode vanaf 2007 tot en met 2011 zijn behandeld met (b) opgave of deze patiënten al dan niet in het adherentiegebied van het ziekenhuis dan wel het adherentiegebied van het AR. Ziekenhuis (inclusief ZO.) woonachtig zijn en (c) opgave van de verstrekte medische behandelingen aan deze patiënten door middel van het verschaffen van de betreffende behandelcode(s), (d) opgave of deze patiënten voor een vervolgbehandeling al dan niet zijn doorverwezen naar het ziekenhuis dan wel het AR. Ziekenhuis (inclusief AL) en (e) personeelslijsten van het Pijncentrum (inclusief AL) met (f) opgave van het aantal fte;
(c) het maatschapscontract van de maatschap, de meest recente aandeelhoudersovereenkomsten van het Pijncentrum, de administratievoorwaarden, het certificaathoudersregister en de certificaathoudersovereenkomsten van de StAK. alsmede alle overige overeenkomsten, regelingen en/of (mondelinge dan wel schriftelijke) afspraken op het gebied van het verrichten van werkzaamheden c.q. activiteiten door de maatschap, het Pijncentrum en AK. in de zin van de artikelen 3 en 4 van de toelatingsovereenkomst en alle overige bescheiden die niet in de registers van de Kamer van Koophandel kunnen worden geraadpleegd;
(d) een schriftelijke opgave van de nevenactiviteiten van de maatschap en/of de leden van de maatschap, en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, zijnde hetzij werkzaamheden elders in de zin van artikel 3 van de toelatingsovereenkomst, hetzij nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 4 van de toelatingsovereenkomst;
(ii) de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap met volledig mandaat, het Pijncentrum en de StAK., niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht in overleg met de raad van bestuur en het stafbestuur zal c.q. zullen treden;
(iii) de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap, het Pijnncentrum en de StAK., niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht, de volledige en actieve (directe dan wel indirecte) medewerking verleent c.q. verlenen, waaronder het (mondeling dan wel schriftelijk) verschaffen van inlichtingen en relevante bescheiden, opdat duidelijkheid wordt verschaft over de (financiële) bedrijfsvoering van de maatschap, het Pijncentrum en de StAK.;
E. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het Pijncentrum en de StAK. te veroordelen:
a. tot betaling van de schade voortvloeiende uit c.q. in verband met de hiervoor en met name onder 1.2 beschreven xxxxxxxxxxxx, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. tot betaling van de kosten van dit geding;
1.5 althans voorts meer subsidiair
A. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten alsmede het Pijncentrum en de StAK. te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van:
(i) de werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, alsmede het Pijncentrum en/of de StAK. verrichten c.q. zullen verrichten ten behoeve van het Pijncentrum en/of AL, en voor zover het laatstgenoemde werkzaamheden betreft, voor zover deze werkzaamheden niet tot de reguliere patiëntenzorg behoren die onder de betreffende toelatingsovereenkomsten valt;
(ii) een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare niet voor matiging vatbare dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan waarin de maatschap en/of één of meer van haar leden en/of één of meer van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten en/of het Pijncentrum en/of de StAK. hiermee in gebreke blijft c.q. blijven, alsmede;
B. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van:
(i) alle overige werkzaamheden die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten verricht(en) c.q. zal verrichten buiten het ziekenhuis om, die hetzij als werkzaamheden elders in de zin van artikel 3 van de toelatingsovereenkomst, hetzij als nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 4 van de toelatingsovereenkomst moeten worden aangemerkt en derhalve in strijd zijn dan wel komen met de betreffende toelatingsovereenkomsten en/of andere afspraken tussen het ziekenhuis en de maatschap en/of anderszins wettelijke verplichtingen;
(ii) een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare niet voor matiging vatbare dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan waarin de maatschap en/of één of meer van haar leden en/of één of meer van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, hiermee in gebreke blijft c.q. blijven;
C. behoudens en voor zover de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, alsmede het Pijncentrum en de StAK. binnen zes maanden na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht een overeenkomst met het ziekenhuis (“de Overeenkomst”) aangaan waarbij:
(i) de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap met volledig mandaat, en het Pijncentrum en de StAK. binnen zes maanden na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht, alle werkzaamheden c.q. activiteiten die de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten en het Pijncentrum verrichten c.q. zullen verrichten ten behoeve van het Pijncentrum en/of AL, en voor zover het laatstgenoemde werkzaamheden betreft, voor zover deze werkzaamheden niet tot de reguliere patiëntenzorg behoren die onder de betreffende toelatingsovereenkomsten valt, in het ziekenhuis zullen inbrengen, althans hieraan hun actieve medewerking zullen verlenen;
(ii) genoemde inbreng door middel van de levering van ten minste 51% van de aandelen in het Pijncentrum aan het ziekenhuis zal geschieden;
(iii) bij de te sluiten Overeenkomst tussen partijen rekening zal worden gehouden met de redelijke belangen van zowel het ziekenhuis/het AR. Ziekenhuis als die van de maatschap, het Pijncentrum en/of de StAK.;
D. onder bepaling dat het ziekenhuis gerechtigd is de onderhandelingen over de Overeenkomst niet aan te gaan dan wel af te breken indien:
(i) de maatschap en/of ieder van haar leden en/of ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap en/of het Pijncentrum en/of de StAK. niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht, afschriften van de terzake relevante boeken, bescheiden en geschriften van de maatschap, het Pcentrum en/of de StAK. verstrekt x.x. xxxxxxxxxxx dan wel hierin inzage geeft
x.x. xxxxx, al dan niet uit hoofde van artikel 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waaronder afschriften van dan wel inzage in de navolgende gegevens:
(a) de boekhouding, waaronder (a) de jaarrekeningen (inclusief balans en resultatenrekening) en toelichtingen hierop en de eventuele accountantsverklaringen over de periode vanaf 2007 tot en met 2011 en voor zover het Pijncentrum betreft de jaarrekening over 2011, dan wel de cijfers over de eerste drie kwartalen 2011, (b) de begroting van de betreffende ondernemingen voor 2012, alsmede (c) de facturen die door de maatschap en het Pijncentrum bij de zorgverzekeraar(s) in genoemde periode zijn ingediend;
(b) de patiëntengegevens, waaronder (a) overzichten van alle patiënten die door de maatschap, het Pijncentrum en AK. buiten het ziekenhuis en/of het AR. Ziekenhuis om, in de periode vanaf 2007 tot en met 2011 zijn behandeld met (b) opgave of deze patiënten al dan niet in het adherentiegebied van het ziekenhuis dan wel het adherentiegebied van het AR. Ziekenhuis (inclusief ZO.) woonachtig zijn en (c) opgave van de verstrekte medische behandelingen aan deze patiënten door middel van het verschaffen van de betreffende behandelcode(s), (d) opgave of deze patiënten voor een vervolgbehandeling al dan niet zijn doorverwezen naar het ziekenhuis dan wel het ZR. Ziekenhuis (inclusief AL) en (e) personeelslijsten van het Pijncentrum (inclusief AL) met (f) opgave van het aantal fte;
(c) het maatschapscontract van de maatschap, de meest recente aandeelhoudersovereenkomsten van het Pcentrum, de administratievoorwaarden, het certificaathoudersregister en de certificaathoudersovereenkomsten van de StAK. alsmede alle overige overeenkomsten, regelingen en/of (mondelinge dan wel schriftelijke) afspraken op het gebied van het verrichten van werkzaamheden c.q. activiteiten door de maatschap, het Pijncentrum en AK. in de zin van de artikelen 3 en 4 van de toelatingsovereenkomst en alle overige bescheiden die niet in de registers van de Kamer van Koophandel kunnen worden geraadpleegd;
(d) een schriftelijke opgave van de nevenactiviteiten van de maatschap en/of de leden van de maatschap, en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, zijnde hetzij werkzaamheden elders in de zin van artikel 3 van de toelatingsovereenkomst, hetzij nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 4 van de toelatingsovereenkomst;
(ii) de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap met volledig mandaat, het Pijncentrum en de StAK., niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht in overleg met de raad van bestuur en het stafbestuur zal c.q. zullen treden;
(iii) de maatschap en/of ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het dagelijks bestuur van de maatschap, het
Pijncentrum en de StAK., niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van het Scheidsgerecht, de volledige en actieve (directe dan wel indirecte) medewerking verleent c.q. verlenen, waaronder het (mondeling dan wel schriftelijk) verschaffen van inlichtingen en relevante bescheiden, opdat duidelijkheid wordt verschaft over de (financiële) bedrijfsvoering van de maatschap, het Pijncentrum en de StAK.;
E. de maatschap en ieder van haar leden en ieder van de partijen bij de toelatingsovereenkomsten, althans het Pijncentrum en de StAK. te veroordelen:
a. tot betaling van de schade voortvloeiende uit c.q. in verband met de hiervoor en met name onder 1.2 beschreven handelwijze, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. tot betaling van de kosten van dit geding.
