Bestuurs- overeenkomst
Bestuurs- overeenkomst
Nationaal Programma Groningen • 11 maart 2019
Aanhef
Ondergetekenden,
1. De Staat der Nederlanden, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van de minister van Economische Zaken en Klimaat en/of van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door:
a. De minister van Economische Zaken en Klimaat, de xxxx X.X. Xxxxxx, MBA, hierna te noemen: de Minister van Economische Zaken en Klimaat;
b. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw X.X. Ollongren, hierna te noemen: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
2. De provincie Groningen, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer F.J. Paas en mevrouw F.Q. Gräper-van Koolwijk, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van Gedeputeerde Staten, hierna te noemen: de Provincie;
3. De gemeente Groningen, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer P.E.J. den Oudsten, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 7 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Groningen;
4. De gemeente Midden-Groningen, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxxxxxx, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Midden-Groningen;
5. De gemeente Appingedam, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer A.W. Xxxxxxxx, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Appingedam;
6. De gemeente Delfzijl, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxx, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Delfzijl;
7. De gemeente Loppersum, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loppersum, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J.W.M. Xxxxxx, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Loppersum;
8. De gemeente Het Xxxxxxxx, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Xxxxxxxx, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer H.J. Bolding, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college
van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Het Xxxxxxxx;
9. De gemeente Oldambt, dan wel voor zover het bestuursbevoegdheden betreft van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door xxxxxxx X.X. Xxxxxxx, en als zodanig handelend ter uitvoering van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019, daartoe gemachtigd door het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen: Gemeente Oldambt;
Partijen 1 tot en met 9 hierna afzonderlijk te noemen "Partij", gezamenlijk te noemen "Partijen",
Nemen het volgende in overweging:
• Groningen heeft al jaren te maken met de negatieve gevolgen van gaswinning. Tegelijk zijn er veel kansen voor de regio en Nederland die perspectief bieden. Groningen heeft alles in zich om de energie- provincie van Nederland te blijven. De stad Groningen groeit hard en is jong en innovatief. In de regio zijn concrete plannen voor vergroening van de (chemische) industrie. Dorps- en stadsvernieuwing worden op een vernieuwende wijze ter hand genomen waardoor ondanks de krimp het voorzieningenniveau op peil blijft;
• Op 5 oktober 2018 hebben het kabinet en de bestuurders van de provincie Groningen en de gemeenten Groningen, Midden-Groningen, Appingedam, Delfzijl, Loppersum en de gemeenten Bedum, Eemsmond, De Marne en Winsum (inmiddels gefuseerd tot de gemeente Het Xxxxxxxx) afspraken gemaakt over de start van een Nationaal Programma Groningen met een perspectief tot 2040;
• Het Nationaal Programma Groningen beoogt dat Groningen een toekomstbestendig en leefbaar gebied blijft, met behoud van de eigen identiteit, waar het goed wonen, werken en recreëren is;
• Op 5 oktober 2018 hebben de provincie Groningen, de betrokken gemeenten en het Rijk in het ‘Startdocument Nationaal Programma Groningen d.d. 5 oktober 2018’ (hierna ook: het Startdocument)
afspraken op hoofdlijnen vastgelegd over de doelen, structuur en financiering van een Nationaal Programma Groningen;
• De provincie Groningen, de betrokken gemeenten en het Rijk zullen met inzet van eigen middelen, mogelijkheden binnen en voor wet- en regelgeving en andere in te zetten instrumenten actief werken aan de realisering van de doelen uit het Nationaal Programma Groningen. In de beleidskeuzes van het Rijk die het Nationaal Programma Groningen aan gaan, komt de bijzondere positie van Groningen tot uitdrukking. Op basis hiervan kunnen partijen nieuwe (inhoudelijke, financiële en procesmatige) afspraken maken;
• Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen wordt via het Rijk een bedrag van €1,15 miljard euro als startkapitaal en investeringsbudget beschikbaar gesteld (inclusief een bijdrage van de NAM). Bij inzet van het startkapitaal voor bovenlokale initiatieven is altijd sprake van cofinanciering met andere publieke middelen (van provincie, gemeenten, Rijk of waterschappen) en/of private middelen. Bij inzet voor lokale initiatieven wordt gestreefd naar cofinanciering. Het overeengekomen startkapitaal voor gemeenten en de provincie Groningen komt bovenop de reeds bestaande financiële bijdragen vanuit het Rijk en eigen gemeentelijke en provinciale inkomsten;
• Als verdere uitwerking van het Startdocument hebben de provincie Groningen, de betrokken gemeenten en het Rijk in onderhavige bestuursovereenkomst verdere spelregels geformuleerd over de inrichting en samenwerkingsstructuur van het Nationaal Programma Groningen;
• Lokaal zijn de gemeenten straks aan zet. De gemeenten Groningen, Midden-Groningen, Het Xxxxxxxx, Appingedam, Delfzijl, Oldambt en Loppersum krijgen een trekkingsrecht. Dit is een budget waarmee men lokaal naar eigen inzicht zelf vorm kan geven aan de doelen van het Nationaal Programma Groningen. Met als voorwaarde dat er programmaplannen worden gemaakt in samenspraak met de eigen inwoners;
• Bovenlokaal maakt de Provincie programmaplannen voor de hele regio. De Provincie voert deze programmaplannen uit met een thematisch trekkingsrecht. Ook deze programmaplannen worden gemaakt met de andere stakeholders, te weten de andere overheden, (maatschappelijke) organisaties, instellingen en bedrijven;
• Voor een nadere toelichting op onderhavige bestuursovereenkomst hebben partijen een toelichtend document opgesteld: ‘Een programma dat groeit d.d. 11 maart 2019’;
• Met deze bestuursovereenkomst is nog niet alles geregeld. Op dit moment is duidelijk dat nadere afspraken gemaakt moeten worden over onderwerpen zoals de doelen en indicatoren van het Nationaal Programma, verantwoording, monitoring en evaluatie, de wijze van financiering, de totale verdeling
van de financiële middelen en de wijze waarop het Nationaal Programma Groningen-budget wordt genetteerd van compensabele BTW. Uiterlijk 1 juli 2019 worden deze afspraken in nadere overeenkomst vastgelegd. De nadere overeenkomst wordt een onderdeel en een verdere uitwerking van de voorliggende bestuursovereenkomst;
• Naast het belang van een zorgvuldig proces, is er ook de behoefte om snel van start te gaan. Daarom wordt in 2019 een start gemaakt met een aantal projecten die passen binnen de hoofddoelen van het Nationaal Programma Groningen, breed draagvlak genieten en wachten op financiering. Daarnaast wordt het traject Toekomstbeeld 2040 in gang gezet en wordt 2019 gebruikt om lokale en thematische programmaplannen uit te werken.
