OCMW ARENDONK
OCMW XXXXXXXX
Xxxxxxxx 000
0000 XXXXXXXX
Tel. : x00 00 000000
Fax. : x00 00 000000
RECHTSPOSITIEREGELING VOOR HET STATUTAIR EN CONTRACTUEEL OCMW-PERSONEEL
ARTIKEL 104, §2 OCMW-DECREET
Rechtspositieregeling OCMW-personeel Arendonk – art 104, §2 OCMW-decreet Pagina | 1
INHOUDSTABEL
Titel I – Toepassingsgebied en algemene bepalingen 8
o Afdeling I: Toepassingsgebied 8
o Afdeling II: Algemene bepalingen 9
Titel II – De administratieve loopbaan 11
• Hoofdstuk1: De procedurevoordevervullingvanfuncties 11
• Hoofdstuk 2: De aanwerving 12
o Afdeling I: De algemene toelatings- en aanwervingsvoorwaarden 12
AfdelingII:Despecifiekeaanwervingsvoorwaarden 14
AfdelingIII: De aanwervings-en selectieprocedure 15
• Hoofdstuk 3: De selectieprocedure 18
o Afdeling I: Algemeneregels van de selectie 18
o Afdeling II: Het verloop van de selectie 21
o Afdeling III: Wervingsreserve 23
o Afdeling IV: Specifieke bepalingen voor de aanwerving van de
OCMW-secretaris en de financiële beheerder van het OCMW 24
• Hoofdstuk 4: Specifieke bepalingen voor de aanwerving in de betrekkingen die ingesteld werden ter uitvoering van de werkgelegenheidsmaatregelen van de
Hogereoverheid en insommigetijdelijkebetrekkingen 25
o Afdeling I: De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor aanwerving in sommige betrekkingen die ingesteld worden ter uitvoering Van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden 25
o Afdeling II: De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor vervangers 26
o Afdeling III: De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor de aanwerving in contractuele betrekkingen, waarvan de tewerkstellingsduur Tot maximaal een of twee jaar beperkt is, al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid 27
• Hoofdstuk5: Deaanwervingvan personenmet eenarbeidshandicap 28
• Hoofdstuk 6: De indiensttreding 29
• Hoofdstuk 7: De proeftijd met het oog op de vaste aanstelling in statutair
Verband en deproeftijdvan een contractueelpersoneelslid 30
o Afdeling I: Algemenebepalingen en toepassingsgebied 30
o Afdeling II: De duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd 31
o Afdeling III: Devaste aanstellinginstatutairverband 34
• Hoofdstuk 8: De evaluatie tijdens de loopbaan 35
o Afdeling I: Algemene bepalingen en toepassingsgebied 35
o Afdeling II: De duur van de evaluatieperiode en de evaluatiecriteria 37
o Afdeling III: De evaluatoren en het verloop van de evaluatie 38
o Afdeling IV: De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie 39
▪ Onderafdeling I: De evaluatieresultaten 39
▪ Onderafdeling II: De gevolgen van de evaluatie 39
o Afdeling V: Het beroep tegen de ongunstige evaluatie 41
▪ Onderafdeling I: Algemene bepalingen 41
▪ Onderafdeling II: Samenstelling van de beroepsinstantie 41
▪ Onderafdeling III: De werking van de beroepsinstantie 42
▪ Onderafdeling IV: Beslissing in beroep van de OCMW-
secretaris 43
o Afdeling VI: Specifieke bepalingen voor de evaluatie van de OCMW-secretaris en de financiële beheerder van het OCMW 44
▪ Onderafdeling I: De evaluatie tijdens de proeftijd 44
▪ Onderafdeling II: De evaluatie tijdens de loopbaan 46
▪ Onderafdeling III: De evaluatie en de gevolgen van de evaluatie 47
• Hoofdstuk 9: Het vormingsreglement 48
o Afdeling I: Algemene bepalingen 48
o Afdeling II: De vormingsplicht 49
o Afdeling III: Het vormingsrecht 51
• Hoofdstuk 10: De administratieve anciënniteiten 53
• Hoofdstuk 11: De functionele loopbaan 56
o Afdeling I: Algemene bepalingen 56
o Afdeling II: De functionele loopbanen per niveau 57
• Hoofdstuk 12: De bevordering 59
o Afdeling I: Algemene bepalingen 59
o Afdeling II: De selectie 61
o Afdeling III: De algemene bevorderingsvoorwaarden per niveau en
Per rang 62
o Afdeling IV: Specifieke bevorderingsvoorwaarden per graad 64
o Afdeling V: De proeftijd van het personeelslid na bevordering 65
• Hoofdstuk 13: De vervulling van vacature door interne personeelsmobiliteit 66
o Afdeling I: Algemene bepalingen 66
o Afdeling II: De voorwaarden en de procedures voor de interne personeelsmobiliteit 67
Titel III – Het mandaatstelstel, het opdrachthouderschap en de waarneming van
een hogere functie 69
• Hoofdstuk 1: Het mandaatstelsel 69
• Hoofdstuk 2: Het opdrachthouderschap 70
• Hoofdstuk 3: De waarnemingvan een hogere functie 71
Titel IV – De ambtshalve herplaatsing 72
• Hoofdstuk 1: De ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van dezelfde rang 72
• Hoofdstuk 2: De ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van een lagere rang 74
• Hoofdstuk 3: De herplaatsingvanhetcontractuelepersoneelslid 76
Titel V – Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid en de
definitieve ambtsneerlegging 77
• Hoofdstuk 1: Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid 77
• Hoofdstuk 2: De definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid 79
• Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen 81
• Hoofdstuk 2: De toekenning van periodieke salarisverhogingen door de opbouw
van geldelijke anciënniteit 83
o Afdeling I: Diensten bij een overheid 83
o Afdeling II: Diensten in de privésector of alszelfstandige 84
o Afdeling III: De valorisatie van de diensten 85
• Hoofdstuk 3: Bijzondere bepalingen 86
• Hoofdstuk 4: De betaling van het salaris 88
TitelVII– De toelagen, vergoedingen en socialevoordelen 89
• Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen 89
• Hoofdstuk 2: De verplichte toelagen 90
o Afdeling I: De haard- en standplaatstoelage 90
o Afdeling II: Het vakantiegeld 91
o Afdeling III: De eindejaarstoelage 94
• Hoofdstuk 3: De onregelmatige prestaties 96
o Afdeling I: Nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen 96
o Afdeling II: De overuren 97
• Hoofdstuk 4: De andere toelagen 98
o Afdeling I: De toelage voor het waarnemen van een hogere functie 98
o Afdeling II: De gevarentoelage 99
o Afdeling III: De permanentietoelage 101
o Afdeling IV: De mandaattoelage 102
o Afdeling V: De toelagevooropdrachthouderschap 103
o AfdelingVI: Defunctioneringstoelage endemanagementstoelage 104
• Hoofdstuk5: De vergoedingvoorreis- en verblijfskosten 105
o Afdeling I: Algemene bepalingen 105
o Afdeling II: De vergoedingvoorreiskosten 106
• Hoofdstuk 6: De sociale voordelen 107
o Afdeling I: De maaltijdcheques 107
o Afdeling II: Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 000
o Afdeling III: De vergoeding van de kosten voor het woon- werkverkeer 109
o Afdeling IV: De begrafenisvergoeding 111
• Hoofdstuk 7: De vergoeding van de conciërge 112
Titel VIII – Verloven en afwezigheden 113
• Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen 113
• Hoofdstuk 2: De jaarlijkse vakantiedagen 114
• Hoofdstuk 3: De feestdagen 116
• Hoofdstuk 4: Bevallingsverlof en opvangverlof 117
• Hoofdstuk 5: Het ziekteverlof 118
• Hoofdstuk 6: De disponibiliteit 122
o Afdeling I: Algemene bepalingen 122
o Afdeling II:De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit 123
o Afdeling III: De disponibiliteit wegens ambtsopheffing 124
• Hoofdstuk 7: Het verlof voor deeltijdse prestaties 125
• Hoofdstuk 8: Het verlof voor opdracht 126
• Hoofdstuk 9: Het omstandigheidsverlof 127
• Hoofdstuk 10: Het onbetaalde verlof 129
• Hoofdstuk 11: Loopbaanonderbreking 130
o Afdeling I: Algemeen stelsel loopbaanonderbreking en vermindering 130
o Afdeling II: Ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van
de beroepsloopbaan 132
o Afdeling III: Loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van
een zwaar ziek gezins- of familielid 134
o Afdeling IV: Loopbaanonderbreking in het kader van palliatief verlof 137
• Hoofdstuk 12 – Politiek verlof 138
• Hoofdstuk 13 – Vakbondsverlof 141
• Hoofdstuk 14 – Halftijdse vervroegde uittreding 142
• Hoofdstuk 15 – Vrijwillige vierdagenweek 144
• Hoofdstuk 16 – De dienstvrijstellingen 146
Titel IX – Overdracht personeel 148
Titel X – Slotbepalingen 149
• Hoofdstuk 1: Overgansbepalingen 149
o Afdeling I: Geldelijke waarborgen 149
o Afdeling II: Overgangsbepalingen over diverse lopende procedures en lopende periodes 150
• Hoofdstuk 2: Opheffingsbepalingen en inwerkingtredingsbepalingen 151
o Afdeling I: Opheffingsbepalingen 151
o Afdeling II: Inwerkingsbepalingen 152
Bijlage I – Diplomavoorwaarden 153
Bijlage II – Uitgewerkte salarisschalen 158
Bijlage III – Overzicht van de verloven en afwezigheden, de administratieve toestand
en de geldelijke en administratieve gevolgen 168
Bijlage IV – Bijzondere aanwervingsvoorwaarden, examenprogramma’s en examencommissies 171
TITEL I - TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN
Afdeling I Toepassingsgebied
Artikel 1:
§1. Deze rechtspositieregeling is, conform het OCMW-decreet (art 104) van toepassing op : 1° het personeel van het OCMW dat werkt in functies die gelijk zijn aan de gemeente, met name de ondersteunende diensten , zowel dat in statutair dienstverband als dat in contractueel dienstverband, tenzij met gebruik van de definities in de punten 5 tot en met 10 van artikel 2 een specifieke personeelscategorie bedoeld wordt;
2°de decretale graden en het specifiek personeel, met name het personeel van de maatschappelijke dienstverlening;
§2. Deze rechtspositieregeling is, conform het OCMW-decreet (art 104) NIET van toepassing op het personeel dat werkt in diensten die federaal of Vlaams genormeerd en gefinancierd zijn of die marktconcurrentieel zijn, met name het personeel van het Woonzorgcentrum, de Serviceflats en het Begeleidingstehuis.
§3. Deze rechtspositieregeling is, conform het OCMW-decreet NIET van toepassing op het personeel dat volgens art 60§7 en 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 is tewerkgesteld.
Afdeling II Algemene bepalingen
Artikel 2: ·
§1. In toepassing van de artikelen 105 en 107, OCMW-decreet van 19 december 2008 wordt onder aanstellende overheid verstaan:
1° Aanstellende overheid:
a) voor de OCMW-secretaris en de financieel beheerder van het OCMW: de OCMW- raad
b) voor andere leden van het managementteam van het OCMW dan de personeelsleden, vermeld in punt a), de OCMW-raad behalve als hij zijn bevoegdheid tot aanstelling met toepassing van artikel 43 van het OCMW-decreet gedelegeerd heeft aan het Vast Bureau;
c) voor de overige personeelsleden van het OCMW, de OCMW-raad behalve als hij zijn bevoegdheid tot aanstelling met toepassing van artikel 43 van het OCMW- decreet gedelegeerd heeft aan het Vast Bureau
2° het uitvoerend orgaan van het bestuur: het Vast Bureau; 3° het hoofd van het personeel: de OCMW-secretaris;
4° het bestuur: het OCMW-bestuur;
5° het personeelslid: zowel het statutaire personeelslid als het contractuele personeelslid;
6° het statutaire personeelslid: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast aangesteld is in statutair dienstverband, evenals het personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband;
7° het statutaire personeelslid op proef: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband;
8° het vast aangestelde statutaire personeelslid: het personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast is aangesteld in statutair dienstverband, ook genoemd ‘in vast verband benoemd’ in afdeling 2 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
9° het contractuele personeelslid: elk personeelslid dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, conform de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
10° het contractuele personeelslid op proef: het contractuele personeelslid in de proeftijd; 11° graad: benaming voor een groep van gelijkwaardige functies of benaming voor een
specifieke functie;
12° aanwervingsgraad: de graad waarvan de betrekking bij wijze van aanwerving wordt begeven;
13° bevorderingsgraad: de graad waarvan de betrekking bij wijze van bevordering wordt begeven;
14° niveau: het geheel van graden in de hiërarchie waarvoor eenzelfde diplomaniveau vereist is;
15° functiebeschrijving: de weergave van de functie-inhoud en van het functieprofiel, waaronder de competenties;
16° competenties: de kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en attitudes die nodig zijn voor de uitoefening van een functie;
17° voltijds en volledige prestaties: betrekking hebbend op een prestatie van achtendertig uur per week;
18° toelage: een geldelijk voordeel dat het personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties levert;
19° vergoeding: een geldelijke tegemoetkoming ter compensatie van kosten die het personeelslid werkelijk maakt;
20° sociale voordelen: alle voordelen in natura of in contanten die de besturen aan de personeelsleden toekennen;
21° overloon: toeslag boven het gewone loon.
§2. Onder Rechtspositiebesluit OCMW- en Provinciepersoneel wordt verstaan het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het OCMW-personeel en het provinciepersoneel en houdende
enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van de OCMW’s voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de OCMW’s.
§3. Onder Arbeidstijdwet wordt verstaan de Wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
Onder Arbeidswet wordt verstaan de Wet van 16 maart 1971 betreffende de arbeidsduur.
§4. Onder Arbeidsovereenkomstenwet wordt verstaan de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
§5. Onder Jaarlijkse Vakantiewet Werknemers wordt verstaan de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
TITEL II - DE ADMINISTRATIEVE LOOPBAAN
Hoofdstuk 1 DE PROCEDURE VOOR DE VERVULLING VAN FUNCTIES
Artikel 3:
De graden worden ingedeeld in vijf niveaus. De niveaus stemmen, met uitzondering van de niveaus D en E, overeen met een diplomavereiste van een bepaald onderwijsniveau.
De niveaus en de daarmee overeenstemmende diploma’s of getuigschriften zijn:
1° niveau A: ofwel een masterdiploma, ofwel een diploma van het universitair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld werd met universitair onderwijs;
2° niveau B: ofwel een bachelordiploma, ofwel een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;
3° niveau C: een diploma van het secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs; 4° niveau D: geen diplomavereiste, uitgezonderd indien het bezit van een diploma of
getuigschrift werd opgenomen in de bijzondere aanwervingvoorwaarden voor de betreffende functie;
5° niveau E: geen diplomavereiste.
Artikel 4:
§1. Met behoud van de toepassing van de specifieke regels per procedure, wordt een vacante betrekking, ongeacht haar rangindeling, ingevuld op een van de volgende manieren:
1° door een aanwervingsprocedure; 2° door een bevorderingsprocedure;
3° door de procedure van interne personeelsmobiliteit;
4° door een combinatie van de procedures, vermeld in punt 1° en 2°, 1° en 3°, 2° en 3° of in
punt 1°, 2°, 3°.
Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het OCMW-bestuur en personeelsleden van het OCMW-bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking.
Bij de bevorderingsprocedure en de procedure van interne personeelsmobiliteit worden alle leden van het lokaal bestuur uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen.
§2. De aanstellende overheid verklaart de betrekking vacant en bepaalt bij de vacantverklaring van de betrekking volgens welke procedure of procedures ze vervuld wordt.
In afwijking van het eerste lid verklaart de OCMW-raad de betrekking open van OCMW-
en de leden
secretaris, de financieel beheerder van het managementteam.
Hoofdstuk 2 DE AANWERVING
Afdeling I De algemene toelatings- en aanwervingsvoorwaarden
Artikel 5:
§1. Om toegang te hebben tot een functie bij het OCMW-bestuur, moeten de kandidaten: 1° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor ze solliciteren;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3°medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Het passend gedrag vermeld in punt 1°, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister. Als daarop een ongunstige vermelding voorkomt, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen.
