Reeducatief.
Reeducatief.
VAN REE. EEN FRISSE KIJK OP CIJFERS.
Inhoudelijk.
DOOR XXX. XXXX XXXXXXX RA EN XXXXX XXXXXXX
“Hoe kan er binnen samenwerkingsverbanden verantwoording worden afgelegd over de besteding van de ontvangen middelen passend onderwijs?”
PERSONEELSVERPLICHTINGEN IN DE JAARREKENING
DE VOORBEELDOVEREENKOMST NA INVOERING VAN DE WET DBA, TOTSTANDKOMING VAN DE WET DBA EN DE GEVOLGEN HIERVAN VOOR DE PRAKTIJK.
>> | Inhoudsopgave
04
08
Inhoudsopgave.
INHOUDELIJK:
De voorbeeld- overeenkomst na invoering van de Wet DBA.
4 Goed bestuur en toezicht voor stichtingen en verenigingen wettelijk geregeld
21
8 Personeelsverplichtingen in de jaarrekening
14 Samenwerking in integrale kindcentra, multifunctionele accommodaties e.d.
21 De voorbeeldovereenkomst na invoering van de Wet DBA
26 Managementinformatie bij samenwerkingsverbanden passend onderwijs
28
32 Governancecodes en de verantwoordelijkheid van de interne toezichthouder
INTERVIEW:
18 Meer Primair
28 Dockinga College
GASTARTIKEL:
7 De gevolgen van de Wet Werk en Zekerheid voor het primair onderwijs
17 Veiligheid op school: afvinklijst of ambitie?
00 Xxx 000%-xxxxxxx alternatief
31 Benchmark facilitaire en huisvestingslasten in het VO ’15/16
34 'Toekomstgericht’ begroten, ook iets voor u?
OVERIGE:
3 Voorwoord
35 Colofon
Uitdagingen voor
onderwijsinstellingen
ONDERWIJSINSTELLINGEN STAAN VOOR VEEL UITDAGINGEN, ZOALS HOE GEVEN WE GESTALTE AAN GOOD GOVERNANCE, HOE VERANTWOORDEN WE ONS NAAR DE STAKEHOLDERS ETC. IN DEZE UITGAVE VAN XXXXXXXXXXX INFORMEREN WIJ U OVER ENKELE VAN DERGELIJKE ACTUELE THEMA’S.
Goed bestuur is een onderwerp dat volop in de belangstelling staat. Het is niet altijd eenvoudig om daar in de praktijk op een goede wijze inhoud aan te geven. Xxxxxx xx Xxxx, die gespecialiseerd is in governance, gaat in twee artikelen in op dit onder- werp. In het ene artikel behandelt hij aandachts- punten voor goed bestuur en toezicht in het licht van het wetsvoorstel ‘Bestuur en toezicht rechts- personen’ dat momenteel door de Tweede Kamer wordt behandeld en gevolgen heeft voor stichtin- gen en verenigingen. In het andere artikel gaat hij in op de verantwoordingsverplichting vanuit het perspectief van de verschillende governancecodes.
In de praktijk leven er veel vragen over personele voorzieningen. Wat zijn de consequenties van ontslag van personeel voor de jaarrekening? Wat zijn de gevolgen van eigenrisicodragerschap voor de jaarrekening? Wanneer mag er wel en wanneer geen reorganisatievoorziening opgenomen worden?
In het artikel ‘personeelsverplichtingen’ wordt uit- gebreid op deze vragen ingegaan.
Ook treft u weer twee interviews met bestuurders uit het onderwijs aan. Hierin wordt ingegaan op actuele onderwerpen zoals krimp van het aantal leerlingen en passend onderwijs.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxxxxx is afgestudeerd op het onderwerp ‘Verantwoording bij samenwerkings- verbanden’. Samen met haar begeleider Xxxx Xxxxxxx wijdt zij een artikel aan dit onderwerp.
Tot slot treft u nog een artikel over multifunctionele accommodaties en diverse gastartikelen aan.
Al met al een breed scala aan onderwerpen met nuttige informatie voor uw bedrijfsvoering. □
M.A. (Xxxxxx) Xxxxxxxxx XX, directeur-partner
>> | Inhoudelijk
door mr.drs. G.J. (Gerlof) xx Xxxx XX
Goed bestuur en toezicht
voor stichtingen en verenigingen
wettelijk geregeld
IN JUNI 2016 IS, BIJNA TWEE JAAR NA PUBLICATIE VAN HET VOORONTWERP IN 2014, HET WETSVOORSTEL BESTUUR EN TOEZICHT RECHTSPERSONEN INGEDIEND. DE AANLEIDING VOOR DIT WETSVOORSTEL IS DAT DE BESTAANDE REGELINGEN VOOR BEHOORLIJK BESTUUR EN TOEZICHT NIET BIJ ALLE RECHTSPERSONEN HET- ZELFDE ZIJN EN VEELAL ALLEEN GEREGELD ZIJN IN BRANCHECODES VOOR GOED BESTUUR.
Voor bijvoorbeeld de naamloze vennootschap (NV) en de besloten vennootschap (BV) bestaan al wettelijke regelingen, voor de stich- ting en de vereniging geldt dat nog niet. Met dit wetsvoorstel wordt in deze behoefte voorzien en worden de verschillende regelingen gelijkgetrokken. De verwachting is dat het wetsvoorstel, gelet op de politieke prioriteit van het onderwerp, vrij soepel door de Tweede en
Eerste Kamer zal gaan en mogelijk al per 1 januari 2017 van kracht zal worden. Dit artikel zet de belangrijkste onderdelen van het wetsvoor- stel op een rij.
Instelling toezichthoudend orgaan
In de wet wordt vastgelegd dat verenigingen en stichtingen een toe- zichthoudend orgaan, zoals een raad van toezicht, kunnen hebben. Door de verplichte scheiding tussen bestuur en toezicht op grond van de sectorwetgeving in het onderwijs zijn in de praktijk bij vrijwel alle onderwijsinstellingen toezichthoudende organen aanwezig. De wets- wijziging geeft deze organen nu ook een wettelijke grondslag. De wij- ziging heeft geen gevolgen voor bestaande toezichthoudende organen van verenigingen en stichtingen. Ook komen er geen voorschriften over de naamgeving of vormgeving.
Norm voor taakvervulling
Met het wetsvoorstel wordt een duidelijke norm bepaald waarnaar bestuurders en toezichthouders zich moeten richten. De wet bepaalt dat zij zich moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden (onderwijs)organisatie. Dit lijkt een open deur, maar is van belang omdat zij te maken hebben met een samenloop van belangen van bijvoorbeeld medewerkers, leden, (delen van) de achterban of andere belanghebbenden bij de organisatie. Bestuurders en toezichthouders kunnen door deze bepaling dus niet meer eenzij- dig voor een bepaald belang kiezen, maar dienen alle belangen af te wegen en in de besluitvorming voor de beste weg te kiezen voor de organisatie waar zij aan verbonden zijn.
Monistisch model
De voorgestelde regeling biedt nu ook voor stichtingen en vereni- gingen de mogelijkheid om te kiezen voor een monistisch bestuurs- systeem of een one-tier board. Bij deze bestuursvorm wordt het toezicht vervuld door de niet-uitvoerende bestuurders die samen met de uitvoerende bestuurders deel uitmaken van hetzelfde orgaan: het bestuur. Het idee achter deze in de Angelsaksische wereld veel
voorkomende bestuursvorm is dat niet-uitvoerende bestuursleden meer betrokken zijn bij het dagelijks bestuur en daardoor beter toe- zicht kunnen houden. Hoewel veel stichtingen en verenigingen deze bestuursvorm al hanteren was hier nog geen wettelijke grond voor. Overigens kan een one-tier board in sectorspecifieke regelingen nog wel worden uitgesloten. Voor mbo- en ho-instellingen is het bijvoor- beeld in de sectorcodes voorgeschreven om een two-tier board in te stellen door gebruik te maken van het raad-van-toezicht-model.
Tegenstrijdig belang
De verschillende sectorcodes voor goed bestuur bevatten al bepalin- gen over hoe te handelen in het geval sprake is van een tegenstrijdig belang waarmee bestuurders of toezichthouders te maken kunnen krijgen. In het wetsvoorstel is nu een algeheel verbod opgenomen om deel te nemen aan beraadslaging en besluitvorming over onder- werpen waarbij het tegenstrijdig belang zich voordoet. Indien zich de
situatie voordoet dat alle bestuurders een tegenstijdig belang hebben, wat bijvoorbeeld heel goed mogelijk is indien sprake is van één (uit- voerend) bestuurder, dan beslist de raad van toezicht of de algemene ledenvergadering.
Aansprakelijkheid na faillissement
De regeling voor aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthou- ders die nu al geldt voor de BV en de NV wordt uitgebreid naar alle rechtspersonen, waaronder de stichting en de vereniging. In geval van faillissement is iedere bestuurder en toezichthouder hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort in de boedel indien er sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en aannemelijk is dat deze ken- nelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Er wordt in het wetsvoorstel geen invulling gegeven aan de vraag wanneer sprake is van onbehoorlijke taakvervulling. Het is aan de curator om dit aan te tonen. Wel wordt onbehoorlijke taakver- vulling in ieder geval aangenomen indien niet wordt voldaan aan de verplichting tot het voeren van een deugdelijke boekhouding. Omdat deze aansprakelijkheid een drempel op zou kunnen werpen voor potentiële bestuurders of toezichthouders van kleinere of informele stichtingen en verenigingen is een bescherming in het leven geroepen voor bestuurders en toezichthouders die hun functie onbezoldigd ver- richten.