En komen het navolgende overeen:
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze bestuursovereenkomst en de daarop gebaseerde nadere afspraken wordt verstaan onder:
a. Bestuur: het Bestuur, genoemd in artikel 6 (Het bestuur van het Nationaal Programma Groningen);
b. Gemeenten: de gemeenten Groningen, Midden-Groningen, Het Xxxxxxxx, Oldambt, Appingedam, Delfzijl en Loppersum;
c. Hoofddoelen: de hoofddoelen, genoemd in artikel 3 (Hoofddoelen en onderdelen van het Nationaal Programma Groningen), tweede lid;
d. Indicatoren: de indicatoren, bedoeld in artikel 13 (Nadere uitwerking van de wijze van monitoren en evalueren), tweede lid;
e. Lokale trekkingsrecht: het deel van de Rijksbijdrage dat per gemeente, partij bij deze bestuursover- eenkomst, beschikbaar is voor de uitvoering van een lokaal Programmaplan als bedoeld in artikel 17 (Lokaal Programmaplan) van die gemeente;
f. Nationaal Programma Groningen: het Nationaal Programma Groningen zoals beschreven in de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 5 oktober 2018, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kenmerk: DGBI-DR / 18246659);
g. Perspectief: het perspectief, genoemd in artikel 3 (Hoofddoelen en onderdelen van het Nationaal Programma Groningen), eerste lid;
h. Programmabureau: het Programmabureau, bedoeld in artikel 8 (Het Programmabureau);
i. Programmadirecteur: de Programmadirecteur, bedoeld in artikel 9 (De Programmadirecteur);
j. Programmakader: het Programmakader bedoeld in artikel 15 (Programmakaders);
k. Programmaplan: het Programmaplan, bedoeld in artikel 17 (Lokaal Programmaplan), artikel 18 (Thematisch Programmaplan) en artikel 19 (Programmaplan Toekomstbeeld 2040);
l. Programmathema: de programmathema’s genoemd in artikel 3 (Hoofddoelen en onderdelen van het Nationaal Programma Groningen), derde lid, aanhef en onder b;
m. Provincie: de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie Groningen;
n. Regio: het deel van het grondgebied van de provincie Groningen waarin de Gemeenten gelegen zijn;
o. Rijk: de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden;
p. Rijksbijdrage: de door het Rijk voor het Nationaal Programma Groningen beschikbaar gestelde financiële middelen (inclusief een bijdrage van de NAM);
q. Thematische trekkingsrecht: het deel van de Rijksbijdrage dat via de Provincie beschikbaar komt voor de uitvoering van de thematische Programmaplannen als bedoeld in artikel 18 (Thematisch Programmaplan) en het Programmaplan als bedoeld in artikel 19 (Programmaplan Toekomstbeeld 2040);
r. Toekomstbeeld 2040: het Toekomstbeeld 2040 als bedoeld in artikel 14 (Toekomstbeeld 2040).
Artikel 2. Doel van deze bestuursovereenkomst
Het doel van deze bestuursovereenkomst is het vastleggen van de tussen Partijen bereikte overeen- stemming over:
a. het met het Nationaal Programma Groningen beoogde Perspectief en de door uitvoering van het programma nader uit te werken Hoofddoelen;
b. de voor de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen beschikbare financiële middelen;
c. de randvoorwaarden voor en de verantwoording over de inzet van deze middelen;
d. de wijze van samenwerken binnen het Nationaal Programma Groningen, waaronder de verdeling van taken en bevoegdheden.
Paragraaf 2. Inrichting van het Nationaal Programma Groningen
Artikel 3. Hoofddoelen en onderdelen van het Nationaal Programma Groningen
1. Het Nationaal Programma Groningen is gericht op het ondersteunen van het door Partijen gewenste perspectief: Groningen als toekomstbestendig en leefbaar gebied, met behoud van de eigen identiteit, waar het goed wonen, werken en recreëren is.
2. In het Startdocument Nationaal Programma Groningen d.d. 5 oktober 2018 zijn de Hoofddoelen van het Nationaal Programma Groningen beschreven. Conform het bepaalde in artikel 15 (Programmakaders), 16 (Voorbereidingsprocedure programmakaders) en 24 (Programmakaders vastgesteld in 2019)
worden deze Hoofdoelen door Partijen verder uitgewerkt in nauw overleg met gemeenteraden van de Gemeenten en Provinciale Staten van de Provincie en als onderdeel van de Programmakaders 2019 ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraden van de Gemeenten en Provinciale Staten van de Provincie.
3. Het Nationaal Programma Groningen is onderverdeeld in een viertal pijlers:
a. de lokale pijler, gericht op doelen, opgaven en ambities die zich lenen voor een integrale gebiedsge- richte aanpak op lokaal niveau met gemeenten in de regie;
b. de thematisch pijler, gericht op doelen, opgaven en ambities die lokaal overstijgend zijn met de Provincie in de regie samen met maatschappelijke organisaties. De programmathema’s zijn:
i. Innovatie en investeringen;
ii. Vergroening, verduurzaming en industrie;
iii. Natuur, landbouw en klimaatbestendigheid; en,
iv. Arbeidsmarkt en opleidingen.
c. Toekomstbeeld 2040, gericht op het opstellen van een Toekomstbeeld 2040 voor de provincie Groningen en het betrekken van burgers daarbij; en,
d. snel te starten projecten in 2019 op zowel lokaal als thematisch niveau die inhoudelijke passen bij de doelen van het Nationaal Programma Groningen.