1.6 De gemachtigde van het ziekenhuis heeft met een brief van 14 december 2011 vijf producties (genummerd 31-35) in het geding gebracht.
1.7 Verweerders hebben bij memorie van antwoord, gedateerd 14 december 2011, verweer gevoerd. Zij heeft daarbij tevens een reconventionele eis ingesteld. Verweerders hebben verzocht om bij arbitraal vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(a) het ziekenhuis te verbieden uitlatingen te doen met de inhoud en/of strekking dat het ziekenhuis geen goedkeuring zou hebben verleend xxxxxxx het oprichten en exploiteren van het Pijncentrum of AK., zulks op straffe van een dwangsom van
€ 25.000,- per overtreding van dit verbod;
(b) het ziekenhuis te gebieden de volgende rectificerende mededeling te sturen aan alle partijen waarvan zij de hierboven bedoelde mededelingen reeds heeft gedaan, waaronder , maar niet beperkt tot Univé, Hx, de medische staf en het management van het ziekenhuis, en de huisartsen in de regio ZPZ., zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag of dagdeel dat dit gebod niet wordt nageleefd: “Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, oordelend in het geschil tussen het A. en de Maatschap Anesthesiologie & Pijnbestrijding te ZZ., heeft bij arbitraal vonnis van [datum vonnis] beslist dat het A. toestemming heeft verleend xxxxxxx de oprichting en exploitatie van ‘Pijncentrum ZP.’ en ‘AK..’.”
Bij deze memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie hebben verweerders in totaal 58 producties (genummerd 1-58) overgelegd.
1.8 De gemachtigde van verweerders heeft met een brief van 16 december 2011 de producties 59 en 60 in het geding gebracht.
1.9 Het ziekenhuis heeft bij memorie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis, gedateerd 31 januari 2012, verweer gevoerd tegen de reconventionele vordering en zijn vordering in die zin gewijzigd dat deze vorderingen zich niet langer direct uitstrekken tot het Pijncentrum, de StAK. en/of AK.. Bij deze memorie van antwoord, eis in reconventie, tevens wijziging van eis heeft het ziekenhuis zes producties (genummerd 36-41) overgelegd.
1.10 Verweerders hebben bij akte uitlaten producties gereageerd op de zes nader door het Ziekenhuis ingebrachte producties en hebben zelf nog elf producties (genummerd 62- 72) in het geding gebracht.
1.11 Het ziekenhuis heeft bij akte houdende wijziging van eis zijn vordering verder gewijzigd. Deze akte is met een brief van 14 februari 2012 in het geding gebracht. Het
ziekenhuis vordert na deze eiswijziging niet langer met zijn subsidiaire en meer subsidiaire vordering een 100% respectievelijk meerderheidsbelang in het Pijncentrum. Het ziekenhuis vordert thans dat de inbreng van de betreffende werkzaamheden c.q. activiteiten dient te worden gerealiseerd door een tussen partijen overeen te komen aandelenbelang van het ziekenhuis in het Pijncentrum en AK., niet per se zijnde een 100% of meerderheidsbelang.
1.12 Het ziekenhuis vordert na de eiswijziging voorts dat de subsidiaire en meer subsidiaire gevorderde inbreng wordt uitgebreid met een vorm van zeggenschap van het ziekenhuis ten aanzien van het Pijncentrum en AK. door toevoeging van een directielid vanuit het ziekenhuis, aan te wijzen door de raad van bestuur van het ziekenhuis, na overleg met het stafbestuur, aan de huidige directie van het Pijncentrum en AK..
1.13 Tot slot is met de eiswijziging de termijn van zes maanden, zoals genoemd in de subsidiaire en meer subsidiaire vordering, gewijzigd in binnen drie maanden of tegen een eerder tijdstip binnen die termijn als hiervoor bedoeld.
1.14 De gemachtigde van het ziekenhuis heeft met een brief van 15 februari 2012 een nadere productie (genummerd 44) in het geding gebracht.
1.15 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 21 februari 2012. Het ziekenhuis was vertegenwoordigd door de heer AM., voorzitter van de raad van bestuur, en is bijgestaan door zijn gemachtigden. Verder waren aanwezig dr. AN., voormalig voorzitter van de raad van bestuur, drs. AO., voorzitter van het medisch stafbestuur en mevrouw mr. AP., juridisch adviseur van het ziekenhuis. Aan de zijde van verweerders zijn de anesthesiologen sub 7, 17, 21 en 24 verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden van partijen hebben de wederzijdse standpunten aan de hand van pleitnota’s nader toegelicht.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Elk van de anesthesiologen heeft een toelatingsovereenkomst met het ziekenhuis. In de toelatingsovereenkomsten komen telkens onder meer de volgende bepalingen voor:
Artikel 2 Functie en werkzaamheden van de medisch specialist
2.1 De medisch specialist komt met de stichting overeen om onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid alle patiënten, die zich aan zijn zorg en/of de zorg van het ziekenhuis toevertrouwen, […] op het gebied van zijn specialisme:
a. de medisch specialistische zorg te verlenen, waartoe de stichting zich jegens derden, waaronder de ziekenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeraars ten behoeve van hun verzekerden heeft verbonden;
b. de medisch specialistische zorg te verlenen voor zover deze niet reeds onder a is begrepen. Over deze zorg wordt altijd in onderling overleg besloten. Onder medisch specialistische zorg is begrepen onderzoek, diagnostiek en behandeling.
[…]
Artikel 3 Werkzaamheden elders
3.1 Voor het verrichten van de in artikel 2 lid 1 bedoelde werkzaamheden elders dan in gemeld ziekenhuis, c.q. op de overeengekomen ziekenhuislocatie(s) heeft de medisch specialist vooraf schriftelijk toestemming nodig van het bestuur. De medisch specialist zal diens voornemen tot het elders verrichten van deze werkzaamheden, tijdig en schriftelijk kenbaar maken aan het bestuur en daarover met het bestuur en het stafbestuur in overleg treden. Het bestuur zal deze toestemming verlenen indien en zolang de belangen van het ziekenhuis en/of de patiënten niet worden geschaad. De toestemming wordt geacht door het bestuur te zijn verleend, indien het bestuur niet binnen twee maanden na het indienen van het verzoek tot toestemming heeft gereageerd.