Als er op het uittreksel ongunstige vermeldingen voorkomen, kan de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen aan de aanstellende overheid. Die beschikt over een appreciatiebevoegdheid. Ze zal bij eventuele ongunstige vermeldingen die informatie toetsen aan de gedragsvereisten van de betrekking (dienstbelang) en aan de overheidscontext (waardigheid van de openbare functie) en zich voor de toelating van de kandidaat laten leiden door redelijkheid en evenredigheid. De aanstellende overheid kan daarbij rekening houden met het tewerkstellingsverband. Voor de tewerkstelling in een werkgelegenheidsmaatregel van een hogere overheid kan ze als uitgangspunt hanteren dat die tewerkstelling ook een kans op reclassering en re-integratie kan bieden. Zo hoeft de vermelding van een veroordeling niet noodzakelijk te leiden tot de uitsluiting van een kandidaat.
De voorwaarde over de burgerlijke en politieke rechten vermeld in punt 2 is daarentegen wel imperatief en betekent dat een kandidaat niet op strafrechtelijke grond uit zijn burgerlijke en politieke rechten mag ontzet zijn. Voor kandidaten die de Belgische nationaliteit niet hebben, houdt de bepaling in dat ze in het land waarvan ze de nationaliteit hebben, niet op strafrechtelijke grond uit de burgerlijke en politieke rechten ontzet mogen zijn.
De medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 3°, moet in overeenstemming met artikel 27 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers vaststaan voor de effectieve tewerkstelling bij het OCMW.
§2. De volgende statutaire functies en hun eventuele contractuele vervanging zijn voorbehouden voor Belgen, omdat uit de functiebeschrijving blijkt dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten die strekken tot de bescherming van de belangen van het OCMW- bestuur:
- OCMW-secretaris;
- financieel beheerder;
- verantwoordelijke logistieke diensten
- hoofd sociale dienst
Voor de overige statutaire functies moeten de kandidaten Belg zijn, of onderdaan van een EU- lidstaat of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat.
Artikel 6:
§1. Om in aanmerking te komen voor aanwerving, moeten de kandidaten:
1° voldoen aan de vereiste over de taalkennis opgelegd door de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;
2° slagen voor de selectieprocedure.
§2. Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse functie nadat het geslaagd is voor selectieproeven, is vrijgesteld van nieuwe selectieproeven wanneer de wekelijkse prestaties binnen die functie uitgebreid worden of wanneer de functie voltijds wordt. De aanstellende overheid verleent de vrijstelling.
De voorwaarde van het slagen voor de selectie is niet van toepassing bij:
- De waarneming van de functie van OCMW-secretaris en financieel beheerder
- Voor de vervangingen vermeld in artikel 33
- Voor de waarneming van een hogere functie.
Artikel 7:
Naast het beantwoorden aan de voorwaarden in artikel 6, moeten de kandidaten ook:
1° voor de functies in de basisgraden van niveau A, B en C: voldoen aan de diplomavereiste die geldt voor het niveau waarin de functie gesitueerd;
2° voor de functies in de hogere graden van niveau A, B en C:
- voldoen aan de diplomavereiste die geldt voor het niveau waarin de functie gesitueerd is;
- en minimaal vier jaar relevante beroepservaring hebben
3° voor een functie in de technisch hogere graden van het niveau D: minimaal vier jaar relevante beroepservaring in het eigen bestuur hebben.
Alleen de diploma’s die per niveau vermeld worden in bijlage I van het Rechtspositiebesluit OCMW- en Provinciepersoneel , en de buitenlandse diploma’s die daarmee gelijkgesteld werden, komen bij aanwerving in aanmerking.
De raad kan in de bijzondere aanwervings- en benoemingsvoorwaarden volgende aanvullende aanwervings- of benoemingsvoorwaarden vaststellen:
1. bepaalde vorming, training, opleiding of compententies
2. relevante beroepservaring voor toegang tot de basisgraad
3. een bepaald attest, brevet of getuigschrift
4. een vaktechnisch scholingsvereiste voor vaklieden in het niveau D
Afdeling II De specifieke aanwervingsvoorwaarden
Artikel 8:
De specifieke voorwaarden per graad zijn opgenomen in de bijlage IV
Artikel 9:
De aanstellende overheid kan, na syndicaal overleg, bij de vacantverklaring van een betrekking van niveau A, B of C, of met toepassing van voorgaand artikel, voor het niveau D, beslissen om het diplomavereiste die als regel geldt voor dat niveau te schrappen. Die schrapping kan, op voorwaarde dat:
1° de functie noch op basis van de functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een specifiek diploma vergt, en het algemene capaciteitsniveau en het potentieel van de kandidaten belangrijker zijn dan een diploma;
2° het wegvallen van het diplomavereiste gecompenseerd wordt door een vereiste inzake relevante beroepservaring;
3° de kandidaten slagen voor een specifieke selectieprocedure die naast een of meer functiegerichte competentietests ook een niveau- of capaciteitstest bevat. Voor de niveau- of capaciteitstest wordt de selectie door een extern selectiebureau uitgevoerd.
gv
2012-10-15 09:49:51
De beslissing om geen diplomavereiste op te leggen, moet steunen op ob-j-e-c--t-i-e-v--e---c-r-i-t-e--r-i-a--.---------------------
erkend = schrappen
Afdeling III De aanwervings- en selectieprocedure
Artikel 10:
§1. De aanstellende overheid verklaart een betrekking vacant. Aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf.
De vacatures worden ten minste via één persorgaan of tijdschrift bekendgemaakt.
De vacature wordt daarnaast bekendgemaakt aan de personen die opgenomen zijn in een sollicitantenbestand en ook intern bekendgemaakt.
§2. De aanstellende overheid kiest de wijze van externe bekendmaking uit de volgende mogelijkheden, rekening houdend met de minimale regel van §1, tweede lid, en met de aard van de vacature:
1° nationaal verschijnende kranten of weekbladen; 2° regionaal verschijnende kranten of weekbladen;
3° gespecialiseerde tijdschriften van beroepsgroepen of beroepsorganisaties; 4° de VDAB;
5° de OCMW-website of de gemeentelijke website;
6° zelf geproduceerde media (affiches, folders, bericht voor lichtkrant); 7° de plaatselijke radio of een regionale televisiezender;
8° het Belgisch Staatsblad.
Het vacaturebericht voor het persorgaan of tijdschrift bevat ten minste: 1° de naam van de betrekking en het brutojaarsalaris;
2° de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband vervuld wordt;
3° de vermelding of de betrekking voltijds dan wel deeltijds vervuld wordt;
4° een beknopte weergave van de functievereisten op een wijze dat de kandidaten kunnen oordelen of ze in aanmerking komen;
5° de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend en de uiterste datum voor de indiening ervan;
6° de vermelding of al dan niet een wervingsreserve wordt vastgesteld en de duur daarvan; 7° de vermelding van het contactpunt voor meer informatie over de functie, de arbeidsvoorwaarden en de selectieprocedure.
§3. De bepalingen van §1 en §2, zijn niet van toepassing als de aanstellende overheid bij de vacantverklaring beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature.
De bepalingen van §1 en §2, zijn evenmin van toepassing als de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking in de personeelsformatie uitgebreid worden of als die betrekking omgezet wordt in een voltijdse betrekking. Als er meerdere personeelsleden deeltijds werken in een betrekking van dezelfde graad, richt de aanstellende overheid een oproep tot die personeelsleden voor de vervulling van de extra uren en maakt het zijn keuze op basis van een vergelijking van de kandidaturen.
Artikel 11:
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens vijftien kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
Als de uiterste datum op een zaterdag, zondag of feestdag valt, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. De datum van de poststempel, van de inschrijving via een elektronisch formulier of van het mailbericht geldt als datum van verzending.
Artikel 12:
Aan elke aanwerving gaat een selectieprocedure vooraf.
Artikel 13:
§1. Tenzij anders bepaald, moeten de kandidaten voor de deelname aan de selectieprocedure voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd. Ze leveren het bewijs daartoe aan de voorwaarden vastgesteld in §2 tot en met §3.
§2. De kandidaten leveren het bewijs dat ze voldoen aan de diplomavereiste uiterlijk op de datum vastgesteld door de aanstellende overheid. Als de OCMW-raad de aanstellende overheid is voor de betrekking, wordt de datum vastgesteld door het Vast Bureau. De datum wordt bepaald tussen de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen en de datum van de start van de selectie.
Een gewone kopie van het diploma volstaat als bewijsstuk voor deelname aan de selectieprocedure.
De aanstellende overheid beslist over de geldigheid van de voorgelegde diploma’s. Als de OCMW-raad de aanstellende overheid is voor de betrekking, beslist het Vast Bureau daarover.
De kandidaten die niet aan het diplomavereiste voldoen worden definitief uitgesloten van de selectieprocedure. De weigering wordt zonder uitstel schriftelijk meegedeeld aan de kandidaten met vermelding van de reden.
In afwijking van voorgaande kan de aanstellende overheid bij de vacantverklaring bepalen dat laatstejaarsscholieren en studenten toegang krijgen tot de selectieprocedure. In dat geval worden laatstejaarsscholieren of studenten toegelaten tot de selectieprocedure als ze met hun kandidatuur een studiebewijs voorleggen en een verklaring dat ze binnen een termijn van maximum drie maanden zullen deelnemen aan de eindexamens voor het behalen van hun diploma. Ze leveren het bewijs dat ze aan het diplomavereiste voldoen uiterlijk op de datum van hun aanstelling bij het OCMW.
§3. De kandidaten leveren het bewijs dat ze voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd, op de uiterste datum die bepaald werd voor het indienen van de kandidaturen.
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de voorgelegde bewijzen, tenzij de OCMW-raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het Vast Bureau de geldigheid ervan. Op basis van die beoordeling wordt beslist welke kandidaten definitief tot de selectieprocedure worden toegelaten. De kandidaten die geweigerd worden, worden daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht met vermelding van de reden voor de weigering.
Voor de deelname aan de selectieprocedure volstaat een kopie of een gewoon afschrift voor de bewijzen vermeld in §2.
§4. In afwijking paragrafen 2 en 3 worden kandidaten die aan alle aanwervingsvoorwaarden voldoen behalve aan de voorwaarde van een aanvullende opleiding, tot de selectieprocedure toegelaten als de aanwervingsvoorwaarden bepalen dat ze het attest of getuigschrift van de aanvullende opleiding voor de afloop van de proeftijd moeten behalen.
Hoofdstuk 3 DE SELECTIEPROCEDURE
Afdeling I Algemene regels van de selectie
Artikel 14:
Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer selectietechnieken.
De selectiecriteria en de selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving. Voor functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken gelijkwaardig.
Artikel 15:
§1 De selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie.
Voor de samenstelling van de selectiecommissies gelden de volgende algemene regels: 1° de selectiecommissie bestaat uitsluitend uit deskundigen;
2° elke selectiecommissie bestaat uit ten minste drie leden;
3° ten minste een derde van de leden zijn deskundigen die extern zijn aan het eigen OCMW- bestuur. Van het minimumaantal externe leden kan uitzonderlijk vanwege de specificiteit van de functies en op voorwaarde van uitdrukkelijke motivering worden afgeweken.
4° de selectiecommissie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht; 5° De leden van de raad en de aanstellende overheid kunnen geen lid zijn van een selectiecommissie in een selectieprocedure voor het eigen OCMW-bestuur;
6° bij afloop van de selectie-activiteiten beraadslaagt de selectiecommissie voltallig over het eindresultaat en het eindverslag van de kandidaten.
§2. Onder deskundig wordt verstaan dat de leden van de selectiecommissie over de specifieke deskundigheden moeten beschikken om de kandidaten te beoordelen op de voor de functie vastgestelde selectiecriteria.
§3. Psychotechnische proeven en persoonlijkheidstests voor niveau A en B worden afgenomen door een selectiebureau of door een persoon die daartoe bevoegd is en erkend is in overeenstemming met het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsmarktbemiddeling in het Vlaamse Gewest en het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2000 ter uitvoering van dat decreet.
§4. De aanstellende overheid kan ervoor kiezen om voor sommige graden de selecties uit te besteden aan een externe selector of om samen te werken met het Vlaams Agentschap voor Rekrutering en Selectie (Jobpunt Vlaanderen).
Het selectiebureau voert in dit geval de selectie uit in overeenstemming met de rechtspositieregeling en met de opdracht.
§5. De leden van de aanstellende overheid en de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties mogen uitsluitend als waarnemer aanwezig zijn bij de selecties. Zij mogen niet aanwezig zijn bij het kiezen van de vragen en het delibereren over de uitslag van de selectieproeven.
Artikel 16:
De leden van de selectiecommissies respecteren de volgende gedragsregels en wettelijke voorschriften bij selecties:
1° onafhankelijkheid;
2° onpartijdigheid;
3° non- discriminatie op grond van zogenaamd ras of huidskleur, nationaliteit of etnische achtergrond, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, gezondheidstoestand, voorkomen, handicap, geloof of levensbeschouwing, burgerlijke staat, politieke overtuiging, zoals bepaald in de non-discriminatiewetgeving;
4° respect voor de vertrouwelijkheid van de gegevens van de kandidaten en voor hun private levenssfeer;
5° geheimhouding van de vragen en, als dat van toepassing is, respect voor de anonimiteit van de proeven;
6° verbod op belangenvermenging;
Bij familieverwantschap tot in de tweede graad tussen een lid van de selectiecommissie en een kandidaat, wordt dit lid van de selectiecommissie vervangen om de onpartijdigheid van de selectieprocedure te garanderen.
Artikel 17:
De selectiecommissies worden geleid door een voorzitter. De voorzitter wordt in zijn taak bijgestaan door een secretaris die niet deelneemt aan de eigenlijke selectie-activiteiten en aan de beoordeling van de kandidaten.
De leden, de secretaris en de voorzitter van de selectiecommissie worden nominatief door de aanstellende overheid aangewezen.
Het Vast Bureau wijst nominatief de leden van de selectiecommissie aan voor de selectie van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder, evenals voor de selectie in betrekkingen die bestemd zijn voor leden van het managementteam.
Artikel 18:
De selectieprocedures toetsen de bekwaamheid of geschiktheid van de kandidaten en resulteren in een opsomming van de geslaagde of geschikt bevonden kandidaten. De meest geschikte kandidaat wordt gekozen op basis van een volledige vergelijking van de titels en verdiensten van alle kandidaten en een uitdrukkelijke motivering in overeenstemming met de bepalingen van de Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen van 29 juli 1991.
Artikel 19:
§1. Algemene regels voor de selectietechnieken zijn:
a. voor functies van niveau A /B/C bevat elke selectie: ten minste twee selectietechnieken;
b. voor functies van niveau D en E bevat de selectie altijd een praktische proef afgestemd op de functie;
c. voor leidinggevende functies van niveau A en B bevat de selectie een psychotechnische proef in verband met de managements- en leiderschapscapaciteiten op het niveau van de functie;
§2. De selectiecriteria geven aan welke competenties getoetst worden.
Als algemene selectiecriteria kunnen worden gehanteerd:
- algemene of specifieke kennis, hetzij bij aanwerving, hetzij te verwerven
- ervaring
- vaardigheden
- attitudes
- andere persoonlijkheidskenmerken
Afdeling II Het verloop van de selecties
Artikel 20:
De aanstellende overheid stelt de concrete selectieprocedure vast voor de aanvang ervan en zorgt voor de organisatie van de selecties.
Artikel 21:
§1. Binnen de grenzen van de algemene bepalingen in afdeling I, bepaalt de aanstellende overheid:
1° de selectiecriteria;
2° de keuze van de selectietechniek(en);
3° het verloop van de selectie, met inbegrip van de timing;
4° het minimale resultaat om als geslaagd beschouwd te worden bij de afsluiting van de selectieprocedure en, in voorkomend geval, het minimale resultaat om toegelaten te worden tot een volgende stap in de selectieprocedure;
5° de aard van de selectieprocedure, te weten een vergelijkende selectie of een bekwaamheidsonderzoek.
§2. Als de aanstellende overheid kiest voor een combinatie van de aanwervingsprocedure, de bevorderingsprocedure en de interne personeelsmobiliteit en de gelijktijdige toepassing daarvan, worden de externe en de interne kandidaten onderworpen aan dezelfde selectieproeven. Eventuele schriftelijke kennisproeven met dezelfde inhoud worden op hetzelfde tijdstip afgenomen.
Voor de toepassing van artikel 9,3° behelst de selectieprocedure, naast een of meer functiegerichte competentietests, ook een niveau- of capaciteitstest, die onderzoekt of de kandidaten in staat zijn te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd. De kandidaten moeten zowel voor de niveau- of capaciteitstest als voor de functiegerichte competentietest(s) slagen.
Artikel 22:
De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht.
De kandidaten worden ten minste veertien kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de plaats waar en dag en uur waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen. Die mededeling gebeurt met behulp van brief, e-mail of sms-bericht, volgens de keuze van het communicatiemiddel die de kandidaat vooraf heeft meegedeeld.