Verruiming ontslagmogelijkheid
De huidige wetgeving kent al de mogelijkheid om een bestuurder van een stichting op verzoek van het openbaar ministerie of een belang- hebbende door de rechter te laten ontslaan indien de bestuurder of
een bestuur als geheel, handelt in strijd met de wet of de statuten of indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 298 BW2). In de jurisprudentie zijn deze ontslaggronden echter beperkt uitgelegd waardoor ontslag pas plaats kan vinden indien geen twijfel bestaat aan de onrechtmatigheid of wanneer sprake is van financieel wanbeheer. In de praktijk doen zich echter situaties voor waardoor het niet langer verantwoord is om een bestuurder te handhaven omdat bijvoorbeeld de continuïteit van de stichting in het geding is. In het geval van stichtingen die actief zijn in de semipublieke sector, zoals onderwijsinstellingen, kan hierdoor mogelijk ook de uitvoering van taken van publiek belang in het gedrang komen.
Het wetsvoorstel bevat daarom een verruiming van de mogelijkheden om bestuurders te ontslaan door de rechter. Ontslag wordt mogelijk gemaakt indien sprake is van:
• verwaarlozing van de taken door de bestuurder;
• andere gewichtige redenen;
• ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden gevergd;
• het niet of niet behoorlijk voldoen aan een bevel van de voorzie- ningenrechter.
Deze regeling gaat voor stichtingen met een raad van toezicht ook gelden voor de toezichthouders.
Ten slotte
Omdat het wetsvoorstel geen geheel nieuwe zaken bevat zal in de praktijk in veel gevallen al voldaan worden aan de bepalingen uit het voorstel. De nieuwe wet kan er echter wel aan bijdragen dat bestuur- ders en toezichthouders zich meer bewust zijn van hun verantwoor- delijkheden en de consequenties en risico’s van hun handelen of juist het achterwege laten van handelingen. Een garantie voor behoorlijk en integer bestuur is dit natuurlijk niet. Bestuurders en toezichthou- ders moeten, hoe dan ook, zelf met gezond verstand alert blijven
en in de gaten blijven houden of de grenzen worden overschreden. Zolang besturen en toezicht houden mensenwerk blijft, zullen zich echter ook incidenten blijven voordoen. Goed en integer bestuur zal afhankelijk blijven van de kwaliteiten, het verantwoordelijkheidsge- voel, maar ook de integriteit van bestuurders en toezichthouders. □
>> ||| InhoudelijkInhoudelijkBenchmark
✓ Betrokken
✓ Betrouwbaar
✓ Proactief
✓ Oplossingsgericht
✓ Korte lijnen
✓ Snelle responstijd
✓ Goede prijs - kwaliteit verhouding
Personeels- en salarisadministratie Financiële administratie Consultancy / juridisch advies
Flex Service
Bel vrijblijvend naar:
0184 412507
Of mail naar:
Groenendijk Onderwijsadministratie B.V. Trapezium 210
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Wij komen graag bij u langs voor een
6 | Reeducatief. November 2016
presentatie of een offerte op maat xxx.xxxxxxxxxxx.xx
Gastartikel door Xxxxxxxxxxx
Onderwijsadministratie
Gastartikel | <<
door mw. mr. A.H. te Voortwis
T (0184) 49 90 25
De gevolgen van
de Wet Werk en Zekerheid voor het primair onderwijs
MOMENTEEL LIGT ER EEN ONDERHANDELAARSAKKOORD OVER EEN NIEUW CAO PRIMAIR ONDERWIJS 2016-2017. OOK DE VERANDERINGEN OP HET GEBIED VAN HET ONTSLAGRECHT EN HET FLEX-RECHT ALS GEVOLG VAN DE INVOERING VAN DE WET WERK EN ZEKERHEID (WWZ) HEBBEN HIERIN EEN VERTAALSLAG GEKREGEN.
En of het onderhandelaarsakkoord nou leidt tot een nieuwe CAO of niet: besturen in het bijzonder onderwijs staan voor de uitdaging om de WWZ in hun personeels-, ontslag- en flex-beleid te implementeren.
Flex-recht
Tot 1 juli 2016 kan een medewerker binnen het tijdsbestek van drie jaar nog een onbepaald aantal tijdelijke contracten vanwege vervan- ging krijgen. Logisch dat deze keten (het aantal keer dat een mede- werker een tijdelijk contract kan krijgen voordat er een vast contract ontstaat) in het PO zo ruim is: er is immers altijd iemand voor de groep nodig. Maar door de WWZ verandert de keten per 1 juli 2016. Xxx heeft een vervanger na 6 (soms al na 3) tijdelijke contracten een vast dienstverband. Het wordt voor schoolbesturen een enorme uitdaging om in de vervangingsbehoefte van hun scholen te blijven voorzien. Het onderhandelaarsakkoord speelt hier op in: ze moeten vervangingsbeleid ontwikkelen waarbij ze, al dan niet in samenwer-
king met andere besturen, verschillende flexibele schillen creëren. Het soort contract dat een medewerker heeft, bepaalt in welke schil hij zit. Dat kan variëren van vast naar vast/flexibel tot flexibel.
Ontslagrecht
Sinds de WWZ heeft een schoolbestuur dat vanwege krimp of reorga- nisatie formatief ontslag wil geven, een ontslagvergunning van het UWV nodig. Een aanvraag daarvoor beoordeelt het UWV aan de hand van zijn
Ontslagregeling. En die wringt op een aantal punten met de onderwijs- CAO. Zo kent het onderwijs bijv. de bestuursbenoeming waarbij op organisatieniveau wordt bepaald wie er voor afvloeiing in aanmerking komt terwijl het UWV het afspiegelingsbeginsel per school hanteert.
Personeelsbeleid
Dat door de WWZ het flex-recht en de ontslagroute bij formatief ontslag is veranderd, weten de meeste schoolbesturen wel. Maar dat ook het afscheid nemen van een medewerker op persoonlijke gron- den is veranderd, is minder bekend. Dat functionele prestaties van medewerkers moeten worden vastgelegd, is misschien wel het meest ondergeschoven element uit de WWZ. Is dat niet of niet overtuigend genoeg gebeurd, dan zal de rechter weigeren om het dienstverband te ontbinden. Alleen met een draagkrachtig dossier heeft de gang naar de rechter zin. Het is dus zaak om de functionele arbeidsprestaties goed vast te leggen: waarom, wat en hoe?
Advies en ondersteuning
Of het nou gaat om het flex-recht, een procedure via het UWV of kantonrechter of het ontwikkelen van ‘WWZ-proof-personeelsbeleid’: Groenendijk Onderwijs Consultancy adviseert en ondersteunt school- besturen bij al hun WWZ-vraagstukken. Meer weten? Neem contact op met mw. mr. A.H. te Voortwis via xxx@xxxxxxxxxxx.xx of bel 0184 499025. □
door M.A. (Xxxxxx) Xxxxxxxxx RA
Personeelsverplichtingen in de jaarrekening
REGELMATIG BEREIKT ONS DE VRAAG WANNEER ER VOOR PERSONELE VERPLICHTINGEN EEN VOORZIENING OF EEN SCHULD IN DE JAARREKENING MOET WORDEN OPGENOMEN. DEZE VRAAG KOMT DE LAATSTE TIJD NADRUKKELIJKER NAAR VOREN, NU DE RISICO’S OP HET GEBIED VAN PERSONEEL TOENEMEN. IN DIT ARTI- KEL GA IK NADER IN OP DE VERWERKING VAN PERSONELE VERPLICHTINGEN IN DE JAARREKENING.
Inleiding
Gezien de breedte van het onderwerp zal ik niet alles in detail uitwer- ken, maar me beperken tot de hoofdlijnen. Dit betekent dat ik niet inga op voor de hand liggende verplichtingen zoals bijvoorbeeld de overloop van vakantiegeld per ultimo van het boekjaar. Dit artikel gaat na een algemene beschouwing over voorzieningen in het licht van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) in op de volgende regelin- gen/situaties:
• jubileumuitkeringen
• seniorenregelingen
• werkloosheid en wachtgeld
• ziekte en arbeidsongeschiktheid
• reorganisatie
Richtlijnen voor de jaarverslaggeving
Voor onderwijsinstellingen zijn op grond van de Regeling jaarver- slaggeving onderwijs de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving van toepassing. Niet alleen de specifieke richtlijn voor onderwijsinstel- lingen (RJ 660), maar ook nagenoeg alle andere richtlijnen moeten door onderwijsinstellingen worden nageleefd. Voor het onderwerp van dit artikel zijn vooral Richtlijn 252 ‘Voorzieningen’ en Richtlijn 271 ‘Personeelsbeloningen’ van belang.
RJ 252 geeft algemene richtlijnen voor het al dan niet opnemen van voorzieningen op de balans. Een voorziening dient te worden opgeno- men als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan (RJ 252.2):
a. de rechtspersoon heeft een verplichting (in rechte afdwingbaar of feitelijk);
b. het is waarschijnlijk dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is; en
c. er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting.
Ten aanzien van de derde voorwaarde, het kunnen maken van een betrouwbare schatting, bestaat nogal wat verwarring. Op grond van de regelgeving en de daarover verschenen literatuur moeten we stel- len dat niet te snel een beroep kan worden gedaan op deze bepaling, om op die manier geen voorziening op te hoeven nemen. RJ 252.2 stelt: ‘Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal geen betrouwbare schatting kunnen worden gemaakt van de omvang van de verplich- ting’.
In RJ 271 worden een aantal specifieke situaties behandeld waarin een voorziening voor personele verplichtingen moet worden opgeno- men.
