INHOUD
INHOUD
1. INLEIDING 3
2. WERKWIJZE EN UITVOERING 5
3. ALGEMENE BESCHRIJVING PLANGEBIED EN TOELICHTING OP DE INGREEP 7
4. RESULTATEN FLORA- EN FAUNAWET 11
4.1. Waarnemingen 11
4.2. Conclusies 15
5. RESULTATEN NATUURBESCHERMINGSWET 17
BRONNEN 19
BIJLAGEN
Bijlage 1. Samenvatting verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet (FF-wet) Bijlage 2. Samenvatting verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet (NB-wet)
Bijlage 3. Effect ingreep op beschermde soorten en habitattypen Natura 2000-gebied Ooster- schelde
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 1
2 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
1. INLEIDING
In opdracht van de gemeente Noord-Beveland te Wissenkerke heeft De Groene Ruimte BV in september 2012 een ecologische quickscan ingevolge de Flora- en faunawet (FF-wet) en een voortoets ingevolge de Natuurbeschermingswet (NB-wet) uitgevoerd voor het plangebied Sophiahaven te Kamperland.
Het plangebied betreft het strand ten oosten van de Sophiahaven, ook bekend als het Room- potstrand. Het plangebied ligt aan de kust van de Oosterschelde ten noorden van het plaatsje Kamperland. Het onderzoeksgebied (= plangebied) is naar schatting 4 ha groot.
De ingreep betreft de bouw (in twee fasen) en exploitatie van 40 permanente strandslaaphuis- jes en is in het kader van de FF-wet aan te duiden als een ‘ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’.
In deze rapportage zijn de resultaten verwoord van de ecologische quickscan en de voortoets van het plangebied. In het kader van dit ecologisch onderzoek zijn een beknopt bronnenonder- zoek en een veldonderzoek uitgevoerd. Van het plangebied is een situatiebeschrijving opgeno- men.
Per soortengroep zijn de aangetroffen en de zeer waarschijnlijk aanwezige, middels de FF-wet beschermde soorten aangegeven1). Indien bronnenonderzoek en veldonderzoek onvoldoende informatie of zekerheid hebben opgeleverd, waardoor nader (veld)onderzoek is vereist, is dat bij de soort(engroep) aangegeven. Van niet genoemde streng beschermde soorten kan de aanwezigheid worden uitgesloten.
Er heeft een voortoets plaatsgevonden in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het plangebied ligt volledig in het Natura 2000-gebied Oosterschelde en voor het plangebied geldt zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn. Voor de soorten en habitats, waarvoor het Natura 2000-gebied Oosterschelde is aangewezen, is aangegeven of de bouw en exploitatie van de strandslaaphuisjes tot een negatief effect leidt.
Volgens de opdrachtgever wordt het strand verbreed en deels opgehoogd, voorafgaand aan de bouw van de strandhuisjes. Deze geplande verhoging van het strand is -conform afspraak met de opdrachtgever- niet in de onderhavige toetsing meegenomen. Bij de beoordeling van de effecten van de onderhavige ingreep is wel uitgegaan van de geplande verbreding en ophoging.
Er heeft geen andere toetsing plaatsgevonden dan aan de FF-wet en de NB-wet.
1) Voor een toelichting op de beschermingsregimes: zie bijlage 1.
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 3
4 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
2. WERKWIJZE EN UITVOERING
Ter voorbereiding op het veldbezoek is voor het plangebied een aantal bronnen (internetsites, verspreidingsatlassen en andere relevante bronnen) geraadpleegd, om een indruk te krijgen van de mogelijke natuurwaarden van (de omgeving van) het plangebied.
Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 13 september 2012 tussen 11.40u en 14.00u. Het was een half bewolkte dag, de windkracht was 3 tot 4 en de temperatuur was ca. 15 °C. Het veldbezoek is uitgevoerd door twee ervaren veldecologen2) van Xx Xxxxxx Xxxxxx. Daarbij zijn alle (sporen van) beschermde soorten genoteerd. Er is gekeken naar de geschiktheid van het plangebied voor beschermde soorten3). Ook andere bijzondere waarnemingen zijn genoteerd en er zijn foto’s gemaakt.
Er is gericht gezocht naar (sporen van) beschermde soorten, maar er zijn geen gerichte inventa- risaties (met vallen of dergelijke) naar bepaalde soorten(groepen) uitgevoerd.
In de rapportage zijn ter illustratie en toelichting enkele foto’s4) opgenomen, opdat een zo compleet mogelijk (ecologisch) beeld wordt verkregen van het plangebied. Uiteraard zijn de wettelijk beschermde soorten apart vermeld en is aangegeven welke consequenties dit heeft voor de verdere procedure bij de bouw en exploitatie van de strandslaaphuisjes.
2)
3) De meeste planten- en diersoorten zijn niet jaarrond vindbaar in het veld. Door het plangebied ook op mogelijke geschiktheid voor beschermde soorten te beoordelen, wordt een beeld verkregen van de mogelijkheid of waarschijnlijkheid dat deze soorten voorkomen. Om een maximale zekerheid over het al dan niet voorkomen te verkrijgen z jn in het algemeen gerichte inventarisaties in de daarvoor geschikte seizoenen noodzakelijk.
4) Alle in deze rapportage opgenomen foto’s zijn gemaakt tijdens het veldbezoek, tenzij anders is aangegeven.
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 5
Plangebied (bron: gem. Noord-Beveland)
6 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
3. ALGEMENE BESCHRIJVING PLANGEBIED EN TOELICHTING OP DE INGREEP
Ligging en omgeving
Het plangebied ligt aan de Oosterscheldekust ten noorden en oosten van recreatiepark De Roompot te Kamperland. Het betreft het Sophiastrand ook wel genoemd Roompotstrand.
Het plangebied
Het plangebied bestaat uit zandstrand aan de Oosterschelde. Aangrenzend aan het strand is er een smalle strook duingebied aan de zuidzijde, begeleid door de zeedijk. De duinstrook is voornamelijk begroeid met Helm en struikgewas (onder andere Duindoorn) en er zijn kleine delen met bosschages. Het strand is niet begroeid. Enkele kribben van basaltblokken markeren het gedeelte waar huisjes geplaatst zullen worden. Op het strand staan momenteel enkele gebouwtjes van een Kite- en Windsurfschool.
Ten westen van het plangebied ligt de Sophiahaven (Roompothaven). Dit is een jachthaven. Het water in de haven is helder en aan de wanden is een zone met een weelderige groei van Knots- wier. Het waterleven in de haven is gevarieerd.
Ten zuiden en ten westen van deze haven zijn luxueuze vakantiehuizen aanwezig.
De weg over de zeedijk heet de Hooidijk. Ten zuiden hiervan ligt een grote camping met ca.
1.450 plaatsen.
Plangebied met gebouwtjes van de surfschool; daarachter (niet zichtbaar) de jachthaven
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 7
De ingreep
De ingreep betreft het plaatsen en exploiteren van strandslaaphuisjes: daarbij wordt een onder- scheid gemaakt tussen een eerste fase (10 huisjes) en een tweede fase (30 huisjes). Voor de locatie van de huisjes: zie fotokaart op pagina 6.
De huisjes staan permanent op het strand en kunnen jaarrond worden gebruikt. Het maximaal aantal bewoners van de 40 huisjes wordt geschat op 140; de gebruikers zullen vooral echtparen zijn, al dan niet met kinderen (schatting gem. Noord-Beveland). Het totale aantal bezoekers van het strand zal door de exploitatie van de huisjes naar verwachting met enkele procenten toene- men. Deze toename zal vooral plaatsvinden op het strand zelf5).
Het is niet waarschijnlijk dat de bezoekers van het strand in grote aantallen met boten de Oosterschelde op zullen gaan; bij de toetsing is ervan uitgegaan, dat het recreatief gebruik van de Oosterschelde met boten niet substantieel toeneemt door de exploitatie van de huisjes.
5) Naast de onderhavige ingreep zal het strand zodanig worden vergroot, dat de totale beschikbare oppervlakte strand aanzienlijk zal toenemen.
8 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
Er komt een persriool dat waarschijnlijk richting het restaurant De Roompot wordt ingegraven en dat uitkomt op het reguliere rioolstelsel. Er komt dus geen afvalwater in zee terecht. Ook de andere kabels en leidingen zullen vanaf het restaurant De Roompot worden aangelegd.
Voor het duingedeelte geldt een vrije toegang op de paden. Een groot deel van het duin is echter door een dichte begroeiing niet toegankelijk. Een lichte verhoging van het aantal bezoe- kers op de paden door het duin zal naar verwachting geen invloed hebben op de flora en fauna van het duin. Het maken van hutten door kinderen of andere activiteiten in de duinstrook zouden in principe verstorend kunnen werken op de flora en fauna van het duin. Het is dan ook zaak toegang buiten de paden in het duin niet toe te staan. Bij de toetsing is ervan uitge- gaan, dat geen substantiële toename van de betreding van de duinbegroeiing plaatsvindt.
Oostelijke begrenzing van het plangebied
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 9
10 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
4. RESULTATEN FLORA- EN FAUNAWET
4.1. Waarnemingen
Flora
< geen >
HR bijl IV Bijl 1
Opmerkingen
tabel 3
tabel 2
Plantensoort
Aandachtspunten Flora- en faunawet
Er zijn geen streng beschermde plantensoorten in het plangebied aangetroffen en deze worden ook niet verwacht. In de duinstrook nabij het plangebied kunnen een aantal Rode lijstsoorten verwacht worden zoals Zeewolfsmelk en Gelobde melde.