3.2 […]
3.3 In het Document Medische Staf kunnen nadere regelingen worden opgenomen omtrent het bepaalde in lid 1.
Artikel 4 Nevenwerkzaamheden
4.1 Bij het aanvaarden van nevenwerkzaamheden doet de medisch specialist daarvan vooraf schriftelijk melding aan het bestuur. Indien het bestuur, in overleg met het stafbestuur, van mening is dat de nevenwerkzaamheden kennelijk schadelijk zijn te achten voor de werkzaamheden van de medisch specialist in het ziekenhuis of in strijd zijn met het redelijk belang van het ziekenhuis, zal de medisch specialist op schriftelijk gemotiveerd verlangen van het bestuur de nevenwerkzaamheden onverwijld neerleggen, zo hij deze reeds aanvaard mocht hebben.
4.2 De medisch specialist zal desgevraagd een opgave doen van de aard en de omvang van de door hem verrichte nevenwerkzaamheden.
Artikel 27 Geschillen
27.1 […]
27.2 Indien met betrekking tot deze geschillen door partijen geen vergelijk wordt bereikt zullen deze geschillen worden beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg overeenkomstig het reglement van dat Scheidsgerecht.
[…]”
2.2 Op drie na, oefenen de anesthesiologen hun praktijk als medisch specialist uit in de vorm van een besloten vennootschap (de praktijk-BV’s). De drie uitzonderingen betreffen de anesthesiologen L., M. en V. (verweerders in conventie sub 12, 13 en 22). Deze drie anesthesiologen alsmede de (vijftien) praktijk-BV’s van de overige anesthesiologen zijn tezamen de leden van de maatschap. De anesthesiologen oefenen de praktijk uit op de pijnpoli van het ziekenhuis. Al meer dan tien jaren is er discussie over de toereikendheid van de huisvesting van de pijnpoli.
2.3 In het Beleidsplan 2000-2005 van het ziekenhuis zijn verbouwingsplannen opgenomen vanwege het ruimtegebrek van de pijnpoli.
2.4 Op 1 maart 2007 hebben het ziekenhuis, het AQ. te ZR., het AR. te ZQ. en twee zorgverzekeraars, tezamen met vertegenwoordigers van de anesthesiologen in deze drie ziekenhuizen, het Convenant Regionale Pijnbestrijding ZPZ. (hierna: het Convenant) gesloten. Doel van het Convenant was het terugdringen van de wachtlijsten voor de pijnbestrijding en het bewerkstelligen van een structurele, regionale, multidisciplinaire en transmurale aanpak van pijnbestrijding. Vanaf enig
later tijdstip is aan het Convenant geen verder gevolg gegeven. Partijen zijn het oneens over de redenen daarvoor.
2.5 In mei 2008 is een bestuurlijke fusie van het ziekenhuis (de stichting genaamd A.) en de stichting AR., te ZQ., tot stand gekomen. Deze fusie heeft op bestuurlijk niveau geleid tot de AS. Interim-voorzitter van de raad van bestuur van AS. (hierna te noemen: de raad van bestuur) was tot 1 augustus 2008 de heer drs. AT., gynaecoloog. Hij is thans lid van de raad van bestuur, voor de locatie van het Ziekenhuis (te ZZ.). Als voorzitter is hij opgevolgd door de heer AU., naast wie prof. dr. AV. deel uitmaakte van de raad van bestuur. De heer AU. is op zijn beurt met ingang van 1 maart 2009 opgevolgd door de heer dr. AN. (interim-voorzitter). Deze heeft het voorzitterschap uitgeoefend tot september 2010. Hij is opgevolgd door de heer AM. voornoemd.
2.6 Op 27 augustus 2008 heeft de raad van bestuur aan de maatschap een “conceptofferte plan van aanpak regionale pijnbestrijding ZPZ.” gezonden. Deze offerte was, in opdracht van de toenmalige voorzitter van de raad van bestuur AU., uitgebracht door AW-Groep, een externe adviseur. Verweerders hebben deze opdracht opgevat als het afblazen door de raad van bestuur van het Convenant.
2.7 Vanaf december 2008 heeft de maatschap met derden initiatieven ondernomen om te bezien of op regionaal niveau alvast kan worden samengewerkt met medisch specialisten op het gebied van de pijnbestrijding die verbonden zijn aan de beide andere genoemde ziekenhuizen.
2.8 Met een e-mailbericht van 15 december 2008 hebben de anesthesiologen X. en G. (verweerders in conventie sub 24 en 7) namens de maatschap onder meer het volgende bericht aan de raad van bestuur:
“Ondanks de grote zorgen van dit moment voor het ziekenhuis in zijn totaliteit, wil ik u toch onze zorgen meegeven over de behuizing van de poli pijnbestrijding.
Onze polikliniek pijnbestrijding is sedert jaren prioriteit in de verbouwplannen. Echter heeft dit nooit invulling gekregen. Mede omdat verbouwing van de pijnpoli gekoppeld werd aan andere verbouwplannen zoals het PSB.
[…]
Wij komen tot de volgende constateringen.
In 2007 is een tripartiete afspraak gemaakt dat de pijnbestrijding van het A. mocht groeien naar 2 fte.
Doordat ondanks een sterke toename van productie van het pre-operatief spreekuur en de productie pijnbestrijding niet geresulteerd hebben in een toereikende facilitatie, bestaan er sedert lange tijd mensonwaardige opeenstapelingen van patiënten in onze wachtruimte.
Wij zijn logistiek niet in staat om gezien de ernstige beperking in logistieke middelen, meer pijnbestrijding te laten plaatsvinden dan 1,1 fte effectief/week.
[…]
Ik doe dan ook het dringende verzoek aan u, om met ons een oplossing te zoeken voor dit grote probleem.
Wij zullen ons in ieder geval ook alvast gaan oriënteren op mogelijkheden buiten het
A. om onze praktijkvoering invulling te gaan geven. […]”
2.9 Op 7 mei 2009 heeft de anesthesioloog X., als voorzitter van de maatschap, namens de maatschap een e-mailbericht van de volgende inhoud gezonden aan de raad van bestuur (ter attentie van de interim-voorzitter AN.):
“Sedert vele jaren zijn de bouwplannen voor de uitbreiding van de pijnpoli niet tot uitvoering gekomen. De poli Pijnbestrijding zit in de huidige behuizing, reeds geruime tijd aan het maximum van haar productiecapaciteit en daardoor is mijn discipline niet in staat om de gemaakte productie afspraken met verzekeraar na te komen.
De nadelige gevolgen voor de patiënt bestaan uit een persisterend onacceptabele wachtlijst en voor onze praktijk de uitstroom van patiënten naar klinieken buiten de regio. In het belang van al die patiënten met een zorgvraag op het gebied van de pijnbestrijding, is de Maatschap Anesthesiologie & Pijnbestrijding nu in ieder geval tijdelijk voornemens om in uiterste consequentie op een externe locatie in eigen beheer extra pijnpatiënten te gaan behandelen.
Ten overvloede, de huidige productie van de Pijnbestrijding in het A., zal onveranderd op maximaal haalbaar niveau gecontinueerd worden.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, […]”
2.10 Op 18 mei 2009 is het onder 2.9 genoemde e-mailbericht besproken in het zogeheten Beleidscentrum, het gezamenlijk overleg van de raad van bestuur en het stafbestuur. De notulen van dit overleg vermelden dat AN. dit punt verder zal afhandelen.
2.11 Op 14 januari 2010 hebben twee vertegenwoordigers van de maatschap een gesprek gehad met AN. en de manager financiën en zorgadministratie van het ziekenhuis, de heer AX.. Op 1 februari 2010 heeft de maatschap een notitie, getiteld Kernpunten Beleidsplan 2010 Maatschap Anesthesiologie & Pijnbestrijding alsmede een Intentieverklaring aan de raad van bestuur gezonden. In deze stukken wordt uiteengezet dat de maatschap van plan is buiten het ziekenhuis een pijnpoli te gaan exploiteren in de vorm van een BV waarvan de aandelen geheel door de maatschap worden gehouden en wordt een voorstel voor een nader uit te werken samenwerkingsverband met het ziekenhuis gedaan. Op 2 februari 2010 hebben AN. en AX. onder meer over deze notitie gesproken met een vertegenwoordiging van de maatschap.