Jubileumuitkeringen
In RJ 271.203 wordt het volgende gesteld: ‘Indien sprake is van een beloning met opbouw van rechten dient de rechtspersoon de ver- wachte lasten gedurende het dienstverband in aanmerking te nemen. Hiervoor dient per balansdatum een verplichting te worden opgeno- men’. De bepaling uit de cao om na 25 of 40 dienstjaren een jubile- umuitkering te verstrekken is zo’n verplichting. Hiervoor moet dus een voorziening op de balans opgenomen worden. Er zijn verschillende manieren om deze voorziening te berekenen. De beste methode is om per persoon op basis van het huidige aantal dienstjaren, de verwachte jubileumdatum/-data en het salaris een berekening maken van de tijdsevenredige aanspraak (verplichting) op de balansdatum. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met de vertrekkans, waarbij het redelijk is om bij deze vertrekkans ook rekening te houden met de kans dat de vertrekkende personeelsleden worden opgevolgd door personen die ook weer een arbeidsverleden meebrengen, op grond
waarvan zij een aanspraak op een jubileumuitkering meebrengen. Het is niet gebruikelijk dat deze aanspraak met de vorige werkgever wordt afgerekend, zodat deze met terugwerkende kracht voor rekening van de nieuwe werkgever komt.
Een meer pragmatische manier is om op basis van ervaringscijfers de voorziening per balansdatum te berekenen op basis van een vast bedrag per fte. In de praktijk zien wij echter dat hiervoor bedragen
voorziening opgenomen worden, voor zover er sprake is van gespaar- de uren.
In het primair onderwijs is ten aanzien van de duurzame inzetbaar- heid onderscheid te maken tussen het basisbudget en het bijzonder budget voor oudere medewerkers. Ten aanzien van het basisbudget is het afhankelijk van de met de werknemer gemaakte afspraken of dit leidt tot een verplichting die op de balans moet worden opgenomen.
Inmiddels kennen de diverse cao’s een regeling voor ‘levensfasebewust personeelsbeleid’, ‘duurzame inzetbaarheid’ of ‘werktijdvermindering senioren’.
worden gehanteerd die misschien een kleine tien jaar geleden reëel waren, maar inmiddels al lang achterhaald zijn. Uit onze benchmark komt naar voren dat bij een gemiddelde personeelsopbouw in het primair, voortgezet en middelbaar (beroeps)onderwijs dit bedrag al snel op € 800 - € 1.000 per fte ligt. Voor het hoger onderwijs ligt dit bedrag nog hoger.
Seniorenregelingen
Voor de BAPO-regeling, die inmiddels afgeschaft is maar waaruit som- mige personeelsleden nog over oude rechten beschikken, mag op grond van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) geen voorzie- ning gevormd worden.
Inmiddels kennen de diverse cao’s een regeling voor ‘levensfasebe- wust personeelsbeleid’, ‘duurzame inzetbaarheid’ of ‘werktijdver- mindering senioren’. Het ministerie van OCW heeft hier een andere verwerking in de jaarrekening gekozen dan bij de BAPO. Voor deze verplichting moet op grond van artikel 4 lid b van de RJO wel een
Aangezien het basisbudget in eerste instantie niet bedoeld is voor het opsparen van verlof zal er in veel gevallen geen sprake zijn van een verplichting op balansdatum. Indien echter met de werknemer afwij- kende afspraken gemaakt zijn, waarbij verlof gespaard kan worden, dan zal voor de gespaarde uren een verplichting op de balans opge- nomen moeten worden. Ten aanzien van het bijzonder budget voor oudere werknemers (iedere werknemer ouder dan 57 jaar heeft recht op 130 uur extra verlof) is sprake van een verplichting. Werknemers die ouder zijn dan 57 jaar en vóór balansdatum een plan voor inzet van het bijzonder budget en opname van het verlof hebben inge- diend, mogen deze uren maximaal 5 jaar sparen. De gespaarde uren vormen een verplichting die per balansdatum gewaardeerd en als voorziening opgenomen moet worden.
In het voortgezet onderwijs is een regeling levensfasebewust perso- neelsbeleid van toepassing die qua systematiek veel overeenkomsten vertoont met de regeling voor duurzame inzetbaarheid in het primair onderwijs. Ook in het voortgezet onderwijs is sprake van een basis-
budget en een aanvullend budget voor werknemers ouder dan 57 jaar. Het basisbudget kan worden opgenomen voor verlof of worden geka- pitaliseerd en uitbetaald. Omdat ook hier sprake is van de mogelijk- heid tot sparen, zal er aan het einde van het jaar een voorziening voor het openstaande saldo moeten worden genomen. De aanvullende regeling leidt ook tot een verplichting die op de balans opgenomen moet worden. Anders dan bij het primair onderwijs geldt hier niet de verplichting dat e.e.a. schriftelijk met de werknemer overeengekomen moet worden en zal derhalve voor alle werknemers die uren kunnen sparen een voorziening opgenomen moeten worden.
Voor alle regelingen geldt dat het openstaande (spaar)saldo moet worden gewaardeerd op basis van de gespaarde uren maal het voor de werknemer geldende uurtarief. Bij de bepaling van het uurtarief moet rekening gehouden worden met het werkgeversdeel van de soci- ale lasten en andere aan de uitbetaling gerelateerde werkgeverspre- mies. Bij sommige regelingen vervalt het saldo bij uitdiensttreding en wordt dit niet afgerekend/uitbetaald. In die gevallen is er sprake van een schattingselement, namelijk de kans dat de werknemer vertrekt voordat hij zijn gespaarde saldo geheel heeft opgenomen. Er dient bij de bepaling van de voorziening ook rekening gehouden te worden met dit schattingselement. In de praktijk zal dit effect naar verwachting beperkt zijn, omdat werknemers over het algemeen wel zullen zorgen dat zij het saldo hebben opgenomen voordat ze uit dienst treden. Bij sommige regelingen is bovendien sprake van een eigen bijdrage van de werknemers. Bij de bepaling van de hoogte van de voorziening
zal hier uiteraard ook rekening mee gehouden moeten worden en zal alleen voor het deel dat ten laste komt van de werkgever een voorzie- ning opgenomen moeten worden.
In het middelbaar beroepsonderwijs is sprake van een basisbudget en een regeling voor seniorenverlof voor werknemers ouder dan 57 jaar. De uren uit het basisbudget kunnen niet gespaard worden. Hier is derhalve geen sprake van een voorziening. Bij het seniorenverlof is er sprake van een regeling die afhankelijk is van het aantal dienstjaren.
Het betreft derhalve een regeling ‘met opbouw van rechten’.
De aanspraak wordt opgebouwd in de vijf jaren voorafgaande aan
het bereiken van de 57-jarige leeftijd. De uren kunnen na het bereiken van de 57-jarige leeftijd niet gespaard worden en dienen te worden opgenomen in het jaar dat het recht ontstaat. Omdat er sprake is
van een regeling met opbouw van rechten dient vanaf het bereiken van de 52-jarige leeftijd een voorziening opgebouwd te worden voor dit verlof.
Voor het hoger onderwijs gelden ook regelingen voor duurzame inzet- baarheid. Gezien de complexiteit van deze regelingen gaat het te ver om de aspecten m.b.t. de jaarrekening voor deze regelingen in dit artikel helemaal uit te werken. Bij de relaties van ons kantoor die in deze sector actief zijn zullen wij op individuele basis hieraan aandacht schenken.
Werkloosheid en wachtgeld
In de diverse onderwijssectoren zijn er verschillende regelingen voor werkloosheid en wachtgeld.
In het primair onderwijs is er een wachtgeldregeling die uitgevoerd wordt door het Participatiefonds. Er zijn enkele scholen die eigenrisi- codrager voor de wachtgeldregeling zijn (zij voeren het zogenaamde ‘zelfstandig wachtgeldbeleid’ of zijn gemoedsbezwaard).
Om een uitkering uit het Participatiefonds te krijgen dient de instroomtoets met goed gevolg te worden afgerond. In de praktijk komt het nogal eens voor dat de instroomtoets niet correct wordt uit- gevoerd of dat een negatieve beschikking wordt afgegeven, terwijl de betreffende werknemer toch ontslagen wordt. In die gevallen worden de uitkeringen door het Participatiefonds verhaald op de werkgever (onderwijsinstelling). De onderwijsinstelling zal voor alle ex-werkne- mers waarvoor de instroomtoets niet met een positieve beschikking is afgerond een verplichting op de balans op moeten nemen. Voor
de reeds verstreken periode zal een kortlopende schuld opgenomen moeten worden, voor de nog komende periode een voorziening.
Deze voorziening wordt berekend door na te gaan hoe hoog de uitkering de komende jaren zal zijn, gedurende welke periode de ex- werknemer recht heeft op een uitkering en door in te schatten hoe hoog de kans is dat betrokkene weer aan het werk komt, waardoor de uitkering wordt stopgezet.
Een andere verplichting van de scholen is dat zij (behoudens een aantal vrijstellingen) verplicht zijn om een ontslagen werknemer weer in dienst te nemen (herbenoemingsverplichting) zodra er een vacature ontstaat. Dit is de zogenaamde ‘eigen wachtgelder-regeling’. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat een school ten onrechte geen vacatures heeft aangeboden aan een eigen wachtgelder. In dat geval zal het ministerie van OCW de school korten op de rijksvergoeding,
en wel voor een bedrag dat gelijk is aan de hoogte van de loonkosten van het personeelslid dat met voorbijgaan van de eigen wachtgelder is benoemd. Deze korting loopt in principe door zolang deze benoem- de in dienst is of totdat de eigen wachtgelder alsnog benoemd wordt. Voor deze verplichting zal een voorziening op de balans opgenomen moeten worden ter hoogte van de verwachte toekomstige loonkosten van de benoemde werknemer, waarbij rekening gehouden moet wor- den met een inschatting van de kans dat de benoemde uit dienst gaat of de eigen wachtgelder alsnog benoemd wordt.
