PENSIOENREGLEMENT
2017
Geldig per 01-09-2017
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds (versiedatum: 01-09-2017) 1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.2 Deeltijddienstverhouding en deeltijdfactor
Artikel 1.3 Deeltijdfactor bij ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering
Artikel 1.4 Deeltijdfactor bij ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
ARTIKEL 1.6 WERKLOOSHEIDSUITKERING
ARTIKEL 1.8 PARTNER EN PARTNERSCHAP
Artikel 1.9 Herbevestiging van aanmelding als partner
ARTIKEL 1.10 SECTOREN EN CLUSTERS
Artikel 1.11 Openbaarheid van statuten en reglementen
Artikel 1.12 Inlichtingen en inzage verstrekken
Artikel 1.13 Afkoop, vervreemden, prijsgeven of bezwaren van pensioen in principe niet mogelijk
Hoofdstuk 2 Werkingssfeer, deelneming en aanspraken
Artikel 2.2 Werkingssfeer voor militairen
ARTIKEL 2.3 AANGESLOTEN WERKGEVERS
Artikel 2.6 Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen deelneming
Artikel 2.8 Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren
Hoofdstuk 3 Pensioengevend inkomen
ARTIKEL 3.1 PENSIOENGEVEND INKOMEN
Artikel 3.2 Berekening pensioengevend inkomen
Artikel 3.3 Pensioengevend inkomen bij werkloosheidsuitkering of ontslaguitkering
Artikel 3.4 Pensioengevend inkomen bij ziekte, verlof e.d.
Artikel 3.5 Pensioengevend inkomen na demotie
Artikel 4.1 Premieplicht ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Anw-compensatie en inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen
Artikel 4.2 Premiegrondslag, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Anw-compensatie
EN INKOOP VAN AANSPRAKEN OP OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 4.3 Pensioenpremie, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Anw-compensatie en inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen
Artikel 4.4 Pensioenpremie, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie
VOOR DEELNEMER MET RECHT OP EEN ONTSLAGUITKERING OF EEN WERKLOOSHEIDSUITKERING
Artikel 4.5 Pensioenpremie ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie bij samenloop van ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering met arbeidsongeschiktheidsuitkering
Artikel 4.6 Premieplicht ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
Artikel 4.7 Premiegrondslag ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
Artikel 4.8 Pensioenpremie ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
Artikel 4.9 Pensioenpremie verlaagd invaliditeitspensioen
Artikel 4.10 Nadere vaststelling franchise voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen Artikel 4.11 Nadere vaststelling franchise voor ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen Artikel 4.12 Premievaststelling
Hoofdstuk 5 Pensioengeldige tijd
Artikel 5.1 Pensioengeldige tijd voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
Artikel 5.2 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid
Artikel 5.3 Pensioengeldige tijd bij ontslaguitkering
Artikel 5.4 Pensioengeldige tijd bij werkloosheidsuitkering
Artikel 5.5 Pensioengeldige tijd bij suppletie
Hoofdstuk 6 Overgangsbepalingen flexibel pensioen
Artikel 7.1 Toekenning, betaling en einde ouderdomspensioen
Artikel 7.2 Gedeeltelijke ingang ouderdomspensioen
ARTIKEL 7.3 RECHT OP OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 7.4 Recht op ouderdomspensioen vóór de AOW-leeftijd
Artikel 7.5 Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen
Artikel 7.6 Berekening ouderdomspensioen
Artikel 7.7 Toekenning ouderdomspensioen bij overschrijding inkomen
Artikel 7.8 Verhoging opbouw aanspraak op ouderdomspensioen bij lage grondslag
Artikel 7.9 Berekening ouderdomspensioen en voortzetting meerdere dienstverhoudingen bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen
Artikel 7.10 Bijzonder ouderdomspensioen
Artikel 7.11 Vermindering ouderdomspensioen met bijzonder ouderdomspensioen
Artikel 7.12 Vermindering ouderdomspensioen bij scheiding
Artikel 7.13 Verhoging ouderdomspensioen door omzetting van partnerpensioen
Artikel 7.14 Vermindering ouderdomspensioen door omzetting in partnerpensioen bij overlijden op of na 67 jaar
Artikel 7.15 Vermindering ouderdomspensioen bij eindigen deelneming door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 67 jaar
Artikel 7.15a Vermindering ouderdomspensioen bij ingang door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 67 jaar
Artikel 7.16 Afkoop klein ouderdomspensioen
ARTIKEL 7.17 OVERLIJDENSUITKERING
Hoofdstuk 8 Partnerpensioen bij overlijden voor 67 jaar
Artikel 8.1 Toekenning, betaling en einde partnerpensioen
ARTIKEL 8.3 RECHT OP PARTNERPENSIOEN
Artikel 8.4 Geen recht op partnerpensioen
ARTIKEL 8.5 BEREKENING PARTNERPENSIOEN
Artikel 8.6 Verhoging partnerpensioen bij lage grondslag
Artikel 8.7 Berekening partnerpensioen: bijzondere bepalingen
Artikel 8.8 Compensatie loonheffing voor AOW-leeftijd
Artikel 8.9 Compensatie indien geen recht op Anw
Artikel 8.10 Compensatie bij verminderde Anw
Artikel 8.11 Recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 8.12 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 8.13 Berekening bijzonder partnerpensioen
ARTIKEL 8.14 AFKOOP XXXXX (BIJZONDER) PARTNERPENSIOEN HOOFDSTUK 9 PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN OP OF NA 67 JAAR ARTIKEL 9.1 TOEKENNING, BETALING EN EINDE PARTNERPENSIOEN
ARTIKEL 9.2 RECHT OP PARTNERPENSIOEN
Artikel 9.3 Geen recht op (bijzonder) partnerpensioen
ARTIKEL 9.4 BEREKENING PARTNERPENSIOEN
Artikel 9.5 Verhoging partnerpensioen bij lage grondslag
Artikel 9.6 Berekening (bijzonder) partnerpensioen: bijzondere bepalingen
Artikel 9.7 Compensatie loonheffing voor AOW-leeftijd
Artikel 9.8 Compensatie indien geen recht op Anw
Artikel 9.9 Compensatie bij verminderde Anw
Artikel 9.10 Recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 9.11 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 9.12 Berekening bijzonder partnerpensioen
Artikel 9.13 Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen
Artikel 9.14 Afkoop klein (bijzonder) partnerpensioen
Artikel 10.1 Toekenning, betaling en einde wezenpensioen
ARTIKEL 10.2 RECHT OP WEZENPENSIOEN
ARTIKEL 10.3 BEREKENING WEZENPENSIOEN
Artikel 10.4 Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen
Artikel 10.5 Compensatie loonheffing voor AOW-leeftijd
ARTIKEL 10.6 AFKOOP KLEIN WEZENPENSIOEN
Hoofdstuk 11 ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
ARTIKEL 11.1 BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 11.2 Toekenning, betaling en einde ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen Artikel 11.3 Recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
Artikel 11.4 Vaststellen ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
Artikel 11.5 Doorvertalen sancties WIA gericht op deelnemer
Artikel 11.6 Inkomen ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
Artikel 11.8 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
Artikel 11.9 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij volledige en niet duurzame
Artikel 11.10 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanvulling op loongerelateerde uitkering
Artikel 11.11 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in
AANVULLING OP DE LOONAANVULLINGSUITKERING
Artikel 11.12 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanvulling op de vervolguitkering
Artikel 11.14 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij hulpbehoevendheid
Artikel 11.15 Nadere vaststelling ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij meerdere arbeidsverhoudingen
ARTIKEL 11.16 INKOMSTEN UIT ARBEID
ARTIKEL 11.17 OVERLIJDENSUITKERING
HOOFDSTUK 12 OVERGANGSBEPALINGEN HERPLAATSINGSTOELAGE HOOFDSTUK 13 WAARDEOVERDRACHT EN WAARDEOVERNAME ARTIKEL 13.1 WAARDEOVERDRACHT EN WAARDEOVERNAME
Artikel 13.2 Omrekening bij wisselend deelnemerschap burger militair
Artikel 13.3 Overname aanspraak levensloopregeling
Hoofdstuk 14 Voorwaardelijke indexatie
Hoofdstuk 15 Sanctiebepalingen
Artikel 15.1 Belangrijk zwaardere lasten
Artikel 15.2 Zwaardere lasten door werktijduitbreiding zonder aanpassing van deeltijdfactor
Artikel 15.3 Recht of aanspraak op pensioen in strijd met de strekking van het
Artikel 15.4 Doorvertaling WIA sanctie naar werkgever
Artikel 15.5 Tewerkstelling in strijd met medisch advies
Artikel 15.6 Ontbreken van suppletieregelingen bij gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer
Hoofdstuk 16 Vrijwillige voorzieningen
ARTIKEL 16.1 VRIJWILLIGE DEELNEMING
Artikel 16.2 Vrijwillige voortzetting van de deelneming
Artikel 16.3 Vrijwillige aanvullende voortzetting van de deelneming
Artikel 16.4 Bijsparen voor een aanvulling op ouderdomspensioen (ABP ExtraPensioen) Artikel 16.5 Bijsparen voor een hoger partnerpensioen (PartnerPlusPensioen)
Artikel 16.6 Aanvullende individuele regeling voor deelnemers
Artikel 16.7 Nettopensioenregeling
Hoofdstuk 17 Pensioenregeling Militairen
ARTIKEL 17.1.1 BEGRIPSBEPALINGEN
ARTIKEL 17.1.2 ONTSLAGUITKERING
ARTIKEL 17.1.3 WERKLOOSHEIDSUITKERING
Artikel 17.1.5 Deeltijddienstverhouding en deeltijdfactor
Artikel 17.1.6 Deeltijdfactor bij ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering
ARTIKEL 17.1.7 PARTNER EN PARTNERSCHAP
Artikel 17.1.8 Herbevestiging van aanmelding als partner
Artikel 17.1.9 Openbaarheid van statuten en reglementen
Artikel 17.1.10 Inlichtingen en inzage verstrekken
Artikel 17.1.11 Afkoop, vervreemden, prijsgeven of bezwaren van pensioen in principe niet mogelijk
§ 2 Werkingssfeer, deelneming en aanspraken
Artikel 17.2.3 Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen deelneming
Artikel 17.2.5 Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren
ARTIKEL 17.3.1 PENSIOENGEVEND INKOMEN
Artikel 17.3.2 Berekening pensioengevend inkomen
Artikel 17.3.3 Pensioengevend inkomen bij werkloosheidsuitkering of ontslaguitkering
Artikel 17.3.4 Pensioengevend inkomen bij ziekte, verlof e.d.
Artikel 17.4.1 Premieplicht ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie Artikel 17.4.2 Premiegrondslag ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie Artikel 17.4.3 Pensioenpremie ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie Artikel 17.4.4 Pensioenpremie ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie
VOOR DEELNEMER MET RECHT OP EEN ONTSLAGUITKERING OF EEN WERKLOOSHEIDSUITKERING
Artikel 17.4.5 Nadere vaststelling franchise voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
ARTIKEL 17.4.6 PREMIEVASTSTELLING
Artikel 17.5.1 Pensioengeldige tijd voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
Artikel 17.5.2 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid Artikel 17.5.3 Pensioengeldige tijd bij ontslaguitkering Artikel 17.5.4 Pensioengeldige tijd bij werkloosheidsuitkering Artikel 17.5.5 Pensioengeldige tijd bij suppletie
ARTIKEL 17.5.8 BEHOUD AANSPRAKEN
Artikel 17.6.1 Toekenning, betaling en einde ouderdomspensioen
Artikel 17.6.2 Recht op ouderdomspensioen
Artikel 17.6.3 Berekening ouderdomspensioen
Artikel 17.6.4 Toekenning ouderdomspensioen bij overschrijding inkomen
Artikel 17.6.5 Verhoging ouderdomspensioen bij lage grondslag
Artikel 17.6.6 Bijzonder ouderdomspensioen
Artikel 17.6.7 Vermindering van ouderdomspensioen met bijzonder ouderdomspensioen
Artikel 17.6.8 Vermindering van ouderdomspensioen bij scheiding
Artikel 17.6.9 Verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen
Artikel 17.6.9a Vermindering ouderdomspensioen door omzetting in partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar
Artikel 17.6.9b Vermindering ouderdomspensioen bij eindigen deelneming door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar
Artikel 17.6.10 Afkoop klein ouderdomspensioen
ARTIKEL 17.6.11 OVERLIJDENSUITKERING
§ 7 Partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar
Artikel 17.7.1 Toekenning, betaling en einde partnerpensioen
ARTIKEL 17.7.2 RECHT OP PARTNERPENSIOEN
Artikel 17.7.3 Berekening partnerpensioen
Artikel 17.7.4 Compensatie loonheffing voor 65 jaar
Artikel 17.7.5 Geen recht op partnerpensioen
Artikel 17.7.6 Berekening partnerpensioen: bijzondere bepalingen
ARTIKEL 17.7.7 MEDEDELINGSPLICHT
Artikel 17.7.8 Compensatie indien geen recht op Anw
Artikel 17.7.9 Compensatie bij verminderde Anw
Artikel 17.7.10 Afkoop klein partnerpensioen
Artikel 17.7.11 Recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.7.12 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.7.13 Berekening bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.7.14 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen
§ 8 Partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar
Artikel 17.8.1 Toekenning pensioen, betaling pensioen en einde partnerpensioen
ARTIKEL 17.8.2 RECHT OP PARTNERPENSIOEN
Artikel 17.8.3 Berekening partnerpensioen
Artikel 17.8.4 Compensatie loonheffing voor 65 jaar
Artikel 17.8.5 Recht op bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.8.6 Berekening bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.8.7 Geen recht op (bijzonder) partnerpensioen
Artikel 17.8.8 Berekening (bijzonder) partnerpensioen: bijzondere bepalingen
Artikel 17.8.9 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
ARTIKEL 17.8.10 MEDEDELINGSPLICHT
Artikel 17.8.11 Compensatie indien geen recht op Anw Artikel 17.8.12 Compensatie bij verminderde Anw
Artikel 17.8.13 Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.8.14 Afkoop klein partnerpensioen
Artikel 17.8.15 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen
Artikel 17.9.1 Toekenning, betaling en einde wezenpensioen
ARTIKEL 17.9.2 RECHT OP WEZENPENSIOEN
ARTIKEL 17.9.3 BEREKENING WEZENPENSIOEN
Artikel 17.9.4 Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen
Artikel 17.9.5 Compensatie loonheffing voor 65 jaar
Artikel 17.9.6 Afkoop klein wezenpensioen
§ 10 Waardeoverdracht en waardeovername
Artikel 17.10.1 Waardeoverdracht en waardeovername
Artikel 17.10.2 Omrekening bij wisselen deelnemerschap militair burger
Artikel 17.10.3 Overname aanspraak levensloopregeling
§ 11 Voorwaardelijke indexatie
Artikel 17.11.1 Voorwaardelijke indexatie
Artikel 17.12.1 Belangrijk zwaardere lasten
Artikel 17.12.2 Zwaardere lasten door werktijduitbreiding zonder aanpassing van deeltijdfactor
Artikel 17.12.3 Recht of aanspraak op pensioen in strijd met de strekking van het hoofdstuk
§ 13 Vrijwillige voorzieningen
Artikel 17.13.1 Vrijwillige voortzetting van de deelneming
Artikel 17.13.2 Vrijwillige aanvullende voortzetting van de deelneming
Artikel 17.13.3 Bijsparen voor een aanvulling op ouderdomspensioen (ABP ExtraPensioen) Artikel 17.13.4 Bijsparen voor een hoger partnerpensioen (PartnerPlusPensioen)
Artikel 17.13.5 Aanvullende individuele regeling voor deelnemers
Artikel 17.13.6 Nettopensioenregeling
ARTIKEL 17.14.1 NADERE VOORSCHRIFTEN
ARTIKEL 17.14.2 BIJZONDERE GEVALLEN
ARTIKEL 17.14.3 ONVOORZIENE GEVALLEN
Artikel 17.14.4 Vermindering pensioenaanspraken en pensioenrechten
ARTIKEL 17.14.5 BEZWAAR EN BEROEP
ARTIKEL 17.14.6 WIJZIGINGSBEVOEGDHEID
Artikel 17.14.7 Inwerkingtreding/overgangsbepaling Bijlage A bij hoofdstuk 17
Bijlage B bij hoofdstuk 17 (Artikel 17.2.5) Bijlage C bij hoofdstuk 17 (Artikel 17.11.1)
BIJLAGE D BIJ HOOFDSTUK 17 (ARTIKELEN 17.6.10, 17.7.10, 17.7.14, 17.8.14, 17.8.15 EN 17.9.6)
Bijlage E bij hoofdstuk 17: Uitruilfactoren ouderdomspensioen in kapitaalgedekt partnerpensioen XX00- / XX00- (artikel 17.6.9.b)
Bijlage F bij hoofdstuk 17: aanwendingsfactoren ABP ExtraPensioen (artikel 17.13.3) Bijlage G bij hoofdstuk 17 (artikel 17.6.3)
Bijlage H bij hoofdstuk 17 van het pensioenreglement van ABP (Nettopensioenreglement artikel 17.13.6)
HOOFDSTUK 18 SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 18.1 NADERE VOORSCHRIFTEN
ARTIKEL 18.2 BIJZONDERE GEVALLEN
ARTIKEL 18.3 ONVOORZIENE GEVALLEN
Artikel 18.4 Vermindering pensioenaanspraken en pensioenrechten
ARTIKEL 18.5 BEZWAAR EN BEROEP
ARTIKEL 18.6 WIJZIGINGSBEVOEGDHEID
Artikel 18.7 Inwerkingtreding/overgangsbepaling
Bijlage A bij het pensioenreglement van ABP
Bijlage B bij het pensioenreglement van ABP (Artikel 2.4)
Bijlage C bij het pensioenreglement van ABP (Overgangsbepaling A artikel 2.6, en 7.5) Bijlage D bij het pensioenreglement van ABP (Artikel 2.8)
Bijlage E bij het pensioenreglement van ABP
Bijlage F bij het Pensioenreglement van ABP (Artikelen 7.16, 8.14, 9.14 en 10.6) Bijlage G bij het pensioenreglement van ABP (Artikel 7.6)
Bijlage I bij het pensioenreglement van ABP: aanwendingsfactoren ABP ExtraPensioen (artikel 16.4)
Bijlage J bij het pensioenreglement van ABP (Artikel 15.6)
Bijlage K bij het pensioenreglement van ABP (Overgangsbepaling bij de artikelen 7.6, 8.5, 9.4, 9.12
EN 10.3)
Bijlage L bij het pensioenreglement van ABP: uitruilfactoren ouderdomspensioen in kapitaalgedekt partnerpensioen XX00- / XX00- (Artikel 7.15 en artikel 7.15a)
Bijlage M bij het pensioenreglement van ABP (Nettopensioenreglement artikel 16.7)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
a. ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP;
b. ABTN: de actuariële en bedrijfstechnische nota zoals bedoeld in artikel 145 Pensioenwet;
c. Abp-wet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die luidde op 31 december 1995;
d. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet, zoals die luidde op 31 mei 2001;
e. Anw: de Algemene nabestaandenwet;
f. AOW: de Algemene ouderdomswet;
g. AOW gehuwden: de uitkering voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en zesde lid van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag;
h. AOW-leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet;
i. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in hoofdstuk 1 van de WIA; arbeidsongeschiktheidsuitkering: arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 van de WIA;
j. dienstverhouding: een publiekrechtelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;
k. FPU-reglement: het FPU-reglement basisuitkering en aanvullende uitkering zoals dat gold op 31 december 2015;
l. gepensioneerde: degene die recht heeft op ouderdomspensioen ten laste van ABP;
m. gewezen deelnemer: degene van wie de deelneming is geëindigd, anders dan door ingang van flexibel pensioen, ouderdomspensioen of overlijden en aanspraak heeft op pensioen ten laste van ABP;
n. jaar: een kalenderjaar, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt;
o. levenslooploon: loon tijdens levensloopverlof als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de Loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 2011;
p. levensloopverlof: xxxxxx als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de Loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 2011;
q. PW: de Pensioenwet;
r. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
s. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
t. WPA: de Wet privatisering ABP.
Overgangsbepaling bij artikel 1.1 | |
Arbeidsongeschiktheid ingetreden vóór 1 januari 2004 en de daarmee verband houdende arbeidsongeschiktheidsuitkering | Onder arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verstaan arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk II WAO. |
Invaliditeitspensioen | Onder invaliditeitspensioen wordt verstaan: • het invaliditeitspensioen in aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk II WAO; • het invaliditeitspensioen toegekend in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 in aanvulling op een uitkering ingevolge hoofdstuk 6 of hoofdstuk 7 van de WIA. |
Suppletie | Onder suppletie wordt verstaan de uitkering vóór 1 januari 2007 toegekend door een werkgever op grond van een rechtspositieregeling aan een belanghebbende die is ontslagen in verband met ongeschiktheid voor zijn arbeid wegens ziekte en die bij zijn ontslag minder dan 80 procent arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. |
Artikel 1.2 Deeltijddienstverhouding en deeltijdfactor
1. Een deeltijddienstverhouding is een dienstverhouding met een kortere of langere arbeidsduur dan bij de betrokken werkgever voor een soortgelijke volledige dienstverhouding gebruikelijk is.
2. De omvang van een deeltijddienstverhouding wordt aangegeven door de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is een breuk, waarvan:
a. de teller gelijk is aan het door de deelnemer feitelijk ontvangen inkomen; en
b. de noemer gelijk is aan het inkomen dat de deelnemer bij de betrokken werkgever in een soortgelijke volledige dienstverhouding zou hebben ontvangen.
3. Voor de deelnemer die door ziekte, verlof of een ander hem persoonlijk betreffende omstandigheid zijn inkomen niet of niet volledig ontvangt, geldt de deeltijdfactor die zou hebben gegolden, als die omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan.
4. Indien de breuk als bedoeld in het tweede lid groter is dan 1 en deze na vermenigvuldiging met het inkomen in een volledige dienstverhouding meer bedraagt dan het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964, dan wordt de deeltijdfactor beperkt. Voor de toepassing van het tweede lid is de teller dan gelijk aan het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964. De noemer bedraagt het inkomen in een soortgelijke volledige dienstverhouding, maar maximaal het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Artikel 1.3 Deeltijdfactor bij ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering
1. De deeltijdfactor voor een deelnemer met een ontslaguitkering uit een deeltijddienstverhouding is de breuk, waarvan:
a. de teller gelijk is aan het feitelijk ontvangen inkomen vóór het ontslag; en
b. de noemer gelijk is aan het inkomen dat de deelnemer bij de betrokken werkgever in een soortgelijke volledige dienstverhouding zou hebben ontvangen.
2. Indien de breuk als bedoeld in het eerste lid groter is dan 1 en deze na vermenigvuldiging met het inkomen in een volledige dienstverhouding meer bedraagt dan het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964, dan wordt de deeltijdfactor beperkt. Voor de toepassing van het eerste lid is de teller dan gelijk aan het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964. De noemer bedraagt het inkomen in een soortgelijke volledige dienstverhouding, maar maximaal het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964.
3. Wanneer de deelnemer met een ontslaguitkering op of na de datum van het ontslag waaraan hij die uitkering ontleent, een andere dienstverhouding waarin hij deelnemer is, aanvaardt, of wanneer hij het aantal uren in een dienstverhouding waarin hij al werkzaam is, uitbreidt, wordt zijn deeltijdfactor verminderd. De vermindering is gelijk aan de deeltijdfactor voor de andere dienstverhouding, dan wel aan de verhoging van de deeltijdfactor voor de al bestaande dienstverhouding.
4. De deelnemer met een werkloosheidsuitkering bouwt ongeacht zijn deeltijdfactor aanspraak op pensioen op in dezelfde mate als waarin hij recht heeft op die uitkering.
Overgangsbepaling A bij artikel 1.3 | |
Deelnemer met recht op suppletie | Artikel 1.3 lid 1 tot en met 3 is van overeenkomstige toepassing. |
Overgangsbepaling B bij artikel 1.3 | |
Deelnemer met recht op een werkloosheidsuitkering ontstaan voor 1 april 2001 | Artikel 1.3 lid 1 tot en met 3 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 1.4 Deeltijdfactor bij ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. De deeltijdfactor voor de deelnemer met een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen is de in tijd gewogen gemiddelde deeltijdfactor over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen is ontstaan waarvan ABP uitgaat voor de vaststelling van dat pensioen.
2. Indien de deeltijdfactor als bedoeld in het eerste lid groter is dan 1 en deze, na vermenigvuldiging met het inkomen in de volledige dienstverhouding, meer bedraagt dan het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964, dan wordt de deeltijdfactor beperkt. De deeltijdfactor is dan een breuk waarvan de teller gelijk is aan het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964. De noemer bedraagt het inkomen in de volledige dienstverhouding, maar maximaal het inkomen als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Overgangsbepaling bij artikel 1.4 | |
Invaliditeitspensioen | Artikel 1.4 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 1.5 Ontslaguitkering
Dit reglement verstaat onder ontslaguitkering:
a. een wachtgelduitkering;
b. een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of een periodieke uitkering uit hoofde van een bezwarende functie;
c. elke andere periodieke uitkering, toegekend door een werkgever uit hoofde van onvrijwillige werkloosheid.
Artikel 1.6 Werkloosheidsuitkering
Dit reglement verstaat onder werkloosheidsuitkering:
a. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend xxxxxxx van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding met een werkgever;
b. een uitkering toegekend in aanvulling of in aansluiting op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet xxxxxxx van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding met een werkgever.
Artikel 1.7 Suppletie
Vervallen per 01-01-2007
Artikel 1.8 Partner en partnerschap
1. Dit reglement verstaat onder partner:
a. de echtgenoot van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde;
b. de geregistreerde partner, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde;
x. xxxxxx die ABP als partner heeft ingeschreven na aanmelding door een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
2. Dit reglement verstaat onder partnerschap:
a. het huwelijk;
b. het geregistreerd partnerschap, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;
c. de relatie tussen de aanmelder en degene die ABP als zijn partner heeft ingeschreven.
3. ABP schrijft de partner bedoeld in het eerste lid onder c alleen in, als de aanmelder de leeftijd van 67 jaar nog niet heeft bereikt. Verder moeten de partner en de aanmelder voldoen aan de voorwaarden dat zij:
x. xxxxxxxx zijn, geen geregistreerde partner zijn en niet als partner of als aanmelder betrokken zijn bij een andere inschrijving;
b. als ingezetene met hetzelfde woonadres in de basisadministratie, bedoeld in de Wet basisregistratie personen zijn ingeschreven;
c. blijkens een notarieel verleden samenlevingscontract zich tegenover elkaar verplicht hebben over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud;
d. geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn;
e. achttien jaar of ouder zijn.
4. De inschrijving eindigt met ingang van:
x. xx xxx van ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe van de partner of van de aanmelder;
b. de dag van overlijden van de partner;
c. de dag waarop de partner of de aanmelder in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of als partner, dan wel als aanmelder betrokken is bij een andere inschrijving;
d. de dag na het verstrijken van de termijn die ABP de aanmelder heeft gesteld voor de herbevestiging van de aanmelding.
Overgangsbepaling bij artikel 1.8 | |
Xxxxxxx deelnemer of gepensioneerde die op 1 januari 2015 65 jaar of ouder is en waarbij het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de gewezen deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden | Artikel 1.8 is niet van toepassing. |
Artikel 1.9 Herbevestiging van aanmelding als partner
1. ABP verzoekt de aanmelder periodiek schriftelijk te verklaren dat hij en zijn partner nog steeds voldoen aan de voorwaarden voor de inschrijving.
2. ABP herhaalt haar verzoek wanneer zij de gevraagde verklaring niet binnen zes weken na het eerste verzoek heeft ontvangen.
3. Bij het herhaalde verzoek wijst ABP de aanmelder erop dat de inschrijving eindigt, als hij de gevraagde verklaring niet binnen een termijn van zes weken inzendt.
Artikel 1.10 Sectoren en clusters
1. ABP deelt de overheidswerkgevers bedoeld in de WPA in, in een sector.
2. Sector zijn:
a. Rijk;
b. Defensie;
c. Politie;
d. Rechterlijke Macht;
e. Gemeenten;
f. Provincies;
g. Waterschappen;
h. Primair Onderwijs;
i. Voortgezet Onderwijs;
j. Middelbaar Beroepsonderwijs;
k. Hoger Beroepsonderwijs;
l. Wetenschappelijk Onderwijs;
m. Academische Ziekenhuizen;
n. Onderzoekinstellingen;
o. Energie- en Nutsbedrijven/Waterbedrijven;
p. de sector Overig.
3. ABP kan een groep van sectoren voor de toepassing van daarbij aan te geven sectorspecifieke regelingen in het pensioenreglement samenvoegen tot cluster.
4. De indeling van een werkgever in een sector, de wijziging daarvan en het samenvoegen van een groep van sectoren tot cluster vindt plaats in overleg met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
Artikel 1.11 Openbaarheid van statuten en reglementen
ABP stelt belanghebbenden in staat kennis te nemen van statuten en reglementen.
Artikel 1.12 Inlichtingen en inzage verstrekken
1. De werkgevers, deelnemers en degenen die aanspraak of recht op pensioen hebben, moeten ABP alle informatie geven die nodig is voor een juiste uitvoering van dit reglement.
2. Werkgevers moeten ABP toegang verlenen tot hun administratie voor zover dat nodig is voor een juiste uitvoering van het pensioenreglement. Deze verplichting blijft in stand als de werkgever niet meer bij ABP is aangesloten of de werknemer geen deelnemer bij ABP meer is.
Artikel 1.13 Afkoop, vervreemden, prijsgeven of bezwaren van pensioen in principe niet mogelijk
Aanspraken of rechten op grond van dit reglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden. Afkoop van kleine pensioenen is echter mogelijk onder de voorwaarden vermeld in de artikelen 7.16, 8.14, 9.14, 10.6 en artikel 5.12 van bijlage M bij dit pensioenreglement.
HOOFDSTUK 2 WERKINGSSFEER, DEELNEMING EN AANSPRAKEN
Artikel 2.1 Werkingssfeer
Dit reglement is van toepassing op de aangesloten werkgevers, hun werknemers, gewezen werknemers en gepensioneerden, alsmede op de nabestaanden van die werknemers, gewezen werknemers en gepensioneerden.
Artikel 2.2 Werkingssfeer voor militairen
De pensioenaanspraken van:
a. de werknemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn;
b. de gewezen werknemers die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen;
c. de gewezen werknemers die recht hebben op een uitkering krachtens:
• de Uitkeringswet gewezen militairen;
• het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie voor zover dit besluit van toepassing is op de gewezen werknemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkstelde, op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn geweest;
• de Militaire Wachtgeldregeling 1961;
worden vastgesteld als beschreven in hoofdstuk 17 van dit reglement.
Artikel 2.3 Aangesloten werkgevers
1. Aangesloten werkgevers zijn:
a. de overheidswerkgevers, bedoeld in de WPA;
b. de privaatrechtelijke lichamen die op hun verzoek door ABP zijn toegelaten.
2. Aangesloten werkgever voor de deelnemer die een ontslaguitkering of een werkloosheidsuitkering ontvangt, is de werkgever uit wiens dienst de werknemer met recht op de uitkering is ontslagen.
Overgangsbepaling bij artikel 2.3 | |
Deelnemer met recht op suppletie | Artikel 2.3 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 2.4 Werknemers
Werknemers zijn:
a. de overheidswerknemers, bedoeld in artikel 2 van de WPA (zie bijlage B);
b. de werknemers werkzaam bij de door ABP op hun verzoek toegelaten xxxxxxxx, tenzij het personen betreft die ABP bij de toelating heeft uitgezonderd.
Artikel 2.5 Deelnemers
1. Deelnemers zijn:
a. de werknemers;
b. de gewezen werknemers die recht hebben op een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, voor zolang dat recht is toegekend;
c. de gewezen werknemers die recht hebben op een ontslaguitkering, als bedoeld in artikel 1.5 onderdeel a en c of een werkloosheidsuitkering voor zolang dat recht is toegekend;
d. de gewezen werknemers met recht op een ontslaguitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of een uitkering uit hoofde van een bezwarende functie voor zolang dat recht is toegekend;
e. degenen die op grond van artikel 16.1, eerste lid, vrijwillig deelnemen in het fonds;
x. xxxxxxx die op grond van artikel 16.2, eerste lid, de deelneming in het fonds vrijwillig voortzetten.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, eindigt de deelneming voor de gewezen werknemers die uit hoofde van een op 31 december 2014 bestaande regeling recht hebben op een ontslaguitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of een uitkering uit hoofde van een bezwarende functie uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van 62 jaar wordt bereikt. Deze beperking geldt niet:
a. voor de toepassing van hoofdstuk 8, met uitzondering van artikel 8.5, derde lid en artikel 16.3; of
b. met ingang van 1 januari 2015 voor de gewezen werknemers die uit hoofde van het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie recht hebben op een ontslaguitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag.
Overgangsbepaling A bij artikel 2.5 | |
Gewezen werknemer met recht op invaliditeitspensioen | De deelneming eindigt op de dag waarop het recht invaliditeitspensioen eindigt. |
Overgangsbepaling B bij artikel 2.5 | |
Xxxxxxx werknemer met recht op suppletie | Het deelnemerschap eindigt uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van 62 jaar bereikt wordt. De beperking van de deelneming tot 62 jaar geldt niet voor de toepassing van: a. hoofdstuk 8, met uitzondering van artikel 8.5 derde lid; b. artikel 16.3. |
Artikel 2.6 Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen deelneming
1. De deelnemer krijgt bij eindigen van de deelneming anders dan door ingang van ouderdomspensioen of door overlijden een premievrije aanspraak op:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen en wezenpensioen.
2. ABP stelt de premievrije aanspraken op ouderdomspensioen vast op grond van hoofdstuk 7.
3. ABP stelt de premievrije aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen vast op grond van de overgangsbepalingen A en B bij artikel 8.3, de overgangsbepalingen E en F bij artikel 8.5 en de hoofdstukken 9 en 10.
Overgangsbepaling bij artikel 2.6 | |
Aanspraken op afup-pensioen | ABP stelt de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op afup-pensioen vast op basis van het afup-opbouwreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. De aanspraken op afup-pensioen zijn vastgelegd in bijlage C bij dit reglement. |
Artikel 2.7 Berichtgeving
1. ABP verstrekt aan de deelnemer binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken ten minste de informatie zoals genoemd in artikel 21 Pensioenwet, tenzij de deelnemer binnen 6 maanden na het einde van de deelneming opnieuw als deelnemer pensioen opbouwt. In dat geval verstrekt ABP de informatie over de tussentijdse wijzigingen in de pensioenregeling.
2. ABP informeert deelnemers binnen drie maanden na een wijziging van het Pensioenreglement over deze wijziging.
3. ABP verstrekt jaarlijks een overzicht van de verworven pensioenaanspraken en het te bereiken pensioen aan de deelnemer. ABP verstrekt daarbij tevens een opgave van de aan het voorafgaande
kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen alsmede informatie over indexatieverlening en vermindering van pensioenaanspraken op grond van artikel 134 Pensioenwet.