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten of Rode-Lijstsoorten aangetrof- fen.
Conclusie flora
Door de ingreep worden geen streng beschermde6) plantensoorten verstoord.
Zoogdieren
< geen >
HR bijl IV Bijl 1
Opmerkingen
tabel 3
tabel 2
Soort of soortengroep
Aandachtspunten Flora- en faunawet
Vleermuizen
Het plangebied dient alleen als jachtgebied voor vleermuizen. De ingreep zal geen invloed hebben op deze functie voor vleermuizen.
6) Met streng beschermde soorten wordt bedoeld: soorten die zijn vermeld op tabel 2 en tabel 3 van de AMvB art. 75 FF-wet.
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 11
Overige streng beschermde zoogdiersoorten
Gewone zeehond
De Gewone zeehond staat op tabel 3 van de Flora- en faunawet. Tijdens het veldwerk werd een Gewone zeehond gezien ten oosten van de monding van de Sophiahaven. Op waarne- xxxx.xx worden ook Gewone zeehonden gemeld nabij het plangebied. Het gaat dan om één of twee dieren. Er zijn meer dan 70 Gewone zeehonden aanwezig in de Oosterschelde. De dieren houden zich vooral op nabij de monding.
Door de Zeehondencrèche Pieterburen worden af en toe zeehonden uitgezet in de Ooster- schelde vanaf het Sophiastrand.
De meest nabije vaste rustplaats van zeehonden in de Oosterschelde is de Roggenplaat. Deze ligt op meer dan 6,5 km van het plangebied. De ingreep zal geen invloed hebben op de Gewone zeehond in de Oosterschelde.
Grijze zeehond
De grijze zeehond staat op tabel 2 van de Flora- en faunawet. De Grijze zeehond wordt wel waargenomen op Xxxxxxx Xxxx en ook regelmatig in de Oosterschelde. Het gaat vooralsnog om een kleine groep dieren. De ingreep zal geen invloed hebben op de Grijze zeehond in de Oos- terschelde.
Bruinvis
De Bruinvis staat op tabel 3 van de Flor-a en faunawet en is een Habitatrichtlijnsoort. Er wor- den zowel dode als levende Bruinvissen gemeld van het Sophiastrand op xxxxxxxxxx.xx. In de Oosterschelde is een kleine populatie van Bruinvissen permanent aanwezig. Jaarlijks worden enkele kalfjes geboren. De populatie is enkele tientallen individuen groot (40 tot 60 dieren naar de schatting van de Stichting Rugvin).
Bruinvissen zijn gevoelig voor geluiden onder water, bijvoorbeeld van motoren van boten. De ingreep zal geen invloed hebben op het voorkomen van Bruinvissen in de Oosterschelde.
Noordse woelmuis
De Noordse woelmuis komt voor in het Veerse Meer en in rietland langs de kust bij inlagen, maar is al lang niet meer waargenomen in de buurt van het plangebied. Het juiste biotoop van deze soort is niet aanwezig in of nabij het plangebied. De aanwezigheid van deze soort wordt daarom uitgesloten in of nabij het plangebied.
Andere streng beschermde zoogdiersoorten zijn niet aangetroffen en worden, gezien de bioto- pen in het plangebied, ook niet verwacht.
12 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
Licht beschermde zoogdiersoorten
Uit het veldbezoek is naar voren gekomen, dat in het plangebied voorkomen: Konijn, Mol. Daarnaast worden op het strand of in de duinstrook verwacht: Egel, Huisspitsmuis, Bosmuis, Rosse woelmuis, Ree, Xxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx en Vos.
De genoemde licht beschermde soorten staan vermeld op tabel 1 van de AMvB art. 75 FF-wet; dit betreft algemeen vrijgestelde soorten bij onder andere ‘ruimtelijke inrichtingen en ontwikke- lingen’.
Conclusie zoogdieren
Door de ingreep worden geen streng beschermde zoogdieren verstoord.
Amfibieën, reptielen en vissen
< geen >
HR bijl IV Bijl 1
Opmerkingen
tabel 3
tabel 2
Soort of soortengroep
Aandachtspunten Flora- en faunawet
Amfibieën
Mogelijk komt de Rugstreeppad voor in de duinstrook nabij het plangebied. De soort is zeker van het kustgebied van Noord-Beveland bekend en leeft graag in de duinen. De duinstrook bij het plangebied is geschikt voor de soort. De ingreep zal geen effect hebben op deze soort zolang de duinstrook onaangetast blijft.
In de buurt van de Oosterscheldekering is recent de Alpenwatersalamander waargenomen. In (de buurt van) het plangebied is de soort niet bekend.
Aan algemene amfibiesoorten die niet streng beschermd zijn zullen voorkomen Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander.
Reptielen
Er komen geen reptielen voor in de omgeving van het plangebied.
Vissen
In de Oosterschelde leven tientallen soorten streng beschermde zeevissen, waaronder Honds- haai, Kathaai, Gevlekte gladde haai, Blauwe haai, Harnasmannetje, Botervis, Groene zeedonder- pad, Gevlekte lipvis, Zwartooglipvis, Trekkersvis, Zwarte grondel, Grote koornaarvis, Dikkopje en Pitvis.
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 13
Een aantal van deze streng beschermde vissoorten zullen in zee bij het plangebied voorkomen. In de Sophiahaven is een aantal vissoorten gezien waaronder Geep en Blonde grondel; deze soorten hebben geen bijzondere beschermingsstatus. Met name in de haven kunnen enkele beschermde soorten worden verwacht.
De ingreep heeft geen directe invloed op het voorkomen van de vissen. De naar verwachting licht toegenomen recreatiedruk op het water wordt niet gezien als een bedreiging voor de instandhouding van de functionaliteit voor streng beschermde vissoorten nabij het plangebied.
Conclusie amfibieën, reptielen en vissen
Door de ingreep worden geen streng beschermde amfibieën, reptielen of vissen verstoord. De Rugstreeppad kan voorkomen in de duinstrook ten zuiden en westen van het plangebied. Indien er geen ingreep in deze duinstrook plaatsvindt zal de soort niet verstoord worden.
De (mogelijk) aanwezige overige soorten staan vermeld op tabel 1 van de AMvB art. 75 FF-wet; dit betreft algemeen vrijgestelde soorten bij onder andere ‘ruimtelijke inrichtingen en ontwikke- lingen’.
Vogels
Aandachtspunten Flora- en faunawet |
Soort Opmerkingen |
< geen > |
De ingreep is alleen toegestaan: • indien zich geen broedgevallen voordoen (kort vóór de ingreep controle hierop uit (laten) voeren); • indien geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen worden verstoord. Zo mogelijk vindt de ingreep plaats buiten het broedseizoen (globale indicatie: september - januari) |
Tijdens het veldbezoek zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen.
In de duinstrook nabij het plangebied zouden Ransuilen kunnen broeden. Deze uilen zijn, indien het nest beschut ligt, weinig gevoelig voor verstoring. Indien het duin niet buiten de paden wordt betreden wordt van de ingreep geen potentiële verstoring op een nest van een Ransuil verwacht.
Conclusie vogels
Door de ingreep vindt geen verstoring plaats van nesten, die jaarrond zijn beschermd. Indien wordt voldaan aan de condities zoals aangegeven in bovenstaande tabel, wordt een ontheffing voor het verstoren van vogels niet nodig geacht.
14 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
Insecten en andere ongewervelden
< geen >
HR bijl IV Bijl 1
Opmerkingen
tabel 3
tabel 2
Soort of soortengroep
Aandachtspunten Flora- en faunawet
Gezien de inrichting van het terrein kan een aantal algemene dagvlinders worden verwacht. Er is geen geschikt biotoop aanwezig voor streng beschermde soorten.
Conclusie insecten en andere ongewervelden
Uit deze soortengroepen worden geen beschermde soorten verstoord door de geplande ingreep.
4.2. Conclusies en adviezen
• De volgende streng beschermde, niet-mariene soort komt mogelijk in of in de directe nabijheid van het plangebied voor: Rugstreeppad. Indien de duinstrook niet wordt betreden buiten de paden zal de Rugstreeppad niet verstoord kunnen worden.
• Vleermuizen gebruiken het plangebied alleen als jachtgebied. De ingreep zal geen invloed hebben op deze functie van het plangebied.
• In zee komen streng beschermde vissoorten, Gewone zeehond, Grijze zeehond en Bruinvis voor.
Ervan uitgaande dat het bootverkeer op de Oosterschelde niet substantieel toeneemt door de ingreep worden deze soorten niet verstoord.
• Met uitzondering van de hiervoor genoemde soorten worden naar verwachting geen streng beschermde soorten verstoord door de ingreep.
• Voor de licht beschermde soorten van tabel 1 van de AMvB art. 75 FF-wet betreft algemeen vrijgestelde soorten bij ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen.
• In het algemeen geldt dat de werkzaamheden ruim buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden; indien werkzaamheden binnen of rond het broedseizoen worden uitge- voerd, dient te worden vastgesteld dat er geen enkel broedgeval kan worden verstoord. Mogelijk komen nesten voor van onder andere zangvogels en duiven. Verstorende activitei- ten mogen pas plaatsvinden nadat broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd (en de jonge vogels definitief zijn uitgevlogen) en voordat zich nieuwe broedgevallen voordoen.