Scholen die zelfstandig wachtgeldbeleid voeren en dit risico niet elders hebben verzekerd of die gemoedsbezwaard zijn voor het Participatiefonds zullen de werkelijke uitkeringen aan ontslagen werk- nemers zelf moeten dragen. Hiervoor dienen zij een voorziening op de balans op te nemen welke gewaardeerd wordt op basis van de verwachte toekomstige uitkeringen aan de betreffende werknemers, rekening houdend met de kans dat zij opnieuw aan het werk komen.
In het voortgezet onderwijs komen de uitkeringen voor rekening van de sector. Een deel (75%) wordt collectief gedragen en een deel (25%) wordt door het ministerie aan de individuele school waar de ontslagen werknemer voordien werkzaam was in rekening gebracht/ verrekend. Het collectieve deel en het individuele deel worden in de jaarrekening verschillend behandeld. Omdat er geen directe relatie bestaat tussen het ontslag door een specifieke school en het te verre- kenen collectieve deel, wordt hier geen voorziening voor opgenomen. Dit ligt anders bij het individuele deel. Hier is sprake van een directe relatie tussen het ontslag van een werknemer en de verrekening door het ministerie van OCW. Hiervoor dient naar onze mening dan ook een voorziening te worden opgenomen op de balans. Deze voorzie- ning wordt berekend door voor alle ontslagen werknemers die per
31 december van het betreffende boekjaar recht hebben op een uitkering, over de verwachte resterende periode van de uitkering 25%
van deze uitkering als verplichting op te nemen. Hierbij dient dan nog rekening gehouden te worden met de kans dat betrokkene weer aan het werk komt.
In het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs komen de wachtgelduitkeringen volledig ten laste van de onderwijsinstellingen zelf. Zij dienen hiervoor een voorziening op de balans op te nemen welke gewaardeerd wordt op basis van de verwachte toekomstige uit- keringen aan de betreffende werknemers, rekening houdend met de kans dat zij opnieuw aan het werk komen.
Ziekte en arbeidsongeschiktheid
In het onderwijs zijn verschillende regelingen voor uitkeringen bij ziekte. In het primair onderwijs komen de kosten van vervanging voor rekening van het Vervangingsfonds (tenzij de instelling eigen risicodra- ger is) en in de andere sectoren voor rekening van de onderwijsinstel- ling. In dat geval kan men dit risico onderbrengen bij het Risicofonds of geheel of gedeeltelijk verzekeren bij een commerciële verzekeraar.
In RJ 271.205 is geregeld dat er een voorziening moet worden opge- nomen voor op balansdatum bestaande verplichtingen in verband met doorbetaling van loon als gevolg van ziekte of arbeidsongeschikt- heid. Het gaat hier om die gevallen dat men eigenrisicodrager is en dat dit risico niet is verzekerd. Op grond van RJ 271.205 is het ver- plicht om een voorziening te vormen voor ziekte, indien:
1. een personeelslid per balansdatum ziek is (gedeeltelijk of geheel);
2. de ziekte blijvend is (niet wordt opgeheven gedurende het dienst- verband). Dit betekent dat de verwachting is dat de medewerker óf uiteindelijk instroomt in de WIA of, bij een tijdelijk contract, dat aan het einde van het contract het contract niet wordt ver- lengd;
3. de instelling niet verzekerd is (lees: eigenrisicodrager is).
Als de instelling wel verzekerd is voor de WGA/WIA, maar niet voor langdurige ziekte in de eerste twee jaar, kan voor maximaal 2 jaar sprake zijn van een eigen risico.
Eigenrisicodrager WGA
Een werkgever kan ervoor kiezen om eigenrisicodrager voor de WGA te zijn. Indien een werkgever eigenrisicodrager is voor de WGA, en het risico niet (volledig) bij een verzekeraar heeft verzekerd, is er sprake van een financiële verplichting voor de werkgever tot betaling van de WGA-lasten gedurende maximaal 10 jaar. Hiervoor wordt een
voorziening gevormd in de jaarrekening. Het moment waarop deze voorziening gevormd wordt is wanneer bekend is dat de werknemer in de WGA ‘zit’, dan wel als gedurende de daaraan voorafgaande ziekteperiode het de verwachting is dat de werknemer in de WGA zal instromen. Daarnaast moet worden meegenomen of er medewerkers zijn die ziek zijn (in de tweejaars ziekteperiode), waarvan het de ver- wachting is dat deze ook in de WGA terechtkomen.
Bij het berekenen van de voorziening moeten drie delen worden onderscheiden:
• De eerste periode van de loongerelateerde uitkering (LGU): hiervan is zowel de hoogte van het bedrag als de uitkeringsduur bekend (maximaal 38 maanden).
• Het tweede deel betreft de loonaanvullingsuitkering (LAU), welke in plaats van de LGU (bij niet voldoen aan de referte-eis) of in aansluiting aan de LGU wordt ontvangen.
• Het derde deel is de vervolguitkering: deze is flink lager. Deze is namelijk gebaseerd op het minimumloon en bovendien afhan- kelijk van de toekomstige ontwikkeling van de mate van arbeids- ongeschiktheid en het benutten van de restverdiencapaciteit van de werknemer. Het kan zijn dat de conclusie is dat voor dit derde deel geen voorziening kan worden geschat. In dat geval dient dit deel als ‘niet in de balans opgenomen verplichting’ te worden vermeld.
Reorganisatie
Steeds meer onderwijsinstellingen moeten vanwege de krimp van het aantal leerlingen reorganiseren. Wij krijgen regelmatig vragen of hier een voorziening voor opgenomen moet of mag worden. Er mag en moet een reorganisatievoorziening opgenomen worden als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. De rechtspersoon heeft een gedetailleerd plan (sociaal plan) voor de reorganisatie geformaliseerd, waarin wordt aangegeven:
• de betrokken (deel van) activiteiten;
• de functie en het verwachte aantal medewerkers dat een vergoeding ontvangt voor het beëindigen van de werkzaamheden;
• de uitgaven die hiermee zijn gemoeid;
• wanneer het plan zal worden uitgevoerd.
In andere gevallen mag er geen reorganisatievoorziening voor afvloei- ing van personeel gevormd worden. Alleen een bestuursbesluit tot reorganisatie is derhalve niet voldoende.
Ten slotte
In dit artikel heb ik de hoofdlijnen van de problematiek rond per- soneelsverplichtingen in de jaarrekening uiteengezet. In de praktijk kunnen concrete situaties afwijken van de situaties zoals hierboven beschreven of kan er sprake zijn van specifieke omstandigheden die maatwerk noodzakelijk maken. Daarom adviseer ik u in specifieke situaties een en ander met uw accountant af te stemmen. □
Steeds meer onderwijs- instellingen moeten vanwege de krimp van het aantal leerlingen reorganiseren.
en
2. Men heeft gerechtvaardigde verwachtingen gewekt bij de betrokkenen.
door drs. J. (Jaap) Xxxxxxx RA
Samenwerking in integrale kindcentra, multifunctionele accommodaties e.d.
DE LAATSTE JAREN ZIEN WIJ VOORAL IN HET PRIMAIR ONDER- WIJS EEN TENDENS IN DE RICHTING VAN
VERTICALE SAMENWER- KING. VANUIT ONDER- WIJSKUNDIG OOGPUNT BLIJKT ER BEHOEFTE
TE ZIJN OM IN ÉÉN VOORZIENING EEN GEÏNTEGREERD AAN- BOD TE KUNNEN GEVEN VOOR KINDEREN VAN 0 TOT 13 JAAR.
DIT BETEKENT SAMEN- WERKING TUSSEN ONDERWIJS, KINDER- OPVANG EN PEUTER- SPEELZAALWERK WAARBIJ HET KIND CENTRAAL STAAT.
Ook de overheid vindt deze samenwerking belangrijk. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben in een brief aan de Tweede Kamer van 24 juni 2016 het belang van voorschoolse voorzieningen en samenwerking tussen onderwijs en kinderop- vang onderstreept. Aanleiding hiervoor waren adviezen van de Onderwijsraad en de SER en een onderzoek van Xxxxxx.
Hoe gaat het nu in de praktijk?
Tot nu toe vindt de samenwerking vaak plaats in de vorm van een zogenaamde brede school. In een brede school werken zelfstandige organisaties vaak in een multifunctionele accommodatie samen, waarbij de mogelijkheid bestaat om gezamenlijk aan de doorgaande leer- en ontwikkellijn te werken. Op dit moment worden veel nieuwe scholen als combinatie van onderwijs en kinderopvang gebouwd. In de praktijk zien wij dat het gezamenlijk gebruik maken een multifunctionele accommodatie problemen oplevert. In een aantal gevallen blijkt het niet duidelijk te zijn bij welke organisatie de kosten van het gebouw in rekening moeten worden gebracht. Dit kan gaan om kosten van energie, schoonmaak en onderhoud van gemeenschappe- lijke ruimten en het buitenterrein en andere gebouwgebonden kosten die niet rechtstreeks aan één van de gebruikers zijn toe te rekenen. Hierbij komt nog dat het primair onderwijs met ingang van 1 januari 2015 zelf het grootste deel van het groot buitenonderhoud voor haar rekening dient te nemen. Om lastige discus- sies achteraf te voorkomen adviseren wij u dan ook om als u met andere organisaties één accommodatie betrekt, van tevoren goede afspraken te maken en deze schriftelijk vast te leggen.