4. ABP verstrekt aan de gewezen deelnemer en de gewezen partner ten minste één keer in vijf jaar een opgave van de opgebouwde aanspraken. ABP verstrekt daarbij tevens informatie over indexatieverlening en vermindering van pensioenaanspraken op grond van artikel 134 Pensioenwet.
5. XXX verstrekt aan de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek binnen drie maanden een overzicht van:
- de opgebouwde en te bereiken pensioenaanspraken;
- informatie die specifiek relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij een premieovereenkomst en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkering bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij een premieovereenkomst.
6. ABP verstrekt aan de gewezen deelnemer binnen vier maanden na het einde van zijn deelnemerschap een opgave van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen, informatie over indexatieverlening, informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van ABP, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet alsmede overige informatie die in het kader van de beëindiging van het deelnemerschap relevant is.
Artikel 2.8 Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren
1. ABP verleent de werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, op zijn verzoek vrijstelling van de verplichting tot naleving van dit reglement. Deze vrijstelling kan ook worden verleend aan een werkgever.
2. ABP trekt de vrijstelling in:
a. op verzoek van de werknemer aan wie de vrijstelling is verleend;
b. wanneer de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan;
c. wanneer de werknemer of de werkgever de aan de vrijstelling gestelde voorwaarden niet naleeft.
3. De vrijstelling van een aangesloten werkgever vervalt in ieder geval na vijf jaren na de dag van ingang van de vrijstelling. Daarna kan weer een nieuwe vrijstelling worden verleend.
4. Bij de vrijstelling gelden de voorwaarden en de regels zoals deze zijn opgenomen in bijlage D bij dit reglement.
HOOFDSTUK 3 PENSIOENGEVEND INKOMEN
Artikel 3.1 Pensioengevend inkomen
1. Tot het pensioengevend inkomen behoren alle inkomensbestanddelen in geld die een werknemer uit hoofde van zijn dienstverhouding van zijn werkgever ontvangt, met uitzondering van:
a. alle inkomensbestanddelen die op grond van fiscale wetgeving niet kunnen worden aangemerkt als pensioengevend;
b. alle inkomensbestanddelen die het karakter hebben van een onkostenvergoeding;
c. een gratificatie in verband met een ambtsjubileum;
d. vergoedingen voor variabel overwerk, tenzij in de desbetreffende rechtspositieregeling, collectieve arbeidsovereenkomst, individuele aanstelling- of individuele arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat deze pensioengevend zijn;
e. winstuitkeringen en bonussen die, wat de hoogte betreft, uitzonderlijk zijn, voor zover in de desbetreffende rechtspositieregeling, collectieve arbeidsovereenkomst, individuele aanstelling- of individuele arbeidsovereenkomst is vastgelegd dat zij voor het geheel, dan wel voor een bepaald gedeelte niet pensioengevend zijn;
f. de werkgeversbijdrage van 0,8 procent die ingevolge het Hoofdlijnenakkoord van 5 juli 2005 beschikbaar is voor levensloop, tenzij in de desbetreffende rechtspositieregeling, collectieve arbeidsovereenkomst, individuele aanstelling- of individuele arbeidsovereenkomst anders is bepaald. Als de werkgeversbijdrage meer bedraagt dan het hiervoor vermelde percentage, dan behoort het meerdere wel tot het pensioengevend inkomen, tenzij in de desbetreffende rechtspositieregeling, collectieve arbeidsovereenkomst, individuele aanstelling- of individuele arbeidsovereenkomst anders is bepaald. Het bepaalde in de vorige volzinnen is van toepassing ongeacht of de werkgeversbijdrage voor levensloop wordt aangewend of voor verhoging van het inkomen.
2. Het pensioengevend inkomen bedraagt niet meer dan is toegestaan op basis van artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor de opbouw van aanspraken op ouderdomspensioen en het daarvan afgeleide partnerpensioen en wezenpensioen. In bijlage A bij dit reglement is dit bedrag opgenomen.
Overgangsbepaling A bij artikel 3.1 | |
Vóór 1 juli 2005 ontvangen variabele inkomensbestanddelen | Tot 1 juli 2005 worden alleen de volgende variabele inkomensbestanddelen tot het pensioengevend inkomen gerekend: a. de tot een jaarbedrag herleide gratificaties in verband met bijzondere prestaties, bonussen, tijdelijke bindingstoelagen en arbeidsmarkttoelagen, persoonlijke functioneringstoelagen, waarnemingstoelagen waarbij de werkgever jaarlijks over de hoogte en de toekenning kan beslissen, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelagen; b. alle overige tot een jaarbedrag herleide toelagen, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelagen, mits in de desbetreffende rechtspositieregeling, collectieve arbeidsovereenkomst, individuele aanstelling- of individuele arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat deze toelagen pensioengevend zijn, met uitzondering van: overwerktoelagen, toelagen onregelmatige dienst, toelagen in verband met bijzondere omstandigheden waarin werkzaamheden worden uitgevoerd, functiegebonden functioneringstoelagen en bindingstoelagen die voor onbepaalde tijd zijn verleend en aanstellingspremies die op grond van de rechtspositie automatisch worden verleend. |
Overgangsbepaling B bij artikel 3.1 | |
Pensioengevend inkomen voor 1 januari 2015 | 1. Tot het pensioengevend inkomen behoort niet de verhoging van het inkomen ingevolge artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993. 2. Artikel 3.1 lid 2 is niet van toepassing. |
Artikel 3.2 Berekening pensioengevend inkomen
1. Voor de berekening van het pensioengevend inkomen in enig jaar gaat ABP uit van het vaste salaris en de vaste toelagen op de peildatum 1 januari. Verder worden alle inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.1, tot een jaarbedrag herleid. Een aanpassing van het pensioengevend inkomen vindt uitsluitend plaats wanneer een tot ABP gerichte rechterlijke uitspraak daartoe verplicht of wanneer een feitelijk en formeel op peildatum vaststaand inkomen door de werkgever foutief is aangeleverd.
2. Voor degene van wie de dienstverhouding met de aangesloten werkgever in de loop van het jaar is ingegaan, geldt de ingangsdatum van de dienstverhouding als peildatum.
3. Vaste toelagen die gedurende het jaar in hoogte variëren, zijn pensioengevend per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij zijn genoten.
4. De variabele toelagen zijn pensioengevend per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij zijn genoten.
5. Een salarisverhoging die terugwerkt tot op of over de jaargrens van enig jaar, is pensioengevend per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin deze is geëffectueerd. Dit met dien verstande dat de salarisverhoging wordt berekend op jaarbasis vanaf de eerste peildatum waarin de verhoging had moeten worden meegenomen, tot de peildatum van het jaar volgend op de effectuering.
6. Als omzetting van inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.1 in onbelaste beloningsbestanddelen ingevolge de fiscale regelgeving leidt tot verlaging van het pensioengevend inkomen, wordt het pensioengevend inkomen per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de omzetting heeft plaatsgevonden verlaagd. Heeft de omzetting in de maand januari van enig jaar plaatsgevonden, dan wordt het pensioengevend inkomen in dat betreffende jaar verlaagd.
7. Voor de deelnemer die een deeltijddienstverhouding vervult, wordt het feitelijk ontvangen inkomen omgerekend naar een inkomen uit een volledige dienstverhouding door het te delen door de deeltijdfactor. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de aanpassing van de deeltijdfactor als bedoeld in de artikelen 1.2 lid 4, 1.3 lid 2 alsmede 1.4 lid 2.
8. Bij de vaststelling van het pensioengevend inkomen wordt rekening gehouden met 3.1 lid 2.
Artikel 3.3 Pensioengevend inkomen bij werkloosheidsuitkering of ontslaguitkering
1. Het pensioengevend inkomen voor de deelnemer met recht op een werkloosheidsuitkering is het tot een jaarbedrag herleide bedrag van het inkomen vóór de datum van ingang van het ontslag uit de dienstverhouding bij de betrokken werkgever. Dit inkomen wordt jaarlijks op 1 januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de desbetreffende sector.
2. Het pensioengevend inkomen voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering is het tot een jaarbedrag herleide bedrag, dat op 1 januari van het desbetreffende jaar als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering.
3. Artikel 3.1 lid 2 is van toepassing.
Overgangsbepaling bij artikel 3.3 | |
Pensioengevend inkomen bij suppletie | Artikel 3.3, tweede lid is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 3.4 Pensioengevend inkomen bij ziekte, verlof e.d.
1. Als een deelnemer in een dienstverhouding door ziekte, verlof, of een andere hem persoonlijk betreffende omstandigheid zijn inkomen niet of niet volledig geniet, wordt onder pensioengevend inkomen verstaan het inkomen dat voor hem zou hebben gegolden als die omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan.
2. Als de deelnemer met levensloopverlof levenslooploon geniet dat lager is dan 70% van het pensioengevend inkomen dat zou zijn genoten als deze omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan, dan wordt de pensioenopbouw gebaseerd op dat lagere inkomen.
3. Artikel 3.1 lid 2 is van toepassing.
Artikel 3.5 Pensioengevend inkomen na demotie
Als de deelnemer in verband met demotie binnen 10 jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd bij dezelfde of een andere aangesloten werkgever een nieuwe dienstverhouding aanvaardt met een lager salaris, geldt het inkomen vóór het aanvaarden van het lagere salaris als zijn pensioengevend inkomen. Dit inkomen wordt steeds per 1 januari aangepast aan de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Xxxxxxx moet berusten op een collectieve arbeidsovereenkomst of een andere collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden.
HOOFDSTUK 4 PENSIOENPREMIE
Artikel 4.1 Premieplicht ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Anw-compensatie en inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen
1. De aangesloten werkgever is pensioenpremie voor ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie verschuldigd voor:
a. zijn werknemers;
b. de gewezen werknemers die met recht op een ontslaguitkering of een werkloosheidsuitkering uit zijn dienst zijn ontslagen voor zolang zij deelnemer zijn.
2. De aangesloten werkgever is voor zijn werknemers premie verschuldigd voor de inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in overgangsbepaling D bij artikel 7.5.
3. Na het verstrijken van een aaneengesloten periode van levensloopverlof van één jaar is de aangesloten werkgever gedurende de resterende periode van levensloopverlof premie voor Anw- compensatie en de premie voor de inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in overgangsbepaling D bij artikel 7.5 verschuldigd.
Overgangsbepaling A bij artikel 4.1 | |
Einde premieplicht voor gewezen werknemers met recht op ontslaguitkering op 1 april 1997 | De premieplicht voor de gewezen werknemer die op 1 april 1997 recht had op een ontslaguitkering, eindigt op dezelfde dag als de dag waarop de ontslaguitkering eindigt. |
Overgangsbepaling B bij artikel 4.1 | |
Gewezen werknemer met recht op suppletie | Artikel 4.1, eerste lid onderdeel b is van overeenkomstige toepassing. |
Overgangsbepaling C bij artikel 4.1 | |
Premieplicht bij levensloopverlof langer dan één jaar a. in sectoren waarin nadere afspraken zijn gemaakt; of b. in sectoren waarin regelingen voor functioneel leeftijdsontslag zijn vervangen door sectorale levensloopregelingen | Het derde lid is niet van toepassing voor wat betreft de premieplicht voor: a. werknemers werkzaam in sectoren waarin vóór 1 maart 2006 m.b.t. de periode waarover pensioenopbouw plaatsvindt anders is overeengekomen; of b. werknemers met uitzicht op functioneel leeftijdsontslag, werkzaam in sectoren waarin regelingen voor functioneel leeftijdsontslag zijn vervangen door sectorale levensloopregelingen, voor zover einddatum levensloopverlof en ingangsdatum ouderdomspensioen direct op elkaar aansluiten. |
Artikel 4.2 Premiegrondslag, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Anw- compensatie en inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen
1. De premiegrondslag voor ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie is het pensioengevend inkomen verminderd met de franchise.
2. Bijlage A bij dit reglement vermeldt het bedrag van de hier bedoelde franchise en de periode waarvoor het geldt. ABP wijzigt deze bijlage na iedere nadere vaststelling van de franchise volgens artikel 4.10.
3. De premiegrondslag voor de inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in overgangsbepaling D bij artikel 7.5 bedraagt het pensioengevend inkomen, zonder rekening te houden met artikel 3.1 lid 2 en artikel 3.2 lid 7.
Artikel 4.3 Pensioenpremie, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Anw- compensatie en inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen
1. De pensioenpremie bedraagt een percentage van de premiegrondslag.
2. ABP stelt het premiepercentage vast volgens de methodiek, beschreven in de ABTN.
3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
4. Bijlage A bij dit reglement vermeldt het percentage van de premie en de periode waarvoor het geldt. ABP wijzigt deze bijlage na iedere wijziging van het percentage.
Artikel 4.4 Pensioenpremie, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw- compensatie voor deelnemer met recht op een ontslaguitkering of een werkloosheidsuitkering
1. De pensioenpremie voor de deelnemer die een ontslaguitkering ontvangt is gelijk aan de helft van de pensioenpremie voor de werknemer.
2. De pensioenpremie voor de deelnemer die een werkloosheidsuitkering ontvangt is gelijk aan drie achtste deel van de pensioenpremie voor de werknemer.
3. In afwijking van het eerste lid is de pensioenpremie gelijk aan drie achtste deel van de pensioenpremie voor de werknemer indien sprake is van een deelnemerschap als bedoeld in artikel
2.5 tweede lid sub b.
Overgangsbepaling A bij artikel 4.4 | |
Werkloosheidsuitkering vóór 1 april 2005 | De pensioenpremie voor de deelnemer die een werkloosheidsuitkering ontvangt is voor de tijd tot 1 april 2005 gelijk aan de helft van de pensioenpremie voor de werknemer. |
Overgangsbepaling B bij artikel 4.4 | |
Deelnemer die suppletie ontvangt | De pensioenpremie voor de deelnemer die een suppletie ontvangt is gelijk aan de pensioenpremie voor de werknemer. |
Artikel 4.5 Pensioenpremie ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw- compensatie bij samenloop van ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering met arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. Als de deelnemer die recht heeft op een ontslaguitkering of een werkloosheidsuitkering, tevens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verlaagt ABP de volgens artikel 4.4 verschuldigde pensioenpremie. Deze verlaging bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
a. 65% tot 80%: 80%;
b. 55% tot 65%: 60%;
c. 45% tot 55%: 50%;
d. 35% tot 45%: 40%.
2. Het eerste lid is ook van toepassing als sprake is van een WGA-uitkering, gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de WIA.
Overgangsbepaling A bij artikel 4.5 | |
Arbeidsongeschiktheid ingetreden vóór 1 januari 2004 | In aanvulling op artikel 4.5, eerste lid bedraagt de verlaging bij een arbeidsongeschiktheid van a. 25% tot 35%: 30%; b. 15% tot 25%: 20%. |
Overgangsbepaling B bij artikel 4.5 | |
Deelnemer die suppletie ontvangt | Artikel 4.5 en overgangsbepaling A zijn van overeenkomstige toepassing |
Artikel 4.6 Premieplicht ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. De aangesloten werkgever is pensioenpremie voor ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen verschuldigd voor:
a. zijn werknemers;
b. zijn gewezen werknemers, die met recht op ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering uit dienst zijn ontslagen voor zolang zij deelnemer zijn.
2. In afwijking van het eerste lid is de aangesloten werkgever geen pensioenpremie voor ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen verschuldigd voor de uit zijn dienst ontslagen gewezen werknemer, die een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag ontvangt.
Overgangsbepaling A bij artikel 4.6 | |
Einde premieplicht voor werknemers met recht op ontslaguitkering op 1 april 1997 | De premieplicht voor de gewezen werknemers die op 1 april 1997 recht hadden op een ontslaguitkering eindigt op dezelfde dag als de dag waarop de ontslaguitkering eindigt. |
Overgangsbepaling B bij artikel 4.6 | |
Gewezen werknemer met recht op suppletie | Artikel 4.6, eerste lid, onder b is van overeenkomstige toepassing. |
Overgangsbepaling C bij artikel 4.6 | |
Invaliditeitspensioen | Artikel 4.6 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 4.7 Premiegrondslag ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. De premiegrondslag is het pensioengevend inkomen zonder toepassing van artikel 3.1 lid 2, verminderd met een franchise.
2. Bijlage A bij dit reglement vermeldt het bedrag van de franchise en de periode waarvoor het geldt. ABP wijzigt deze bijlage na iedere nadere vaststelling van de franchise volgens artikel 4.11.
Overgangsbepaling bij artikel 4.7 | |
Invaliditeitspensioen | Artikel 4.7 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 4.8 Pensioenpremie ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. De pensioenpremie bedraagt een percentage van de premiegrondslag voor ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen.
2. ABP stelt de premiepercentages vast per sector of cluster van sectoren. Daarbij hanteert ABP de methodiek, beschreven in de ABTN. ABP verhoogt of verlaagt de premie naarmate de kans op invalidering in een sector of cluster van sectoren afwijkt van het gemiddelde. De invloed van de man- vrouwverhouding en de gemiddelde leeftijd in de sector of cluster van sectoren op de kans op invalidering blijft daarbij evenwel buiten beschouwing.
3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
4. De pensioenpremie voor een deelnemer die een werkloosheidsuitkering ontvangt, bedraagt drie vierde deel van de in het eerste tot en met derde lid bepaalde pensioenpremie.
5. Bijlage A bij dit reglement vermeldt het percentage van de premie en de periode waarvoor het geldt. ABP wijzigt deze bijlage na iedere wijziging van het percentage.
Overgangsbepaling bij artikel 4.8 | |
Invaliditeitspensioen | Artikel 4.8 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 4.9 Pensioenpremie verlaagd invaliditeitspensioen
Vervallen per 01-01-2007
Artikel 4.10 Nadere vaststelling franchise voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
ABP kan de in artikel 4.2 bedoelde franchise nader vaststellen op een veelvoud van € 50. Voorwaarde voor nadere vaststelling is dat het ouderdomspensioen voor gehuwden ingevolge de AOW, een of meer wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het, herleid tot een jaarbedrag, sinds de laatste aanpassing van de franchise, € 50 of meer is gewijzigd.
Artikel 4.11 Nadere vaststelling franchise voor ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
ABP kan de in artikel 4.7 bedoelde franchise nader vaststellen op een veelvoud van € 50. Voorwaarde voor nadere vaststelling is dat minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet, een of meerdere wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het, herleid tot een jaarbedrag, sinds de laatste aanpassing van de franchise, € 50 of meer is gewijzigd.
Overgangsbepaling bij artikel 4.11 | |
Invaliditeitspensioen | Artikel 4.11 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 4.12 Premievaststelling
1. De in dit hoofdstuk bedoelde premies worden door ABP op een kostendekkend niveau vastgesteld. Deze premies worden bepaald conform de daarvoor geldende regelgeving op de wijze zoals omschreven in de ABTN.
2. De door ABP te bepalen feitelijk te betalen premies kunnen anders uitvallen dan de premies als bedoeld in het eerste lid, doordat daarin nog eventueel rekening wordt gehouden met een premieopslag of een premiekorting zoals nader bepaald in de ABTN.
Artikel 4.13 Premiebetaling
1. De aangesloten werkgever betaalt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.12, de pensioenpremies in evenredige termijnen aan ABP, waarbij de minimale termijn vier weken bedraagt. De betaling moet gebeuren voor het einde van de maand volgende op de uitbetalingstermijn waarop die pensioenpremie betrekking heeft.
2. De aangesloten werkgever is aan ABP de wettelijke rente verschuldigd over bedragen die niet of niet tijdig zijn betaald.
Artikel 4.14 Premieverhaal
De aangesloten werkgever verhaalt een deel van de verschuldigde premies op de deelnemer met inachtneming van de bepalingen in de pensioenovereenkomst.
HOOFDSTUK 5 PENSIOENGELDIGE TIJD
Artikel 5.1 Pensioengeldige tijd voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
1. Pensioengeldige tijd is tijd doorgebracht als deelnemer. Voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding wordt deze tijd vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
2. Pensioengeldige tijd is tevens de tijd die ABP bij waarde-overname heeft toegekend.
3. ABP administreert de pensioengeldige tijd.
Overgangsbepaling bij artikel 5.1 | |
Pensioengeldige tijd voor flexibel pensioen | 1. Pensioengeldige tijd is de tijd doorgebracht als deelnemer tot 1 januari 2006. Voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding wordt deze tijd vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. 2. Pensioengeldige tijd is tevens: a. tijd die ABP tot 1 januari 2006 bij waarde-overname heeft toegekend; b. de tijd die vóór 1 januari 2006 toegekend is aan een deelnemer in het kader van een omrekening bij wisselend deelnemerschap militair-burger. |
Artikel 5.2 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid
1. De tijd gedurende welke de gewezen werknemer recht heeft op een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen telt mee volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Waarde |
80% of meer | 50% |
65% tot 80% | 40% |
55% tot 65% | 30% |
45% tot 55% | 25% |
35% tot 45% | 20% |
2. Voor de deelnemer, van wie de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een dienstongeval of beroepsziekte, telt de tijd mee volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Waarde |
80% of meer | 100% |
65% tot 80% | 80% |
55% tot 65% | 60% |
45% tot 55% | 50% |
35% tot 45% | 40% |
3. Als de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt omdat de arbeidsongeschikte wegens ziekte een andere dienstverhouding niet meer kan vervullen, wijzigt ABP de mate waarin de tijd meetelt pas na de beëindiging van die dienstverhouding.
4. De waardepercentages in het eerste en tweede lid worden vermenigvuldigd met een breuk, als de arbeidsongeschiktheid minder dan 80% bedraagt en er sprake is van een aangehouden dienstverhouding bij een niet aangesloten werkgever. De teller van de breuk wordt gevormd door het ongemaximeerde dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend en de noemer door het inkomen als deelnemer dat deel uitmaakt van dat ongemaximeerde dagloon.
Overgangsbepaling A bij artikel 5.2 | |
Recht op invaliditeitspensioen ontstaan vóór 1 april 1997 | 1. Als het recht op invaliditeitspensioen is ontstaan vóór 1 april 1997, telt de tijd mee volgens de percentages in het tweede lid van artikel 5.2. 2. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35 telt de tijd voor 30% mee en bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25 telt de tijd voor 20% mee. |
Overgangsbepaling B bij artikel 5.2 | ||||
Recht op invaliditeitspensioen ontstaan op of na 1 april 1997, maar vóór 1 januari 2004 | 1. De tijd telt mee volgens onderstaande tabel | |||
arbeidongeschikt- heidspercentage | waarde | |||
80% of meer | 70% | |||
65% tot 80% | 56% | |||
55% tot 65% | 42% | |||
45% tot 55% | 35% |
35% tot 45% | 28% | |||
25% tot 35% | 21% | |||
15% tot 25% | 14% | |||
2. Het bepaalde in artikel 5.2, tweede lid is van toepassing waarbij bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35 de tijd voor 30% meetelt en bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25 de tijd voor 20% meetelt. 3. Voor de pensioengeldige tijd tot 1 januari 2015 is overgangsbepaling A van toepassing. |
Overgangsbepaling C bij artikel 5.2 | |
Recht op invaliditeitspensioen ontstaan op of na 1 januari 2004, maar vóór 1 januari 2007 | Voor de pensioengeldige tijd tot 1 januari 2015 is overgangsbepaling B van toepassing. |
Overgangsbepaling D bij artikel 5.2 | |
Recht op invaliditeitspensioen ontstaan op of na 1 januari 2007 | 1. De tijd telt mee volgens de percentages in het eerste lid van artikel 5.2. 2. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35 telt de tijd voor 15% mee en bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25 telt de tijd voor 10% mee. 3. Het bepaalde in artikel 5.2, tweede lid is van toepassing. |
Overgangsbepaling E bij artikel 5.2 | |
Arbeidsongeschiktheid ontstaan vóór 1 januari 2004 | Onder de mate van arbeidsongeschiktheid wordt mede verstaan de mate van arbeidsongeschiktheid met inachtneming van artikel 44 van de WAO. |
Artikel 5.3 Pensioengeldige tijd bij ontslaguitkering
1. De tijd gedurende welke de deelnemer recht heeft op een ontslaguitkering telt voor de helft mee.
2. De tijd bedoeld in het eerste lid wordt vermenigvuldigd met de deeltijdfactor behorende bij de dienstverhouding waaruit de deelnemer met recht op ontslaguitkering is ontslagen.
3. In afwijking van het eerste lid telt de tijd voor drie achtste deel mee indien sprake is van een deelnemerschap als bedoeld in artikel 2.5 tweede lid sub b.
Artikel 5.4 Pensioengeldige tijd bij werkloosheidsuitkering
1. De tijd gedurende welke de deelnemer recht heeft op een werkloosheidsuitkering telt voor drie achtste deel mee.
2. De tijd bedoeld in het eerste lid wordt vermenigvuldigd met de deeltijdfactor behorende bij de dienstverhouding waaruit de deelnemer met recht op werkloosheidsuitkering is ontslagen.
Overgangsbepaling A bij artikel 5.4 | |
Werkloosheidsuitkering vóór 1 april 2005 | De tijd gedurende welke de deelnemer vóór 1 april 2005 recht heeft op een werkloosheidsuitkering telt voor de helft mee. |
Overgangsbepaling B bij artikel 5.4 | |
Bijdrage Stichting FVP | Aanvullende voortzetting van de deelneming heeft plaatsgevonden onder nader door ABP gestelde regels. |
Artikel 5.5 Pensioengeldige tijd bij suppletie
Overgangsbepaling pensioengeldige tijd bij suppletie | |
Deelnemer met recht op suppletie | De tijd gedurende welke een deelnemer een suppletie ontvangt telt volledig mee. |
Artikel 5.6 Verlof
1. ABP kan regels stellen ten aanzien van de tijd gedurende welke de deelnemer geheel of gedeeltelijk ontheven is geweest van de uitoefening van zijn dienstverhouding en hij elders pensioen opbouwt.
2. Na het verstrijken van een aaneengesloten periode van levensloopverlof van een jaar telt de tijd gedurende welke de werknemer de periode van levensloopverlof aansluitend continueert niet mee voor de pensioenopbouw.
Overgangsbepaling bij artikel 5.6 | |
Levensloopverlof langer dan één jaar a. in sectoren waarin nadere afspraken zijn | Het tweede lid is niet van toepassing op: a. werknemers werkzaam in sectoren waarin vóór 1 maart 2006 |
gemaakt; of b. in sectoren waarin regelingen voor functioneel leeftijdsontslag zijn vervangen door sectorale levensloopregelingen | m.b.t. de periode waarover pensioenopbouw plaatsvindt anders is overeengekomen; of b. werknemers met uitzicht op functioneel leeftijdsontslag, werkzaam in sectoren waarin regelingen voor functioneel leeftijdsontslag zijn vervangen door sectorale levensloopregelingen, voor zover einddatum levensloopverlof en ingangsdatum ouderdomspensioen direct op elkaar aansluiten. |
HOOFDSTUK 6 OVERGANGSBEPALINGEN FLEXIBEL PENSIOEN
Overgangsbepaling A bij hoofdstuk 6 | |
Verplicht opgebouwde aanspraken op flexibel pensioen | 1. ABP stelt de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op flexibel pensioen vast. Dit zijn de a. op basis van hoofdstuk 5a. van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005 opgebouwde aanspraken op flexibel pensioen; b. met toepassing van artikel 11.3 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, bij waarde-overname verkregen aanspraken op flexibel pensioen; c. met toepassing van artikel 5.7 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005 bij wisselend deelnemerschap militair - burger verkregen aanspraken op flexibel pensioen. 2. ABP zet de aanspraken op flexibel pensioen als bedoeld in het eerste lid om in aanspraken op ouderdomspensioen, op basis van een ruilvoet van 0,226. 3. In afwijking van het tweede lid zet ABP voor de werknemer geboren voor 1950 die geen gebruik heeft gemaakt van zijn FPU-recht, de aanspraken op flexibel pensioen als bedoeld in het eerste lid om in aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen. 4. Bij de omzetting bedoeld in het derde lid hanteert ABP een uniforme ruilvoet die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De ruilvoet is opgenomen in bijlage A bij dit reglement. |
Overgangsbepaling B bij hoofdstuk 6 | |
Toekennen flexibel pensioen aan deelnemer met recht op invaliditeitspensioen toegekend na 31 december 2002 en vóór 1 januari 2007 | Op leeftijd 62 jaar kent ABP ambtshalve flexibel pensioen toe. |
HOOFDSTUK 7 OUDERDOMSPENSIOEN
Algemene bepalingen
Artikel 7.1 Toekenning, betaling en einde ouderdomspensioen
1. ABP kent het ouderdomspensioen toe op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende.
2. ABP kent het ouderdomspensioen toe per een datum die is gelegen op of ná de datum van de schriftelijke aanvraag, echter uiterlijk op het in dit reglement voorgeschreven uiterste moment.
3. ABP betaalt het ouderdomspensioen elke maand in de tweede helft van de maand.
4. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde is overleden.
Artikel 7.2 Gedeeltelijke ingang ouderdomspensioen
Een werknemer kan het ouderdomspensioen gedeeltelijk laten ingaan. Dit is mogelijk voor ten minste 10 procent van de opgebouwde aanspraak.
Artikel 7.3 Recht op ouderdomspensioen
1. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft recht op ouderdomspensioen op de dag waarop hij de AOW-leeftijd bereikt.
2. Het ouderdomspensioen gaat niet later in dan vijf jaren na de dag waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de AOW leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.3 | |
Deelnemer met recht op suppletie | Artikel 7.3, eerste lid is van overeenkomstige toepassing. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.3 | |
Deelnemer of gewezen deelnemer met recht op aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | De deelnemer of gewezen deelnemer heeft recht op de aanvullingen genoemd in bijlage K op de dag dat hij de AOW-leeftijd bereikt. |
Artikel 7.4 Recht op ouderdomspensioen vóór de AOW-leeftijd
1. De werknemer, de deelnemer die op grond van artikel 16.2 de deelneming vrijwillig voortzet en de gewezen deelnemer zonder recht op een ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering kunnen het ouderdomspensioen eerder laten ingaan, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 60 jaar bereikt wordt.
2. In geval het ouderdomspensioen meer dan vijf jaar vóór het bereiken van de AOW- leeftijd ingaat, verklaart de deelnemer of gewezen deelnemer als bedoeld in het eerste lid dat hij in gelijke of mindere mate het pensioen laat ingaan als de arbeidsinkomsten worden verminderd. Tevens verklaart de deelnemer of gewezen deelnemer niet voornemens te zijn die arbeid weer te hervatten.’
Overgangsbepaling bij artikel 7.4 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | Artikel 7.4 is niet van toepassing. |
Artikel 7.5 Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen
1. De deelnemer bouwt per jaar en per dienstverhouding ouderdomspensioen op volgens de formule: pensioengeldige tijd *1,875% * (pensioengevend inkomen -/- franchise).
Indien het pensioengevend inkomen van de deelnemer zoals bedoeld in hoofdstuk 3, lager is dan het grensbedrag uit Bijlage A bij dit reglement dan bedraagt het opbouwpercentage 1,701% en geldt een afwijkende franchise welke is opgenomen in bijlage A.
2. In het jaar van toekenning ouderdomspensioen vindt opbouw plaats op basis van het pensioengevend inkomen in het voorafgaande jaar.