• Voor alle soorten (beschermd en niet beschermd) geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat planten en dieren zo min mogelijk worden verstoord.
• In z’n algemeenheid dienen de verstorende werkzaamheden zo beperkt mogelijk te zijn (algemene zorgplicht). In elk geval dient de verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied. Ook materialenopslag, bouwketen etc. dienen zo mogelijk binnen de begrenzing van het plangebied een plaats te krijgen en mogen in elk geval geen verstorend effect heb-
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 15
ben buiten het plangebied. De duinstrook wordt voor alle activiteiten ontzien. Opslag vindt alleen plaats op het strand.
• Ook dient, vanuit de zorgplicht, de periode van uitvoering zo gekozen te worden, dat dieren zo min mogelijk worden verstoord. Aanwezige dieren (algemene soorten, en soorten zonder bijzondere beschermingsstatus) worden weggevangen of op een onschadelijke wijze verdreven naar een geschikt biotoop. Onder de gebouwtjes van de kite- en windsurfclub zouden zicht dieren als Konijn en Egel kunnen ophouden.
• Bij de werkzaamheden is het van belang de bestaande, te handhaven landschapselementen als grasland, houtopstanden en struwelen niet aan te tasten.
• Het verdient aanbeveling om een ecologisch werkprotocol op te laten stellen; hierin is aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de aanwezige planten en dieren.
Consequenties aanwezigheid beschermde soorten (FF-wet) bij ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen
algemeen Voor het verstoren van alle soorten geldt de algemene zorgplicht.
tabel 1 De soorten van tabel 1 betreft algemeen vrijgestelde soorten.
tabel 2 Voor het verstoren van soorten van tabel 2 is een ontheffing inzake de FF-wet vereist, tenzij aantoonbaar wordt gewerkt volgens een door het Ministerie van EL&I goedgekeur- de en voor de situatie passende gedragscode, of de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen wordt gewaarborgd.
tabel 3 Voor het verstoren van soorten van tabel 3 is een ontheffing inzake de FF-wet vereist, tenzij de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats wordt gewaarborgd. Voor Habitatrichtlijnsoorten geldt dat de ontheffing moet worden aange- vraagd op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn.
vogels Voor het verstoren van vogels is een ontheffing inzake de FF-wet vereist, tenzij de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats wordt gewaar- borgd. Voor vogels geldt dat de ontheffing moet worden aangevraagd op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.
16 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
5. RESULTATEN NATUURBESCHERMINGSWET
Het onderhavige plangebied is gelegen in het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Het Natura 2000-gebied Oosterschelde is aangewezen voor de 15 broedvogelsoorten, 27 trekkende vogelsoorten, twee habitatrichtlijnsoorten en vijf habitattypen. In bijlage 3 zijn voor elk van de beschermde waarden een toelichting opgenomen en is de doelstelling aangegeven. In de laatste kolom is aangegeven welke invloed van de ingreep uitgaat op de betreffende soort of habitat.
Bij deze voortoets is alleen de in dit rapport beschreven ingreep getoetst.
Contouren van het Natura 2000-gebied Oosterschelde rond het plangebied.
Uit de toetsing blijkt het volgende.
• In het plangebied ontbreken de meeste habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Alleen de Oosterschelde zelf is habitattype H1160. De ingreep/het project heeft geen effect op de Oosterschelde zelf; er is derhalve geen negatief effect van de ingreep op dit habitattype.
• In het plangebied en haar omgeving ontbreekt het juiste habitat voor de 15 broedvogelsoor- ten waarvoor het plangebied is aangesteld.
• Van de 27 trekkende vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen komen er een groot aantal voor nabij het plangebied maar niet in het plangebied zelf. Deze vogels komen er voor ondanks de nu aanwezige recreatie. Ze houden over het algemeen een flinke
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 17
afstand aan van het strand, zowel bij laag water als bij hoog water. Door afstand te houden kunnen ze blijven pleisteren of foerageren. De ingreep houdt een mogelijk lichte verhoging in van de recreatie op het strand. De verwachte invloed van deze verhoging op de vogels aan de kust en op het water wordt verwaarloosbaar geacht.
• De Gewone zeehond heeft geen hinder van de ingreep en van een licht toegenomen recrea- tiedruk. Zeehonden zullen onverminderd foerageren voor de kust van het Sophiastrand.
• De Noordse woelmuis komt niet voor in of nabij het plangebied en wordt dus niet ver- stoord door de ingreep.
Geadviseerd wordt om de resultaten ter beoordeling/goedkeuring van de Nb-wettoetsing voor te leggen aan het bevoegd gezag (de provincie Zeeland).
Steenloper in de Sophiahaven
18 Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland
BRONNEN
ALGEMENE LITERATUUR
Xxx, X. en X. Xxxxxxxx, 1998, Veldgids Libellen - KNNV uitgeverij, Utrecht.
Xxx, X., X. Xxxxxxxxxxx, C. van Swaay, X. Xxxxxxx, De Vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Nederlandse fauna 7. - Leiden. Natio- naal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland.
Xxxxxxxx, X.-D. B., V.J. Xxxxxxx, X. Xxxxxxxx en X.X.X. xxx xxx Xxxxx, 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse fauna 4. - Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland.
Xxxxxxx, X. xxx xxx, B. Xxx, C.L.G. Xxxxx, X.-P.M. Witte en D. Bal, 2000. Bedreigde en kwetsbare vaatplanten in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. - Nationaal Herbarium, Leiden en Stichting FLORON, Leiden.
Xxxxxxxx, X. Van, X. xxx Xxxxxx, C.A.M. van Xxxxxx en X. Xxxxxxx, 1995, Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland, - IKC Natuurbeheer, Ministerie van Landbouw, Na- tuurbeheer en Visserij, Wageningen.
Xxxxxxxx, X. & J.W. Vergeer, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels. - KNNV-uitgeverij.
SPECIFIEKE LITERATUUR ONDERHAVIG PROJECT
Xxxxxx, X.X.X. xx J.H.J. Schaminée, 2009. Europese Natuur in Nederland. Natura 2000-gebie- den van Zee en kust. KNNV Uitgeverij, Zeist.
Xxxxx xxx xxx Xxxxx, X. en X. Xxxxxx. 2009. Verdwijnt de oer-Hollandse lemming? Zoogdier 20-4: 3-7
INTERNET
• Het Natuurloket (xxx.xxxxxxxxxxx.xx)
• Min. van LNV (www2.minlenv/thema/groen/natuur/natura2000/gebieden)
• Ravon (xxx.xxxxx.xx)
• Stichting Anemoon
• Stichting Rugvin
Quickscan FF-wet en voortoets NB-wet strandhuisjes Roompot, Kamperland 19
Bijlage 1. Samenvatting verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet (FF-wet)
Onderstaande tekst bevat de voor het onderhavige project belangrijkste aspecten van de Flora- en faunawet. Uiteraard is alleen de wettekst bepalend; aan onderstaande tekst kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
Middels de Flora- en Faunawet (FF-wet) zijn in beginsel alle inheemse planten- en diersoorten beschermd en voor alle soorten geldt de wettelijke zorgplicht. Een aantal planten- en diersoorten heeft een bijzonde- re beschermingstatus (‘beschermde soorten’). Een ingreep kan een effect hebben op dergelijke eventueel aanwezige, beschermde planten- en diersoorten. Een initiatiefnemer heeft de wettelijke plicht om na te gaan of door de ingreep beschermde soorten worden verstoord; de bewijslast ligt bij de initiatiefnemer, die moet aantonen dat geen soorten worden verstoord (waardoor één of meer van de artikelen 8 t/m 12 van de FF-wet worden overtreden) of hij moet een ontheffing voor deze verstoring aanvragen bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).
Artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet.
Art. 8 Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
Art. 9 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Art. 10 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Art. 11 Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Art. 12 Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
De eerste stap van zo’n procedure is een quickscan. In een quickscan wordt getracht zo veel mogelijk uitsluitsel te krijgen over de aanwezigheid of afwezigheid van beschermde soorten en, bij aanwezigheid, over de vraag of verstoring aan de orde is. Waar mogelijk wordt gekeken hoe eventuele verstoring kan worden voorkómen of worden verminderd.
Indien verstoring niet kan worden voorkomen, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Deze dient, vergezeld van een activiteitenplan ingediend te worden bij de Dienst Regelingen van het ministerie van EL&I. In het activiteitenplan wordt onder andere uitgebreid ingegaan op het doel van de aanvraag, wordt een onderbouwing gegeven en wordt ingegaan op de wijze waarop met (streng) beschermde soorten wordt omgegaan. De verwerking van de aanvraag door de Dienst Regelingen kan geruime tijd in beslag nemen (in het algemeen minstens 2 maanden maar ook 6 maanden is niet uitzonderlijk).
Middels een Algemene Maatregel van Bestuur in 2005 is de toepasbaarheid van de FF-wet verder vorm gegeven. In deze AMvB is een onderscheid gemaakt in drie bijzondere beschermingsregimes; de be- schermde soorten zijn onderverdeeld in drie groepen en elk van deze soortengroepen is vermeld op drie tabellen (zie tekstkader volgende pagina). De soorten van tabel 3 hebben de hoogste beschermingsstatus.