Als de selectieproef een preselectie bevat, worden de kandidaten daarvan op de hoogte gebracht.
Artikel 23:
De selectiecommissie maakt voor elke selectietechniek een verslag op. Het verslag vermeldt per kandidaat het resultaat. De selectiecommissie maakt bij de afsluiting van de selectieprocedure een eindverslag op met vermelding van de deelresultaten van de kandidaten en van hun eindresultaat.
Artikel 24:
De kandidaten worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het eindresultaat van de selectie. Kandidaten hebben op hun verzoek toegang tot de eigen selectieresultaten in overeenstemming met de bepalingen van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Afdeling III Wervingsreserves
Artikel 25:
§1. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of een wervingsreserve wordt aangelegd voor de duur van maximum 3 jaar en die eventueel verlengbaar is met 2 jaar.
De duur van de wervingsreserve vangt aan op de datum van het eindrapport van de selectie.
§2. Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de wervingsreserve opgenomen. Bij een vergelijkende selectieprocedure worden de kandidaten in de wervingsreserve gerangschikt in volgorde van hun resultaat.
Artikel 26:
De aanstellende overheid kan geen nieuwe aanwervingsprocedure organiseren zolang er voor dezelfde functie of graad nog kandidaten opgenomen zijn in een daarvoor nog geldige wervingsreserve.
Artikel 27:
Een geraadpleegde kandidaat kan eenmaal een aangeboden betrekking weigeren zonder zijn plaats in de wervingsreserve te verliezen, op voorwaarde dat hij zijn kandidatuur naar aanleiding van de weigering binnen de vastgestelde termijn bevestigt.
Bij een tweede weigering van een aangeboden betrekking wordt de kandidaat automatisch in de wervingsreserve geschrapt. Hij wordt daarvan op de hoogte gebracht.
Afdeling IV Specifieke bepalingen voor de aanwerving van de
OCMW-secretaris en de financieel beheerder van het OCMW
Artikel 28:
De OCMW-raad stelt de functiebeschrijving vast voor de functies van OCMW-secretaris en financieel beheerder van het OCMW.
Artikel 29:
Als de functie van OCMW-secretaris of financieel beheerder door aanwerving vervuld wordt, moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A en van een attest of getuigschrift van een aanvullende managementsopleiding.
Artikel 30:
een extern selectiebureau.
De selectie voor de aanwerving in de functies van OCMW-secretaris en financieel beheerder
wordt uitbesteed aan
gv
2012-10-15 09:55:39
De selectie wordt uitgevoerd op basis van de selectiecriteria en met behu-l-p--v--a--n---v-e--r-s-c--h--i-l-l-e-n--d--e----------------
selectietechnieken. De selectiecriteria en selectietechnieken zijn afgestemsdchorpapdpeen erkend
functiebeschrijving.
Artikel 31:
De selectietechnieken voor de functie van OCMW-secretaris bevatten in elk geval een test die de managements- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst.
De selectietechnieken voor de functie van financieel beheerder bevatten in elk geval een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst.
Hoofdstuk 4 SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AANWERVING IN DE BETREKKINGEN DIE INGESTELD WERDEN TER UITVOERING VAN WERKGELEGENHEIDSMAATREGELEN VAN DE HOGERE OVERHEID EN IN SOMMIGE TIJDELIJKE BETREKKINGEN
Afdeling I De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor aanwerving in sommige betrekkingen die ingesteld worden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden
Artikel 32:
§1. Voor de aanwerving in contractuele betrekkingen van niveau E en D, die ingesteld worden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden geldt het volgende. 1° In afwijking van artikel 10 worden de vacatures niet ten minste via één persorgaan of tijdschrift bekendgemaakt. De bekendmaking gebeurt via minstens één van de mogelijkheden voorzien in artikel 10, naar keuze van het Vast Bureau.
Het vacaturebericht bevat de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel.
2° De aanstellende overheid nodigt de kandidaten uit voor deelname aan de selectieprocedure, indien zij voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en zo nodig, aan de specifieke voorwaarden.
3° De selectie toetst de bekwaamheid van de kandidaten voor de functie. Ze wordt uitgevoerd door een selectiecommissie, die samengesteld is uit minstens 2 ambtenaren of deskundigen van minstens gelijkwaardige graad.
De selectie bestaat uit:
a) eventueel, een proef die de technische vaardigheden en de communicatievaardigheden toetst op het niveau van de functie;
b) een proef (interview of test) die de motivatie, de belangstelling en de inzetbaarheid bij de overheid van de kandidaten peilt.
De selectiecommissie maakt een gemotiveerd verslag op met betrekking tot de geschiktheid of ongeschiktheid van elke kandidaat en stelt een rangorde op van de geschikt bevonden kandidaten, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de functie.
Na de selectie leveren de geschikt bevonden kandidaten de bewijsstukken dat ze voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden en zo nodig, aan de specifieke voorwaarden.
4° De aanstellende overheid kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden kandidaten die de gevraagde bewijsstukken bezorgd hebben, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de functie.
§2. Voor de aanwerving in contractuele betrekkingen van niveau A - B en C, die ingesteld worden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheid worden de specifieke aanwervingsvoorwaarden voor desbetreffende functie toegepast.
Afdeling II De aanwervingsprocedure en selectieprocedure voor vervangers
Artikel 33:
Voor de tijdelijke vervanging van afwezige personeelsleden als vermeld in artikel 103, §2, 2°, OCMW-decreet, geldt het volgende:
1° De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en de specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van het diplomavereiste; 2° In dringende gevallen, tracht het bestuur in eerste instantie zelf kandidaten te werven (werfreserve, personen die in het verleden soortgelijke vervangingen bevredigend hebben uitgevoerd, sollicitantenbestand, personen die in het verleden bij omliggende besturen soortgelijke vervangingen bevredigend hebben uitgevoerd, …).
Indien op deze wijze een geschikte kandidaat wordt gevonden, wordt de vervangingsopdracht niet verder bekend gemaakt en kan de kandidaat aangesteld worden door het Vast Bureau na (minstens) een gestructureerd interview op basis van het ingevulde CV-formulier en de vereiste competenties van de vervangingsopdracht.
3° Indien de werkwijze van 2° geen kandidaten oplevert en in alle niet dringende gevallen, worden, in afwijking van artikel 10, de vacatures niet ten minste via één persorgaan of tijdschrift bekendgemaakt. De bekendmaking gebeurt via ten minste één van de mogelijkheden voorzien in artikel 10, naar keuze van het college.
Het vacaturebericht bevat de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel. 4° De kandidaten bezorgen binnen een termijn van acht kalenderdagen een ingevuld CV- formulier;
5° de selectie bestaat (minstens) uit een gestructureerd interview op basis van het ingevulde CV-formulier en de vereiste competenties van de vervangingsopdracht.
6° De selectie gebeurt door een selectiecommissie die samengesteld is uit minstens twee ambtenaren of deskundigen van minstens gelijkwaardige graad. De selectiecommissie maakt een gemotiveerd verslag op met betrekking tot de geschiktheid of ongeschiktheid van elke kandidaat en stelt een rangorde op van de geschikt bevonden kandidaten, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de functie.
Na de selectie leveren de geschikt bevonden kandidaten de bewijsstukken dat ze voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden en zo nodig, aan de specifieke voorwaarden.
7° De aanstellende overheid en kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden kandidaten die de gevraagde bewijsstukken bezorgd hebben, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de vervangingsopdracht.
Afdeling III De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor de aanwerving in contractuele betrekkingen, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal een of twee jaar beperkt is,
al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid
Artikel 34:
Voor de aanwerving en selectie in contractuele betrekkingen, al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal een of twee jaar beperkt is geldt het volgende.
1° De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en de specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van het diplomavereiste. 2° In dringende gevallen, tracht het bestuur in eerste instantie zelf kandidaten te werven (werfreserve, personen die in het verleden soortgelijke vervangingen bevredigend hebben uitgevoerd, sollicitantenbestand, personen die in het verleden bij omliggende besturen soortgelijke vervangingen bevredigend hebben uitgevoerd, …).
Indien op deze wijze een geschikte kandidaat wordt gevonden, wordt de vervangingsopdracht niet verder bekend gemaakt en kan de kandidaat aangesteld worden door het college na (minstens) een gestructureerd interview op basis van het ingevulde CV-formulier en de vereiste competenties van de vervangingsopdracht.
3° In afwijking van artikel 10 worden de vacatures niet ten minste via één persorgaan of tijdschrift bekendgemaakt. De bekendmaking gebeurt via één van de mogelijkheden voorzien in artikel 10, naar keuze van het Vast Bureau.
Het vacaturebericht bevat de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel. 3°De kandidaten bezorgen binnen een termijn van veertien kalenderdagen een ingevuld CV- formulier.
5° De selectie bestaat uit een gestructureerd interview op basis van het ingevulde CV- formulier en voor functies van niveau A, B en C uit minstens één functiespecifieke selectietechniek.
6° De selectie gebeurt door een selectiecommissie, die samengesteld is uit minstens twee ambtenaren of deskundigen van minstens gelijkwaardige graad. De selectiecommissie maakt een gemotiveerd verslag op met betrekking tot de geschiktheid of ongeschiktheid van elke kandidaat en stelt een rangorde op van de geschikt bevonden kandidaten, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de functie.
7° De kandidaten worden op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie. Aan de geschikt bevonden kandidaten wordt gevraagd de bewijsstukken dat ze aan de alle voorwaarden voldoen binnen een bepaalde termijn te bezorgen.
8° De aanstellende overheid kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden kandidaten die de gevraagde bewijsstukken bezorgd hebben, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de opdracht.
Hoofdstuk 5 DE AANWERVING VAN PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP.
Artikel 35:
Ten minste 2% van het totale aantal betrekkingen binnen het bestuur wordt vervuld door personen met een arbeidshandicap die aan een van de volgende voorwaarden voldoen: 1° ze zijn ingeschreven bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, voorheen het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;
2° ze zijn erkend door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding als personen met een handicap;
3° ze komen in aanmerking voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of voor een integratietegemoetkoming, die verstrekt wordt aan personen met een handicap op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
4° ze zijn in het bezit zijn van een attest dat uitgereikt is door de algemene directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen;
5° ze zijn slachtoffer van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte en kunnen een bewijs voorleggen van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 %, uitgereikt door het Fonds voor Arbeidsongevallen, door het Fonds voor Beroepsziekten of door zijn rechtsopvolger Medex in het kader van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;
6° ze hebben hun hoogste getuigschrift of diploma behaald in het buitengewoon secundair onderwijs.
Met toepassing van het eerste lid bedraagt het aantal betrekkingen 2 VTE.
Artikel 36: PM
Artikel 37:
De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden bepaald in 5, 6 en 7 evenals aan de eventuele specifieke voorwaarden.
Bij de toepassing van de selectieproeven worden de hinderpalen die verbonden zijn met de handicap, door redelijke aanpassingen verholpen.
Hoofdstuk 6 DE INDIENSTTREDING
Artikel 38:
De aanstellende overheid bepaalt de datum van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid.
De aanstellende overheid bepaalt de concrete datum van indiensttreding in onderling akkoord met het personeelslid, als het geselecteerde personeelslid wegens een opzeggingstermijn bij een andere werkgever of wegens een andere geldige reden niet onmiddellijk in dienst kan treden.
Behalve in het geval van overmacht wordt een kandidaat die niet in dienst treedt op de vastgestelde datum of op de overeengekomen datum geacht definitief aan zijn aanstelling te verzaken.
Artikel 39:
In overeenstemming met artikel 76 van het OCMW-decreet leggen de OCMW-secretaris en de financieel beheerder voor ze hun ambt opnemen tijdens een openbare vergadering van de OCMW-raad de volgende eed af in handen van de voorzitter: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.”.
Artikel 40:
Het personeelslid legt bij zijn indiensttreding de volgende eed af in handen van de voorzitter of bij delegatie in handen van OCMW-secretaris :”Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.” De weigering tot eedaflegging staat gelijk met verzaking van de aanstelling.
Hoofdstuk 7 DE PROEFTIJD MET HET OOG OP DE VASTE AANSTELLING IN STATUTAIR VERBAND EN DE PROEFTIJD VAN EEN CONTRACTUEEL PERSONEELSLID
Afdeling I Algemene bepalingen en toepassingsgebied
Artikel 41:
De proeftijd beoogt de integratie van het op proef aangestelde statutaire personeelslid in het OCMW-bestuur en de inwerking in zijn functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid voor de functie te verifiëren.
De leidinggevende van het op proef aangestelde personeelslid maakt onder de eindverantwoordelijkheid van de OCMW-secretaris de concrete afspraken voor de actieve inwerking van het personeelslid in zijn functie en zijn integratie in de OCMW diensten.
Artikel 42:
Het statutaire personeelslid op proef krijgt de informatie en de vorming die nodig is voor de uitoefening van de functie waarin het is aangesteld.
De afspraken voor de inwerking van het personeelslid en de evaluatiecriteria die van toepassing zijn voor de beoordeling van de proeftijd, worden schriftelijk aan het personeelslid meegedeeld.
Afdeling II De duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd
Artikel 43:
§1. De duur van de proeftijd is
1° voor functies van niveau E en D: zes maanden; 2° voor functies van niveau C: acht maanden;
3° voor functies van niveau B: tien maanden;
4° voor functies van niveau A: twaalf maanden;
De duur van de proeftijd voor de OCMW-secretaris en de financieel beheerder is twaalf maanden.
§2. Voor de berekening van de duur van de proeftijd worden in aanmerking genomen: 1° elke periode waarin het op proef aangestelde personeelslid effectief prestaties heeft verricht;
2° de afwezigheden in het kader van het jaarlijks vakantieverlof en voor deelname aan vormingsactiviteiten.
De proeftijd wordt verlengd met de totale duur van het aantal afwezigheden, als het totale aantal afwezigheden, met uitzondering van die vermeld in §2, punt 2°, meer is dan:
1° vijfentwintig werkdagen voor een proeftijd van tien maanden of meer; 2° twintig werkdagen voor een proeftijd van acht maanden;
3° vijftien werkdagen voor een proeftijd van zes maanden;
§3. Als de aanwervingsvoorwaarden bepalen dat de kandidaten tijdens de proefperiode een specifiek attest of getuigschrift kunnen behalen, dan wordt de proeftijd vastgesteld rekening houdend met de normale studieduur die nodig is om die akte te behalen.
Artikel 44:
De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef in contractueel of tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij aangesteld wordt, worden in aanmerking genomen voor de proeftijd, op voorwaarde dat het personeelslid daarvoor een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen.
Artikel 45:
Het statutaire personeelslid op proef wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, waaronder ook de rechtstreekse leidinggevende.
Op basis van de hiërarchische positie van een personeelslid of omwille van de beperkte omvang van het personeelsbestand kan de evaluatie worden toevertrouwd aan één hiërarchische leidinggevende
Artikel 46:
Als de proeftijd voor de helft verstreken is, wordt met het statutaire personeelslid op proef een tussentijds functioneringsgesprek gevoerd.
Onder functioneringsgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen de rechtstreekse leidinggevende en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende brengen te bespreken punten aan.
Het functioneringsgesprek vindt plaats omstreeks de helft van de proefperiode of op vraag van het personeelslid of van zijn rechtstreekse leidinggevende . Als feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie van de proefperiode daar aanleiding toe geven, nodigt de leidinggevende het personeelslid in elk geval uit voor een bijkomend functioneringsgesprek.
Het functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende ondertekenen de afsprakennota en krijgen er een exemplaar van.
In het tussentijds functioneringsgesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van het statutaire personeelslid in zijn functie vordert en de mate waarin het statutaire personeelslid voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden bijsturingen afgesproken en schriftelijk vastgelegd. Het tussentijds functioneringsgesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd.
De eindevaluatie van de proeftijd vindt in elk geval plaats voor de afloop van de proeftijd.
Artikel 47:
Na een evaluatiegesprek stellen de evaluatoren de eindevaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt. Dit evaluatiegesprek zal plaatsvinden in de maand lopende voor het einde van de proefperiode.
Artikel 48:
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Het statutaire personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173.
Artikel 49:
§0.Xx evaluatoren kunnen een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen.
In voorkomend geval wordt het voorstel van verlenging gemotiveerd. De verlenging kan niet geweigerd worden.
De verlenging kan eenmaal voor maximaal de duur van de proeftijd worden toegepast. Als een verlenging voorgesteld wordt, wordt de duur van de verlenging naargelang van het geval bepaald binnen de grenzen van de toegelaten maximumduur.
§2. De aanstellende overheid beslist over de verlenging van de proeftijd.