Artikel 4. Uitgangspunten bij de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen
1. Partijen spreken af het Nationaal Programma Groningen in onderling vertrouwen en integer, doelmatig, doeltreffend, rechtmatig, transparant en solidair uit te voeren. Zij bewaken daarbij zowel de samenhang bij de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen zelf, alsook de samenhang met flankerende programma's, projecten en initiatieven.
2. Partijen spreken verder af dat bij de voorbereiding van het vaststellen van Programmakaders en Programmaplannen op een passende wijze inspraak of participatie wordt verleend aan inwoners van de Regio en aan de in de Regio belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen. Het staat de organen van Gemeenten en de Provincie daarbij vrij om de wijze van inspraak te kiezen.
3. Zo snel mogelijk na ondertekening van deze overeenkomst, doch uiterlijk op 1 juli 2019, maken Partijen in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken over de wijze waarop Gemeenten gelet op de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen in staat worden gesteld om hun eigen beheers- organisatie op niveau te brengen en de professionaliteit van hun inkoopfunctie te versterken, met bijzondere aandacht voor de rechtmatigheid van de inkoop- en aanbestedingsprocedures en staats- steunregels, alsmede over de bekostiging hiervan.
Artikel 5. Beschikbare nanciële middelen
1. Het Rijk heeft blijkens de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat d.d. 5 oktober 2018 voor het Nationaal Programma Groningen een bedrag van €1,15 miljard startkapitaal als Rijksbijdrage beschikbaar gesteld (inclusief een bijdrage van de NAM).
2. De financiële middelen die het Nationaal Programma Groningen ter beschikking staan, vormen een investeringsbudget bedoeld om gewenste ontwikkelingen aan te jagen en mogelijk te maken. Dat betekent dat bij financiering van projecten uit de financiële middelen van het Nationaal Programma Groningen cofinanciering met andere publieke middelen (van Provincie, Gemeenten, Rijk of water- schappen) en/of private middelen het uitgangspunt is. Gemeenten streven bij financiering van projecten met de financiële middelen van het Nationaal Programma Groningen naar cofinanciering. Voor uitvoering van het thematische onderdeel van het Nationaal Programma Groningen geldt dat voor tenminste 50% sprake zal zijn van cofinanciering.
3. Partijen maken op voorstel van het Bestuur in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken over de verdeling van de Rijksbijdrage in:
a. een deel dat beschikbaar is voor de uitvoering van lokale Programmaplannen. Daarbij spreken Partijen af welk bedrag per Gemeente beschikbaar is;
b. een deel dat via de Provincie beschikbaar komt voor de uitvoering van thematische Programmaplannen;
c. een deel dat via de Provincie beschikbaar komt voor de uitvoering van initiatieven die voortkomen uit het Toekomstbeeld 2040.
4. Partijen maken op voorstel van het Bestuur in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken over de wijze waarop het Rijk de Rijksbijdragen aan de Gemeenten en de Provincie beschikbaar stelt. Zij nemen bij het maken van die nadere afspraken in acht dat het Rijk de Rijksbijdragen als decentrali- satie-uitkering of als specifieke/uitkering beschikbaar kan stellen. Deze keuze van Partijen voor het type uitkering hangt samen met de uiteindelijke verdeling van financiële middelen, de doelen waaraan middelen besteed worden, de lokale of thematische opgaven die uit de doelen voortkomen, de vast te stellen indicatoren en de inrichting van monitoring en evaluatie de inrichting van de beheersor- ganisatie en de keuze voor een doelmatig en voor alle Partijen zo licht als redelijkerwijs mogelijk verantwoordingsregime.
Artikel 6. Het bestuur van het Nationaal Programma Groningen
1. Er is een bestuur van het Nationaal Programma Groningen. Het Bestuur is ingesteld voor de duur van het Nationaal Programma Groningen en heeft de volgende leden:
a. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
b. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
c. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Xxxxxxxx, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
d. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
e. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
f. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loppersum, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
g. een lid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam, daartoe aangewezen door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders;
h. twee leden van het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie, daartoe aangewezen door het college van Gedeputeerde Staten;
i. de minister van Economische Zaken en Klimaat; j de minister van Binnenlandse Zaken;
k. een afgevaardigde van het Groninger Gasberaad;
l. een afgevaardigde vanuit de kennisinstellingen, actief in de Regio;
m. een afgevaardigde vanuit de zorgsector, actief in de Regio;
n. een afgevaardigde van de in de Regio actieve toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet;
o. een afgevaardigde uit het bedrijfsleven, actief in de Regio;
p. een afgevaardigde uit de energiesector, actief in de Regio;
q. een afgevaardigde uit chemische industrie, actief in de Regio.
2. Het Bestuur heeft voorts een onafhankelijk voorzitter, welke door Partijen gezamenlijk wordt benoemd, geschorst of ontslagen. De voorzitter:
a. belegt de vergaderingen van het Bestuur;
b. is belast met de leiding van de vergaderingen van het Bestuur;
c. tekent de stukken die van het Bestuur uitgaan;
d. vormt een verbindende factor tussen de besturen die betrokken zijn met de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen;
e. bewaakt daarbij de samenhang van het Nationaal Programma Groningen.
3. In de vergaderingen van het Bestuur kan slechts beraadslaagd of besloten worden, indien tenminste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
4. Elk lid van het Bestuur, met inbegrip van de voorzitter, heeft een stem. Indien bij een stemming de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd. Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.
5. Het Bestuur regelt in ieder geval de navolgende onderwerpen in een reglement van orde:
a. de vergaderfrequentie van het Bestuur;
b. de samenstelling van de agenda voor de vergaderingen van het Bestuur;
c. de wijzen van besluitvorming door het Bestuur; en,
d. de vervanging van de voorzitter en de leden.
Artikel 7. Bevoegdheden van het Bestuur van het Nationaal Programma Groningen
1. Het Bestuur heeft, naast zijn andere in deze bestuursovereenkomst genoemde taken en bevoegdheden, de volgende taken en bevoegdheden:
x. xxxxxxxxx en ongevraagde advisering van Partijen;
b. ondersteunen van Partijen bij het ontwikkelen en actueel houden van één door Partijen gedeelde visie over het Nationaal Programma Groningen;
c. inzet voor de doelmatige, doeltreffende, rechtmatige, transparante, solidaire en samenhangende uitvoering van het Nationaal Programma Groningen; en,
d. vormen van een verbindende factor tussen Partijen.