Xxxxxx kennen een apart beschermingsregime, los van de tabellen-indeling. Sinds 26 augustus 2009 zijn de nesten van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Ook kan voor een aantal soorten van tabel 3 geen ontheffing meer worden verkregen (tenzij een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn van toepassing is); indien vaste verblijfplaatsen van deze soorten aanwezigheid zijn, dient de ingreep plaats te vinden op een zodanige wijze dat -althans ingevolge de FF-wet- geen sprake is van verstoring, omdat de functionali- teit van de verblijfplaatsen wordt gewaarborgd.
Toelichting tabellen soorten Flora- en faunawet
In onderstaande tabellen staan alle beschermde soorten van de Flora- en faunawet (FF-wet). De tabellen zijn aan de ene kant aan de orde bij ontheffingverlening voor artikel 75 en aan de andere kant bij vrijstellingen in het kader van het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75).
Vogelsoorten zijn in de oorspronkelijke tabellen van het ministerie van LNV niet apart opgenomen, omdat het een erg lange lijst is. Alle vogelsoorten in Nederland zijn beschermd (behalve exoten).
Toelichting tabel 1
• Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de FF-wet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden.
• Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd is voor de soorten in tabel 1 een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (zgn. lichte toets).
Toelichting tabel 2
• Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de FF-wet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring.
• Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd is voor de soorten in tabel 2 een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’. Dit is niet van toepassing op alle vogelsoorten (zie toelichting tabel 3).
Toelichting tabel 3
• Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel 8 t/m 12 van de FF- wet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt; voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik geldt geen vrijstelling voor artikel 10 van de FF-wet. Ook niet op basis van een gedragscode. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring.
• Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt voor soorten in tabel 3 geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.
• Voor activiteiten in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik en voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling is het niet mogelijk voor artikel 10 voor de soorten in tabel 3 een ontheffing te krijgen.
• Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd is voor de soorten in tabel 3 een ontheffing nodig.
• Een ontheffingaanvraag voor de soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria:
1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang;
2) er is geen alternatief;
3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Deze drie criteria vormen de zgn. uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn).
De uitgebreide toets voor ontheffingverlening geldt ook voor alle vogelsoorten.
Stroomdiagram Flora- en faunawet
(Zie ook het stroomdiagram op de volgende pagina).
Stroomdiagram voor Ruimtelijke ontwikkelingen per 26 augustus 2009
Bijlage 2. Samenvatting verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet (NB- wet)
Onderstaande tekst is gebaseerd op de “Algemene handreiking; Natuurbeschermingswet 1998" en bevat een samenvatting van de voor het onderhavige project belangrijkste aspecten van de Natuurbeschermingswet. Uiter- aard is alleen de wettekst bepalend; aan onderstaande tekst kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
De Natuurbeschermingswet (NB-wet) regelt de bescherming van natuurgebieden. Er zijn drie typen gebieden aangewezen onder de Natuurbeschermingswet:
• Natura 2000-gebieden;
• beschermde natuurmonumenten;
• gebieden die de Minister van EL&I aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
De wet richt zich op het in een gunstige staat van instandhouding brengen, of, indien al aanwezig, het instandhouden van leefgebieden, habitats en populaties van in het wild levende planten- en diersoorten (zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen). Voor elk van de beschermde Natura 2000-gebieden zijn doelen geformuleerd voor de soorten en habitats waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Een ‘project’ kan een negatief effect hebben op instandhoudingsdoelstellingen van een bepaald gebied. Een initiatiefnemer heeft de wettelijke plicht om na te gaan of er door het project een kans is op een signifi- cant negatief effect op de beschermde waarden. De bewijslast ligt bij de initiatiefnemer, die verantwoor- delijk is voor het leveren van informatie over de effecten op de doelstellingen voor een bepaald gebied. De informatie moet zijn toegespitst op twee oogmerken:
• zekerheid bieden dat de natuurlijke kenmerken van het beschermde gebied niet worden aangetast;
• zekerheid bieden dat een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van soorten, niet optreedt.
De toetsing van een project dient voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (meestal de betreffende provincie). Deze zal, met in acht neming van eventuele cumulatieve effecten door andere projecten, beoordelen of de instandhoudingsdoelstellingen (niet) negatief worden beïnvloed. Indien de ingreep een klein negatief effect zal hebben, verloopt de vergunningsaanvraag via een verslechterings- en verstorings- toets; indien de ingreep een kans op een significant effect zal hebben, verloopt de vergunningsaanvraag via een passende beoordeling (zie ook bijgevoegd stroomdiagram).
Externe werking
Ook een project dat buiten een gebied ligt wat onder de NB-wet is beschermd kan vergunningsplichtig zijn, door middel van de zogenaamde externe werking van de ingreep. Indien een ingreep buiten een beschermd gebied, toch mogelijke negatieve gevolgen kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een beschermd gebied (externe werking), moeten deze effecten worden beoordeeld.
Stroomdiagram Natuurbeschermingswet
Bijlage 3. Effect ingreep op beschermde soorten en habitattypen Natura 2000-gebied Oosterschelde
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Vogelrichtlijnsoorten, broedvogels | |||
Bruine Kiekendief A081 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 19 paren. | De landelijke staat van instandhouding is gunstig. De doelstelling voor het gebied is behoud, overeenkomstig de landelijke doelstelling. De populatie varieerde tussen 10 broedparen in 1995 en een voorlopig maximum van 24 broedparen in 2000. De draagkracht is gelijk aan het vijfjarig gemiddelde over de jaren 1999-2003 van 19 broedparen. Het gebied heeft niet voldoende draagkracht voor een sleutelpopula- tie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Zeeuwse Delta ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. | De Bruine kiekendief broedt in rietland en ruigte. Dit broedbiotoop ontbreekt in of nabij het plangebied. Er is bovendien een te hoge recreatiedruk aanwezig voor een broedgeval van deze soort. De ingreep heeft derhalve geen invloed op de Bruine kiekendief als broedvogel aan de Ooster- schelde. |
Kluut A132 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draag- kracht voor de popula- tie van het Deltagebied van ten minste 2.000 paren. | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoom- meer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regio- naal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopula- tie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 8% en maximaal 19% van het regio- nale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. De kluut is van oudsher een broedvogel waarvoor het gebied Oosterschelde een grote bijdrage leverde in de jaren tachtig (maximaal 109 paren). De populatie is in de jaren tachtig en negentig redelijk stabiel gebleven met een lichte inzinking halverwege de jaren negentig (minimum 136 paren in 1996), waarna een gestage toename is opgetreden tot 389 paren in 2003. | De Kluut broedt op kwelders en deze zijn niet aanwezig in of nabij het plangebied. De nabijgelegen potentiële broedgebieden lig- gen op meer dan 800 m van het plangebied. De ingreep heeft derhalve geen invloed op de Kluut als broedvogel langs de Ooster- schelde. |
Bontbekplevier A137 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draag- kracht voor de popula- tie van het Deltagebied van ten minste 100 pa- ren. | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Wester- schelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 19% en maximaal 34% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Na de vestiging aan het begin van de vorige eeuw nam de bontbekplevier geleidelijk toe in aantal tot in de jaren zeventig. Sedertdien beweegt het aantal broedparen zich tussen de 20 en 45, zonder een eenduidige trend (recent maximaal 34 paren in 1999). In dit gebied is de stand van de soort min of meer stabiel. Broedplaatsen met een grote bijdrage | De Bontbekplevier broedt op schaars be- groeide schelpenstranden, op weinig door mensen bezochte locaties. Dit biotoop ont- breekt in of nabij het plangebied. De ing- reep heeft daarom geen invloed op de Bontbekplevier als broedvogel aan de Oos- terschelde. |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
zijn de natuurontwikkelingsprojecten langs de kust van Tholen (Stinkgat en Noord- polder). Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet voor uitbreiding van de populatie gekozen gezien de onzekerheid in de ontwikkelingen in het Deltagebied. Mogelijkheden voor verbetering kwaliteit leefgebied zullen wel worden onderzocht. | |||
Strandplevier A138 | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwali- teit leefgebied als bij- drage aan de draag- kracht voor de popula- tie van het Deltagebied van ten minste 220 pa- ren. | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Duinen Goeree & Kwade Hoek, Haringvliet, Krammer- Volkerak, Greve- lingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 0% en maximaal 11% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is een popula- tie op het relatief hoge niveau gewenst van minstens 9% van het regionale doelni- veau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. De strandplevier is van ouds- her broedvogel op (schelpen)strandjes langs de kust. Voor het in gebruik nemen van de stormvloedkering in 1986 broedden jaarlijks meer dan 30 paren in het gebied (bijvoorbeeld 1979 54 paren). Daarna namen de aantallen gestaag af tot een dieptepunt in 2001 met 0 paren. De door natuurontwikkeling gerealiseerde nieuwe broedgelegenheid in het noordelijke deel van de Prunje bood leefgebied aan 30 paren in 2002 en in 2003 werden in de Oosterschelde weer 16 paren geteld. | De Strandplevier broedt van oudsher op schelpenstrandjes langs de kust en recent broedt de soort ook in speciaal voor waad- vogels ingerichte polders en inlagen. Deze gebieden liggen op een dusdanige afstand van het plangebied dat de ingreep geen in- vloed kan hebben op de Strandplevier als broedvogel aan de Oosterschelde. |