De ontwikkelingen gaan verder
In de praktijk blijkt het verzorgen van de doorgaande leer- en ontwikkellijn zowel op onderwijskundig als op financieel-administratief gebied verschillende problemen op te leveren. Als accountant hebben wij niet direct een mening over de onderwijskundige aspecten. Uit het genoemde onderzoek van Xxxxxx blijkt wel dat zowel voor de kinderen als voor de ouders en het personeel een verregaande integratie voordelen oplevert. Vandaar dat er nu veel zogenaamde integrale kindcentra worden ontwikkeld.
Knelpunten
Financieel-administratief zijn er zowel bij het samenwerken van zelfstandige organisaties als bij volledige integratie de nodige haken en ogen. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat de verschillende activitei- ten ook op verschillende wijze gefinancierd worden. Dit betekent dat er een scheiding moet worden aange- bracht in de geldstromen van deze activiteiten. Zo is het niet toegestaan dat de kosten van kinderopvang, die door de ouders en/of de gemeente dienen te worden gedragen, betaald worden met rijksmiddelen van de onderwijsinstelling. Dit kan in het bijzonder problemen opleveren bij de financiering van aanloopkosten
een degelijk businessplan waarin, naast de onderwijskundige zaken waarbij het belang van het kind voorop staat, ook aandacht wordt geschonken aan de financiering, de administratie en de fiscale aspec- ten. Wij adviseren u zich hierin bij te laten staan door specialisten op die gebieden.
van voorschoolse voorzieningen en kinderopvang. Deze mogen niet, ook niet in de vorm van een lening, met rijksmiddelen gefinancierd worden. Bij het maken van de plannen voor de opzet van voor- schoolse voorzieningen en kinderopvang dient dus goed nagedacht te worden over de financiering van de aanloopkosten en de aanvangsin- vesteringen. Dit vraagt zeker wanneer er sprake is van één organisatie om een zorgvuldige administratieve registratie.
Om optimaal te kunnen functioneren blijkt het volgens het Oberon- onderzoek het beste om met één pedagogisch programma en één team op één locatie te werken. Het werken met één team levert ook de nodige praktische problemen op. Wanneer er met meerdere zelf- standige organisaties wordt gewerkt, betekent dit dat het personeel óf bij meerdere organisaties in dienst moet zijn óf dat er gedetacheerd moet worden van de ene naar de andere organisatie. Hierbij wordt tegen het knelpunt aangelopen dat er voor het onderwijs en de kinderopvang verschillende cao’s zijn. Daarnaast kan in de meeste gevallen bij detachering voor het kinderopvangpersoneel geen gebruik gemaakt worden van de onderwijsvrijstelling voor de omzetbelasting, wat betekent dat 21% omzetbelasting over de detachering in reke- ning moet worden gebracht. Dit laatste speelt niet wanneer de activi- teiten binnen één juridische entiteit plaatsvinden.
Mede omdat er bij de kinderopvangactiviteiten in concurrentie met commerciële partijen wordt getreden kan er sprake zijn van belas- tingplicht voor de vennootschapsbelasting. Deze belastingplicht kan, afhankelijk van de omvang van de activiteiten, anders liggen wanneer ze in een zelfstandige rechtspersoon worden verricht dan wanneer ze worden verricht vanuit één rechtspersoon waarin ook een onderwijsin- stelling is ondergebracht. Wij adviseren u dan ook de fiscale aspecten van de private activiteiten van tevoren goed in kaart te brengen.
Hiervoor hebben wij een korte verkenning gedaan van de knelpun- ten die kunnen ontstaan bij de samenwerking tussen onderwijs en voorschoolse voorzieningen/kinderopvang. Onze verkenning is niet uitputtend. In ieder geval is duidelijk dat de complexiteit vraagt om
Hoe verder?
De ontwikkeling van integrale kindcentra is naar onze mening onom- keerbaar. Er is grote behoefte aan een kwalitatief goed en toegankelijk stelsel van voorschoolse voorzieningen en een verregaande samen- werking met en tussen onderwijs en kinderopvang. Er zijn echter nogal wat hindernissen. Dit hebben de betrokken ministeries ook onderkend en zij hebben daarom een taskforce aan het werk gezet die als opdracht heeft deze knelpunten op te lossen. Zij hebben daarbij wel een duidelijk kader meegegeven. Wij noemen hier het leidend blijven van de huidige financiële kaders en dat de kinderopvang op
de private markt blijft opereren. Naar onze mening zijn de mogelijke oplossingen door deze kaders beperkt en blijven de voornaamste knelpunten voorlopig overeind.
Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen kunt u niet wachten op de uitkomsten van het onderzoek van de taskforce, laat staan op
de wijziging van wet- en regelgeving. Zoals aangegeven is het daarom belangrijk om door te gaan met het ontwikkelen en uitvoeren van plannen en hierbij de huidige kaders waarbinnen u moet opereren
als uitgangspunt te hanteren. Als accountant denken wij graag met u mee! □
Op dit moment worden veel nieuwe scholen als combinatie van onderwijs en kinder- opvang gebouwd.
HOE GAAT UW SCHOOL OM
MET VEILIGHEID EN INTEGRITEIT?
V&I Educatie neemt u de zorg over veiligheid en integriteit uit handen. Wij bieden:
» V&I-LOKET, 24/7 telefonisch en online bereikbaar, 100% VERTROUWELIJK bij calamiteiten, veiligheidsproblemen of schending van integriteit
» Xxxxxxx, betrokken en onafhankelijke ONDERSTEUNING bij INCIDENTEN
» Scan op uw SCHOOLVEILIGHEIDSPLAN, inclusief verbeterrapportage
» Ontzorging op het gebied van VERTROUWENSPERSONEN, KLACHTENREGELING en KLOKKENLUIDERSREGELING
» Opleidingen op gebied van Veiligheid op School: Wettelijk verplichte COÖRDINATOR SOCIALE VEILIGHEID en gerichte modules VEILIGHEID OP SCHOOL voor PABO en lerarenopleiding
» Gerichte TRAININGEN VOOR ONDERWIJSPROFESSIONALS EN LEERLINGEN:
weerbaarheid, leiderschap en omgaan met agressie / ongewenst gedrag in de klas
» BEWUSTWORDINGSCAMPAGNE om veiligheid en integriteit bespreekbaar te maken bij leerlingen, personeelsleden en andere betrokkenen
» SOCIAL MEDIA MONITORING, met aandacht voor technische en sociale aspecten
16 | Reeducatief. November 2016
XXX.XX-XXXXXXXX.XX | XXXX@XX-XXXXXXXX.XX
V&I Educatie is een samenwerking tussen Restment (xxx.xxxxxxxx.xxx) en Driestar educatief (xxx.xxxxxxxx-xxxxxxxxx.xx).
Gastartikel | <<
door Xxxx Xxxxxxx
Gastartikel door
T 06 8364 5095
V&I Educatie
Veiligheid op school: afvinklijst of ambitie?
RECENTE CIJFERS TONEN AAN DAT ÉÉN OP DE TIEN LEER- LINGEN ZICH NIET VEILIG VOELT OP SCHOOL. HOE WAAR- BORGT U DE VEILIGHEID VAN LEERLINGEN EN PERSONEEL?
(een samenwerking van Restment en Driestar Educatief) hebben we hier dagelijks mee te maken. Zo gaat school- veiligheidsbeleid over het voorkomen van incidenten, maar ook over een juiste afhandeling als zich toch een incident voordoet. In dit soort gevallen is vaak niet alleen de persoonlijke veiligheid van een leerling in het geding, maar zijn soms ook de klas en het personeel betrokken. Om nog maar niet te spreken van incidenten die de hele school of wijk rondom de school raken. Met een goed schoolveiligheidsbeleid bent u hierop voorbereid. In dit beleid worden bijvoorbeeld ook afspraken gemaakt op het gebied van omgangsvormen en het adequaat omgaan
Xxxxxx vaker verschijnen berichten in de media over incidenten op school en een groeiend gevoel van onveiligheid binnen het onderwijs. Ook nam het aantal meldingen van seksueel misbruik in de afgelopen jaren toe. In één op de drie gevallen was hier zelfs een personeelslid
met klachten: Zowel personeelsleden als leerlingen en ouders moeten weten bij welke vertrouwenspersoon ze terecht kunnen als ze zich in hun (sociale) veiligheid aangetast voelen.
van de school bij betrokken. Het blijft niet bij berichtgeving in de
media. In 2015 trad de nieuwe wet ‘Veiligheid op school’ in werking,
waarin vergaande verplichtingen aan scholen worden opgelegd. Met ingang van het schooljaar 2016/2017 gaat de Onderwijsinspectie bovendien extra aandacht besteden aan (sociale) veiligheid op school. De urgentie van een helder schoolveiligheidsbeleid is daarmee groter dan ooit.
Verplichting vs. Ambitie
Hoe geeft uw school vorm aan het schoolveiligheidsbeleid? Het is een hele klus om hier goed mee om te gaan. Natuurlijk moeten alle wetten en regels worden nageleefd. Maar als u zich alleen laat leiden door opgelegde verplichtingen, creëert u een steeds grotere papieren tijger in de dossierkast met protocollen. Pas als u het aandurft om vanuit professie en ambitie een gedegen en samenhangend school-
veiligheidsplan te ontwikkelen, doet u recht aan alle betrokkenen. Met andere woorden: Maak van uw veiligheidsbeleid geen afvinklijst van aanwezige protocollen, maar kies uit overtuiging voor beleid waarmee u zich inzet voor het waarborgen van een veilige omgeving voor leer- lingen en personeelsleden.