Het statutaire personeelslid op proef wordt voor de afloop van de verlengde evaluatieperiode opnieuw geëvalueerd. Als uit de evaluatie blijkt dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt het ontslagen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173.
Artikel 50:
Na afloop van de proeftijd behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de vaste aanstelling of het ontslag.
Artikel 51:
Voor zover dat verenigbaar is met de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet of met specifieke wettelijke voorschriften voor de aanstelling van personeelsleden in een tewerkstellingsmaatregel, wordt het contractuele personeelslid onderworpen aan een proeftijd. Onder dat voorbehoud wordt de duur van de proeftijd zo mogelijk afgestemd op die voor statutaire personeelsleden van hetzelfde niveau / of van dezelfde rang
Voor zover dat verenigbaar is met de Arbeidsovereenkomstenwet of met specifieke wettelijke voorschriften voor de aanstelling van personeelsleden in een tewerkstellingsmaatregel wordt het contractuele personeelslid tijdens de proeftijd ingewerkt en begeleid op dezelfde wijze als het statutaire personeelslid op proef en heeft het contractuele personeelslid aanspraak op dezelfde vorming.
Artikel 52:
Het eventuele ontslag van het contractuele personeelslid op proef na ongunstige proeftijd, wordt door de aanstellende overheid gegeven in overeenstemming met de voorschriften van de Arbeidsovereenkomstenwet of, in voorkomend geval, andere, specifieke wettelijke voorschriften voor het ontslag.
Afdeling III De vaste aanstelling in statutair verband
Artikel 53:
Het statutaire personeelslid op proef wordt vast aangesteld in statutair verband, op voorwaarde dat het:
1° voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden die voor de functie van toepassing zijn;
2° de proeftijd heeft afgesloten met een gunstig resultaat voor de evaluatie.
Het personeelslid wordt vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin het op proef werd aangesteld. De vaste aanstelling gebeurt uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na afloop van de proeftijd en gaat in op de datum waarop de proeftijd effectief verstreken is.
Hoofdstuk 8 DE EVALUATIE TIJDENS DE LOOPBAAN
Afdeling I Algemene bepalingen en toepassingsgebied
Artikel 54:
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de evaluatie van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder.
Artikel 55:
De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie, zoals vermeld in artikel 112 van het OCMW-decreet: “De evaluatie is de procedure waarbij een oordeel wordt geformuleerd over de manier waarop een personeelslid functioneert.”
De volgende categorieën van personeelsleden zijn evenwel niet aan de evaluatie onderworpen:
1° contractuele personeelsleden in betrekkingen ingesteld ter uitvoering van een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, met een vastgestelde tewerkstellingsduur van maximum twee jaar - bij verlenging van het contract dient de betrokkene geëvalueerd te worden.
2° jobstudenten;
3° contractuele vervangers als vermeld in artikel 103,§2, 2°, OCMW-decreet, als de vervanging niet langer duurt dan twee jaar.
Artikel 56:
De personeelsleden van het OCMW- worden geëvalueerd op ambtelijk niveau. (OCMW- decreet, art. 114).
Onverminderd de regeling van de gevolgen van de evaluatie in Afdeling IV, 0, neemt de OCMW-secretaris naar aanleiding van de evaluatie in voorkomend geval de passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het betrokken personeelslid functioneert (OCMW-decreet, art. 114).
Artikel 57:
De OCMW-secretaris zorgt voor de interne organisatie van de evaluaties binnen de bepaalde termijnen. De evaluatieprocedure wordt ingedeeld in twee fasen.
De eerste fase heeft betrekking op het eigenlijke evalueren en resulteert in het evaluatieverslag van het personeelslid. Deze fase eindigt op het moment van kennisgeving van evaluatieverslag aan het personeelslid.
De tweede fase heeft betrekking op eventuele beroepen tegen de ongunstige evaluatie en op de gevolgen van de evaluatie. Ze loopt af bij de beslissing over het gevolg van de evaluatie.
Na de afloop van elke evaluatieperiode wordt de eerste fase uiterlijk afgerond binnen een termijn van anderhalve maand volgend op de maand waarin de evaluatieperiode afloopt.
Artikel 58:
De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Artikel 59:
De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn.
Artikel 60:
§1 Het personeelslid krijgt tussentijds feedback over zijn manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met het personeelslid. Onder functioneringsgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen de rechtstreekse leidinggevende en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende brengen te bespreken punten aan.
Het functioneringsgesprek vindt plaats als de evaluatieperiode voor de helft verstreken is.
Het bijkomend functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van het personeelslid of van zijn leidinggevende. Als feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt de leidinggevende het personeelslid in elk geval uit voor een functioneringsgesprek.
Het functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende ondertekenen de afsprakennota en krijgen er een exemplaar van.
Indien het personeelslid weigert te tekenen, wordt een kopie van de afsprakennota aangetekend verzonden aan betrokkene, en de originelen alsmede het bewijs van aangetekende zending worden opgenomen in het individuele personeelsdossier.
§2. Concrete feiten en gedragingen die een uitgesproken negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie van een personeelslid geven aanleiding tot een nota die aan het personeelslid wordt voorgelegd ter ondertekening voor kennisname en die toegevoegd wordt aan zijn evaluatiedossier. Het personeelslid heeft het recht om binnen de 10 kalenderdagen schriftelijk zijn bemerkingen te geven.
Indien het personeelslid weigert te tekenen, wordt een kopie van de nota aangetekend verzonden aan betrokkene, en de originelen alsmede het bewijs van aangetekende zending worden opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Afdeling II De duur van de evaluatieperiode en de evaluatiecriteria
Artikel 61:
Het personeelslid dat aan de periodieke evaluatie onderworpen is, wordt tweejaarlijks geëvalueerd.
Het personeelslid wordt na afloop van de evaluatieperiode geëvalueerd als het tijdens die evaluatieperiode ten minste zes maanden prestaties verricht heeft.
De evaluatie van het personeelslid dat binnen die evaluatieperiode de minimale duur van de prestaties niet heeft bereikt wordt uitgesteld.
Het personeelslid wordt pas geëvalueerd na de diensthervatting op het ogenblik dat de minimale prestatietermijn van zes maanden werd bereikt.
Het personeelslid behoudt tot dan het resultaat van de vorige evaluatieperiode
Artikel 62:
De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode.
Artikel 63:
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijvingen en bij de doelstellingen van het OCMW-bestuur.
Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een arbeidshandicap wordt zo nodig rekening gehouden met de handicap.
Afdeling III De evaluatoren en het verloop van de evaluatie
Artikel 64:
§1. Het personeelslid wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, meer bepaald een eerste evaluator en een tweede evaluator, waarvan de eerste evaluator de rechtstreeks leidinggevende is.
Op basis van de hiërarchische positie van een personeelslid of omwille van de beperkte omvang van het personeelsbestand kan de evaluatie worden toevertrouwd aan één hiërarchische leidinggevende.
De OCMW-secretaris wijst de evaluatoren voor de verschillende diensten van het OCMW aan. Hij zorgt voor de opleiding van de evaluatoren en waakt over de eenduidige toepassing van het evaluatiestelsel binnen de diensten.
§2. Elke evaluator moet een opleiding tot evaluator gevolgd hebben om te mogen evalueren. De evaluatoren worden onder meer beoordeeld op hun wijze van evalueren. Als een evaluator zelf negatief geëvalueerd wordt kan de OCMW-secretaris, al dan niet tijdelijk, een andere evaluator aanwijzen als dat op basis van de inhoud van de evaluatie aangewezen blijkt.
Artikel 65:
§1. De evaluatie gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de eerste evaluator en het personeelslid. De tweede evaluator is bij het evaluatiegesprek aanwezig als het personeelslid, de eerste evaluator of hijzelf daarom uitdrukkelijk verzoekt.
De eerste evaluator stelt zijn bevindingen met vermelding van het evaluatieresultaat vast in een evaluatieverslag, als vermeld in artikel 58. Dit evaluatieverslag wordt opgesteld binnen de 10 kalenderdagen en wordt ondertekend door beide evaluatoren.
§2. Het personeelslid ontvangt het evaluatieverslag. Het personeelslid kan in het evaluatieverslag opmerkingen bij zijn evaluatie formuleren. Het personeelslid bezorgt het ondertekende evaluatieverslag terug aan zijn eerste evaluator binnen tien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag.
De evaluatoren ondertekenen het evaluatieverslag en, in voorkomend geval, de opmerkingen van het personeelslid voor kennisneming.
§3. Het personeelslid ontvangt een kopie van zijn definitief evaluatieverslag . Het evaluatieresultaat van het personeelslid wordt opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Indien het personeelslid weigert te tekenen, wordt een kopie van het evaluatieverslag aangetekend verzonden aan betrokkene, en de originelen alsmede het bewijs van aangetekende zending worden opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Het personeelslid heeft het recht zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen en krijgt er op zijn verzoek een afschrift van.
Afdeling IV De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie
Onderafdeling I De evaluatieresultaten
Artikel 66:
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.
De eerste en de tweede evaluator streven naar een consensus over de eindconclusie van de evaluatie en over het voorstel van evaluatiegevolg.
Het standpunt van de evaluator met de hoogste rang is doorslaggevend, als twee evaluatoren niet tot overeenstemming komen over het evaluatieresultaat of over het evaluatiegevolg.
Onderafdeling II De gevolgen van de evaluatie Artikel 67:
De evaluatoren formuleren op basis van het door het personeelslid ondertekende evaluatieverslag een voorstel van evaluatiegevolg aan de OCMW-secretaris.
Artikel 68:
§1.Het personeelslid met een gunstig evaluatieresultaat dat de vereiste schaalanciënniteit heeft, krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan.
Het personeelslid met een ongunstig evaluatieresultaat heeft geen recht op de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan, ook al heeft het de vereiste schaalanciënniteit. Het personeelslid krijgt die salarisschaal pas als het een volgende evaluatieperiode afsluit met een gunstig evaluatieresultaat.
In afwijking van artikel 68, tweede lid, krijgt het personeelslid de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan als het een gunstig evaluatieresultaat behaalt voor een tussentijdse evaluatie die uitgevoerd wordt zodra de volgende evaluatieperiode voor de helft is verstreken.
§2 Het personeelslid dat voor de periodieke evaluatie twee keer opeenvolgend een evaluatieresultaat krijgt dat ongunstig is, wordt ontslagen.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is slechts mogelijk als na de passende maatregelen in artikel 56, waaronder eventueel vorming op maat van het personeelslid, voor de verbetering van de wijze van functioneren, uit een tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat het personeelslid nog steeds niet voldoet. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na een termijn van een jaar volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van het tweede ongunstige evaluatieresultaat. Ze verloopt volgens dezelfde procedure als de periodieke evaluatie.
Artikel 69:
§1 Met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid beslist de OCMW- secretaris over het gevolg van de evaluatie. Hij baseert zijn beslissing op het voorstel van de evaluatoren. De OCMW-secretaris formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hij evaluator is, en baseert zijn beslissing daarop.
Het personeelslid en zijn evaluatoren worden van die beslissing op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de uiterste datum waarop de eerste fase van de evaluatie, vermeld in artikel 46, afloopt.
De OCMW-secretaris kan geen beslissing nemen over een negatief gevolg van de evaluatie, noch een voorstel formuleren tot ontslag van het personeelslid voor het beroep tegen de ongunstige evaluatie is afgehandeld en hij beslist heeft om de evaluatie al dan niet aan te passen.
§2. De OCMW-secretaris formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 68, §2.
Het personeelslid en zijn evaluatoren worden daarvan op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een termijn van tien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie aan het personeelslid.
§3. De aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid.
De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf. Het personeelslid heeft recht op bijstand door een raadsman.
De aanstellende overheid beslist over het ontslag uiterlijk binnen een termijn van dertig kalenderdagen volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel tot ontslag.
Het ontslag van het vast aangestelde statutaire personeelslid verloopt volgens de regels in artikel 174.
Afdeling V Het beroep tegen de ongunstige evaluatie
Onderafdeling I Algemene bepalingen
Artikel 70:
Het personeelslid kan hoger beroep aantekenen tegen de evaluatie met het evaluatieresultaat ongunstig.
Artikel 71:
Het beroep wordt ingediend bij een beroepsinstantie. De naam en het adres van de contactpersoon van de beroepsinstantie wordt aan de personeelsleden meegedeeld.
De uiterlijke termijn voor de indiening van het beroep is vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de ondertekening voor kennisneming van de evaluatie.
Het beroep wordt schriftelijk ingediend. Het personeelslid krijgt een gedateerde ontvangstmelding van zijn beroep.
Onderafdeling II Samenstelling van de beroepsinstantie Artikel 72:
§1. Leden van de OCMW-raad, het Vast Bureau, de OCMW-secretaris en de evaluatoren van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie.
De beroepsinstantie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht. Aanverwanten tot in de tweede graad van de persoon die beroep aantekent, worden geweerd.
Voor elke behandeling van een beroep bestaat de beroepsinstantie minimaal uit drie leden.
§2. Onverminderd het minimumaantal leden vastgesteld in §1, derde lid, bestaat de beroepsinstantie verder uit:
Drie externe deskundigen. Onder externe deskundigen wordt verstaan:
- externe consultants gespecialiseerd in coaching en evaluatie
- personeelsleden van de gemeente of een ander OCMW in een graad van niveau A of B, met expertise in personeelsevaluatie / personeelsleden in een graad van niveau A of B van lokale of voogdijoverheden die niet behoren tot het OCMW Arendonk, met expertise in personeelsevaluatie. De deskundigen hebben minstens dezelfde graad als de betrokkene.
De leden van de beroepsinstantie worden bij name aangesteld door het Vast Bureau. De beroepsinstantie wijst in haar midden een voorzitter en een verslaggever aan.
Onderafdeling III De werking van de beroepsinstantie
Artikel 73:
De beroepsinstantie moet
voltallig zetelen.
De voorzitter leidt de werkzaamheden van de beroepsinstantie. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluatoren en het personeelslid.
Artikel 74:
gv
2012-10-15 10:08:07
--------------------------------------------
Het personeelslid en de evaluatoren worden gelijktijdig gehoord in een teTgoeengsepvroeekgedlijke hoorzitting onder leiding van de voorzitter van de beroepsinstantie.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze. Het personeelslid wordt als laatste gehoord in zijn verdediging.
Van de hoorzitting wordt ter zitting of ten laatste binnen de drie werkdagen een verslag gemaakt. Het verslag geeft de standpunten van de evaluatoren en van het personeelslid weer. De leden van de beroepsinstantie ondertekenen het verslag. Het verslag wordt aan het personeelslid voorgelegd ter ondertekening voor kennisname en maakt deel uit van het beroepsdossier.
Indien het personeelslid weigert te tekenen, wordt een kopie van het aangepaste evaluatieverslag aangetekend verzonden aan betrokkene, en de originelen alsmede het bewijs van aangetekende zending worden opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Artikel 75:
§1 De beroepsinstantie beraadslaagt over haar bevindingen en formuleert eenparig een gemotiveerd advies aan de OCMW-secretaris tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat.
Als er geen eenparig gemotiveerd advies tot stand komt, worden de verschillende standpunten weergegeven en ter stemming aan de leden van de beroepsinstantie voorgelegd. Alle leden, behalve de secretaris-notulist zijn daarbij stemgerechtigd. De stemming is geheim. Het meerderheidsstandpunt bepaalt het gemotiveerd advies.
§2. Het gemotiveerd advies wordt schriftelijk aan de OCMW-secretaris bezorgd binnen een termijn van uiterlijk vijfenveertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de ontvangstmededeling van het hoger beroep aan de klager. De OCMW-secretaris tekent het advies voor ontvangst.
Onderafdeling IV Beslissing in beroep van de OCMW-secretaris Artikel 76:
Binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het gemotiveerd advies, beslist de OCMW-secretaris over de bevestiging of de aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat en deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee aan het personeelslid, aan de voorzitter van de beroepsinstantie en aan de evaluatoren. De kennisgeving gebeurt schriftelijk tegen ontvangstbewijs.
Bij bevestiging van de bestaande evaluatie wordt de bevestigingsbeslissing voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluatoren ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen. De beslissing maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Indien het personeelslid weigert te tekenen, wordt een kopie van de bevestigingsbeslissing aangetekend verzonden aan betrokkene, en de originelen alsmede het bewijs van aangetekende zending worden opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Bij aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat wordt de aangepaste evaluatie voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluatoren ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen.
De aangepaste evaluatie komt in de plaats van de eerdere evaluatie die het voorwerp was van het beroep en vervangt de eerdere evaluatie in het evaluatiedossier en in het personeelsdossier.