3. De in het eerste lid bedoelde franchise, is de franchise bedoeld in artikel 4.2.
4. ABP indexeert de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen volgens artikel 14.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.5 | |
Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen over het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 | Het opbouwpercentage en de franchise bedraagt voor de deelnemer: a. geboren na 31 december 1963, 1,9 % en € 13.000; |
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds (versiedatum: 01-09-2017) 24
januari 2006 | b. geboren na 31 december 1953 en vóór 1 januari 1964, 1,8% en € 14.250; c. geboren vóór 1 januari 1954, 1,75% en € 15.250. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.5 | |
Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen vanaf 1 januari 2006 voor deelnemer geboren vóór 1 januari 1950, die: a. recht heeft gehad op een bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 3 lid 9.1 van het FPU-reglement of; b. recht heeft gehad op de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 4 van het FPU- reglement. | 1. De deelnemer bouwt per jaar en per dienstverhouding op volgens de formule: pensioengeldige tijd * 1,75% * (pensioengevend inkomen -/- franchise). 2. De hier bedoelde franchise is vermeld in bijlage A bij dit reglement. 3. Overgangsbepaling F is niet van toepassing. |
Overgangsbepaling C bij artikel 7.5 | |
Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen vanaf 1 januari 2007 voor deelnemer met recht op invaliditeitspensioen voor 1 april 1997 | 1. Het opbouwpercentage bedraagt voor de deelnemer: a. geboren na 31 december 1963, 1,875%; b. geboren na 31 december 1953 en vóór 1 januari 1964, 1,8%; c. geboren vóór 1 januari 1954, 1,75%. 2. De franchises zijn opgenomen in bijlage A bij dit reglement. 3. Overgangsbepaling F en G zijn niet van toepassing. |
Overgangsbepaling D bij artikel 7.5 | |
Inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen voor: a. de werknemer geboren op of na 1 januari 1950; b. de werknemer geboren vóór 1 januari 1950, die op 1 januari 2006 geen recht heeft gehad op een aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement. | 1. Inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen is mogelijk over perioden vóór 1 januari 2006 waarin minder pensioenaanspraken zijn opgebouwd dan is toegestaan op grond van de Wet op de loonbelasting 1964. 2. Recht op inkoop heeft de werknemer die én op 31 december 2005 werknemer én op 1 januari 2006 werknemer is en zonder onderbreking werknemer blijft tot 1 januari 2023, dan wel tot datum (eerste gedeeltelijke) toekenning ouderdomspensioen als deze datum is gelegen vóór 1 januari 2023. 3. Als onderbreking wordt niet aangemerkt: a. een onderbreking van maximaal 2 maanden; b. een onderbreking van maximaal 5 jaar gelegen tussen het tijdstip van ontslag in verband met arbeidsongeschiktheid en het tijdstip van het wederom verwerven van de hoedanigheid van werknemer; c. een onderbreking van maximaal 18 maanden gelegen tussen het tijdstip van verkrijgen recht op wachtgelduitkering of werkloosheidsuitkering en het tijdstip van het wederom verwerven van de hoedanigheid van werknemer. 4. Voor de werknemer die op 1 april 1997 deelnemer was en op die datum uitzicht heeft gekregen op een minimaal in aanmerking te nemen aantal jaren van 30, 35 of 40 jaren bij toekenning van een aanvullende uitkering, bedoeld in de artikelen 4 en 5a van het FPU- reglement, zoals deze luidden op 31 december 2005 vindt inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen plaats over de door de fiscale wetgever als diensttijd aangemerkte tijd. 5. Voor de deelnemer geboren op of na 1 januari 1950 op wie artikel 5, lid 7.1.1 van het FPU-reglement, zoals dat luidde op 31 december 2005 van toepassing zou zijn geweest, wordt binnen de fiscale kaders via inkoop van diensttijd een uitkeringsniveau nagestreefd dat zou hebben gegolden bij ongewijzigde voortzetting van de FPU-regeling met dien verstande dat dat niveau wordt bereikt bij uittreden met 42 jaar en 6 maanden, 43 jaar en 6 maanden of 44 jaar en 6 maanden. 6. De hoogte van de in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen wordt bepaald op 31 december 2005 waarbij bij de hoogte van de in te kopen aanspraken na 1 mei 2015 wordt uitgegaan van een pensioenleeftijd van 67 jaar. Bij een verdere stijging van de levensverwachting wordt de pensioenleeftijd verhoogd. 7. Over de periode voor 1 januari 2004 worden de in te kopen aanspraken berekend op basis van het pensioengevend inkomen op 1 januari 2004 en een opbouwpercentage van 1,9% en een franchise van € 11.287. 8. Over het jaar 2004 worden de in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen berekend op basis van het pensioengevend inkomen op 1 januari 2004 en over het jaar 2005 op basis van het pensioengevend inkomen op 1 januari 2005 en op basis van de volgende opbouwpercentages en franchises. Voor de deelnemer: a. geboren na 31 december 1963 bedraagt het opbouwpercentage 2,05 en de franchise € 9.400; b. geboren na 31 december 1953 en vóór 1 januari 1964, bedraagt het opbouwpercentage 1,95 en de franchise € 10.300; |
c. geboren vóór 1 januari 1954 bedraagt het opbouwpercentage 1,9 en de franchise € 11.000. 9. Het bij inkoop in aanmerking te nemen pensioengevend inkomen bedraagt maximaal € 160.000. 10. De met toepassing van de voorgaande leden berekende in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen worden verminderd met a. de aanspraken op ouderdomspensioen, bedoeld in hoofdstuk 7; b. de aanspraken op flexibel pensioen, bedoeld in overgangsbepaling A van hoofdstuk 6, die op basis van een ruilvoet van 0,226 zijn omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen; c. een percentage van 2,7% van de voorwaardelijke aanspraken na 1 mei 2015. 11. De met toepassing van de voorgaande leden berekende aanspraken op ouderdomspensioen worden geïndexeerd volgens artikel 14.1. 12. De toezegging tot inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen wordt gedaan per 31 december 2007. 13. Affinanciering van inkoop vindt plaats op 30 december 2022 of op de dag voorafgaande aan de datum van toekenning ouderdomspensioen, als deze datum is gelegen vóór 30 december 2022, of op de dag van overlijden van de werknemer na de leeftijd van 65 jaar als deze datum is gelegen voor 30 december 2022. 14. Bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen vindt toekenning en financiering van de inkoop naar rato plaats. Toekenning en financiering vindt uiterlijk bij einde deelnemerschap plaats. 15. De in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen zijn pas opgebouwd op het moment dat deze zijn gefinancierd. |
Overgangsbepaling E bij artikel 7.5 | |
Inkoop van aanspraken ouderdomspensioen ingevolge het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2005-2007 | Inkoop van aanspraken ouderdomspensioen is mogelijk over perioden vóór 1 januari 2006, waarin minder pensioenaanspraken zijn opgebouwd dan is toegestaan op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964. De aanspraken en voorwaarden zijn vastgelegd in artikel 1 van bijlage C bij dit reglement. |
Overgangsbepaling F bij artikel 7.5 | |
Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen over het tijdvak van 1 januari 2006 tot 1 januari 2014 | Het opbouwpercentage bedraagt 2,05%. |
Overgangsbepaling G bij artikel 7.5 | |
Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen over het tijdvak van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 voor: a. de werknemer geboren op of na 1 januari 1950; b. de werknemer geboren voor 1 januari 1950, die geen recht heeft gehad op een aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 4 van het FPU reglement. | Het opbouwpercentage bedraagt 1,95%. |
Overgangsbepaling H bij artikel 7.5 | |
Opbouw aanspraak op ouderdomspensioen over het tijdvak tot 1 januari 2015 voor deelnemer met recht op invaliditeitspensioen op 31 december 2005 | 1. In afwijking van overgangsbepaling G bedraagt het opbouwpercentage voor de deelnemer: a. geboren na 31 december 1963, 1,9%; b. geboren na 31 december 1953 en vóór 1 januari 1964, 1,8%; c. geboren vóór 1 januari 1954, 1,75%. 2. De franchises zijn opgenomen in bijlage A bij dit reglement. |
Overgangsbepaling I bij artikel 7.5 | |
Toekenning ouderdomspensioen in het jaar 2015 | Voor de berekening van de opbouw in het tweede lid van artikel 7.5 is Overgangsbepaling B bij artikel 3.1 , eerste lid, van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 7.6 Berekening ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen, op grond van dit hoofdstuk, hoofdstuk 13 en hoofdstuk 16, bedraagt de som van alle opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van een pensioenleeftijd van 67 jaar.
2. Als het ouderdomspensioen eerder of later ingaat dan de eerste dag van de maand na die waarin de betrokkene 67 jaar is geworden, verlaagt of verhoogt ABP het pensioen met toepassing van de
factoren, opgenomen in bijlage G bij dit reglement en met inachtneming van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. ABP indexeert het ouderdomspensioen volgens artikel 14.1.
4. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer kan het ouderdomspensioen in hoogte variëren voor zover de verhouding tussen het hoogste en het laagste pensioen van 100:75 niet wordt overschreden. Bij ingang van het ouderdomspensioen vóór de AOW-leeftijd blijft daarbij buiten beschouwing het deel dat geacht wordt het gemis aan AOW te compenseren. ABP bepaalt de hoogte van het pensioen met toepassing van de factoren opgenomen in bijlage G bij dit reglement.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.6 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het pensioen van degene die pensioen heeft opgebouwd voor 1 januari 1996, de aanvullingen en kortingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraak volgens hoofdstuk 18 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. 2. Bijlage K bij dit reglement geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend of een korting wordt toegepast. 3. De aanvullingen kunnen niet eerder of later ingaan dan de AOW- leeftijd of in hoogte variëren. Deze beperkte toepassing geldt niet voor de aanvulling in artikel 9 van bijlage K. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.6 | |
Mededelingsplicht bij recht op ouderdomspensioen over diensttijd vóór 1 januari 1995 | Als degene aan wie ABP een ouderdomspensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1995 een AOW-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Overgangsbepaling C bij artikel 7.6 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2006 | ABP betrekt bij de berekening van het pensioen: a. de vóór 1 januari 2004 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, die zijn vastgesteld op basis van hoofdstuk 18 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005, geïndexeerd volgens artikel 14.1; b. de tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, die zijn vastgesteld op basis van artikel 6.2 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005, geïndexeerd volgens artikel 14.1. |
Overgangsbepaling D bij artikel 7.6 | |
Omzetten van FPU-componenten | 1. ABP betrekt bij de berekening van het pensioen: a. het deel van het bedrag bedoeld in artikel 9a, derde lid van het FPU-reglement. b. het op basis van artikel 3, onderdeel e van Bijlage A van het FPU- reglement vastgestelde bedrag voor zover betrekking hebbend op FPU-componenten. c. de bijzondere uitkering op grond van artikel 3 lid 9.1 van het FPU- reglement, voor zover hier recht op bestaat. 2. Bij de toepassing van het eerste lid hanteert ABP een uniforme ruilvoet, die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De ruilvoet is opgenomen in bijlage A bij dit reglement. |
Overgangsbepaling E bij artikel 7.6 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 januari 2014 | Bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar. Als het ouderdomspensioen eerder of later ingaat dan de eerste dag van de maand na die waarin de betrokkene 65 jaar is geworden, verlaagt of verhoogt ABP het pensioen met toepassing van de factoren, opgenomen in bijlage G bij dit reglement en met inachtneming van de Wet op de loonbelasting 1964. |
Overgangsbepaling F bij artikel 7.6 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd voor deelnemers geboren voor 1950: a. die recht heeft gehad op een bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 3 van het FPU-reglement; b. die recht heeft gehad op de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement. | Bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar. |
Bijzondere bepalingen
Artikel 7.7 Toekenning ouderdomspensioen bij overschrijding inkomen
Vervallen per 01-09-2017
Artikel 7.8 Verhoging opbouw aanspraak op ouderdomspensioen bij lage grondslag
Overgangsbepaling bij artikel 7.8 | |
Aanspraken opgebouwd voor 1 januari 2015 | Artikel 7.8 van het pensioenreglement zoals dat luidde op 31 december 2014 blijft van toepassing. |
Artikel 7.9 Berekening ouderdomspensioen en voortzetting meerdere dienstverhoudingen bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen
Voor de deelnemer, die het ouderdomspensioen gedeeltelijk laat ingaan, bedraagt het ouderdomspensioen een deel van de som van alle opgebouwde aanspraken. Bij iedere volgende ingang van het ouderdomspensioen wordt deze verhouding aangepast. Verder verhoogt ABP het ingegane ouderdomspensioen met de som van de na de voorafgaande pensioeningang opgebouwde aanspraken, dan wel met een evenredig deel van die som wanneer het ouderdomspensioen nog niet geheel ingaat.
Artikel 7.10 Bijzonder ouderdomspensioen
1. Met gewezen echtgenoot wordt in dit artikel ook bedoeld gewezen geregistreerde partner. Met echtscheiding wordt ook bedoeld beëindiging van het geregistreerd partnerschap.
2. De gewezen echtgenoot heeft recht op bijzonder ouderdomspensioen, als toepassing wordt gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
3. Het bijzonder ouderdomspensioen gaat in:
a. op de dag waarop de gewezen echtgenoot de AOW-leeftijd bereikt, óf
b. wanneer de echtscheiding na dit tijdstip plaatsvindt, zodra artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing wordt;
maar niet eerder dan een maand nadat ABP de vereiste stukken heeft ontvangen.
4. De gewezen echtgenoot kan het bijzonder ouderdomspensioen eerder laten ingaan, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de gewezen echtgenoot de leeftijd van 60 jaar bereikt. De gewezen echtgenoot kan het bijzonder ouderdomspensioen ook later laten ingaan, maar niet later dan vijf jaren na de dag waarop de gewezen echtgenoot de AOW-leeftijd bereikt.
5. ABP geeft de gewezen echtgenoot een overzicht van het bijzonder ouderdomspensioen. ABP geeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een afschrift van dat overzicht en een overzicht van het verminderde ouderdomspensioen.
Artikel 7.11 Vermindering ouderdomspensioen met bijzonder ouderdomspensioen
ABP brengt de aanspraken die in aanmerking zijn genomen voor de aanspraak of het recht op een bijzonder ouderdomspensioen blijvend in mindering op het bedrag van het ouderdomspensioen.
Artikel 7.12 Vermindering ouderdomspensioen bij scheiding
1. Met gewezen echtgenoot wordt in dit artikel ook bedoeld gewezen geregistreerde partner. Met hertrouwen wordt ook bedoeld het partnerschap opnieuw laten registreren.
2. Als de gewezen echtgenoot volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht heeft op pensioenverevening, vermindert ABP het ouderdomspensioen met het bedrag van de verevening.
3. De vermindering eindigt op de laatste dag van de maand:
a. van overlijden van de gewezen echtgenoot;
b. van overlijden van de gepensioneerde;
c. waarin xxxxxxxx ABP schriftelijk hebben laten weten dat ze met elkaar zijn hertrouwd of zich hebben verzoend.
4. ABP geeft de gewezen echtgenoot een overzicht van de opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd en de ingangsdatum van uitbetaling. ABP geeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een afschrift van dat overzicht.
Artikel 7.13 Verhoging ouderdomspensioen door omzetting van partnerpensioen
1. De deelnemer of gewezen deelnemer kan bij ingang van het ouderdomspensioen de aanspraak of een gedeelte van de aanspraak op partnerpensioen, bedoeld in hoofdstuk 9, omzetten in ouderdomspensioen.
2. Bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen van de deelnemer vindt de omzetting, bedoeld in het eerste lid plaats naar rato van de mate van ingang van het ouderdomspensioen.
3. De omzetting is onherroepelijk.
4. De partner moet toestemming geven voor de omzetting.
5. Bij de omzetting hanteert ABP een uniforme ruilvoet. Deze ruilvoet wordt vastgesteld met inachtneming van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. In bijlage A bij dit reglement is de ruilvoet opgenomen.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.13 | |
Deelnemer of gewezen deelnemer met opbouw vóór 1 juli 1999 | Omzetting van de aanspraak op partnerpensioen in ouderdomspensioen is niet mogelijk voor de aanspraak die is opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.13 | |
Deelnemer of gewezen deelnemer met aanspraak op PartnerPlusPensioen op basis van de overgangsbepaling bij artikel 16.5 | De deelnemer of gewezen deelnemer kan, met inachtneming van artikel 7.13, bij ingang van het ouderdomspensioen de aanspraak of een gedeelte van de aanspraak op partnerpensioen, bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 16.5, omzetten in ouderdomspensioen. |
Artikel 7.14 Vermindering ouderdomspensioen door omzetting in partnerpensioen bij overlijden op of na 67 jaar
1. De deelnemer of gewezen deelnemer kan bij ingang van het ouderdomspensioen een deel van dat pensioen omzetten in een verhoging van de aanspraak op partnerpensioen bij overlijden op of na 67 jaar. Het verhoogde partnerpensioen bedraagt niet meer dan 70% van het pensioengevend inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3.
2. Het ouderdomspensioen in het eerste lid is, indien van toepassing verminderd op grond van artikel 7.12.
3. De omzetting is onherroepelijk.
4. Bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen van de deelnemer vindt omzetting plaats naar rato van de mate van ingang van het ouderdomspensioen.
5. Bij de omzetting hanteert ABP een uniforme ruilvoet. Deze ruilvoet wordt vastgesteld met inachtneming van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. In bijlage A bij dit reglement is de ruilvoet opgenomen.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.14 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996, met uitzondering van artikel 9 bijlage K | Artikel 7.14 is niet van toepassing. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.14 | |
Omzetting ouderdomspensioen opgebouwd voor 1 januari 2015 | De deelnemer of gewezen deelnemer kan bij ingang van het ouderdomspensioen een deel van dat pensioen omzetten in een verhoging van de aanspraak op partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar. Het verhoogde partnerpensioen bedraagt niet meer dan 70% van het pensioengevend inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3. |
Artikel 7.15 Vermindering ouderdomspensioen bij eindigen deelneming door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 67 jaar
1. De gewezen deelnemer kan op moment van beëindiging van het deelnemerschap anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of overlijden, de vanaf 1 januari 2015 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden
voor 67 jaar. Het partnerpensioen na omzetting bedraagt niet meer dan 70% van het pensioengevend inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3.
2. Het ouderdomspensioen in het eerste lid is indien van toepassing verminderd op grond van artikel 7.12.
3. Voor de omzetting van het ouderdomspensioen als bedoeld in het eerste lid, stelt ABP een leeftijdsafhankelijke ruilvoet vast. In bijlage L bij dit reglement is de ruilvoet per leeftijd opgenomen.
4. ABP informeert de gewezen deelnemer binnen vier maanden na het einde van het deelnemerschap over de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid. De gewezen deelnemer dient zijn keuze binnen een beslistermijn van zes weken na ontvangst van deze mededeling schriftelijk aan ABP mee te delen. Tot het moment van het eindigen van de beslistermijn, verkrijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op partnerpensioen overeenkomstig de tijd tot het einde van het deelnemerschap.
5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door waardeoverdracht als bedoeld in artikel 13.1, wordt de vermindering van het ouderdomspensioen aangepast. De aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen conform de ruilvoet uit bijlage L behorende bij de leeftijd van de gewezen deelnemer op het moment van waardeoverdracht.
6. Als een gewezen deelnemer op enig moment opnieuw het deelnemerschap verkrijgt, wordt de vermindering van het ouderdomspensioen als bedoeld in het eerste lid aangepast. De aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen conform de ruilvoet uit bijlage L behorende bij de leeftijd van de deelnemer op het moment dat hij opnieuw deelnemer wordt.
7. Deze bepaling is niet van toepassing op degene die de deelneming op grond van artikel 16.2 vrijwillig voortzet.
8. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij einde partnerschap na beëindiging van het deelnemerschap en voor waardeoverdracht of voor het opnieuw verkrijgen van het deelnemerschap.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.15 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996, met uitzondering van artikel 9 bijlage K | Artikel 7.15 is niet van toepassing. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.15 | |
Omzetting ouderdomspensioen opgebouwd voor 1 januari 2015 | De gewezen deelnemer kan op moment van beëindiging van het deelnemerschap anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of overlijden, de vanaf 1 juli 1999 tot 1 januari 2015 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar. Het partnerpensioen na omzetting bedraagt niet meer dan 70% van het pensioengevend inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3. |
Artikel 7.15a Vermindering ouderdomspensioen bij ingang door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 67 jaar
1. De gewezen deelnemer kan bij ingang ouderdomspensioen voor het bereiken van de AOW-leeftijd, de vanaf 1 januari 2015 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden voor 67 jaar. Het partnerpensioen na omzetting bedraagt niet meer dan 70% van het pensioengevend inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3.
2. Het ouderdomspensioen in het eerste lid is indien van toepassing verminderd op grond van artikel 7.12.
3. Voor de omzetting van het ouderdomspensioen als bedoeld in het eerste lid, stelt ABP een leeftijdsafhankelijke ruilvoet vast. In bijlage L bij dit reglement is de ruilvoet per leeftijd opgenomen.
4. Een gemaakte keuze voor omzetting is onherroepelijk.
Overgangsbepaling A bij artikel 7.15a | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996, met uitzondering van artikel 9 bijlage K | Artikel 7.15a is niet van toepassing. |
Overgangsbepaling B bij artikel 7.15a | |
Omzetting ouderdomspensioen opgebouwd voor 1 januari 2015 | De gewezen deelnemer kan bij ingang van het ouderdomspensioen voor het bereiken van de AOW-leeftijd de vanaf 1 juli 1999 tot 1 januari 2015 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar . Het |
partnerpensioen na omzetting bedraagt niet meer dan 70% van het pensioengevend inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3. |
Artikel 7.16 Afkoop klein ouderdomspensioen
1. Als het ouderdomspensioen op de dag van het bereiken van de AOW-leeftijd op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af tenzij betrokkene daar niet mee instemt. Betrokkene ontvangt bij afkoop een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage F bij dit reglement.
Artikel 7.17 Overlijdensuitkering
1. ABP kent na het overlijden van de gepensioneerde een overlijdensuitkering toe aan zijn partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde. De uitkering bedraagt het ouderdomspensioen over twee maanden.
2. ABP keert de overlijdensuitkering niet uit als er geen recht op partnerpensioen is omdat de partner de gepensioneerde opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
3. Als er geen partner is kent ABP de overlijdensuitkering toe aan:
a. de wezen;
b. ouders, meerderjarige kinderen, broers of zussen, als de overledene xxxxxxxxxx van hen was.
4. Als er ook geen personen als bedoeld in het vorige lid zijn, kan ABP de overlijdensuitkering uitbetalen aan een derde voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en lijkbezorging. De nalatenschap van de overledene moet dan niet toereikend zijn voor deze kosten.
HOOFDSTUK 8 PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN VOOR 67 JAAR
Algemene bepalingen
Artikel 8.1 Toekenning, betaling en einde partnerpensioen
1. ABP kent het partnerpensioen toe op schriftelijke aanvraag van de partner.
2. ABP betaalt het partnerpensioen elke maand in de tweede helft van de maand.
3. Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner is overleden.
Artikel 8.2 Mededelingsplicht
Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen.
Overgangsbepaling bij artikel 8.2 | |
Partnerpensioen berekend over diensttijd vóór 1 januari 1996 | Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1996 een Anw-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Rechthebbende partnerpensioen
Artikel 8.3 Recht op partnerpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer of gepensioneerde vóór 67 jaar heeft de partner recht op partnerpensioen.
2. Geen recht op partnerpensioen heeft de partner van de gepensioneerde waaraan als gewezen deelnemer met toepassing van artikel 7.4 ouderdomspensioen is toegekend.
3. Bij overlijden van de gewezen deelnemer voor 67 jaar, heeft de partner recht op partnerpensioen als de gewezen deelnemer een deel van het ouderdomspensioen, met toepassing van artikel 7.15, heeft omgezet in partnerpensioen.
4. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
Overgangsbepaling A bij artikel 8.3 | |
Xxxxxxx deelnemer met pensioen- aanspraken geheel opgebouwd vóór 1 januari 1996 | Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de partner recht op partnerpensioen als: - de overledene zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996, en - het partnerschap is aangegaan voor het ontslag. |
Overgangsbepaling B bij artikel 8.3 | |
Gewezen deelnemer met pensioen- aanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de partner met inachtneming van overgangsbepaling A recht op partnerpensioen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling C bij artikel 8.3 | |
Xxxxxxxxx, gewezen deelnemer of gepensioneerde met pensioenaanspraken bij overlijden tussen 65 jaar en 67 jaar opgebouwd vóór 1 januari 2015 | 1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde heeft de partner recht op partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2015. 2. Voor zover omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7.13 heeft plaatsgevonden heeft de partner geen recht op partnerpensioen. 3. Bij overlijden van de gepensioneerde die zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996 heeft de partner slechts recht op partnerpensioen als het partnerschap is aangegaan voor het ontslag. |
Artikel 8.4 Geen recht op partnerpensioen
De partner heeft geen recht op partnerpensioen als hij opzettelijk zijn partner van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
Berekening partnerpensioen
Artikel 8.5 Berekening partnerpensioen
1. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden van de deelnemer of gepensioneerde vóór 67 jaar vijf tiende gedeelte van het ouderdomspensioen.
2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op het partnerpensioen van de partner van de gewezen deelnemer, als de gewezen deelnemer zijn ouderdomspensioen heeft omgezet als bedoeld in artikel 7.15 of artikel 7.15a.
3. ABP berekent het partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer ook over de tijd tot de overledene de AOW-leeftijd zou bereiken.
4. Het in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioen is bij overlijden van de gepensioneerde het ouderdomspensioen voordat het pensioen is verlaagd of verhoogd met toepassing van artikel 7.6, tweede lid en zonder rekening te houden met de variatie in hoogte, bedoeld in artikel 7.6, vierde lid.
5. ABP indexeert het partnerpensioen volgens artikel 14.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 8.5 | |
Overlijden van de deelnemer geboren vóór 1 januari 1950: a. die recht heeft gehad op een bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 3 van het FPU-reglement, of b. die recht heeft gehad op de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement. | 1. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden van de deelnemer vóór 67 jaar vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. 2. Het in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioen is het ouderdomspensioen zonder rekening te houden met de aanspraken op flexibel pensioen, als bedoeld in overgangsbepaling A bij hoofdstuk 6 en overgangsbepaling A bij hoofdstuk 16. 3. Artikel 8.5, vijfde lid is van toepassing. |
Overgangsbepaling B bij artikel 8.5 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het partnerpensioen dat mede wordt ontleend aan pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 januari 1996, de aanvullingen en kortingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraak volgens hoofdstuk 18 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. 2. Bijlage K bij dit reglement geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend of een korting wordt toegepast. |
Overgangsbepaling C bij artikel 8.5 | |
Mededelingsplicht bij partnerpensioen over diensttijd vóór 1 januari 1996 | Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1996 een Anw-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Overgangsbepaling D bij artikel 8.5 | |
Gewezen deelnemer met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Als de overledene een gewezen deelnemer was, berekent ABP het partnerpensioen alleen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling E bij artikel 8.5 | |
Berekening bijzonder partnerpensioen | ABP berekent het bijzonder partnerpensioen, bedoeld in de overgangsbepaling A bij artikel 8.11 over de aanspraken opgebouwd tot datum einde partnerschap, maar uiterlijk tot 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling F bij artikel 8.5 | |
Berekening bijzonder partnerpensioen | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd op 31 december 1995 en op 1 januari 1996 en het partnerschap is geëindigd vóór 1 januari 1996, bedraagt het bijzonder partnerpensioen vijf zevende deel van het ouderdomspensioen berekend tot het einde van het partnerschap. Daarbij wordt evenwel de berekeningsgrondslag in de zin van de Abp-wet in aanmerking genomen voor het jaar 1995. |
Overgangsbepaling G bij artikel 8.5 | |
Aanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2006 | Het partnerpensioen bedraagt over aanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2006 vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. |
Overgangsbepaling H bij artikel 8.5 | |
Overlijden van gewezen deelnemer met aanspraken ouderdomspensioen vanaf 1- 7-1999 tot 1-1-2006, die gekozen heeft voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.15 | De hoogte van het partnerpensioen bij overlijden van de gewezen deelnemer, bedraagt vijf zevende deel over aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd vanaf 1-7-1999 tot 1-1-2006. |
Overgangsbepaling I bij artikel 8.5 | |
Overlijden van deelnemer of gepensioneerde | Het ouderdomspensioen is het ouderdomspensioen zonder rekening te houden met de omzetting van aanspraken op flexibel pensioen, als bedoeld in overgangsbepaling A bij hoofdstuk 6 en overgangsbepaling A bij hoofdstuk 16. |
Overgangsbepaling J bij artikel 8.5 | |
Xxxxxxx deelnemer met pensioenaanspraken bij overlijden tussen 65 en 67 jaar opgebouwd vóór 1 januari 2015 | Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de partner recht op partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2015. |
Overgangsbepaling K bij artikel 8.5 | |
Aanspraken bij overlijden tussen 65 en 67 jaar opgebouwd voor 1 januari 2015 | Het bepaalde in artikel 9.4 en overgangsbepalingen zoals dat luidde op 31 december 2014 is van toepassing. |
Artikel 8.6 Verhoging partnerpensioen bij lage grondslag
1. Als het pensioengevend inkomen in een jaar gelijk is aan of minder bedraagt dan grensbedrag I vermeld in bijlage A bij dit reglement, wordt het partnerpensioen berekend over dat jaar verhoogd tot zeven tiende deel van het ouderdomspensioen.
2. De hoogte van de aanspraak als bedoeld in het eerste lid wordt tot grensbedrag II zoals vermeld in bijlage A lineair afgebouwd tot vijf tiende deel van het ouderdomspensioen.
3. Bijlage A bij dit reglement vermeldt de grensbedragen en de periode waarvoor die bedragen gelden. ABP wijzigt de bijlage na iedere indexatie.
Artikel 8.7 Berekening partnerpensioen: bijzondere bepalingen
1. Als er sprake is van een nieuw partnerschap of als de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw, stelt ABP het partnerpensioen blijvend opnieuw vast. ABP berekent het partnerpensioen dan zonder toepassing van het derde lid van artikel 8.5. Dit opnieuw vastgestelde pensioen gaat in met ingang van de maand nadat de partner een nieuw partnerschap is aangegaan of een gezamenlijke huishouding is gaan voeren als bedoeld in de Anw.
2. Als er in verband met hetzelfde overlijden ook recht op een of meer bijzondere partnerpensioenen bestaat, vermindert ABP het partnerpensioen met deze bijzondere partnerpensioenen. Vermindering van het partnerpensioen vindt ook plaats als gekozen is voor omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de partner als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
3. Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen vervalt, zoals bedoeld in artikel 8.12, wordt deze aanspraak toegevoegd aan het partnerpensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. Indien vervolgens door een beëindiging van het partnerschap dit partnerpensioen wordt omgezet in een bijzonder partnerpensioen, wordt dit bijzonder partnerpensioen vastgesteld met inbegrip van de in de vorige volzin genoemde toegevoegde aanspraak.
4. Als bij de berekening van het ouderdomspensioen een korting op het salaris heeft plaatsgevonden wegens leeftijd, laat ABP bij de berekening van het partnerpensioen deze korting buiten beschouwing.
Artikel 8.8 Compensatie loonheffing voor AOW-leeftijd
1. De partner met recht op partnerpensioen die de AOW-leeftijd nog niet bereikt heeft, heeft recht op een compensatie van 7,5% van het partnerpensioen. De compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag vermeld in bijlage A bij dit reglement.
2. De compensatie eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
3. De partner heeft geen recht op deze compensatie als het partnerpensioen opnieuw is vastgesteld volgens artikel 8.7, eerste lid.
Overgangsbepaling bij artikel 8.8 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Voor zover de aanspraak op partnerpensioen is opgebouwd vóór 1 juli 1999, bedraagt de compensatie 15%. |
Artikel 8.9 Compensatie indien geen recht op Anw
1. De partner van een deelnemer of gepensioneerde met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij geen of niet langer recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. Indien de partner bij de toekenning van het partnerpensioen geen recht heeft op een Anw- uitkering en jonger is dan 40 jaar wordt de compensatie uit het eerste lid toegekend voor een periode van 12 maanden.
4. De compensatie bedraagt per jaar waarover pensioen wordt berekend 2,5% van 75% van de ingevolge de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.
5. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid en 31, eerste lid van de Anw.
6. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt;
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
c. op de dag waarop de Anw-nabestaandenuitkering beëindigd wordt omdat de partner wordt aangemerkt als uitreiziger in de zin van de Anw.
Overgangsbepaling bij artikel 8.9 | |
Recht op compensatie is ontstaan tussen 1 januari 1996 en 1 juli 1999 | Als het recht op de compensatie is ontstaan tussen 1 januari 1996 en 1 juli 1999 handhaaft ABP deze compensatie op het laatstelijk voor 1 juli 1999 vastgestelde niveau, tenzij de compensatie volgens artikel 8.9 hoger is. |
Artikel 8.10 Compensatie bij verminderde Anw
1. De partner van een deelnemer of gepensioneerde met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij recht heeft op een verminderde Anw-nabestaandenuitkering door inkomen uit of in verband met arbeid.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. De compensatie bedraagt per jaar waarover het pensioen wordt berekend 2,5% van het verschil tussen 75% van de ingevolge de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en de ingevolge artikel 18 van de Anw verminderde nabestaandenuitkering, waarbij de hoogte van de Anw-nabestaandenuitkering alsmede de verminderde nabestaandenuitkering wordt vastgesteld op grond van artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 13, eerste lid.
4. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid en 31 eerste lid van de Anw. ABP stelt de compensatie opnieuw vast als de verminderde Xxx is gewijzigd.
5. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt;
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
Overgangsbepaling A bij artikel 8.10 | |
Compensatie voor voormalige AWW-ers | 1. Als het recht op de compensatie is ontstaan tussen 1 januari 1996 en 1 juli 1999 volgens artikel 7.4b zoals dat artikel vóór 1 juli 1999 luidde, vervangt ABP per 1 januari 1998 deze compensatie door de compensatie bedoeld in artikel 8.10. 2. Deze vervanging vindt niet plaats zolang de reeds toegekende compensatie hoger is dan de compensatie bedoeld in artikel 8.10. |
Overgangsbepaling B bij artikel 8.10 | |
Recht op compensatie is ontstaan tussen 1 juli 1996 en 1 juli 1999 | Is het partnerpensioen ingegaan tussen 1 juli 1996 en 1 juli 1999 en heeft de partner recht op een verminderde Anw -nabestaandenuitkering dan heeft hij over deze periode recht op de compensatie bedoeld in artikel 8.10. De vermindering moet het gevolg zijn van inkomen uit of in verband met arbeid. |
Rechthebbende bijzonder partnerpensioen
Artikel 8.11 Recht op bijzonder partnerpensioen
Bij overlijden van de gewezen deelnemer voor 67 jaar, heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen voor zover de gewezen deelnemer een deel van zijn ouderdomspensioen heeft omgezet in partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.15.
Overgangsbepaling A bij artikel 8.11 | |
Recht op bijzonder partnerpensioen voor gewezen partner over pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | 1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór 65 jaar heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. 2. De gewezen partner heeft geen recht op bijzonder partnerpensioen als: a. de partners, bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap dit overeenkomen en ABP daarmee instemt; b. de pensioenaanspraken van de overledene, waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel zijn opgebouwd vóór 1 januari 1996 en geen uitzicht op bijzonder partnerpensioen ingevolge de Abp-wet bestond omdat: 1. de echtscheiding is uitgesproken vóór 1 januari 1966; 2. de echtscheiding is uitgesproken na 1 januari 1966 en vóór 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; 3. de echtscheiding is uitgesproken na 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van het vóór 1 oktober 1971 geldende echtscheidingsrecht; 4. het partnerschap is aangegaan na het ontslag van de gepensioneerde. c. hij de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor is veroordeeld. |
Overgangsbepaling B bij artikel 8.11 | |
Recht op bijzonder partnerpensioen voor gewezen partner bij overlijden tussen 65 en 67 jaar over pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2015. | 1. Bij overlijden van de deelnemer, de gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden. 2. De gewezen partner heeft bij overlijden geen recht op bijzonder partnerpensioen, als a. het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden; b. de partners bij huwelijks voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap dit overeenkomen en ABP daarmee instemt. 3. Voor zover omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7.13 heeft plaatsgevonden heeft de gewezen partner geen recht op bijzonder partnerpensioen. 4. De gewezen partner heeft geen recht op bijzonder partnerpensioen als de pensioenaanspraken van de overledene, waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel zijn opgebouwd vóór 1 januari 1996 en geen uitzicht op bijzonder partnerpensioen ingevolge de Abp-wet bestond omdat: 1. de echtscheiding is uitgesproken vóór 1 januari 1966; 2. de echtscheiding is uitgesproken na 1 januari 1966 en vóór 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; 3. de echtscheiding is uitgesproken na 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van het vóór 1 oktober 1971 geldend echtscheidingsrecht of; 4. het partnerschap is aangegaan na het ontslag van de gepensioneerde. |
Berekening bijzonder partnerpensioen
Artikel 8.12 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Het recht op bijzonder partnerpensioen vervalt:
a. bij overlijden van de rechthebbende gewezen partner vóór het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
b. indien dit schriftelijk door de (gewezen) partners wordt overeengekomen en ABP daarmee instemt.
Overgangsbepaling bij artikel 8.12 | |
Verval van bijzonder partnerpensioen | Artikel 8.12 is niet van toepassing bij een overlijden of afstandsverklaring vóór 1 januari 2016. |
Artikel 8.13 Berekening bijzonder partnerpensioen
1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt vijf tiende deel van het ouderdomspensioen berekend tot datum einde partnerschap.
2. Bij de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen wordt rekening gehouden met een eerder op grond van het derde lid van artikel 8.7 aan het partnerpensioen toegevoegde aanspraak.
3. ABP indexeert het bijzonder partnerpensioen volgens artikel 14.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 8.13 | |
Berekening bijzonder partnerpensioen voor gewezen partner over pensioenaanspraken vanaf 1-7-1999 tot 1-1-2006, ontstaan wegens omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.15 | De hoogte van het bijzondere partnerpensioen bij overlijden van de gewezen deelnemer, bedraagt vijf zevende deel over aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd vanaf 1-7-1999 tot 1-1-2006. |
Overgangsbepaling B bij artikel 8.13 | |
Berekening bijzonder partnerpensioen voor gewezen partner over pensioenaanspraken vanaf 1-1-2004 tot 1-1-2015 bij overlijden tussen 65 en 67 jaar | Het bepaalde in artikel 9.6 en de overgangsbepalingen zoals dat luidde op 31 december 2014 is van toepassing . |
Afkoop
Artikel 8.14 Afkoop klein (bijzonder) partnerpensioen
1. Als het (bijzonder) partnerpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. Betrokkene ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage F bij dit reglement.
