SUBSIDIEBEPALINGEN INTERREG V A-PROGRAMMA DEUTSCHLAND-NEDERLAND
SUBSIDIEBEPALINGEN INTERREG V A-PROGRAMMA DEUTSCHLAND-NEDERLAND
BESTAAND UIT:
+ Kaderrichtlijn INTERREG Deutschland-Nederland (pag. 2-13)
+ Bijlage 1:
Algemene aanvullende bepalingen INTERREG Deutschland-Nederland (pag. 14-24)
+ Bijlage 2:
Kosten, die met de flatrate voor overheadkosten zijn afgedekt (pag. 25)
KADERRICHTLIJN MET BETREKKING TOT SUBSIDIES UIT HET EUROPEES FONDS VOOR REGIONALE ONTWIKKELING BINNEN INTERREG V A DEUTSCHLAND-NEDERLAND IN DE SUBSIDIEPERIODE 2014-2020
(KADERRICHTLIJN INTERREG DEUTSCHLAND-NEDERLAND – RRL INTERREG DE-NL)
INHOUD
1 Doel, wettelijke grondslag en onderwerp van de subsidie
2 Subsidieontvangers
3 Subsidievoorwaarden
4 Soort en omvang, hoogte van de subsidie
5 Overige subsidiebepalingen
6 Procedures
7 Inkrachttreding, periode van geldigheid, uitzonderingen
1
Doel, wettelijke grondslag en onderwerp van de subsidie
1.1
In overeenstemming met verordening (EU) nr. 1299/2013, verordening (EU) nr. 1301/2013, verordening (EU) nr. 1303/2013, de gedelegeerde verordening (EU) nr. 480/2014, de gedelegeerde verordening (EU) nr. 481/2014 en de bepalingen in het samenwerkingsprogramma worden grensoverschrijdende projecten gesubsidieerd in de volgende prioriteitsassen resp. de daaronder vallende thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten:
1) Verhoging van de grensoverschrijdende innovatiekracht van het programmagebied
2) Sociaal-culturele en territoriale cohesie van het programmagebied
3) Technische bijstand
1.2
Er bestaat geen wettelijke aanspraak op subsidie. De beslissing wordt discretionair genomen volgens de richtlijnen van het programma en binnen het kader van de beschikbare begrotingsmiddelen.
2
Subsidieontvangers
2.1
Er wordt subsidie verleend aan gemeenten, regionale overheden, verenigingen en andere publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, alsmede aan natuurlijke personen die een onderneming voeren.
2.2
Op de markt actieve ondernemingen worden uitsluitend gesubsidieerd in het kader van
- samenwerkingsverbanden met universiteiten/hogescholen/onderzoeksinstellingen/transferinstanties en andere onderwijsinstellingen
of
- samenwerkingsprojecten met andere ondernemingen, die gezamenlijk – conform de doelstellingen van het samenwerkingsprogramma – een project ontwikkelen.
Ondernemingen, die volgens de definitie van de EU1 niet als kleine of middelgrote ondernemingen gelden, worden alleen na bijzondere afweging in geval van uitzondering gesubsidieerd, wanneer hun participatie in een project onontbeerlijk is voor het bereiken van de doelstelling van het project en/of wanneer daaruit bijzondere synergie-effecten voor MKB-bedrijven kunnen voortvloeien.
2.3
In weerwil van 3.1. kan een ‘Europese groepering voor territoriale samenwerking’ (EGTS) of een andere, vergelijkbare grensoverschrijdende rechtspersoon die naar Nederlands of Duits recht is opgericht, als enige begunstigde een subsidie aanvragen; mits zij gezamenlijk is opgericht door publieke autoriteiten en instanties uit Nederland en Duitsland.
Zie VO (EU) nr. 651/2014 van de EU-Commissie, bijlage 1
3
Subsidievoorwaarden
3.1
Er worden uitsluitend samenwerkingsprojecten gesubsidieerd met minstens een projectpartner uit Nederland en een projectpartner uit Duitsland. Hiervan uitgezonderd zijn subsidieontvangers volgens punt 2.3.
Het grensoverschrijdende karakter moet blijken uit samenwerking tussen de projectpartners aan weerszijden van de grens op de volgende wijzen: gezamenlijke ontwikkeling, gezamenlijke uitvoering, gezamenlijke inzet van personeel en gezamenlijke financiering van het project.
3.2
De projectpartners benoemen uit hun midden een lead partner, die de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het gehele project draagt (zie ook punt 3.9.1)
3.3
Projecten moeten met name het programmagebied en diens bevolking ten goede komen.
Bij wijze van uitzondering kunnen subsidieontvangers die buiten het programmagebied zijn gevestigd, bij de subsidiëring worden betrokken, indien de doelstellingen van het project niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de deelname van die partner.
3.4
Er dient overtuigend te worden aangetoond dat het te subsidiëren project duurzaam is. Met name moet worden toegelicht hoe het subsidiedoel
- met de aangevraagde subsidiëring kan worden bereikt en/of
- door ’zelf dragende’/zelffinancierende vervolgmaatregelen kan worden gecontinueerd.
3.5
In het kader van het subsidieprogramma kan een subsidie, die als staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 (VwEU) gekwalificeerd moet worden, worden verleend, indien de subsidie
A. aan de voorwaarden van ‘De Minimis’ verordening (VO (EU) nr. 1407/2013; PbEG L352/1 van 24- 12-2013)
of
B. aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening (VO (EU) nr. 651/2014; PbEG L 187/1 v. 26-06-2014)
of
C. aan de voorwaarden van een genotificeerde richtlijn voldoet.
3.6
Met de uitvoering van het project mag pas worden begonnen nadat een toetsbare aanvraag is ingediend bij het programma (voor de verdere procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 6).
Als begin van het project wordt in beginsel het afsluiten van een leverings- of dienstverleningscontract, dat met de uitvoering van het project in verbinding staat, gezien. Kosten voor plannings- en voorbereidingsactiviteiten en bij bouwmaatregelen ook voor bodemonderzoek, die voor indiening van de aanvraag zijn ontstaan, zijn volgens deze kaderrichtlijn subsidiabel, wanneer deze activiteiten niet het uitsluitende doel van de subsidie zijn, de voorwaarden uit de ANBest INTERREG DE-NL (bijlage 1) in acht worden genomen en de kosten in directe relatie staan met een subsidiabel project. Dit is aan te nemen als de kosten zijn ontstaan na 01-01-2014 en niet langer dan één jaar voor indiening van de aanvraag.
