Wijzigingsbesluit Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, vijfde wijziging’
Wijzigingsbesluit Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, vijfde wijziging’
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido- Ambacht, Hoeksche Waard, Molenlanden, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, ieder voor zover bevoegd,
Overwegende,
Dat het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid op 30 november 2023 het voorstel tot vijfde wijziging van de gemeenschappelijke regeling heeft vastgesteld;
Dat met deze wijziging de gemeenschappelijke regeling wordt aangepast naar aanleiding van de per 1 juli 2022 gewijzigde de Wet gemeenschappelijke regelingen en vanwege de verwachte inwerkingtreding van de Omgevingswet, en dat voorts enige aanpassingen van technische en redactionele aard wenselijk zijn;
Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht en (na inwerkingtreding) de Omgevingswet;
Besluiten:
1. Onder voorbehoud van toestemming van de gemeenteraad en Provinciale Staten, elk voor zover bevoegd, vast te stellen de navolgende wijzigingen van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (vijfde wijziging):
ARTIKEL I
A. Artikel 3 komt te luiden:
Artikel 3 Belang
De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de bestuursorganen van de gemeenten in Zuid-Holland Zuid en de provincie Zuid-Holland bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht en andere opgedragen taken.
B. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid, aanhef, wordt na 'beleid' toegevoegd: en van de daartoe met de gemeenten gemaakte afspraken en de opdrachtverlening.
2. Aan onderdeel a van het tweede lid wordt toegevoegd: en/of, na inwerkingtreding van die wet, de Omgevingswet en de op die wet gebaseerde regels.
3. Onderdeel b van het tweede lid komt te luiden: Omgevingstaken op grond van andere wet- en regelgeving.
4. Aan het derde lid, aanhef, wordt na 'beleid' toegevoegd: en van de daartoe met de provincie gemaakte afspraken en de opdrachtverlening.
5. Onderdeel b van het derde lid vervalt.
6. Onderdeel c van het derde lid wordt verletterd naar onderdeel b.
C. In artikel 6, eerste lid, wordt 'haar' vervangen door 'hem'.
D. Aan artikel 19 worden een nieuw zesde en zevende lid toegevoegd, die als volgt komen te luiden:
6. Indien het algemeen bestuur dat in voorkomende gevallen nodig acht legt het een besluit vooraf voor zienswijze voor aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.
7. Het algemeen bestuur kan ertoe besluiten om ingezetenen van de deelnemers of andere belanghebbenden te betrekken bij de besluiten die het neemt, en de manier waarop dat gebeurt.
E. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt 'raden van de deelnemende gemeenten respectievelijk Provinciale Staten' vervangen door 'colleges en de vertegenwoordigende organen'.
2. Onder vernummering van de leden 2 tot en met 4 tot de leden 3 tot en met 5 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd dat komt te luiden:
2. Het bestuur geeft aan de vertegenwoordigende organen gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid, met dien verstande dat:
a. Het bestuur dat het aangaat het meest geëigende middel bepaalt waarmee het de betreffende inlichtingen geeft. Niet spoedeisende zaken worden opgenomen in de reguliere bestuurs- en managementrapportages aan het bestuur respectievelijk de deelnemers. Het bestuur dat het aangaat bepaalt de wijze waarop dit deel van de rapportage wordt gedeeld met de vertegenwoordigende organen.
b. Het bestuur de leden van het algemeen bestuur en zo nodig ook de deelnemers altijd in kennis stelt van de aan de vertegenwoordigende organen gegeven inlichtingen.
c. Het bestuur ertoe kan besluiten om bijeenkomsten te organiseren waarin aan de vertegenwoordigende organen inlichtingen worden verstrekt.
3. Er wordt een nieuw zesde lid ingevoegd dat komt te luiden:
6. De vergaderstukken en verslagen van het algemeen bestuur, alsmede de besluitenlijsten en andere documenten van het dagelijks bestuur, worden actief openbaar gemaakt overeenkomstig het bepaalde in de Wet open overheid.
F. Artikel 24 komt te luiden:
Artikel 24 Rechtspositie van het personeel
1. Het dagelijks bestuur voorziet overeenkomstig artikel 57b van de wet in de rechtspositie van de werknemers van de Omgevingsdienst.
2. Bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten door of namens het dagelijks bestuur wordt rekening gehouden met de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheid opdragen aan de directeur van de dienst.