Grote stern A191 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draag- kracht voor de popula- tie van het Deltagebied van ten minste 4.000 paren. | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselen- de voorkomen per gebied. De grote stern broedt verspreid over het Deltagebied in een beperkt aantal kolonies die geregeld van plaats wisselen. Het is daarom van groot belang op meerdere locaties waar de soort recentelijk heeft gebroed, aan- dacht te besteden aan behoud van het leefgebied. In de periode 1999-2008 broed- de minimaal 9% en maximaal 51% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Een recente broedplaats is de Flaauwers Inlaag. In de Oosterschelde wordt behoud nagestreefd omdat de potentie van het gebied voor herstel onvoldoende is. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. | Xxxxxx broeden op voor mensen niet of slecht toegankelijk terrein. Daarom is het plangebied en omgeving geen geschikt broedbiotoop en kan er geen effect wor- den verwacht van de ingreep op de Grote stern als broedvogel aan de Oosterschelde |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Visdief A193 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draag- kracht voor de popula- tie van het Deltagebied van ten minste 6.500 paren. | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefi- nieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Verspreid langs de kusten van de Oosterschelde zijn van oudsher, relatief kleine, kolonies van de visdief te vinden. De recente toename komt overeen met het landelijke herstel van het dieptepunt eind jaren zestig. Maximaal werden in 2003 1.146 paren geteld. De belangrijkste broedplaatsen liggen langs de kust bij Serooskerke (bijvoorbeeld Flaauwers en Weevers Inlagen) met ongeveer de helft van de broedpopulatie van de Oosterschelde in 2002 (440 van de 820 paren). In de periode 1999-2008 broed- de minimaal 9% en maximaal 20% van het regionale doelniveau van het Deltage- bied. Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie niet direct vereist, daar zich al jaren een geleidelijke toename aftekent. | Xxxxxx broeden op voor mensen niet of slecht toegankelijk terrein. Daarom is het plangebied en omgeving geen geschikt broedbiotoop en kan er geen effect wor- den verwacht van de ingreep op de Visdief als broedvogel aan de Oosterschelde |
Noordse Stern A194 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. | De noordse stern bereikt in het Deltagebied de zuidgrens van haar verspreiding. Jaarlijks komen in de hele delta 30–60 paren tot broeden waarvan doorgaans de helft in de Oosterschelde. Meestal broeden enkele paren bijeen in natuurontwikke- lingsgebieden. Een relatief goed jaar was 2003 met 28 paren. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Deltagebied ten behoeve van een regionale sleu- telpopulatie. | Xxxxxx broeden op voor mensen niet of slecht toegankelijk terrein. Daarom is het plangebied en omgeving geen geschikt broedbiotoop en kan er geen effect wor- den verwacht van de ingreep op de Noord- se stern als broedvogel aan de Oosterschel- de |
Dwergstern A195 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draag- kracht voor de popula- tie van het Deltagebied van ten minste 300 pa- ren. | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde en Wester- schelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd van- wege het sterk wisselende voorkomen per gebied. De verspreiding van de dwerg- stern hangt vooral samen met het aanbod aan geschikte schelpenrijke strandjes. Hoewel de dwergstern van oudsher een geregelde broedvogel is, fluctueren de aantallen sterk van slechts enkele paren tot meer dan 100 (gemiddeld in de periode 1993-2002 35 paren, minimaal 10 in 2000 en maximaal 73 in 2001). In recente jaren is de kust bij Serooskerke in trek: in 2002 broedden 40 paren op een nieuw aangelegd schelpeiland (Vogeleiland ’t Heertje in de Schelphoek). In de periode 1999-2008 broedde minimaal 0% en maximaal 22% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Ondanks de landelijk matig ongun- stige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie in dit gebied niet direct vereist, daar zich in recente jaren een geleidelijke toename aftekent. | Xxxxxx broeden op voor mensen niet of slecht toegankelijk terrein. Daarom is het plangebied en omgeving geen geschikt broedbiotoop en kan er geen effect wor- den verwacht van de ingreep op de Dwerg- stern als broedvogel aan de Oosterschelde |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Vogelrichtlijnsoorten, niet-broedvogels | |||
Dodaars A004 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 80 vogels (sei- zoensgemiddelde). | Aantallen dodaars zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het betreft een concentratiege- bied met de grootste bijdrage van de dodaars na het Veerse Meer, maar in het algemeen heeft de soort een diffuse verspreiding. De populatie is toegenomen, weliswaar met fluctuaties verbonden aan de strengheid van de winters, conform het landelijke aantalsverloop. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | De Dodaars kan in de winter voorkomen in de Sophiahaven of op de Oosterschelde bij het Roompotstrand. De dieren laten zich bij het foerageren nauwelijks verstoren en er wordt dat ook geen invloed verwacht van de ingreep op de Dodaars. |
Fuut A005 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 370 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen futen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De soort komt vooral voor in het najaar, met hoogste aantallen in augustus-december. Midden jaren negentig is de populatie toegenomen doordat de aantallen langer hoog bleven, daarna heeft een terugval plaatsgevonden en tenslotte een nieuwe toename. Dit patroon komt sterk overeen met dat van de middelste zaagbek (A069) en de aalscholver (A017). Behoud van de huidige situatie is voldoende want de vermoedelijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding ligt niet in dit gebied. | Futen kunnen in de winter voorkomen in de Sophiahaven of op de Oosterschelde bij het Roompotstrand. Hier worden ze niet verstoord door mensen op het strand en er wordt dan ook geen effect verwacht van de ingreep op de Fuut in de winter |
Kuifduiker A007 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 8 vogels (sei- zoensgemiddelde). | Aantallen kuifduikers zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Grevelingen. Recent is de populatie sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhou- ding. | Kuifduikers kunnen in de winter voorko- men op de Oosterschelde bij het Room- potstrand en sporadisch in de Sophiahaven. Hier worden ze niet verstoord door men- sen op het strand en er wordt dan ook geen effect verwacht van de ingreep op de Kuifduiker in de winter |
Aalscholver A017 | Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 360 vogels (seizoensgemiddelde). | Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de foerageer- functie. De populatie is toegenomen in een enigszins fluctuerend patroon, dat sterk lijkt op dat van de fuut (A005) en de middelste zaagbek (A069) en waarschijnlijk is gestuurd door veranderingen in visbeschikbaarheid. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | De Aalscholver is waargenomen tijdens het veldwerk en het voorkomen van de Aal- scholver nabij het plangebied is als gewoon te beschouwen. Recreatie op het strand heeft alleen invloed op het gedrag van de Aalscholver op drukke stranddagen; dan zal de Aalscholver elders gaan foerageren. Op de overige dagen zal de Aalscholver ge- woon zijn gang gaan nabij het plangebied. De ingreep heeft daarom geen invloed op het voorkomen van de Aalscholver nabij |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
het plangebied. | |||
Kleine zilverreiger A026 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 20 vogels (sei- zoensgemiddelde). | Aantallen kleine zilverreigers zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Grevelingen en de Westerschelde & Saeftinghe. Recent is de populatie sterk in aantal toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoen- de gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | Het plangebied en zijn directe omgeving zijn niet geschikt voor de Kleine zilverreiger. Hooguit zullen dieren sporadisch foerage- ren op de kribben of op drooggevallen strand bij eb. De inlagen zijn wel van belang voor de Kleine zilverreiger, maar deze wor- den door de ingreep niet beïnvloed. |
Lepelaar A034 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 30 vogels (sei- zoensgemiddelde). | Aantallen lepelaars zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Recent is de populatie sterk in aantal toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | Een groep van 75 Lepelaars is tijdens het veldwerk overvliegend waargenomen. De dieren hadden waarschijnlijk gepleisterd in de inlaag ten westen van de Roompot. In het plangebied of zijn directe omgeving hebben de vogels geen foerageer of pleis- tergebied. De ingreep heeft dan ook geen invloed op de Lepelaar. |
Kleine zwaan A037 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. | Aantallen kleine zwanen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort vooral een functie als slaapplaats. De randen (met name inla- gen van het gebied) hebben voor de soort een functie als slaapplaats voor vogels uit Schouwen-Duiveland, Tholen, Noord-Beveland en Zuid-Beveland. De slaap- plaats is van regionale betekenis. Aantallen liepen midden jaren negentig op tot enkele honderden vogels, daarna was er sprake van een afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende want de vermoedelijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding ligt niet in dit gebied. | Het plangebied en zijn omgeving is niet ge- schikt voor de Kleine zwaan. Er is dan ook geen invloed van de ingreep op de Kleine zwaan in de Oosterschelde of akkers nabij de Oosterschelde te verwachten. |
Grauwe gans A043 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 2.300 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen grauwe ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De slaapplaats is van regionale betekenis. De meeste grauwe ganzen foerageren in de landbouwgebieden rondom de Oosterschelde. Recent is de populatie sterk in aantal toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. | De Grauwe gans maakt gebruik van de inla- gen als pleisterplaats en van akkers nabij de Oosterschelde als foerageergebied. Het plangebied of zijn directe omgeving is niet van belang voor de Grauwe gans. Er is dan ook geen invloed te verwachten van de ing- reep op de Grauwe gans. |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Brandgans A045 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 3.100 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en (rencentelijk van regionale betekenis) als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft alleen betrekking op de foerageerfunctie. Voor de slaapplaatsfunctie zijn geen aantallen bekend. Recent is de populatie sterk in aantal toegenomen ten gevolge van natuurontwik- keling in het kader van Plan Tureluur. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. | De Brandgans maakt gebruik van de inlagen als pleisterplaats en van akkers nabij de Oosterschelde als foerageergebied. Het plange-bied of zijn directe omgeving is niet van belang voor de Brandgans. Er is dan ook geen invloed te verwachten van de ing- reep op de Grauwe gans. |