2.12 Na deze gesprekken is de maatschap voortgegaan met de uitvoering van het voornemen om een afzonderlijk pijncentrum te stichten. In 2010 is zij begonnen met een daarop gerichte praktijk in ruimten van AL, een dagbehandelingskliniek te ZO., die gelieerd was aan het ziekenhuis en het AR. Ziekenhuis. De maatschap heeft daar ruimten gehuurd.
2.13 Bij notariële akte van 28 september 2011 hebben de leden van de maatschap het Pijncentrum (de besloten vennootschap Pijncentrum ZP. BV) opgericht. Enkele van de anesthesiologen zijn bestuurder van het Pijncentrum. Blijkens de akte van oprichting zijn alle leden van de maatschap aandeelhouder geworden. Bij notariële akte van dezelfde datum is StAK. (de stichting genaamd Stichting Administratiekantoor Pijncentrum ZP. BV) opgericht, een administratiekantoor ter certificering van de aandelen in het Pijncentrum. Twee anesthesiologen zijn bestuurders van StAK..
2.14 Behalve bij het Pijncentrum zijn leden van de maatschap ook betrokken bij oprichting van AK. en verrichten leden van de maatschap ook werkzaamheden in AK.. Het voornemen daartoe heeft de maatschap bij brief van 7 februari 2007 kenbaar gemaakt aan de raad van bestuur van het ziekenhuis. De maatschap schreef in die brief:
“Zoals reeds eerder met u besproken en u inmiddels ook uit de krant heeft kunnen vernemen, is een aantal leden van de discipline anesthesiologie bezig met de oprichting van een AK... Het doel van deze service is het verzorgen van de anesthesie bij tandheelkundige behandelingen bij patiënten die er een probleem mee hebben om deze behandeling onder alleen locale verdoving te ondergaan. Het betreft in deze dan ook niet verzekerde anesthesiologische zorg. Er is een enorme behoefte aan deze tandheelkundige behandelingen onder algehele anesthesie en er zijn reeds een aantal tandheelkundige praktijken in Nederland die deze service verlenen. De participerende anesthesiologen zullen deze behandelingen in hun vrije tijd doen, dit betekent dat zij incidenteel in het weekend of in de avonduren deze anesthesieën zullen verzorgen. Met de niet participerende leden van de discipline anesthesiologie zijn goede afspraken gemaakt over wat wel en niet kan. Daarnaast zullen wij ervoor waken de belangen van het A. en de hier werkzame specialisten te schaden. (….) In de hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd,”
2.15 Op die brief heeft AU. namens de raad van bestuur bij brief van 21 februari 2007 het volgende geantwoord:
“Middels een persbericht gedateerd 2 februari 2007 heeft de raad van bestuur van het
A. kennis genomen van de oprichting van een mobiele narcose-service voor tandartsen door anesthesiologen van het A.. Uit het persbericht en uw brief
d.d. 7 februari 2007 wordt duidelijk dat u naast uw werk in het ziekenhuis in te huren bent om elders in het land met mobiele apparatuur mensen onder narcose te brengen.
De raad van bestuur betreurt het feit dat zij niet eerder van deze in artikel 4 van de toelatingsovereenkomst benoemde ‘nevenactiviteit’ op de hoogte is gebracht. Immers, op grond van art. 4.1 dient er aan de raad van bestuur vooraf schriftelijk melding te worden gemaakt van de desbetreffende nevenwerkzaamheden.
Op grond van de nu verkregen informatie zijn wij voornemens juridisch advies in te winnen wat betreft onze positie in deze. Over de uitkomsten van dit advies zullen wij u binnenkort inlichten. Tot die tijd willen wij u vragen zeer terughoudend om te gaan met publiciteit en communicatie over de door u opgerichte mobiele narcose service.”
2.16 Blijkens een desbetreffend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de akte van oprichting van AK. op 26 maart 2008 verleden, nadat de onderneming van deze vennootschap op 30 oktober 2007 met haar activiteiten was begonnen. Bestuurders en aandeelhouders van AK. zijn één van de anesthesiologen, enkele van de praktijk-BV’s alsmede twee anderen.
2.17 Met een e-mailbericht van 21 november 2008 heeft de maatschap aan de raad van bestuur melding gemaakt van haar voornemen om op de locatie AY. te ZN. een beperkt aantal tandheelkundige verrichtingen onder algehele narcose te gaan faciliteren. In dit bericht is vermeld dat de anesthesiologen deze verrichtingen in eigen tijd zullen laten plaatsvinden en dat daardoor aan dit initiatief geen consequenties zijn verbonden voor de anesthesiologische inzet capaciteit van het ziekenhuis. Namens de
raad van bestuur heeft AU., ook per e-mail, op deze aankondiging gereageerd met de mededeling: “Leuk plan. Ik zal het ondersteunen!”
2.18 Vanaf begin 2011 heeft de raad van bestuur geregeld met vertegenwoordigers van de maatschap overlegd en gecorrespondeerd over de wens van de maatschap (en haar leden) om een zelfstandig behandelcentrum (ZBC) voor pijnbestrijding op te richten. In dit overleg is onder meer gesproken over de mogelijkheid dat het ziekenhuis op enige wijze zou deelnemen in zo’n ZBC. Het overleg heeft niet tot resultaat geleid.
2.19 Het ziekenhuis heeft vervolgens bij brief van 14 juni 2011 aan de maatschap bericht dat voor de oprichting van en de werkzaamheden voor het Pijncentrum geen toestemming van de raad van bestuur is en dat de maatschap in strijd met art. 3 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten handelt.
2.20 In november 2011 is het Pijncentrum als ZBC gevestigd te ZZ., dicht bij de locatie van het ziekenhuis.
2.21 Het ziekenhuis vordert - na de eiswijzigingen - de verklaring voor recht dat de werkzaamheden die de maatschap c.s. verrichten ten behoeve van het Pijncentrum, AK. en AL in strijd zijn dan wel komen met de toelatingsovereenkomsten, en/of andere afspraken en/of wettelijke verplichtingen. De primaire vordering van het ziekenhuis strekt er voorts toe, kort samengevat, dat de maatschap haar werkzaamheden voor het Pijncentrum en voor AK. zal staken en gestaakt zal houden, met veroordeling tot vergoeding van de schade die het ziekenhuis lijdt als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de toelatingsovereenkomst. Met de (meer) subsidiaire vorderingen beoogt het ziekenhuis door middel van de levering van aandelen een aandelenbelang te verkrijgen in het Pijncentrum en AK.. Het ziekenhuis vordert in dat verband voorts de veroordeling van verweerders tot het verstrekken van tal van gegevens. Ten slotte vordert het ziekenhuis ook (meer) subsidiair de veroordeling van verweerders tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat.
2.22 Verweerders hebben deze vorderingen bestreden. Zij stellen, samengevat, dat de werkzaamheden voor het Pijncentrum en voor AK. met toestemming van de raad van bestuur plaatsvinden en dat zij, te goeder trouw afgaande op die toestemming, inmiddels aanzienlijke investeringen, tot een bedrag van ongeveer € 1 miljoen, hebben verricht. Verweerders hebben de onder 1.7 weergegeven tegenvordering ingesteld. Daartegen heeft het ziekenhuis zich verweerd.
2.23 Het ziekenhuis heeft tegelijkertijd met de onderhavige bodemprocedure een kort geding aanhangig gemaakt. Bij arbitraal xxxxxx van 30 december 2011 heeft het Scheidsgerecht de maatschap, anesthesiologen en de praktijk-BV’s veroordeeld om, na verloop van drie maanden na de dagtekening van het vonnis in kort geding, alle werkzaamheden ten behoeve van het Pijncentrum en/of AK. die buiten de reguliere patiëntenzorg ingevolge de respectieve toelatingsovereenkomsten vallen, te staken en gestaakt te houden, dit op straffe van een dwangsom.