2. Het Bestuur kan één of meer leden van het Bestuur machtigen tot uitoefening van één of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Een krachtens machtiging uitgeoefende bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het Bestuur uitgeoefend. Het Bestuur kan te dien aanzien alle aanwijzingen geven die het nodig acht.
Artikel 8. Het Programmabureau
1. Er is een Programmabureau dat het Bestuur bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden ondersteunt.
2. Partijen organiseren ten behoeve van het Programmabureau voor de duur van het Nationaal Programma Groningen voldoende personele ondersteuning.
3. Het Bestuur kan een organisatiereglement voor het Programmabureau vaststellen. In een organisatiereglement legt het Bestuur de organisatieprincipes en de organisatiestructuur van het Programmabureau vast.
Artikel 9. De Programmadirecteur
1. Het Programmabureau staat onder leiding van de Programmadirecteur. De Programmadirecteur wordt door het Bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.
2. De Programmadirecteur is voor het Bestuur verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de uitvoering van de taken van het Programmabureau.
3. De Programmadirecteur woont de vergaderingen van het Bestuur bij.
4. Alle stukken die van het Bestuur uitgaan, worden door de Programmadirecteur mede ondertekend.
5. De Programmadirecteur heeft in ieder geval de volgende taken en bevoegdheden:
a. adviseert het Bestuur, gevraagd en ongevraagd;
b. draagt zorg voor de voorbereiding van de vergaderingen van het Bestuur;
c. richt het Programmabureau in en heeft de dagelijkse leiding daarover;
d. draagt zorg voor de kwaliteit van personeel, organisatie, beheer en bedrijfsvoering van het Programmabureau; en
e. vormt een verbindende factor tussen de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen.
6. Het Bestuur kan aan de Programmadirecteur volmachten als bedoeld in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en mandaten en machtigingen als bedoeld in afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht verlenen indien het Bestuur van oordeel is dat dit doelmatig is voor de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen. Daarbij kan het Bestuur alle aanwijzingen geven die het nodig acht.
7. Het Bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taken en de bevoegdheden van de Programmadirecteur.
Artikel 10. Nadere afspraken inzake het Programmabureau en de Programmadirecteur
1. Zo snel mogelijk na ondertekening van deze overeenkomst, doch uiterlijk op 1 juli 2019, maken Partijen op voorstel van het Bestuur in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken over:
a. de wijze waarop zij de in artikel 8 bedoelde personele ondersteuning organiseren, met in begrip van de arbeidsrechtelijke status van de medewerkers van het Programmabureau;
b. de bekostiging van de huisvesting en de overige noodzakelijke organisatiekosten;
c. het archiefbeheer van het Bestuur en het Programmabureau;
x. xx xxxxxxxxxxx van de bezoldiging van de Programmadirecteur, alsmede diens arbeidsrechtelijke status.
2. Partijen kunnen op voorstel van het Bestuur in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken maken over ondersteuning en advisering door het Programmabureau aan:
a. Gemeenten of de Provincie bij het opstellen en de uitvoering van Programmaplannen; en
b. initiatiefnemers van projecten als bedoeld in artikel 17 (Lokaal Programmaplan), tweede lid, artikel 18 (Thematisch Programmaplan), tweede lid of artikel 19 (Programmaplan Toekomstbeeld 2040), tweede lid.
3. Het staat elk der Partijen vrij om naar eigen inzicht aan het Bestuur of de Programmadirecteur volmachten als bedoeld in boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en mandaten en machtigingen als bedoeld in afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht te verlenen indien zij van oordeel is dat dit doelmatig is voor de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen. Daarbij kan de partij alle aanwijzingen geven die zij nodig acht.
Artikel 11. Monitoren
1. Het Programmabureau monitort de voortgang van de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen. Hiertoe zal het Programmabureau informatie uitvragen bij betrokken partijen. Eenmaal per jaar brengt het Programmabureau aan het Bestuur een voortgangsverslag uit over het voorgaande jaar.
2. In het voortgangsverslag is beschreven:
a. in welke mate de in de Programmakaders opgenomen Hoofddoelen zijn bereikt. Dit, aan de hand van de in de Programmakaders daartoe opgenomen indicatoren;
b. welke delen van de Lokale trekkingsrechten en het Thematische trekkingsrecht:
i. uitgegeven zijn bij de uitvoering van Programmaplannen;
ii. gelet op het bepaalde in artikel 21 (Betaalbaar stellen van de Rijksbijdrage) beschikbaar komen voor de uitvoering van vastgestelde Programmaplannen; en
iii. nog beschikbaar zijn voor nog vast te stellen Programmaplannen.
3. Het meest recente voortgangsverslag wordt betrokken bij de eerstvolgende vaststelling of actualisatie van de Programmakaders en de Programmaplannen.
Artikel 12. Evalueren
1. Het Bestuur evalueert in 2023 de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen. De uitkomst van de evaluatie stelt het Bestuur schriftelijk vast in een verslag.
2. De evaluatie omvat tenminste een beoordeling van de mate waarin het Perspectief ondersteund wordt door:
a. het bepaalde in deze bestuursovereenkomst en de op basis daarvan gemaakte nadere afspraken;
b. de wijze waarop Partijen uitvoering geven aan de bestuursovereenkomst en de op basis daarvan gemaakte afspraken; en,
c. de voor de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen beschikbare financiële middelen.
3. De uitkomst van de evaluatie wordt betrokken bij de eerstvolgende vaststelling of actualisatie van de Programmakaders en de Programmaplannen.
Artikel 13. Nadere uitwerking van de wijze van monitoren en evalueren
1. Het Bestuur kan besluiten ook andere aspecten van de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen dan die genoemd in artikel 11 (Monitoren) te betrekken in de in dat artikel bedoelde monitoring door het Programmabureau.