Aankoop en bouwrijp maken van grond (bijv. afbraak van gebouwen, egaliseren) gelden niet als begin van het project, tenzij deze kosten gesubsidieerd dienen te worden.
Arbeidsovereenkomsten van de subsidieontvanger en zijn werknemers vóór indiening van de aanvraag gelden niet als begin van het project. Slechts personeelskosten die in directe relatie staan met het project komen echter in aanmerking voor subsidiëring. Deze kosten mogen pas na begin van het project ontstaan. Dit geldt niet voor personeelskosten, die in het kader van plannings- en voorbereidingsactiviteiten worden gemaakt.
3.7
De totale financiering van het project moet op het moment van goedkeuring door de stuurgroep, resp. door het Comité van Toezicht, gewaarborgd zijn.
3.8
De totale kosten van het project moeten bij de aanvraag per begrotingsjaar worden gespecificeerd. De overeenkomstige jaartranches worden in de subsidiebeschikking vastgelegd en dienen in beginsel binnen het betreffende begrotingsjaar te worden opgevraagd.
Bij het vastleggen van de jaartranches wordt de geactualiseerde planning van de subsidieontvanger op het moment van de afgifte van de subsidiebeschikking in aanmerking genomen. De totale financiering moet daarbij gewaarborgd blijven.
3.9.1
Wanneer in de subsidiebeschikking is voorzien dat de subsidieontvanger de subsidie voor het bereiken van het subsidiedoel mag doorgeven aan derden, dient in de subsidiebeschikking te worden opgenomen onder welke voorwaarden de subsidieontvanger de bedragen mag doorgeven en hoe de doelmatige besteding ten opzichte van hem moet worden aangetoond. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de voorwaarden uit de subsidiebeschikking (inclusief aanvullende bepalingen), voor zover van toepassing, ook aan de betreffende derde partij worden opgelegd.
3.9.2
Om punt 3.9.1 te waarborgen dient tussen de subsidieontvangers een samenwerkingsovereenkomst te worden gesloten in het voorgeschreven sjabloon. Deze overeenkomst dient in beginsel voor goedkeuring van het project – doch uiterlijk voor de eerste declaratie – voor te liggen.
Dit geldt niet voor projecten, die conform punt 2.3. worden aangevraagd.
4
Soort en omvang, hoogte van de subsidie
4.1
De ondersteuning vindt plaats als projectfinanciering in de vorm van een gedeeltelijke financiering door een subsidie, die beperkt is tot een maximale hoogte en niet terugbetaald hoeft te worden.
4.2
Berekeningsgrondslag voor de subsidie zijn de noodzakelijke en redelijke subsidiabele kosten, die binnen een project ontstaan.
4.3
Kosten voor plannings- en voorbereidingsactiviteiten zijn met inachtneming van de ANBest INTERREG DE-NL (bijlage 1) subsidiabel, wanneer deze in een directe samenhang met het project staan en uiterlijk 12 maanden voor indiening van de projectaanvraag bij het programma – doch niet eerder dan 1 januari 2014 – gemaakt zijn. Planning en voorbereiding gelden niet als voortijdig begin van het project. Voor de planning en voorbereiding van een project mag 10% van het totale goedgekeurde projectbudget worden ingezet, met een maximum van 50.000 euro aan subsidiabele kosten.
4.4
Personeelskosten omvatten loon- en salariskosten en overheadkosten zoals gespecificeerd in de overheadkostencatalogus (zie bijlage 2), die voor het in het kader van het project werkzame personeel ontstaan.
4.4.1
Loon- en salariskosten omvatten:
- Brutoloon inclusief wettelijke, cao-gebaseerde en bedrijfsgebonden kosten
- Alle sociale premies ten laste van de werkgever (werkgeverslasten)
4.4.2
De berekening en de vergoeding van alle loon- en salariskosten vindt plaats volgens een standaard uurtarief op basis van de vooraf voor de betreffende medewerker vastgelegde functiegroep. Bij de indeling van een werknemer in een van de functiegroepen geldt dat de functiegroep overeenkomt met de functies en taken van de betreffende werknemer binnen het project. De indeling vindt plaats op basis van een functiebeschrijving voor de betreffende functie binnen het project in de projectaanvraag. Daarbij gelden de volgende functiegroepen:
Functie- groep | Definitie | Tarief per uur | Tarief per maand |
1 | Personeel met uitdrukkelijke leidinggevende taken (manager, directeur, professoren) en medewerkers die leiding geven aan complexe eenheden (afdelingshoofd) of medewerkers met taken, die uitgebreide commerciële of technische vakkennis vereisen. Deze vakkennis is in principe door een opleiding in het hoger onderwijs verkregen. | 68 Euro | 9350 Euro |
2 | Werknemers die in kleinere eenheden ten opzichte van andere medewerkers leidinggevende of delegerende taken vervullen, die specialistische vakkennis vereisen. Deze vakkennis is in principe door een opleiding in het hoger onderwijs verkregen (bijv. postdocs) | 51 Euro | 7012 Euro |
3 | Werknemers met uitgebreide tot complexe taken, waarvan de uitoefening vraagt om een afgesloten beroepsopleiding, meerjarige beroepservaring en specialistische vakkennis. De werkzaamheden worden vooral zelfstandig uitgevoerd. Tot deze categorie behoren ook werknemers die in kleinere eenheden ten opzichte van andere medewerkers leidinggevende of delegerende taken vervullen, bijvoorbeeld teamleiders. | 36 Euro | 4950 Euro |
4 | Werknemers met uitgebreide taken, waarvan de uitoefening vraagt om een afgesloten beroepsopleiding, eventueel verbonden met beroepservaring. Onder deze groep valt ook wetenschappelijk personeel (met afgesloten opleiding in het hoger onderwijs) zonder langjarige ervaring en zonder leidinggevende taken (bijvoorbeeld wetenschappelijk medewerkers). | 28 Euro | 3850 Euro |
5 | Werknemers met grotendeels eenvoudige taken, waarvan de uitoefening niet vraagt om een afgesloten beroepsopleiding, maar waarvoor wel branche- specifieke kennis en vaardigheden nodig zijn. De benodigde kennis en vaardigheden worden normaal gesproken binnen twee jaar opgedaan (student- medewerkers, hulpkrachten etc.) | 15 Euro | 2062 Euro |
4.4.3
Per begrotingsjaar kunnen per voltijd medewerker (=1 fte) maximaal 1650 uren worden afgerekend. Bij een deeltijdbetrekking wordt het aantal maximaal af te rekenen uren naar rato verlaagd.