2.24 Naar aanleiding van het vonnis in kort geding zijn partijen in overleg getreden. De raad van bestuur van het ziekenhuis heeft zich inmiddels op het standpunt gesteld dat terughoudendheid vereist is met betrekking tot de participatie van het ziekenhuis in het Pijncentrum. Het ziekenhuis is van mening dat er geen althans geen adequate business
case is verschaft door verweerders. Ten aanzien van AK. heeft er geen overleg plaatsgevonden tussen partijen.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
3.1 De bevoegdheid van het Scheidsgerecht tot beslechting van geschillen als bedoeld in art. 27 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten tussen het ziekenhuis en de anesthesiologen in hun hoedanigheid van natuurlijke personen volgt uit art. 27 lid 2 van de toelatingsovereenkomsten. Dat is tussen de partijen overigens niet in geschil.
3.2 De anesthesiologen stellen zich op het standpunt dat het scheidsgerecht niet bevoegd is voor zover het om de praktijk-BV’s van de anesthesiologen gaat en de door die BV’s gevormde maatschap, omdat die BV’s geen partij zijn bij de toelatingsovereenkomsten. Dat laatste is op zichzelf juist. Evenals de waarnemend voorzitter in het kortgedingvonnis van 30 december 2011 is het Scheidsgerecht van oordeel dat de praktijk-BV’s en de maatschap in deze zaak gebonden zijn te achten aan het arbitraal beding in de toelatingsovereenkomsten. De toelatingsovereenkomsten zien op de uitoefening van de praktijk van medisch specialist in het ziekenhuis. Dat de medisch specialist zijn praktijk uitoefent in de juridische vorm van een praktijk-BV heeft geen betekenis voor de beoordeling van het onderhavige geschil. Ook met dat juridische omhulsel moet de medisch specialist gebonden worden geacht aan de bepalingen van de toelatingsovereenkomsten, waarover dit geschil gaat. Een andere opvatting zou tot de niet gerechtvaardigde uitkomst kunnen leiden dat wat de medisch specialist op grond van die bepalingen niet is toegestaan, wel is toegestaan aan zijn praktijk-BV. Ook de maatschap moet gebonden worden geacht aan de desbetreffende bepalingen omdat de maatschap niets anders is dan de gezamenlijkheid van de toegelaten praktijkbeoefenaren, die zich al dan niet bedienen van de juridische vorm van de praktijk BV. Gedurende de voorgeschiedenis heeft de maatschap, die voor het grootste gedeelte wordt gevormd door de praktijk-BV’s, ook steeds gehandeld zonder onderscheid te maken tussen de medisch specialisten, de praktijk-BV’s en de maatschap in hun gebondenheid. Dit alles leidt ook tot de conclusie dat de praktijk BV’s en de maatschap aan het arbitrale beding gebonden moeten worden geacht voor de beslechting van de onderhavige geschillen en dat het Scheidsgerecht ook in zoverre bevoegd is.
3.3 Het ziekenhuis heeft zich neergelegd bij het oordeel van de waarnemend voorzitter in het kortgedingvonnis van 30 december 2011 dat het scheidsgerecht niet bevoegd is met betrekking tot de vorderingen jegens het Pijncentrum, StAK. en AK. en de vorderingen jegens deze partijen niet langer gehandhaafd. Omtrent de bevoegdheid van het Scheidsgerecht ten aanzien van deze partijen behoeft dus niet meer te worden beslist.
4. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.1 Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of leden van de maatschap in strijd handelen met de toelatingsovereenkomsten met het ziekenhuis door i) werkzaamheden te verrichten in het door hen opgerichte Pijncentrum en ii) werkzaamheden te verrichten in de mede door hen opgerichte AK.. Het ziekenhuis stelt zich -heel kort gezegd- op het standpunt dat de maatschap hiervoor geen toestemming heeft gevraagd aan of verkregen van de raad van bestuur en dat deze werkzaamheden in eigen onderneming schadelijk zijn voor de redelijke belangen van het ziekenhuis en van
patiënten. De maatschap stelt zich op verschillende gronden op het standpunt dat zij wel overeenkomstig de toelatingsovereenkomsten toestemming heeft gevraagd en in ieder geval stilzwijgend of mondeling heeft gekregen. Hierna zullen de werkzaamheden voor het Pijncentrum en voor AK. achtereenvolgens afzonderlijk aan de orde komen.
4.2 Ten aanzien van het Pijncentrum is tussen de partijen niet in geschil dat het gaat om werkzaamheden als bedoeld in art. 3 lid 1 jo 2 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten en dat schriftelijke toestemming daarvoor van het bestuur ontbreekt. Het standpunt van de maatschap is in de eerste plaats dat het ziekenhuis op de voet van art. 3 lid 1, laatste zin van de toelatingsovereenkomsten geacht moet worden (stilzwijgend) toestemming te hebben gegeven omdat het niet binnen de termijn van twee maanden op het e-mail- bericht van 7 mei 2009 heeft gereageerd. De maatschap kan in dat standpunt niet worden gevolgd. Evenals de waarnemend voorzitter in het kortgeding- vonnis van 30 december 2011 is het Scheidsgerecht van oordeel dat uit de diverse zinnen van art.
3 lid 1 in onderling verband en samenhang moet worden afgeleid dat voor het verrichten van de daar bedoelde werkzaamheden elders een schriftelijk verzoek om toestemming moet worden gedaan aan het bestuur. Uit de betekenis en de bewoordingen van art. 3 lid 1 volgt dat aan de inhoud van zo’n verzoek de nodige eisen moeten worden gesteld. Bij de regeling van art. 3 lid 1 gaat het erom dat het ziekenhuis een afweging kan maken of met het verrichten van werkzaamheden elders belangen van het ziekenhuis en/of patiënten worden geschaad, zoals uit de derde zin blijkt. Daarbij kan het om zwaarwegende belangen gaan. Het maken van een dergelijke afweging veronderstelt dat het ziekenhuis voldoende inzicht wordt geboden in wat die werkzaamheden elders zullen inhouden. Hoewel het in de tweede zin voorgeschreven overleg met het bestuur en het stafbestuur er voor het ziekenhuis mede toe kan dienen daarin verder inzicht te krijgen met het oog op de af te wegen belangen, zal het initiatief om daarin het nodige inzicht te bieden in de eerste plaats moeten uitgaan van de medisch specialist die zijn voornemen kenbaar maakt en om toestemming daarvoor vraagt. Zeker indien, zoals hier, de medisch specialist zich erop beroept dat de toestemming stilzwijgend is verkregen, zullen aan de inkleding en specificatie van het verzoek zodanige eisen moeten worden gesteld dat niet kan worden betwijfeld dat het het ziekenhuis voldoende duidelijk is dat toestemming wordt gevraagd voor werkzaamheden elders en wat die werkzaamheden precies zullen inhouden met het oog op de hiervoor bedoelde afweging.
4.3 De e-mail van 7 mei 2009 voldoet niet aan de eisen die aan een verzoek als hiervoor bedoeld mogen worden gesteld. Deze e-mail is niet ingekleed als een verzoek maar als een kennisgeving. Belangrijker is dat die nauwelijks informatie bevat over wat de maatschap precies van plan is. Na voorafgaande verwijzing naar beperkte capaciteit van de poli Pijnbestrijding met lange wachtlijsten tengevolge van te krappe behuizing, volgt slechts één zin waaruit afgeleid zou moeten worden wat de bedoeling is:
“In het belang van al die patiënten met een zorgvraag op het gebied van pijnbestrijding, is de maatschap Anesthesiologie & Pijnbestrijding nu in ieder geval tijdelijk voornemens om in uiterste consequentie op een externe locatie in eigen beheer pijnpatiënten te gaan behandelen.”