Voorkomen én adequaat afhandelen
Veiligheid op school heeft veel componenten. Binnen V&I Educatie
De urgentie van een helder
schoolveiligheidsbeleid is groter dan ooit.
Opleiding en training
Waar u zich als school richt op het opleiden van leerlingen, biedt V&I Educatie onder meer opleidingen aan rond thema’s op het gebied van veiligheid en integriteit op school. Denk hierbij aan de opleiding ‘Coördinator Sociale Veiligheid’ voor medewerkers van een school die de wettelijke taak van anti-pestcoördinator op zich nemen. Ook trainen onze ervaren mensen lesgevend en ondersteunend personeel
in omgang met agressie, weerbaarheid, leiderschap en het voorkomen van ongewenst gedrag.
Hebt u voldoende oog voor veiligheid en integriteit op uw school? We dagen u uit om dit onderwerp met volle overtuiging de aandacht te geven die het verdient. □
Xxxxxxxx Xxxxxx en Xxx Xxxxxxx
Meer Primair
XXXXXXXX XXXXXX EN XXX XXXXXXX VORMEN SAMEN HET COLLEGE VAN BESTUUR VAN MEER PRIMAIR. MEER PRIMAIR IS EEN ONDERWIJSORGANISATIE MET 19 BASISSCHOLEN IN DE HAARLEMMERMEER. XXXXXXXX EN EEF GEVEN IN DIT INTERVIEW HUN VISIE OP FUSIE EN SAMENWERKING IN HET ONDERWIJS EN OP DE ONTWIKKELINGEN ROND PASSEND ONDERWIJS.
Klantinterview | <<
"OUDERS DIE HUN KIND AAN ONZE SCHOLEN TOEVERTROUWEN KIEZEN VOOR BIJZONDER ONDERWIJS. WIJ ZIEN HET ALS EEN OPDRACHT OM OP ONZE SCHOLEN DE INSPIRATIE LEVEND TE HOUDEN."
Kunt u kort iets vertellen over Meer Primair en de uitdagingen waar uw organisatie voor staat?
Ook in de Haarlemmermeer is de periode van groei voorbij. Dat betekent dat er langzamerhand scholen leeg komen te staan, maar ook dat gebouwen verouderen. De uitdaging is om naar de toekomst toe samen met de besturen uit de regio en de gemeente plannen te maken hoe we kwalitatief goede schoolgebouwen in stand kunnen houden. Het gaat ons dan om scholen waarin we eigentijds onderwijs kunnen geven en gebouwen die ruimte bieden om kinderen van 0-13 jaar op te vangen. Zo hebben we op dit moment al twee onderwijs- punten die zich profileren als integraal kindcentrum (IKC) en een brede school die op weg is naar een communityschool.
Wij zijn een interconfessionele organisatie met christelijke en katho- lieke basisscholen in de Haarlemmermeer en willen deze levensbe- schouwelijke identiteit ook zichtbaar maken. Ouders die hun kind aan onze scholen toevertrouwen kiezen voor bijzonder onderwijs. Wij zien het als een opdracht om op onze scholen de inspiratie levend te houden.
Het motto van ons strategisch beleidsplan is: ‘Vandaag leren voor morgen’. Het fundament van ons handelen ligt binnen Meer Primair in de vijf kernwaarden: Inspiratie, Ontwikkeling, Vakmanschap, Continuïteit en Verbinding.
De grootste uitdaging is echter hoe we aan goede leerkrachten komen en hoe we deze kunnen behouden. Er is momenteel meer vraag dan aanbod. Daarbij komt ook dat de Wet Werk en Zekerheid het niet eenvoudig maakt om te voorzien in vervangingen. Sinds dit schooljaar hebben de besturen van Haarlemmermeer en Zuid-Kennemerland zich georganiseerd in een regionaal transfercentrum ‘RTC De Beurs’ om gezamenlijk zowel kwantitatief als kwalitatief de arbeidsmarkt voor jonge leerkrachten te stimuleren.
Uw stichting is ontstaan uit een fusie van meerdere organisaties. Wilt u iets vertellen over de aanlei- ding tot de fusie en de ervaringen daarmee?
Tussen Stichting Katholiek Onderwijs Hoofddorp (SKOH) en Vereniging Christelijk Onderwijs (VCO) Quercus was al geruime tijd een goede samenwerking. In 2011 hebben we de eerste gedachten met de toe- zichthouders gedeeld om de samenwerking formele vorm te geven. Wij realiseerden ons dat er een daling van het aantal leerlingen aan ging komen, die onherroepelijk effect zou hebben op het bestaan van onze scholen. Het feit dat in veel wijken een christelijke en een katho- lieke school naast elkaar gelegen zijn zou tot ongewenste concurren- tiesituaties gaan leiden. Tevens constateerden we dat bij organisaties van onze omvang (2.500 – 3.000 leerlingen) de bestuurlijke slagkracht in toenemende mate als onvoldoende werd ervaren. De opdracht voor bestuurders in het PO wordt steeds complexer en dat vraagt om goede beleidsmatige ondersteuning. In 2014 werd een bestuurlijke fusie van SKOH en VCO Quercus tot Meer Primair een feit. Als organi-
satie met 19 scholen, 5.700 leerlingen en 570 medewerkers zijn we nu op de toekomst voorbereid.
Hoe kijkt u aan tegen het nut en de noodzaak van samenwerking en fusie in het primair onderwijs?
Het is de kunst om vooruit te kijken en daarnaar te durven handelen. Er wordt veel gevraagd van bestuurders in het primair onderwijs. We noemen een aantal thema’s waar we volop mee bezig zijn zoals pro- fessionalisering, talentontwikkeling, profilering, innovatie,
ondernemend zijn, maatschappelijk betrokken, maar ook het educa- tief partnerschap en de communicatie met ouders. Om alle ontwik- kelingen vorm te geven en de scholen te kunnen ondersteunen heeft een organisatie schaalgrootte nodig. Samenwerking is daarbij het ant- woord. De vorm waarin kan verschillen en moet passend zijn bij het doel. Een fusie was voor SKOH en VCO Quercus destijds de optimale vorm, maar voor de bestuurlijke samenwerking in het regionaal trans- fercentrum hebben we gekozen voor een coöperatieve vereniging.
Sinds 2014 is passend onderwijs een feit. Hoe zijn uw ervaringen hiermee?
De ervaringen zijn tot op heden positief. Dit neemt niet weg dat het bestuur zich voldoende realiseert dat de Wet passend onderwijs extra inzet van de medewerkers vraagt. In de facilitering heeft het bestuur hier rekening mee gehouden. Meer Primair heeft met de invoering van de wet de bekostiging vanuit het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Haarlemmermeer voor interne begeleiding en individuele leerlingenzorg gehandhaafd. Daarmee is de continuering van de inzet van deze middelen binnen de scholen gewaarborgd. De stapsgewijze landelijke verevening van de zware ondersteuningsmiddelen, de daling van het aantal gefinancierde leerlingen voor het speciaal basis- onderwijs en de daling van het schooldeel rugzakfinanciering zorgen de komende jaren voor extra middelen die projectmatig op de scholen van Meer Primair worden ingezet. De projectmatige toekenning van middelen aan de scholen gebeurt op basis van aanvragen en leidt
tot een gerichte inzet van ondersteuning aan kinderen met een hulp- vraag. De ervaringen vanuit de scholen zijn positief en laten zien dat hier sprake is van een succesvolle aanpak.
Wat zou de overheid nog moeten doen om passend onderwijs echt tot een succes te maken?
Het is van belang dat de overheid zich met de toekenning van de (extra) middelen een goed beeld vormt van de inzet van menskracht voor ondersteuning aan kinderen met een (extra) hulpvraag. Een goede beeldvorming is van belang om te bepalen of de beschikbare middelen toereikend zijn om recht te doen aan het onderwijs voor kinderen met extra ondersteuning. De indruk bestaat dat hier slechts
in beperkte mate de aandacht op wordt gevestigd. Benut de goede praktijkvoorbeelden om de kracht van passend onderwijs te versterken.
Kunt u iets zeggen over de samen- werking met Xxx Xxx Accountants?
Bij alle ontwikkelingen staat het bieden van ‘goed onderwijs’ voorop. Om de continuïteit van de organisatie te waarborgen moeten er altijd financiële en juridische onderbouwingen aan ten grondslag liggen.
Tijdens het fusieproces heeft Xxx Xxx Accountants een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Van het ‘due diligence’ onderzoek, risicoana- lyses, benchmarkonderzoek tot het inrichten van de administratieve organisatie. Bij de dagelijkse gang van zaken is Xxx Xxx voor ons een betrouwbare en deskundige gesprekspartner. Zij hebben een grote expertise in het onderwijsveld van het primair onderwijs, handelen professioneel, maar zijn altijd gericht op het onderhouden van een goede relatie waarbij de menselijke maat leidend is. □
door A.A. (Arjan) xxx xxx Xxx
RB MB MFP
De voorbeeldovereen- komst na invoering van de Wet DBA
PER 1 MEI 2016 IS DE WET DEREGULERING BEOORDELING ARBEIDSRELATIES (HIERNA: WET DBA) IN WER- KING GETREDEN. NIET VAAK HEEFT EEN WETSVOORSTEL IN DE PRAKTIJK ZOVEEL STOF DOEN OPWAAIEN EN TOT ZOVEEL DISCUSSIE GELEID.
In dit artikel besteden we aandacht aan de totstandkoming van de Wet DBA en de gevolgen hiervan voor de praktijk. Tevens wordt ingegaan op de vraag of het gebruik van de modelovereenkomst wenselijk is.