De subsidieontvanger dient te verklaren dat per medewerker niet meer dan het maximaal toegestane aantal uren binnen het project wordt afgerekend.
4.4.4
De subsidiëring van personeelskosten voor directeurs is in beginsel beperkt tot 70% van het aantal gewerkte uren.
4.4.5
Wanneer een medewerker in voltijd werkzaam is bij de subsidieontvanger en uitsluitend voor één project werkt, kunnen loon- en salariskosten worden afgerekend met behulp van de standaardtarieven per maand volgens punt 4.4.2.
Wanneer een medewerker in deeltijd werkzaam is bij de subsidieontvanger en uitsluitend voor één project werkt, kunnen loon- en salariskosten naar rato worden afgerekend met behulp van de standaardtarieven per maand volgens punt 4.4.2.
In overeenstemming met punt 6.3.2.1 van de ANBest INTERREG DE-NL (bijlage 1) vervalt in deze beide gevallen de documentatie van gewerkte uren.
4.5
De berekening en de vergoeding van overheadkosten vindt, wanneer bij de subsidieontvanger daadwerkelijk sprake is van overheadkosten, uitsluitend plaats op basis van een vast forfaitair bedrag (flatrate). Met deze flatrate worden alle kosten afgedekt die zijn opgenomen in de overheadkostencatalogus (zie bijlage 2). Er bestaan twee flatrates:
Subsidieontvangers binnen projecten in prioriteitsas 1 kunnen voor overheadkosten/indirecte kosten een vast percentage van 25% van de subsidiabele personeelskosten (standaardtarieven) in rekening brengen.2 Subsidieontvangers binnen projecten in de prioriteitsassen 2 en 3 kunnen voor overheadkosten/indirecte kosten een vast percentage van 15% van de subsidiabele personeelskosten (standaardtarieven) in rekening brengen.
4.6
Overige kosten omvatten alle projectgerelateerde kantoor- en administratieve kosten, reis- en verblijfskosten, kosten voor externe expertise en diensten, kosten voor uitrusting en investeringen3, voor zover deze niet zijn afgedekt door de flatrate voor overheadkosten conform punt 4.5.
4.6.1
Voor reizen moet gebruik worden gemaakt van het openbaar vervoer. Een kilometervergoeding van 0,30 Euro/km wordt alleen verleend indien het gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk of niet redelijk is of indien het gebruik van een motorrijtuig om andere gegronde redenen noodzakelijk is.
4.6.2
De kosten voor overnachtingen dienen binnen het ter plaatse gebruikelijke redelijke kader te liggen.
4.6.3
Kosten voor eten en drinken worden in redelijke mate in aanmerking genomen. Als richtwaarde voor dergelijke kosten geldt een tarief van 30 euro per dag.
Zie VO (EU) nr. 480/2014. Volgens deze VO kunnen subsidieontvangers binnen projecten die zijn
ingedeeld in de interventiecategorieën met de codes 056, 057 of 060-065 voor het berekenen van de overheadkosten/ indirecte kosten de overeenkomstige regeling uit het HORIZON 2020-programma toepassen. Volgens deze regeling kan een vast percentage van 25% van de totale directe subsidiabele kosten (hier: van de subsidiabele personeelskosten (standaardtarieven)) als overheadkosten/indirecte kosten in rekening worden gebracht.
Zie VO (EU) nr. 481/2014
4.6.4
Representatie- en cateringkosten worden in redelijke mate in aanmerking genomen. Als richtwaarde voor een maaltijd inclusief dranken geldt 20 euro per persoon.
4.6.5
Voor vrijwilligerswerk kan een fictief standaarduurtarief in hoogte van 15 euro als subsidiabel gelden, onder de voorwaarde dat het subsidiebedrag niet hoger is dan de som van de daadwerkelijke subsidiabele kosten van de betreffende subsidieontvanger binnen het project.
Niet als vrijwilligerswerk gelden in dit verband de taken die in het kader van een dienstverband of in het kader van een bestuursfunctie bij de subsidieontvanger worden uitgevoerd.
4.6.6
Projectgerelateerde afschrijvingskosten voor investeringsgoederen, die ontstaan binnen de periode waarin het betreffende investeringsgoed in het kader van de projectuitvoering wordt gebruikt, kunnen als subsidiabel worden gezien wanneer voor de aanschaf van het investeringsgoed geen overheidssubsidie is verleend en gewaarborgd is dat de kosten niet reeds via de overheadkosten zijn afgedekt.4
Als subsidiabel kunnen eveneens de totale kosten van een investering – minus financieringsbijdragen van derden – worden gezien, wanneer de investering na ontvangst van de subsidiebeschikking wordt gedaan en het betreffende investeringsgoed uitsluitend en duurzaam voor het projectdoel wordt ingezet. De oormerkingstermijn dient conform ANBest INTERREG DE-NL, punt 4.1. te worden vastgelegd in de subsidiebeschikking.
4.6.7
Interne diensten waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht, kunnen in geval van uitzondering in het kader van doelmatigheid en spaarzaamheid subsidiabel zijn. Voorwaarde hierbij is dat de aan de betreffende dienst toegekende waarde niet hoger is dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard, dat de dienst niet reeds via de overheadkosten of via projectgerelateerde afschrijvingskosten is afgedekt. De subsidie mag de som van de daadwerkelijke kosten van de betreffende subsidieontvanger binnen het project niet overschrijden.5
4.7
Bijdragen van derden en prijzen
4.7.1
Financiële bijdragen die door derden voor de gebruikmaking van een reeds gepland en gestart project worden betaald moeten op de projectkosten in mindering worden gebracht.
4 Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 69, lid 2
5 Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 69, lid 1
Bij de laatste declaratie wordt gecontroleerd of tijdens de uitvoering van het project netto-inkomsten zijn gegenereerd uit bronnen, die bij de vastlegging van de potentiële netto-inkomsten in de subsidiebeschikking niet in aanmerking zijn genomen.6
4.7.2
Prijzen en onderscheidingen die voor activiteiten binnen het project aan een van de subsidieontvangers in de vorm van een geldbedrag worden toegekend, blijven bij de berekening van de totale subsidiabele kosten buiten beschouwing.
4.7.3
Bij projecten die na voltooiing netto-inkomsten genereren en waarvan de totale subsidiabele kosten hoger zijn dan 1 miljoen euro, worden de subsidiabele kosten bij de subsidiebeschikking verminderd met de netto- inkomsten die binnen een specifieke referentieperiode worden verwacht.