Rotgans A046 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 6.300 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen rotganzen zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het ge- bied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaap- plaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. Er was sprake van relatief hoge aantallen rond 1990, daarna is de populatie afgenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. | De inlagen zijn van belang voor de Rotgans, maar de dieren kunnen ook worden waar- genomen bij laag water ten noorden van het Roompotstrand. Bij laag water houden de dieren afstand van de recreatie op het strand en worden dan niet verstoord. Van de ingreep valt dan ook geen effect te ver- wachten op de Rotgans aan de Ooster- schelde. |
Bergeend A048 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 2.900 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen bergeenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee en de Westerschelde & Saeftinghe. De popula- tie is toegenomen met enige fluctuatie. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | De inlagen zijn van belang als pleisterplaats voor de Bergeend, maar de soort kan ook foerageren ten noorden van het plangebied aan de kust. Een licht verhoogde recreatie- druk op het Roompotstrand kan weinig of geen effect geven op de Bergeend aan de Oosterschelde. |
Smient A050 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 12.000 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De slaapplaats is van regionale betekenis. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Oosterschelde levert één van de grootste bijdragen binnen het Natura 2000-netwerk. De soort is een wintergast, verschijnt vanaf september, de meeste vogels zijn weer verdwenen in april. De populatie is toegenomen, vooral sinds 1997, met name rond natuurontwikkelingsgebieden die in het kader van Plan Tureluur zijn aangelegd. Belangrijke foerageergebieden zijn ook de Rammegors en de Zandkreek. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk | Smienten gebruiken de inlagen en kunnen de zee als rustgebied gebruiken. Bij het plangebied zelf worden geen grote groepen Smienten verwacht, behalve bij hoog water ten noorden van het Roompotstrand. De dieren laten zich hier niet snel verstoren of zwemmen verder het water op bij onraad. Het is dan ook te verwachten dat de ing- reep een verwaarloosbare invloed zal heb- |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. | ben op de Smienten op de Oosterschelde. | ||
Krakeend A051 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 130 vogels (seizoensgemiddelde). | Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. De populatietoename in de tweede helft van de jaren negentig lijkt na 2000 af te vlak- ken. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | De inlagen zijn van belang voor de Krak- eend. Ook kunnen Krakeenden op zee rus- ten. De dieren zijn op een dusdanige af- stand van het plangebied aanwezig dat er geen effect zal zijn van de ingreep op de Krakeenden. |
Wintertaling A052 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 1.000 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen wintertalingen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De soort is vooral aanwezig van augustus-april, hoogste aantallen in september-december. In de tweede helft van de jaren negentig is de populatie sterk toegenomen, evenals de smient (A050) met name rond natuurontwikkelingsgebieden als de Prunje en Scherpenissepolder. De wintertaling foerageert vooral op zaden langs begroeide randen van slikken en profiteert van vroege successiestadia in dynamische gebieden of na uitvoering van natuurontwikkeling. Zonder aangepast beheer kan een respons als in de Prunje en Scherpenissepolder tijdelijk zijn. Behoud van de huidige situatie is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. | De inlagen zijn van belang voor de Winter- taling. Ook kunnen Wintertalingen op zee rusten. De dieren zijn op een dusdanige afstand van het plangebied aanwezig dat er geen effect zal zijn van de ingreep op de Wintertalingen. |
Wilde eend A053 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 5.500 vogels (seizoensgemiddelde). | Het gebied heeft voor de wilde eend met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee, Westerschelde & Saef- tinghe en Haringvliet. Sinds 2000 is er sprake van relatief hoge aantallen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instand- houding. | Xxxxx eenden maken massaal gebruik van de inlagen, maar ook van de zee en de ha- ven. Dit gebeurt het hele jaar door. De die- ren worden in de inlagen met rust gelaten omdat hier geen publieke toegang mogelijk is. De eenden die op zee rusten of in de haven foerageren laten zich niet wegjagen door recreanten. De ingreep zal daarom geen effect hebben op de Wilde eenden op of nabij de Oosterschelde. |
Pijlstaart A054 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 730 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen pijlstaarten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De Oosterschelde levert in Nederland de grootste bijdrage na de Waddenzee en Westerschelde & Saeftinghe. De soort is een wintergast, aanwezig in oktober-maart. In de loop van de jaren negentig is de populatie toegenomen in een patroon dat sterk herinnert aan dat van smient (A050), slobeend (A056) en wintertaling (A052). Behoud van de | De inlagen zijn van belang voor de Pijlstaart. Ook kunnen Pijlstaarten op zee rusten. De dieren zijn op een dusdanige afstand van het plangebied aanwezig dat er geen effect zal zijn van de ingreep op de Pijlstaarten. |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
huidige situatie is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave geformu- leerd. | |||
Slobeend A056 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 940 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen slobeenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Oostvaardersplassen. De soort is een doortrekker, hoogste aantallen in september-november en maart/april en recent in hogere aantallen overwinterend. Vanaf 1998 is de populatie sterk toegenomen in een patroon dat sterk herinnert aan dat van smient (A050), pijlstaart (A054) en winter- taling (A052). De slobeend foerageert veelal op plantaardig materiaal in slik of ondiep water langs begroeide oevers. Belangrijk zijn de schorren van Ratte- kaai/Eerste Bathpolder, Rammegors en Prunjepolder. Behoud van de huidige situa- tie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | De inlagen zijn van belang voor de Slob- eend. Ook kunnen Slobeenden op zee rus- ten. De dieren zijn op een dusdanige af- stand van het plangebied aanwezig dat er geen effect zal zijn van de ingreep op de Slobeenden. |
Brilduiker A067 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 680 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen brilduikers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage in Nederland. De soort is een wintergast, vooral aanwezig in november-maart. De populatie is toegenomen tot midden jaren negentig en daarna weer afgenomen. Recent heeft enig herstel plaatsgevonden (patroon vertoont enige overeenkomst met dat van de duikende viseters). Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | Brilduikers komen voor op de Oosterschel- de nabij het plangebied. Ze houden altijd afstand van de kust. Hierdoor heeft de ing- reep geen invloed op de Brilduikers die na- bij het plangebied op zee zwemmen. |
Middelste zaagbek A069 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 350 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen middelste zaagbekken zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Grevelingen. De soort is een wintergast, aanwezig in oktober-april. Aanvankelijk vertoonde het aantalsverloop een sterke najaarspiek in oktober, maar midden jaren negentig is de populatie toegenomen doordat de vogels meer bleven overwinteren, met name in het oostelijke deel van het gebied. Daarna heeft een afname plaatsgevonden en tenslotte weer een nieuwe toename. Dit patroon komt sterk overeen met dat van de fuut (A005) en de aalscholver (A017) en heeft moge- lijk te maken met veranderingen in lokaal voedselaanbod of doorzicht. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhou- ding. | Middelste zaagbekken foerageren veelvuldig op de Oosterschelde en komen ook nabij het plangebied voor. Ze zwemmen op een dusdanige afstand van de recreatie op het strand dat er geen invloed te verwachten valt van de ingreep op foeragerende Mid- delste zaagbekken op de Oosterschelde. |
Slechtvalk A103 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- | Aantallen slechtvalken zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage in Nederland na de Waddenzee. Er is sprake van een forse doorgaande populatietoe- name, net als in andere delen het land. Behoud van de huidige situatie is voldoende | Slechtvalken jagen met name in de winter langs de kust op middelgrote vogels als een- den, meeuwen, duiven en steltlopers. Aang- ezien de ingreep geen effect heeft op het |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
middeld 10 vogels (sei- zoensmaximum). | gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. | voorkomen van deze vogels heeft de ing- reep naar verwachting ook geen effect op de jacht van de Slechtvalk nabij de Ooster- schelde. | |
Meerkoet A125 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 1.100 vogels (seizoensgemiddelde). | Het gebied heeft voor de meerkoet met name een functie als foerageergebied. Populatieaantallen fluctueren, na 2000 waren de aantallen relatief hoog. | Meerkoeten kunnen aanwezig zijn op de Oosterschelde nabij het plangebied, maar zullen doorgaans hun afstand aanpassen aan de recreatiedruk. De invloed van de ing- reep op de Meerkoeten op de Ooster- schelde bij het plangebied is verwaarloos- baar. |