Van VAR naar een goedgekeurde voorbeeldovereenkomst
De invoering van de Verklaring arbeidsrelatie (hierna: VAR) in 2002 leidde er in de praktijk toe dat de opdrachtgever in beginsel wet- telijk gevrijwaard was van het risico van naheffingen inzake de loonheffingen (loon- belasting, premies volksverzekeringen, pre- mies werknemersverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet). Indien onverhoopt de Belastingdienst achteraf een dienstbetrek- king veronderstelde en de opdrachtgever beschikte over een geldige VAR dan werd een naheffingsaanslag loonheffingen opge- legd aan de opdrachtnemer. Doordat het
was er sprake van een dienstbetrekking en derhalve inhoudingsplicht voor de loonhef- fingen maar op grond van de VAR werd door de opdrachtgever geen rekening gehouden met loonheffingen.
Bestrijding van schijnzelfstandigheid staat hoog op de politieke agenda. Uit de parle- mentaire wetsgeschiedenis blijkt dat onze wetgever met de invoering van de Wet DBA zich de volgende doelen heeft gesteld:
• Bijdragen aan het herstel van het even- wicht in de verantwoordelijkheden van opdrachtgever en opdrachtnemer; en
• Vergroting van de mogelijkheden voor de Belastingdienst om handhavend op te kunnen treden.
Door afschaffing van de VAR en hieruit voortvloeiend de invoering van door de Belastingdienst vooraf goedgekeurde modelovereenkomsten wordt niet alleen de opdrachtnemer maar ook de opdrachtgever mede verantwoordelijk voor de juistheid van de arbeidsrelatie. Invoering van de VAR leid- de er in de praktijk toe dat opdrachtnemer en opdrachtgever niet meer nadachten over de vraag of de arbeidsrelatie mogelijk een dienstbetrekking zou kunnen zijn. Doordat de VAR is komen te vervallen is deze vraag voor de praktijk echter weer springlevend. De opdrachtgever dient vooraf te toetsen of de beoogde arbeidsrelatie met de opdracht- nemer wel óf niet is aan te merken als een dienstbetrekking.
heel eenvoudig bleek om een juiste VAR aan te vragen ontstond in de praktijk de zogenaamde schijnzelfstandigheid: feitelijk
Bestrijding van schijnzelfstandigheid
staat hoog op de politieke agenda.
Het begrip “dienstbetrekking”
Om de vraag of er sprake is van loon waarop loonheffingen moeten worden ingehouden bevestigend te beantwoorden dient sprake te zijn van een dienstbetrekking (of arbeids- overeenkomst). Van een dienstbetrekking is sprake indien wordt voldaan aan drie cumu- latieve voorwaarden:
• Gezag;
• Persoonlijke arbeid; en
• Loon
Of aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan dient van geval tot geval beoordeeld te worden. Feiten en omstandigheden zijn hierbij doorslaggevend. Voor de praktijk heeft de Belastingdienst in maart 2016 een “Handreiking beoordelingskader overeen- komsten arbeidsrelaties” gepubliceerd. Deze handreiking brengt nadrukkelijk geen wijzi- ging aan in de bestaande beoordeling van de vraag of een arbeidsrelatie voor de loonhef- fingen een (fictieve) dienstbetrekking is.
Fictieve dienstbetrekking
Belangrijk is op te merken dat in de Wet op de loonbelasting naast de dienstbetrekking ook het begrip “fictieve” dienstbetrekking is ingevoerd. Als een “echte” dienstbetrekking kan worden uitgesloten dan kan er nog wel sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking op grond waarvan sprake is van inhoudings-
plicht voor de loonheffingen. Overigens kunnen partijen bij aanvang van de over- eenkomst overeenkomen dat zij de fictieve dienstbetrekking wensen uit te sluiten. In de door de Belastingdienst aangeboden voor- beeldovereenkomsten is een dergelijke bepa- ling ook standaard opgenomen.
Het werken met vooraf goedgekeur- de (model)overeenkomsten
In plaats van de VAR kunnen opdrachtnemer en opdrachtgever met ingang van 1 mei 2016 werken met een door de Belastingdienst vooraf goedgekeurde modelovereenkomst. Het kenmerk van een dergelijke overeen- komst is dat één van de benodigde criteria voor een dienstbetrekking ontbreekt en een bepaling kan worden opgenomen dat de fictieve dienstbetrekking wordt uitgesloten. Er is dan geen sprake van een (fictieve) dienstbetrekking en inhoudingsplicht voor
de loonheffingen wordt uitgesloten.
De Belastingdienst heeft inmiddels op haar website een groot aantal modelovereen- komsten gepubliceerd waarvan gebruik kan worden gemaakt. Belangrijk is op te merken dat van deze overeenkomsten geen gebruik hoeft te worden gemaakt. Werken opdracht- gever en opdrachtnemer op basis van een goedgekeurde overeenkomst dan kunnen zij erop vertrouwen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Dit is anders als ach-
teraf blijkt dat de feiten en omstandigheden waaronder partijen samenwerken afwijken van datgene wat in de overeenkomst is opgenomen.
Tip voor de praktijk
Maakt u gebruik van een goedge- keurde (model)overeenkomst van de
Belastingdienst? Toets dan periodiek of de wijze van samenwerking in overeenstem- ming is met datgene wat is opgenomen in de overeenkomst!
Van belang is goed voor ogen te houden dat door de wetgever tijdens de parlementaire behandeling nadrukkelijk is opgemerkt dat het werken met een voorbeeldovereenkomst specifiek is bedoeld voor die situaties waarbij vooraf onduidelijk is hoe de arbeidsrelatie getypeerd moet worden. Naar de mening van de wetgever is in de meeste situaties reeds vooraf duidelijk of er wel óf geen sprake is van een dienstbetrekking. Dan is het gebruik van een voorbeeldovereenkomst niet nodig.
Een voorbeeld:
Als een onderwijsinstelling een zelfstandige schilder inhuurt voor het schilderen van het schoolgebouw dan is reeds aan de voorzijde voldoende duidelijk dat van een dienstbe- trekking geen sprake zal zijn. Er is namelijk geen sprake van een gezagsverhouding
tussen de onderwijsinstelling en de schilder. Dit vloeit reeds voort uit de aard van de werkzaamheden. Het tegenovergestelde kan ook het geval zijn: als de onderwijsinstel- ling een invaldocent inhuurt die het vak Nederlands verzorgt dan zal al snel sprake zijn van een dienstbetrekking. Het is reëel te veronderstellen dat er sprake is van gezag, persoonlijke arbeid en loon.
Wel of geen voorbeeldovereenkomst gebruiken?
Is het verstandig om te gaan werken met een modelovereenkomst van de Belastingdienst? Wij noemen hierna enkele voor de praktijk belangrijke afwegingen.
Bewijslastverdeling
Het is staande jurisprudentie dat wanneer de Belastingdienst (achteraf) aanneemt dat sprake is van een dienstbetrekking zij ook de bewijslast heeft. De bewijspositie wijzigt echter op het moment dat gebruik wordt gemaakt van een modelovereenkomst. Het gebruik van de modelovereenkomst is een
gunst en betekent dat de Belastingdienst een bewust standpunt inneemt. De opdrachtge- ver kan derhalve een beroep doen op gewekt vertrouwen. Dit betekent voor de praktijk dat als de Belastingdienst op bezoek komt, de opdrachtgever aannemelijk moet maken dat ook daadwerkelijk conform de modelover- eenkomst wordt gewerkt.
Voor de praktijk wordt het verwarrend, nu de staatssecretaris bij de beantwoording van Kamervragen heeft geantwoord dat op de Belastingdienst de bewijslast rust dat niet conform de modelovereenkomst is gewerkt. Deze opvatting is in strijd met het geldend recht. Daarbij rijst de vraag in welke hoe- danigheid de staatssecretaris zijn antwoord heeft gegeven; als wetgever of namens de Belastingdienst.
De inhoud van de voorbeeldovereen- komst
De voorbeeldovereenkomst kwalificeert juridisch als een overeenkomst van opdracht (BW 7: 400 e.v.). Afhankelijk van de situ- atie kan het wenselijk zijn dat specifieke bepalingen in de overeenkomst worden opgenomen. Denk aan afspraken omtrent aansprakelijkheid, geheimhouding, verhaal- baarheid van een naheffingsaanslag etc. De Belastingdienst maakt bij het gebruik van
de modelovereenkomst het nadrukkelijke voorbehoud dat de overeenkomst uitsluitend is beoordeeld met het oog op het geven van zekerheid voor het werken buiten de dienst- betrekking. Zij is niet verantwoordelijk voor de juridische kwaliteit van de overeenkomst. Als zodanig zijn de voorbeeldovereenkom- sten beperkt van omvang en kunnen belang- rijke bepalingen ontbreken. Het is niet voor niets dat de Belastingdienst alsnog (achteraf) een commissie in het leven heeft geroepen
die de gepubliceerde overeenkomsten juri- disch gaat toetsen.
Tot slot
Voor een opdrachtgever is (en blijft) het in bepaalde gevallen zeer lastig om te beoorde- len of sprake is van een dienstbetrekking. In die gevallen lijkt het aantrekkelijk om te gaan werken met een voorbeeldovereenkomst.
Xxxxx echter goed dat dit gevolgen heeft voor de bewijspositie. Bovendien laat de kwaliteit van de voorbeeldovereenkomsten te wensen over en kunnen voor de praktijk belangrijke bepalingen in de overeenkomst ontbreken.
Het lijkt daarom beter om dan te werken met een zelf opgestelde overeenkomst en goed te bewaken dat deze overeenkomt met de feitelijke situatie. □
>>
Weloverwogen in vermogen
Uw vermogen verdient:
veiligheid flexibiliteit
vast rendement van 4%
Nota bene: Per 1-11 a.s. D.V. gaat de rente voor nieuwe lening(del)en omlaag.