G. Het tweede lid van artikel 33 komt te luiden:
2. De uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten. De frictiekosten en desintegratiekosten worden berekend op basis van de principes van goed koopmanschap en de principes van accounting.
H. Na het tweede lid van artikel 33 worden de nieuwe leden 3, 4, 5 en 6 ingevoegd, die komen te luiden:
3. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg zijn van de beslissing tot uittreding van een deelnemer.
4. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.
5. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op kosten te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van de uittreding.
6. Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.
I. Er wordt een nieuw artikel 34a ingevoegd dat luidt:
Artikel 34a Evaluatie
Het algemeen bestuur kan besluiten het functioneren van de regeling te evalueren. Het algemeen bestuur stelt daartoe vooraf het doel en de reikwijdte van de evaluatie vast, alsmede de wijze van evalueren. Daarbij worden de deelnemers gehoord.
J. In artikel 35 vervalt de tweede volzin.
ARTIKEL II
Dit besluit wordt bekendgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
ARTIKEL III
Overeenkomstig artikel 52 jo. artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen maakt het bestuur van de provincie Zuid-Holland de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in het provinciaal blad. De regeling treedt in werking na de bekendmaking.
ARTIKEL IV
Dit besluit kan worden aangehaald als: ‘Wijzigingsbesluit Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, vijfde wijziging’.
2. De gemeenteraad en Provinciale Staten, elk voor zover bevoegd, op grond van artikel 1 Wet gemeenschappelijke regelingen toestemming te vragen tot het wijzigen van de tekst van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid overeenkomstig de onder 1 gestelde tekst.
De secretaris, De voorzitter,
Toelichting
Bij het Wijzigingsbesluit Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, vijfde wijziging’.
Inleiding
Op 1 juli 2022 is de Wet gemeenschappelijke regelingen gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen en de kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraden en Provinciale Staten in relatie tot hun gemeenschappelijke regelingen te versterken.
Een aantal van deze wijzigingen is op 1 juli 2022 direct in werking getreden, maar een ander deel zal binnen twee jaar na inwerkingtreding verwerkt moeten worden in alle gemeenschappelijke regelingen, waaronder in de Gemeenschappelijke regeling van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ). Dit vergt een besluit van de deelnemers in de regeling: de colleges van B&W van de gemeenten in Zuid-Holland Zuid en van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Zij hebben daarbij de toestemming nodig van hun vertegenwoordigende organen.
In dit wijzigingsbesluit is voorts een aantal technische verbeteringen doorgevoerd. Ook het nieuwe wettelijk kader van de Omgevingswet is opgenomen.
Proces
De raden en Provinciale Staten worden eerst in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over de ontwerpwijziging van de gemeenschappelijke regeling. De colleges worden verzocht de door hun vertegenwoordigende organen ingebrachte zienswijzen aan OZHZ te sturen. Het algemeen bestuur besluit dan tot een definitief wijzigingsvoorstel dat vervolgens aan de deelnemers en (wederom) de raden en PS zal worden voorgelegd.
Voor een definitief besluit van de deelnemers om de regeling te wijzigen is toestemming van de raden en Provinciale Staten vereist. Dit betekent dat de raden en Provinciale Staten twee keer in het proces tot wijziging van de regeling worden betrokken.
Wijzigingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022
De belangrijkste wijzigingen zijn als volgt:
1. Het versterken van de positie van de gemeenteraden en Provinciale Staten bij besluitvorming:
a. Invoeren zienswijzeprocedure bij treffen (en wijzigen) regeling.
b. Mogelijkheid zienswijzeprocedure bij andere besluiten dan de ontwerpbegroting.
c. Regionale gemeenschappelijke raadscommissie.
d. Afspraken over participatie in de gemeenschappelijke regeling.
e. Actieve informatieplicht van het bestuur van de regeling.
2. Het invoeren/verduidelijken van controle-instrumenten:
a. Recht van enquête.
b. Verduidelijking onderzoeksbevoegdheid lokale rekenkamers.
3. Het verbeteren van de positie van gemeenteraden en Provinciale Staten met betrekking tot het functioneren van de regeling:
a. Afspraken over evaluatie.
b. Betere aansluiting begrotingscyclus op gemeentelijke cyclus.
c. Aanscherping afspraken uittreding.