De vermindering vindt niet plaats bij projecten waarbij de subsidie bestaat uit
- de-minimissteun
- verenigbare staatssteun aan het MKB, als voor de staatssteun een beperking geldt wat de steunintensiteit of het steunbedrag betreft, of
- verenigbare staatssteun, als een individuele controle van de financieringsbehoeften overeenkomstig de toepasselijke regels inzake staatssteun is uitgevoerd.
De potentiële netto-inkomsten worden berekend volgens de methode, die in de betreffende situatie door de EU-Commissie is voorgeschreven.7
Indien niet alle investeringskosten voor subsidie in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en niet subsidiabele delen van de investeringskosten.
Wanneer het objectief niet mogelijk is de verwachte netto-inkomsten vooraf te bepalen, worden de netto- inkomsten die binnen drie jaar na het einde van de projectlooptijd worden gegenereerd van de subsidiabele kosten afgetrokken. Dit dient in de subsidiebeschikking te worden vastgelegd.8
4.8
Niet gesubsidieerd worden in het bijzonder:
− Kosten voor financiering (bijv. rente)
− Disconto’s en kortingen, ook wanneer hiervan geen gebruik wordt gemaakt
− verrekenbare (resp. in Nederland ook: compensabele) omzetbelasting
− boetes, geldstraffen en proceskosten
Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 61, lid 3 Idem
Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 61
− kosten voor geschenken
− een kostenpost “onvoorzien”.
De aankoop van grond is in beginsel van subsidiëring uitgesloten. In geval van uitzondering kan de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van maximaal 10 % van de totale subsidiabele kosten als subsidiabel worden gezien. Voor verwaarloosde gebieden en voormalige industriezones met gebouwen wordt die grens opgetrokken tot 15% van de totale subsidiabele kosten.9
5
Overige subsidiebepalingen
5.1
De ANBest INTERREG DE-NL (bijlage 1) zijn – in beginsel – integraal bestandsdeel van de subsidiebeschikking.
5.2
Een boekhoudsysteem kan in de beschikking worden toegelaten voor het gebruik van elektronische bewijsstukken, wanneer algemeen aanvaarde gegevensdragers worden ingezet.10 De subsidieontvanger dient te verklaren dat het boekhoudsysteem voldoet aan aanvaarde beveiligingsstandaards die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.11
5.3
Een elektronisch urenregistratiesysteem kan in de beschikking worden toegelaten voor de onderbouwing van de gewerkte uren, wanneer de subsidieontvanger verklaart dat het systeem voldoet aan aanvaarde beveiligingsstandaards die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.12 Een eenduidige toerekening van de geregistreerde uren aan het gesubsidieerde project dient mogelijk te zijn.
6
Procedures
6.1
De projectaanvraag dient te worden ingediend via het monitoringsysteem van het programma. De bevoegde stuurgroep, resp. het Comité van Toezicht, neemt een beslissing over de toekenning van subsidie na toetsing door de INTERREG-partners. De beschikkende instantie kent de subsidiemiddelen toe door middel van een subsidiebeschikking in overeenstemming met deze kaderrichtlijn.
Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 69, lid 3b Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 140, lid 3 Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 140, lid 6 Zie VO (EU) nr. 1303/2013, art. 140, lid 6
6.2
Alle projecten dienen in de vastgestelde projectlooptijd, echter uiterlijk op 30-09-2022 te zijn gerealiseerd en financieel te zijn afgewikkeld. Dit geldt niet voor projecten binnen de prioriteitsas ‘technische bijstand’.
6.3
De subsidie wordt niet uitbetaald voordat de subsidiabele kosten door de subsidieontvanger zijn betaald, getalsmatig zijn onderbouwd en getoetst door de First Level Control-instantie (vergoedingsprincipe). In geval van uitzondering kan in overeenstemming met ANBest INTERREG DE-NL, punt 1.4.2, een voorschot worden uitbetaald.
6.4
De toetsing van declaraties (zie ANBest INTERREG DE-NL, punt 6) vindt plaats door de First Level Control-instantie. De toetsing kan worden beperkt tot een steekproefcontrole.
6.5
De declaraties binnen een jaar en de halfjaarlijkse voortgangsrapporten vormen samen het tussentijdse bestedingsbewijs.
6.6
Het bevoegde regionale programmamanagement of de First Level Control-instantie dient onmiddellijk na indiening van een declaratie, een voortgangsrapport of het bestedingsbewijs te controleren of deze voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de subsidiebeschikking (inclusief de aanvullende bepalingen) en
6.6.1
bij de controle van een declaratie, of de subsidie voor het vastgestelde doel is ingezet.
6.6.2
bij de controle van een voortgangsrapport, of het subsidiedoel naar verwachting wordt bereikt.
6.6.3
bij de controle van een bestedingsbewijs, of het subsidiedoel is bereikt.
In voorkomende gevallen kunnen aanvullende stukken of verklaringen worden opgevraagd. De omvang en de resultaten van de controle dienen schriftelijk te worden geregistreerd en te worden opgenomen in het betreffende dossier.
6.7
Projecten worden ter plaatse gecontroleerd. De frequentie en de omvang van de controle worden op een redelijke manier bepaald op basis van de hoogte van de subsidie en het risico per afzonderlijk geval. Controles ter plaatse van projecten kunnen steekproefsgewijs plaatsvinden. In beginsel wordt elk project minstens eenmaal ter plaatse gecontroleerd.
6.8
Van terugvordering kan worden afgezien wanneer het terug te vorderen bedrag aan EFRO-middelen (zonder rente) voor het gehele project niet hoger is dan 250 euro.13
6.9
Informatie over een project, die wordt vergaard door het regionale programmamanagement of door de First Level Control-instantie en relevant is voor de subsidiebeschikking, dient onmiddellijk te worden doorgegeven aan de beschikkende instantie.
7
Inkrachttreding, periode van geldigheid, uitzonderingen
7.1
Deze kaderrichtlijn is geldig van 01-01-2014 tot en met 31-12-2023.
7.2
Het Comité van Toezicht kan in gegronde uitzonderingsgevallen afwijkingen van deze kaderrichtlijn toelaten, wanneer deze steeds binnen de geldende nationale en Europese wetgeving blijven.