2. Het Bestuur stelt de indicatoren vast aan de hand waarvan beoordeeld wordt in welke mate de Hoofddoelen zijn bereikt.
3. Het Bestuur werkt de in artikel 11 (Monitoren) en artikel 12 (Evalueren) beschreven wijze van monitoren en evalueren verder uit, zodat de resultaten daarvan voor Gemeenten en/of de Provincie bruikbaar zijn en blijven voor:
a. doelmatige en tijdige bijsturing van de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen;
b. de verantwoording die Gemeenten of de Provincie aan het Rijk dienen af te leggen; en/of
c. de interne controle van en de verantwoording over het gevoerde beleid en de bestede middelen.
4. Het Bestuur betrekt de colleges van burgemeester en wethouders van de Gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie bij de voorbereiding van zijn besluitvorming op grond van het eerste, tweede of derde lid van dit artikel.
Paragraaf 3. Toekomstbeeld 2040, Programmakaders en Programmaplannen
Artikel 14. Toekomstbeeld 2040
1. Het Bestuur stelt in samenspraak met inwoners van de Regio en in de Regio actieve ondernemers, maatschappelijke organisaties en overheden een Toekomstbeeld 2040 vast.
2. Het Bestuur zal het Toekomstbeeld 2040 aanbieden aan de Provincie en de Gemeenten.
3. Het Toekomstbeeld 2040 beschrijft hoe Groningen er in 2040 uitziet als toekomstbestendig en leefbaar gebied, met behoud van de eigen identiteit, waar het goed wonen, werken en recreëren is. In het Toekomstbeeld 2040 worden tenminste drie uitdagingen geformuleerd die volbracht moeten worden om het in het Toekomstbeeld beschreven Groningen van 2040 te realiseren.
4. In het Toekomstbeeld 2040 is per uitdaging aangegeven:
a. voor welk soort activiteiten in het kader van het Nationaal Programma Groningen een financiële bijdrage beschikbaar moet komen en welke instrumenten daarvoor beschikbaar zijn;
b. welk bedrag maximaal beschikbaar is voor de hiervoor onder a. bedoelde bijdragen; en,
c. welke gevolgen het Toekomstbeeld 2040 heeft voor de inhoud van de thematische Programmakaders en thematische Programmaplannen.
5. Het bepaalde in artikel 15 (Programmakaders), derde lid, vierde lid, aanhef en onder b en c, en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op het Toekomstbeeld 2040.
6. Het Bestuur stelt een plan van aanpak vast, waarin beschreven is op welke wijze de in het eerste lid bedoelde samenspraak georganiseerd gaat worden.
Artikel 15. Programmakaders
1. Partijen stellen in 2019 in nauw overleg met gemeenteraden van de Gemeenten en Provinciale Staten van de Provincie:
a. ten behoeve van de lokale Programmaplannen het lokale Programmakader op; en
b. ten behoeve van de thematische Programmaplannen het thematische Programmakader op. Vervolgens worden deze Programmakaders in 2019 vastgesteld door de gemeenteraden van de Gemeenten en Provinciale Staten van de Provincie.
2. Tenminste éénmaal per jaar actualiseert of herziet het Bestuur:
a. ten behoeve van de lokale Programmaplannen het lokale Programmakader; en
b. ten behoeve van de thematische Programmaplannen het thematische Programmakader.
3. Het ten behoeve van de lokale Programmaplannen geldende Programmakader bevat in ieder geval voor een periode van tien jaar:
a. de Hoofddoelen die Partijen gedurende de looptijd van het Programmakader of een bepaald gedeelte daarvan met het Nationaal Programma Groningen beogen te realiseren;
b. de Indicatoren die gebruikt worden om vast te stellen in welke mate de Hoofddoelen gerealiseerd zijn;
c. de systematiek van monitoring en evaluatie; en,
d. per Gemeente de hoogte van de lokale Trekkingsrechten.
4. Het ten behoeve van de thematische Programmaplannen geldende Programmakader bevat in ieder geval voor een periode van tien jaar:
a. de Hoofddoelen die Partijen gedurende de looptijd van het Programmakader of een bepaald gedeelte daarvan met het Nationaal Programma Groningen beogen te realiseren;
b. één of meer Programmathema's die voor de Regio als geheel bijdragen aan de realisatie van één of meer van de Hoofddoelen;
c. de indicatoren die gebruikt worden om vast te stellen in welke mate de Hoofddoelen gerealiseerd zijn;
d. de systematiek van monitoring en evaluatie; en,
e. de hoogte van het trekkingsrecht voor de thematische Programmaplannen dat via de Provincie beschikbaar komt.
5. De Programmakaders bevatten voorts:
a. een overzicht per Gemeente waaruit blijkt welk deel van het Lokale trekkingsrecht gelet op artikel 21 (Betaalbaar stellen van de Rijksbijdrage) beschikbaar is gekomen of beschikbaar komt voor de uitvoering van vastgestelde Programmaplannen;
b. een overzicht waaruit blijkt wel deel van het Thematische trekkingsrecht gelet op artikel 21 (Betaalbaar stellen van de Rijksbijdrage) beschikbaar is gekomen of beschikbaar komt voor de uitvoering van de vastgestelde thematische Programmaplannen; en,
c. het kasritme dat het Rijk hanteert voor het betaalbaar stellen van de Rijksbijdragen.
6. In de Programmakaders kan het Bestuur bepalen hoe de thematische Programmaplannen respectie- velijk de lokale Programmaplannen:
a. aansluiten op de in de Programmakaders op te nemen Hoofddoelen, Indicatoren en het nog te bestemmen deel van het Thematische trekkingsrecht respectievelijk de Lokale trekkingsrechten;
b. een samenhangende, doelmatige, doeltreffende, rechtmatige en transparante uitvoering van het Nationaal Programma Groningen waarborgen;
c. aansluiten op het monitoren, bijsturen en evalueren van de uitvoering van het Nationaal Programma Groningen.
Artikel 16. Voorbereidingsprocedure actualisatie of herziening Programmakader
1. Voorafgaand aan de actualisatie of herziening van een Programmakader stelt het Bestuur een
concept-Programmakader op. Dit concept wordt aan de gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders van de Gemeenten verzonden, en aan Provinciale Staten en het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie.