Indien het personeelslid weigert te tekenen, wordt een kopie van het aangepaste evaluatieverslag aangetekend verzonden aan betrokkene, en de originelen alsmede het bewijs van aangetekende zending worden opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Artikel 77:
Als de beroepsinstantie in een beroep als vermeld in artikel 75,1°, geen advies formuleert binnen de termijn vastgesteld in artikel 75, §2, dan is het evaluatieresultaat gunstig en past de OCMW-secretaris de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan.
Als de OCMW-secretaris geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de termijn vastgesteld in artikel 76, dan is het evaluatieresultaat gunstig.
Afdeling VI Specifieke bepalingen voor de evaluatie van de
OCMW-secretaris en de financieel beheerder van het OCMW
Onderafdeling I De evaluatie tijdens de proeftijd
Artikel 78:
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder op proef worden geëvalueerd door de
OCMW-raad.
De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid, en op basis van een verslag van het Vast Bureau.
De regels voor de opmaak van het verslag van het Vast Bureau en voor het voorbereidend rapport van de externe deskundigen die van toepassing zijn op de evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie van de proeftijd.
Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen.
Artikel 79:
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds terugkoppeling over hun manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met de functiehouder. Onder functioneringsgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen het Vast Bureau en de functiehouder met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel de functiehouder als het Vast Bureau brengen te bespreken punten aan.
Het functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van de functiehouder of van het Vast Bureau met dien verstande dat er een functioneringsgesprek wordt gevoerd als de proefperiode voor de helft is verstreken. Als feiten of gedragingen van de functiehouder die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt het Vast Bureau de functiehouder in elk geval uit voor een bijkomend functioneringsgesprek.
Het functioneringsgesprek resulteert in schriftelijke afspraken over bepaalde aandachtspunten. De functiehouder en het Vast Bureau ondertekenen de afspraken en krijgen er een exemplaar van.
Bij weigering van ondertekening wordt daarvan melding gemaakt in het verslag en wordt dit aangetekend opgestuurd.
Artikel 80:
Als de proeftijd van de OCMW-secretaris en van de financieel beheerder voor de helft verstreken is, wordt een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd:
1° tussen de OCMW-secretaris en het Vast Bureau;
2° tussen de financieel beheerder van het OCMW- en het Vast Bureau en de OCMW- secretaris.
In het gesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten. Zo nodig
worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijdse evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd.
Artikel 81:
Ten laatste een maand voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd plaats door de OCMW-raad vermeld in artikel 78.
De deskundigen leveren het evaluatierapport over de proeftijd, vermeld in artikel 78, en het Vast Bureau levert het verslag vermeld in artikel 78, in bij de voorzitter van de OCMW- raaddie de eindevaluatie uitspreekt binnen de termijn vastgesteld in het huishoudelijke reglement.
Artikel 82:
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is gunstig of ongunstig.
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder op proef die na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige eindresultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komen voor de vaste aanstelling in statutair verband worden door de OCMW-raad ontslagen.
Artikel 83:
De bijzondere commissie kan een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen. De proeftijd wordt verlengd met zes maanden.
In voorkomend geval beslist de OCMW-raad over de verlenging van de proeftijd.
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder op proef worden na afloop van de verlengde proeftijd opnieuw geëvalueerd volgens dezelfde procedure. Als zij op grond van het ongunstige resultaat van die evaluatie niet in aanmerking komen voor de vaste aanstelling in statutair verband, worden zij door de OCMW-raad ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173.
Artikel 84:
Na afloop van de proeftijd behouden de OCMW-secretaris en de financieel beheerder op proef hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid tot de OCMW-raad beslist over de vaste aanstelling in statutair verband of het ontslag.
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder worden vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin ze op proef werden aangesteld. De vaste aanstelling gebeurt uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na afloop van de proeftijd en gaat in op de datum waarop de proeftijd effectief verstreken is.
De OCMW-raad neemt zijn beslissing tot ontslag uiterlijk binnen twee maanden na de eindevaluatie van de bijzondere commissie.
Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173.
Onderafdeling II De evaluatie tijdens de loopbaan
Artikel 85:
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder worden geëvalueerd door een bijzondere commissie. Die commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de OCMW-raad.
De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid, en op basis van een verslag van het Vast Bureau.
Artikel 86:
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder worden tweejaarlijks geëvalueerd. Artikel 61, tweede en derde lid, over de minimale prestatietermijn is van toepassing op de OCMW- secretaris en de financieel beheerder. De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode.
Artikel 87:
§1. De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria worden vastgesteld voor:
1° de OCMW-secretaris: na overleg met de OCMW-secretaris en het Vast Bureau; 2° de financieel beheerder: na overleg met de OCMW-secretaris en het Vast Bureau.
Na het overleg bespreekt het Vast Bureau de voorgestelde evaluatiecriteria met de externe deskundigen in het personeelsbeleid die verantwoordelijk zijn voor het voorbereidend rapport voor de evaluatie en stuurt het die zo nodig bij.
Artikel 88:
De onafhankelijkheid waarmee de financieel beheerder sommige wettelijk omschreven taken uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin hij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.
Artikel 89:
Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante informatie, die ingewonnen wordt met behulp van:
1° een vragenlijst gericht aan de medewerkers van de functiehouder, de leden van het managementteam over de wijze van functioneren van de functiehouder;
2° een vragenlijst gericht aan de leden van het Vast Bureau waarin hun feedback gevraagd wordt over de wijze van functioneren van de functiehouder;
3° een evaluatiegesprek met de functiehouder, gebaseerd op de evaluatiecriteria, op het resultaat van de feedbackvragenlijst en op de bestaande resultaatverbintenissen of afspraken met het Vast Bureau.
De vragenlijst vermeld in punt 1° en 2° heeft betrekking op de vastgestelde evaluatiecriteria en wordt anoniem ingevuld. De resultaten worden verwerkt tot conclusies over de evaluatiecriteria. De ingevulde vragenlijsten maken geen deel uit van het evaluatiedossier.
De conclusies van de vragenlijst in 1° en van het evaluatiegesprek worden per evaluatiecriterium verwerkt in het voorbereidend rapport. De conclusies van de vragenlijst in 2° en van het evaluatiegesprek worden per evaluatiecriterium verwerkt in het verslag van het Vast Bureau.
Artikel 90:
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met de functiehouder. Onder functioneringsgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen het Vast Bureau en de functiehouder met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel de functiehouder als het Vast Bureau brengen te bespreken punten aan. Bij het functioneringsgesprek van de financieel beheerder is ook de OCMW-secretaris aanwezig.
Het bijkomend functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van de functiehouder of van het Vast Bureau, met dien verstande dat er een functioneringsgesprek wordt gevoerd als de evaluatieperiode voor de helft is verstreken. Als feiten of gedragingen van de functiehouder die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt het Vast Bureau de functiehouder in elk geval uit voor een functioneringsgesprek
Het functioneringsgesprek resulteert in schriftelijke afspraken over bepaalde aandachtspunten. De functiehouder en het Vast Bureau ondertekenen de afspraken en krijgen er een exemplaar van. Bij weigering van ondertekening wordt daar melding van gemaakt in het verslag en wordt dit aangetekend opgestuurd.
Onderafdeling III De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie Artikel 91:
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.
Artikel 92:
…
Hoofdstuk 9 HET VORMINGSREGLEMENT
Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 93:
§1. De personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel met betrekking tot aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
§2. De personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee zij beroepshalve belast zijn.
§3. De vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Artikel 94:
Voor de uitvoering van het vormingsrecht en de vormingsplicht vermeld in artikel 93, wordt onder vorming verstaan: elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt.
De vormingsverantwoordelijke zorgt in samenwerking met de OCMW-secretaris voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde vormingsbehoeften.
Artikel 95:
Als er meerdere personeelsleden in aanmerking komen voor een bepaalde vormingsactiviteit en een gelijktijdige deelname vanwege het dienstbelang niet mogelijk is, kan de OCMW- secretaris, naar gelang van het geval, op basis van een van de volgende criteria voorrang geven:
1° aan het personeelslid met een rechtstreeks functioneel belang bij de opleiding, zoals blijkt uit zijn functiebeschrijving, persoonlijke doelstellingen of planning;
2° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het baat heeft bij de vormingsactiviteit;
3° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het een bijzondere verdienste heeft op het domein van de vormingsactiviteit;
4° aan het personeelslid dat zich in het kader van een taakverdeling specialiseert in de materie;
5° aan het personeelslid met de laagste anciënniteit dat zich nog in de fase bevindt van kennisverwerving of de verwerving van vaardigheden met betrekking tot de functie; 6° aan personeelsleden van een bepaalde dienst om functionele redenen.
Afdeling II De vormingsplicht
Artikel 96:
Het personeelslid op proef neemt deel aan een leertraject dat zijn integratie in het bestuur en zijn inwerking in de functie bevordert.
Artikel 97:
Het personeelslid kan verplicht worden om vorming te volgen:
1° om kennis te nemen van nieuwe wetgeving en nieuwe inzichten met betrekking tot zijn functie of dienst;
2° om vertrouwd te worden met nieuwe informaticatoepassingen;
3° na een procedure van interne personeelsmobiliteit, herplaatsing of bevordering, om zich in te werken in de nieuwe functie;
4° om vertrouwd te worden met het gebruik van nieuwe materialen;
5° als de vorming een onderdeel is van een verbeterplan voor de werking van de dienst; 6° om het individueel functioneren op het vlak van kennis of vaardigheden te verbeteren;
7° om in aanmerking te komen voor een bevordering, in overeenstemming met de specifieke bevorderingsvoorwaarden voor een functie.
Artikel 98:
Met behoud van de toepassing van de gevolgen van de evaluatie wordt vorming aangeboden die afgestemd is op de vastgestelde behoeften aan het personeelslid met een ongunstige evaluatie tijdens de loopbaan.
Artikel 99:
De verplichting om aan vormingsactiviteiten deel te nemen gaat uit van de OCMW-secretaris.
De personeelsleden kunnen van de verplichting tot deelname aan de opgelegde vormingsactiviteit vrijgesteld worden als daar ernstige redenen voor zijn, andere dan overmacht.
Het personeelslid dat meent een ernstige reden te hebben voor een vrijstelling van de verplichte deelname, vraagt die vrijstelling voor de start van de vormingsactiviteit aan bij de vormingsverantwoordelijke.
De OCMW-secretaris beslist over de eventuele vrijstelling.
Artikel 100:
Het personeelslid krijgt voor alle interne of externe vormingsactiviteiten waaraan het deelneemt op uitdrukkelijk verzoek van de OCMW-secretaris dienstvrijstelling en de periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de opgelegde vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, krijgt het personeelslid daarvoor een volledige compensatie. De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening houdend met het dienstbelang.
Personeelsleden kunnen dienstvrijstelling als studieverlof bekomen ter voorbereiding van schoolse examens in het kader van de opgelegde vormingsactiviteit.
Dit studieverlof is gelijk aan 1 dag per pakket van 25 lesuren. Het aldus verkregen resultaat wordt afgerond naar de naaste eenheid, met een minimum van 1 dag.
Deze dienstvrijstelling is voor zowel de opgelegde vorming als voor het vormingsrecht beperkt tot maximum 10 werkdagen per jaar en wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Artikel 101:
Het bestuur draagt de kosten voor de deelname aan de opgelegde vormingsactiviteiten. Tot die kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de vormingsactiviteit doorgaat. Het personeelslid dient daartoe de bewijsstukken van de verplaatsingskosten in. De regeling die geldt voor dienstverplaatsingen is van toepassing op de verplaatsingen voor vorming.
Afdeling III Het vormingsrecht
Artikel 102:
Het personeelslid dat wil deelnemen aan een vormingsactiviteit vraagt daartoe toestemming aan de vormingsverantwoordelijke via zijn diensthoofd.
Het personeelslid motiveert zijn aanvraag.
Het diensthoofd neemt kennis van de vormingsaanvraag, geeft er een advies over en bezorgt de vormingsaanvraag onmiddellijk aan de vormingsverantwoordelijke.
De vormingsverantwoordelijke toetst de aanvraag aan de vastgestelde vormingsbehoeften, de planning en de beschikbare middelen. Hij overlegt daarover zo nodig met de leidinggevende en het personeelslid.
De vormingsverantwoordelijke stelt aan de OCMW-secretaris voor om toestemming te geven of te weigeren voor deelname aan de vormingsactiviteit. De OCMW-secretaris beslist over de toestemming of de weigering. Hij motiveert zijn beslissing.
Artikel 103:
De toestemming voor deelname aan een vormingsactiviteit kan geweigerd worden op grond van de volgende algemene criteria:
1° het dienstbelang, meer bepaald de minimale personeelsaanwezigheid die vereist is voor een goede werking van de dienst op het tijdstip dat de vormingsactiviteit doorgaat;
2° het gebrek aan inhoudelijke relevantie of meerwaarde van de aanvraag voor het bestuur of voor het personeelslid in kwestie;
3° praktische bezwaren zoals de prioriteiten in het vormingsplan, de bestaande voorrangsregels of een te hoge prijs.
Als de vorming om een van deze redenen geweigerd wordt, kan in overleg met het diensthoofd en het personeelslid een geschikt alternatief aangeboden worden.
Artikel 104:
Het personeelslid dat om een ernstige reden niet kan deelnemen aan een aangevraagde en toegestane vormingsactiviteit, deelt dat zonder uitstel voor de aanvang van de vormingsactiviteit mee aan zijn leidinggevende.
De leidinggevende kan een ander personeelslid in de mogelijkheid stellen om de vorming te volgen.
Artikel 105:
Het personeelslid dat aan een extern georganiseerde vormingsactiviteit deelneemt, geeft na afloop daarvan aan de vormingsverantwoordelijke en aan zijn diensthoofd een aanwezigheidsattest.
Artikel 106:
De mate waarin het personeelslid na deelname aan vormingsactiviteiten in zijn dagelijks werk toepassing maakt van de geleerde vaardigheden of van de verworven kennis, is een element in zijn evaluatie.
Naar gelang van de aard van de vormingsactiviteit moet het personeelslid bovendien: 1° slagen voor een proef als de vormingsactiviteit daarmee afsluit;
2° rapporteren aan het diensthoofd en de collega’s en informatie uitwisselen;
Artikel 107:
Het personeelslid dat op eigen initiatief deelneemt aan interne of externe vormingsactiviteiten krijgt daarvoor dienstvrijstelling. De periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de toegestane vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, krijgt het personeelslid daarvoor een gedeeltelijke of volledige compensatie. De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening houdend met het dienstbelang.
Personeelsleden kunnen dienstvrijstelling als studieverlof bekomen ter voorbereiding van schoolse examens in het kader van het vormingsrecht.
Dit studieverlof is gelijk aan 1 dag per pakket van 25 lesuren. Het aldus verkregen resultaat wordt afgerond naar de naaste eenheid met een minimum van 1 dag.
Deze dienstvrijstelling is voor zowel de opgelegde vorming als voor het vormingsrecht beperkt tot maximum 10 werkdagen per jaar en wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Artikel 108:
De kosten voor deelname aan niet-opgelegde maar wel toegestane vorming worden op dezelfde wijze betaald als bij verplichte vorming.
Hoofdstuk 10 DE ADMINISTRATIEVE ANCIËNNITEITEN
Artikel 109:
§1.Met administratieve anciënniteiten worden de anciënniteiten bedoeld die gebruikt worden voor het verloop van de loopbaan.
De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid: 1° graadanciënniteit;
2° niveauanciënniteit;
3° dienstanciënniteit;
4° schaalanciënniteit.
De graad-, niveau-, en dienstanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die bij een overheid werden gepresteerd.
§2.Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op een salaris of die, wat het statutaire personeelslid betreft, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met dienstactiviteit.
De periodes van verlof of afwezigheid die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit worden weergegeven in de tabel als bijlage III.
Artikel 110:
De administratieve anciënniteiten worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten.
Artikel 111:
De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef in een bepaalde graad of een daarmee vergelijkbare graad.
De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef in een of meer graden van een bepaald niveau of van een daarmee vergelijkbaar niveau.
De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een overheid.
Artikel 112:
De schaalanciënniteit is de anciënniteit verworven bij het OCMW in een bepaalde salarisschaal van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. Ze neemt een aanvang op de datum van de aanstelling op proef in die graad, tenzij anders bepaald.
De diensten die krachtens de rechtspositieregeling recht geven op een salaris geven recht op de toekenning van schaalanciënniteit worden weergegeven in de tabel als bijlage III.