Zie VO (EU) 1303/2013, art. 122, lid 2
BIJLAGE 1
BIJ RRL INTERREG DE-NL
ALGEMENE AANVULLENDE BEPALINGEN BIJ SUBSIDIES TER ONDERSTEUNING VAN PROJECTEN IN HET KADER VAN HET INTERREG V A- PROGRAMMA DEUTSCHLAND-NEDERLAND
(ANBEST INTERREG DE-NL)
De ANBest INTERREG DE-NL omvatten aanvullende bepalingen (bijv. voorwaarden en voorbehouden) en toelichtingen. De bepalingen zijn – voor zover niet uitdrukkelijk anders bepaald – integraal bestandsdeel van de subsidiebeschikking.
INHOUD
1. Opvraging en besteding van de subsidie
2. Achteraf plaatsvindende reductie van kosten of wijziging van de financiering
3. Aanbestedingen
4. Ter verwezenlijking van het subsidiedoel verworven zaken
5. Informatieverplichtingen van de subsidieontvanger
6. Declaraties, voortgangsrapporten en bestedingsbewijs
7. Controle van de kosten
8. Restitutie van de subsidie (terugvordering), rente
9. Informatie- en communicatiemaatregelen
1
Opvraging en besteding van de subsidie
1.1
De subsidie mag uitsluitend worden besteed aan de realisering van het in de subsidiebeschikking bepaalde doel. De subsidie dient doelmatig en rechtmatig te worden besteed.
1.2
Alle met het subsidiedoel samenhangende inkomsten en het eigen aandeel van de subsidieontvanger dienen te worden ingezet ter dekking van alle met het subsidiedoel samenhangende kosten. Het financieringsplan is ten aanzien van het eindresultaat bindend. Verschuivingen tussen partners en/of kostensoorten zijn toegestaan, zolang deze het subsidiedoel niet wezenlijk veranderen en niet staatssteunrelevant zijn.
1.3
De subsidieontvanger mag zijn projectgerelateerde werknemers niet in een financieel betere positie brengen dan vergelijkbare werknemers in dezelfde organisatie.
1.4
Declaratie
1.4.1
Het opvragen van subsidiemiddelen vindt plaats in de vorm van een declaratie. De subsidie mag slechts worden opgevraagd wanneer uit voor voldaan getekende facturen, boekingsstukken of op basis van een vastgelegd forfait blijkt dat de declaratie uitsluitend subsidiabele kosten betreft. De toegezegde subsidiemiddelen dienen door de lead partner van het project binnen de projectlooptijd minimaal twee keer per jaar te worden gedeclareerd.
1.4.2
In geval van uitzondering kan op basis van een gegronde aanvraag, waarin de benodigde gegevens ter beoordeling van de behoefte aan middelen zijn opgenomen, een voorschot worden verleend, wanneer deze middelen binnen twee maanden na uitbetaling voor betalingen binnen de kostensoort “overige kosten” nodig zijn. De behoefte aan een dergelijk voorschot moet reeds bij aanvraag worden aangegeven en moet worden goedgekeurd door de verantwoordelijke stuurgroep.
Als voorschotten niet direct worden ingezet moeten deze op een aparte rekening worden ondergebracht. Eventuele rentebedragen, die in de eerste twee maanden na uitbetaling ontstaan, dienen op de projectkosten in mindering gebracht te worden. Wanneer een voorschot niet binnen twee maanden wordt ingezet, geldt punt 8.7.
Het aantonen van de inzet van voorschotten gebeurt op dezelfde manier als bij de declaraties. 1.4.3
De subsidie mag bij gedeeltelijke financiering telkens slechts in evenredigheid met eventuele subsidies van
andere subsidieverstrekkers en de geplande eigen en andere middelen van de subsidieontvanger worden opgevraagd.
1.5
De subsidiebeschikking kan met vooruitwerkende kracht worden herroepen wanneer blijkt dat het subsidiedoel niet met de verstrekte subsidie kan worden bereikt.
1.6
Rechten uit hoofde van de subsidiebeschikking mogen noch worden overgedragen noch worden verpand.
1.7
Bij een project dat investeringen in infrastructuur of productieve investeringen omvat, dient de subsidieontvanger de subsidie terug te betalen wanneer
binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de subsidieontvanger (binnen drie jaar als het bij de subsidieontvanger om een MKB14 gaat) of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn het project is onderworpen aan een van de volgende gebeurtenissen:
- een productieactiviteit wordt beëindigd of verplaatst naar een locatie buiten het programmagebied;
- een verandering in de eigendomsverhoudingen van een infrastructuurvoorziening, waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt; of
- een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden van het project, waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.
binnen tien jaar na de eindbetaling aan de subsidieontvanger de productieactiviteit wordt verplaatst naar een locatie buiten de Unie, behalve indien de subsidieontvanger een MKB is15.
De terugbetaling geschiedt telkens in evenredigheid met de periode waarin de omstandigheid zich heeft voorgedaan.
1.8
De subsidieontvanger dient – onafhankelijk van nationale voorschriften – voor alle financiële transacties in het kader van het project gebruik te maken van een gescheiden boekhoudsysteem of een adequate boekhoudkundige codering (bijv. een boekhoudrekening). Deze voorwaarde geldt niet voor de forfaitaire personeels- en overheadkosten.
Zie definitie van MKB volgens VO (EU) nr. 651/2014, bijlage I
15 Idem
2
Achteraf plaatsvindende reductie van kosten of wijziging van de financiering
2.1
Wanneer na de subsidietoekenning de in het financieringsplan geraamde totale kosten voor het subsidiedoel dalen, de dekkingsmiddelen stijgen of nieuwe dekkingsmiddelen worden toegevoegd, wordt de subsidie verlaagd in evenredigheid met eventuele subsidies van andere subsidieverstrekkers en de geplande eigen en andere middelen van de subsidieontvanger. Een stijging van de totale kosten van het project na de subsidietoekenning gaat ten laste van de subsidieontvanger.
3
Aanbestedingen
3.1
Opdrachten voor het verrichten van leveringen of diensten en bouwopdrachten mogen uitsluitend aan vakkundige en adequate aanbieders worden gegund, op competitieve basis en onder economisch verantwoorde condities.