Uit deze zin valt niets af te leiden over de precieze aard, de omvang en de duur van de werkzaamheden, de financiële kant daarvan, de vorm waarin die zullen plaatsvinden en de locatie waar die behandelingen zullen worden verricht. Ook ontbreekt enig aanknopingspunt voor de gedachte dat de maatschap hierover in overleg wil treden
met het bestuur en het stafbestuur, zoals in art. 3 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten wordt voorgeschreven. Van een gespecificeerd verzoek waaruit het ziekenhuis heeft moeten begrijpen dat, en waarvoor precies, toestemming werd gevraagd en op grond waarvan het een afweging kon maken of daardoor belangen van het ziekenhuis en/of patiënten zouden worden geschaad, is geen sprake. Ook niet in onderling verband en samenhang met de eerdere e-mail van X. van 15 december 2008, waaruit evenmin blijkt van een gemotiveerd kenbaar gemaakt voornemen en verzoek dat voldoende inzicht geeft. Niet aanvaard kan worden dat het ziekenhuis bij gebreke van een reactie hierop binnen twee maanden stilzwijgend heeft ingestemd met de werkzaamheden van de maatschap in eigen beheer in de ZBC Pijnbestrijding zoals die nu plaatsvinden. Het voorgaande is niet anders tegen de achtergrond van de voorgeschiedenis van het in de visie van de maatschap voortdurende ruimtegebrek en het capaciteitsprobleem en het mislukken van de uitvoering van het convenant van 1 maart 2007. Die voorgeschiedenis maakt niet dat het ziekenhuis uit de e-mail van 7 mei 2009 meer kon afleiden of behoorde af te leiden dan er stond omtrent de bedoeling van de maatschap om werkzaamheden elders te verrichten.
4.4 In de tweede plaats heeft de maatschap gesteld dat de raad van bestuur bij monde van de toenmalige voorzitter AN. in besprekingen op 14 januari 2010 en 2 februari 2010 mondeling toestemming heeft gegeven aan de maatschap om buiten het ziekenhuis in eigen beheer pijnpatiënten te gaan behandelen. Ook in dit standpunt kan de maatschap niet worden gevolgd. In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat volgens art. 3 lid 1 de toestemming schriftelijk moet zijn verleend. Een mondelinge toestemming is in beginsel onvoldoende. In de tweede plaats zal ook hier de eis moeten worden gesteld dat aan de beweerdelijk gegeven toestemming een verzoek aan het bestuur is voorafgegaan dat voldoet aan de eisen die daaraan op grond van art. 3 lid 1 gesteld moeten worden. Dat er voorafgaande aan de bespreking van 15 januari 2010, anders dan de e-mail van 7 mei 2009, een behoorlijk gespecificeerd verzoek aan het bestuur lag, is niet gebleken. Voor de bespreking op 2 februari 2010 zijn per e-mail van 1 februari 2010 aan AN. twee stukken gestuurd: De Kernpunten beleidsplan 2010 en de Intentieverklaring. In deze stukken, die niet zijn ingekleed als een verzoek om toestemming op de voet van art. 3 lid 1 en door de maatschap in deze procedure ook niet als zo’n verzoek zijn aangemerkt, wordt wel duidelijk gemaakt dat de maatschap van plan is een externe Pijnpoli te gaan exploiteren in de vorm van een op te richten BV waarvan de aandelen geheel door de maatschap gehouden zullen worden met een voorstel voor een nader uit te werken samenwerkingsverband met het ziekenhuis. Volgens de maatschap heeft AN. in de bespreking van 2 februari 2010 laten weten niet geïnteresseerd te zijn in een samenwerkingsverband. Dat AN. toen xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxx toestemming heeft gegeven aan de maatschap voor eigen rekening en risico een pijnpoli buiten het ziekenhuis te gaan exploiteren en daarin werkzaam te gaan zijn, kan op grond van de diverse verklaringen van de betrokkenen bij de bespreking niet worden vastgesteld. Volgens de maatschap - en aldus ook de verklaring van AZ.- heeft AN. toen gezegd dat hij een zelfstandige ZBC Pijn gedragen door de maatschap niet zou obstrueren, mits de maatschap zou proberen de anesthesiologen-pijnbestrijders uit het AQ. erbij te betrekken. AN. heeft ter zitting wel verklaard iets dergelijks te hebben gezegd, maar aangegeven dat hem daarbij een voortzetting voor ogen stond van het regionale initiatief volgens het convenant van 2007. Daarbij komt dat uit een mededeling dat AN. een ZBC pijn niet zou obstrueren niet zonder meer kan worden afgeleid dat zonder nadere onderbouwing van het plan of overleg met het bestuur en het stafbestuur toestemming was verleend
aan de maatschap vrijelijk verder te gaan. Dat later, nadat gebleken was dat de anesthesiologen-pijnbestrijders uit het AQ. niet mee zouden doen, AN. alsnog toestemming heeft verleend, is evenmin ondubbelzinnig gebleken. Daarbij komt nog dat volgens art. 3 lid 1 toestemming van het bestuur als zodanig is vereist en niet alleen van de voorzitter van de raad van bestuur. Opmerking verdient in dit verband nog, zoals ook de waarnemend voorzitter in het kort geding heeft overwogen, dat het vereiste van schriftelijke toestemming in art. 3 lid 1 naar zijn aard is bedoeld om wezenlijke twijfel over de vraag of en waarvoor toestemming door de raad van bestuur is verleend, uit te sluiten. Het ontbreken van die schriftelijke toestemming maakt dat onduidelijkheid daarover voor risico van de maatschap is nu niet een voldoende gespecificeerd verzoek om toestemming voorlag.
4.5 Meer in het algemeen heeft de maatschap zich erop beroepen dat de raad van bestuur steeds op de hoogte is geweest van haar plannen voor de oprichting van een eigen pijncentrum buiten het ziekenhuis en nooit heeft laten weten het daarmee niet eens te zijn. Dat de raad van bestuur bij herhaling heeft vernomen dat de maatschap plannen had om buiten het ziekenhuis in eigen beheer pijnbestrijdingswerkzaamheden te gaan verrichten staat wel vast. Dat volgt onder andere uit de e-mail van 7 mei 2009, de Kernpunten beleidsplan 2010 en de Intentieverklaring. Het volgt ook uit de verklaring van AN.. Aannemelijk is ook dat het bestuur ervan op de hoogte is geweest dat de maatschap bezig was praktijkruimte te huren in AL, wat erop duidde dat zij in eigen beheer werkzaamheden wilde gaan verrichten en niet krachtens toelatingsovereenkomst. Ook als juist zou zijn dat -anders dan AN. heeft verklaard- het bestuur nooit heeft laten weten het daarmee niet eens te zijn, volgt daaruit niet dat het de maatschap daarmee is komen vrij te staan haar gang te gaan. Daaraan staat art. 3 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten in de weg. Dat artikel strekt er juist toe een regeling te geven voor het verkrijgen van toestemming voor het verrichten van werkzaamheden elders. Zoals hiervoor is geoordeeld kan echter niet worden aangenomen dat (een stilzwijgende) toestemming overeenkomstig dat artikel is verkregen. Ook het in de visie van de maatschap al jaren bestaande en nooit opgeloste capaciteitsprobleem tengevolge van onvoldoende huisvesting kan niet een rechtvaardiging zijn om buiten het ziekenhuis voor eigen rekening en risico pijnbestrijdingswerkzaamheden te gaan verrichten zonder dat daarvoor op grond van art. 3 lid 1 toestemming is verkregen. Voor zover het ziekenhuis tekortgeschoten zou zijn in het oplossen van de huisvestingsproblematiek -wat het ziekenhuis gemotiveerd heeft betwist- had de maatschap van het ziekenhuis nakoming kunnen en moeten verlangen van zijn verplichting om op grond van art. 5 lid 3 van de toelatingsovereenkomsten te zorgen voor voldoende ruimte en outillage. De maatschap had nakoming van die verplichting zo nodig ook via een procedure voor het Scheidsgerecht kunnen afdwingen.