HOOFDSTUK 9 PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN OP OF NA 67 JAAR
Algemene bepalingen
Artikel 9.1 Toekenning, betaling en einde partnerpensioen
1. ABP kent het partnerpensioen toe op schriftelijke aanvraag van de partner of bijzondere partner.
2. ABP betaalt het partnerpensioen elke maand in de tweede helft van de maand.
3. Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner of bijzondere partner is overleden.
Rechthebbende partnerpensioen
Artikel 9.2 Recht op partnerpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer of gepensioneerde op of na 67 jaar heeft de partner recht op partnerpensioen, tenzij het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 67 jaar is geworden. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
2. Voor zover omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel
7.13 heeft plaatsgevonden heeft de partner geen recht op partnerpensioen.
Overgangsbepaling A bij artikel 9.2 | |
Gepensioneerde met pensioenaanspraken geheel opgebouwd vóór 1 januari 1996 | Bij overlijden van de gepensioneerde die zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996 heeft de partner slechts recht op partnerpensioen als het partnerschap is aangegaan voor het ontslag. |
Overgangsbepaling B bij artikel 9.2 | |
Xxxxxxx deelnemer of gepensioneerde die op 1 januari 2015 65 jaar of ouder is en waarbij het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de gewezen deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden | Artikel 9.2 is niet van toepassing. |
Artikel 9.3 Geen recht op (bijzonder) partnerpensioen
De partner of gewezen partner heeft geen recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen als hij opzettelijk zijn partner of gewezen partner van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
Berekening partnerpensioen
Artikel 9.4 Berekening partnerpensioen
1. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden op of na 67 jaar 70% van het ouderdomspensioen.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing voor zover geen omzetting partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7.13 heeft plaatsgevonden.
3. Als de deelnemer of gewezen deelnemer heeft gekozen voor omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.14 wordt het partnerpensioen verhoogd.
4. Het in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioen is het ouderdomspensioen voordat het pensioen is verlaagd of verhoogd met toepassing van artikel 7.6, tweede lid en zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 7.6, vierde lid.
5. ABP indexeert het partnerpensioen volgens artikel 14.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 9.4 | |
Gepensioneerde heeft gekozen voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Als de gepensioneerde gekozen heeft voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.13 berekent ABP het partnerpensioen alleen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling B bij artikel 9.4 | |
Deelnemer en gepensioneerde met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd vóór 1 januari 2004 bedraagt het partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf |
januari 2004 | zevende deel van het ouderdomspensioen. |
Overgangsbepaling C bij artikel 9.4 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het partnerpensioen dat mede wordt ontleend aan pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 januari 1996, de aanvullingen en kortingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraak volgens hoofdstuk 18 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 30 juni 2005. 2. Bijlage K bij dit reglement geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend of een korting wordt toegepast. |
Overgangsbepaling D bij artikel 9.4 | |
Mededelingsplicht bij nabestaandenpensioen over diensttijd vóór 1 januari 1995 | Als degene aan wie ABP een nabestaandenpensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1995 een Anw-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Overgangsbepaling E bij artikel 9.4 | |
Ouderdomspensioen toegekend tussen 1 januari 2003 en 1 januari 2007 en gepensioneerde op moment van toekenning ouder dan 65 jaar | Bij overlijden van de gepensioneerde wordt het partnerpensioen afgeleid van het met toepassing van artikel 7.6, tweede lid verhoogde ouderdomspensioen. |
Overgangsbepaling F bij artikel 9.4 | |
Aanspraken op flexibel pensioen | Bij de berekening van het partnerpensioen wordt uitgegaan van het ouderdomspensioen zonder rekening te houden met de omzetting van aanspraken op flexibel pensioen, als bedoeld in overgangsbepaling A bij hoofdstuk 6 en overgangsbepaling A bij hoofdstuk 16. |
Overgangsbepaling G bij artikel 9.4 | |
Ingekochte aanspraken op ouderdomspensioen | Bij de berekening van het partnerpensioen wordt uitgegaan van het ouderdomspensioen inclusief de aanspraken op ouderdomspensioen op basis van overgangsbepaling D bij artikel 7.5. |
Overgangsbepaling H bij artikel 9.4 | |
Deelnemer en gepensioneerde met pensioenaanspraken opgebouwd tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2015 | 1. Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2015 bedraagt het partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de overledene heeft gekozen voor PartnerPlusPensioen als bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 16.5 wordt het partnerpensioen, met inachtneming van artikel 9.4 lid 2, verhoogd met vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de periode van deelname aan PartnerPlusPensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Overgangsbepaling I bij artikel 9.4 | |
Deelnemer en gepensioneerde met pensioenaanspraken opgebouwd tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 | 1. Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 bedraagt het partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf tiende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de overledene heeft gekozen voor PartnerPlusPensioen als bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 16.5 wordt het partnerpensioen, met inachtneming van artikel 9.4 lid 2, verhoogd met twee tiende deel van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de periode van deelname aan PartnerPlusPensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Artikel 9.5 Verhoging partnerpensioen bij lage grondslag
Overgangsbepaling bij artikel 9.5 | |
Deelnemer en gepensioneerde met pensioenaanspraken opgebouwd tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 | 1. Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 en het pensioengevend inkomen was in 2015 gelijk aan of minder dan grensbedrag I vermeld in bijlage A bij dit reglement, wordt het partnerpensioen opgebouwd in 2015 aangevuld met twee tiende deel van het ouderdomspensioen. 2. De hoogte van de aanvulling op het partnerpensioen wordt tot grensbedrag II, zoals vermeld in bijlage A, lineair afgebouwd tot nihil. |
Artikel 9.6 Berekening (bijzonder) partnerpensioen: bijzondere bepalingen
1. Als er in verband met hetzelfde overlijden ook recht op een of meer bijzondere partnerpensioenen bestaat, vermindert ABP het partnerpensioen met deze bijzondere partnerpensioenen. Vermindering van het partnerpensioen vindt ook plaats als gekozen is voor omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de partner als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen vervalt, zoals bedoeld in artikel 9.11, wordt deze aanspraak toegevoegd aan het partnerpensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
Indien vervolgens door een beëindiging van het partnerschap dit partnerpensioen wordt omgezet in een bijzonder partnerpensioen, wordt dit bijzonder partnerpensioen vastgesteld met inbegrip van de in de vorige volzin genoemde toegevoegde aanspraak.
Artikel 9.7 Compensatie loonheffing voor AOW-leeftijd
1. De partner met recht op partnerpensioen die de AOW-leeftijd nog niet bereikt heeft, heeft recht op een compensatie van 7,5% van het partnerpensioen.
2. De compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag vermeld in bijlage A bij dit reglement.
3. De compensatie eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
4. Het recht op compensatie eindigt op de eerste dag van de maand waarin de partner weer een partnerschap aangaat, als bedoeld in artikel 1.8, of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
Overgangsbepaling bij artikel 9.7 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Voor zover de aanspraak op partnerpensioen is opgebouwd vóór 1 juli 1999, bedraagt de compensatie 15%. |
Artikel 9.8 Compensatie indien geen recht op Anw
1. De partner van een deelnemer of gepensioneerde met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij geen of niet langer recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. Indien de partner bij de toekenning van het partnerpensioen geen recht heeft op een Anw uitkering en jonger is dan 40 jaar wordt de compensatie uit het eerste lid toegekend voor een periode van 12 maanden.
4. De compensatie bedraagt per jaar waarover pensioen wordt berekend 2,5% van 75% van de ingevolge de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.
5. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid en 31, eerste lid van de Anw.
6. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt;
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
c. op de dag waarop de Anw-nabestaandenuitkering beëindigd wordt omdat de partner wordt aangemerkt als uitreiziger in de zin van de Anw.
Overgangsbepaling bij artikel 9.8 | |
Recht op compensatie is ontstaan tussen 1 januari 1996 en 1 juli 1999 | Als het recht op de compensatie is ontstaan tussen 1 januari 1996 en 1 juli 1999 handhaaft ABP deze compensatie op het laatstelijk voor 1 juli 1999 vastgestelde niveau, tenzij de compensatie volgens artikel 9.8 hoger is. |
Artikel 9.9 Compensatie bij verminderde Anw
1. De partner van een deelnemer of gepensioneerde met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij recht heeft op een verminderde Anw-nabestaandenuitkering door inkomen uit of in verband met arbeid.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. De compensatie bedraagt per jaar waarover pensioen wordt berekend 2,5% van het verschil tussen 75% van de ingevolge de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en de ingevolge artikel 18 van de Anw verminderde nabestaandenuitkering, waarbij de hoogte van de Anw-nabestaandenuitkering alsmede de verminderde nabestaandenuitkering wordt vastgesteld op grond van artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 31, eerste lid.
4. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid en 31, eerste lid van de Anw. ABP stelt de compensatie opnieuw vast als de verminderde Anw-nabestaandenuitkering wijzigt.
5. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt;
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
Overgangsbepaling A bij artikel 9.9 | |
Compensatie voor voormalige AWW-ers | Als het recht op de compensatie is ontstaan tussen 1 januari 1996 en 1 juli 1999 volgens artikel 7.4b zoals dat artikel vóór 1 juli 1999 luidde, vervangt ABP per 1 januari 1998 deze compensatie door de compensatie als bedoeld in artikel 9.9. Deze vervanging vindt niet plaats zolang de reeds toegekende compensatie hoger is dan de compensatie bedoeld in artikel 9.9. |
Overgangsbepaling B bij artikel 9.9 | |
Recht op compensatie is ontstaan tussen 1 juli 1996 en 1 juli 1999 | Als het partnerpensioen is ingegaan tussen 1 juli 1996 en 1 juli 1999 en de partner recht heeft op een verminderde Xxx nabestaandenuitkering, heeft de partner over deze periode recht op de compensatie als bedoeld in artikel 9.9. De vermindering moet het gevolg zijn van inkomen uit of in verband met arbeid. |
Rechthebbende bijzonder partnerpensioen
Artikel 9.10 Recht op bijzonder partnerpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer of gepensioneerde op of na 67 jaar heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
2. De gewezen partner heeft bij overlijden geen recht op bijzonder partnerpensioen, als
a. het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 67 jaar is geworden;
b. de partners bij huwelijks voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap dit overeenkomen en ABP daarmee instemt.
3. Voor zover omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel
7.13 heeft plaatsgevonden heeft de gewezen partner geen recht op bijzonder partnerpensioen.
Overgangsbepaling bij artikel 9.10 | |
Pensioenaanspraken geheel opgebouwd vóór 1 januari 1996 en geen uitzicht op bijzonder partnerpensioen ingevolge de Abp-wet | De gewezen partner heeft geen recht op bijzonder partnerpensioen als de pensioenaanspraken van de overledene, waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel zijn opgebouwd vóór 1 januari 1996 en geen uitzicht op bijzonder partnerpensioen ingevolge de Abp-wet bestond omdat: 1. de echtscheiding is uitgesproken vóór 1 januari 1966; 2. de echtscheiding is uitgesproken na 1 januari 1966 en vóór 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; 3. de echtscheiding is uitgesproken na 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van het vóór 1 oktober 1971 geldend echtscheidingsrecht of; 4. het partnerschap is aangegaan na het ontslag van de gepensioneerde. |
Berekening bijzonder partnerpensioen
Artikel 9.11 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Het recht op bijzonder partnerpensioen vervalt:
a. bij overlijden van de rechthebbende gewezen partner vóór het overlijden van de deelnemer of gepensioneerde.
b. indien dit schriftelijk door de (gewezen) partners wordt overeengekomen en ABP daarmee instemt.
Overgangsbepaling bij artikel 9.11 | |
Verval van bijzonder partnerpensioen | Artikel 9.11 is niet van toepassing bij een overlijden of afstandsverklaring vóór 1 januari 2016. |
Artikel 9.12 Berekening bijzonder partnerpensioen
1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen berekend tot de datum einde van het partnerschap.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing voor zover geen omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7.13 heeft plaatsgevonden. Bij de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen wordt rekening gehouden met een eerder op grond van het tweede lid van artikel 9.6 aan het partnerpensioen toegevoegde aanspraak.
3. Bij de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen wordt rekening gehouden met een eerder op grond van het tweede lid van artikel 9.6 aan het partnerpensioen toegevoegde aanspraak.
4. ABP indexeert het bijzonder partnerpensioen volgens artikel 14.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 9.12 | |
Gepensioneerde heeft gekozen voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Als de gepensioneerde gekozen heeft voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.13 berekent ABP het bijzonder partnerpensioen alleen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling B bij artikel 9.12 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2004 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd vóór 1 januari 2004 bedraagt het bijzonder partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. |
Overgangsbepaling C bij artikel 9.12 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het bijzonder partnerpensioen dat mede wordt ontleend aan pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 januari 1996, de aanvullingen en kortingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraak volgens hoofdstuk 18 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. 2. Bijlage K bij dit reglement geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend of een korting wordt toegepast. |
Overgangsbepaling D bij artikel 9.12 | |
Mededelingsplicht bij partnerpensioen over diensttijd vóór 1 januari 1996 | Als degene aan wie ABP een bijzonder partnerpensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1996 een Anw-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Overgangsbepaling E bij artikel 9.12 | |
Einde partnerschap vóór 1 januari 1996 en einde deelnemerschap ná 1 januari 1996 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd op 31 december 1995 en op 1 januari 1996 en het partnerschap is geëindigd vóór 1 januari 1996, bedraagt het bijzonder partnerpensioen vijf zevende deel van het ouderdomspensioen berekend tot het einde van het partnerschap. Daarbij wordt evenwel de berekeningsgrondslag in de zin van de Abp-wet in aanmerking genomen voor het jaar 1995. |
Overgangsbepaling F bij artikel 9.12 | |
Ingekochte aanspraken op ouderdomspensioen | Bij de berekening van het bijzonder partnerpensioen worden betrokken de aanspraken op ouderdomspensioen op basis van overgangsbepaling D bij artikel 7.5 als het moment van einde partnerschap ligt na moment van affinanciering bedoeld in lid 13 van overgangsbepaling D bij artikel 7.5. |
Overgangsbepaling G bij artikel 9.12 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2015 | 1. Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2015 bedraagt het bijzonder partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de overledene heeft gekozen voor PartnerPlusPensioen als bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 16.5 wordt het bijzonder partnerpensioen, met inachtneming van artikel 9.12 lid 2, verhoogd met vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de periode van deelname aan PartnerPlusPensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Overgangsbepaling H bij artikel 9.12 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 | 1. Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016 bedraagt het bijzonder partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf tiende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de overledene heeft gekozen voor PartnerPlusPensioen als bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 16.5 wordt het bijzonder partnerpensioen, met inachtneming van artikel 9.12 lid 2, verhoogd met twee tiende deel van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de periode van deelname aan PartnerPlusPensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Artikel 9.13 Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen
1. Als het partnerschap anders dan door overlijden eindigt op of na 67 jaar van de deelnemer of gepensioneerde krijgt de gewezen partner een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
2. ABP stelt de premievrije aanspraak vast volgens artikel 9.12.
3. ABP geeft de gewezen partner een overzicht van deze aanspraak.
Overgangsbepaling bij artikel 9.13 | |
Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen bij einde partnerschap tussen 65 en 67 jaar | Als het partnerschap anders dan door overlijden eindigt tussen 65 en 67 jaar van de deelnemer of gewezen deelnemer krijgt de gewezen partner een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen. ABP stelt de premievrije aanspraak vast volgens artikel 9.12. XXX stelt daarbij tevens de aanspraak vast opgebouwd na 30 juni 1999 tot datum einde partnerschap voor de situatie dat de deelnemer of gewezen deelnemer zou overlijden na 65 jaar. |
Afkoop
Artikel 9.14 Afkoop klein (bijzonder) partnerpensioen
1. Als het (bijzonder) partnerpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. Betrokkene ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage F bij dit reglement.
HOOFDSTUK 10 WEZENPENSIOEN
Algemene bepalingen
Artikel 10.1 Toekenning, betaling en einde wezenpensioen
1. ABP kent het wezenpensioen toe op schriftelijke aanvraag van of namens de wees.
2. ABP betaalt het wezenpensioen elke maand in de tweede helft van de maand.
3. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de wees:
a. is overleden;
b. 21 jaar is geworden, of daaraan voorafgaand een partnerschap is aangegaan;
x. xxxxxx kind is geworden van een ander dan de partner of gewezen partner met recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen.
Artikel 10.2 Recht op wezenpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft de wees recht op wezenpensioen als de wees:
a. nog geen 21 jaar is;
b. niet betrokken is (geweest) bij een partnerschap.
2. Het wezenpensioen gaat in op de dag volgende op de dag van het overlijden.
3. Onder wees wordt verstaan:
x. het kind geboren of geadopteerd tijdens een partnerschap;
b. het kind dat deel uitmaakte van het gezin van de deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde waarvoor hij de kosten van levensonderhoud droeg;
c. het kind van de vrouwelijke deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde waarmee de familierechtelijke betrekking niet door adoptie is verbroken;
d. het kind voor wie de mannelijke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op datum overlijden tot onderhoud was verplicht op grond van artikel 1 : 394 van het Burgerlijk Wetboek of bij authentieke akte.
Artikel 10.3 Berekening wezenpensioen
1. Het wezenpensioen bedraagt een tiende deel van het ouderdomspensioen als de verzorger van de wees in verband met hetzelfde overlijden recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen.
2. Het wezenpensioen bedraagt een tiende deel van het ouderdomspensioen, als de verzorger van de wees in verband met overlijden van een gewezen deelnemer geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen.
3. Het wezenpensioen bedraagt twee tiende deel van het ouderdomspensioen, als er geen verzorger is als bedoeld in de vorige leden.
4. ABP stelt het wezenpensioen opnieuw vast als de verzorger bedoeld in het eerste lid is overleden. Deze wijziging gaat in met ingang van de maand volgende op die waarin de verzorger is overleden.
5. Het in de voorgaande leden bedoelde ouderdomspensioen is het ouderdomspensioen:
a. voordat het pensioen is verlaagd of verhoogd met toepassing van artikel 7.6, tweede lid, artikel 7.11, 7.13, 7.14 of 7.15;
b. zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 7.6, vierde lid.
6. Als de deelnemer overlijdt voor de AOW-leeftijd berekent ABP het in de voorgaande leden bedoelde ouderdomspensioen ook over de tijd na het overlijden tot de overledene de AOW-leeftijd zou bereiken.
7. ABP indexeert het wezenpensioen volgens artikel 14.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 10.3 | |
Aanvullingen en kortingen in verband met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het wezenpensioen dat mede wordt ontleend aan pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 1996, de aanvullingen en kortingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraak volgens hoofdstuk 18 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. 2. Bijlage K bij dit reglement geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend of een korting wordt toegepast. |
Overgangsbepaling B bij artikel 10.3 | |
Wezenpensioen over diensttijd voor 1 | Het wezenpensioen bedraagt een zevende deel van het |
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds (versiedatum: 01-09-2017) 44
januari 2008 | ouderdomspensioen bij toepassing van het eerste en tweede lid van artikel 10.3 en twee zevende deel bij toepassing van het derde lid van artikel 10.3. |
Overgangsbepaling C bij artikel 10.3 | |
Overlijden van: a. de voor 1 januari 2006 gepensioneerde; b. deelnemer geboren voor 1 januari 1950, die recht heeft gehad op een bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 3 van het FPU-reglement; c. de werknemer of gepensioneerde die voorheen FPU-gepensioneerde was. | Het wezenpensioen bedraagt bij overlijden van de gepensioneerde of deelnemer een zevende deel van het ouderdomspensioen bij toepassing van het eerste en tweede lid van artikel 10.3 en twee zevende deel bij toepassing van het derde lid van artikel 10.3. |
Overgangsbepaling D bij artikel 10.3 | |
Ingekochte aanspraken op ouderdomspensioen | Bij de berekening van het wezenpensioen wordt uitgegaan van het ouderdomspensioen zonder rekening te houden met de aanspraken op ouderdomspensioen op basis van overgangsbepaling D bij artikel 7.5. |
Bijzondere bepalingen
Artikel 10.4 Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen
1. De gezamenlijke wezenpensioenen bedragen niet meer dan vijf tiende deel van het ouderdomspensioen.
2. Als de wezenpensioenen meer dan vijf tiende deel van het ouderdomspensioen bedragen, vermindert ABP de wezenpensioenen. De vermindering gebeurt in evenredigheid naar de omvang van de wezenpensioenen.
Overgangsbepaling A bij artikel 10.4 | |
Wezenpensioen over diensttijd voor 1 januari 2008 | 1. De gezamenlijke wezenpensioenen bedragen niet meer dan vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de wezenpensioenen meer dan vijf zevende deel van het ouderdomspensioen bedragen, vermindert ABP de wezenpensioenen. |
Overgangsbepaling B bij artikel 10.4 | |
Overlijden van: a. de voor 1 januari 2006 gepensioneerde; b. deelnemer geboren voor 1 januari 1950, die recht heeft gehad op een bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 3 van het FPU-reglement; c. de werknemer of gepensioneerde die voorheen FPU-gepensioneerde was. | 1. De gezamenlijke wezenpensioenen bedragen niet meer dan vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de wezenpensioenen meer dan vijf zevende deel van het ouderdomspensioen bedragen, vermindert ABP de wezenpensioenen. |
Artikel 10.5 Compensatie loonheffing voor AOW-leeftijd
1. De wees met recht op wezenpensioen heeft recht op een compensatie van 15% van het wezenpensioen. De compensatie gaat niet uit boven het fiscale maximum als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 en bedraagt daarbij niet meer dan het bedrag vermeld in bijlage A bij dit reglement.
2. Deze compensatie gaat in op de eerste dag van de maand waarin de wees 15 jaar wordt.
Artikel 10.6 Afkoop klein wezenpensioen
1. Als het wezenpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. De wees ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage F bij dit reglement.
HOOFDSTUK 11 ABP ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN
Algemene bepalingen
Artikel 11.1 Begripsbepalingen
Dit hoofdstuk verstaat onder:
a. WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de WIA;
b. loongerelateerde uitkering, loonaanvullingsuitkering en vervolguitkering: de loongerelateerde uitkering, loonaanvullingsuitkering en vervolguitkering van de WGA-uitkering, bedoeld in hoofdstuk 7 van de WIA;
c. resterende verdiencapaciteit: de resterende verdiencapaciteit, bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten;
d. inkomen: het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.4 lid 1 in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen is ontstaan, geïndexeerd volgens artikel 14.1 en voor zover van toepassing, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 1.4 lid 1;
e. AAOP-grondslag: inkomen als bedoeld in d. verminderd met 3%;
f. nieuw inkomen: het inkomen uit arbeid, bedoeld in het Inkomensbesluit Wet WIA;
g. maximum dagloon: het door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen; zoals dat op 1 januari van enig jaar geldt;
x. xxxxxxx: het dagloon dat niet is gemaximeerd op grond van artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 11.2 Toekenning, betaling en einde ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. ABP kent het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen toe op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende.
2. a. ABP betaalt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen elke maand in de tweede helft van de maand;
b. ABP betaalt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen door tussenkomst van de werkgever als het toekomt aan een werknemer die niet uit zijn dienst is ontslagen.
3. Het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen eindigt:
a. op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt; of
b. op de laatste dag van de maand waarin de rechthebbende overlijdt; of
c. na het verstrijken van de periode van 10 jaar als bedoeld in artikel 11.12.
Artikel 11.3 Recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
De deelnemer die arbeidsongeschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is of was, heeft recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen als hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering verband houdend met de dienstverhouding waarin hij deelnemer is of was.
Overgangsbepaling bij artikel 11.3 | |
Deelnemer met recht op suppletie | Recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen ontstaat niet eerder dan na beëindiging van het recht op suppletie. |
Artikel 11.4 Vaststellen ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. Voor de vaststelling van het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen gaat ABP uit van de met inachtneming van artikel 6 van de WIA vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
2. Wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de loongerelateerde uitkering, de loonaanvullingsuitkering of de vervolguitkering leiden tot overeenkomstige wijzigingen in het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen.
3. Bij de vaststelling van het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen kunnen de verschillende bedragen waaruit dit is samengesteld in de artikelen 11.8 tot en met 11.12 niet negatief zijn.
Artikel 11.5 Doorvertalen sancties WIA gericht op deelnemer
Als de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de loongerelateerde uitkering, de loonaanvullingsuitkering of de vervolguitkering wordt geweigerd of verminderd in verband met toepassing van een sanctie op grond van de WIA, op een andere wijze dan door middel van het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid, wordt die sanctie doorvertaald naar het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen.
Artikel 11.6 Inkomen ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen
1. Voor de vaststelling van het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen gaat ABP uit van de AAOP- grondslag.
2. Als sprake is van leeftijdskorting op het salaris, werkt die korting niet door in het inkomen waarnaar het ArbeidsongeschiktheidsPensioen wordt berekend.
3. Bij de vaststelling van een herlevend ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen wordt uitgegaan van het inkomen waarnaar het ingetrokken ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen was berekend.
Artikel 11.7 WIA-franchise
Vervallen per 01-01-2010
Artikel 11.8 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
Voor de deelnemer die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, bedraagt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen:
a. als het dagloon lager is dan het maximum dagloon of daaraan gelijk is: 75% van (AAOP-grondslag minus dagloon);
b. als het dagloon hoger is dan het maximum dagloon: 75% van (AAOP-grondslag minus maximum dagloon) minus
70% van (nieuwe inkomen maal (1 minus maximum dagloon gedeeld door dagloon))
Artikel 11.9 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij volledige en niet duurzame arbeidsongeschiktheid
1. Voor de deelnemer die volledig en niet duurzaam arbeidsongeschikt is, bedraagt het ArbeidsongeschiktheidsPensioen:
a. als het dagloon lager is dan het maximum dagloon of daaraan gelijk is: 70% van (AAOP-grondslag minus dagloon);
b. als het dagloon hoger is dan het maximum dagloon: 70% van (AAOP-grondslag minus maximum dagloon) minus
70% van (nieuwe inkomen maal (1 minus maximum dagloon gedeeld door dagloon)).
2. Gedurende de eerste twee maanden dat de deelnemer recht heeft op een loongerelateerde uitkering bedraagt het in het eerste lid onderdeel a en b genoemde percentage 75.
Artikel 11.10 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanvulling op loongerelateerde uitkering
1. Voor de deelnemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en recht heeft op een loongerelateerde uitkering bedraagt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen:
a. als het dagloon lager is dan het maximum dagloon of daaraan gelijk is: 70% van (AAOP-grondslag minus dagloon);
b. als het dagloon hoger is dan het maximum dagloon: 70% van (AAOP-grondslag minus maximum dagloon) minus
70% van (nieuwe inkomen maal (1 minus maximum dagloon gedeeld door dagloon)).
2. Bij volledig benutten van de resterende verdiencapaciteit bedraagt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen voor de deelnemer die recht heeft op een loongerelateerde uitkering:
a. als het dagloon lager is dan het maximum dagloon of daaraan gelijk is: 70% van (AAOP-grondslag minus dagloon)
vermeerderd met
10% van (AAOP-grondslag minus nieuwe inkomen);
b. als het dagloon hoger is dan het maximum dagloon: 70% van (AAOP-grondslag minus maximum dagloon) minus
70% van (nieuwe inkomen maal (1 minus maximum dagloon gedeeld door dagloon)). De uitkomst wordt vermeerderd met
10% van (AAOP-grondslag minus nieuw inkomen).
3. Gedurende de eerste twee maanden dat de deelnemer recht heeft op een loongerelateerde uitkering bedraagt het in het eerste en tweede lid genoemde percentage 75 in plaats van 70 en 5 in plaats van 10.
Artikel 11.11 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanvulling op de loonaanvullingsuitkering
1. Voor de deelnemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en recht heeft op een loonaanvullingsuitkering bedraagt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen:
a. als het dagloon lager is dan het maximum dagloon of daaraan gelijk is: 70% van (AAOP-grondslag minus dagloon) vermeerderd met
10% van (AAOP-grondslag minus resterende verdiencapaciteit);
b. als het dagloon hoger is dan het maximum dagloon: 70% van (AAOP-grondslag minus maximum dagloon) minus
70% van (resterende verdiencapaciteit maal (1 minus maximum dagloon gedeeld door dagloon)). De uitkomst wordt vermeerderd met
10% van (AAOP-grondslag minus resterende verdiencapaciteit).
2. Als het nieuwe inkomen hoger is dan de resterende verdiencapaciteit wordt in de formules in het eerste lid en tweede lid niet de resterende verdiencapaciteit maar het nieuwe inkomen gehanteerd.
Artikel 11.12 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanvulling op de vervolguitkering
1. Voor de deelnemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en recht heeft op een vervolguitkering bedraagt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen:
(uitkeringspercentage * AAOP-grondslag) minus vervolguitkering. Het uitkeringspercentage telt mee op basis van onderstaande tabel.
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Uitkeringspercentage |
65% tot 80% | 47,1% |
55% tot 65% | 39% |
45% tot 55% | 32,5% |
35% tot 45% | 26% |
2. De vervolguitkering wordt aangevuld gedurende een periode van maximaal 10 jaar. Onder 10 jaar wordt verstaan de som van de tijdvakken gedurende welke een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen in aanvulling op de vervolguitkering is genoten.
Overgangsbepaling bij artikel 11.12 | |
Beperking uitkeringsperiode | De periode van 10 jaar wordt verminderd met de periode waarover recht op suppletie bestaat. |
Artikel 11.13 Eenmalige bonus
1. De deelnemer met recht op vervolguitkering die voor het verstrijken van de periode van 10 jaar, bedoeld in artikel 11.12 de resterende verdiencapaciteit, gedurende een periode van tenminste 6 maanden voor minimaal 50% benut ontvangt eenmalig een bonus.
2. De hoogte van de bonus wordt uitgedrukt in een percentage van het inkomen en wordt vastgesteld met toepassing van de volgende tabel:
Integratie in jaar | Percentage van het inkomen |
1 | 50 |
2 | 45 |
3 | 41 |
4 | 36 |
5 | 31 |
6 | 27 |
7 | 22 |
8 | 18 |
9 | 13 |
10 | 8 |
Bijzondere bepalingen
Artikel 11.14 Hoogte ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij hulpbehoevendheid
Overgangsbepaling bij artikel 11.14 | |
ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij hulpbehoevendheid toegekend voor 1 januari 2010 | Het bepaalde in artikel 11.14 zoals dat luidde op 31 december 2009 is van toepassing. |
Artikel 11.15 Nadere vaststelling ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen bij meerdere arbeidsverhoudingen
1. Als de deelnemer een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen geniet en arbeidsongeschikt raakt uit een aangehouden dienstverhouding wordt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen nader vastgesteld op basis van een middeling van het inkomen waarnaar het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen was berekend en het inkomen uit de aangehouden betrekking.
2. Het eerste lid vindt alleen toepassing voor zover dit voor belanghebbende tot een hoger ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen leidt.
Artikel 11.16 Inkomsten uit arbeid
1. Als de som van het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de WGA-uitkering en de inkomsten uit of in verband met arbeid meer bedragen dan 95% van het inkomen, wordt het meerdere in mindering gebracht op het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als de inkomsten: vóór intreden van de arbeidsongeschiktheid werden genoten; en geen deel uitmaken van het inkomen; en de omvang van de arbeid sindsdien niet is toegenomen.
Artikel 11.17 Overlijdensuitkering
1. ABP kent na het overlijden van de deelnemer met recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen een overlijdensuitkering toe aan zijn partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde. De uitkering bedraagt het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen over twee maanden.
2. ABP keert de overlijdensuitkering niet uit als er geen recht op partnerpensioen is omdat de partner de deelnemer opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
3. Als er geen partner is kent ABP de overlijdensuitkering toe aan:
a. de wezen;
b. de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zussen, als de overledene xxxxxxxxxx van hen was.
4. Als er ook geen personen als bedoeld in het vorige lid zijn, kan ABP de overlijdensuitkering uitbetalen aan een derde voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en lijkbezorging. De nalatenschap van de overledene moet dan niet toereikend zijn voor deze kosten.