Daarbij gelden de volgende regelingen:
- Bedraagt het ordervolume voor één order meer dan 15.000 EURO (excl. omzetbelasting), dienen ten minste drie offertes te worden aangevraagd;
- Bedraagt het ordervolume voor één order meer dan 50.000 EURO (excl. omzetbelasting), dient een openbare aanbesteding plaats te vinden;
- Bedraagt het ordervolume voor één order meer dan de geldige EU-drempelwaarde voor leveringen of diensten, resp. bouwopdrachten, dient het aanbestedingsrecht van de Europese Unie in acht te worden genomen.16
3.1.1
Subsidieontvangers van wie de subsidiabele uitgaven voor niet meer dan 50% uit publieke middelen worden gefinancierd, mogen opdrachten uitsluitend gunnen aan vakkundige en adequate aanbieders op competitieve basis en onder economisch verantwoorde condities. Hiervoor dienen ten minste drie offertes te worden aangevraagd.
De actueel geldige drempelwaarden voor de toepassing van het Europese aanbestedingsrecht zijn te vinden op de website
xxx.xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxx.xx onder “downloads”.
3.2
De aanbesteding dient vanaf het begin doorlopend te worden gedocumenteerd, zodat de verschillende stappen van de procedure en de motivering van de afzonderlijke beslissingen worden vastgelegd en beargumenteerd. De bewijsstukken dienen in overeenstemming met punt 6.3 te worden bewaard. In beginsel dienen de in het EU-recht opgenomen vereisten en richtlijnen aangaande aanbestedingen in acht te worden genomen (bij transparantievereiste, discriminatieverbod, concurrentie etc.).
3.3
Bij in-house aanbesteding dient opdrachtnemer te worden verplicht tot toepassing van de aanbestedingsvoorschriften overeenkomstig punt 3.1 en punt 3.2.
4
Ter verwezenlijking van het subsidiedoel verworven zaken
4.1
Afschrijvingen of kosten van huurkoop- of leasingovereenkomsten van investeringsgoederen worden slechts gesubsidieerd naar rato van de periode waarin de investeringsgoederen in het kader van de projectuitvoering worden gebruikt. Afhankelijk van de aard van het investeringsgoed kan worden uitgegaan van de volgende gebruikstermijnen:
− 25 jaar voor gemetselde gebouwen
− 10 jaar voor overig onroerend goed
− 5 jaar voor roerende goederen
− 3 jaar voor PC’s, laptops en bijbehorende apparatuur (printer, scanner, monitor, etc.)
In geval van uitzondering kunnen investeringsgoederen volledig gesubsidieerd worden, wanneer gegarandeerd is dat deze duurzaam conform de intentie en de doelstellingen van het project gebruikt worden (oormerking). Daarbij gelden de bovenstaande termijnen als oormerkingstermijnen vanaf het moment van aanschaf/vervaardiging.
4.2
Zaken die ter verwezenlijking van het subsidiedoel worden verworven of geproduceerd, dienen voor het subsidiedoel te worden gebruikt en zorgvuldig te worden behandeld. De subsidieontvanger mag voor afloop van de in de subsidiebeschikking vastgelegde termijn niet vrij over de zaken beschikken.
5
Informatieverplichtingen van de subsidieontvanger
De lead partner is verplicht het verantwoordelijke regionale programmamanagement onverwijld in kennis te stellen wanneer:
5.1
hij na de subsidietoekenning voor hetzelfde doel bij andere publieke instanties meer subsidies heeft aangevraagd of van deze heeft ontvangen, of wanneer hij – eventueel andere – middelen van derden ontvangt,
5.2
het subsidiedoel of andere voor de toekenning van de subsidie doorslaggevende omstandigheden veranderen of wegvallen,
5.3
blijkt dat het subsidiedoel niet of met de toegekende subsidie niet kan worden bereikt,
5.4
conform punt 1.4.2 gedeclareerde of uitbetaalde subsidiemiddelen niet binnen twee maanden na uitbetaling voor betalingen worden benodigd,
5.5
investeringsgoederen binnen de oormerkingstermijn niet meer conform de doelstellingen van de subsidie worden ingezet of niet meer worden benodigd.
5.6.
De subsidieontvanger is verplicht de projectgerelateerde gegevens te leveren die vereist zijn om de resultaten en effecten van het programma in kaart te brengen.
6
Declaraties, voortgangsrapporten en bestedingsbewijs
6.1
De lead partner dient bij het programma met behulp van het monitoringsysteem in:
6.1.1
tijdens de projectlooptijd regelmatig en in beginsel minimaal twee keer per jaar, volgens het in de subsidiebeschikking vastgelegde declaratieritme, een aanvraag tot vergoeding van subsidiabele kosten (declaratie),
6.1.2
tijdens elk jaar van de projectlooptijd steeds op 30 augustus en op 28 februari een voortgangsrapport over de stand van zaken van het project per 30 juni resp. 31 december (halfjaarlijkse rapportage). In het voortgangsrapport dienen de tussentijds behaalde resultaten te worden beschreven. Deze beschrijving dient gedetailleerd te zijn en te verwijzen naar het subsidiedoel en de aan het bereiken daarvan ten grondslag liggende planning. Bovendien omvat het voortgangsrapport een cijfermatig bewijs dat bestaat uit een samenvattend overzicht van de met het subsidiedoel samenhangende inkomsten (met name subsidies, betalingen door derden, bijdragen, schenkingen en eigen middelen) en kosten volgens de structuur van het kosten- en financieringsplan.
6.1.3
binnen zes maanden na afloop van de projectlooptijd, doch uiterlijk op 30 september 2022, een bestedingsbewijs. Het bestedingsbewijs bestaat uit een inhoudelijk eindrapport en een afsluitende cijfermatige onderbouwing. Het eindrapport, dat in Nederlandse en Duitse taal moet worden voorgelegd, is een voortzetting van de voortgangsrapporten en beschrijft de resultaten bij afsluiting van het project. Het definitieve cijfermatige bewijs vat de eerdere declaraties samen, met inbegrip van de forfaitaire kosten en het vrijwilligerswerk.
6.2
De declaraties binnen een jaar en de halfjaarlijkse voortgangsrapporten vormen samen het tussentijdse bestedingsbewijs.
6.3
De declaratie omvat het declaratieformulier en een cijfermatig bewijs van de kosten.
6.3.1
De lead partner legt bij de declaratie een d.m.v. het monitoringsysteem gegenereerde lijst van bewijsstukken voor. In deze lijst dienen de kosten volgens categorie en in chronologische volgorde opgesomd te worden. Uit deze lijst moeten dag/ontvanger/betaler en de reden en individueel bedrag van elke betaling blijken. In het kader van de declaratie dienen de originele bewijsstukken voorgelegd te worden. Het voorleggen van elektronische bewijsstukken is mogelijk wanneer de systemen zijn toegelaten in de beschikking. Samen met de declaratie dienen een in chronologische volgorde opgesteld overzicht van de gegunde opdrachten (overzicht van aanbestedingen) en de documentatie van de aanbestedingsprocedures te worden voorgelegd.