2. De in het vorige lid bedoelde organen van Gemeenten en de Provincie kunnen gedurende een termijn van zes weken bij het Bestuur een schriftelijke zienswijze over het concept indienen. Deze termijn start de dag dat het concept aan de in het vorige lid bedoelde organen van Gemeenten en de Provincie verzonden is.
3. Het Bestuur houdt bij het actualisatie of herziening van een Programmakader rekening met de ingediende zienswijzen en beschrijft daarbij, hoe het de ingediende zienswijzen heeft gewogen.
4. Een Programmakader wordt binnen één week na actualisatie of herziening daarvan aan Partijen gezonden.
Artikel 17. Lokaal Programmaplan
1. De gemeenteraad stelt voor zijn Gemeente een lokaal Programmaplan vast. De gemeenteraad stelt tenminste éénmaal per jaar een actualisatie van het Programmaplan vast, mede gelet op de bij de uitvoering van het Programmaplan in het voorafgaande jaar behaalde resultaten.
2. Met de fusie tussen de gemeenten Delfzijl, Appingedam en Loppersum worden de drie lokale Programmaplannen samengevoegd tot één coherent Programmaplan.
3. Het Programmaplan bevat onder meer een beschrijving van de projecten of de soorten projecten die de Gemeente gaat of wil laten uitvoeren en het instrumentarium dat de Gemeente daarbij gaat inzetten. Deze projecten dragen bij aan de realisatie van één of meer van de in het lokale Programmakader genoemde Hoofddoelen.
4. In het Programmaplan is per begrotingsjaar beschreven:
a. welke financiële middelen de Gemeente beschikbaar stelt voor de uitvoering van de projecten, welk deel daarvan gedekt wordt door het Lokale trekkingsrecht en hoe het eventueel resterende deel gedekt wordt;
b. de wijze of wijzen waarop de Gemeente deze middelen beschikbaar stelt en hoe gewaarborgd is dat dit doelmatig, doeltreffend, rechtmatig en transparant gebeurt; en,
c. hoe en wanneer beoordeeld wordt in welke mate de door de Gemeente ingezette middelen en het door de Gemeente ingezette instrumentarium hebben bijgedragen aan de realisatie van één of meer van de in het ten behoeve van het lokale Programmakader genoemde Hoofddoelen. De beschreven wijze van beoordelen sluit aan bij de in de lokale Programmakaders genoemde Indicatoren.
Artikel 18. Thematisch Programmaplan
1. Provinciale Staten stellen per Programmathema een thematisch Programmaplan vast. Zij stellen tenminste éénmaal per jaar een actualisatie van het Programmaplan vast, mede gelet op de bij de uitvoering van het Programmaplan in het voorafgaande jaar behaalde resultaten.
2. Het Programmaplan bevat onder meer een beschrijving van de projecten of de soorten projecten die de Provincie binnen de Regio gaat of wil laten uitvoeren en het instrumentarium dat de Provincie daarbij gaat inzetten. Deze projecten dragen bij aan de realisatie van de met het Programmathema beoogde Hoofddoelen.
3. In het Programmaplan is per begrotingsjaar beschreven:
a. welke financiële middelen de Provincie beschikbaar stelt voor de uitvoering van de projecten, welk deel daarvan gedekt wordt door het Thematische trekkingsrecht en hoe het eventueel resterende deel gedekt wordt;
b. de wijze of wijzen waarop de Provincie deze middelen beschikbaar stelt en hoe gewaarborgd is dat dit doelmatig, doeltreffend, rechtmatig en transparant gebeurt; en,
c. hoe en wanneer beoordeeld wordt in welke mate de door de Provincie ingezette middelen en het door de Provincie ingezette instrumentarium hebben bijgedragen aan de realisatie van één of meer van de in het Programmakader genoemde Hoofddoelen. De beschreven wijze van beoordelen sluit aan bij de in de thematische Programmakaders genoemde Indicatoren.
Artikel 19. Programmaplan Toekomstbeeld 2040
1. Provinciale Staten stellen bij wijze van uitwerking van het Toekomstbeeld 2040 een Programmaplan vast. Zij stellen tenminste éénmaal per jaar een actualisatie van het Programmaplan vast, mede gelet op de bij de uitvoering van het Programmaplan in het voorafgaande jaar behaalde resultaten.
2. Het Programmaplan bevat onder meer een beschrijving van de projecten of de soorten projecten die de Provincie binnen de Regio gaat of wil laten uitvoeren en het instrumentarium dat de Provincie daarbij gaat inzetten. Deze projecten dragen bij aan het volbrengen van één of meer van de in het Toekomstbeeld 2040 beschreven uitdagingen.
3. In het Programmaplan is per begrotingsjaar beschreven:
a. welke financiële middelen de Provincie beschikbaar stelt voor de uitvoering van de projecten, welk deel daarvan gedekt wordt door het Thematische trekkingsrecht en hoe het eventueel resterende deel gedekt wordt;
b. de wijze of wijzen waarop de Provincie deze middelen beschikbaar stelt en hoe gewaarborgd is dat dit doelmatig, doeltreffend, rechtmatig en transparant gebeurt; en,
c. hoe en wanneer beoordeeld wordt in welke mate de door de Provincie ingezette middelen en het door de Provincie ingezette instrumentarium hebben bijgedragen aan het volbrengen van één
of meer van de in het Toekomstbeeld 2040 beschreven uitdagingen. De beschreven wijze van beoordelen sluit aan bij de in het Toekomstbeeld 2040 genoemde Indicatoren.
Artikel 20. Voorbereidingsprocedure Programmaplan
1. Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op de voorbereiding van lokale en thematische Programmaplannen en op de voorbereiding van het Programmaplan Toekomstbeeld 2040.
2. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. college: het college van burgemeester en wethouders, indien sprake is van de voorbereiding van een lokaal Programmaplan, of het college van Gedeputeerde Staten, indien sprake is van de voorbereiding van een thematisch Programmaplan of het Programmaplan Toekomstbeeld 2040;
b. conceptplan: een concept-Programmaplan.