4.6 Of het ziekenhuis de toestemming op de voet van art. 3 lid 1 derde zin ten onrechte niet verleent, ligt in dit geschil als zodanig niet ter beoordeling voor. Uit het voorgaande volgt immers dat de maatschap nooit een voldoende gespecificeerd verzoek om toestemming heeft gedaan, waarop het ziekenhuis met een afweging van belangen van het ziekenhuis en/of de patiënten kon beslissen. Het ziekenhuis heeft er bij de mondelinge behandeling op gewezen dat de maatschap ook na het kort geding niet alsnog een verzoek om toestemming heeft gedaan en tot aan het moment van de mondelinge behandeling niet bereid is geweest een business case aan het ziekenhuis te presenteren. Namens de maatschap heeft G. bij de mondelinge behandeling verklaard dat een (nieuw) verzoek niet is G. omdat de maatschap zich op het standpunt stelt en is
blijven stellen dat de toestemming naar aanleiding van de e-mail van 7 mei 2009 al is verkregen. Bij gebreke van een gespecificeerd verzoek van de maatschap en een beslissing daarop van het bestuur, is een toetsing van het onthouden van toestemming niet aan de orde.
4.7 Het ziekenhuis heeft zich er meer in het algemeen ter motivering van zijn vorderingen in dit geding op beroepen dat -kort gezegd- een eigen ZBC pijnbestrijding van de maatschap buiten het ziekenhuis (potentieel) schadelijk is voor de belangen van het ziekenhuis en/of de patiënten. Het ziekenhuis heeft er in dat verband op gewezen dat in de ZBC van de maatschap de eenvoudige lucratieve behandelingen zullen plaatsvinden, terwijl de gecompliceerdere dure behandelingen in het ziekenhuis zullen worden gedaan. Ook wijst het ziekenhuis erop dat meer in het algemeen patiënten uit het ziekenhuis worden weggetrokken. Xxxxxxx stelt het ziekenhuis zich op het standpunt dat dat de financiële positie van het ziekenhuis aanmerkelijk kan schaden, met -uiteindelijk- schade voor de patiëntenzorg. Dat is zeker een belang dat tot de belangen van het ziekenhuis als bedoeld in art. 3 lid 1 behoort. Ook heeft het ziekenhuis aangevoerd dat het belang van patiënten die in de ZBC van de maatschap worden behandeld in het gedrang kan komen. Het heeft er in dat verband op gewezen dat exploitatie van een eigen ZBC pijnbestrijding buiten het ziekenhuis multidisciplinaire behandeling bemoeilijkt, evenals spoedeisend ingrijpen. Het gaat hier om zwaarwegende belangen, die een zorgvuldige afweging verlangen in goed overleg tussen de medisch specialist, het stafbestuur en het bestuur van het ziekenhuis. De maatschap mag daartegenover haar eigen belang nastreven, maar zij ziet kennelijk niet in dat zij daarbij op grond van art. 3 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten moet voldoen aan substantiële verplichtingen tot informatie van en overleg met het ziekenhuis. De maatschap stelt zich op het standpunt dat zij vanaf het begin steeds transparant heeft willen zijn over wat zij van plan was. Transparant is zij echter niet geweest. Daarvoor had zij een goed gespecificeerd verzoek moeten doen en met een behoorlijk onderbouwd plan het overleg met het stafbestuur en het bestuur van het ziekenhuis moeten aangaan. Daartegenover heeft ook het ziekenhuis overigens niet erg eenduidig geopereerd. Volgens het ziekenhuis heeft het bestuur steeds duidelijk gemaakt dat het de maatschap niet vrijstond in eigen beheer werkzaamheden buiten het ziekenhuis te gaan verrichten. De stukken en stellingen in deze procedure bieden grond voor de gedachte dat het ziekenhuis de zaken te veel op hun beloop heeft gelaten, totdat duidelijk werd dat Pijncentrum ZP. BV echt een feit was. In een enkele brief van het bestuur aan de maatschap had het ziekenhuis in een eerder stadium duidelijk kunnen maken hoe het ziekenhuis er tegenover stond. Dat heeft het bestuur nagelaten. Dat maakt echter niet dat geoordeeld moet worden dat de maatschap haar gang verder kan gaan met het Pijncentrum. Het initiatief moest van de maatschap uitgaan met een behoorlijk gespecificeerd verzoek, omdat zij werkzaam-heden die zij volgens de toelatingsovereenkomst voor en in het ziekenhuis moest verrichten elders wilde gaan verrichten, wat haar zonder toestemming van het bestuur van het ziekenhuis niet is toegestaan. Daarom is er nu aanleiding te oordelen dat de maatschap in strijd met de toelatingsovereenkomst handelt en de maatschap te gebieden de werkzaamheden voor Pijncentrum ZP. te staken. Dat de maatschap volgens eigen zeggen inmiddels reeds € 1.000.000,- in Pijncentrum ZP. heeft geïnvesteerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Door ook voor het doen van een zo grote investering te vertrouwen op de gang van zaken zoals die is gebleken zonder zich van duidelijke schriftelijke toestemming te verzekeren, heeft de maatschap een groot risico genomen, dat zich nu realiseert en wat zij eenvoudig had kunnen voorkomen.
4.8 Wat betreft de werkzaamheden in AK. geldt het volgende. Het standpunt van de maatschap van de verste strekking is dat met de vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2008 een einde aan het geschil over deze kwestie is gemaakt omdat haar in die vaststellingsovereenkomst in art. 6.1 finale kwijting is verleend. Dat standpunt kan niet als juist worden aanvaard. De vaststellingsovereenkomst ziet op uittreding van de anesthesiologen uit de maatschap Vrijgevestigde Specialisten in het A. (VSA). Het is een vaststellingsovereenkomst tussen de VSA en de anesthesiologen. Het ziekenhuis is als zodanig geen partij bij die overeenkomst. Dat is onder het kopje “partijen” in die overeenkomst bepaald. In diverse bepalingen waarin de uittreding is geregeld, is vermeld dat en waarom het ziekenhuis mede ondertekent. Op geen enkele wijze is uit de vaststellingsovereenkomst af te leiden dat die betrekking heeft op een geschil tussen de maatschap en het ziekenhuis over de vraag of de werkzaamheden voor AK. in strijd met de toelatingsovereenkomsten zijn.
4.9 Daarmee wordt toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling daarvan. Het ziekenhuis heeft niet een duidelijk standpunt ingenomen over de vraag of de werkzaamheden voor AK. vallen onder art. 3 of art. 4 van de toelatingsovereenkomst. Aan de vorderingen van het ziekenhuis liggen kennelijk beide bepalingen ten grondslag. De discussie tussen de partijen is geconcentreerd geweest op de vraag of de maatschap toestemming heeft gevraagd en verkregen. De maatschap heeft zich bij de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat dit nevenwerkzaamheden zijn in de zin van art. 4, die wel gemeld moeten worden, maar waarvoor geen toestemming behoeft te worden gevraagd. Dat de maatschap niet de volgens art. 3 lid 1 vereiste toestemming heeft gekregen lijdt geen twijfel. De maatschap heeft bij brief van 7 februari 2007 de raad van bestuur geïnformeerd over de oprichting van AK. en over de werkzaamheden die daarin verricht zouden gaan worden. Daarop heeft de raad van bestuur bij brief van 21 februari 2007 aan de maatschap bericht juridisch advies in te zullen winnen over de positie van het ziekenhuis in deze. Enige vorm van toestemming valt uit die brief niet af te leiden. Vervolgens heeft de toenmalige advocaat van het ziekenhuis kennelijk bij brief van 12 april 2007- die niet is overgelegd, maar in de verklaring van AZ. is genoemd- aan de maatschap bericht dat geen goedkeuring was verleend voor de activiteiten in AK.. Voor nevenwerkzaamheden als bedoeld in art. 4 geldt echter een andere regeling dan dat vooraf schriftelijk toestemming moet worden gevraagd en moet zijn verkregen. Voor nevenwerkzaamheden kan de medisch specialist volstaan met schriftelijke melding vooraf aan het bestuur. Indien het bestuur in overleg met het stafbestuur van mening is dat de nevenwerkzaamheden kennelijk schadelijk zijn te achten voor de werkzaamheden van de specialist in het ziekenhuis of in strijd met het redelijk belang van het ziekenhuis, zal de medisch specialist die nevenwerkzaamheden op gemotiveerd verlangen van het ziekenhuis onverwijld neerleggen.