Niet elke verandering behoeft te worden opgenomen in de tekst van de gemeenschappelijke regeling. Hieronder is uitgeschreven welke aanpassingen wel nodig zijn. XXXX gaat in de onderstaande toelichting tevens in op de brief van de gemeente Molenlanden van 28 november 2022, welke door die gemeente ook is gedeeld met de andere gemeenten in Zuid-Holland Zuid.
1a. Invoeren zienswijzeprocedure bij het treffen (of wijzigen) van een gemeenschappelijke regeling Om de positie van de raden en Provinciale Staten te verbeteren wordt aan deze organen het recht toegekend om bij het treffen of wijzigen van een regeling een zienswijze naar voren te brengen. Zij kunnen hun opvattingen over een ontwerpregeling binnen acht weken kenbaar maken bij hun college.
Deze wijziging volgt rechtstreeks uit de Wgr. De bepaling (opgenomen in artikel 1 van de Wgr) is op 1 juli 2022 direct in werking getreden. Vanwege deze bepaling wordt nu eerst een ontwerpwijziging van de regeling aan de raden en Provinciale Staten voorgelegd voor zienswijzen. De tekst van de gemeenschappelijke regeling zelf behoeft geen aanpassing.
1b. Zienswijzeprocedure bij andere besluiten dan de ontwerpbegroting
In de regeling moeten afspraken zijn gemaakt over welke besluiten van het bestuur van de regeling vatbaar zijn voor een zienswijze van de gemeenteraden en Provinciale Staten (artikel 52 Wgr jo. artikel 10, vijfde en zesde lid Wgr).
Het wijzigingsvoorstel bevat hiertoe een aanvulling in artikel 19 van de gemeenschappelijke regeling. Andere besluiten (dan de ontwerpbegroting) van het bestuur van OZHZ die voor een zienswijzeprocedure in aanmerking kunnen komen zijn op voorhand niet te bedenken. Dit heeft ermee te maken dat OZHZ een uitvoerende dienst is, waarbij het bestuur van de gemeenschappelijke regeling ook niet bevoegd is om beleid vast te stellen voor de uitvoering van taken in het omgevingsdomein (vergunningverlening, toezicht en handhaving, ofwel VTH). Anders dan de andere gemeenschappelijke regelingen in Zuid-Holland Zuid werkt OZHZ daarom ook niet met een meerjarig beleidsplan als bedoeld in de genoemde brief van de gemeente Molenlanden. In de context waarin OZHZ werkt heeft dat ook geen meerwaarde. Het zijn immers altijd de colleges zelf die het VTH- uitvoeringsbeleid vaststellen. Voorbeelden daarvan zijn de Nota VT-RUN (regionaal uitvoeringsniveau voor taken op het gebied van vergunningverlening en toezicht) en de Landelijke Handhavingstrategie
die op lokaal niveau dienen te worden vastgesteld. Voorafgaande agendering in het algemeen bestuur van OZHZ zorgt ervoor dat het beleid op regionaal niveau uniform is. Dat bevordert een gelijk speelveld in de regio voor de taken die OZHZ voor de gemeenten uitvoert. Voor de uitvoering van de provinciale taken volgt OZHZ het provinciale VTH-uitvoeringsbeleid.
De besluitvorming van het bestuur is over het algemeen technisch van aard en richt zich vooral op interne aangelegenheden van de gemeenschappelijke regeling. Om in specifieke gevallen de mogelijkheid open te laten om raden en Provinciale Staten toch vooraf te betrekken besluitvorming, wordt aan artikel 19 van de regeling een zesde lid toegevoegd. In dat lid wordt bepaald dat wanneer het algemeen bestuur daar aanleiding toe ziet, het bestuur kan besluiten tot een zienswijzeprocedure. Het door de gemeente Molenlanden genoemde 'meerjarenbeleidsplan' is derhalve niet overgenomen in het wijzigingsvoorstel.
Overigens is in de gemeenschappelijke regeling van OZHZ al opgenomen dat de raden en Provinciale Staten, gelijktijdig met de zienswijzeprocedure op de ontwerpbegroting en de ontvangst van de voorlopige jaarrekening, een reactie kunnen geven op de voorgenomen bestemming van het jaarresultaat. XXXX betrekt de ingekomen reacties vervolgens bij de ingekomen zienswijzen op de ontwerpbegroting en koppelt ook actief terug aan de raden en Provinciale Staten over het door het algemeen bestuur genomen besluit.