Overgangsbepaling A bij hoofdstuk 11 | |
Recht op invaliditeitspensioen vóór 1 januari 2003 | Het bepaalde in artikel 7.11, hoofdstuk 8, met uitzondering van artikel 8.4, derde tot en met vijfde lid, hoofdstuk 18, hoofdstuk 18d en de artikelen 13.2 en 13.3 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en overgangsbepaling F is van toepassing. In afwijking van hetgeen is opgenomen in de genoemde bepalingen eindigt het invaliditeitspensioen uiterlijk op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt. |
Overgangsbepaling B bij hoofdstuk 11 | |
Recht op invaliditeitspensioen na 31 december 2002 en vóór 1 januari 2007 | Het bepaalde in artikel 7.11, hoofdstuk 8, met uitzondering van artikel 8.4, derde tot en met vijfde lid en de artikelen 13.2 en 13.3 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en overgangsbepaling F is van toepassing. In afwijking van hetgeen is opgenomen in de genoemde bepalingen eindigt het invaliditeitspensioen uiterlijk op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt. |
Overgangsbepaling C bij hoofdstuk 11 | |
Recht op invaliditeitspensioen na 31 december 2005 en vóór 1 januari 2007 als aanvulling op een uitkering ingevolge de WIA | ABP kent invaliditeitspensioen toe aan de deelnemer met recht op een uitkering ingevolge de WIA met analoge toepassing van artikel 7.11, hoofdstuk 8, met uitzondering van artikel 8.4, derde tot en met vijfde lid en de artikelen 13.2 en 13.3 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005. |
In afwijking van hetgeen is opgenomen in de genoemde bepalingen eindigt het invaliditeitspensioen uiterlijk op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt. |
Overgangsbepaling D bij hoofdstuk 11 | |
Arbeidsongeschiktheid ingetreden vóór 29 december 2005 en recht op een uitkering ingevolge de WAO, zonder een lopend recht op invaliditeitspensioen op 31 december 2006 | 1. Het bepaalde in artikel 7.11, artikel 8.2, vijfde lid en artikel 8.7 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en het bepaalde in de overgangsbepalingen F en G is van toepassing. 2. De deelnemer die arbeidsongeschikt is voor de dienstverhouding waarin hij deelnemer is, heeft na de beëindiging van die dienstverhouding recht op invaliditeitspensioen als hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. 3. Het invaliditeitspensioen gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat. 4. De gewezen deelnemer heeft recht op invaliditeitspensioen als hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van: a. artikel 17 WAO wegens arbeidsongeschiktheid ingetreden na het einde van zijn verzekering in de zin van de WAO; b. artikel 43a WAO wegens arbeidsongeschiktheid ingetreden binnen vijf jaar na intrekking van zijn arbeidsongeschiktheiduitkering, dan wel na het einde van de wachttijd bedoeld in artikel 19 WAO; c. artikel 47 WAO wegens opnieuw ingetreden arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na intrekking van zijn arbeidsongeschiktheiduitkering. 5. Voor de vaststelling van het invaliditeitspensioen gaat ABP uit van het inkomen in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het recht op invaliditeitspensioen is ontstaan. 6. Als sprake is van een leeftijdskorting op het salaris, werkt die niet door in het inkomen waarnaar het invaliditeitspensioen wordt berekend. 7. Het invaliditeitspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid is het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering, voor zover deze is gerelateerd aan inkomen als deelnemer, aan te vullen tot 70% van het inkomen, bedoeld in het vijfde lid. 8. Als de belanghebbende heeft afgezien van individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van het invaliditeitspensioen tijdens de vervolguitkeringsfase, bedraagt het percentage in het zevende lid 65. 9. Voor de deelnemer die op de datum van ingang van het invaliditeitspensioen 60 jaar of ouder is, bedraagt het percentage in het zevende lid 75. 10. Het invaliditeitspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zover deze is gerelateerd aan inkomen als deelnemer, aan te vullen tot een percentage van het inkomen bedoeld in het vijfde lid. 11. Het in het tiende lid bedoeld percentage bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van: a. 65% tot 80%: 50,75%. b. 55% tot 65%: 42% c. 45% tot 55%: 35% d. 35% tot 45%: 28% e. 25% tot 35%: 21% f. 15% tot 25%: 14% 12. Als de belanghebbende gekozen heeft voor het verlaagde niveau van het invaliditeitspensioen, bedraagt het percentage, bedoeld in het tiende lid, bij een mate van arbeidsongeschiktheid van: a. 65% tot 80%: 47,25%. b. 55% tot 65%: 39% c. 45% tot 55%: 32,5% d. 35% tot 45%: 26% e. 25% tot 35%: 19,5% f. 15% tot 25%: 13% 13. Het met toepassing van de voorgaande leden vastgestelde invaliditeitspensioen vult de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan tot het bedrag van het ouderdomspensioen. 14. Bij toepassing van het dertiende lid wordt verondersteld dat het ouderdomspensioen wordt toegekend op de datum waarop het recht op invaliditeitspensioen is ingegaan. Het ouderdomspensioen wordt dan berekend zonder rekening te houden met de franchise. 15. Als de som van het invaliditeitspensioen, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de inkomsten uit of in verband met arbeid meer bedraagt dan 95% van het inkomen waarnaar het invaliditeitspensioen is berekend, wordt het meerdere in mindering gebracht op het invaliditeitspensioen. |
16. Het vijftiende lid is niet van toepassing als de inkomsten - vóór intreden van de arbeidsongeschiktheid werden genoten; - geen deel uitmaken van het inkomen waarnaar het invaliditeitspensioen is berekend; en - de omvang van de arbeid niet is toegenomen. 17. Het invaliditeitspensioen eindigt op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt of op de laatste dag van de maand waarin de rechthebbende overlijdt. |
Overgangsbepaling E bij hoofdstuk 11 | |
Recht op invaliditeitspensioen voor 1 juli 2007 | 1. De hoogte van het invaliditeitspensioen, bepaald met toepassing van hoofdstuk 8 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en overgangsbepaling A, B, D of E is gelijk aan het bedrag van het invaliditeitspensioen dat gold op 30 juni 2007. 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag voor vermindering of verhoging in verband met neveninkomsten, sancties, kortingen of aanvullingen. 3. Bij wijziging vanaf 1 juli 2007 van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag naar rato aangepast. 4. Het bedrag genoemd in het eerste lid verhoogd in verband met aanvullingen, wordt geïndexeerd volgens artikel 14.1. |
Overgangsbepaling F bij hoofdstuk 11 | |
Recht op invaliditeitspensioen na 30 juni 2007 | 1. De hoogte van het invaliditeitspensioen is het bedrag dat met toepassing van overgangsbepaling D of E is vastgesteld. 2. Voor de berekening van de hoogte van het invaliditeitspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, vermenigvuldigd met de factor 70/75. 3. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag voor vermindering of verhoging in verband met neveninkomsten, sancties, kortingen of aanvullingen. 4. Bij wijziging vanaf 1 juli 2007 van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag naar rato aangepast. 5. Het bedrag genoemd in het eerste lid verhoogd in verband met aanvullingen wordt geïndexeerd volgens artikel 14.1. |
Overgangsbepaling G bij hoofdstuk 11 | |
Invaliditeitspensioen bij hulpbehoevendheid toegekend voor 1 januari 2010 | 1. De hoogte van het invaliditeitspensioen is het bedrag dat met toepassing van overgangsbepaling A, B, C, D of E is vastgesteld. 2. Voor de berekening van de hoogte van het invaliditeitspensioen, bedraagt het bij volledige arbeidsongeschiktheid vermelde percentage ten hoogste 100. 3. Het artikel is niet van toepassing als betrokkene in een inrichting is opgenomen en de verblijfkosten ten laste komen van een verzekering inzake ziektekosten. |
Overgangsbepaling H bij hoofdstuk 11 | |
Recht op ArbeidsongeschiktheidsPensioen op grond van hoofdstuk 11 op 31 december 2009 | Als het recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen is ontstaan voor 1 januari 2010 blijft hoofdstuk 11 zoals dat luidde op 31 december 2009, met uitzondering van artikel 11.14, van toepassing, tenzij het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen volgens hoofdstuk 11 hoger is. |
HOOFDSTUK 12 OVERGANGSBEPALINGEN HERPLAATSINGSTOELAGE
Overgangsbepaling A bij hoofdstuk 12 | |
Recht op herplaatsingstoelage vóór 1 januari 2007 | Het bepaalde in artikel 8.8, hoofdstuk 9, artikel 13.1, artikel 13.3, artikel 13.4 en hoofdstuk 18d van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en het bepaalde in de overgangsbepalingen D en E is van toepassing. In afwijking van hetgeen is opgenomen in de genoemde bepalingen eindigt de herplaatsingstoelage uiterlijk op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt. |
Overgangsbepaling B bij hoofdstuk 12 | |
Arbeidsongeschiktheid ingetreden vóór 29 december 2005 en recht op een uitkering ingevolge de WAO, zonder lopend recht op herplaatsingstoelage op 31 december 2006. Recht op WAO ontstaan vóór 1 januari 2004 en recht op herplaatsingstoelage ontstaan vóór 1 januari 2009. | 1. Recht op herplaatsingstoelage heeft de deelnemer die: a. tijdens zijn ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als deelnemer wegens ziekte of na ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als deelnemer wegens ziekte onder andere voorwaarden wordt herplaatst in zijn dienstverhouding dan wel in een of meer andere dienstverhoudingen; en b. niet volledig arbeidsongeschikt is, en zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut. 2. In afwijking van het eerste lid heeft de deelnemer die bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte voor ontslag wordt herplaatst niet eerder recht op een herplaatsingstoelage dan na afloop van de periode, bedoeld in artikel 19 van de WAO. 3. Onverminderd de overige voorwaarden in het eerste lid geldt in afwijking van onderdeel a dat voor de deelnemer die recht heeft op een ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering, dat hij eerst recht heeft op een herplaatsingstoelage als hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. 4. De herplaatsingstoelage bedraagt het nadelige verschil tussen enerzijds 80% van het inkomen dat als grondslag dient/zou hebben gediend voor de berekening van het invaliditeitspensioen en anderzijds het totaal van het waarmee overeenkomende inkomen uit de nieuwe dienstverhouding, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het invaliditeitspensioen. 5. De herplaatsingstoelage eindigt op de dag waarop de rechthebbende de AOW-leeftijd bereikt of op de laatste dag van de maand waarin de rechthebbende overlijdt. 6. Het bepaalde in artikel 8.8, hoofdstuk 9, artikel 13.1, artikel 13.3, artikel 13.4 en hoofdstuk 18d van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en de overgangsbepalingen D en E is van toepassing. Het in het vierde lid genoemde percentage bedraagt 100. |
Overgangsbepaling C bij hoofdstuk 12 | |
Recht op herplaatsingstoelage voor 1 juli 2007 | 1. De hoogte van de herplaatsingstoelage, bepaald met toepassing van artikel 9.2 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en de overgangsbepaling A, B of C is gelijk aan het bedrag van de herplaatsingstoelage dat gold op 30 juni 2007. 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag voor vermindering of verhoging in verband met sancties, kortingen of aanvullingen. 3. Bij wijziging vanaf 1 juli 2007 van de mate van arbeidsongeschiktheid of van de inkomsten uit de nieuwe dienstverhouding wordt de herplaatsingstoelage opnieuw vastgesteld. De herplaatsingstoelage wordt berekend aan de hand van de mate van arbeidsgeschiktheid, de berekeningsgrondslag, als bedoeld in artikel 8.3 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en het inkomen uit de nieuwe dienstverhouding. 4. De berekeningsgrondslag als genoemd in het derde lid verhoogd in verband met aanvullingen wordt geïndexeerd volgens artikel 14.1. |
Overgangsbepaling D bij hoofdstuk 12 | |
Recht op herplaatsingstoelage na 30 juni 2007 | 1. De hoogte van de herplaatsingstoelage is het bedrag dat op basis van overgangsbepaling B of C is vastgesteld. |
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag voor vermindering of verhoging in verband met sancties, kortingen of aanvullingen. 3. Bij wijziging vanaf 1 juli 2007 van de mate van arbeidsongeschiktheid of van de inkomsten uit de nieuwe dienstverhouding wordt de herplaatsingstoelage opnieuw vastgesteld. De herplaatsingstoelage wordt berekend aan de hand van de mate van arbeidsgeschiktheid, de berekeningsgrondslag, als bedoeld in artikel 8.3 van het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005 en het inkomen uit de nieuwe dienstbetrekking. 4. De berekeningsgrondslag als genoemd in het derde lid verhoogd in verband met aanvullingen wordt geïndexeerd volgens artikel 14.1. |
Overgangsbepaling E bij hoofdstuk 12 | |
De deelnemer die ingevolge het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 in aanmerking komt voor een levensloopbijdrage ten behoeve van de toelage bezwarende functie en inhaal toelage bezwarende functie | Wanneer bij de vaststelling van de herplaatsingstoelage wordt uitgegaan van een berekeningsgrondslag die is afgeleid van een jaarinkomen vóór 01-01-2006, wordt het inkomen uit de nieuwe dienstverhouding verminderd met de levensloopbijdrage die verkregen is op grond van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005- 2007. |
HOOFDSTUK 13 WAARDEOVERDRACHT EN WAARDEOVERNAME
Artikel 13.1 Waardeoverdracht en waardeovername
1. Bij schriftelijke verzoeken tot waardeoverdracht en bij schriftelijke verzoeken tot waardeovername handelt ABP in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 71 tot en met 92 PW.
2. De overgenomen waarde wordt aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen bij overlijden op of na 67 jaar en wezenpensioen.
Artikel 13.2 Omrekening bij wisselend deelnemerschap burger militair
Bij het beëindigen van de deelneming bedoeld in artikel 2.5 gevolgd, al dan niet na een onderbreking, door deelneming als bedoeld in artikel 17.2.2, onder a, rekent ABP de aanspraken ontleend aan de hoofdstukken 6, 7, 8, 16 en bijlage C bij dit reglement om in aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen op basis van de paragrafen 6 en 8 van hoofdstuk 17, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar maakt.
Artikel 13.3 Overname aanspraak levensloopregeling
De deelnemer kan de dag voor ingang ouderdomspensioen, doch uiterlijk de dag voor het bereiken van de AOW-leeftijd, ABP schriftelijk verzoeken een aanspraak ingevolge een levensloopregeling om te zetten in een aanspraak op ouderdomspensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964.
HOOFDSTUK 14 VOORWAARDELIJKE INDEXATIE
Artikel 14.1 Voorwaardelijke indexatie
1. Het beleid van ABP omvat de ambitie om de pensioenen bestendig en volledig te indexeren. Het na- indexeren van in het verleden niet verleende volledige indexatie en compenseren van in het verleden doorgevoerde verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten is onderdeel van die ambitie. De compensatie van een reeds doorgevoerde verlaging op pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt niet met terugwerkende kracht verleend. Bestendig en volledig indexeren betekent dat de jaarlijkse pensioenaanspraak en het pensioenrecht, berekend op grond van de hoofdstukken 6, 7, 8, 9, 10, en 11 en Bijlage M bij het pensioenreglement (nettopensioenreglement) met inbegrip van de bij dat pensioen behorende aanvullingen voor zover daarop recht bestaat, wordt aangepast overeenkomstig de prijsontwikkeling, tenzij de financiële positie van het fonds zich dwingend tegen die aanpassing verzet. Voor pensioenaanspraken en -rechten opgebouwd vóór 1 januari 2016 vindt de aanpassing overeenkomstig de prijsontwikkeling plaats per ingang van de wijziging van artikel 10 van de Wet Privatisering ABP1. Tot dat moment vindt aanpassing plaats met toepassing van artikel
14.1 zoals dat luidde tot 1 januari 2016. In het tweede en derde lid wordt beschreven of en zo ja, in hoeverre de in de vorige volzin bedoelde financiële positie van het fonds leidt tot vermindering, dan wel het geheel achterwege laten van de aanpassing. De aanpassing als bedoeld in dit lid vindt in beginsel met ingang van 1 januari plaats.
2. Indien de beleidsdekkingsgraad per 31 oktober van enig jaar (peildatum) lager is dan 110%, vindt de aanpassing bedoeld in het eerste lid per 1 januari van het daarop volgend jaar in het geheel niet plaats. Indien de beleidsdekkingsgraad op de peildatum minimaal 110% bedraagt, wordt de aanpassing per 1 januari van het daarop volgend jaar berekend, conform hetgeen dienaangaande is bepaald in artikel 137 Pensioenwet juncto artikel 15 Besluit financieel toetsingskader. Incidentele indexatieverlening om in het verleden niet toegekende indexatie te na-indexeren (na-indexatie) of in het verleden doorgevoerde verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren (compensatie doorgevoerde verlaging), kan worden verleend indien die indexatieverlening geen gevolgen heeft voor de indexatieverlening in de toekomst overeenkomstig artikel 137 onderdeel b PW, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132 PW, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze indexatieverlening beschikbaar is, wordt aangewend. Het compenseren van een in het verleden doorgevoerde verlaging krijgt voorrang op het na-indexeren van de in het verleden niet verleende volledige indexatie.
3. De indexatie van het pensioen is voorwaardelijk; er is geen recht op indexatie en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre indexatie zal plaatsvinden. ABP toetst elk jaar of en in welke mate de aanpassing als bedoeld in het eerste lid kan plaatsvinden. Een besluit dat in enig jaar een aanpassing kan plaatsvinden, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren toe te kennen aanpassingen.
In de premies bepaald conform de daarvoor geldende regelgeving op de wijze zoals omschreven in de ABTN, wordt een marge aangehouden voor toekomstige indexatie. Om de indexatieambitie te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat op de langere termijn sprake is van een gerealiseerd reëel beleggingsrendement dat overeenkomt met het voor premievaststelling gehanteerde verwachte reële rendement. De indexatie-toezegging wordt aldus gefinancierd uit de premies alsook uit het beleggingsrendement dat het fonds maakt. Er wordt geen bestemmingsreserve gevormd voor indexatie.
4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de maximale bedragen, bedoeld in de artikelen 8.6, 8.8, 9.5, 9.7 en 10.5 van dit pensioenreglement alsmede de bedragen bedoeld in de artikelen 5a.4, eerste lid, 6.4, eerste lid, 7.4, derde lid, 7.8, tweede lid en de correctiebedragen, bedoeld in artikel 18c.3, tweede lid, van het pensioenreglement zoals dat luidde op 31 december 2005, met dien verstande dat het bedrag waarmee het pensioen wordt verhoogd, rekenkundig wordt afgerond op 50 eurocenten.
5. De prijsontwikkeling, als bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de ontwikkeling van de Consumentenprijsindex, alle huishoudens, niet afgeleid, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (in de maand september), gemeten over de periode van 1 september van het voorafgaande jaar tot 1 september van het lopende jaar.
6. ABP stelt de prijsontwikkeling, bedoeld in het vijfde lid, vast (het percentage wordt op twee decimalen nauwkeurig vastgesteld).
7. ABP stelt regels voor de toepassing van het eerste lid en het vierde lid.
1 Voorstel tot aanpassing van de wet is opgenomen in Kamerstuk 34 321, vergaderjaar 2015-2016, nr. 2.
Overgangsbepaling bij artikel 14.1 | |
Invaliditeitspensioen | Artikel 14.1 is van overeenkomstige toepassing. |
HOOFDSTUK 15 SANCTIEBEPALINGEN
Artikel 15.1 Belangrijk zwaardere lasten
1. Als ABP van oordeel is dat een besluit van een werkgever ten aanzien van een deelnemer of groep van deelnemers lasten op het fonds legt of in uitzicht stelt die het fonds belangrijk zwaarder belasten dan voor overeenkomstige deelnemers in het algemeen het geval is, kan ABP die zwaardere lasten aan de werkgever in rekening brengen.
2. ABP kan dit oordeel slechts uitspreken binnen een jaar nadat zij van bedoeld besluit kennis heeft kunnen nemen en redelijkerwijs heeft kunnen onderkennen dat dit besluit tot bedoelde zwaardere lasten leidt.
Artikel 15.2 Zwaardere lasten door werktijduitbreiding zonder aanpassing van deeltijdfactor
1. Een besluit van een werkgever om een werktijduitbreiding naar ABP door te geven met een hoger inkomen in de normwerktijd kan tot gevolg hebben dat daardoor zwaardere lasten op het fonds worden gelegd of in uitzicht worden gesteld dan indien die werktijduitbreiding zou zijn doorgegeven in een aanpassing van de deeltijdfactor bij een ongewijzigde normwerktijd. In deze gevallen kan ABP de zwaardere lasten aan de werkgever in rekening brengen.
2. ABP kan hiertoe besluiten tot een jaar na ingang van het pensioen.
Artikel 15.3 Recht of aanspraak op pensioen in strijd met de strekking van het pensioenreglement
1. ABP kan een besluit van een werkgever voor de toepassing van dit reglement geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten wanneer dat besluit leidt tot een recht of een aanspraak op pensioen in strijd met de kennelijke strekking van dit reglement.
2. ABP kan van deze bevoegdheid slechts gebruik maken binnen vijf jaar nadat ABP van dat besluit van de werkgever kennis heeft kunnen nemen. Deze termijn geldt niet wanneer de belanghebbende geen of een onjuist antwoord heeft gegeven op een hem voor de afloop van deze termijn gestelde vraag naar feiten of omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op een recht of een aanspraak op een recht krachtens dit reglement.
Artikel 15.4 Doorvertaling WIA sanctie naar werkgever
1. Elke sanctie die op grond van de WIA ten aanzien van een werkgever wordt toegepast, leidt voor de toepassing van dit reglement tot het opleggen van een daarmee corresponderende sanctie door ABP.
2. De toepassing van het eerste lid heeft geen consequenties voor de deelnemer met recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen.
Artikel 15.5 Tewerkstelling in strijd met medisch advies
ABP kan de kosten van het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen ten laste brengen van de betrokken werkgever wanneer deze de deelnemer heeft aangesteld in afwijking van een over hem uitgebracht medisch advies en als gevolg daarvan recht op ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen of nabestaandenpensioen ontstaat.
Overgangsbepaling bij artikel 15.5 | |
Invaliditeitspensioen en herplaatsingstoelage | Artikel 15.5 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 15.6 Ontbreken van suppletieregelingen bij gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer
Overgangsbepaling ontbreken suppletieregeling bij gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer | |
Ontbreken suppletieregeling bij gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer | ABP gaat ervan uit dat de werkgever ten aanzien van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die is ontslagen, een suppletieregeling toepast die ten minste overeenkomt met de regeling opgenomen in bijlage J bij het reglement zoals dat luidde op 31 december 2005. Als dat niet het geval is en de werkgever daardoor hogere lasten aan invaliditeitspensioen of herplaatsingstoelage voor het fonds veroorzaakt, kan ABP die lasten aan de werkgever in rekening brengen. |
HOOFDSTUK 16 VRIJWILLIGE VOORZIENINGEN
Artikel 16.1 Vrijwillige deelneming
1. De werknemer van wie de dienstverhouding ingaat op of na de dag waarop hij de AOW-leeftijd heeft bereikt, kan vrijwillig deelnemen. De vrijwillige deelneming eindigt uiterlijk vijf jaren na het bereiken van de AOW-leeftijd.
2. De werknemer moet dit schriftelijk aan ABP verzoeken binnen een jaar na de aanvang van de dienstverhouding.
3. De premie komt volledig voor rekening van de werknemer. Deze premie is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
Artikel 16.2 Vrijwillige voortzetting van de deelneming
1. De gewezen deelnemer kan de deelneming vrijwillig voortzetten gedurende ten hoogste vijf jaren na ontslag, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964.
2. De gewezen deelnemer moet dit schriftelijk aan ABP verzoeken binnen negen maanden na ingang van het ontslag.
3. De premie komt volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. Deze premie is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
Artikel 16.3 Vrijwillige aanvullende voortzetting van de deelneming
1. De gewezen werknemer die:
a. recht heeft op een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen;
b. een ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering ontvangt; kan de deelneming vrijwillig aanvullend voortzetten.
2. De gewezen werknemer moet dit schriftelijk aan ABP verzoeken binnen drie maanden na ingang van de in het eerste lid bedoelde situatie.
3. De premie komt volledig voor rekening van de gewezen werknemer. Deze premie is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
Overgangsbepaling bij artikel 16.3 | |
Deelnemer die een invaliditeitspensioen ontvangt | Artikel 16.3 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 16.4 Bijsparen voor een aanvulling op ouderdomspensioen (ABP ExtraPensioen)
1. De werknemer kan bijsparen voor een uitkering in aanvulling op het ouderdomspensioen voor zover dit past binnen artikel 120, tweede lid onderdeel b PW en is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964.
2. De werknemer bepaalt zelf de hoogte van de inleg.
3. De inleg rendeert op basis van het ABP-rendement. Bij aanwending wordt de laatste twee maanden vóór aanwending een vooraf door ABP vastgesteld vast rendement gehanteerd. Dit rendement is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
4. ABP bepaalt jaarlijks de hoogte van de inhouding ten behoeve van de dekking van de kosten. De kosten worden berekend over het saldo waarover het rendement wordt vastgesteld. De hoogte van de inhouding is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
5. De som van inleg en rendement wordt bij
a. pensionering omgezet in een periodieke uitkering;
b. einde deelneming niet gevolgd door waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder omgezet in aanspraken ouderdomspensioen en aanspraken partnerpensioen bij overlijden na ingang ouderdomspensioen;
c. overlijden van de deelnemer of van de gepensioneerde omgezet in een periodieke uitkering in aanvulling op het partnerpensioen.
6. Bij deze aanwending dan wel bij de afkoop, bedoeld in artikel 7.16 of waardeoverdracht als bedoeld in hoofdstuk 13, is het totale saldo ten minste gelijk aan de som van de ingelegde bedragen.
7. Bij aanwending ingeval van pensionering of overlijden van de deelnemer of van de gepensioneerde wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2, negende en tiende lid PW. ABP kan hiervoor nadere regels stellen.
8. ABP indexeert de periodieke uitkering volgens artikel 14.1.
Artikel 16.5 Bijsparen voor een hoger partnerpensioen (PartnerPlusPensioen)
Overgangsbepaling bij artikel 16.5 | |
Opgebouwde aanspraken op PartnerPlusPensioen tussen 1 juli 2004 en 1 januari 2016 | Het partnerpensioen op grond van hoofdstuk 9 wordt verhoogd met de opgebouwde aanspraken PartnerPlusPensioen. |
Artikel 16.6 Aanvullende individuele regeling voor deelnemers
1. ABP kan met een deelnemer een overeenkomst sluiten ter verhoging van zijn aanspraak op ouderdomspensioen volgens dit reglement. ABP neemt hierbij artikel 118 PW en de Wet op de loonbelasting 1964 in acht.
2. ABP kan met een deelnemer een overeenkomst sluiten voor de continuering van de pensioenopbouw na het verstrijken van de periode genoemd in artikel 5.6, tweede lid.
Artikel 16.7 Nettopensioenregeling
ABP biedt de deelnemer die daarvoor in aanmerking komt, de mogelijkheid om deel te nemen aan een nettopensioenregeling, voor het deel van het pensioengevend inkomen dat voor de deelnemer geldt op de peildatum, op basis van een volledige dienstverhouding en dat als gevolg van artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend inkomen behoort. De voorwaarden en condities van (deelname aan) deze nettopensioenregeling zijn opgenomen in bijlage M bij dit reglement (nettopensioenreglement).
Overgangsbepaling bij hoofdstuk 16 | |
Vrijwillig opgebouwde aanspraken op flexibel pensioen | 1. ABP stelt de tot 1 januari 2006 met toepassing van de artikelen 16.3 en 16.4, zoals deze luidden op 31 december 2005 opgebouwde aanspraken op flexibel pensioen vast. 2. ABP zet de aanspraken op flexibel pensioen als bedoeld in het eerste lid, om in aanspraken op ouderdomspensioen. 3. Bij de omzetting bedoeld in het tweede lid hanteert ABP een uniforme ruilvoet van 0,226. Deze voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. 4. In afwijking van het derde lid zet ABP voor de werknemer geboren voor 1950 die geen gebruik heeft gemaakt van zijn FPU-recht, de aanspraken op flexibel pensioen als bedoeld in het eerste lid om in aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen. 5. Bij de omzetting bedoeld in het vierde lid hanteert ABP een uniforme ruilvoet die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De ruilvoet is opgenomen in bijlage A bij dit reglement. |
HOOFDSTUK 17 PENSIOENREGELING MILITAIREN
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 17.1.1 Begripsbepalingen
Dit hoofdstuk verstaat onder
a. ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP;
b. ABTN: de actuariële en bedrijfstechnische nota zoals bedoeld in artikel 145 Pensioenwet;
c. AMAR: Algemeen militair ambtenarenreglement;
d. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet, zoals die luidde op 31 mei 2001;
e. Anw: de Algemene nabestaandenwet;
f. AOW: de Algemene ouderdomswet;
g. AOW-leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet;
h. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in hoofdstuk 1 van de WIA;
i. arbeidsongeschiktheid met dienstverband: arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen;
j. arbeidsongeschiktheidspensioen: arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen;
k. beroepsmilitair: de beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, die op basis van het AMAR werkzaam is;
l. gepensioneerde: de beroepsmilitair die recht heeft op ouderdomspensioen ten laste van ABP;
m. gewezen deelnemer: degene van wie de deelneming is geëindigd, anders dan door ingang van ouderdomspensioen of overlijden en aanspraak heeft op pensioen ten laste van ABP;
n. leeftijdsontslag: een ontslag terzake van het bereiken van de ontslagleeftijd als bedoeld in artikel 39, tweede lid onder a van het AMAR, dan wel indien van toepassing artikel 39a van het AMAR, gevolgd door toekenning van een uitkering krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen;
o. levenslooploon: loon tijdens levensloopverlof als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de Loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 2011;
p. levensloopverlof: xxxxxx als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de Loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 2011;
q. jaar: een kalenderjaar, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt;
x. xxxxxxxxxxx: 1. de partner,
2. de wees bedoeld in artikel 17.9.2;
s. normwerktijd: de omvang van de werktijd zoals die voor de dienstbetrekking gebruikelijk was direct voorafgaande aan de uitbreiding van het gangbare aantal uren en in de arbeidsvoorwaarden was gedefinieerd;
t. PW: de Pensioenwet;
u. voor-Oortse AOW-toeslag: de AOW-toeslag vastgesteld voor de inwerkingtreding van de Oort- wetgeving per 1 januari 1990;
v. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Overgangsbepaling bij artikel 17.1.1 | |
Arbeidsongeschiktheid ingetreden vóór 1 januari 2004 | Onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in hoofdstuk II WAO. |
Suppletie | Onder suppletie wordt verstaan: de uitkering toegekend vóór 1 januari 2007 door de Minister van Defensie op grond van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie. |
Artikel 17.1.2 Ontslaguitkering
Dit hoofdstuk verstaat onder ontslaguitkering:
a. een uitkering krachtens de militaire wachtgeldregeling 1961;
b. een uitkering krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen.
Artikel 17.1.3 Werkloosheidsuitkering
Dit hoofdstuk verstaat onder werkloosheidsuitkering:
a. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend xxxxxxx van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding met de Minister van Defensie;
b. een uitkering krachtens het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.
Artikel 17.1.4 Suppletie
Vervallen per 01-01-2007
Artikel 17.1.5 Deeltijddienstverhouding en deeltijdfactor
1. Een deeltijddienstverhouding is een dienstverhouding ingevolge het AMAR waarop ingevolge het Besluit aanpassing arbeidsduur militairen buitengewoon verlof is verleend.
2. De omvang van een deeltijddienstverhouding wordt aangegeven door de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is een breuk, waarvan:
a. de teller gelijk is aan het door de deelnemer feitelijk ontvangen inkomen; en
b. de noemer gelijk is aan het inkomen dat de deelnemer bij de Minister van Defensie in een soortgelijke volledige dienstverhouding zou hebben ontvangen.
3. Voor de deelnemer die door ziekte, verlof anders dan buitengewoon verlof of een andere hem persoonlijk betreffende omstandigheid zijn inkomen niet of niet volledig ontvangt, geldt de deeltijdfactor die zou hebben gegolden, als die omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan.
Artikel 17.1.6 Deeltijdfactor bij ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering
1. De deeltijdfactor voor een deelnemer met een ontslaguitkering uit een deeltijddienstverhouding is de breuk, waarvan:
a. de teller gelijk is aan het feitelijk ontvangen inkomen vóór het ontslag; en
b. de noemer gelijk is aan het inkomen dat de deelnemer bij de Minister van Defensie in een soortgelijke volledige dienstverhouding zou hebben ontvangen.
2. Wanneer de deelnemer met een ontslaguitkering op of na de datum van het ontslag waaraan hij die uitkering ontleent, een andere dienstverhouding waarin hij deelnemer is, bedoeld in artikel 2.5, aanvaardt, of wanneer hij het aantal uren in een dienstverhouding waarin hij al als deelnemer werkzaam is, uitbreidt, wordt zijn deeltijdfactor verminderd. De vermindering is gelijk aan de deeltijdfactor voor de andere dienstverhouding, dan wel aan de verhoging van de deeltijdfactor voor de al bestaande dienstverhouding.
3. De deelnemer met een werkloosheidsuitkering bouwt aanspraak op pensioen op in dezelfde mate als waarin hij recht heeft op die uitkering.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.1.6 | |
Ontslaguitkering, bedoeld in artikel 17.1.2 onder b, toegekend vóór 1 juni 2001 | De deeltijdfactor is altijd de breuk, waarvan a. de teller gelijk is aan het feitelijk ontvangen inkomen vóór het ontslag; en b. de noemer gelijk is aan het inkomen dat de deelnemer bij de Minister van Defensie in een soortgelijke volledige dienstverhouding zou hebben ontvangen. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.1.6 | |
Deelnemer met recht op suppletie | Artikel 17.1.6, eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 17.1.7 Partner en partnerschap
1. Dit hoofdstuk verstaat onder partner:
a. de echtgenoot van de deelnemer, gewezen deelnemer, of gepensioneerde;
b. de geregistreerde partner, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, van de deelnemer, gewezen deelnemer, of gepensioneerde;
x. xxxxxx die ABP als partner heeft ingeschreven na aanmelding door een deelnemer of gewezen deelnemer.
2. Dit hoofdstuk verstaat onder partnerschap:
a. het huwelijk;
b. het geregistreerd partnerschap, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;
c. de relatie tussen de aanmelder en degene die ABP als zijn partner heeft ingeschreven.
3. ABP schrijft de partner bedoeld in het eerste lid onder c alleen in, als de aanmelder de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Verder moeten de partner en de aanmelder voldoen aan de voorwaarden dat zij:
x. xxxxxxxx zijn, geen geregistreerde partner zijn en niet als partner of als aanmelder betrokken zijn bij een andere inschrijving;
b. als ingezetene met hetzelfde woonadres in de basisadministratie, bedoeld in de Wet basisregistratie personen zijn ingeschreven;
c. blijkens een notarieel verleden samenlevingscontract zich tegenover elkaar verplicht hebben over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud;
d. geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn;
e. achttien jaar of ouder zijn.
4. De inschrijving eindigt met ingang van:
x. xx xxx van ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe van de partner of van de aanmelder;
b. de dag van overlijden van de partner;
c. de dag waarop de partner of de aanmelder in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of als partner, dan wel als aanmelder betrokken is bij een andere inschrijving;
d. de dag na het verstrijken van de termijn die ABP de aanmelder heeft gesteld voor de herbevestiging van de aanmelding.
Artikel 17.1.8 Herbevestiging van aanmelding als partner
1. ABP verzoekt de aanmelder periodiek schriftelijk te verklaren dat hij en zijn partner nog steeds voldoen aan de voorwaarden voor de inschrijving.
2. ABP herhaalt haar verzoek wanneer zij de gevraagde verklaring niet binnen zes weken na het eerste verzoek heeft ontvangen.
3. Bij het herhaalde verzoek wijst ABP de aanmelder erop dat de inschrijving eindigt, als hij de gevraagde verklaring niet binnen een termijn van zes weken inzendt.
Artikel 17.1.9 Openbaarheid van statuten en reglementen
ABP stelt belanghebbenden in staat kennis te nemen van statuten en reglementen.
Artikel 17.1.10 Inlichtingen en inzage verstrekken
1. De Minister van Defensie, deelnemers en degenen die aanspraak of recht op pensioen hebben, moeten ABP alle informatie geven die nodig is voor een juiste uitvoering van dit hoofdstuk.
2. De Minister van Defensie moet ABP toegang verlenen tot zijn administratie voor zover dat nodig is voor een juiste uitvoering van dit hoofdstuk. Deze verplichting blijft in stand als de Minister van Defensie niet meer bij ABP is aangesloten of de beroepsmilitair geen deelnemer bij ABP meer is.
Artikel 17.1.11 Afkoop, vervreemden, prijsgeven of bezwaren van pensioen in principe niet mogelijk
Aanspraken of rechten op grond van dit hoofdstuk kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden. Afkoop van kleine pensioenen is echter mogelijk onder de voorwaarden vermeld in de artikelen 17.6.10, 17.7.10, 17.7.14, 17.8.14, 17.8.15, 17.9.6 en artikel 5.12 van bijlage H bij dit hoofdstuk.
§ 2 Werkingssfeer, deelneming en aanspraken
Artikel 17.2.1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de Minister van Defensie, beroepsmilitairen, gewezen beroepsmilitairen en gepensioneerden, alsmede op de nabestaanden van die beroepsmilitairen, gewezen beroepsmilitairen en gepensioneerden.