3. Voorafgaand aan de vaststelling van een Programmaplan stelt het college een conceptplan op.
4. Het college zendt het conceptplan aan het Bestuur.
5. Het Bestuur beoordeelt vervolgens of het conceptplan voldoet aan de Programmakaders. Het Bestuur zendt de uitkomst van de beoordeling aan het college.
6. In de uitkomst van de beoordeling geeft het Bestuur gemotiveerd aan of het conceptplan:
a. voldoet aan de Programmakaders;
b. onder voorwaarden voldoet aan de Programmakaders, of,
c. niet voldoet aan de Programmakaders.
Indien het conceptplan onder voorwaarden voldoet aan de Programmakaders, beschrijft het Bestuur de voorwaarden waaraan voldaan moet worden, zodat het conceptplan aan de Programmakaders komt te voldoen. Indien het conceptplan niet voldoet aan de Programmakaders, wordt het verantwoordelijk college de gelegenheid geboden om een nieuw conceptplan op te stellen.
7. Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad stellen het Programmaplan vast. Provinciale staten respectievelijk de gemeenteraad kunnen het Programmaplan overeenkomstig of in afwijking van het door het college opgestelde Programmaplan vaststellen. Bij de vaststelling van het Programmaplan wordt rekening gehouden met de in het vorige lid bedoelde uitkomst van de beoordeling.
8. Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad zenden een afschrift van het vastgestelde Programmaplan aan het Bestuur.
9. Het Bestuur beoordeelt of het vastgestelde Programmaplan voldoet aan de Programmakaders indien:
a. het conceptplan onder voorwaarden voldeed aan de Programmakaders; en,
b. het Programmaplan gewijzigd ten opzichte van het conceptplan is vastgesteld. Het Bestuur zendt de uitkomst van de beoordeling aan het college.
10. Indien uit de in het vorige lid bedoelde boordeling blijkt dat het Programmaplan niet voldoet aan de Programmakaders, kan het college aan Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad voorstellen het Programmaplan te wijzigen, zodat het wel aan de Programmakaders komt te voldoen.
11. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de actualisatie van een Programmaplan.
Paragraaf 4. Betaalbaar stellen en besteden van de Rijksbijdrage
Artikel 21. Betaalbaar stellen van de Rijksbijdrage
1. Het Rijk betaalt de voor de uitvoering van een lokaal Programmaplan benodigde Rijksbijdragen aan de desbetreffende Gemeente overeenkomstig het in toepasselijke Programmakader opgenomen kasritme indien:
a. het Bestuur van oordeel was dat het concept-Programmaplan voldeed aan de Programmakaders en het Programmaplan overeenkomstig het concept-Programmaplan is vastgesteld;
b. het Bestuur van oordeel was dat het concept-Programmaplan onder voorwaarden voldeed aan de Programmakaders en bij de vaststelling van het Programmaplan aan deze voorwaarden is voldaan; of,
c. het Bestuur van oordeel is dat het Programmaplan, dat gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het concept-Programmaplan, voldoet aan de Programmakaders.
2. Het Rijk betaalt de voor de uitvoering van een thematisch Programmaplan of het Programmaplan Toekomstbeeld 2040 benodigde Rijksbijdragen aan de Provincie overeenkomstig het in het toepas- selijke Programmakader opgenomen kasritme indien:
a. het Bestuur van oordeel was dat het concept-Programmaplan voldeed aan de Programmakaders en het Programmaplan overeenkomstig het concept-Programmaplan is vastgesteld;
b. het Bestuur van oordeel was dat het concept-Programmaplan onder voorwaarden voldeed aan de Programmakaders en bij de vaststelling van het Programmaplan aan deze voorwaarden is voldaan; of,
c. het Bestuur van oordeel is dat het Programmaplan, dat gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het concept-Programmaplan, voldoet aan de Programmakaders.
Artikel 22. Gebruik van de Rijksbijdrage
1. Gemeenten en de Provincie spreken de nadrukkelijke intentie uit om de door elk van hen te ontvangen Rijksbijdragen te besteden aan de uitvoering van de door elk van hen uit te voeren Programmaplannen.
2. Het Bestuur betrekt de mate waarin de in het eerste lid genoemde intentie wordt nagekomen bij de evaluatie en de jaarlijkse actualisatie van de Programmakaders.
Artikel 23. BTW-compensatiefonds
1. Het Nationaal Programma Groningen-budget wordt genetteerd van compensabele BTW bij Gemeenten en de Provincie indien en voor zover deze gedeclareerd kan worden op grond van de Wet op het
BTW-compensatiefonds.
2. Partijen maken uiterlijk op 1 juli 2019 in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken over de wijze waarop het Nationaal Programma Groningen-budget wordt genetteerd van compensabele BTW.
3. Bij het maken van de in het vorige lid bedoelde nadere afspraken geldt het uitgangspunt dat Partijen vooraf een behoedzame en realistische inschatting maken van het BTW-compensabele deel van Rijksbijdragen dat met de uitvoering van de Programmaplannen is gemoeid. De afspraken gelden per Programmaplan. In de nadere uitwerking van deze overeenkomst beoordelen partijen ook de mogelijkheid om afspraken te maken voor de periode waarop de in artikel 12, eerste lid, bedoelde evaluatie ziet en voorts voor elke daaropvolgende periode van vier jaar. Op basis van ervaringen gedurende die periode wordt een nieuwe inschatting gemaakt voor toekomstige plannen.
Paragraaf 5. Regeling voor 2019
Artikel 24. Projecten 2019
Elk van de Gemeenten en de Provincie kan overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf een Rijksbijdrage aanvragen voor:
a. het uitvoeren van één of meer projecten die bijdragen aan de realisatie van één of meer van de 15 hoofddoelen zoals beschreven in paragraaf 3.1 van toelichtende document 'Een programma dat groeit
d.d. 11 maart 2019' en zullen starten in 2019; en
b. het in 2019 opstellen van Programmaplannen.
Artikel 25. Rijksbijdrage voor projecten die starten in 2019
1. De hoogte van de in het vorige artikel bedoelde Rijksbijdrage bedraagt per Gemeente maximaal 15 miljoen euro. Voor de Provincie bedraagt de maximale hoogte van deze Rijksbijdrage 15 miljoen euro.