1c. Regionale gemeenschappelijke raadscommissie
De gemeenteraden en Provinciale Staten kunnen samen een regionale gemeenschappelijke adviescommissie instellen bestaande uit raadsleden en leden van Provinciale Staten. Een eventuele gemeenschappelijke adviescommissie is onderdeel van de gemeenschappelijke regeling en wordt daarom ingesteld door het algemeen bestuur. De adviescommissie kan het algemeen bestuur adviseren, de besluitvorming van de raden en Provinciale Staten met betrekking tot de gemeenschappelijke regeling voorbereiden en de raden en Provinciale Staten van advies voorzien.
Als de raden en Provinciale Staten daar unaniem om vragen (artikel 52 Wgr jo. artikel 24a Wgr) is het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling verplicht om bij verordening de commissie in te stellen. In de verordening worden de bevoegdheden, de taken en werkwijze van de commissie beschreven. Alleen leden van de raden en Provinciale Staten kunnen in de commissie zitting hebben.
De bevoegdheid om een gemeenschappelijke adviescommissie in te stellen volgt rechtstreeks uit de Wgr. Aanpassing van de gemeenschappelijke regeling van OZHZ is dus niet nodig.
1d. Afspraken over burgerparticipatie
Participatie bij beleid wordt steeds belangrijker gevonden in Nederland. In elke regeling moet daarom worden opgenomen of, en zo ja op welke wijze, ingezetenen én belanghebbenden de mogelijkheid krijgen tot inspraak over beleidsmatige onderwerpen die bij de gemeenschappelijke regeling zijn belegd (artikel 52 Wgr jo. artikel 10, zevende lid Wgr).
Burgerparticipatie bij beleid is van groot belang. De omgevingsdienst is vanuit zijn expertise vaak betrokken bij het opstellen van beleid, maar het bestuur van de omgevingsdienst stelt zelf geen beleid of verordeningen vast die ingezetenen binden. De omgevingsdienst is vooral
een uitvoeringsgerichte gemeenschappelijke regeling. De uiteindelijke beleidskeuzes liggen bij de vertegenwoordigende organen.
Burgerparticipatie verloopt primair via deze vertegenwoordigende organen, maar het bestuur kan overwegen om in bepaalde gevallen toch burgerparticipatie toe passen. Om in specifieke gevallen toch de mogelijkheid open te laten om burgerparticipatie toe te passen, wordt aan
artikel 19 een zevende lid toegevoegd, inhoudende dat het algemeen bestuur ertoe kan besluiten om ingezetenen van de deelnemers of andere belanghebbenden te betrekken bij de besluiten die het neemt, en de manier waarop dat gebeurt.
1e. Actieve informatieplicht
Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling heeft een actieve informatieplicht over wat er binnen de regeling speelt. Deze informatieplicht komt overeen met de informatieplicht die het college heeft ten opzichte van de gemeenteraad of Provinciale Staten. Deze verplichting richt zich niet alleen op informatie over te nemen besluiten, maar betreft alles dat de raad en Provinciale Staten behoren te weten om hun taak goed te kunnen vervullen. In de gemeenschappelijke regeling moeten afspraken worden gemaakt over de wijze waarop informatie wordt aangeleverd (artikel 52 Wgr jo. artikel 17 Wgr).
De Wgr kende in artikel 17 al het recht van een lid of leden van de raad of Provinciale Staten om vragen te stellen aan het bestuur van de regeling en de verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen het algemeen, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Er is derhalve al een passieve informatieplicht van het hele bestuur van de gemeenschappelijke regeling. De gewijzigde Wgr voegt daar een actieve informatieplicht aan toe, dus de verantwoordelijkheid om actief relevante informatie te verstrekken voor het hele bestuur van een regeling. Er is derhalve geen nieuwe informatie-relatie gecreëerd, maar een bestaande uitgebreid. Wel moeten in de gemeenschappelijke regeling afspraken worden gemaakt over de verzending van informatie op basis van deze nieuwe plicht. Daarbij is van belang dat de gewijzigde Wgr geen verantwoordingsplicht van het bestuur van de regeling aan de raden en Provinciale Staten betreft. De formele besluitvormings- en verantwoordingslijnen worden niet gewijzigd. Het eerder en aan alle raden en Provinciale Staten beschikbaar stellen van informatie betekent dat zij beter in positie worden geplaatst voor het vervullen van hun rol bij gemeenschappelijke regelingen. Het kan bijdragen aan het opstellen van zienswijzen en het bespreken van de gemeentelijke of provinciale inbreng met de eigen vertegenwoordiger in het bestuur.