Scholekster A130 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 24.000 vogels (seizoensgemiddelde). | Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zandhonger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 hectare per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelij- kerwijs genomen kunnen worden. Aantallen scholeksters zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een func- tie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. De soort is vooral aanwezig in najaar en winter, hoogste aantallen in augustus-februari. Ver- plaatsing van mosselpercelen naar dieper water en toenemende kokkelvisserij verlaagde de draagkracht van de Oosterschelde voor scholeksters. Tegenwoordig zijn de scholeksters in de Oosterschelde vrijwel geheel op kokkels aangewezen. De afname van de aantallen vond plaats in alle delen van de Oosterschelde behalve de noordtak. Dit gedeelte werd in 1993 voor schelpdiervisserij gesloten (Structuurno- ta Zee- en Kustvisserij15), maar herbergt relatief beperkte hoeveelheden kokkels die bovendien van relatief slechte kwaliteit zijn. Door een afname van de aantallen scholeksters in de andere gebieden, veranderde de noordtak van de minst belang- rijke naar de belangrijkste sector. In het westelijke deel van het gebied zijn de overwinterende aantallen gehalveerd, waarbij het seizoenspatroon meer het beeld van een doortrekpatroon dan van een overwinteringspatroon heeft gekregen. Tussen 1999 en 2001 was er sprake van enig herstel, daarna zijn aantallen licht gedaald. | Scholeksters zijn aanwezig op het strand nabij het plangebied. De vogels foerageren hier ondanks de recreatie. Grote groepen dieren kunnen bij laag water verwacht wor- den, maar deze houden een grote afstand aan ten opzichte van het strand. |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Kluut A132 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 510 vogels (seizoensgemiddelde). | Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zandhonger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelij- kerwijs genomen kunnen worden. Aantallen kluten zijn van nationale en internatio- nale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageer- gebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide func- ties. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. De populatie ver- toont een recente toename in het voorjaar door toegenomen broedvogelpopula- ties in natuurontwikkelingsgebieden Prunje en Scherpenissepolder. | Kluten foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand. |
Bontbekplevier A137 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 280 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen bontbekplevieren zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkracht- schatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee voor de populatie die in West- Europa en Noord-Afrika over- wintert. Voor de populatie die naar West/Zuid- Afrika trekt, levert het gebied de grootste bijdrage na de Waddenzee en de Westerschelde & Saeftinghe. De soort is grotendeels doortrekker met een scherpe piek in september, die wordt toege- schreven aan de laatstgenoemde populatie, evenals de hoogste van de twee veel lagere voorjaarspieken in mei. Een eerdere, nog lagere maar wel afzonderlijke piek in maart wordt toegeschreven aan de eerstgenoemde populatie. Deze populatie beleefde in de Oosterschelde een dal in de eerste helft van de jaren negentig maar herstelde zich daarna. De andere populatie is min of meer stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de verwachting dat het leefgebied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefge- bied zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatrege- len redelijkerwijs genomen kunnen worden. | Bontbekplevieren foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand. |
Strandplevier A138 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 50 vogels (sei- | Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zandhonger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelij- | Strandplevieren foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
zoensgemiddelde). | kerwijs genomen kunnen worden. Aantallen strandplevieren zijn van grote nationa- le betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageerge- bied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na Westerschelde & Saeftinghe. De soort komt in de Oosterschelde vrijwel alleen voor in het zomerhalfjaar, maar anders dan bijvoorbeeld Grevelingen een sterk accent op de periode van de najaarstrek, met een scherpe piek in augustus. Eind jaren tachtig is de populatie afgenomen, maar sinds begin jaren negentig is deze stabiel. De aantallen doortrekkers in Ne- derland worden grotendeels bepaald door de omvang van de eigen broedpopulatie en de afname is voor een groot deel een gevolg van verlies aan geschikte broedge- bieden. De draagkrachtschatting is berekend over de periode na de grootste lande- lijke afname, 1989-2003. | het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand | |
Goudplevier A140 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 2.000 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen goudplevieren zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Oosterschelde levert als foerageergebied van de goudplevier de grootste bijdrage binnen het Natura 2000-netwerk, na de Waddenzee en Grevelingen (verspreiding is echter vrij diffuus). Aantallen laten een sterke, doorgaande toename zien, afgezien van de lage waarden in 2003/2004. Behoud van de huidige situatie is voldoende want de vermoedelijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding ligt niet in dit gebied. | Goudplevieren foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Zilverplevier A141 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 4.400 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen zilverplevieren zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaap- plaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. De soort is het hele jaar present met lage aantallen in juni/juli en doortrekpieken in september en mei, maar ook relatief hoge aantallen overwinteraars. Het aantalsverloop is min of meer stabiel, met tijdelijk verhoogde aantallen rond midden jaren negentig. Behoud van de huidi- ge situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de verwachting dat het leefgebied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefge- bied zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatrege- len redelijkerwijs genomen kunnen worden. | Zilverplevieren foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soorten bij het Roompotstrand |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Kievit A142 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 4.500 vogels (seizoensgemiddelde). | Het gebied heeft voor de kievit met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het betreft een concentratiegebied met de grootste bijdrage na de Waddenzee (de versprei- ding is echter diffuus). Aantallen zijn geleidelijk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. | Kieviten foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soorten bij het Roompotstrand |
Kanoet A143 | Behoud omvang en ver- betering kwaliteit leef- gebied met een draag- kracht voor een popu- latie van gemiddeld 7.700 vogels (seizoens- gemiddelde). | Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zandhonger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelij- kerwijs genomen kunnen worden. Aantallen kanoeten zijn van internationale (on- dersoort islandica) en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert voor beide ondersoorten de grootste bijdrage na de Waddenzee. De hoogste aantallen komen voor in de win- ter, november-februari. Beide ondersoorten trekken in augustus door in veel lagere aantallen. Er is sprake van een doorgaande populatietoename met enige fluctuatie. | Kanoeten foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Drieteenstrandlo- per A144 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 260 vogels (seizoensgemiddelde). | Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zandhonger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelij- kerwijs genomen kunnen worden. Aantallen drieteenstrandlopers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageerge- bied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het betreft het vijfde gebied van de drieteenstrandloper in Nederland. Aantallen vertonen een doorgaande toename, conform de landelijke trend. | De Drieteenstrandloper komt steeds in kleine aantallen voor langs de branding. De soort is weinig gevoelig voor recreanten. De ingreep heeft daarom geen invloed op het voorkomen van de Drieteenstrandlo- per. |
Bonte strandloper A149 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- | Aantallen bonte strandlopers zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaap- plaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. De soort is een doortrekker en een | Bonte strandlopers foerageren en pleiste- ren langs de kust en in de inlagen. Ze kun- nen bij eb ook voorkomen bij het Room- potstrand. Een lichte toename van de re- |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
middeld 14.100 vogels (seizoensgemiddelde). | wintergast, met hoogste aantallen van oktobermei. De aantallen zijn stabiel, maar net als bij een aantal andere soorten met schijnbaar cyclische fluctuaties die waar- schijnlijk worden gestuurd door strenge winters (via invloed daarvan op voedselbe- schikbaarheid). In jaren na strenge winters vertrekken de vogels met name in het centrale deel van de Oosterschelde relatief vroeg in het seizoen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de verwachting dat het leefgebied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefge- bied zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatrege- len redelijkerwijs genomen kunnen worden. | creatie op het strand zal echter geen in- vloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand | |
Rosse grutto A157 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 4.200 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen rosse grutto’s zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert voor beide populaties de grootste bijdrage na de Waddenzee. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni/juli, en doortrekpieken in augustus/september en nog duidelijker in mei. In augustus en mei betreft het de populatie die in Noordwest/West- Afrika overwintert. In het centrale deel van de Oosterschelde zijn de aantallen in de wintermaanden echter vrijwel even hoog als die tijdens de doortrekperiodes. De soort overtijt samen met zilverplevieren (A141), bonte strandlopers (A149) en kanoeten (A143) op zandplaten, in kreken, dijktaluuds en schorren zoals de Dortsman, Kattendijke, Herkingen en de zuidkust van Schouwen. Bij verhoogd water wijken ze onder andere uit naar de Middelplaten in het Veerse Meer. Die van de noordtak gaan vaak naar de Grevelingen (Herkingen en Batte- noord). De aantallen van beide populaties zijn stabiel. Behoud van de huidige situa- tie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de verwachting dat het leefgebied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefgebied zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelijkerwijs genomen kunnen worden. | Xxxxx xxxxxx’x foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Wulp A160 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 6.400 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen wulpen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. De soort is het hele jaar present, met hoogste aantallen in juli-april met maxima in augustus/september, wanneer in het gebied tevens de vleugelrui wordt doorgebracht. De belangrijkste hoogwatervluchtplaat- sen zijn de Slikken van den Dortsman, schor van Rattekaai/Eerste Bathpolder, zuidkust Schouwen en Pieterspolder bij Yerseke, in het algemeen op korte afstand van de foerageergebieden. De aantallen zijn stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de ver- wachting dat het leefgebied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefgebied zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelijkerwijs genomen kunnen worden. | Wulpen foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Zwarte ruiter A161 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 310 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen zwarte ruiters zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaap- plaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee (Dollard en Balgzand). De soort is een doortrekker, sterk geconcentreerd in de nazomer/herfst, hoogste aantallen juli-november en een piek in augustus/september, duidelijk later dan in de Wester- schelde & Saeftinghe. Tijdens de voorjaarstrek in april/mei zijn de aantallen veel lager. Het aantalsverloop is min of meer stabiel, mogelijk met een lichte toename. De zwarte ruiter heeft een voorkeur voor de meest slikkige delen van de platen. De soort overtijt vooral in de Flaauwers Inlaag, Prunje, Rammegors en Deesche Watergang, Kwistenburg en Middelplaten. Behoud van de huidige situatie is vol- doende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de verwach- ting dat het leefgebied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefgebied zo- veel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelijkerwijs genomen kunnen worden. | Zwarte ruiters foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