Artikel 17.2.2 Deelnemers
Deelnemers zijn:
a. de beroepsmilitairen;
b. de gewezen beroepsmilitairen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen voor zolang dat recht is toegekend;
c. de gewezen beroepsmilitairen die recht hebben op een ontslaguitkering of een werkloosheidsuitkering voor zolang dat recht is toegekend.
Overgangsbepaling bij artikel 17.2.2 | |
Gewezen beroepsmilitair met recht op suppletie | Artikel 17.2.2 is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 17.2.3 Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen deelneming
1. De gewezen deelnemer krijgt bij eindigen van de deelneming anders dan door ingang van ouderdomspensioen of door overlijden een premievrije aanspraak op:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen en wezenpensioen.
2. ABP stelt de premievrije aanspraken op ouderdomspensioen vast op grond van paragraaf 6.
3. ABP stelt de premievrije aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen vast op grond van de overgangsbepalingen C en D bij artikel 17.7.3 en de paragrafen 7, 8 en 9.
Artikel 17.2.4 Berichtgeving
1. ABP verstrekt aan de deelnemer binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken ten minste de informatie zoals genoemd in artikel 21 Pensioenwet, tenzij de deelnemer binnen 6 maanden na het einde van de deelneming opnieuw als deelnemer pensioen opbouwt. In dat geval verstrekt ABP de informatie over de tussentijdse wijzigingen in de pensioenregeling.
2. ABP informeert deelnemers binnen drie maanden na een wijziging van het Pensioenreglement over deze wijziging.
3. ABP verstrekt jaarlijks een overzicht van de verworven pensioenaanspraken en het te bereiken pensioen aan de deelnemer. ABP verstrekt daarbij tevens een opgave van de aan het voorafgaande
kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen alsmede informatie over indexatieverlening en vermindering van pensioenaanspraken op grond van artikel 134 Pensioenwet.
4. ABP verstrekt aan de gewezen deelnemer en de gewezen partner ten minste één keer in vijf jaar een opgave van de opgebouwde aanspraken. ABP verstrekt daarbij tevens informatie over indexatieverlening en vermindering van pensioenaanspraken op grond van artikel 134 Pensioenwet.
5. XXX verstrekt aan de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek binnen drie maanden een overzicht van:
- de opgebouwde en te bereiken pensioenaanspraken;
- informatie die specifiek relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij een premieovereenkomst en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkering bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij een premieovereenkomst.
6. ABP verstrekt aan de gewezen deelnemer binnen vier maanden na het einde van zijn deelnemerschap een opgave van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen, informatie over indexatieverlening, informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van ABP, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet alsmede overige informatie die in het kader van de beëindiging van het deelnemerschap relevant is.
Artikel 17.2.5 Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren
1. ABP verleent de beroepsmilitair die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, op zijn verzoek vrijstelling van de verplichting tot naleving van dit reglement.
2. ABP trekt de vrijstelling in:
a. op verzoek van de beroepsmilitair aan wie de vrijstelling is verleend;
b. wanneer de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan;
c. wanneer de beroepsmilitair de aan de vrijstelling gestelde voorwaarden niet naleeft.
3. Bij de vrijstelling gelden de voorwaarden en de regels zoals deze zijn opgenomen in bijlage B bij dit hoofdstuk.
§ 3 Pensioengevend inkomen
Artikel 17.3.1 Pensioengevend inkomen
1. Tot het pensioengevend inkomen behoort het vaste salaris, dat de beroepsmilitair uit hoofde van zijn dienstverhouding bij het Ministerie van Defensie ontvangt en de vaste toelagen, een en ander zoals omschreven in artikel 23a van het Inkomstenbesluit militairen en voor zover toegestaan binnen de fiscale wetgeving.
2. Tot het pensioengevend inkomen behoort niet de verhoging van het inkomen ingevolge artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993.
3. Het pensioengevend inkomen bedraagt niet meer dan is toegestaan op basis van artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor de opbouw van aanspraken op ouderdomspensioen en het daarvan afgeleide partnerpensioen en wezenpensioen. In bijlage A bij dit hoofdstuk is dit bedrag opgenomen.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.3.1 | |
Pensioengevend inkomen voor 1 januari 2015 | Artikel 17.3.1. is van overeenkomstige toepassing met uitzondering van lid 2. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.3.1 | |
Pensioengevend inkomen in 2015 | Het tweede lid van artikel 17.3.1 is niet van toepassing. Tot het pensioengevend inkomen, na toepassing van het derde lid behoort niet de verhoging van het inkomen ingevolge artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993. |
Artikel 17.3.2 Berekening pensioengevend inkomen
1. Voor de berekening van het pensioengevend inkomen in enig jaar gaat ABP uit van het vaste salaris en de vaste toelagen op de peildatum 1 januari. Verder worden alle inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 17.3.1 tot een jaarbedrag herleid. Een aanpassing van het pensioengevend inkomen vindt uitsluitend plaats wanneer een tot ABP gerichte rechterlijke uitspraak daartoe verplicht of wanneer een feitelijk en formeel op peildatum vaststaand inkomen door de werkgever foutief is aangeleverd.
2. Voor degene van wie de dienstverhouding bij het Ministerie van Defensie in de loop van het jaar is ingegaan, geldt de ingangsdatum van de dienstverhouding als peildatum.
3. Voor de beroepsmilitair die een deeltijddienstverhouding vervult, wordt het inkomen omgerekend naar een inkomen uit een volledige dienstverhouding door het te delen door de deeltijdfactor.
Overgangsbepaling bij artikel 17.3.2 | |
Berekening pensioengevend inkomen in 2014 | Het pensioengevend inkomen wordt beperkt voor zover de opbouw leidt tot een overschrijding van het fiscale maximum op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Artikel 17.3.3 Pensioengevend inkomen bij werkloosheidsuitkering of ontslaguitkering
1. Het pensioengevend inkomen voor de deelnemer met recht op een werkloosheidsuitkering is het tot een jaarbedrag herleide bedrag van het inkomen vóór de datum van ingang van het ontslag uit de dienstverhouding bij het Ministerie van Defensie. Dit inkomen wordt jaarlijks op 1 januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de sector Defensie.
2. Het pensioengevend inkomen voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering is het tot een jaarbedrag herleide bedrag, dat op 1 januari van het desbetreffende jaar als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering of suppletie.
3. Artikel 17.3.1 lid 3 en de overgangsbepalingen bij artikel 17.3.1 zijn van toepassing.
Overgangsbepaling bij artikel 17.3.3 | |
Suppletie | Artikel 17.3.3, tweede lid is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 17.3.4 Pensioengevend inkomen bij ziekte, verlof e.d.
1. Als een beroepsmilitair door ziekte, verlof anders dan buitengewoon verlof of een andere hem persoonlijk betreffende omstandigheid zijn inkomen niet of niet volledig geniet, wordt onder pensioengevend inkomen verstaan het inkomen dat voor hem zou hebben gegolden als die omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan.
2. Als de beroepsmilitair met levensloopverlof levenslooploon geniet dat lager is dan 70% van het pensioengevend inkomen dat zou zijn genoten als deze omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan, dan wordt de pensioenopbouw gebaseerd op dat lagere inkomen.
3. Artikel 17.3.1 lid 3 en de overgangsbepalingen bij artikel 17.3.1 zijn van toepassing.
§ 4 Pensioenpremie
Artikel 17.4.1 Premieplicht ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw- compensatie
1. De Minister van Defensie is pensioenpremie voor ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw-compensatie verschuldigd voor:
a. de beroepsmilitairen; en
b. de gewezen beroepsmilitairen die met recht op een ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering uit zijn dienst zijn ontslagen.
2. Na het verstrijken van een aaneengesloten periode van levensloopverlof van één jaar is de Minister van Defensie gedurende de resterende periode van levensloopverlof alleen de premie voor Anw- compensatie verschuldigd.
Overgangsbepaling bij artikel 17.4.1 | |
Gewezen beroepsmilitair met recht op suppletie | Artikel 17.4.1, onderdeel b is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 17.4.2 Premiegrondslag ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw- compensatie
1. De premiegrondslag is het pensioengevend inkomen verminderd met de franchise.
2. Bijlage A bij dit hoofdstuk vermeldt het bedrag van de franchise en de periode waarvoor het geldt. ABP wijzigt deze bijlage na iedere nadere vaststelling van de franchise volgens artikel 17.4.5.
Artikel 17.4.3 Pensioenpremie ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw- compensatie
1. De pensioenpremie bedraagt een percentage van de premiegrondslag.
2. ABP stelt het premiepercentage vast volgens de methodiek, beschreven in de ABTN.
3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
4. Bijlage A bij dit hoofdstuk vermeldt het percentage van de premie en de periode waarvoor het geldt. ABP wijzigt deze bijlage na iedere wijziging van het percentage.
5. Als sprake is van dubbeltelling van pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 17.5.1, derde lid dan is de Minister van Defensie een koopsom verschuldigd. ABP stelt de hoogte van de koopsom vast.
Artikel 17.4.4 Pensioenpremie ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en Anw- compensatie voor deelnemer met recht op een ontslaguitkering of een werkloosheidsuitkering
1. De pensioenpremie voor de deelnemer die een ontslaguitkering ontvangt is gelijk aan de helft van de pensioenpremie voor de beroepsmilitair.
2. De pensioenpremie voor de deelnemer die een werkloosheidsuitkering ontvangt is gelijk aan drie achtste deel van de pensioenpremie voor de beroepsmilitair.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.4.4 | |
Werkloosheidsuitkering vóór 1 april 2005 | De pensioenpremie voor de deelnemer die een werkloosheidsuitkering ontvangt is voor de tijd tot 1 april 2005 gelijk aan de helft van de pensioenpremie voor de beroepsmilitair. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.4.4 | |
Deelnemer die suppletie ontvangt | De premie voor de deelnemer die een suppletie ontvangt is gelijk aan de premie voor de beroepsmilitair. |
Artikel 17.4.5 Nadere vaststelling franchise voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
De in artikel 17.4.2 bedoelde franchise kan door ABP nader worden vastgesteld op een veelvoud van € 50. Voorwaarde voor nadere vaststelling is dat het ouderdomspensioen voor gehuwden ingevolge de AOW, een of meer wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het, herleid tot een jaarbedrag, sinds de laatste aanpassing van de franchise, € 50 of meer is gewijzigd.
Artikel 17.4.6 Premievaststelling
1. De in deze paragraaf bedoelde premies worden door ABP op een kostendekkend niveau vastgesteld. Deze premies worden bepaald conform de daarvoor geldende regelgeving op de wijze zoals omschreven in de ABTN.
2. De door ABP te bepalen feitelijk te betalen premies kunnen anders uitvallen dan de premies als bedoeld in het eerste lid, doordat daarin nog eventueel rekening wordt gehouden met een premieopslag of premiekorting zoals nader bepaald in de ABTN.
Artikel 17.4.7 Premiebetaling
1. De Minister van Defensie betaalt de pensioenpremies in evenredige termijnen aan ABP, waarbij de minimale termijn vier weken bedraagt. De betaling moet gebeuren voor het einde van de maand volgende op de uitbetalingstermijn waarop die pensioenpremie betrekking heeft.
2. De Minister van Defensie is aan ABP de wettelijke rente verschuldigd over bedragen die niet of niet tijdig zijn betaald.
Artikel 17.4.8 Premieverhaal
De Minister van Defensie kan een deel van de verschuldigde premies op de deelnemer verhalen.
§ 5 Pensioengeldige tijd
Artikel 17.5.1 Pensioengeldige tijd voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen
1. Pensioengeldige tijd is tijd doorgebracht als deelnemer.
2. Voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding wordt de tijd, bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
3. Van de pensioengeldige tijd, bedoeld in het eerste lid, telt dubbel mee de tijd ten aanzien waarvan dit door de Minister van Defensie op grond van de Regeling dubbeltelling pensioengeldige tijd is bepaald en voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Pensioengeldige tijd is tevens de tijd die ABP bij waarde-overname heeft toegekend.
5. ABP administreert de pensioengeldige tijd.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.5.1 | |
Tijd vóór 1 juni 2001 | 1. Voor de deelnemer wordt als pensioengeldige tijd in aanmerking genomen de diensttijd in de zin van de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet, doorgebracht vóór 1 juni 2001, als die tijd in aanmerking zou zijn genomen als op 31 mei 2001 een pensioen ingevolge de Amp-wet zou zijn toegekend. 2. De tijd vóór 1 juni 2001 wordt niet als pensioengeldige tijd in aanmerking genomen wanneer deze tijd tevens in aanmerking is genomen bij de berekening van een ander pensioen. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.5.1 | |
Tijd in de periode van 1 juni 2001 tot 1 januari 2006 | Voor de deelnemer wordt als pensioengeldige tijd in aanmerking genomen de tijd doorgebracht als deelnemer in het pensioenreglement zoals dit luidde op 31 december 2005. |
Artikel 17.5.2 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid
1. De tijd gedurende welke de gewezen beroepsmilitair recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen telt mee volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Waarde |
80% of meer | 70% |
65% tot 80% | 56% |
55% tot 65% | 42% |
45% tot 55% | 35% |
35% tot 45% | 28% |
2. Voor de gewezen beroepsmilitair, bij wie sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband, telt de tijd mee volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Waarde |
80% of meer | 100% |
65% tot 80% | 80% |
55% tot 65% | 60% |
45% tot 55% | 50% |
35% tot 45% | 40% |
3. Als de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt omdat de arbeidsongeschikte wegens ziekte een andere dienstverhouding niet meer kan vervullen, wijzigt ABP de mate waarin de tijd meetelt pas na de beëindiging van die dienstverhouding.
4. De waardepercentages in het eerste en tweede lid worden vermenigvuldigd met een breuk, als de arbeidsongeschiktheid minder dan 80% bedraagt en er sprake is van een aangehouden dienstverhouding bij een werkgever niet zijnde de Minister van Defensie. De teller van de breuk wordt gevormd door het ongemaximeerde dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend en de noemer door het inkomen als deelnemer dat deel uitmaakt van dat ongemaximeerde dagloon.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.5.2 | |
Ingangsdatum WAO vóór 1 januari 2004 | 1. Als het recht op WAO is ontstaan vóór 1 januari 2004, telt de tijd mee volgens de percentages in het tweede lid. 2. In aanvulling op het eerste lid telt de tijd bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35 voor 30% en bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25 voor 20% mee. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.5.2 | |
Arbeidsongeschiktheid ontstaan vóór 1 januari 2004 | Onder de mate van arbeidsongeschiktheid wordt mede verstaan de mate van arbeidsongeschiktheid met inachtneming van artikel 44 van de WAO. |
Artikel 17.5.3 Pensioengeldige tijd bij ontslaguitkering
De tijd gedurende welke de gewezen beroepsmilitair recht heeft op een ontslaguitkering telt voor de helft mee.
Artikel 17.5.4 Pensioengeldige tijd bij werkloosheidsuitkering
1. De tijd gedurende welke de gewezen beroepsmilitair recht heeft op een werkloosheidsuitkering telt voor drie achtste deel mee.
2. Bij samenloop van een arbeidsongeschiktheidspensioen en een werkloosheidsuitkering uit hoofde van dezelfde dienstverhouding, telt de tijd met recht op een werkloosheidsuitkering mee volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Waarde |
65% tot 80% | 22% |
55% tot 65% | 29% |
45% tot 55% | 32,5% |
35% tot 45% | 36% |
3. Als sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband telt de tijd met recht op werkloosheidsuitkering mee volgens onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Waarde |
65% tot 80% | 10% |
55% tot 65% | 20% |
45% tot 55% | 25% |
35% tot 45% | 30% |
Overgangsbepaling A bij artikel 17.5.4 | |
Ingangsdatum WAO vóór 1 januari 2004 | 1. Als het recht op WAO is ontstaan vóór 1 januari 2004, telt de tijd mee volgens de percentages in het derde lid. 2. In aanvulling op het eerste lid telt de tijd bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35 voor 35% en bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25 voor 40% mee. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.5.4 | |
Werkloosheidsuitkering vóór 1 april 2005 | De tijd gedurende welke de deelnemer vóór 1 april 2005 recht heeft op een werkloosheidsuitkering telt voor de helft mee. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.5.4 | |
Bijdrage Stichting FVP | Aanvullende voortzetting van de deelneming heeft plaatsgevonden onder nader door ABP gestelde regels. |
Artikel 17.5.5 Pensioengeldige tijd bij suppletie
Overgangsbepaling pensioengeldige tijd bij suppletie | |
Gewezen beroepsmilitair met recht op suppletie | De tijd gedurende welke een deelnemer een suppletie ontvangt telt volledig mee. |
Artikel 17.5.6 Verlof
1. ABP kan regels stellen ten aanzien van de tijd gedurende welke de deelnemer geheel of gedeeltelijk ontheven is geweest van de uitoefening van zijn dienstverhouding en hij elders pensioen opbouwt.
2. Na het verstrijken van een aaneengesloten periode van levensloopverlof van een jaar telt de tijd gedurende welke de beroepsmilitair de periode van levensloopverlof aansluitend continueert niet mee voor de pensioenopbouw.
Artikel 17.5.7 Omrekening
1. Als de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen afkoop, bedoeld in artikel 17.6.10 of waardeoverdracht, bedoeld in artikel 17.10.1 heeft plaatsgevonden, wordt de premievrije aanspraak, berekend met toepassing van artikel 17.2.3, omgezet in een aanspraak berekend aan de hand van het pensioengevend inkomen en de franchise voor het jaar van herintreding.
2. Als het pensioengevend inkomen met meer dan 10 procent is gestegen ten opzichte van het laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde pensioengevend inkomen nadat dat met overeenkomstige toepassing van artikel 17.11.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen vóór de stijging van het pensioengeldend inkomen vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door het laatste met 10 procent verhoogde en met overeenkomstige toepassing van artikel 17.11.1 aangepaste, pensioengevend inkomen vóór de stijging verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 17.4.2. De noemer wordt gevormd door het laatste pensioengevend inkomen verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 17.4.2. Bij de omrekening wordt voldaan aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
3. Lid twee vindt geen toepassing als de stijging van het laatste pensioengevend inkomen het bedrag vermeld in bijlage A bij dit hoofdstuk niet te boven gaat. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 17.11.1.
4. Als de stijging van het pensioengevend inkomen zich voordoet in de eerste twee jaren van het dienstverband dan wordt, afhankelijk van wat voor belanghebbende de gunstigste uitkomst oplevert, de pensioengeldige tijd met toepassing van de voorgaande leden aangepast dan wel wordt de pensioengeldige tijd vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het laatste met het bedrag in bijlage A bij dit hoofdstuk verhoogde pensioengevend inkomen voor de stijging verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 17.4.2. De noemer wordt gevormd door het laatste pensioengevend inkomen verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 17.4.2.
5. De pensioenaanspraken bedragen ten gevolge van de toepassing van de voorgaande leden niet minder dan de pensioenaanspraken voor de toepassing daarvan.
6. Bij overeenkomstig toepassen van artikel 17.11.1 wordt, in afwijking van het bepaalde in dat artikel, uitgegaan van de algemene bezoldigingswijziging in de sector Defensie.
Overgangsbepaling bij artikel 17.5.7 | |
Omrekenen pensioengeldige tijd vóór 1 januari 2006 | 1. Als de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen waardeoverdracht, bedoeld in artikel 11.1 of artikel 11.2 van het pensioenreglement, zoals deze luidden op 31 december 2005, heeft plaatsgevonden, wordt de premievrije aanspraak, berekend met toepassing van artikel 10.1 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005 omgezet in een aanspraak berekend aan de hand van het pensioengevend inkomen en de franchise voor het jaar van herintreding. 2. Als het pensioengevend inkomen met meer dan 25% is gestegen ten opzichte van het laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde pensioengevend inkomen nadat dat met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 van het pensioenreglement, zoals dit luidde op 31 december 2005, is aangepast wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van het pensioengevend inkomen vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door het laatste pensioengevend inkomen voor de stijging. De noemer wordt gevormd door het met meer dan 25% gestegen pensioengevend inkomen. 3. Als het pensioengevend inkomen met 5% of meer is gedaald ten opzichte van het daaraan voorafgaand vastgestelde pensioengevend inkomen |
nadat dat met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31december 2005 is aangepast, en het pensioengevend inkomen waarnaar het pensioen is berekend nog steeds minder bedraagt dan het pensioengevend inkomen voor de daling nadat dat met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor de daling van het pensioengevend inkomen vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door het laatste pensioengevend inkomen voor de daling. De noemer wordt gevormd door het pensioengevend inkomen waarnaar het pensioen is berekend. Deze breuk wordt op 31 december 2014 definitief vastgesteld. 4. De pensioenaanspraken bedragen ten gevolge van de toepassing van de voorgaande leden van omrekenen niet minder dan de pensioenaanspraken voor de toepassing daarvan. |
Artikel 17.5.8 Behoud aanspraken
Als het resultaat van pensioengevend inkomen minus franchise gedaald is ten opzichte van het resultaat van het voorafgaande jaar, nadat dat overeenkomstig artikel 17.11.1 is aangepast, dan leidt dit niet tot vermindering van de tot het moment van daling opgebouwde pensioenaanspraken.
§ 6 Ouderdomspensioen Algemene bepalingen
Artikel 17.6.1 Toekenning, betaling en einde ouderdomspensioen
1. ABP kent het ouderdomspensioen toe op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende.
2. ABP betaalt het ouderdomspensioen elke maand in de tweede helft van die maand.
3. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde is overleden.
Artikel 17.6.2 Recht op ouderdomspensioen
1. De deelnemer en gewezen deelnemer hebben recht op ouderdomspensioen op de dag waarop zij 65 jaar worden.
2. De deelnemer met recht op:
x. een werkloosheidsuitkering, toegekend vanwege werkloosheid na ontslag uit een dienstverhouding bij de Minister van Defensie;
b. een arbeidsongeschiktheidspensioen
heeft recht op ouderdomspensioen op de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt.
Artikel 17.6.3 Berekening ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen bedraagt jaarlijks het bedrag dat wordt berekend volgens de formule: pensioengeldige tijd * 1,657% * (pensioengevend inkomen -/- franchise) met inachtneming van de Wet op de Loonbelasting 1964. Bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van een pensioenleeftijd van 67 jaar. Bij ingang van het pensioen op grond van artikel 17.6.2 verlaagt ABP het pensioen met toepassing van de factor als bedoeld in bijlage G.
2. De in het eerste lid bedoelde pensioengeldige tijd is de pensioengeldige tijd bedoeld in paragraaf 5.
3. Het in het eerste lid bedoelde inkomen, is het inkomen, bedoeld in paragraaf 3 dat is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het ontslag heeft plaatsgevonden.
4. Als na ontslag recht op een ontslaguitkering heeft bestaan, wordt uitgegaan van het inkomen van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de ontslaguitkering is beëindigd.
5. Als na ontslag recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen heeft bestaan, wordt uitgegaan van het inkomen, bedoeld in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
6. De in het eerste lid bedoelde franchise is de franchise voor de vaststelling van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 17.4.2. De franchise is vermeld in bijlage A bij dit hoofdstuk.
7. Voor het bepalen van de hoogte van het ouderdomspensioen wordt tijdens de opbouw van pensioenaanspraken, indien van toepassing, rekening gehouden met een aanpassing van de backservice in relatie tot de in artikel 17.11.1 bedoelde prijsontwikkeling. De toepassing van dit lid mag niet leiden tot een overschrijding van het fiscale kader op grond van de Wet op de loonbelasting 1964.
8. Voor het bepalen van de hoogte van het ouderdomspensioen wordt rekening gehouden met de tijdens de opbouw van pensioenaanspraken met toepassing van artikel 17.11.1 toegepaste indexatiebeperkingen.
9. Bij de vaststelling van het ouderdomspensioen vóór de AOW-leeftijd kan een deel van het ouderdomspensioen worden ingezet om het gemis aan AOW te compenseren.
10. ABP indexeert het ouderdomspensioen volgens artikel 17.11.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.6.3 | |
Aanvullingen in verband met pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het ouderdomspensioen als sprake is van pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 de aanvullingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraken. 2. De overgangsbepalingen B tot en met D bij artikel 17.6.3 geven aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.6.3 | |
Aanvulling over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1986 A. Aanvulling: niet verzekerde AOW-tijd/ vrijwillige premiebetaling/ samenvallende tijd B. Aanvulling: inkomensafhankelijke AOW-toeslag | 1. Op het ouderdomspensioen berekend naar pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1986 wordt: a. een aanvulling verleend als deze tijd samenvalt met tijd gedurende welke de partner van de gepensioneerde niet verzekerd of vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge de AOW; of b. op schriftelijk verzoek een aanvulling verleend als deze diensttijd samenvalt met tijd die wordt gebruikt voor de vaststelling van een vermindering op een pensioen van de partner van de gepensioneerde. 2. De aanvulling, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar waarin sprake is van samenval een percentage van de franchise. 3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld voor de situatie, bedoeld in het eerste lid, a. onderdeel a, 1 procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 1 juni 2001 recht had, uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 1 juni 2001. b. onderdeel b, 2 procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 mei 2001 recht had, uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 1 juni 2001. 1. Op het ouderdomspensioen berekend naar pensioengeldige tijd voor 1 januari 1986 wordt een aanvulling verleend zolang een inkomensafhankelijke toeslag ingevolge de AOW wordt verminderd als gevolg van het inkomen van de partner. 2. De aanvulling, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per pensioentellend jaar 2% van het verschil tussen de maximaal toe te kennen AOW- toeslag en de toegekende voor-Oortse AOW-toeslag vóór korting op grond van artikel 12 AOW. 3. De aanvulling blijft gehandhaafd wanneer de toeslag ingevolge artikel 8 lid 2 van de AOW niet meer herleeft. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.6.3 | |
Aanvulling over pensioengeldige tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 | 1. Op het ouderdomspensioen berekend naar pensioengeldige tijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995, wordt op schriftelijk verzoek een aanvulling verleend als deze diensttijd samenvalt met tijd die wordt gebruikt voor de vaststelling van een vermindering op een pensioen van de partner van de gepensioneerde. 2. De aanvulling, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar waarin sprake is van samenval een percentage van de franchise. 3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld door 0,525% van de franchise, bedoeld in artikel F11a van de Amp-wet aan te passen naar het niveau op 31 mei 2001 en vervolgens uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 1 juni 2001. |
Overgangsbepaling D bij artikel 17.6.3 | |
Maximering aanvullingen over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1996 | De som van de aanvullingen, bedoeld in de overgangsbepalingen A, B en C bij artikel 17.6.3 bedraagt per pensioentellend jaar in totaal, in geval een |
deelnemer die voor de AOW: a. als ongehuwd wordt aangemerkt, een percentage van de op 31 mei 2001 geldende franchise, dat overeenkomt met twee procent van het AOW- pensioen waarop een ongehuwde op 31 mei 2001 recht heeft; b. als gehuwd wordt aangemerkt, een percentage van de op 31 mei 2001 geldende franchise, dat overeenkomt met twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 mei 2001 recht heeft. |
Overgangsbepaling E bij artikel 17.6.3 | |
Recht op pensioen op leeftijd 60 jaar tot leeftijd 65 jaar over tijd vóór 1 juni 2001 | Als ingevolge hoofdstuk Y van de Amp-wet uitzicht bestond op pensioen op leeftijd 60 jaar tot de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt dan wordt een pensioen toegekend op basis van de regels die terzake vóór 1 juni 2001 golden. |
Overgangsbepaling F bij artikel 17.6.3 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 januari 2015 | Bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar. |
Overgangsbepaling G bij artikel 17.6.3 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 januari 2016 | 1. Het opbouwpercentage bedraagt voor de deelnemer 1,75%. 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het opbouwpercentage 1,657%, indien de berekening van het ouderdomspensioen op grond van het eerste lid in 2015 leidt tot een overschrijding van het fiscale kader op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Bijzondere bepalingen
Artikel 17.6.4 Toekenning ouderdomspensioen bij overschrijding inkomen
Vervallen per 01-01-2010
Artikel 17.6.5 Verhoging ouderdomspensioen bij lage grondslag
1. Als het inkomen in een jaar gelijk is aan of minder bedraagt dan het grensbedrag vermeld in bijlage A bij dit hoofdstuk, vult ABP het ouderdomspensioen aan met een bedrag voor elk voor de berekening van dat pensioen geldend jaar.
2. Als het inkomen in een jaar hoger is dan het grensbedrag, bedraagt het ouderdomspensioen niet minder dan het met toepassing van het vorige lid zou hebben bedragen bij een inkomen gelijk aan het grensbedrag.
3. ABP indexeert het grensbedrag en het bedrag van de aanvulling volgens artikel 17.11.1.
4. Bijlage A bij dit hoofdstuk vermeldt het grensbedrag, het bedrag voor de berekening van de aanvulling en de periode waarvoor die bedragen gelden. ABP wijzigt de bijlage na iedere indexatie volgens het derde lid.
Artikel 17.6.6 Bijzonder ouderdomspensioen
1. Met gewezen echtgenoot wordt in dit artikel ook bedoeld gewezen geregistreerde partner. Met echtscheiding wordt ook bedoeld beëindiging van het geregistreerd partnerschap.
2. De gewezen echtgenoot heeft recht op bijzonder ouderdomspensioen, als toepassing wordt gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
3. Het bijzonder ouderdomspensioen gaat in:
a. op de dag waarop de gewezen echtgenoot 65 jaar wordt, óf
b. wanneer de echtscheiding na dit tijdstip plaatsvindt, zodra artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing wordt;
c. maar niet eerder dan een maand nadat ABP de vereiste stukken heeft ontvangen.
4. ABP geeft de gewezen echtgenoot een overzicht van het bijzonder ouderdomspensioen.
5. ABP geeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een afschrift van dat overzicht en een overzicht van het verminderde ouderdomspensioen.
Artikel 17.6.7 Vermindering van ouderdomspensioen met bijzonder ouderdomspensioen
ABP brengt de aanspraken die in aanmerking zijn genomen voor de aanspraak of het recht op een bijzonder ouderdomspensioen blijvend in mindering op het bedrag van het ouderdomspensioen.
Artikel 17.6.8 Vermindering van ouderdomspensioen bij scheiding
1. Met gewezen echtgenoot wordt in dit artikel ook bedoeld gewezen geregistreerde partner. Met hertrouwen wordt ook bedoeld het partnerschap opnieuw laten registreren.
2. Als de gewezen echtgenoot volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht heeft op pensioenverevening, vermindert ABP het ouderdomspensioen met het bedrag van de verevening.
3. De vermindering eindigt per het einde van de maand:
a. van overlijden van de gewezen echtgenoot;
b. van overlijden van de gepensioneerde;
c. waarin xxxxxxxx ABP schriftelijk hebben laten weten dat ze met elkaar zijn hertrouwd of zich hebben verzoend.
4. ABP geeft de gewezen echtgenoot een overzicht van de opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd en de ingangsdatum van uitbetaling. ABP geeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een afschrift van dat overzicht.
Overgangsbepaling bij artikel 17.6.8 | |
Verevening vóór 1 juni 2001 | 1. Bij de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wordt voor de gewezen echtgenoot een correctiebedrag, vastgesteld ter hoogte van 50 procent van het voor de rechthebbende als gehuwde geldende correctiebedrag, bedoeld in artikel 18c.3, tweede lid van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, vermenigvuldigd met een breuk. De teller is de tot het correctiebedrag leidende diensttijd over de huwelijkse periode. De noemer is de totale tot dat correctiebedrag leidende diensttijd. 2. Als door de partners een ander percentage dan 50 procent dan wel een andere periode dan de huwelijkse periode aan de verevening ten grondslag is gelegd, wordt het in het eerste lid genoemde percentage dan wel de in de teller genoemde periode dienovereenkomstig aangepast. 3. Als de verevening heeft plaatsgevonden krachtens artikel 12, tweede lid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wordt het percentage, bedoeld in het eerste lid vervangen door 25 procent. |
Artikel 17.6.9 Verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen
1. De deelnemer of gewezen deelnemer kan bij ingang van het ouderdomspensioen de aanspraak of een gedeelte van de aanspraak op partnerpensioen bedoeld in hoofdstuk 17, paragraaf 8 omzetten in ouderdomspensioen.
2. De omzetting is onherroepelijk.
3. De partner moet toestemming geven voor de omzetting.
4. Bij de omzetting hanteert ABP een uniforme ruilvoet. Deze ruilvoet wordt vastgesteld met inachtneming van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. In bijlage A bij dit hoofdstuk is de ruilvoet opgenomen.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.6.9 | |
Deelnemer of gewezen deelnemer met opbouw vóór 1 juli 1999 | Omzetting van de aanspraak op partnerpensioen in ouderdomspensioen is niet mogelijk voor de aanspraak die is opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.6.9 | |
Deelnemer of gewezen deelnemer met aanspraak op PartnerPlusPensioen op basis van de overgangsbepaling bij artikel 17.13.4 | De deelnemer of gewezen deelnemer kan, met inachtneming van artikel 17.6.9, bij ingang van het ouderdomspensioen de aanspraak of een gedeelte van de aanspraak op partnerpensioen, bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 17.13.4, omzetten in ouderdomspensioen. |
Artikel 17.6.9a Vermindering ouderdomspensioen door omzetting in partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar
1. De deelnemer of gewezen deelnemer kan bij ingang van het ouderdomspensioen een deel van dat pensioen omzetten in een verhoging van de aanspraak op partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964.
2. Het ouderdomspensioen in het eerste lid is, indien van toepassing verminderd op grond van artikel 17.6.8.
3. De omzetting is onherroepelijk.
4. Bij de omzetting hanteert ABP een uniforme ruilvoet. Deze ruilvoet wordt vastgesteld met inachtneming van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. In bijlage A bij dit hoofdstuk is de ruilvoet opgenomen.
Overgangsbepaling bij artikel 17.6.9a | |
Aanvullingen over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1996 | Artikel 17.6.9a is niet van toepassing. |
Artikel 17.6.9b Vermindering ouderdomspensioen bij eindigen deelneming door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar
1. De gewezen deelnemer kan op moment van beëindiging van het deelnemerschap anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of overlijden, de vanaf 1-7-1999 opgebouwde aanspraken ouderdomspensioen omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar.
2. Het ouderdomspensioen in het eerste lid is indien van toepassing verminderd op grond van artikel 17.6.8.
3. Voor de omzetting van het ouderdomspensioen als bedoeld in het eerste lid, stelt ABP een leeftijdsafhankelijke ruilvoet vast. In bijlage E bij hoofdstuk 17 is de ruilvoet per leeftijd opgenomen.
4. ABP informeert de gewezen deelnemer binnen vier maanden na het einde van het deelnemerschap over de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid. De gewezen deelnemer dient zijn keuze binnen een beslistermijn van zes weken na ontvangst van deze mededeling schriftelijk aan ABP mee te delen. Tot het moment van het eindigen van de beslistermijn, verkrijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op partnerpensioen overeenkomstig de tijd tot het einde van het deelnemerschap.