Er moet worden verklaard dat de in de bewijsstukken opgenomen gegevens juist zijn, dat de uitgaven noodzakelijk waren en dat doelmatig en spaarzaam te werk is gegaan.
Alle originele bewijsstukken dienen in overeenstemming met punt 6.4 te worden bewaard en moeten voorzien zijn van de in het betalingsverkeer gebruikelijke gegevens en bijlagen; de bewijsstukken van de kosten moeten in ieder geval voorzien zijn van de begunstigde, reden en dag van de betaling, het bewijs van betaling en – bij voorwerpen – het gebruiksdoeleinde. Daarnaast moeten de bewijsstukken eenduidig aan het project gerelateerd kunnen worden, bijv. door middel van een projectkenmerk (bijv. projectnummer).
6.3.2
In het cijfermatig bewijs voor de subsidiabele forfaitaire personeelsuitgaven en het vrijwilligerswerk beperkt het vereiste bewijs zich tot de gewerkte uren.
6.3.2.1
De onderbouwing van projectgerelateerde personeelskosten wordt uitsluitend geleverd door geschikte urenformulieren of door het in de verklaring aangegeven en in de beschikking bevestigde elektronische tijdregistratiesysteem. Daarin dienen naast de projectgerelateerde arbeidsuren ook de overige arbeidsuren op dagbasis te worden gedocumenteerd.
Voor medewerkers die bij de subsidieontvanger uitsluitend in het project werkzaam zijn, hoeft geen bewijs van gewerkte uren te worden geleverd. In plaats daarvan verklaart de subsidieontvanger bij de declaratie schriftelijk dat de desbetreffende medewerker in de betreffende periode uitsluitend voor het project werkzaam was en door de subsidieontvanger dienovereenkomstig is beloond.
6.3.3
Voor subsidiabele forfaitaire overheadkosten hoeft geen cijfermatig bewijs te worden geleverd.
6.4
De subsidieontvanger dient de bewijsstukken (inkomsten- en kostenbewijzen) en betalingsbewijzen (bijv. rekeningafschriften), de aanbestedingscontracten en -documentatie alsmede alle andere bewijsstukken betreffende de subsidiabele kosten gedurende vijf jaar na indiening van het bestedingsbewijs te bewaren.
De documenten dienen als origineel, als gewaarmerkte kopie van het origineel of op algemeen aanvaarde gegevensdragers te worden bewaard (dit geldt ook voor elektronische versies van originele documenten en voor documenten, die uitsluitend in elektronische vorm bestaan). Voor de boekhouding of voor de archivering van documenten mag alleen het in de verklaring aangegeven en in de beschikking bevestigde elektronische systeem worden ingezet.
De procedure voor het bevestigen van de overeenstemming van de op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originelen moet in overeenstemming zijn met de nationale voorschriften en moet de zekerheid bieden, dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.
Wanneer documenten uitsluitend in elektronische vorm beschikbaar zijn, moet het ingezette computersysteem voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaards die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd
6.5
De laatste 5% van de subsidiemiddelen van een project worden pas na indiening en toetsing van het bestedingsbewijs uitbetaald, indien de toetsing geen aanleiding geeft tot wezenlijke aanmerkingen.
7
Controle van de kosten
7.1
Zowel de begrotingswetgeving van de programmapartners als de desbetreffende EU-verordeningen voorzien in financiële controles die projecten kunnen betreffen.
De FLC-instantie, de beschikkende instantie, de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit en de bevoegde controle-instanties van de EU, het Landesrechnungshof van Nordrhein-Westfalen, het Landesrechnungshof van Niedersachsen, het ministerie van financiën van Nordrhein-Westfalen (auditautoriteit), de Algemene Rekenkamer, de terzake bevoegde accountantsdiensten in Nederland en Duitsland (‘Rechnungsprüfungsämter’) en hun gemachtigden zijn gerechtigd de besteding van de subsidie bij de subsidieontvanger te controleren binnen het kader van hun respectievelijke territoriale bevoegdheden. Zij zijn bevoegd om boeken, bewijsstukken en andere zakelijke stukken ter controle op te vragen en om de besteding van de subsidie door inzage in de boeken, bewijsstukken en andere zakelijke stukken ter plekke te controleren of door gemachtigden te laten controleren en daarvan kopieën te vervaardigen.
Voor deze doeleinden moet de subsidieontvanger de controlerende instanties en personen inzage in de stukken verlenen. Daarnaast moet er een voor het project verantwoordelijke persoon aanwezig zijn die vragen kan beantwoorden. Bovendien moet de begunstigde ervoor zorgen dat de controles kunnen worden verricht op de locatie van het project.
In geval van in-house aanbesteding overeenkomstig punt 3.3 moet worden gewaarborgd dat de bovengenoemde rechten van de controlerende instanties ook worden verleend ten aanzien van de gunningen door de opdrachtnemer. De opdrachtnemer dient hiertoe bij de in-house aanbesteding schriftelijk te worden verplicht
8
Restitutie van de subsidie (terugvordering), rente
8.1
De subsidie dient onverwijld aan de certificeringsautoriteit te worden gerestitueerd wanneer de subsidiebeschikking met terugwerkende kracht geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of herroepen of anderszins ongeldig wordt.
8.2
Het recht op restitutie wordt in het bijzonder vastgesteld en uitgeoefend wanneer
8.2.1
een opschortende voorwaarde is ingetreden (bijv. achteraf plaatsvindende vermindering van de kosten of wijziging van de financiering zoals bedoeld in punt 2),
8.2.2
de subsidie door onjuiste of onvolledige informatie is verkregen,
8.2.3
de subsidie niet of niet meer voor het beoogde doel wordt gebruikt.
8.3
Een herroeping met terugwerkende kracht kan ook in aanmerking komen wanneer
8.3.1
de subsidieontvanger de als voorschot uitbetaalde subsidiemiddelen conform punt 1.4.2 niet binnen twee maanden na uitbetaling ter verwezenlijking van het subsidiedoel gebruikt,
8.3.2
de subsidieontvanger niet of niet binnen de gestelde termijn aan voorwaarden voldoet, het bestedingsbewijs niet tijdig overlegt, niet voldoet aan de openbaarmakingsverplichtingen of de informatieverplichtingen niet tijdig vervult.