In de praktijk geeft XXXX al invulling aan deze actieve informatieplicht. De stukken van het algemeen bestuur zijn krachtens de wet al openbaar en worden ook al voorafgaand aan elke vergadering actief gedeeld met de griffies, met verzoek deze door te sturen naar de raden en Provinciale Staten. Snel na afloop van elke vergadering ontvangen de griffies ook al een nieuwsbrief over wat er is besproken en besloten. Samen met de andere gemeenschappelijke regelingen in Zuid-Holland Zuid vindt ook een informatiebijeenkomst plaats naar aanleiding van de toegezonden ontwerpbegroting en voorlopige jaarrekening. Tijdens die bijeenkomsten gaat XXXX ook altijd in op de inhoudelijk dienstverlening en ontwikkelingen in het werkveld. Op de openbaarheid van de vergaderstukken en besluitenlijsten van het algemeen en dagelijks bestuur is de Wet open overheid van toepassing.
In hun zienswijze hebben Provinciale Staten meegegeven om in het wijzigingsvoorstel ook een bepaling op te nemen over de openbaarheid van de stukken van het AB en DB. Dit voorstel is overgenomen in een nieuw zesde lid van artikel 22.
Inzake de actieve informatieplicht stellen Provinciale Staten voor het volgende artikel op te nemen:
Artikel …. Actieve informatieplicht
Lid 1: Het bestuur van de omgevingsdienst verstrekt zo spoedig mogelijk aan de vertegenwoordigende organen, colleges, raden en provinciale staten van de deelnemers schriftelijk alle inlichtingen die door een ofmeer van hen worden gevraagd. De wijze waarop hier uitvoering aan wordt gegeven, staat beschreven in de reglementen van orde van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur.
OZHZ: een tekst met soortgelijke strekking is al opgenomen in artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling. Het verstrekken van inlichtingen aan de colleges is volledigheidshalve toegevoegd.
Lid 2: Het bestuur van de omgevingsdienst geeft aan de vertegenwoordigende organen gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid, met dien verstande dat:
a. het bestuur dat het aangaat het meest geëigende middel bepaalt waarmee het de betreffende inlichtingen geeft. Bij niet spoedeisende zaken ziet de provincie dit graag opgenomen als vast onderdeel van de gebruikelijke bestuurs- en/of managementrapportages. Dit onderdeel van de rapportage zal gedeeld worden met PS;
Een tekst met soortgelijke strekking is al opgenomen in het wijzigingsvoorstel. De tweede en derde volzin zijn aanvullend overgenomen.
b. het bestuur kan ertoe besluiten om bijeenkomsten te organiseren waarin aan de vertegenwoordigende organen inlichtingen worden verstrekt;
OZHZ: dit is toegevoegd in het wijzigingsvoorstel als onderdeel c van dit artikellid van artikel 22.
c. het bestuur de leden van het algemeen bestuur, en zo nodig ook de deelnemers, altijd in kennis stelt van de aan de vertegenwoordigende organen gegeven inlichtingen.
OZHZ: een tekst met soortgelijke strekking is al opgenomen in het wijzigingsvoorstel.
Lid 3: Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college en/of provinciale staten dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college ofstaten ofdoor één ofmeer leden daarvan worden verlangd, op de binnen die deelnemer gebruikelijke wijze.
OZHZ: een tekst met soortgelijke strekking is al opgenomen in artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling.
Lid 4: Een lid van het algemeen bestuur is aan het college ofstaten dat hem heeft
aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.
OZHZ: een tekst met soortgelijke strekking is al opgenomen in artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling.
Lid 5: De leden van het dagelijks bestuur leggen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk verantwoording afaan het algemeen bestuur voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.
OZHZ: dit volgt al uit artikel 19a van de Wgr. Het is niet wenselijk dit artikel letterlijk te herhalen in de tekst van de gemeenschappelijke regeling.
Lid 6: Het afleggen van verantwoording en het verstrekken van inlichtingen geschiedt met inachtneming van hetgeen hierover in de wet is bepaald.