De schaalanciënniteit die voor voormelde periodes van onbezoldigde afwezigheid wordt toegekend, mag in het totaal niet meer belopen dan één jaar als het personeelslid zelf om deze periodes van onbezoldigde afwezigheid gevraagd heeft. Als de voormelde periodes een gevolg zijn van disponibiliteit, worden alle jaren meegeteld voor de schaalanciënniteit.
Artikel 113:
§1. Onder overheid in artikel 109, §1 en 111 wordt verstaan:
1° de provincies, het OCMW van België, en de instellingen die eronder ressorteren;
2° de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en van de gewesten;
3° de diensten en instellingen van de Europese Unie;
4° de diensten en instellingen van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
5° de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte.
§2. De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid dan het OCMW, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de administratieve anciënniteiten, met uitzondering van de schaalanciënniteit.
Die administratieve anciënniteiten worden in aanmerking genomen op basis van een vergelijking van die diensten met de algemene en de specifieke voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die bij een andere overheid gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard:
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Artikel 114:
Aan het personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt dienstanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld, met een maximum van 8 jaar.
De beroepservaring wordt volledig in aanmerking genomen op voorwaarde dat ze relevant is voor de uitoefening van de functie en dat die functie een knelpuntberoep is.
Bij de vacantverklaring van de functie bepaalt de aanstellende overheid of het om een knelpuntberoep gaat. Deze beslissing wordt gemotiveerd aan de hand van bijvoorbeeld regionale lijsten van de VDAB, lijsten van interim-kantoren en dergelijke meer.
De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die ervaring met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de beroepservaring.
Die administratieve anciënniteiten worden toegekend op basis van een vergelijking van die diensten met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die in de privésector of als zelfstandige gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard:
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Artikel 115:
§1. In afwijking van artikel 112, eerste lid, en artikel 113, §2 wordt aan het personeelslid met beroepservaring bij een overheid ook de schaal en de schaalanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
Die schaalanciënniteit wordt toegekend op basis van een vergelijking van die diensten met die voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten bij een openbare overheid. Als bewijsstukken worden aanvaard:
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
§2. Personeelsleden die na het beëindigen van hun tewerkstelling terug in dienst komen bij het bestuur, behouden hun verworven geldelijke anciënniteit.
Indien het een tewerkstelling betreft in dezelfde of gelijkaardige graad of functie behouden deze personeelsleden ook de schaal en de schaalanciënniteit.
De gesubsidieerde of gewone contractuelen en, in overgang, de statutair tijdelijken in dienst van het eigen bestuur, die vast worden benoemd, behouden hun verworven geldelijke anciënniteit. Zij behouden eveneens hun schaalanciënniteit en hun weddenschaal, ook tijdens de proefperiode, indien ze vastbenoemd worden in dezelfde of een gelijkaardige graad of functie.
Hoofdstuk 11 DE FUNCTIONELE LOOPBAAN
Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 116:
De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met een en dezelfde graad verbonden zijn.
Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
Afdeling II De functionele loopbanen per niveau
Verklaring van de lettercode:
Per niveau worden de graden hiërarchisch gerangschikt in rangen. Elke rang wordt aangeduid met twee of drie letters. De hoofdletter geeft het niveau aan, de kleine letter situeert de rang in dat niveau. De rangen geven het relatieve gewicht van de betrekkingen binnen het niveau weer.
De rangen per niveau zijn:
1° | in niveau A: |
a) | voor de basisgraad: Av; |
2° | in niveau B: |
a) | voor de basisgraad: Bv; |
b) | voor de hogere graad: Bx; |
3° | in niveau C: |
a) | voor de basisgraad: Cv; |
b) | voor de hogere graad: Cx; |
4° | in niveau D: |
a) | voor de basisgraad: Dv; |
b) | voor de hogere technische graad: Dx; |
5° | in niveau E: Ev. |
Een betrekking wordt in een graad gesitueerd op basis van de functiebeschrijving.
Artikel 117: Niveau A
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau A:
A1a-A2a-A3a:
1) van A1a naar A2a na 4 jaar schaalanciënniteit in A1a en een gunstig evaluatieresultaat;
2) van A2a naar A3a na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A1a en A2a en een gunstig evaluatieresultaat;
Artikel 118: Niveau B
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau B:
1° voor de graden van rang Bv: X0-X0- X0:
1) van B1 naar B2 na 4 jaar schaalanciënniteit in B1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2) van B2 naar B3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in B1 en B2 en een gunstig evaluatieresultaat;
2° voor de graad van rang Bx:
B4-B5: van B4 naar B5 na 9 jaar schaalanciënniteit in B4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 119: Niveau C
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau C:
1° voor een graad van rang Cv: C1- C2-C3:
1) van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2) van C2 naar C3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in C1 en C2 en een gunstig evaluatieresultaat;
2° voor de graad van rang Cx:
C4-C5: van C4 naar C5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 120: Niveau D
De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen voor het niveau D zijn,voor de graad van rang Dv:
1° voor een graad van rang Dv: D1- D2-D3:
1) van D1 naar D2 na 4 jaar schaalanciënniteit in D1 en een gunstig evaluatieresultaat;
2) van D2 naar D3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in D1 en D2 en een gunstig evaluatieresultaat.
2° voor de graad van rang Dx:
D4-D5: van D4 naar D5 na 9 jaar schaalanciënniteit in D4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 121: Niveau E
De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen voor het niveau E zijn, voor de graad van rang Ev:
E1-E2-E3:
1) van E1 naar E2 na 4 jaar schaalanciënniteit in E1, en een gunstig evaluatieresultaat;
2) van E2 naar E3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in E1 en E2, en een gunstig evaluatieresultaat.
Hoofdstuk 12 DE BEVORDERING Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 122:
De bevordering is de aanstelling van een personeelslid van het lokaal bestuur, in een functie van een graad van een hogere rang in overeenstemming met de indeling en rangschikking van de graden in de personeelsformatie.
Artikel 123:
§1. Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie.
§2. Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, als ze aan een van de volgende criteria beantwoorden:
a) ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als vermeld in hoofdstuk 3.
b) ze zijn voor 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
§ 3. De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van een brief, memo of e-mail.
Personeelsleden die door hun werkomstandigheden geen toegang hebben tot mail of intranet of er slechts onregelmatig toegang toe hebben, worden op de hoogte gebracht met behulp van een brief of memo.
Personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte gebracht van de vacature.
Het vacaturebericht vermeldt:
1° de functiebenaming en de functiebeschrijving; 2° de salarisschaal;
3° de bevorderingsvoorwaarden;
4° de selectieproeven;
5° de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend; en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen;
6° het interne contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen over de vacante betrekking/functie, de arbeidsvoorwaarden en de selectieprocedure;
7° of het een voltijdse - of deeltijdse betrekking is.
Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens vijftien kalenderdagen. De OCMW-secretaris bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn. Als met toepassing van het tweede lid de bekendmaking per post gebeurt, dan geldt de datum van de verzending per post voor alle kandidaten als datum van bekendmaking van de vacature.
De datum van de afgifte van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. Bij afgifte wordt de kandidatuur voor ontvangst getekend. De datum van ondertekening voor ontvangst wordt beschouwd als de datum van indiening van de kandidatuur.
Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstbewijs van zijn kandidatuur.
Artikel 124:
Het Vast Bureau beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen ook als de OCMW-raad de aanstellende overheid is.
Alleen kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 125:
§ 1. Om voor bevordering in aanmerking te komen moeten de kandidaten: 1° een minimale anciënniteit hebben;
2° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
3° als de functie een beschermde titel behelst of een gespecialiseerde functie is, het diploma of een van de diploma’s hebben die gelden bij aanwerving;
4° slagen voor een selectieprocedure.
§ 2. Onder anciënniteit vermeld in §1, 1° wordt verstaan: ofwel dienstanciënniteit, ofwel niveauanciënniteit, ofwel graadanciënniteit, ofwel een combinatie van die anciënniteiten.
De vereiste minimale niveauanciënniteit/graadanciënniteit is voor de bevordering van: Niveau E naar niveau D: ten minste 3 jaar;
Niveau D naar niveau C: ten minste 3 jaar; Niveau C naar niveau B: ten minste 4 jaar; Niveau C naar niveau A: ten minste 4 jaar;
Niveau B naar niveau A: ten minste 4 jaar in niveau C en / of B
Aanvullende bevorderingsvoorwaarden worden opgenomen in bijlage IV – aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden bij deze rechtspositieregeling.
Afdeling II De selectie
Artikel 126:
Voor de selectieprocedure bij bevordering gelden dezelfde bepalingen als voor de selectieprocedure bij aanwerving.
Artikel 127:
PM.
Artikel 128:
In afwijking van artikel 125, 4°, wordt het personeelslid dat al geslaagd is voor een onderdeel van de selectie voor een functie van dezelfde graad als de functie waarvoor het solliciteert, vrijgesteld van datzelfde onderdeel als het opnieuw deelneemt aan de selectieprocedure. Het personeelslid behoudt voor dat onderdeel zijn eerder behaalde resultaat.
Artikel 129:
De geslaagde kandidaten behouden onbeperkt het voordeel van hun selectieresultaat en blijven op basis daarvan in aanmerking komen voor een bevordering in een functie van de graad waarvoor ze geslaagd zijn.
Afdeling III De algemene bevorderingsvoorwaarden per niveau en per rang.
Artikel 130: Niveau A
De algemene voorwaarden voor bevordering zijn:
1° voor een graad van rang Av, schalen A1a-A3a (basisgraad)
a) titularis zijn van een graad van niveau B of niveau C;
ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau B of ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau C of in beide niveaus samen;
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie
d) slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 131: Niveau B
De specifieke voorwaarden voor een bevordering zijn:
1° voor een graad van rang Bx, schalen B4-B5 (hogere graad, lijnfunctie):
a) ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Bv, schalen B1-B3
b) als de functie een beschermde titel betreft of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de vacante functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie
d) slagen voor de selectieprocedure.
2° voor een graad van rang Bv, schalen B1-B3 (basisgraad):
a) ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Cv, schalen C1-C3, of in een graad van rang Cx, schalen C4-C5;
b) als de functie een beschermde titel betreft of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de vacante functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 132: Niveau C
De specifieke voorwaarden voor een bevordering zijn:
1° voor een graad van rang Cx, schalen C4-C5 (lijnfunctie, staffunctie of expertfunctie)
a) ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Cv voor een lijnfunctie of ten minste 4 jaar graadanciënniteit hebben in een graad die naar taakinhoud en functieprofiel aansluit bij de expertfunctie voor een expertfunctie;
b) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
c) slagen voor de selectieprocedure.
2° voor een graad van rang Cv, schalen C1-C3 :
a) ten minste 3 jaar graadanciënniteit hebben in niveau D;
b) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
c) slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 133: Niveau D
De specifieke voorwaarden voor een bevordering zijn:
1° voor een graad van rang Dx, schaal D4 (technische hogere rang):
a) ten minste 3 jaar graadanciënniteit hebben in graad van rang Dv, al dan niet in een bepaalde specialisatie;
b) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
c) slagen voor de selectieprocedure.
2° voor een graad van rang Dv, schalen D1-D3:
a) ten minste 3 jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Ev, al dan niet in een bepaald vak;
b) een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
c) slagen voor de selectieprocedure.
Aanvullende bevorderingsvoorwaarden worden opgenomen in bijlage IV – aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden bij deze rechtspositieregeling.
Afdeling IV Specifieke bevorderingsvoorwaarden per graad
Artikel 134:
P.M.
Aanvullende bevorderingsvoorwaarden worden opgenomen in bijlage IV - aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden bij deze rechtspositieregeling.
Afdeling V De proeftijd van het personeelslid na bevordering
Artikel 135:
§0.Xx proeftijd na bevordering beoogt de inwerking van het personeelslid in zijn nieuwe functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid voor de nieuwe functie te verifiëren. De leidinggevende van het personeelslid zorgt in overleg met de OCMW-secretaris voor de actieve inwerking van het personeelslid in zijn nieuwe functie.
§2. Het personeelslid dat bevorderd wordt in de functie van OCMW-secretaris en financieel beheerder van het OCMW is onderworpen aan een proeftijd die dezelfde duur heeft als de proeftijd bij aanwerving in die functies.
Het personeelslid dat bevorderd wordt in een statutaire of een contractuele betrekking van niveau A of niveau B is onderworpen aan een proeftijd.
De duur van de proeftijd is dezelfde als de duur van de proeftijd bij aanwerving in de functie.
De vorige functie van het bevorderde personeelslid wordt geblokkeerd tot op het moment van de definitieve aanstelling van het personeelslid in zijn of haar bevorderingsfunctie.
De vorige functie zal enkel tijdelijk met een contractueel vervangingscontract ingevuld kunnen worden.
§3. Voor het personeelslid dat reeds een hogere functie waarneemt, mag deze periode van waarneming als proeftijd beschouwd worden, als hij bevorderd wordt in desbetreffende functie.
§4. De proeftijd is niet van toepassing bij bevordering in functies van niveau D en niveau C.
Artikel 136:
§1. Artikel 42, 43 §2, 45, 46 §1, 47 en 48, eerste lid, van hoofdstuk VII over de evaluatie van de proeftijd, zijn van overeenkomstige toepassing op de proeftijd na bevordering.
Artikel 78, 79, 80, 81 en 82, eerste lid,van hoofdstuk VIII, afdeling VI, onderafdeling I, over de evaluatie tijdens de proeftijd van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder, zijn van overeenkomstige toepassing op de proeftijd na bevordering in die functies.
Hoofdstuk 13 DE VERVULLING VAN EEN VACATURE DOOR INTERNE PERSONEELSMOBILITEIT
Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 137:
§ 1. Onder interne personeelsmobiliteit voor de vervulling van een vacature wordt verstaan: de heraanstelling van een personeelslid in een vacante betrekking van de personeelsformatie die in dezelfde graad of in een andere graad van dezelfde rang is ingedeeld.
§ 2. Voor de deelname aan een procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, als ze aan een van de volgende criteria beantwoorden:
a) ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als vermeld in de artikelen 5 tot en met 53 en ze hebben de proeftijd beëindigd;
b) ze zijn voor 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
De procedure van interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van OCMW-secretaris en financieel beheerder van het OCMW.
§0.Xx OCMW-secretaris beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, behalve als de OCMW-raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het Vast Bureau de geldigheid.
Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 138:
De aanstellende overheid beslist over de heraanstelling. De heraanstelling is niet tijdelijk, maar definitief. De bepalingen over de proeftijd zijn niet van toepassing na een procedure van interne personeelsmobiliteit
Afdeling II De voorwaarden en de procedures voor de interne personeelsmobiliteit
Artikel 139:
De kandidaten moeten ten minste:
1° een minimale graadanciënniteit van drie jaar hebben;
2° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie;
3° voldoen aan de competentievereisten die vastgesteld zijn in de functiebeschrijving; 4° zo nodig, voldoen aan het diplomavereiste voor de functie.
Artikel 140:
De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van een brief, memo of e-mail.
Personeelsleden die door hun werkomstandigheden geen toegang hebben tot mail of intranet of er slechts onregelmatig toegang toe hebben, worden op de hoogte gebracht met behulp van brief of memo.
Personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte gebracht van de vacature.
Het vacaturebericht vermeldt:
1° de functiebenaming en de functiebeschrijving; 2° de salarisschaal;
3° de voorwaarden;
4° de selectieproeven;
5° de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend; en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen;
6° het interne contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen over de vacante betrekking/functie, de arbeidsvoorwaarden en de selectieprocedure.
7° of het een voltijdse – of deeltijdse betrekking is.
Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens vijftien kalenderdagen. De OCMW-secretaris bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn. Als met toepassing van het tweede lid de bekendmaking per post gebeurt, dan geldt de datum van de verzending per post voor alle kandidaten als datum van bekendmaking van de vacature.
De datum van de afgifte van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. Bij afgifte wordt de kandidatuur voor ontvangst getekend. De datum van ondertekening voor ontvangst wordt beschouwd als de datum van indiening van de kandidatuur.
Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstbewijs van zijn kandidatuur.
Artikel 141:
De vacature kan vervuld worden door functiewijziging of door graadverandering.
Bij functiewijziging komen de kandidaten in aanmerking die in dezelfde graad zijn aangesteld als de graad van de vacante functie.
Bij graadverandering komen de kandidaten in aanmerking die een andere graad bekleden van dezelfde rang, waaraan dezelfde salarisschalen en dezelfde functionele loopbaan verbonden zijn.
Artikel 142:
§1. Als de functie vervuld wordt door functiewijziging, dan worden de kandidaten onderworpen aan een gestructureerd interview door een selectiecommissie die nagaat of de kandidaat voldoet aan de competentievereisten voor de vacante functie.