2. De Gemeente of de Provincie verstrekt het Bestuur de volgende gegevens:
a. een opgave van de projecten of de op te stellen Programmaplannen waarop het verzoek betrekking heeft. Daarbij is per project aangegeven wat de hoogte is van de door de Gemeente of de Provincie aan dat project te leveren financiële bijdrage. Per op te stellen Programmaplan wordt een onder- bouwde raming verstrekt van de met het opstellen gemoeide kosten;
b. de totale hoogte van de verzochte Rijksbijdrage op; en
c. informatie aan de hand waarvan beoordeeld kan worden dat het verzoek voldoet aan het bepaalde in het vorige artikel.
3. Het Rijk stelt de Rijksbijdrage betaalbaar als het Bestuur van oordeel is dat:
a. het op te stellen Programmaplan waarvoor de Rijksbijdrage wordt aangevraagd, voldoet aan de daaraan in het vorige artikel gestelde eisen; of,
b. de projecten waarvoor de Gemeente of de Provincie de Rijksbijdrage wil aanwenden, voldoen aan de in vorige artikel daaraan gestelde eisen;
en de totale hoogte van de door de gemeente of de Provincie verzochte Rijksbijdrage niet hoger is dan
€ 15.000.000, indien de Rijksbijdrage door een gemeente is aangevraagd.
4. De door het Rijk aan een Gemeente beschikbaar gestelde Rijksbijdrage wordt in mindering gebracht op het Lokale trekkingsrecht van die Gemeente. De door het Rijk aan de Provincie beschikbaar gestelde Rijksbijdrage wordt in mindering gebracht op de het Thematische trekkingsrecht.
Artikel 26. Verantwoording
Zo snel mogelijk na ondertekening van deze overeenkomst, doch uiterlijk op 1 juli 2019, maken Partijen op voorstel van het Bestuur in een aanvullende overeenkomst nadere afspraken over de wijze waarop de verantwoording over de bestede Rijksbijdragen en uitgevoerde projecten plaatsvindt.
Paragraaf 6. Slotbepalingen
Artikel 27. Uitvoering in overeenstemming met Unierecht
De afspraken van deze bestuursovereenkomst worden in overeenstemming met het recht van de Europese Unie uitgevoerd, in het bijzonder voor zover de afspraken en de uitvoering daarvan vallen onder de werking van Europese regels met betrekking tot aanbesteding, mededinging, staatsteun en technische normen en voorschriften.
Artikel 28. Wijzigingen
1. Het Bestuur kan Partijen een voorstel tot wijziging van de bestuursovereenkomst doen.
2. Een partij bij deze overeenkomst kan de overige partijen schriftelijk verzoeken deze bestuurs- overeenkomst te wijzigen.
3. Een wijziging van de bestuursovereenkomst behoeft de schriftelijke instemming van alle Partijen.
4. Partijen treden binnen drie maanden nadat verzocht is om wijziging in overleg.
5. Indien Partijen instemmen met de voorgestelde wijziging worden de wijziging en verklaringen tot instemming als bijlage aan deze bestuursovereenkomst gehecht. Zij worden dan geacht deel uit te maken van deze bestuursovereenkomst.
Artikel 29. Publiekrechtelijke medewerking
1. Partijen verbinden zich jegens elkaar om de voor de uitvoering van deze bestuursovereenkomst benodigde publiekrechtelijke besluiten zodanig vast te stellen respectievelijk te nemen, dat de uitvoering van deze bestuursovereenkomst publiekrechtelijk is toegestaan.
2. Partijen bevorderen daarbij zoveel mogelijk, met inachtneming van wettelijke procedures en de te betrachten zorgvuldigheid jegens derden, dat de procedures tot het nemen van publiekrechtelijke besluiten met voortvarendheid worden doorlopen.
3. De in het kader van deze bestuursovereenkomst door Partijen te verlenen publiekrechtelijke medewerking laat de publiekrechtelijke positie en bevoegdheden van Partijen onverlet.
Artikel 30. Afdwingbaarheid
Deze bestuursovereenkomst is niet in rechte afdwingbaar.
Artikel 31. Geschillenregeling
1. Bij geschillen over deze bestuursovereenkomst treden Partijen met elkaar in overleg. Dit overleg vindt plaats binnen drie maanden nadat een partij de wens daartoe aan de andere partijen schriftelijk heeft medegedeeld.
2. Als zes maanden na het in het eerste lid bedoelde overleg geen oplossing voor het geschil is gevonden, stellen partijen gezamenlijk een bemiddellaar aan. De bemiddellaar rapporteert binnen drie maanden zijn bevindingen aan partijen.
3. De uitkomst van het geschil wordt vastgesteld door de bij het geschil betrokken partijen.
Artikel 32. Opschortende voorwaarde
Deze bestuursovereenkomst is door Partijen ondertekend onder de nadrukkelijke opschortende voorwaarde dat de gemeenteraden van de Gemeenten en Provinciale Staten van de Provincie instemmen met het sluiten van deze bestuursovereenkomst.
Artikel 33. Inwerkingtreding, looptijd en beëindiging
1. Deze bestuursovereenkomst treedt in werking op de dag na de dag waarop de in artikel 32 (Opschortende voorwaarde) bedoelde gemeenteraden en Provinciale Staten hebben ingestemd met het sluiten van deze bestuursovereenkomst.
2. Na inwerkingtreding wordt de zakelijke inhoud van deze bestuursovereenkomst door het Rijk gepubliceerd in de Staatscourant.
3. Het Nationaal Programma Groningen kent een looptijd van tien jaar. Deze bestuursovereenkomst eindigt op 11 maart 2029. Partijen treden uiterlijk twee jaar voor deze datum met elkaar in overleg over een eventuele verlenging van deze bestuursovereenkomst.
Het Nationaal Programma Groningen is een initiatief van:
Rijksoverheid, provincie Groningen, gemeente Groningen, gemeente Loppersum, gemeente Delfzijl, gemeente Het Xxxxxxxx, gemeente Midden-Groningen, gemeente Oldambt, gemeente Appingedam