OZHZ: een tekst met soortgelijke strekking is al opgenomen in artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling.
Naast de genoemde vormen van structurele informatievoorziening kunnen de raden en Provinciale Staten OZHZ om inlichtingen vragen over specifieke onderwerpen (incidentele informatievoorziening). Dat volgt rechtstreeks uit de Wgr. De raden en Provinciale Staten kunnen OZHZ daarvoor uitnodigen om langs te komen in een vergadering van de raad of een commissie. Dat is overigens nu ook al het geval.
In het gewijzigde artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling is de bestaande praktijk geformaliseerd in die zin, dat het bestuur bepaalt hoe het de betreffende inlichtingen aan de vertegenwoordigende organen geeft. Bijvoorbeeld door deze op te nemen in de genoemde nieuwsbrief of door een meer formele brief te sturen of een bijeenkomst te organiseren. Op verzoek van Provinciale Staten is toegevoegd dat niet spoedeisende zaken worden opgenomen in de reguliere bestuurs- en managementrapportages die vervolgens door OZHZ actief naar de vertegenwoordigende organen worden toegezonden. Het AB of DB bepaalt in voorkomende gevallen hoe dit deel van de rapportage wordt gedeeld met de vertegenwoordigende organen. De leden van het algemeen bestuur of indien nodig ook de colleges worden daarvan altijd in kennis gesteld.
2a. Recht van enquête
De gezamenlijke gemeenteraden en Provinciale Staten krijgen de mogelijkheid om een enquête uit te voeren naar de bestuursvoering van een regeling. Dat kan door zelf een regionale onderzoekscommissie in te stellen. Daarvoor is een unaniem besluit nodig van alle raden en Provinciale Staten.
Deze bevoegdheid volgt rechtstreeks uit de Wgr. Aanpassing van de gemeenschappelijke regeling van OZHZ is dus niet nodig.
2b. Verduidelijking onderzoeksbevoegdheid lokale rekenkamers
Rekenkamers zijn al bevoegd onderzoek te verrichten bij gemeenschappelijke regelingen, inlichtingen in te winnen, documenten te vorderen en indien nodig bij de betrokken instelling een onderzoek in te stellen. In de Wgr wordt verduidelijkt dat de lokale rekenkamers, waaronder gezamenlijke
rekenkamers, de mogelijkheid hebben om onderzoek te doen naar het gevoerde bestuur van een gemeenschappelijke regeling waaraan een gemeente deelneemt.
Deze bevoegdheid volgt rechtstreeks uit de Wgr. Aanpassing van de gemeenschappelijke regeling van OZHZ is dus niet nodig.
3a. Afspraken over evaluatie
Het wordt verplicht om afspraken te maken over evaluatie van de gemeenschappelijke regeling om op die manier stil te staan bij het functioneren van de regeling. Er kan ook worden gekozen voor de afspraak om de regeling niet te evalueren (artikel 52 Wgr jo. artikel 11a Wgr). Om onnodige administratieve lasten voor de deelnemers te voorkomen schrijft de Wgr niet voor waarop de evaluatie specifiek gericht moet zijn, hoe vaak die moet plaatsvinden en op welke wijze. Er kan dus ook worden gekozen voor de afspraak om de regeling niet te evalueren, maar dit is dan een bewuste keuze waar de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mee dienen in te stemmen.
Wijzigingen in relevante wetgeving kunnen een logische aanleiding vormen om de gemeenschappelijke regeling tegen het licht te houden. In de praktijk vindt evaluatie al doorlopend plaats: binnen het bestuur, in de P&C-cyclus (begroting, maandrapportages en jaarrekening) en via het stellen van en toetsen aan kwaliteitscriteria. Vanaf 2023 vinden er bovendien landelijke visitaties van omgevingsdiensten plaats waarover ook wordt gerapporteerd.
De gemeenschappelijke regeling van OZHZ bevat nog geen bepaling over evaluatie van de regeling. Daarom wordt daarover nu een bepaling (artikel 34a) toegevoegd die een evaluatie van de regeling mogelijk maakt.
3b. Aanpassing van de begrotingscyclus
Bijdragen aan een gemeenschappelijke regeling zijn verplichte uitgaven voor de gemeente of provincie die moeten worden verwerkt in de eigen begroting. Om gemeenteraden en Provinciale Staten meer positie te geven in de begrotingscyclus van een gemeenschappelijke regeling is ervoor gekozen de termijnen voor de indiening van de kadernota, ontwerpbegroting en begroting aan te passen.