Tureluur A162 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 1.600 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen tureluurs zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee (Friese kust) voor beide populaties. Hoogste aantallen komen voor in juli/augustus, als de populatie die in Zuid-Europa en West- Afrika overwintert, doortrekt. De aantallen in deze twee maanden zijn in de Oos- terschelde geleidelijk toegenomen. Na augustus nemen de aantallen geleidelijk af en gaat het om de Noordwest-Europese winterpopulatie. Deze populatie is stabiel, met fluctuaties. In april laat de populatie weer een kleine piek van doortrekkers zien. Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zand- honger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 ha per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelijkerwijs genomen kunnen worden. | Tureluurs foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Groenpootruiter A164 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 150 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen groenpootruiters zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkracht- schatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Waddenzee. De populatie is begin jaren negentig in aantal toegenomen, daarna min of meer stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wel is de verwachting dat het leefge- bied zal afnemen; door de “zandhonger” zullen platen en slikken in oppervlakte achteruit gaan. Herstel van de “zandhonger” wordt echter niet realistisch geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ong- eveer 50 ha per jaar. Om de achteruitgang van het leefgebied zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelijkerwijs geno- men kunnen worden. | Groenpootruiters foerageren en pleisteren langs de kust en in de inlagen. Ze kunnen bij eb ook voorkomen bij het Roompotstrand. Een lichte toename van de recreatie op het strand zal echter geen invloed hebben op het foerageergedrag van deze soort bij het Roompotstrand |
Steenloper A169 | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ge- middeld 580 vogels (seizoensgemiddelde). | Aantallen steenlopers zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaap- plaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. Het gebied levert voor beide functies de grootste bijdrage na de Waddenzee. De soort is het hele jaar present maar met lage aantallen in juni en juli. Sinds eind jaren tachtig is de populatie enigszins afgenomen in een patroon dat, afgezien van tijdelijk extra verlaagde aantallen rond 1992, overeenkomsten vertoont met dat van de scholek- ster (A130), met neiging tot verschuiving van overwintering naar doortrek doordat | Steenlopers foerageren regelmatig langs de kust aan het plangebied. De soort is relatief weinig schuw tijdens het foerageren en is bij matige recreatiedruk toch aanwezig. De ingreep kan dan ook weinig of geen invloed hebben op het voorkomen van de Steenlo- per nabij het plangebied. |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
de aantallen tijdens de doortrekpieken in augustus en mei nauwelijks zijn veran- derd. Evenals bij de scholekster lijkt sinds 1999 sprake te zijn van enig herstel. Ondanks de bijdrage van de Oosterschelde aan de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is gekozen voor behoud, omdat herstel gezien de “zandhonger” niet realistisch wordt geacht. Het doel is afgestemd op een verwachte afname van platen en slikken met ongeveer 50 hectare per jaar. Om deze achteruitgang zoveel mogelijk te kunnen “remmen” zal onderzocht worden welke maatregelen redelij- kerwijs genomen kunnen worden. | |||
Habitatrichtlijnsoo | rten | ||
Noordse Woelmuis H1340 | Uitbreiding omvang en behoud kwaliteit leefge- bied voor uitbreiding populatie. | De Oosterschelde levert een grote bijdrage aan de landelijke doelstelling voor de noordse woelmuis, een sterk bedreigde en internationaal belangrijke soort. De soort komt vooral binnendijks voor in inlagen en karrevelden, welke door hun geïsoleerde ligging en natuurlijke waterpeilfluctuaties een uitvalsbasis vormen voor deze soort in het Deltagebied. Door verdere natuurontwikkeling van brakke en zoete moeraslanden in een gordel rondom de Oosterschelde is uitbreiding van het leefgebied te realiseren. | Het juiste biotoop van de Noordse woel- muis, vochtige oeverzones en moerassen, ontbreekt in het plangebied. Ook komt de soort in de omgeving van het plangebied niet voor. |
Gewone zeehond H1365 | Behoud omvang en ver- betering kwaliteit leef- gebied voor uitbreiding populatie ten behoeve van een regionale po- pulatie van ten minste 200 exemplaren in het Deltagebied. | De Oosterschelde kan een bijdrage leveren aan de regionale doelstelling van ten minste 200 exemplaren in het Deltagebied voor deze soort. Door het instellen van rustgebieden kan verstoring worden voorkomen. | Gewone zeehonden worden regelmatig gezien nabij het Roompotstrand, zo ook tijdens het veldbezoek. De actuele rust en voortplantingsplaatsen van de Gewone zee- hond liggen op meer dan 5 km van het plangebied. Daarom wordt van de ingreep geen invloed verwacht op de Gewone zee- hond in de Oosterschelde. |
Habitattypen | |||
Xxxxx xxxxxxx xxx- xxx xx xxxxxx X0000 | Xxxxxx oppervlakte en verbetering kwaliteit. | De Oosterschelde is het enige gebied waar dit habitattype in Nederland voorkomt. Kwaliteitsverbetering met betrekking tot de oppervlakte droogvallende platen, één van de ecotopen die onder dit habitattype valt en die een essentieel onderdeel vormt van dit gebied, wordt gezien de “zandhonger” niet realistisch geacht. De verwachting is dat de zandhonger tot een afname van platen en slikken met ong- eveer 50 ha per jaar leidt. Om deze achteruitgang tot staan te brengen of op z’n minst af te remmen zal met voorrang nader onderzoek plaatsvinden naar effectieve maatregelen op de korte en (middel)lange termijn. Kwaliteitsverbetering is gericht | De Oosterschelde nabij het plangebied be- treft dit Habitattype. De ingreep heeft geen invloed op de Oosterschelde; er is derhalve ook geen effect van de ingreep op dit habi- tattype. |
Soort / Habitat | Doelstelling | Toelichting | Effect ingreep |
op herstel van een evenwichtige afwisseling van de deelecosystemen, herstel van kleinschalige zoet-zout gradiënten, van droogvallende mosselbanken en uitbreiding van zeegrasvelden | |||
Eenjarige pioniers- vegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutmin- nende planten H1310 | Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit zilte pionierbegroeiing- en, zeekraal (subtype A). | In het bekken van de Oosterschelde is het habitattype zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (subtype A) nog slechts over kleine oppervlakten aanwezig door de erosie van de schorren. Binnendijks, in de inlagen en karrevelden, is echter nog een brede variatie en een aanzienlijke oppervlakte van zeekraalbegroeiingen aanwezig. Hier bestaan ook goede mogelijkheden voor uitbreiding van het subtype in de binnen- dijkse natuurontwikkelingsgebieden. | Er is geen sprake van dit habitattype in of nabij het plangebied. Gezien de geografie van het terrein is dat ook hier niet te ont- wikkelen. |
Schorren met slijk- grasvegetatie (Spar- tinion maritimae) H1320 | Behoud oppervlakte en kwaliteit. | Het habitattype slijkgrasvelden is waarschijnlijk uitsluitend in een vorm met de exoot engels slijkgras aanwezig. Deze vorm is vanuit het oogpunt van biodiversiteit niet van belang, maar omdat het habitattype plaatselijk een aanzienlijke oppervlakte inneemt, heeft het hier een duidelijke functie als beschermingszone tegen het eroderen van het habitattype schorren en zilte graslanden (H1330). Xxxxxxx van begroeiingen van klein slijkgras wordt als weinig haalbaar ingeschat. | Er is geen sprake van dit habitattype in of nabij het plangebied. Gezien de geografie van het terrein is dat ook hier niet te ont- wikkelen |
Atlantische schor- ren (Glauco-Puccinel- lietalia martimae) H1330 | Behoud oppervlakte en kwaliteit schorren en zilte graslanden, buiten- dijks (subtype A) en uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit schorren en zilte gras- landen, binnendijks (sub- type B). | Het habitattype schorren en zilte graslanden, buitendijks (H1330A) is langs de Oos- terschelde als gevolg van het veranderde getij na de afsluiting sterk achteruitgegaan in oppervlakte en kwaliteit; zo is onder meer een groot deel van de lage schorren overwoekerd met engels slijkgras. Het wordt niet realistisch geacht om onder de huidige infrastructurele omstandigheden de kwaliteit te herstellen. Binnendijks, in de inlagen en karrevelden, komt het subtype schorren en zilte graslanden, binnen- dijks (subtype B) in bijzondere vormen voor, met een grote variatie aan begroei- ingstypen. Er zijn mogelijkheden voor uitbreiding van deze binnendijkse, zilte be- groeiingen door middel van natuurontwikkeling. | Er is geen sprake van dit habitattype in of nabij het plangebied. Gezien de geografie van het terrein is dat ook hier niet te ont- wikkelen |
Overgangs- en tril- veen H7140 | Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (sub- type B). | In een aantal zoete inlagen komt het habitattype overgangs- en trilvenen, veenmos- rietlanden (subtype B) voor, in een matige kwaliteit en over een geringe oppervlak- te. Het betreft een zeldzame situatie in dit deel van het land; door successie zal het habitattype zich op de huidige locaties naar verwachting uitbreiden en soortenrij- ker ontwikkelen. | Dit vegetatie type ontbreekt in het plang- ebied en is niet te ontwikkelen op deze locatie. |