5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door waardeoverdracht als bedoeld in artikel 17.10.1, wordt de vermindering van het ouderdomspensioen aangepast. De aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen conform de ruilvoet uit bijlage E behorende bij de leeftijd van de gewezen deelnemer op het moment van waardeoverdracht.
6. Als een gewezen deelnemer op enig moment opnieuw het deelnemerschap verkrijgt, wordt de vermindering van het ouderdomspensioen als bedoeld in het eerste lid aangepast. De aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen conform de ruilvoet uit bijlage E behorende bij de leeftijd van de deelnemer op het moment dat hij opnieuw deelnemer wordt.
7. Deze bepaling is niet van toepassing op degene die de deelneming op grond van artikel 17.13.1 vrijwillig voortzet.
8. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij einde partnerschap na beëindiging van het deelnemerschap en voor waardeoverdracht of voor het opnieuw verkrijgen van het deelnemerschap.
Overgangsbepaling bij artikel 17.6.9b | |
Aanvullingen over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1996 | Artikel 17.6.9b is niet van toepassing |
Artikel 17.6.10 Afkoop klein ouderdomspensioen
1. Als het ouderdomspensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af tenzij betrokkene daar niet mee instemt. Betrokkene ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage D bij dit hoofdstuk.
Artikel 17.6.11 Overlijdensuitkering
1. ABP kent na het overlijden van de gepensioneerde een overlijdensuitkering toe aan zijn partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde. De uitkering bedraagt het ouderdomspensioen over twee maanden.
2. ABP keert de overlijdensuitkering niet uit als er geen recht op partnerpensioen is omdat de partner de gepensioneerde opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
3. Als er geen partner is kent ABP de overlijdensuitkering toe aan:
a. de wezen;
b. ouders, meerderjarige kinderen, broers of zussen, als de overledene xxxxxxxxxx van hen was.
4. Als er ook geen personen als bedoeld in het vorige lid zijn, kan ABP de overlijdensuitkering uitbetalen aan een derde voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en lijkbezorging. De nalatenschap van de overledene moet dan niet toereikend zijn voor deze kosten.
Overgangsbepaling bij § 6 | |
Pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 | 1. Op pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 en omgezet ingevolge de in artikel 2, eerste lid van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde ministeriële regeling zijn de correctiefactoren als bedoeld in die regeling van toepassing. 2. De correctiebedragen worden toegepast al naar gelang de rechthebbende voor de AOW als gehuwd of ongehuwd wordt aangemerkt. |
§ 7 Partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar Algemene bepalingen
Artikel 17.7.1 Toekenning, betaling en einde partnerpensioen
1. ABP kent het partnerpensioen toe op schriftelijke aanvraag van de partner.
2. ABP betaalt het partnerpensioen elke maand in de tweede helft van die maand.
3. Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner is overleden.
Artikel 17.7.2 Recht op partnerpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer voor 65 jaar heeft de partner recht op partnerpensioen.
2. Bij overlijden van de gewezen deelnemer voor 65 jaar, heeft de partner recht op partnerpensioen als de gewezen deelnemer een deel van het ouderdomspensioen, met toepassing van artikel 17.6.9b, heeft omgezet in partnerpensioen.
3. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.7.2 | |
Tijd vóór 1 juni 2001 | De op grond van de Amp-wet, de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet en de op grond van het Nabestaandenreglement militairen zoals dat reglement luidde op 31 mei 2001 of het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen zoals dat besluit luidde op 31 mei 2001 in uitzicht gestelde of toekende pensioenen worden omgezet in een aanspraak of recht op pensioen ingevolge dit hoofdstuk, tenzij de aan het uitzicht of recht op pensioen ten grondslag liggende diensttijd kan worden vergolden met een pensioen ingevolge het Besluit bijzondere militaire pensioenen. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.7.2 | |
Gewezen deelnemer met pensioenaanspraken geheel opgebouwd vóór 1 januari 1996 | Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de partner recht op partnerpensioen als: - de overledene zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996, en - het partnerschap is aangegaan voor het ontslag. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.7.2 | |
Gewezen deelnemer met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de partner met inachtneming van overgangsbepaling B recht op partnerpensioen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling D bij artikel 17.7.2 | |
Reservist | 1. Aan het pensioen van de reservist, zoals dat op 1 juni 2001 bij toetreden tot ABP is omgezet, is geen recht op partnerpensioen verbonden. 2. Reservist is degene die op grond van artikel E3, eerste lid, van de Amp-wet of daarmee overeenkomende bepalingen in vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet recht op pensioen heeft. |
Artikel 17.7.3 Berekening partnerpensioen
1. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden van de deelnemer voor 65 jaar vijf zevende deel van het ouderdomspensioen.
2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op het partnerpensioen van de partner van de gewezen deelnemer, als de gewezen deelnemer zijn ouderdomspensioen heeft omgezet als bedoeld in artikel 17.6.9b.
3. ABP berekent het partnerpensioen ook over de tijd na het overlijden tot het einde van de maand waarin de overledene 65 jaar zou zijn geworden. Bij de doortelling wordt rekening gehouden met de beperking van de pensioenopbouw die zou gelden wanneer de deelnemer met leeftijdsontslag zou zijn gegaan.
4. Het partnerpensioen gaat niet uit boven het fiscale maximum als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964.
5. ABP indexeert het partnerpensioen volgens artikel 17.11.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.7.3 | |
Aanvullingen in verband met pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het partnerpensioen als sprake is van pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 de aanvullingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraken. 2. De overgangsbepaling B bij artikel 17.7.3 geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.7.3 | |
Aanvulling over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1986 | 1. Op partnerpensioen berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1986, wordt: a. een aanvulling verleend als deze diensttijd samenvalt met tijd gedurende welke de partner van de gepensioneerde niet verzekerd of vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge de XXX; of b. op schriftelijk verzoek een aanvulling verleend indien deze diensttijd samenvalt met tijd die wordt gebruikt voor de vaststelling van een vermindering op een pensioen van de partner van de gepensioneerde. 2. De aanvulling, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar waarin sprake is van samenval een percentage van de franchise. Het percentage, bedoeld in de vorige volzin wordt vastgesteld door voor de situatie, bedoeld in het eerste lid: a. onderdeel a, 70% van 1% van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 1 juni 2001 recht had, uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, ten bedrage van € 14.022; b. onderdeel b, 70% van 2% van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 mei 2001 recht had, uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, ten bedrage van € 14.022. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.7.3 | |
Gewezen deelnemer met pensioenaanspraken opgebouwd geheel of gedeeltelijk vóór 1 juli 1999 | Als de overledene een gewezen deelnemer was, berekent ABP het partnerpensioen alleen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling D bij artikel 17.7.3 | |
Berekening bijzonder partnerpensioen | ABP berekent het bijzonder partnerpensioen, bedoeld in overgangsbepaling bij artikel 17.7.11 over de aanspraken opgebouwd: tot datum einde partnerschap, maar uiterlijk tot 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling E bij artikel 17.7.3 | |
Xxxxxxxxxx bijzonder partnerpensioen bij einde partnerschap vóór 8 november 1997 en einde deelnemerschap op of ná 8 november 1997 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd op 7 november 1997 en op 8 november 1997 en het partnerschap is geëindigd vóór 8 november 1997, bedraagt het bijzonder partnerpensioen vijf zevende deel van het ouderdomspensioen berekend tot het einde van het partnerschap. Daarbij wordt evenwel de berekeningsgrondslag in de zin van de Amp-wet in aanmerking genomen op peil van 8 november 1997. |
Overgangsbepaling F bij artikel 17.7.3 | |
Recht op pensioen op leeftijd 60 jaar tot leeftijd 65 jaar over tijd vóór 1 juni 2001 | Als ingevolge hoofdstuk Y van de Amp-wet, zoals die wet luidde op 31 mei 2001 uitzicht bestond op pensioen op leeftijd 60 jaar tot de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt dan wordt een pensioen toegekend op basis van de regels die ter zake vóór 1 juni 2001 golden. |
Artikel 17.7.4 Compensatie loonheffing voor 65 jaar
1. De partner met recht op partnerpensioen die nog geen 65 jaar is, heeft recht op een compensatie van 7,5% van het partnerpensioen. De compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag vermeld in bijlage A bij dit hoofdstuk.
2. De compensatie eindigt op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt in 2015, 2016 en in 2017 dat de partner ook recht heeft op de compensatie vanaf de eerste dag van de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en deze eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
4. De partner heeft geen recht op deze compensatie als het partnerpensioen opnieuw is vastgesteld volgens artikel 17.7.6.
Overgangsbepaling bij artikel 17.7.4 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Voor zover de aanspraak op partnerpensioen is opgebouwd vóór 1 juli 1999, bedraagt de compensatie 15%. |
Bijzondere bepalingen
Artikel 17.7.5 Geen recht op partnerpensioen
De partner heeft geen recht op partnerpensioen als hij opzettelijk zijn partner van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
Artikel 17.7.6 Berekening partnerpensioen: bijzondere bepalingen
1. Als er sprake is van een nieuw partnerschap of als de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw, stelt ABP het partnerpensioen blijvend opnieuw vast. ABP berekent het partnerpensioen dan zonder toepassing van het derde lid van artikel 17.7.3. Dit opnieuw vastgestelde pensioen gaat in met ingang van de maand nadat de partner een nieuw partnerschap is aangegaan of een gezamenlijke huishouding is gaan voeren als bedoeld in de Anw.
2. Als er in verband met hetzelfde overlijden ook recht op een of meer bijzondere partnerpensioenen bestaat, vermindert ABP het partnerpensioen met deze bijzondere partnerpensioenen. Vermindering van het partnerpensioen vindt ook plaats als gekozen is voor omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de partner als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
3. Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen vervalt, zoals bedoeld in artikel 17.7.12 wordt deze aanspraak toegevoegd aan het partnerpensioen van de deelnemer, de gewezen deelnemer of gepensioneerde. Indien vervolgens door een beëindiging van het partnerschap dit partnerpensioen wordt omgezet in een bijzonder partnerpensioen, wordt dit bijzonder partnerpensioen vastgesteld met inbegrip van de in de vorige volzin genoemde toegevoegde aanspraak.
4. Als bij de berekening van het ouderdomspensioen een korting op het salaris heeft plaatsgevonden wegens leeftijd, laat ABP bij de berekening van het partnerpensioen deze korting buiten beschouwing.
Artikel 17.7.7 Mededelingsplicht
Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen.
Overgangsbepaling bij artikel 17.7.7 | |
Recht op nabestaandenpensioen berekend over diensttijd vóór 1 januari 1996 | Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1996 een Anw-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Artikel 17.7.8 Compensatie indien geen recht op Anw
1. De partner van een deelnemer met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij geen of niet langer recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. De compensatie eindigt na 12 maanden als de partner bij toekenning van het partnerpensioen jonger is dan 40 jaar.
4. De compensatie bedraagt per jaar waarover pensioen wordt berekend 2,5% van 75% van de ingevolge de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.
5. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid van de Anw.
6. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
7. In afwijking van het zesde lid, onder a, geldt in 2015, 2016 en in 2017 dat de partner ook recht heeft op de compensatie vanaf de eerste dag van de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en deze eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.7.8 | |
Recht op compensatie is ontstaan vóór 1 juni 2001 | Als het recht op de compensatie is ontstaan vóór 1 juni 2001 en op 31 mei 2001 de niveaugarantie bedoeld in artikel 29, tweede lid van het Nabestaandenreglement militairen zoals dat reglement luidde op 31 mei 2001 van toepassing is, handhaaft ABP deze compensatie op het laatstelijk vóór 1 juni 2001 vastgestelde niveau, tenzij de compensatie volgens artikel 17.7.8 hoger is. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.7.8 | |
Compensatie over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1996 | 1. Op het partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen berekend naar diensttijd voor 1 januari 1996, wordt een compensatie verleend indien de partner: a. geen recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering; en b. geen recht heeft op een compensatie ingevolge artikel 17.7.8. 2. De compensatie, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar: a. voor zover de tijd is gelegen voor 1 januari 1986, 2% van de krachtens de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering; b. voor zover de tijd is gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996, 2,5% van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering. 3. Het recht op de compensatie, bedoeld in het eerste lid vervalt; a. wanneer de pensioengerechtigde 65 jaar wordt; b. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de partner recht krijgt op een Anw-nabestaandenuitkering. |
Artikel 17.7.9 Compensatie bij verminderde Anw
1. De partner van een deelnemer met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij recht heeft op een verminderde Anw-nabestaandenuitkering door inkomen uit of in verband met arbeid.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. De compensatie bedraagt per jaar waarover het pensioen wordt berekend 2,5% van het verschil tussen 75% van de ingevolge de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en de ingevolge artikel 18 van de Anw vastgestelde verminderde nabestaandenuitkering, waarbij de hoogte van de Anw-nabestaandenuitkering alsmede de verminderde nabestaandenuitkering wordt vastgesteld op grond van artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 31, eerste lid.
4. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 31, eerste lid van de Anw. ABP stelt de compensatie opnieuw vast als de verminderde Anw-nabestaandenuitkering is gewijzigd.
5. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt;
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
6. In afwijking van het vijfde lid, onder a, geldt in 2015, 2016 en in 2017 dat de partner ook recht heeft op de compensatie vanaf de eerste dag van de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en deze eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.7.9 | |
Recht op compensatie is ontstaan vóór 1 juli 1999 | Als het recht op de compensatie is ontstaan vóór 1 juli 1999 en de niveaugarantie bedoeld in artikel 29a, tweede lid van het Nabestaandenreglement militairen zoals dat reglement luidde op 31 mei 2001 van toepassing is, handhaaft ABP deze compensatie op het laatstelijk voor 1 juli 1999 vastgestelde niveau, tenzij de compensatie volgens artikel 17.7.9 hoger is. |
Artikel 17.7.10 Afkoop klein partnerpensioen
1. Als het partnerpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. De partner ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage D bij dit hoofdstuk.
Artikel 17.7.11 Recht op bijzonder partnerpensioen
Bij overlijden van de gewezen deelnemer voor 65 jaar, heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen voor zover de gewezen deelnemer een deel van zijn ouderdomspensioen heeft omgezet in partnerpensioen als bedoeld in artikel 17.6.9b.
Overgangsbepaling bij artikel 17.7.11 | |
Recht op bijzonder partnerpensioen voor gewezen partner over pensioenaanspraken | 1. Bij overlijden van de deelnemer vóór 65 jaar heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór |
vóór 1 juli 1999 | 1 juli 1999. 2. De gewezen partner heeft geen recht op bijzonder partnerpensioen als: a. de partners bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap dit overeenkomen en ABP daarmee instemt; b. de pensioenaanspraken van de overledene, waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend, geheel zijn opgebouwd vóór 1 januari 1996 en geen uitzicht op bijzonder partnerpensioen ingevolge de ABP-wet bestond omdat: 1. de echtscheiding is uitgesproken vóór 1 januari 1966; 2. de echtscheiding is uitgesproken na 1 januari 1966 en vóór 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemers, gewezen deelnemer of gepensioneerde; 3. de echtscheiding is uitgesproken na 1 oktober 1971 op vordering van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van het vóór 1 oktober 1971 geldende echtscheidingsrecht; 4. het partnerschap is aangegaan na het ontslag van de gepensioneerde; c. hij de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor is veroordeeld. |
Artikel 17.7.12 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Het recht op bijzonder partnerpensioen vervalt:
a. bij overlijden van de rechthebbende gewezen partner vóór het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde;
b. indien dit schriftelijk door de (gewezen) partners wordt overeengekomen en ABP daarmee instemt.
Overgangsbepaling bij artikel 17.7.12 | |
Verval van bijzonder partnerpensioen | Artikel 17.7.12 is niet van toepassing bij een overlijden of afstandsverklaring vóór 1 januari 2016. |
Artikel 17.7.13 Berekening bijzonder partnerpensioen
1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt vijf zevende deel van het ouderdomspensioen berekend tot datum einde partnerschap.
2. Bij de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen wordt rekening gehouden met een eerder op grond van het derde lid van artikel 17.7.6 aan het partnerpensioen toegevoegde aanspraak.
3. ABP indexeert het bijzonder partnerpensioen volgens artikel 17.11.1.
Artikel 17.7.14 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen
1. Als het bijzonder partnerpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. Betrokkene ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage D bij dit hoofdstuk.
Overgangsbepaling bij § 7 | |
Pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 | 1. Op pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 en omgezet ingevolge de in artikel 2, eerste lid van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde ministeriële regeling zijn de correctiebedragen als bedoeld in die regeling van toepassing. 2. De correctiebedragen worden toegepast al naar gelang de rechthebbende voor de AOW als gehuwd of ongehuwd wordt aangemerkt. |
§ 8 Partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar Algemene bepalingen
Artikel 17.8.1 Toekenning pensioen, betaling pensioen en einde partnerpensioen
1. ABP kent het pensioen toe op schriftelijke aanvraag van de partner of bijzondere partner.
2. ABP betaalt het pensioen elke maand in de tweede helft van die maand.
3. Het pensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner of bijzondere partner is overleden.
Artikel 17.8.2 Recht op partnerpensioen
1. Bij overlijden van de gepensioneerde op of na 65 jaar heeft de partner recht op partnerpensioen, tenzij het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
2. Voor zover omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17.6.9 heeft plaatsgevonden heeft de partner geen recht op partnerpensioen.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.8.2 | |
Tijd vóór 1 juni 2001 | De op grond van de Amp-wet, de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet en de op grond van het Nabestaandenreglement militairen zoals dat reglement luidde op 31 mei 2001 of het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen zoals dat besluit luidde op 31 mei 2001 in uitzicht gestelde of toegekende pensioenen worden omgezet in een aanspraak of recht op pensioen ingevolge dit hoofdstuk, tenzij de aan het uitzicht of recht op pensioen ten grondslag liggende diensttijd kan worden vergolden met een pensioen ingevolge het Besluit bijzondere militaire pensioenen. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.8.2 | |
Gepensioneerde met pensioenaanspraken geheel opgebouwd vóór 1 januari 1996 | Bij overlijden van de gepensioneerde heeft de partner recht op partnerpensioen als: de overledene zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996, en het partnerschap is aangegaan vóór het ontslag. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.8.2 | |
Reservist | 1. Aan het pensioen van de reservist, zoals dat op 1 juni 2001 bij toetreden tot het ABP is omgezet, is geen recht op partnerpensioen verbonden. 2. Reservist is degene die op grond van artikel E3, eerste lid, van de Amp- wet of daarmee overeenkomende bepalingen in vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet recht op pensioen heeft. |
Artikel 17.8.3 Berekening partnerpensioen
1. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden op of na 65 jaar 70% van het ouderdomspensioen.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing voor zover geen omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17.6.9 heeft plaatsgevonden.
3. Als de deelnemer of gewezen deelnemer heeft gekozen voor omzetting van een deel van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17.6.9a wordt het partnerpensioen verhoogd.
4. Het partnerpensioen gaat niet uit boven het fiscale maximum als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964.
5. ABP indexeert het partnerpensioen volgens artikel 17.11.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.8.3 | |
Aanvullingen in verband met pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 | 1. ABP betrekt bij de berekening van het partnerpensioen als sprake is van pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 de aanvullingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraken. 2. De overgangsbepaling B bij artikel 17.8.3 geeft aan in welke gevallen en tot welke bedragen een aanvulling wordt verleend. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.8.3 | |
Aanvulling over pensioengeldige tijd vóór 1 januari 1986 | 1. Op partnerpensioen berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1986, wordt: a. een aanvulling verleend indien deze diensttijd samenvalt met tijd gedurende welke de partner van de gepensioneerde niet verzekerd of vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge AOW; of b. op schriftelijk verzoek een aanvulling verleend indien deze diensttijd samenvalt met tijd die wordt gebruikt voor de vaststelling van een vermindering op een pensioen van de partner van de gepensioneerde. 2. De aanvulling, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar waarin sprake is van samenval een percentage van de franchise. 3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld door voor de situatie, bedoeld in het eerste lid: a. onderdeel a, 70% van 1% van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 1 juni 2001 recht had, uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, ten bedrage van € 14.022; b. onderdeel b, 70% van 2% van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 mei 2001 recht heeft, uit te drukken in een percentage van de op 1 juni 2001 geldende franchise, ten bedrage van € 14.022. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.8.3 | |
Gepensioneerde heeft gekozen voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Als de gepensioneerde gekozen heeft voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen als bedoeld in artikel 17.6.9 berekent ABP het partnerpensioen alleen over de pensioenaanspraken geheel of gedeeltelijk opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling D bij artikel 17.8.3 | |
Recht op pensioen op leeftijd 60 jaar tot leeftijd 65 jaar over tijd vóór 1 juni 2001 | Als ingevolge hoofdstuk Y van de Amp-wet uitzicht bestond op pensioen op leeftijd 60 jaar tot de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt dan wordt een pensioen toegekend op basis van de regels die ter zake vóór 1 juni 2001 golden. |
Overgangsbepaling E bij artikel 17.8.3 | |
Gepensioneerde met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2004 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd vóór 1 januari 2004 bedraagt het partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. |
Overgangsbepaling F bij artikel 17.8.3 | |
Gepensioneerde met pensioenaanspraken opgebouwd tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2016 | 1. Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2016 bedraagt het partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen. 2. Als de deelnemer heeft gekozen voor PartnerPlusPensioen als bedoeld in de overgangsbepaling bij artikel 17.13.4, dan wordt het partnerpensioen, met inachtneming van het tweede lid van artikel 17.8.3, verhoogd met vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de periode van deelname aan PartnerPlusPensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Artikel 17.8.4 Compensatie loonheffing voor 65 jaar
1. De partner met recht op partnerpensioen die nog geen 65 jaar is, heeft recht op een compensatie van 7,5% van het partnerpensioen. De compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag vermeld in bijlage A bij dit hoofdstuk.
2. De compensatie eindigt op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt in 2015, 2016 en in 2017 dat de partner ook recht heeft op de compensatie vanaf de eerste dag van de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en deze eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling bij artikel 17.8.4 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Voor zover de aanspraak op partnerpensioen is opgebouwd vóór 1 juli 1999, bedraagt de compensatie 15%. |
Artikel 17.8.5 Recht op bijzonder partnerpensioen
1. Bij overlijden van de gepensioneerde op of na 65 jaar heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
2. De gewezen partner heeft bij overlijden geen recht op bijzonder partnerpensioen, als
a. het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden;
b. de partners bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap dit overeenkomen en ABP daarmee instemt.
3. Voor zover omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17.6.9 heeft plaatsgevonden heeft de gewezen partner geen recht op bijzonder partnerpensioen.
Overgangsbepaling bij artikel 17.8.5 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juni 2001 | De bijzondere partner heeft recht op bijzonder partnerpensioen over de tijd vóór 1 juni 2001, als dit recht op 31 mei 2001 bestond op grond van het Nabestaandenreglement militairen of het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen. |
Artikel 17.8.6 Berekening bijzonder partnerpensioen
1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen berekend tot de datum einde van het partnerschap.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing voor zover geen omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17.6.9 heeft plaatsgevonden.
3. Bij de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen wordt rekening gehouden met een eerder op grond van het tweede lid van artikel 17.8.8 aan het partnerpensioen toegevoegde aanspraak.
4. ABP indexeert het bijzonder partnerpensioen volgens artikel 17.11.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.8.6 | |
Gepensioneerde heeft gekozen voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen met pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999 | Als de gepensioneerde gekozen heeft voor verhoging ouderdomspensioen door omzetting partnerpensioen als bedoeld in artikel 17.6.9 berekent ABP het bijzonder partnerpensioen alleen over de pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 juli 1999. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.8.6 | |
Berekening bijzonder partnerpensioen bij einde partnerschap vóór 1 januari 1996 en einde deelnemerschap ná 1 januari 1996 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd op 31 december 1995 en op 1 januari 1996 en het partnerschap is geëindigd vóór 1 januari 1996, bedraagt het bijzonder partnerpensioen vijf zevende deel van het ouderdomspensioen berekend tot het einde van het partnerschap. Daarbij wordt evenwel de berekeningsgrondslag in de zin van de Amp-wet in aanmerking genomen voor het jaar 1995. |
Overgangsbepaling C bij artikel 17.8.6 | |
Pensioenaanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2004 | Als de overledene pensioenaanspraken heeft opgebouwd vóór 1 januari 2004 bedraagt het bijzonder partnerpensioen over deze pensioenaanspraken vijf zevende deel van het ouderdomspensioen. |
Overgangsbepaling D bij artikel 17.8.6 | |
Deelnemer of gewezen deelnemer met aanspraak op PartnerPlusPensioen op basis van de overgangsbepaling bij artikel 17.13.4 | Het bijzonder partnerpensioen wordt, met inachtneming van artikel 17.8.6, tweede lid, verhoogd met vijf veertiende deel van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de periode van deelname aan het PartnerPlusPensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Bijzondere bepalingen
Artikel 17.8.7 Geen recht op (bijzonder) partnerpensioen
De partner of gewezen partner heeft geen recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen als hij opzettelijk zijn partner of gewezen partner van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor veroordeeld is.
Artikel 17.8.8 Berekening (bijzonder) partnerpensioen: bijzondere bepalingen
1. Als er in verband met hetzelfde overlijden ook recht op een of meer bijzondere partnerpensioenen bestaat, vermindert ABP het partnerpensioen met deze bijzondere partnerpensioenen. Vermindering van het partnerpensioen vindt ook plaats als gekozen is voor omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de partner als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen vervalt, zoals bedoeld in artikel 17.8.9 wordt deze aanspraak toegevoegd aan het partnerpensioen van de gepensioneerde. Indien vervolgens door een beëindiging van het partnerschap dit partnerpensioen wordt omgezet in een bijzonder
partnerpensioen, wordt dit bijzonder partnerpensioen vastgesteld met inbegrip van de in de vorige volzin genoemde toegevoegde aanspraak.
3. Als bij de berekening van het ouderdomspensioen een korting op het salaris heeft plaatsgevonden wegens leeftijd, laat ABP bij de berekening van het partnerpensioen deze korting buiten beschouwing.
Artikel 17.8.9 Verval van recht op bijzonder partnerpensioen
Het recht op bijzonder partnerpensioen vervalt:
a. bij overlijden van de rechthebbende gewezen partner vóór het overlijden van de gepensioneerde;
b. indien dit schriftelijk door de (gewezen) partners wordt overeengekomen en ABP daarmee instemt.
Overgangsbepaling bij artikel 17.8.9 | |
Verval van bijzonder partnerpensioen | Artikel 17.8.9 is niet van toepassing bij een overlijden of afstandsverklaring vóór 1 januari 2016. |
Artikel 17.8.10 Mededelingsplicht
Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen.
Overgangsbepaling bij artikel 17.8.10 | |
Recht op partnerpensioen berekend over diensttijd vóór 1 januari 1996 | Als degene aan wie ABP een partnerpensioen heeft toegekend berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1996 een Anw-uitkering gaat genieten of als die uitkering wijzigt, moet hij dit onmiddellijk schriftelijk aan ABP meedelen. |
Artikel 17.8.11 Compensatie indien geen recht op Anw
1. De partner van een gepensioneerde met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij geen of niet langer recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. De compensatie eindigt na 12 maanden als de partner bij toekenning van het partnerpensioen jonger is dan 40 jaar.
4. De compensatie bedraagt per jaar waarover pensioen wordt berekend 2,5% van 75% van de ingevolge de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.
5. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste lid en 31 eerste lid van de Anw.
6. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt;
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
7. In afwijking van het zesde lid, onder a, geldt in 2015, 2016 en in 2017 dat de partner ook recht heeft op de compensatie vanaf de eerste dag van de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en deze eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.8.11 | |
Recht op compensatie is ontstaan vóór 1 juni 2001 | Als het recht op de compensatie is ontstaan vóór 1 juni 2001 en op 31 mei 2001 de niveaugarantie bedoeld in artikel 29, tweede lid van het nabestaandenreglement van toepassing is, handhaaft ABP deze compensatie op het laatstelijk vóór 1 juni 2001 vastgestelde niveau, tenzij de compensatie volgens artikel 17.8.11 hoger is. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.8.11 | |
Pensioentijd gelegen vóór 1 januari 1996 | 1. Op het partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen berekend naar diensttijd vóór 1 januari 1996, wordt een compensatie verleend indien de partner: a. geen recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering; en b. geen recht heeft op een compensatie ingevolge artikel 17.7.8. 2. De compensatie, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar: a. voor zover de tijd is gelegen voor 1 januari 1986, 2% van de krachtens de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering; b. voor zover de tijd is gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996, 2,5% van de krachtens de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering. |
3. Het recht op de compensatie, bedoeld in het eerste lid vervalt: a. wanneer de pensioengerechtigde 65 jaar wordt; b. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de partner recht krijgt op een Anw-nabestaandenuitkering. |
Artikel 17.8.12 Compensatie bij verminderde Anw
1. De partner van een gepensioneerde met recht op partnerpensioen heeft recht op een compensatie als hij recht heeft op een verminderde Anw-nabestaandenuitkering door inkomen uit of in verband met arbeid.
2. De compensatie gaat in met ingang van de maand waarin de partner voldoet aan de voorwaarden.
3. De compensatie bedraagt per jaar waarover het pensioen wordt berekend 2,5% van het verschil tussen 75% van de ingevolge de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en de ingevolge artikel 18 van de Anw verminderde nabestaandenuitkering, waarbij de hoogte van de Anw-nabestaandenuitkering alsmede de verminderde nabestaandenuitkering wordt vastgesteld op grond van artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 31, eerste lid.
4. De maximale compensatie bedraagt niet meer dan 75% van de Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid en 31 eerste lid van de Anw. ABP stelt de compensatie opnieuw vast als de verminderde Anw-nabestaandenuitkering is gewijzigd.
5. Het recht op de compensatie vervalt:
a. op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt
b. op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de partner weer een partnerschap aangaat of de partner een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in de Anw.
6. In afwijking van het vijfde lid, onder a, geldt in 2015, 2016 en in 2017 dat de partner ook recht heeft op de compensatie vanaf de eerste dag van de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en deze eindigt op de dag waarop de partner de AOW-leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling bij artikel 17.8.12 | |
Recht op compensatie is ontstaan vóór 1 juli 1999 | Als het recht op de compensatie is ontstaan vóór 1 juli 1999 en de niveaugarantie bedoeld in artikel 29a, tweede lid van het nabestaandenreglement van toepassing is, handhaaft ABP deze compensatie op het laatstelijk vóór 1 juli 1999 vastgestelde niveau, tenzij de compensatie volgens artikel 17.8.12 hoger is. |
Artikel 17.8.13 Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen
1. Als het partnerschap anders dan door overlijden eindigt op of na 65 jaar van de gepensioneerde krijgt de gewezen partner een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
2. ABP stelt de premievrije aanspraak vast volgens de artikelen 17.8.6.
3. ABP geeft de gewezen partner een overzicht van deze aanspraak.
Overgangsbepaling bij artikel 17.8.13 | |
Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen bij einde partnerschap vóór 65 jaar | 1. Als het partnerschap anders dan door overlijden eindigt voor 65 jaar van de deelnemer of gewezen deelnemer krijgt de gewezen partner een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen. 2. ABP stelt de premievrije aanspraak vast volgens artikel 17.8.6. 3. XXX stelt daarbij tevens de aanspraak vast opgebouwd na 30 juni 1999 tot datum einde partnerschap voor de situatie dat de deelnemer of gewezen deelnemer zou overlijden na 65 jaar. |
Artikel 17.8.14 Afkoop klein partnerpensioen
1. Als het partnerpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. De partner ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage D bij dit hoofdstuk.
Artikel 17.8.15 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen
1. Als het bijzonder partnerpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. Betrokkene ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke
bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage D bij dit hoofdstuk.
Overgangsbepaling bij § 8 | |
Pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 | 1. Op pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 en omgezet ingevolge de in artikel 2, eerste lid van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde ministeriële regeling zijn de correctiebedragen als bedoeld in die regeling van toepassing. 2. De correctiebedragen worden toegepast al naar gelang de rechthebbende voor de AOW als gehuwd of ongehuwd wordt aangemerkt. |
§ 9 Wezenpensioen Algemene bepalingen
Artikel 17.9.1 Toekenning, betaling en einde wezenpensioen
1. ABP kent het wezenpensioen toe op schriftelijke aanvraag van of namens de wees.
2. ABP betaalt het wezenpensioen elke maand in de tweede helft van die maand.
3. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de wees:
a. is overleden;
b. 21 jaar is geworden; of daaraan voorafgaand een partnerschap is aangegaan;
x. xxxxxx kind is geworden van een ander dan de partner of gewezen partner met recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen.
Artikel 17.9.2 Recht op wezenpensioen
1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft de wees recht op wezenpensioen als de wees:
a. nog geen 21 jaar is;
b. niet betrokken is (geweest) bij een partnerschap.
2. Het pensioen gaat in op de dag volgende op de dag van overlijden.
3. Onder wees wordt verstaan:
x. het kind geboren of geadopteerd tijdens een partnerschap;
b. het kind dat deel uitmaakte van het gezin van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde waarvoor hij de kosten van levensonderhoud droeg;
c. het kind van de vrouwelijke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde waarmee de familierechtelijke betrekking niet door adoptie is verbroken;
d. het kind voor wie de mannelijke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op datum overlijden tot onderhoud was verplicht op grond van artikel 1 : 394 van het Burgerlijk Wetboek of bij authentieke akte.
Artikel 17.9.3 Berekening wezenpensioen
1. Het wezenpensioen bedraagt een zevende deel van het ouderdomspensioen als de verzorger van de wees in verband met hetzelfde overlijden recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen.
2. Het wezenpensioen bedraagt een zevende deel van het ouderdomspensioen, als de verzorger van de wees in verband met overlijden van een gewezen deelnemer geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen.
3. Het wezenpensioen bedraagt twee zevende deel van het ouderdomspensioen, als er geen verzorger is als bedoeld in de vorige leden.
4. ABP stelt het wezenpensioen opnieuw vast als de verzorger bedoeld in het eerste lid is overleden. Deze wijziging gaat in met ingang van de maand volgende op die waarin de verzorger is overleden.
5. Het in de voorgaande leden bedoelde ouderdomspensioen is het ouderdomspensioen voordat het pensioen is verhoogd of verlaagd met toepassing van artikel 17.6.9, artikel 17.6.9a of artikel 17.6.9b.
6. Als de deelnemer overlijdt voor 65 jaar berekent ABP het in de voorgaande leden bedoelde ouderdomspensioen ook over de tijd na het overlijden tot het einde van de maand waarin de overledene 65 jaar zou zijn geworden. Bij de doortelling wordt rekening gehouden met de beperking van de pensioenopbouw die zou gelden wanneer de deelnemer met leeftijdsontslag zou zijn gegaan.
7. Het wezenpensioen gaat niet uit boven het fiscale maximum als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964.