4.10 Bij de werkzaamheden voor AK. gaat het om dienstverlening aan tandartsen op locatie voor tandheelkundige verrichtingen onder algehele narcose. Blijkens de melding aan het bestuur bij brief van 7 februari 2007 gaat het om niet verzekerde anesthesiologische zorg. In de brief van de raad van bestuur van 21 februari 2007 zijn deze werkzaamheden door de raad van bestuur zelf aangemerkt als nevenwerkzaamheden waarop art. 4 van toepassing is. Xxxxxxxxx was de raad van bestuur van mening dat die werkzaamheden voor AK. niet vielen onder de werkzaamheden waarop art. 3 lid 1 ziet. Het is niet duidelijk geworden welk standpunt de raad van bestuur na het aangekondigde inwinnen van juridisch advies vervolgens heeft ingenomen. Feit is dat de maatschap is doorgegaan met de werkzaamheden voor AK. zonder dat het ziekenhuis daartegen tot aan deze procedure nog op enigerlei wijze
is opgekomen. Dat het ziekenhuis van die werkzaamheden tot aan dat moment niet op de hoogte was, is gezien het voorgaande niet aannemelijk. Gezien de aard van de werkzaamheden, die (grotendeels) niet tot de verzekerde reguliere verrichtingen binnen het ziekenhuis behoren, en het standpunt van de raad van bestuur zelf mocht de maatschap erop vertrouwen dat het hier om nevenwerkzaamheden gaat die onder art. 4 van de toelatingsovereenkomsten vallen. De maatschap heeft daarvan op de voet van art. 4 behoorlijk melding gemaakt. Het had op de weg van de raad van bestuur gelegen om desgewenst op de voet van art. 4 lid 2 nadere inlichtingen te vragen over de aard en de omvang van de werkzaamheden. Dat heeft het in algemene zin overigens aan alle medisch specialisten in het ziekenhuis bij brief van 16 mei 2011 gedaan. Niet gebleken is dat het ziekenhuis voorafgaande aan deze procedure gemotiveerd van de maatschap heeft verlangd dat zij de werkzaamheden voor AK. zou neerleggen, omdat die strijdig zouden zijn met de belangen die in art. 4 zijn genoemd. Ook in deze procedure heeft het ziekenhuis niet duidelijk gemotiveerd uiteengezet dat en waarom die belangen worden geschaad, zoals gezien de regeling van art. 4 op haar weg had gelegen. Aldus is er thans geen grond voor toewijzing van enig deel van het gevorderde met betrekking tot de werkzaamheden voor AK..
4.11 Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. Ten eerste zal de gevorderde verklaring voor recht worden gegeven dat de maatschap, de anesthesiologen en hun praktijk- BV’s in strijd met artikel 3 van de toelatingsovereenkomsten werkzaamheden verrichten voor Pijncentrum ZP. BV. Ten tweede zal worden toegewezen het gevraagde gebod aan de maatschap, de anesthesiologen en hun praktijk-BV’s de werkzaamheden voor Pijncentrum ZP. BV te staken en gestaakt te houden. Door de maatschap is nog aangevoerd dat een gebod daartoe hooguit gegeven kan worden aan de anesthesiologen en hun praktijk-BV’s die thans werkzaamheden in het Pijncentrum verrichten. Het Scheidsgerecht ziet echter aanleiding het gebod daartoe niet te beperken, nu de maatschap als geheel bij de oprichting is betrokken en alle maten via StAK. aandeelhouders zijn en een gerede dreiging bestaat dat ook andere anesthesiologen van de maatschap werkzaamheden voor het Pijncentrum zullen gaan verrichten dan degenen die dat thans doen. Het Scheidsgerecht zal in het patiëntenbelang staking van de werkzaamheden op een termijn van 2 maanden bevelen, wat afgerond neerkomt op staking per 1 juni 2012. Dat neemt niet weg dat ook voorafgaande aan dat moment wordt gehandeld in strijd met de toelatingsovereenkomsten. De partijen kunnen die termijn ook gebruiken om te zien of zij tot overeenstemming over de verdere exploitatie van het Pijncentrum kunnen komen. Ten overvloede overweegt het Scheidsgerecht dat de beslissingen in dit vonnis in de plaats treden van de getroffen voorlopige voorzieningen in het kortgedingvonnis en dat die voorzieningen in dat kortgedingvonnis dus komen te vervallen. Toewijsbaar is voorts ook de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat, nu de maatschap, de anesthesiologen en hun praktijk-BV’s tekort zijn geschoten en schieten in de nakoming van hun verplichtingen uit de toelatingsovereenkomsten door voor eigen rekening en risico zonder toestemming van het ziekenhuis werkzaamheden als bedoeld in art. 3 lid 1 jo 2 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten in het Pijncentrum te verrichten. Al het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Ook de reconventionele vordering zal worden afgewezen. Voor zover het het Pijncentrum betreft volgt dat reeds uit het voorgaande. Daarvoor is geen toestemming gegeven, zodat mededelingen aan Xxxxxxxxx en Univé van die strekking niet onjuist en niet onzorgvuldig zijn. Wat AK. betreft geldt dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat en aan wie het ziekenhuis mededelingen over het ontbreken van toestemming zou hebben gedaan.
4.12 De maatschap zal worden veroordeeld aan het ziekenhuis een tegemoetkoming in de kosten van juridische bijstand te betalen die gesteld zal worden op € 10.000,-. De kosten van het Scheidsgerecht zullen door de maatschap moeten worden gedragen.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis:
In conventie en in reconventie:
5.1 Voor recht wordt verklaard dat de werkzaamheden van de maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s voor Pijncentrum ZP. BV in strijd zijn met de toelatingsovereenkomsten en als zodanig toerekenbare tekortkomingen van hen in de uitvoering van de toelatingsovereenkomsten opleveren en hen verplichten de daardoor geleden schade van het ziekenhuis te vergoeden.
5.2 De maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s wordt bevolen per 1 juni 2012 de werkzaamheden voor Pijncentrum ZP. BV te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s hiermee in gebreke blijven, tot een maximum van € 1.000.000,-.
5.3 De maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die het ziekenhuis lijdt als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de toelatingsovereenkomsten door in strijd met art 3.1. zonder toestemming van het ziekenhuis werkzaamheden te verrichten voor het Pijncentrum ZP. BV.
5.4 De maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s worden veroordeeld als vergoeding voor de kosten van juridische bijstand aan het ziekenhuis te betalen een bedrag van € 10.000,-.
5.5 De kosten van het Scheidsgerecht worden vastgesteld op een bedrag van € 6.141,19 en zullen ten laste komen van de maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s. Dit bedrag zal worden verhaald op het door het ziekenhuis gestorte voorschot. De maatschap, de anesthesiologen en de praktijk-BV’s worden veroordeeld dit bedrag aan het ziekenhuis te betalen.
5.6 Al hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 28 maart 2012 aan de partijen verstuurd.