8.4
Wijzigingen in de verdeling van de subsidiabele kosten over de jaren zijn in beginsel uitgesloten. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de verantwoordelijke stuurgroep, resp. het Comité van Toezicht, een dergelijke wijziging goedkeuren.
In beginsel geldt dat als een in de subsidiebeschikking vastgelegde jaartranche niet uiterlijk in het daaropvolgende begrotingsjaar volledig wordt opgevraagd, de subsidiebeschikking in het geheel of in de hoogte van de niet opgevraagde middelen wordt herroepen.
8.5
Er bestaat geen wettelijke aanspraak op verlenging of op verschuiving van middelen over de jaren.
8.6
Over de restitutie-aanspraak wordt een jaarlijkse rente berekend van 5 procentpunt boven de geldende basisrente van de ECB.
8.7
Indien de overeenkomstig punt 1.4.2 als voorschot uitbetaalde subsidies niet binnen twee maanden na uitbetaling ter verwezenlijking van het subsidiedoel worden gebruikt en de subsidiebeschikking niet wordt ingetrokken of herroepen, kan voor de periode van de uitbetaling tot aan de besteding conform het subsidiedoel eveneens een jaarlijkse rente van 5 procentpunt boven de geldende basisrente van de ECB worden berekend. Dit geldt eveneens wanneer de subsidie wordt gebruikt hoewel eventuele subsidies van andere subsidieverstrekkers, geplande eigen of andere middelen van de subsidieontvanger evenredig of met voorrang moeten worden ingezet.
9
Informatie- en communicatiemaatregelen
9.1
Om een functionerende grensoverschrijdende communicatie te kunnen waarborgen, moeten in beginsel alle communicatiemiddelen in de Duitse en in de Nederlandse taal worden geproduceerd. Beargumenteerde uitzonderingsgevallen kunnen met het regionale programmamanagement worden afgestemd.
9.2
De subsidiëring door de Europese Unie, in het bijzonder door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en de programmapartners in het kader van het INTERREG V-programma Deutschland-Nederland wordt bij alle communicatiemiddelen van het project duidelijk tot uitdrukking gebracht en in het geval van gedrukte en/of digitale publicaties door middel van de uniforme subsidievermelding en de logo’s van de co-financiers aanschouwelijk gemaakt. Bij gedrukte publicaties waarvan het bedrukbare oppervlak kleiner is dan 5000 cm2, kan worden afgezien van de afbeelding van de logo’s van de co-financiers. Bij persberichten en redactionele stukken is een verwijzing naar de subsidie in de tekst voldoende
9.3
Indien een projectwebsite bestaat, dient hierop een korte omschrijving van het project te worden geplaatst waarin de doelen, resultaten en de financiële ondersteuning door de EU en de co-financiers naar voren komen.
De subsidievermelding moet zo worden geplaatst dat deze op het scherm van een digitaal apparaat zichtbaar is zodra de gebruiker de website opent, zonder dat hij naar onder hoeft te scrollen.17
9.4
De lead partner dient minstens een poster (minimum A3-formaat) met informatie over het project op een goed zichtbare plek - bijvoorbeeld bij de ingang van een gebouw - te plaatsen. Hierop wordt ook op de financiële ondersteuning door de EU en de nationale co-financiers gewezen.18
9.5
Bij projecten, waarin infrastructuur- en bouwplannen gesubsidieerd worden en de publieke ondersteuning van het project in totaal meer dan 500.000 Euro bedraagt, dienen de subsidieontvangers op een goed zichtbare plek tijdelijk een groot bord voor elk plan te plaatsen. Uiterlijk drie maanden na de afsluiting van het project dienen de subsidieontvangers op een goed zichtbare plek een groot bord te plaatsen.
De naam van het project, het hoofddoel van het project en de subsidievermelding beslaan ten minste 25 % van dat bord.19
Vgl. VO (EU) nr. 1303/2013, bijlage XII, 2.2.2a en VO (EU) nr. 821/2014, art. 4, lid 3 Vgl. VO (EU) nr. 1303/2013, bijlage XII, 2.2.2b
Vgl. VO (EU) nr. 1303/2013, bijlage XII, 2.2.4 en VO (EU) nr. 821/2014, art. 5, lid 1
BIJLAGE 2 (OVERHEADKOSTENCATALOGUS)
BIJ ARTIKEL 4.4 RRL INTERREG DE-NL
Kosten, die met de flatrate voor overheadkosten zijn afgedekt | |
Kosten | Voorbeeld(en) of definitie |
Huur; lease en onderhoud inventaris | bijv. huur kopieermachine; lease drankautomaat; etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen |
Huisvestingskosten | o.a. huur; onderhoud; verzekeringen; schoonmaak; Gas/Water/Electra; alarm; beplanting/groenvoorziening; heffingen/belastingen; etc. |
Accountantskosten | Niet direct gerelateerd aan het subsidieproject |
Externe advieskosten | |
Computerkosten | bijv. softwarelicenties; randapparatuur; opslagmateriaal; etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen |
Telefoon-, fax-, Internet- en portokosten | |
Kantoorbenodigdheden | Enveloppen; inkt; kopieën; etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen |
Algemene beheerskosten | Slechts de indirecte loonkosten bestuurders en/of managementfee (indirecte uren) zijn subsidiabel. Reiskosten en representatiekosten bestuurders zijn niet subsidiabel |
Afschrijvingskosten (niet toerekenbaar aan een bepaald(e) product(groep) of dienst). | Bijv. bedrijfsgebouwen; transport/vervoersmiddelen*; kantine/kantoorinventaris; computerhardware*; software; goodwill; merknamen; licenties; etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen (*m.u.v. (dienst)auto's en computers/laptops specifiek voor het project aangeschaft) |
Indirecte personeelskosten | Loon incl. WG-lasten (ook uitzendkrachten; detachering en stagevergoeding) m.b.t. leidinggevende taken (bijv. directie/management; afdelingshoofd) en ondersteunende afdelingen (bijv. secretariaat; kantine; administratie/financiën; ICT; P&O etc.) |
Tijdschriften en vakliteratuur | |
Kosten voor kantine en catering | |
Opleidingen personeel / Cursuskosten | |
Werving / selectie van algemeen ingezet personeel | |
Niet-vrijwillige contributies | Bijvoorbeeld lidmaatschap van beroepsverenigingen e.d. / vrijwillige contributies zijn niet subsidiabel |
Vergoedingen voor Homeoffice | bijv. internetvergoeding |
Personeelsgebonden contributies | bijv. beroepsverenigingen |