8. ABP indexeert het wezenpensioen volgens artikel 17.11.1.
Overgangsbepaling A bij artikel 17.9.3 | |
Aanvullingen in verband met pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 | ABP betrekt bij de berekening van het wezenpensioen als sprake is van pensioengeldige tijd vóór 1 juni 2001 de aanvullingen in verband met de omrekening van de tot die datum opgebouwde aanspraken. |
Overgangsbepaling B bij artikel 17.9.3 | |
Pensioentijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996 | 1. Op het wezenpensioen berekend naar pensioengeldige tijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996, wordt een aanvulling verleend indien de wees geen recht heeft op een Anw- wezenuitkering. 2. De aanvulling bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar: a. als aan hetzelfde overlijden door de verzorger van de wees recht op een partnerpensioen dan wel recht op een bijzonder partnerpensioen wordt ontleend, 0,375% van tien zevende deel van de krachtens de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering; b. in alle andere gevallen, 0,75% van tien zevende deel van de krachtens de artikelen 14, 17, eerste en tweede lid, 30 en 31, eerste lid van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering. |
Bijzondere bepalingen
Artikel 17.9.4 Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen
1. De gezamenlijke wezenpensioenen bedragen niet meer dan vijf zevende deel van het ouderdomspensioen.
2. Als de wezenpensioenen meer dan vijf zevende deel van het ouderdomspensioen bedragen, vermindert ABP de wezenpensioenen. De vermindering gebeurt in evenredigheid naar de omvang van de wezenpensioenen.
3. Bij de toepassing van dit artikel wordt de compensatie, bedoeld in artikel 17.9.5 buiten beschouwing gelaten.
Artikel 17.9.5 Compensatie loonheffing voor 65 jaar
1. De wees met recht op wezenpensioen heeft recht op een compensatie van 15% van het wezenpensioen. De compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag vermeld in bijlage A bij dit hoofdstuk.
2. Deze compensatie gaat in op de eerste dag van de maand waarin hij 15 jaar wordt.
Artikel 17.9.6 Afkoop klein wezenpensioen
1. Als het wezenpensioen op de dag van ingang op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid PW, koopt ABP dit pensioen af. De wees ontvangt dan een uitkering ineens.
2. ABP stelt de afkoopsom vast met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen waarbij voor mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd bij gelijke rechten op pensioen gelijke bedragen worden uitgekeerd. De hierbij behorende contante waarde factoren zijn opgenomen in bijlage D bij dit hoofdstuk.
Overgangsbepaling bij § 9 | |
Pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 | Op pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 en omgezet ingevolge de in artikel 2, eerste lid van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde ministeriële regeling zijn de correctiebedragen als bedoeld in die regeling van toepassing. |
§ 10 Waardeoverdracht en waardeovername
Artikel 17.10.1 Waardeoverdracht en waardeovername
1. Bij schriftelijke verzoeken tot waardeoverdracht en bij schriftelijke verzoeken tot waardeovername handelt ABP in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 71 tot en met 92 PW.
2. De overgenomen waarde wordt aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar en wezenpensioen.
Artikel 17.10.2 Omrekening bij wisselen deelnemerschap militair burger
Bij het beëindigen van de deelneming als bedoeld in artikel 17.2.2, gevolgd al dan niet na een onderbreking, door deelneming als bedoeld in artikel 2.5, onder a, rekent ABP de aanspraken ontleend aan hoofdstuk 17 van dit reglement om in aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op basis van de hoofdstukken 7 en 9 van dit reglement, tenzij de deelnemer bezwaar hiertegen maakt.
Overgangsbepaling bij artikel 17.10.3 | |
Omrekenen aanspraken bij wisselend deelnemerschap beroepsmilitair -burger vóór 1 januari 2006 | Aanspraken op pensioen worden omgerekend met toepassing van artikel 5.7 van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. |
Artikel 17.10.3 Overname aanspraak levensloopregeling
De deelnemer kan de dag voor ingang ouderdomspensioen ABP schriftelijk verzoeken een aanspraak ingevolge een levensloopregeling om te zetten in een aanspraak op ouderdomspensioen, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de Loonbelasting 1964.
§ 11 Voorwaardelijke indexatie
Artikel 17.11.1 Voorwaardelijke indexatie
1. Het beleid van ABP omvat de ambitie om de pensioenen bestendig en volledig te indexeren. Het na- indexeren van in het verleden niet verleende volledige indexatie en compenseren van in het verleden doorgevoerde verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten is onderdeel van die ambitie. De compensatie van een reeds doorgevoerde verlaging op pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt niet met terugwerkende kracht verleend. Bestendig en volledig indexeren betekent dat het jaarlijks pensioenrecht berekend op grond van de artikelen 17.6.3, 17.7.3, 17.7.13, 17.8.3, 17.8.6,
17.9.3 en Bijlage H bij hoofdstuk 17 van het pensioenreglement (nettopensioenreglement) met inbegrip van de bij dat pensioen behorende aanvullingen, voor zover daarop recht bestaat, wordt aangepast overeenkomstig de prijsontwikkeling, tenzij de financiële positie van het fonds zich dwingend tegen die aanpassing verzet. Voor pensioenaanspraken en -rechten opgebouwd vóór 1 januari 2016 vindt de aanpassing overeenkomstig de prijsontwikkeling plaats per ingang van de wijziging van artikel 10 van de Wet Privatisering ABP2. Tot dat moment vindt aanpassing plaats met toepassing van artikel 17.11.1 zoals dat luidde tot 1 januari 2016. In het tweede en derde lid wordt beschreven of en zo ja, in hoeverre de in de vorige volzin bedoelde financiële positie van het fonds leidt tot vermindering, dan wel het geheel achterwege laten van de aanpassing. De aanpassing als bedoeld in dit lid vindt in beginsel met ingang van 1 januari plaats.
2. Indien de beleidsdekkingsgraad per 31 oktober van enig jaar (peildatum) lager is dan 110%, vindt de aanpassing bedoeld in het eerste lid per 1 januari van het daarop volgend jaar in het geheel niet plaats. Indien de beleidsdekkingsgraad op de peildatum minimaal 110% bedraagt, wordt de aanpassing per 1 januari van het daarop volgend jaar berekend, conform hetgeen dienaangaande is bepaald in artikel 137 Pensioenwet juncto artikel 15 Besluit financieel toetsingskader. Incidentele indexatieverlening om in het verleden niet toegekende indexatie te na-indexeren (na-indexatie) of in het verleden doorgevoerde verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren (compensatie doorgevoerde verlaging), kan worden verleend indien die indexatieverlening geen gevolgen heeft voor de indexatieverlening in de toekomst overeenkomstig artikel 137 onderdeel b PW, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132 PW, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze indexatieverlening beschikbaar is, wordt aangewend. Het compenseren van een in het verleden doorgevoerde verlaging krijgt voorrang op het na-indexeren van de in het verleden niet verleende volledige indexatie.
3. De indexatie van het pensioen is voorwaardelijk; er is geen recht op indexatie en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre indexatie zal plaatsvinden. ABP toetst elk jaar of en in welke mate de aanpassing als bedoeld in het eerste lid kan plaatsvinden. Een besluit dat in enig jaar een aanpassing kan plaatsvinden, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren toe te kennen aanpassingen.
In de premies bepaald conform de daarvoor geldende regelgeving op de wijze zoals omschreven in de ABTN, wordt een marge aangehouden voor toekomstige indexatie. Om de indexatieambitie te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat op de langere termijn sprake is van een gerealiseerd reëel beleggingsrendement dat overeenkomt met het voor premievaststelling gehanteerde verwachte reële rendement. De indexatietoezegging word aldus gefinancierd uit de premies alsook uit het
2 Voorstel tot aanpassing van de wet is opgenomen in Kamerstuk 34 321, vergaderjaar 2015-2016, nr. 2.
beleggingsrendement dat het fonds maakt. Er wordt geen bestemmingsreserve gevormd voor indexatie.
4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bedragen, bedoeld in de artikelen 17.5.7 en 17.6.5, 17.7.4, 17.8.4 en 17.9.5 van dit pensioenreglement, alsmede het bedrag als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, bijlage L en de correctiebedragen, bedoeld in artikel 18c.3, tweede lid, van het pensioenreglement zoals dat luidde op 31 december 2005, met dien verstande dat het bedrag waarmee het pensioen wordt verhoogd, rekenkundig wordt afgerond op 50 eurocenten.
5. De prijsontwikkeling, als bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de ontwikkeling van de Consumentenprijsindex, alle huishoudens, niet afgeleid, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (in de maand september), gemeten over de periode van 1 september van het voorafgaande jaar tot 1 september van het lopende jaar.
6. ABP stelt de prijsontwikkeling, bedoeld in het vijfde lid, vast (het percentage wordt op twee decimalen nauwkeurig vastgesteld).
7. ABP stelt regels voor de toepassing van het eerste lid en het vierde lid.
§ 12 Sanctiebepalingen
Artikel 17.12.1 Belangrijk zwaardere lasten
1. Als ABP van oordeel is dat een besluit van de Minister van Defensie ten aanzien van een deelnemer of groep van deelnemers lasten op het fonds legt of in uitzicht stelt die het fonds belangrijk zwaarder belasten dan voor overeenkomstige deelnemers in het algemeen het geval is, kan ABP die zwaardere lasten bij de Minister van Defensie in rekening brengen.
2. ABP kan dit oordeel slechts uitspreken binnen een jaar nadat zij van bedoeld besluit kennis heeft kunnen nemen en redelijkerwijs heeft kunnen onderkennen dat dit besluit tot bedoelde zwaardere lasten leidt.
Artikel 17.12.2 Zwaardere lasten door werktijduitbreiding zonder aanpassing van deeltijdfactor
1. Een besluit van de Minister van Defensie om een werktijduitbreiding naar ABP door te geven met een hoger inkomen in de normwerktijd kan tot gevolg hebben dat daardoor zwaardere lasten op het fonds worden gelegd of in uitzicht worden gesteld dan indien die werktijduitbreiding zou zijn doorgegeven in een aanpassing van de deeltijdfactor bij een ongewijzigde normwerktijd. In deze gevallen kan ABP de zwaardere lasten bij de Minister van Defensie in rekening brengen.
2. ABP kan hiertoe besluiten tot een jaar na ingang van het pensioen.
Artikel 17.12.3 Recht of aanspraak op pensioen in strijd met de strekking van het hoofdstuk
1. ABP kan een besluit van de Minister van Defensie voor de toepassing van dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten wanneer dat besluit leidt tot een recht of een aanspraak op pensioen in strijd met de kennelijke strekking van dit hoofdstuk.
2. ABP kan van deze bevoegdheid slechts gebruik maken binnen vijf jaar nadat ABP van dat besluit van de Minister van Defensie kennis heeft kunnen nemen. Deze termijn geldt niet wanneer de belanghebbende geen of een onjuist antwoord heeft gegeven op een hem voor de afloop van deze termijn gestelde vraag naar feiten of omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op een recht of een aanspraak op een recht krachtens dit hoofdstuk.
§ 13 Vrijwillige voorzieningen
Artikel 17.13.1 Vrijwillige voortzetting van de deelneming
1. De gewezen deelnemer kan de deelneming vrijwillig voortzetten gedurende ten hoogste vijf jaren na ontslag, voor zover dit is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964.
2. De gewezen deelnemer moet dit schriftelijk aan ABP verzoeken binnen negen maanden na ingang van het ontslag.
3. De premie komt volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. Deze premie is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
Artikel 17.13.2 Vrijwillige aanvullende voortzetting van de deelneming
1. De deelnemer die:
a. een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt;
b. een ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering ontvangt; kan de deelneming vrijwillig aanvullend voortzetten.
2. De deelnemer moet dit schriftelijk aan ABP verzoeken binnen drie maanden na ingang van de in het eerste lid bedoelde situatie.
3. De premie komt volledig voor rekening van de deelnemer. Deze premie is opgenomen in bijlage A bij dit reglement.
Artikel 17.13.3 Bijsparen voor een aanvulling op ouderdomspensioen (ABP ExtraPensioen)
1. De beroepsmilitair kan bijsparen voor een uitkering in aanvulling op het ouderdomspensioen voor zover dit past binnen artikel 120, tweede lid onderdeel b PW en is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964.
2. De beroepsmilitair bepaalt zelf de hoogte van de inleg.
3. De inleg rendeert op basis van het ABP-rendement. Bij aanwending wordt de laatste twee maanden een vooraf door ABP vastgesteld vast rendement gehanteerd. Dit rendement is opgenomen in bijlage A bij dit hoofdstuk.
4. ABP bepaalt jaarlijks de hoogte van de inhouding ten behoeve van de dekking van de kosten. De kosten worden berekend over het saldo waarover het rendement wordt vastgesteld. De hoogte van de inhouding is opgenomen in bijlage A bij dit hoofdstuk.
5. De som van inleg en rendement wordt bij
a. pensionering omgezet in een periodieke uitkering;
b. einde deelneming niet gevolgd door waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen en aanspraken op partnerpensioen bij overlijden na ingang ouderdomspensioen;
c. overlijden van de deelnemer of van de gepensioneerde omgezet in een periodieke uitkering in aanvulling op het partnerpensioen.
6. Bij deze aanwending dan wel bij de afkoop bedoeld in artikel 17.6.10 of waardeoverdracht als bedoeld in paragraaf 11 is het totale saldo ten minste gelijk aan de som van de ingelegde bedragen.
7. ABP indexeert de periodieke uitkering volgens artikel 17.11.1.
8. Bij aanwending ingeval van pensionering of overlijden van de deelnemer of van de gepensioneerde wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2, negende en tiende lid PW. ABP kan hiervoor nadere regels stellen.
Artikel 17.13.4 Bijsparen voor een hoger partnerpensioen (PartnerPlusPensioen)
Overgangsbepaling bij artikel 17.13.4 | |
Opgebouwde aanspraken op PartnerPlusPensioen tussen 1 juli 2004 en 1 januari 2016 | Het partnerpensioen bij overlijden op of na 65 jaar wordt verhoogd met de tot 1 januari 2016 opgebouwde aanspraken PartnerPlusPensioen. |
Artikel 17.13.5 Aanvullende individuele regeling voor deelnemers
1. ABP kan met een deelnemer een overeenkomst sluiten ter verhoging van zijn aanspraak op pensioen volgens dit hoofdstuk. ABP neemt hierbij artikel 118 PW en de Wet op de loonbelasting 1964 in acht.
2. ABP kan met een deelnemer een overeenkomst sluiten voor de continuering van de pensioenopbouw na het verstrijken van de periode genoemd in artikel 17.5.6, tweede lid.
Artikel 17.13.6 Nettopensioenregeling
ABP biedt de deelnemer die daarvoor in aanmerking komt, de mogelijkheid om deel te nemen aan een nettopensioenregeling, voor het deel van het pensioengevend inkomen dat voor de deelnemer geldt op de peildatum, op basis van een volledige dienstverhouding en dat als gevolg van artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend inkomen behoort. De voorwaarden en condities van (deelname aan) deze nettopensioenregeling zijn opgenomen in bijlage H bij dit hoofdstuk (nettopensioenreglement).
§ 14 Slotbepalingen
Artikel 17.14.1 Nadere voorschriften
ABP kan voorschriften vaststellen voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 17.14.2 Bijzondere gevallen
De toepassing van dit hoofdstuk kan in bijzondere gevallen tot een onredelijke uitkomst leiden. ABP kan dan ten gunste van de betrokkene een beslissing nemen die met de strekking van dit hoofdstuk overeenkomt.
Artikel 17.14.3 Onvoorziene gevallen
ABP beslist in de gevallen waarin dit hoofdstuk niet voorziet.
Artikel 17.14.4 Vermindering pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. ABP kan op grond van artikel 134 PW verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen als:
a. ABP gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 PW gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. ABP niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 PW of artikel 132 PW zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 PW of artikel 139 PW.
2. ABP informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, Minister van Defensie en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
4. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt niet gecompenseerd door een aanspraak of recht op grond van dit reglement.
Artikel 17.14.5 Bezwaar en beroep
1. Wie bezwaar heeft tegen een beslissing ingevolge dit hoofdstuk waardoor hij rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, dient eerst de in dit artikel neergelegde procedure te volgen, voordat hij het bezwaar kan voorleggen aan de bevoegde rechter.
2. De betrokkene legt zijn bezwaar schriftelijk voor aan ABP. ABP beslist zo spoedig mogelijk op het bezwaar. Hierbij geeft ABP aan dat tegen de beslissing op het bezwaar beroep kan worden ingesteld bij de Commissie van Beroep.
3. Wie het niet eens is met de beslissing op het bezwaar, kan daartegen per aangetekende brief beroep instellen bij de Commissie van Beroep. De Commissie beslist zo spoedig mogelijk op het beroep en deelt zijn beslissing per aangetekende brief mee aan de betrokkene.
4. ABP stelt nadere regels omtrent de beroepsprocedure in het reglement van de Commissie van Beroep.
Artikel 17.14.6 Wijzigingsbevoegdheid
ABP kan het hoofdstuk wijzigen. De wijzigingen zijn in overeenstemming met artikel 13 van de statuten, waarbij regels zijn gegeven met betrekking tot het wijzigen van het reglement.
Artikel 17.14.7 Inwerkingtreding/overgangsbepaling
1. Dit hoofdstuk met bijlagen is inwerking getreden op 1 januari 2006 en is opnieuw vastgesteld met ingang van 2 januari 2017.
2. De bepalingen van het reglement, zoals die luidden op 31 december 2005, blijven van kracht voor wat betreft de rechten en verplichtingen die op grond van die bepalingen vóór 1 januari 2006 zijn ontstaan en op die datum nog niet zijn afgewikkeld.
Artikel | Omschrijving | Datum |
01-01-2017 | ||
17.3.1 | Aftoppingsgrens pensioengevend inkomen | € 103.317 |
17.4.2 | Franchise premiegrondslag OP/NP/Anw | € 19.100 |
17.4.3 | Premie OP/NP | 23,3% |
Premie Anw | 0,6% | |
17.5.7 | Bedrag bij omrekenen | € 6.307,39 |
17.6.3 | Franchise opbouw OP/NP | € 19.100 |
17.6.5 | Verhoging opbouw OP bij lage grondslag | |
a. grensbedrag | € 29.390,73 | |
b. aanvulling | € 42,50 | |
17.6.9 | Ruilvoet omzetten PP65+ naar OP65 | 0,188 Uitruil van 1 euro PP65+ leidt tot een verhoging van het OP vanaf 65 jaar met 0,188 euro |
Ruilvoet omzetten PP65+ naar OP67 | 0,214 Uitruil van 1 euro PP65+ leidt tot een verhoging van het OP vanaf 67 jaar met 0,214 euro | |
17.6.9a | Ruilvoet omzetten OP67 naar PP65+ | 0,274 Uitruil van 1 euro PP65+ leidt tot verlaging van het OP vanaf 67 jaar met 0,274 euro |
17.7.4 | Maximum compensatie premiebetaling over nabestaandenpensioen | € 6.517,43 |
17.8.4 | € 6.517,43 | |
17.9.5 | € 6.517,43 | |
17.13.1 | Premie OP/NP/Anw | 23,9% |
17.13.2 | Premie OP/NP/Anw | 23,9% |
17.13.3 | Vast rendement | 0,0% per maand |
Kosteninhouding | 0,06% per maand3 | |
17.13.4 | Premie bijsparen hoger partnerpensioen | --- |
In combinatie met 17.13.1 en 17.13.2 | Premie bijsparen hoger partnerpensioen | --- |
Ruilvoet omzetten PPP65+ naar OP op 65 jaar | 0,188 Uitruil van 1 euro PP65+ leidt tot een verhoging van het OP vanaf 65 jaar met 0,188 euro | |
Ruilvoet omzetten PPP65+ naar OP op 67 jaar | 0,214 Uitruil van 1 euro PP65+ leidt tot een verhoging van het OP vanaf 67 jaar met 0,214 euro |
Bijlage A bij hoofdstuk 17 Bedragen en percentages
3 Dit is een afgerond percentage.
Bijlage B bij hoofdstuk 17 (Artikel 17.2.5)
Voorwaarden en regels voor vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren
1. Het verzoek om vrijstelling, bedoeld in artikel 17.2.5, geschiedt door indiening van een door de beroepsmilitair ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de beroepsmilitair die de verklaring indient, overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
2. ABP verleent, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is, de vrijstelling. Aan een vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds.
3. Van de verleende vrijstelling wordt door ABP een bewijs uitgereikt.
4. Ieder die vrijstelling, bedoeld in artikel 17.2.5, heeft, is verplicht dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan ABP te betalen in de vorm van spaarbij- dragen. Deze bepaling geldt mede voor de Minister van Defensie met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een beroepsmilitair die vrijstelling heeft.
5. De in het vierde lid bedoelde spaarbijdragen worden door ABP geboekt op een spaarrekening bij ABP voor de betreffende werknemer. Over het spaartegoed wordt een rentevergoeding gegeven ter hoogte van de 10-jaars deposito rente ING. Jaarlijks na de bijschrijving van de rentevergoeding doet ABP schriftelijk aan de beroepsmilitair opgave van zijn spaartegoed.
6. Het spaartegoed wordt aan de beroepsmilitair uitgekeerd bij het bereiken van 65-jarige leeftijd dan wel aan de belanghebbende zoals hierna beschreven bij het intreden van de gebeurtenis die zou hebben geleid tot uitkering van pensioen.
7. In geval van overlijden van de beroepsmilitair voordat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt het spaartegoed aangewend voor een uitkering aan de partner als bedoeld in artikel 17.1.7 . De periode waarover vanuit het spaartegoed een periodieke uitkering wordt gedaan bedraagt 15 jaar. Indien er geen partner is dan wordt het spaartegoed aangewend voor een uitkering aan de wees of wezen als bedoeld in artikel 17.9.2, derde lid en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21- jarige leeftijd bereikt. In geval van afwezigheid van een partner of wezen als hiervoor vermeld wordt het spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
8. Indien de partner van de beroepsmilitair komt te overlijden in de periode dat uitkeringen worden genoten als bedoeld in lid 7 dan worden de resterende uitkeringen omgerekend in nieuwe termijnen en uitgekeerd aan de wees of wezen als bedoeld in artikel 17.9.2, derde lid en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt.
9. In geval van vooroverlijden of afwezigheid van wezen als hiervoor bedoeld wordt het spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
10. De spaarbijdragen voor de vervangende uitkering van ouderdomspensioen worden aansluitend aan het bereiken van de in artikel 17.6.2 opgenomen pensioeningangsdatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar.
11. In geval van overlijden van de beroepsmilitair nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner als bedoeld in artikel 17.1.7.
Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de wees of wezen als bedoeld in artikel 17.9.2 , derde lid en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt. Bij afwezigheid van een partner of wees wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan erfgenamen.
12. Indien de partner als bedoeld in artikel 17.1.7, komt te overlijden in de periode dat uitkeringen worden genoten als bedoeld in lid 11, dan worden de resterende uitkeringen omgerekend in nieuwe termijnen en uitgekeerd aan de wees of wezen als bedoeld in artikel 17.9.2, derde lid en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt.
13. In geval van vooroverlijden of afwezigheid van wezen als hiervoor bedoeld wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
14. Indien een vrijstelling ingevolge het tweede lid van artikel 17.2.5 is ingetrokken, vervalt de aanspraak van de beroepsmilitair op het tegoed van zijn spaarrekening en bepaalt ABP tot welke bedrag hij pensioenaanspraken verkrijgt.
Bijlage C bij hoofdstuk 17 (Artikel 17.11.1)
Vervallen per 01-10-2015
Bijlage D bij hoofdstuk 17 (Artikelen 17.6.10, 17.7.10, 17.7.14, 17.8.14, 17.8.15 en 17.9.6) Contante waarde factoren afkoop kleine pensioenen
Pensioneren (artikel 17.6.10)4
Leeftijd | OP | OOP | PP Volledig kapitaalgedekt5 | TPP Volledig kapitaalgedekt | PP PP65+ kapitaal6 | TPP PP65+ kapitaal |
65 | 16,478 | 7,519 | 2,133 | 0,073 | 3,113 | 0,107 |
Overlijden (artikelen 17.7.10, 17.7.14, 17.8.14 en 17.8.15)
Leeftijd | PP | TPP |
16 | 31,491 | 28,199 |
17 | 31,346 | 27,973 |
18 | 31,197 | 27,741 |
19 | 31,043 | 27,503 |
20 | 30,885 | 27,259 |
21 | 30,723 | 27,008 |
22 | 30,555 | 26,750 |
23 | 30,382 | 26,485 |
24 | 30,204 | 26,213 |
25 | 30,020 | 25,933 |
26 | 29,831 | 25,645 |
27 | 29,635 | 25,348 |
28 | 29,434 | 25,044 |
29 | 29,226 | 24,731 |
30 | 29,011 | 24,381 |
31 | 28,790 | 24,012 |
32 | 28,563 | 23,620 |
33 | 28,328 | 23,217 |
34 | 28,086 | 22,810 |
35 | 27,836 | 22,403 |
36 | 27,579 | 21,995 |
37 | 27,315 | 21,551 |
38 | 27,042 | 21,083 |
39 | 26,762 | 20,612 |
40 | 26,474 | 20,115 |
41 | 26,177 | 19,603 |
42 | 25,872 | 19,087 |
43 | 25,559 | 18,542 |
44 | 25,237 | 17,995 |
45 | 24,907 | 17,418 |
46 | 24,567 | 16,839 |
47 | 24,220 | 16,291 |
48 | 23,864 | 15,679 |
49 | 23,499 | 15,034 |
50 | 23,125 | 14,384 |
51 | 22,742 | 13,697 |
52 | 22,350 | 13,009 |
53 | 21,949 | 12,281 |
54 | 21,539 | 11,472 |
55 | 21,120 | 10,679 |
56 | 20,691 | 9,898 |
57 | 20,253 | 9,118 |
4 TPP bevat wezenpensioen
5 Tot 1-7-1999
6 Vanaf 1-7-1999 voor eindloonregeling
Leeftijd | PP | TPP |
58 | 19,807 | 8,336 |
59 | 19,351 | 7,485 |
60 | 18,886 | 6,582 |
61 | 18,412 | 5,676 |
62 | 17,930 | 4,664 |
63 | 17,439 | 3,445 |
64 | 16,939 | 2,105 |
65 | 16,430 | 0,859 |
66 | 15,914 | 0,156 |
67 | 15,391 | 0,000 |
68 | 14,860 | 0,000 |
69 | 14,323 | 0,000 |
70 | 13,782 | 0,000 |
71 | 13,235 | 0,000 |
72 | 12,685 | 0,000 |
73 | 12,132 | 0,000 |
74 | 11,577 | 0,000 |
75 | 11,022 | 0,000 |
76 | 10,470 | 0,000 |
77 | 9,921 | 0,000 |
78 | 9,379 | 0,000 |
79 | 8,845 | 0,000 |
80 | 8,320 | 0,000 |
81 | 7,808 | 0,000 |
82 | 7,312 | 0,000 |
83 | 6,831 | 0,000 |
84 | 6,368 | 0,000 |
85 | 5,923 | 0,000 |
86 | 5,500 | 0,000 |
87 | 5,100 | 0,000 |
88 | 4,724 | 0,000 |
89 | 4,373 | 0,000 |
90 | 4,046 | 0,000 |
91 | 3,745 | 0,000 |
92 | 3,466 | 0,000 |
93 | 3,209 | 0,000 |
94 | 2,974 | 0,000 |
95 | 2,759 | 0,000 |
96 | 2,565 | 0,000 |
97 | 2,390 | 0,000 |
98 | 2,233 | 0,000 |
99 | 2,093 | 0,000 |
100 | 1,967 | 0,000 |
101 | 1,856 | 0,000 |
102 | 1,757 | 0,000 |
103 | 1,670 | 0,000 |
104 | 1,593 | 0,000 |
105 | 1,525 | 0,000 |
106 | 1,466 | 0,000 |
107 | 1,414 | 0,000 |
108 | 1,368 | 0,000 |
109 | 1,328 | 0,000 |
110 | 1,294 | 0,000 |
111 | 1,263 | 0,000 |
112 | 1,237 | 0,000 |
113 | 1,214 | 0,000 |
114 | 1,193 | 0,000 |
115 | 1,173 | 0,000 |
116 | 1,152 | 0,000 |
Leeftijd | PP | TPP |
117 | 1,123 | 0,000 |
118 | 1,073 | 0,000 |
119 | 0,963 | 0,000 |
120 | 0,693 | 0,000 |
Wezenpensioen (artikel 17.9.6)
Leeftijd | WzP |
0 | 15,936 |
1 | 15,369 |
2 | 14,785 |
3 | 14,185 |
4 | 13,568 |
5 | 12,934 |
6 | 12,282 |
7 | 11,612 |
8 | 10,923 |
9 | 10,215 |
10 | 9,487 |
11 | 8,739 |
12 | 7,969 |
13 | 7,178 |
14 | 6,365 |
15 | 5,530 |
16 | 4,670 |
17 | 3,787 |
18 | 2,879 |
19 | 1,946 |
20 | 0,986 |
21 | 0,000 |
Vaststelling contante waarde afkoop kleine pensioenen:
De afkoopwaarde van kleine pensioenen wordt berekend door de opgebouwde pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met deze factoren. Afkoop van kleine pensioenen vindt plaats bij pensioneren of overlijden. Voor tussenliggende leeftijden worden de factoren lineair geïnterpoleerd.
Toelichting
OP: Ouderdomspensioen.
OOP: Ongehuwden ouderdomspensioen. Dit is het verschil tussen ongehuwden OP en het gehuwden OP (bij OP met AOW-inbouw of een franchise afhankelijk van de burgerlijke staat).
PP: Partnerpensioen 65- (exclusief TPP) respectievelijk PP65+. WzP: Wezenpensioen.
TPP: Tijdelijk partnerpensioen oftewel compensatie als bedoeld in de artikelen 17.7.4, 17.7.8, 17.7.9, 17.8.4, 17.8.11, 17.8.12 (tot uiterlijk AOW-leeftijd).
Bijlage E bij hoofdstuk 17: uitruilfactoren OP in kapitaalgedekt partnerpensioen PP65-
Uitruilfactoren ouderdomspensioen in kapitaalgedekt partnerpensioen PP65- (artikel 17.6.9b)
Werking tabel: aanspraken OP worden verminderd met in te kopen aanspraken PP65- maal factor genoemd in tabel.
Leeftijd | OP67 🡪 PP65- |
15 | 0,0716 |
16 | 0,0729 |
17 | 0,0742 |
18 | 0,0755 |
19 | 0,0764 |
20 | 0,0769 |
21 | 0,0773 |
22 | 0,0776 |
23 | 0,0780 |
24 | 0,0784 |
25 | 0,0787 |
26 | 0,0790 |
27 | 0,0794 |
28 | 0,0798 |
29 | 0,0802 |
30 | 0,0805 |
31 | 0,0809 |
32 | 0,0812 |
33 | 0,0815 |
34 | 0,0818 |
35 | 0,0820 |
36 | 0,0822 |
37 | 0,0824 |
38 | 0,0824 |
39 | 0,0825 |
40 | 0,0824 |
41 | 0,0821 |
42 | 0,0818 |
43 | 0,0813 |
44 | 0,0806 |
45 | 0,0798 |
46 | 0,0787 |
47 | 0,0775 |
48 | 0,0759 |
49 | 0,0741 |
50 | 0,0721 |
51 | 0,0698 |
52 | 0,0672 |
53 | 0,0642 |
54 | 0,0609 |
55 | 0,0573 |
56 | 0,0534 |
57 | 0,0490 |
58 | 0,0443 |
59 | 0,0391 |
60 | 0,0336 |
61 | 0,0276 |
62 | 0,0211 |
63 | 0,0141 |
64 | 0,0066 |
65 | 0,0000 |
66 | 0,0000 |
67 | 0,0000 |
Bijlage F bij hoofdstuk 17: aanwendingsfactoren ABP ExtraPensioen (artikel 17.13.3)
Direct ingaand ouderdomspensioen i.c.m. uitgesteld nabestaandenpensioen bij ingang op of na pensioenrekenleeftijd.
Leeftijd | Eindloonregeling militairen |
65 | 18,929 |
Toelichting
Bij pensionering wordt de som van inleg en rendement omgerekend naar een direct ingaand ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen door deze som te delen door de bij de pensioenleeftijd behorende factor.
Direct ingaand nabestaandenpensioen.
Leeftijd | Eindloonregeling militairen |
n.v.t. | 19,783 |
Toelichting
Bij overlijden van de deelnemer wordt de som van inleg en rendement omgerekend naar partnerpensioen door deze te delen door bovengenoemde factor.
Uitgesteld ouderdomspensioen i.c.m. uitgesteld nabestaandenpensioen
Leeftijd | Eindloonregeling militairen |
15 | 4,570 |
16 | 4,692 |
17 | 4,816 |
18 | 4,941 |
19 | 5,069 |
20 | 5,202 |
21 | 5,337 |
22 | 5,478 |
23 | 5,620 |
24 | 5,765 |
25 | 5,915 |
26 | 6,068 |
27 | 6,226 |
28 | 6,387 |
29 | 6,553 |
30 | 6,721 |
31 | 6,896 |
32 | 7,073 |
33 | 7,255 |
34 | 7,441 |
35 | 7,633 |
36 | 7,828 |
37 | 8,030 |
38 | 8,236 |
39 | 8,447 |
40 | 8,664 |
41 | 8,885 |
42 | 9,113 |
43 | 9,347 |
Leeftijd | Eindloonregeling militairen |
44 | 9,588 |
45 | 9,834 |
46 | 10,088 |
47 | 10,349 |
48 | 10,617 |
49 | 10,893 |
50 | 11,178 |
51 | 11,470 |
52 | 11,773 |
53 | 12,085 |
54 | 12,408 |
55 | 12,743 |
56 | 13,089 |
57 | 13,447 |
58 | 13,821 |
59 | 14,210 |
60 | 14,615 |
61 | 15,039 |
62 | 15,483 |
63 | 15,948 |
64 | 16,438 |
65 | 16,954 |
Toelichting
Bij ontslag wordt de som van inleg en rendement omgerekend naar uitgestelde pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen vanaf 67-jarige leeftijd en partnerpensioen (70% van het ouderdomspensioen) door deze som te delen door de bij de ontslagleeftijd behorende factor. Voor tussenliggende leeftijden worden de factoren lineair geïnterpoleerd.
Bijlage G bij hoofdstuk 17 (artikel 17.6.3)
Factoren bij eerder of later ingaan ouderdomspensioen dan bij leeftijd 65 jaar (artikel 17.6.3, eerste lid)
Xxxxxxxx | 00 | 66 | 67 |
Factor | 1,000 | 1,066 | 1,139 |
Xxxxxxxx bij eerder of later ingaan ouderdomspensioen dan bij leeftijd 67 jaar (artikel 17.6.3, eerste lid)
Xxxxxxxx | 00 | 66 | 67 |
Factor | 0,878 | 0,936 | 1,000 |