De selectiecommissie wordt samengesteld volgens de regels vastgesteld in artikel 15 en functioneert in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16 en 17.
Het interview is ondermeer gebaseerd op:
1° de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie; 2° een vooraf door de kandidaten ingevuld CV-formulier;
3° de laatste evaluatie van de kandidaat.
De selectiecommissie formuleert op basis van het interview een conclusie over de geschiktheid of de ongeschiktheid van de kandidaten en stelt een rangorde van geschikt bevonden kandidaten voor.
§.2. Als de functie vervuld wordt door graadverandering, dan worden de kandidaten onderworpen aan een selectieprocedure die bestaat uit:
1° een gestructureerd interview, gebaseerd op:
a) de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie;
b) een vooraf door de kandidaten ingevuld CV-formulier;
c) de laatste evaluatie van de kandidaat.
2° naargelang van de aard van de functie, ofwel:
a) een psychotechnische proef;
b) een of meer specifieke vaardigheidstests, al dan niet met behulp van een assessment;
c) een praktische proef;
d) een schriftelijke proef, afgestemd op de functie.
De aanstellende overheid bepaalt de keuze uit de mogelijkheden in punt 2°.
§3. Als de vacante functie zowel door functiewijziging als door graadverandering toegankelijk is, dan is §2 van toepassing voor de wijze waarop nagegaan wordt of de kandidaten voldoen aan de competentievereisten voor de functie.
Artikel 143:
Het personeelslid behoudt na de heraanstelling in een andere functie, ongeacht of die tot dezelfde of tot een andere graad behoort, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie.
De graadanciënniteit wordt na een graadverandering vastgesteld op basis van een vergelijking van de diensten in de vorige graad met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt op een wijze als bepaald in artikel 114.
TITEL III – HET MANDAATSTELSEL, HET OPDRACHTHOUDERSCHAP EN DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE
Hoofdstuk 1 HET MANDAATSTELSEL
Artikel 144 – 154: NVT
Hoofdstuk 2 HET OPDRACHTHOUDERSCHAP
Artikel 155 – 157: NVT
Hoofdstuk 3 DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE
Artikel 158:
Dit hoofdstuk is met uitzondering van artikel 159, §3, laatste lid over de waarnemingstoelage niet van toepassing op de waarneming in de functies van OCMW-secretaris en financieel beheerder van het OCMW.
Artikel 159:
§1. Een vast aangesteld statutair personeelslid van een lagere graad wordt als waarnemend functiehouder aangesteld in een functie van een hogere graad, als de functiehouder van die functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is.
Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie. De waarnemer moet niet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de waar te nemen functie voldoen.
De aanstellende overheid beslist op voorstel van het hoofd van het personeel wie de hogere functie waarneemt.
§2. De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is.
Als de waarnemend functiehouder na de procedure definitief aangesteld wordt, wordt de proeftijd verminderd met de periode van waarneming, tevens wordt zijn schaalanciënniteit met terugwerkende kracht aangepast.
§3. De waarnemer van de hogere functie beschikt over alle prerogatieven die verbonden zijn met die functie. De waarnemer van een hogere functie krijgt de toelage, vermeld in artikel 224.
Artikel 160:
Een contractueel personeelslid in dienst dat niet meer in de proeftijd is en dat met de waarneming instemt, komt voor de waarneming van een hogere functie in aanmerking onder dezelfde voorwaarden als het vast aangestelde statutaire personeelslid, met dien verstande dat: 1° de waarneming in een betrekking die niet definitief vacant is, nooit langer dan twee jaar mag duren;
2° aan de waarnemer voor de duur van de waarneming een salaris toegekend wordt in de salarisschaal die verbonden is met de hogere functie.
TITEL IV – DE AMBTSHALVE HERPLAATSING
Hoofdstuk 1 DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN DEZELFDE RANG
Artikel 161:
§1. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang gebeurt op initiatief van de aanstellende overheid. Ze houdt in dat het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst wordt in een andere, passende functie van dezelfde graad of in een passende functie van een andere graad van dezelfde rang.
§2. Het Vast Bureau of de OCMW-raad voor de leden van het managementteam beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Artikel 162:
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wordt toegepast als de betrekking van een vast aangesteld statutair personeelslid afgeschaft wordt en het personeelslid zijn betrekking niet in overgangsregeling behoudt.
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang kan ook toegepast worden: 1° als een vast aangesteld statutair personeelslid door de bevoegde gezondheidsdienst
ongeschikt verklaard werd om zijn functie nog langer uit te oefenen, maar wel geschikt geacht wordt om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand; 2° als een vast aangesteld statutair personeelslid een ongunstige evaluatie heeft gekregen;
3° als een vast aangesteld statutair personeelslid een ongunstige evaluatie heeft gekregen als eventueel alternatief voor het ontslag wegens beroepsongeschiktheid
Het alternatief van de herplaatsing na ongunstige evaluatie kan slechts toegepast worden als er een passende functie vacant is en als blijkt dat de evaluatie aantoont dat het personeelslid beschikt over competenties die in de andere functie beter tot hun recht kunnen komen.
Artikel 163:
§0.Xx ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wegens afschaffing van de betrekking, na een ongunstige evaluatie of als alternatief voor het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk in een vacante functie. Dit geldt niet voor de herplaatsing in een andere functie om gezondheidsredenen. Als er geen vacature is, kan tijdelijk buiten de formatie een gepaste functie voor het betrokken personeelslid gecreëerd worden. Die dooft uit met het vertrek van het personeelslid of de definitieve herplaatsing in een vacante functie.
De ambtshalve herplaatsing wegens afschaffing van de betrekking heeft voorrang op de vervulling van de vacature door een procedure van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit.
Als er meerdere overtallige personeelsleden in aanmerking komen voor ambtshalve herplaatsing in een vacature gelden in volgorde de volgende criteria om de voorrang van de personeelsleden te bepalen:
1° de mate waarin voldaan wordt aan de competentievereisten voor de vacante functie; 2° de dienstanciënniteit;
3° de leeftijd;
4° eventuele sociale omstandigheden.
§2. Het personeelslid behoudt na de ambtshalve herplaatsing de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in zijn vorige functie.
Als het personeelslid herplaatst wordt in een functie van een andere graad, wordt graadanciënniteit toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 114.
Hoofdstuk 2 DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN EEN LAGERE GRAAD
Artikel 164:
§1 Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een bevordering een ongunstig evaluatieresultaat krijgt bij afloop van de proeftijd, wordt opnieuw aangesteld in zijn vorige functie, of in een andere, vacante functie van zijn vorige graad.
§2. Het vast aangestelde statutaire personeelslid kan op initiatief van het bestuur herplaatst worden in een functie van een lagere graad wanneer de bevoegde gezondheidsdienst het personeelslid niet langer geschikt acht om zijn functie of een functie van dezelfde graad uit te oefenen, maar wel geschikt acht voor de uitoefening van een passende functie van een lagere graad.
§3. Een vast aangesteld statutair personeelslid dat om functionele of persoonlijke redenen zelf verzoekt om herplaatsing in een functie van een lagere graad, kan worden aangesteld in een vacante passende functie van een lagere graad. Die vorm van herplaatsing kan slechts eenmaal tijdens de loopbaan toegekend worden.
§4. Het Vast Bureau of de OCMW-raad beslist over de ambtshalve herplaatsing, vermeld in
§1, 2 en 3.
Het Vast Bureau of de OCMW-raad voert hierover vooraf een gesprek met het personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het betrokken personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Het betrokken personeelslid dat met toepassing van het eerste lid door de OCMW-raad gehoord wordt, kan zijn persoonlijk standpunt naar aanleiding van de voorgestelde functie of functies schriftelijk meedelen aan de raad.
Artikel 165:
§1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een ongunstige evaluatie van de proeftijd na bevordering herplaatst wordt in zijn vorige functie of in een andere functie van zijn vorige graad, krijgt opnieuw de salarisschaal die het verworven had in zijn vorige functie of graad.
De schaalanciënniteit die opgebouwd werd in de functie van de hogere graad tijdens de proeftijd, wordt overgedragen naar de schaalanciënniteit in de functie van de lagere graad.
§2. Bij de herplaatsing om gezondheidsredenen vermeld in artikel 164, wordt voor de vaststelling van het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit rekening gehouden met het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het personeelslid verworven had in zijn vorige graad.
§3. Een vast aangesteld statutair personeelslid dat op zijn verzoek herplaatst wordt in een functie van een lagere graad met toepassing van artikel 164, §3 krijgt, binnen de functionele loopbaan die verbonden is met zijn nieuwe graad, de salarisschaal waarvan het maximumbedrag het kleinste verschil vertoont met het maximumbedrag van zijn vorige salarisschaal.
Als aan de vorige graad een functionele loopbaan verbonden was, wordt de schaalanciënniteit die het betrokken personeelslid had opgebouwd in zijn salarisschaal overgedragen op de nieuwe salarisschaal.
Hoofdstuk 3 DE HERPLAATSING VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID
Artikel 166:
Het contractuele personeelslid dat na een bevordering bij afloop van de proeftijd niet in aanmerking komt voor aanstelling in de functie, wordt, als het daarmee instemt, opnieuw aangesteld in zijn vorige functie.
Op voorwaarde dat het contractuele personeelslid daarmee instemt en voor zover er met toepassing van de bepalingen van het OCMW-decreet, in de contractuele betrekkingen van de personeelsformatie een passende functie van dezelfde rang vacant is, kan de herplaatsing om gezondheidsredenen en op eigen verzoek als vastgesteld voor de vast aangestelde statutaire personeelsleden onder dezelfde voorwaarden toegepast worden op contractuele personeelsleden die de proeftijd voltooid hebben.
TITEL V – HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID EN DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING
Hoofdstuk 1 HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID
Artikel 167:
Het statutaire personeelslid kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen naar aanleiding van:
1° een tuchtstraf
2° de vervroegde pensionering om medische redenen of wegens invaliditeit.
Naast de gevallen vermeld in punt 1° en 2°, en overeenkomstig artikel 103 en 104, BVR, kan niemand de hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen, tenzij in de gevallen die bepaald zijn in artikel 168.
Artikel 168:
Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid als: 1° de statutaire aanstelling onregelmatig werd bevonden binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;
2° het statutaire personeelslid niet meer voldoet aan de voor zijn functie geldende nationaliteitsvereiste, of de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, of zijn medische ongeschiktheid voor de functie behoorlijk werd vastgesteld door de bevoegde gezondheidsdienst “Medex” en na de uitputting van de ziektekredietdagen.
3° het statutaire personeelslid zonder geldige reden de werkpost verlaat of na een toegelaten afwezigheid zonder geldige reden het werk niet hervat na meer dan tien dagen;
4° het statutaire personeelslid zich in een toestand bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft.
De termijn, vermeld in punt 1°, geldt niet in het geval van arglist of bedrog vanwege het statutaire personeelslid
Artikel 169:
§1. In de gevallen vermeld in artikel 168 wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding.
Het personeelslid van wie de aanstelling onregelmatig werd bevonden als vermeld in artikel 168, punt 1°, na arglist of bedrog, wordt op staande voet ontslagen, ongeacht het tijdstip waarop die onregelmatigheid werd vastgesteld.
In afwijking van het eerste lid, krijgt het statutaire personeelslid van wie de onregelmatige aanstelling, vermeld in artikel 168, punt 1°, niet te wijten is aan arglist of bedrog van zijn kant, een verbrekingsvergoeding.
Het bedrag van de verbrekingsvergoeding is gelijk aan het loon van drie maanden, als het statutaire personeelslid op de datum dat het ontslag ingaat in het totaal geen vijf jaar dienstanciënniteit bij het eigen bestuur heeft. Voor elke begonnen periode van vijf jaar
dienstanciënniteit bij het eigen bestuur wordt het bedrag verhoogd met het loon van drie maanden.
§2. De aanstellende overheid stelt het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid vast en beslist tot ontslag van het betrokken personeelslid. Het personeelslid wordt vooraf gehoord.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. De brief deelt de beslissing en de redenen ervoor mee en vermeld de ingangsdatum van het ontslag. Het ontslag gaat niet in met terugwerkende kracht, maar gaat in op de datum vermeld in de ontslagbeslissing, en, als daarin geen datum vermeld wordt, op de dag van de beslissing zelf.
Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
Hoofdstuk 2 DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING VAN HET STATUTAIRE PERSONEELSLID
Artikel 170:
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid op proef:
1° het vrijwillige ontslag;
2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van het evaluatieresultaat ongunstig voor de eindevaluatie van de proeftijd.
Artikel 171:
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast aangestelde statutaire personeelslid:
1° het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar, de vervroegde pensionering vanaf 60 jaar en de ambtshalve pensionering als gevolg van artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;
2° het vrijwillige ontslag;
3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van twee opeenvolgende evaluaties met het evaluatieresultaat ongunstig.
Artikel 172:
Het statutaire personeelslid dat vrijwillig ontslag neemt, stelt het Vast Bureau daarvan schriftelijk in kennis.
De OCMW-secretaris, de financieel beheerder van het OCMW en de leden van het managementteam stellen de OCMW-raad daarvan schriftelijk in kennis.
Het Vast Bureau of de OCMW-raad voor de OCMW-secretaris, de financieel beheerder van het OCMW en de leden van het managementteam neemt kennis van het ontslag. Het personeelslid wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de kennisneming.
De datum waarop het statutaire personeelslid de dienst effectief verlaat, wordt vastgesteld in onderling akkoord tussen het personeelslid en het Vast Bureau of de OCMW-raad voor de functies van OCMW-secretaris, de financieel beheerder van het OCMW en de leden van het managementteam.
De vaste aanstelling in statutair verband bij een andere overheid wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag, behalve als een deeltijds werkend personeelslid daarnaast ook deeltijds bij een andere overheid vast aangesteld wordt.
Artikel 173:
Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid heeft een opzeggingstermijn van één maand, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag werd betekend.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend.
Artikel 174:
§1.Het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag.
§2. Het vast aangestelde personeelslid dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid heeft
1. Een opzeggingstermijn van 3 maanden als het 5 jaar of minder in dienst is bij het eigen bestuur, ongeacht contractueel dan wel statutair.
2. Ongeacht de hoogte van het loon, een opzeggingstermijn van 3 maanden per begonnen periode van 5 jaar dienst bij het eigen bestuur.
De aanstellende overheid kan ook kiezen voor een verbrekingsvergoeding waarvan het bedrag overeenkomt met het loon dat uitbetaald zou zijn, mocht het statutair personeelslid de totale opzegtermijn aan het werk blijven.
Artikel 175:
Het statutaire personeelslid op proef dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid krijgt voor elke deelname aan een sollicitatieprocedure bij een andere werkgever dienstvrijstelling voor de duur die daartoe nodig is. Het personeelslid stelt zijn leidinggevende op voorhand in kennis van de afwezigheid voor deelname aan de sollicitatieprocedure.
Artikel 176:
Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid krijgt maximaal één dag per week of 2 halve dagen voor een deelname aan een sollicitatieprocedure bij een andere werkgever. Het personeelslid stelt zijn leidinggevende op voorhand in kennis van de afwezigheid voor deelname aan een sollicitatieprocedure.
Artikel 177:
In onderling akkoord tussen het Vast Bureau kan de opzeggingstermijn van het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid, worden ingekort.
TITEL VI – HET SALARIS
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 178:
Het jaarsalaris van het personeel is vastgelegd in salarisschalen, die bestaan uit: 1° een minimumsalaris;
2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen; 3° een maximumsalaris.
Artikel 179:
Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E, die overeenstemmen met de niveaus, vermeld in artikel 6 BVR, gevolgd door een cijfer en eventueel een kleine letter a of b.
Het eerste lid is niet van toepassing op de OCMW-secretaris en de financieel beheerder.
Artikel 180:
Aan de volgende graden worden de salarisschalen en de functionele loopbanen, vermeld in de artikelen 117 - 121 verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode. De uitgewerkte salarisschalen bevinden zich in bijlage II.
Niveau E:
Graad | Rang | schalen |
1 basisgraad | Ev | E1-E2-E3 |
Niveau D:
Graad | Rang | schalen |
1 basisgraad | Dv | D1-D2-D3 |
1 (technische) hogere graad | Dx | D4-D5 |
Niveau C:
Graad | Rang | schalen |
1 basisgraad | Cv | C1-C2-C3 |
1 hogere graad | Cx | C4-C5 |
Niveau B:
Graad | Rang | schalen |
1 basisgraad | Bv | X0-X0-X0 |
0 xxxxxx xxxxx | Xx | X0-X0 |
Niveau A:
Graad | Rang | schalen |
1 basisgraad | Ax | A1a-A2a-A3a |
De salarisschaal van de OCMW-secretaris is de hoogste salarisschaal binnen het OCMW.