De cyclus start formeel met de kadernota. Deze moet nu uiterlijk 30 april door het dagelijks bestuur van een regeling naar de raden en Provinciale Staten worden verzonden (dat was voorheen 15 april). De volgende stap in de begrotingscyclus is het door het dagelijks bestuur van de regeling toezenden aan de gemeenteraad en Provinciale Staten van de ontwerpbegroting voor zienswijze. Dit moet twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Dat was voorheen acht weken.
Nieuw is verder dat het voortaan verplicht is te reageren op de door de raden en Provinciale Staten ingediende zienswijzen. Het dagelijks bestuur moet schriftelijk én gemotiveerd terugkoppelen wat het van de zienswijzen vindt en tot welke conclusie dat heeft geleid. De procedure gaat dan verder met de vaststelling van de ontwerpbegroting. Daarin verandert niets. Wat wel nog verandert, is dat de inzending van de vastgestelde begroting aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, als financieel toezichthouder, voortaan niet meer vóór 1 augustus hoeft te geschieden, maar vóór 15 september.
Het bestuur van OZHZ heeft, in afstemming met de gemeenten en provincie, al eerder uitgesproken er voorstander van te zijn dat het eigen begrotingsproces voor de zomer is afgerond. De deelnemers en hun vertegenwoordigende organen ontvangen de ontwerpbegroting, conform hun wensen, al op een vroegtijdig moment in het jaar (in elk geval vòòr half april). Voorafgaand daaraan stelt het algemeen bestuur elk jaar in november al de kaders ('richtlijnen voor de begroting') vast voor de begroting van het jaar T+1. Deze bevatten naast financiële informatie (indexering enz.) ook informatie over de te voorziene inhoudelijke ontwikkelingen die op gemeenten en provincie afkomen en raakvlakken hebben met de VTH-taken die OZHZ voor hen uitvoert. Zoals ontwikkelingen in de wet- en regelgeving in het omgevingsdomein: de Omgevingswet, de daarmee gepaard gaande decentralisering van bodemtaken van provincie naar gemeenten, de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, nieuwe regelgeving op het gebied van energiebesparing, enzovoort. XXXX geeft daarmee feitelijk al invulling aan de wens uit genoemde brief van de gemeente Molenlanden om in de begroting en jaarstukken ook beleidsinhoudelijke informatie op te nemen. Vooraf stemt OZHZ deze kaders af met de gemeenten en provincie. De toevoeging aan dit proces kan zijn dat OZHZ voortaan deze kaders, na vaststelling door het algemeen bestuur, aan de raden en Provinciale Staten toestuurt.
Na vaststelling door het algemeen bestuur werkt OZHZ de kaders uit in de ontwerpbegroting die in april voor zienswijze naar de raden en Provinciale Staten wordt gestuurd. De ontwerpbegroting bevat altijd een meerjarig perspectief. Regionaal is bovendien de afspraak gemaakt dat de gemeenten aan de voorkant de kaders (kaderbrief) (kunnen) meegeven voor de begrotingen van de gemeenschappelijke regelingen. De provincie Zuid-Holland stelt elk jaar een kaderbrief op. Ook deze kaders betrekt OZHZ bij het opstellen van de eigen begroting.