Artikel 181:
Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn graad, zoals bepaald in artikel 180.
Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris.
Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn graad.
Het salaris van een deeltijds personeelslid wordt vastgesteld in verhouding tot zijn prestaties. De OCMW-secretaris stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast.
Hoofdstuk 2 DE TOEKENNING VAN PERIODIEKE
SALARISVERHOGINGEN DOOR DE OPBOUW VAN GELDELIJKE ANCIËNNITEIT
Afdeling I Diensten bij een overheid
Artikel 182:
Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in statutair of contractueel verband in aanmerking die het personeelslid levert of heeft geleverd in dienst van:
1° de Belgische staat, de Europese Economische Ruimte, een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, een overheidsdienst in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de internationale instellingen waarvan België of een van zijn gemeenschappen of gewesten lid is, de autonome overheidsbedrijven, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, het OCMW, de autonome OCMW- en provinciebedrijven, de agglomeraties van OCMW, de federaties van OCMW, de verenigingen van OCMW, de interlokale samenwerkingsverbanden, de intercommunale diensten en instellingen van de openbare onderstand, de commissies van openbare onderstand, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen, vermeld in hoofdstuk XII, XIIbis of XIIter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de openbare kassen van lening of andere openbare diensten, als titularis van een bezoldigde betrekking;
2° de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de publiekrechtelijke en vrije universiteiten als titularis van een bezoldigde betrekking; 4° een andere overheid.
Artikel 183:
Voor de toepassing van artikel 182 moet worden verstaan onder:
1° werkelijke diensten: alle diensten die recht geven op een salaris of die bij ontstentenis van een salaris krachtens deze rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris;
2° dienst van de staat: elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht;
3° andere overheid:
a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die onder de uitvoerende macht ressorteert;
b) elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt.
Afdeling II Diensten in de privésector of als zelfstandige
Artikel 184:
Beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt volledig in aanmerking genomen voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, op voorwaarde dat ze relevant is voor de uitoefening van de functie en dat die functie een knelpuntberoep is. Indien het niet om een knelpuntberoep gaat, wordt die ervaring in aanmerking genomen voor een maximum van 8 (acht) jaar.
Bij de vacantverklaring van de functie bepaalt de aanstellende overheid of het om een knelpuntberoep gaat. Deze beslissing wordt gemotiveerd aan de hand van bijvoorbeeld regionale lijsten van de VDAB, lijsten van interim-kantoren en dergelijke meer.
De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die ervaring met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de beroepservaring.
De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere verloop van de loopbaan.
Afdeling III De valorisatie van de diensten
Artikel 185:
§1. De diensten die in overeenstemming met artikel 113 tot en met 115 BVR gepresteerd werden, worden vanaf 1 januari 2008 voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden.
Voor diensten gepresteerd voor 1 januari 2008 geldt de regeling die op dat ogenblik van toepassing was in de rechtspositieregeling.
§2. De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen.
Artikel 186:
De OCMW-secretaris stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten.
De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden.
De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Artikel 187:
De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend.
Hoofdstuk 3 BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 188:
Personeelsleden die na een onderbreking terug in dienst komen, behouden hun destijds verworven geldelijke anciënniteit. Indien zij terug in dienst komen in dezelfde graad bij het bestuur, behouden zij hun totale geldelijke en schaalanciënniteit.
Artikel 189:
Het personeelslid dat met toepassing van art. 115 schaalanciënniteit verwerft door ervaring, opgedaan bij een andere overheid, wordt met de toegekende schaalanciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de toegekende schaalanciënniteit onder voorwaarden dat de schaalanciënniteit beroepsrelevant is.
Artikel 190:
Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen.
Artikel 191:
Vanaf de datum 01/01/2008 heeft het personeelslid dat overgaat naar een graad van een hoger niveau na een aanwervings- of een bevorderingsprocedure ten minste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100%:
1° 620 euro bij bevordering naar niveau D; 2° 745 euro bij bevordering naar niveau C; 3° 870 euro bij bevordering naar niveau B; 4° 1240 euro bij bevordering naar niveau A.
Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid, bereikt wordt.
Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid overgaat. Daartoe wordt telkens zijn oude salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan.
Artikel 192:
De salarisschaal van de OCMW-secretaris wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum: 29.470,56 en 43.527,20 en wordt gespreid over 15 jaar.
De salarisschaal van de financieel beheerder wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum : 27.762,12 en 41.003,95 en wordt gespreid over 15 jaar.
De uitgewerkte salarisschalen van de OCMW-secretaris en de financieel beheerder bevinden zich in bijlage II bij dit besluit.
Hoofdstuk 4 DE BETALING VAN HET SALARIS
Artikel 193:
Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het salaris tegen 100% wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Artikel 194:
Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het overige personeel wordt betaald nadat de termijn vervallen is.
Artikel 195:
Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uurloon is gelijk aan 1/1976 van het jaarsalaris.
Artikel 196:
§1. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
§2. Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld: de dagen waarop geen arbeidsprestatie wordt geleverd, maar waarvoor het salaris niettemin wordt doorbetaald.
Artikel 197:
Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijgt het voor die maand het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen, volgens de berekeningswijze in artikel 196.
Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.
TITEL VII – DE TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 198:
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder.
1° toelage: een geldelijk voordeel dat een personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties levert;
2° vergoeding: een geldelijke tegemoetkoming ter compensatie van kosten die het personeelslid werkelijk maakt;
3° sociale voordelen: alle voordelen in natura of in contanten die het OCMW- aan de personeelsleden toekent;
4° gezondheidsindex: het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen tegen 100% worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01;
5° overloon: toeslag boven het gewone loon;
6° voltijdse en volledige prestaties: prestaties die achtendertig uur per week bedragen; 7° nachtprestaties: de prestaties geleverd tussen 22 en 6 uur;
8° prestaties op zaterdagen en zondagen: de prestaties geleverd op zaterdagen en zondagen tussen 0 en 24 uur;
9° prestaties op feestdagen: de prestaties geleverd op de reglementair vastgestelde feestdagen tussen 0 en 24 uur. De feestdagen zijn overeenkomstig artikel 179 BVR de volgende: 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus,
1 november, 11 november en 25 december.
Deze lijst wordt aangevuld met volgende 3 dagen : 2 januari, 2 november en 26 december
Artikel 199:
Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald.
Hoofdstuk 2 DE VERPLICHTE TOELAGEN
Afdeling I De haard- en standplaatstoelage
Artikel 200:
§1. Het personeelslid heeft krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het OCMW-- en provinciepersoneel recht op een haard- en standplaatstoelage indien aan onderstaande voorwaarden is voldaan.
§ 2. Het gehuwde personeelslid, het personeelslid dat samenleeft, of het alleenstaande personeelslid van wie één of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin, heeft recht op een haardtoelage van:
• 719,89 euro (100%) wanneer het salaris 16.421,84 euro (100%) niet overschrijdt;
• 359,95 euro (100%) wanneer het salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%), maar niet meer bedraagt dan 18.695,86 euro (100%).
•
§ 3. Het personeelslid dat geen recht heeft op een haardtoelage, ontvangt een standplaatstoelage van:
• 359,95 euro (100%) op voorwaarde dat het salaris niet hoger is dan 16.421,84 euro (100%)
• 179,98 euro (100%) wanneer het salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%) maar niet meer bedraagt dan 18.695,86 euro (100%).
•
§ 4. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan, aan wie de haardtoelage wordt uitbetaald. De standplaatstoelage wordt toegekend aan het personeelslid dat geen haardtoelage geniet.
§ 5. Als het recht op de haard- en standplaatstoelage in de loop van een maand wijzigt, wordt voor de gehele maand het voordeligste stelsel toegepast. Aan de personeelsleden met onvolledige prestatie wordt een haard- of standplaatstoelage toegekend in verhouding tot die prestaties.
Artikel 201:
De bezoldiging van het personeelslid wiens salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%), respectievelijk 18.695,86 euro (100%) mag niet kleiner zijn dan in het geval het salaris gelijk zou zijn aan dat bedrag. In voorkomend geval wordt een gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage toegekend.
Onder "bezoldiging" wordt in het eerste lid begrepen: het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor het wettelijk pensioen.
Afdeling II Het vakantiegeld
Artikel 202:
In deze afdeling wordt verstaan onder.
1° referentiejaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin vakantie wordt toegekend.
2° jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of in voorkomend geval het wachtgeld of de uitkering uitbetaald in de plaats van een salaris, aangevuld met de eventuele haardtoelage of standplaatstoelage.
Artikel 203:
Het personeelslid ontvangt jaarlijks een vakantiegeld krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het OCMW-- en provinciepersoneel en het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het OCMW-personeel en het provinciepersoneel.
Artikel 204:
Het vakantiegeld van het personeelslid bedraagt voor volle prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht 92% van een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens het indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het vakantiejaar.
Als het personeelslid in de maand maart van het vakantiejaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage vermeld in het eerste lid, berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn geweest als het personeelslid zijn ambt wel volledig had uitgeoefend.
Artikel 205:
§1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar:
1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft geschorst wegen verplichtingen ingevolge de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of ingevolge de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
3° afwezig was wegens ouderschapsverlof;
4° afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
§2. Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat het personeelslid:
1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;
2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op één van de onderstaande data:
a) de datum waarop het personeelslid de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
b) de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen.
Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan alle voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd.
Artikel 206:
In afwijking van artikel 205, worden de periodes gedurende welke het personeelslid vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld.
Artikel 207:
§1. Als het personeelslid niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 205, §1, 2° en 3°, en §2, het vakantiegeld vastgesteld als volgt:
a) één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
b) één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan.
§2. De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegen het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Artikel 208:
Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren op basis van de uurdeler die krachtens de bezoldingsregeling van toepassing is. In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel 205, §1, 2° en 3°, en §2.
Artikel 209:
Twee of meer vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt als de vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van een of meer ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Artikel 210:
Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, verplicht het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Artikel 211:
Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel 205, §2, wordt verminderd met de bedragen die het personeelslid eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere prestaties die tijdens het referentiejaar werden verricht.
Artikel 212:
§1. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarin de vakantie wordt toegekend.
§2. In afwijking van de bepalingen van § 1, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van de pensionering van het personeelslid of op de datum van overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbende.
Bij de berekening van het vakantiegeld wordt in dat geval rekening gehouden met het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat het personeelslid op die datum geniet.
Als het personeelslid op die datum geen salaris of een verminderd salaris geniet, dan wordt het percentage berekend op het salaris dat hem betaald zou zijn geweest, als het op die datum zijn ambt uitgeoefend zou hebben.
De contractuele personeelsleden zullen een dubbel vakantiegeld of een vakantietoelage genieten overeenkomstig de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 28 juni 1971 en het daarbij horende uitvoeringsbesluit van 30 maart 1967.
Afdeling III De eindejaarstoelage
Artikel 213:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
1° referentieperiode: de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking te nemen jaar;
2° jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of, in voorkomend geval, het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in plaats van een salaris, eventueel aangevuld met de haard- of standplaatstoelage of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.
Artikel 214:
Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage.
Artikel 215:
Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte, met dien verstande dat de eindejaarstoelage nooit meer mag bedragen dan een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar.
Het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte worden als volgt berekend: 1° het forfaitaire gedeelte:
a) het forfaitaire gedeelte bedraagt voor het jaar 2007 317,53 euro;
b) vanaf 2008 wordt het forfaitaire gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig;
c) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b), wordt verhoogd met 248,74 euro;
d) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c) wordt vervolgens verhoogd met 250 euro:
1) vanaf 2008 voor de personeelsleden die op 1 december 2008 behoren tot het niveau E, D en C;
2) vanaf 2009 voor de personeelsleden die op 1 december 2009 behoren tot het niveau B, A of de decretale graden;
e) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt d) wordt voor alle personeelsleden:
1) voor het jaar 2010 verhoogd met 100 euro;
2) voor het jaar 2011 verhoogd met 200 euro;
3) voor het jaar 2012 verhoogd met 300 euro;
f) vanaf 2013 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt d) voor alle personeelsleden verhoogd met 400 euro
2° het veranderlijke gedeelte:
2,5 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Als het personeelslid in de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn als het personeelslid zijn functie wel volledig had uitgeoefend.
Artikel 216:
Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelage, vermeld in artikel 215, als het als titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode.
Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen.
De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties met ouderschapsverlof was of met bevallingsverlof was met toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen.
Artikel 217:
De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald.
Hoofdstuk 3 DE ONREGELMATIGE PRESTATIES
Afdeling I Nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen
Artikel 218:
Deze afdeling is niet van toepassing op:
1° de OCMW-secretaris en de financieel beheerder; 2° de personeelsleden van het niveau A.
Artikel 219:
Naast de inhaalrust opgelegd door de arbeidstijdwetgeving krijgt het personeelslid: 1° per uur nachtprestaties tussen 22 uur en 6 uur: één kwartier extra inhaalrust.
2° per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zondag of een reglementaire feestdag: één uur extra inhaalrust.
3° per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zaterdag: één kwartier extra inhaalrust.
Artikel 220:
De extra inhaalrust bij nachtprestaties is cumuleerbaar met de extra inhaalrust voor prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen
Afdeling II De overuren
Artikel 221:
Deze afdeling is niet van toepassing op:
1° de OCMW-secretaris en de financieel beheerder;
2° de personeelsleden van niveau A, met uitzondering van artikel 222, §2;
3° de personeelsleden die onder het toepassingsgebied van de Arbeidswet van 16 maart 1971 vallen.
Artikel 222:
§1. Onder overuren worden verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van de OCMW-secretaris en/of het diensthoofd geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis door het personeelslid gepresteerd worden.
Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust binnen de termijn van 4 maanden. Deze compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren.
§2. Als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties, wordt aan het personeelslid met inbegrip van het personeelslid van het niveau A, het uursalaris uitbetaald.
§3. De extra inhaalrust bedraagt voor alle niveaus behalve voor niveau A: 1° Een toeslag van 25% per uur overuren op weekdagen tussen 6 en 22 uur. 2° Een toeslag van 25% per uur overuren op weekdagen tussen 22 en 6 uur. 3° Een toeslag van 25% op zaterdagen tussen 0 en 24 uur.
4° Een toeslag van 25% op zondagen en reglementaire feestdagen tussen 0 en 24 uur.
§4. Als het personeelslid gedurende een periode van vier maanden overuren gepresteerd heeft op verschillende tijdstippen als vermeld in punt 1° tot en met 4°, en het totaal aan gepresteerde overuren binnen die periode van vier maanden niet heeft kunnen compenseren met inhaalrust, geniet het voor de nog resterende overuren het meest gunstige overloon of de meest gunstige regeling van extra inhaalrust, vastgesteld met toepassing van §2, tweede lid.
Artikel 223:
Het personeelslid dat onvoorzien buiten zijn arbeidstijdregeling of permanentieplicht opgeroepen wordt voor een dringend werk ontvangt, per oproep, een verstoringstoelage. De verstoringstoelage bedraagt vier keer het uurloon.
Als berekeningsbasis voor het uurloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.
De verstoringstoelage kan gecumuleerd worden met de toeslag voor overuren, vermeld in artikel 222.
Hoofdstuk 4 DE ANDERE TOELAGEN
Afdeling I De toelage voor het waarnemen van een hogere functie.
Artikel 224:
Voor de toekenning van de toelage voor het waarnemen van een hogere functie in overeenkomstig artikel 159, §3 moet de waarneming van de hogere functie ten minste dertig opeenvolgende kalenderdagen beslaan.
De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt
Artikel 225:
In het salaris, vermeld in artikel 224, tweede lid, zijn inbegrepen: 1° de haard- of standplaatstoelage;
2° elke andere salaristoeslag.
Afdeling II De gevarentoelage
Artikel 226:
P.M.
Artikel 228:
P.M.
Afdeling III De permanentietoelage
Artikel 229:
De OCMW-secretaris en de financieel beheerder komen niet in aanmerking voor een permanentietoelage.
Artikel 230:
Het personeelslid dat door het hoofd van het personeel wordt aangewezen om zich buiten de normale diensturen thuis beschikbaar te houden voor interventies ontvangt een permanentietoelage.
Artikel 231:
Het bedrag van de toelage, vermeld in artikel 230, bedraagt 2,01 euro tegen 100% voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dat bedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex.
Afdeling IV De mandaattoelage
Artikel 232:
P.M.
Afdeling V De toelage voor opdrachthouderschap
Artikel 233:
P.M.