Tegen de achtergrond van de wens van zowel OZHZ als de gemeenten en provincie om het begrotingsproces van de gemeenschappelijke regeling vóór de zomer afgerond te hebben hanteert OZHZ de wettelijke zienswijzetermijn zoals opgenomen in de gewijzigde Wgr, derhalve een periode van 12 weken (in plaats van de huidige 8 weken-termijn) vanaf het moment van toezending aan de raden en Provinciale Staten en het moment van vaststelling door het AB. XXXX houdt bij het plannen van de juli-vergadering van het AB rekening met de zomervakantie van de regio Midden. Als voorbeeld: in 2024 start de vakantieperiode van regio Midden op 13 juli. De vergadering van het AB waarin de vaststelling van de begroting 2025 staat geagendeerd is daarom gepland op 11 juli 2024. Ruim 12 weken daarvoor, op 11 april, vergadert het DB over de ontwerpbegroting 2025, waarna XXXX deze voor zienswijze toestuurt aan de raden en PS. XXXX stuurt de door het AB vastgestelde begroting zo snel mogelijk na 11 juli 2023 naar het Ministerie van BZK en naar de deelnemers en hun raden en PS. De genoemde termijn van 12 weken is inclusief de nieuwe verplichting voor het DB om actief, voorafgaand aan de vaststelling van de definitieve begroting door het AB, aan de raden en Provinciale Staten terug te koppelen wat is gedaan met de ingekomen zienswijze. Overigens is dit laatste voor OZHZ niet nieuw en wordt er al enige jaren uitvoering aan gegeven door de schriftelijke reactie op de ingekomen zienswijze bij de openbare vergaderstukken van het algemeen bestuur te voegen en deze voorafgaand aan de betreffende vergadering ook toe te zenden aan de raden en Provinciale Staten. In reactie op de brief van Molenlanden kan verder worden opgemerkt dat deze zienswijzetermijn, blijkens ervaringen in de afgelopen jaren, ook zeker haalbaar is om tijdig een goede zienswijze te kunnen indienen. Temeer omdat gemeenten en provincie via de ambtelijke adviesstructuur van OZHZ (de Adviesgroep Eigenaren) al vroegtijdig bij het begrotingsproces van OZHZ zijn betrokken.
De gemeenschappelijke regeling van OZHZ behoeft niet te worden aangepast. De tekst verwijst al naar de betreffende artikelen uit de Wgr.
3c. Aanscherping afspraken uittreding
In iedere regeling moeten afspraken worden gemaakt over de gevolgen van uittreden van een deelnemer voor het vermogen voor de rechtspersoon en de overige deelnemers (artikel 52 Wgr jo. artikel 9, eerste lid Wgr). Daarbij moet in ieder geval worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen (alle directe kosten). Er kan niet meer worden volstaan met een algemene bepaling dat het algemeen bestuur de uittredingsvoorwaarden bepaalt.
Artikel 33 van de gemeenschappelijke regeling van OZHZ moet daarom worden aangepast. Bij de vaststelling van de financiële gevolgen kan het naast de financiële kant van de uittreding zelf (vermindering van taken) ook gaan om de overname van contracten (huurovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten, inkoopcontracten e.d.). Daarbij zal vooral van belang zijn welke kosten toerekenbaar zijn. Wat tevens een rol zal spelen is de periode die de regeling nodig heeft zich aan te passen. Daarbij is het hanteren van een overbruggingsperiode van vijf jaar in de meeste gevallen redelijk. De wijzigingen in artikel 33 sluiten aan bij de geldende jurisprudentie en landelijke modelbepalingen die ook in de andere gemeenschappelijke regelingen in Zuid-Holland Zuid zijn opgenomen.
Overigens is uittreden uit de gemeenschappelijke regeling van OZHZ niet zonder meer mogelijk. De deelnemers zijn namelijk verplicht om voor de uitvoering van het milieubasistakenpakket deel te nemen in een omgevingsdienst. Dat een uittredingsartikel nodig is bewijst echter de uittreding van enkele jaren terug van Leerdam en Zederik vanwege de provinciegrenscorrectie die toen plaatsvond.
Overige wijzigingen
De overige wijzigingen zijn als volgt:
a. In artikel 4 is vanuit praktische overwegingen ook al de Omgevingswet opgenomen, met de toevoeging dat deze van toepassing is na de daadwerkelijke inwerkingtreding.
b. Ook in artikel 4 is volledigheidshalve toegevoegd dat OZHZ de taken en bevoegdheden uitvoert met inachtneming van het door het bevoegde gezag vastgestelde beleid, alsmede van de daartoe met gemeenten en provincie gemaakte afspraken en opdrachtverlening. De tekst sluit daarmee aan bij de bestaande praktijk.
c. Artikel 24 over de rechtspositie van het personeel is technisch vereenvoudigd. Inhoudelijk brengt dat geen veranderingen.
d. In artikel 35 vervalt de tweede volzin. Hierin werd nog verwezen naar artikel 53 van de Wgr. Dat artikel is inmiddels vervallen.
Tot slot zal OZHZ, vanwege de evaluatiebepaling in het vijfde lid van artikel 11, na inwerkingtreding van de Omgevingswet en de veranderingen die daarmee gepaard gaan bezien of de stemverhoudingen in het algemeen bestuur aanpassing behoeven.