Xxxxxxxxxxx 00 x 0000 XX Xxxxxxxxx
24 | Reeducatief. November 2016
Gastartikel door
Van Dam, Van Dam & Verkade BV
Gastartikel | <<
door Xxx Xxxxxxx
E xxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx
T (000) 000 00 00
Hèt 100%-veilige alternatief
Elk bestuur van een vermo- gende rechtspersoon krijgt te maken met de prangende vraag hoe het vermogen zo
ONVERANTWOORD LAGE RENTES DIE DE BANKEN HUN KLAN- TEN BIEDEN, HEEFT VAN DAM, VAN DAM & VERKADE BV ERTOE GEBRACHT EEN NIEUW PRODUCT OP DE MARKT TE BRENGEN.
te passen tekenen we hoofdelijk mee, zodat wij, die de beslissingen nemen,
veilig, flexibel en goed renderend als mogelijk beheerd kan worden. Van Dam, Van Dam & Verkade BV die zich in aanvang hoofdzakelijk richtte op vermogende particulieren, heeft voor deze besturen een nieuw product ontwikkeld waarbij het bestuur minder risico loopt dan bij de bank en desondanks ongeveer tien keer zoveel rente krijgt: met hypothecaire zekerheid afgedekte veilige geldleningen.
Om te zorgen dat het bestuur geen enkel risico loopt, krijgt de des- betreffende rechtspersoon het eerste en enig recht van hypotheek op een goed gelegen, goed verhuurd en goed onderhouden onroerend goed. Uiteraard krijgen de klanten die voor dit product kiezen jaarlijks de nieuwe WOZ-waarden te horen en in het bij een goede portefeuille zoals de onze (door, in en na de crisis verviervoudigd qua omvang!) fictieve geval dat de WOZ-waarde onder de geldleninghoogte zou dalen, wordt een verhoudingsgewijs deel afgelost.
Uiteraard worden de afspraken in een schriftelijke akte vastgelegd en het hypotheekrecht wordt via een notaris geregeld. In het fictieve geval (het speelt niet en heeft de afgelopen jaren ook niet gespeeld) dat wij onze verplichtingen niet nakomen, kan de hypotheekhouder het pand van het vermogen afsnijden en het pand in het openbaar laten verkopen en zijn vordering verrekenen met voorrang boven welke andere partij zoals bank/overheid of wie dan ook!
Naast deze hypothecaire zekerheid die wij deze klanten bieden, teke- nen de directeuren van Van Dam, Van Dam & Verkade BV hoofdelijk mee. Ons inziens mag je met andermans geld geen risico’s lopen die je met jouw eigen geld niet durft te lopen. Om dat in de praktijk toe
als eerste ook de negatieve consequenties van deze beslissingen dra- gen. Weliswaar hebben we om fiscale en erfrechtelijke redenen voor de BV-constructie gekozen, maar daarnaast verbinden we ons met ons persoonlijke vermogen aan de nakoming van alle verplichtingen. Verantwoordelijkheid nemen dient immers de kern te zijn van wijs en eerlijk zakendoen.
Dit nieuwe product hebben we uitgerold voor (rechts)personen die geen enkel risico mogen lopen en toch een gezond rendement op hun vermogen willen krijgen. Vermogen dient verantwoord te rende- ren en niet zonder rendement te staan op plaatsen waar boven de
€ 100.000,- geen enkele garantie geboden kan worden. Ook tot onze grote vreugde kunnen we op deze manier naast 10x zo veel rente als de bank ook een x-aantal keer zo veilig als de bank opereren voor onze klanten.
Omdat wij met recht en reden er niet voor gekozen hebben onder toezicht van de AFM te staan, mag dit product dat nog veiliger is dan een banksaldo om die reden niet gebruikt worden voor het stallen van publieke middelen.
Uiteraard kunnen aspirant-klanten zich altijd met vragen tot ons wen- den en indien gewenst kunnen we op een bestuursvergadering in een half uur – vrijblijvend – ons verhaal doen. Eén telefoontje naar ons kantoor (020-4896500) volstaat.
Xxx Xxxxxxx, dga Van Dam, Van Dam & Verkade BV, intern verant- woordelijk voor ‘funding’. □
>> | Inhoudelijk
door drs. J. (Jaap) Xxxxxxx RA en R. (Rieke) Xxxxxxx
Een onderzoek in het kader van een afstudeeropdracht uitgevoerd door Xxxxx Xxxxxxx, assistent accountant bij Xxx Xxx Accountants vormt de basis voor dit artikel.
Managementinformatie bij samenwerkingsverbanden passend onderwijs
OP 1 AUGUSTUS 2014 TRAD DE WET PASSEND ONDERWIJS IN WERKING. DE OUDE SAMENWERKINGSVER- BANDEN WERDEN OPGEHEVEN EN NIEUWE SAMENWERKINGSVERBANDEN MET EEN NIEUWE JURIDISCHE STRUCTUUR HEBBEN DE FUNCTIE VAN DE OUDE SAMENWERKINGSVERBANDEN OVERGENOMEN. DOOR DEZE STELSELWIJZIGING WORDT MOMENTEEL DOOR SCHOLEN WEINIG TOT GEEN VERANTWOORDING BETREFFENDE DE BESTEDING VAN FINANCIËLE MIDDELEN AFGELEGD NAAR DE SAMENWERKINGSVER- BANDEN. DIT PROBLEEM LEIDDE TOT EEN ONDERZOEK WAARIN DE VOLGENDE VRAAG CENTRAAL STOND: HOE KAN ER BINNEN SAMENWERKINGSVERBANDEN VERANTWOORDING WORDEN AFGELEGD OVER DE BESTEDING VAN DE ONTVANGEN MIDDELEN PASSEND ONDERWIJS?
Inleiding
Om elk kind een passende onderwijsplek te bieden, werden school- besturen genoodzaakt samen te gaan werken in regionale samen- werkingsverbanden. Alle scholen voor regulier en speciaal onderwijs maken deel uit van een samenwerkingsverband. De schoolbesturen vormen samen het toezichthoudend orgaan en stellen een bestuur aan voor de dagelijkse bedrijfsvoering van het samenwerkingsver- band. Het samenwerkingsverband ontvangt vrijwel al het geld voor
de lichte en zware ondersteuning in het onderwijs en maakt afspraken over de wijze van verdelen van deze middelen. Het samenwerkings- verband legt in een ondersteuningsplan vast hoe ze het geld voor extra ondersteuning inzet.
Wet- en regelgeving
Om te kunnen voldoen aan de geldende wet- en regelgeving dient het samenwerkingsverband door middel van de accountantscontrole verantwoording af te leggen over de financiële rechtmatigheid van de bestedingen. Als blijkt dat de doorbetaling van het samenwerkings- verband aan een aangesloten schoolbestuur heeft plaatsgevonden op
grond van het ondersteuningsplan is dat voldoende. Voor het ministe- rie van OCW/DUO dient het samenwerkingsverband ook verantwoor- ding af te leggen over het doelmatig besteden van de middelen. Om inzicht te verkrijgen in de doelmatigheid van de bestedingen is het noodzakelijk informatie bij de scholen op te vragen met betrekking tot de besteding van de middelen. Hiervoor is enerzijds financiële infor- matie en anderzijds kwalitatieve informatie nodig.
Verantwoordingsinformatie
Uit literatuurstudie is gebleken dat er nog geen concrete verantwoor- dingsmodellen zijn ontwikkeld die gebruikt kunnen worden bij het afleggen van verantwoording over de ontvangen middelen passend onderwijs. Wel kunnen hiervoor enige handreikingen worden gegeven. Hiervoor werd al genoemd dat er zowel financiële informatie als kwa- litatieve informatie nodig is om te kunnen voldoen aan de vereisten van het ministerie van OCW/DUO.
• Financiële informatie: Om inzicht te kunnen verkrijgen in de bestedingen door de scholen is het van belang dat de bestedin- gen van de middelen worden ingedeeld in verschillende catego- rieën. De categorieën moeten door het samenwerkingsverband worden vastgesteld om zo een consistente presentatie van de besteding van de middelen te bewerkstelligen. Categorieën kun- nen bijvoorbeeld de kosten voor professionaliseren zijn of de kosten voor het inzetten van interne begeleiders, het bieden van trainingen en het extern laten onderzoeken van leerlingen. Per categorie kan vervolgens het procentuele aandeel van de totale bestedingen worden berekend. De percentages van de verschil- lende samenwerkingsverbanden kunnen in verschillenanalyses vergeleken worden. De bestedingen van de middelen dienen gerelateerd te worden aan de resultaten. Hierbij is het belangrijk dat het samenwerkingsverband in overleg met de schoolbesturen doelen formuleert waarop het samenwerkingsverband wil stu- ren. Op basis van deze doelen kunnen gericht gegevens worden opgevraagd. De deelnemingspercentages in en het aantal door- verwijzingen naar het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs kunnen als resultaat van de verrichte inspanningen worden gezien. Als per school of schoolbestuur de bestedingen verdeeld over de categorieën in verband worden gebracht met
de deelnemingspercentages en het aantal doorverwijzingen van het betreffende jaar, kunnen hier conclusies uit worden getrok- ken. Deze conclusies per school of schoolbestuur dienen met elkaar vergeleken te worden. Op basis van deze vergelijking kan (deels) inzicht worden verkregen in het presteren van een school of schoolbestuur.
• Kwalitatieve informatie: Om de besteding van de gelden door de schoolbesturen te kunnen beoordelen op kwaliteit is een model voor het meten van de kwaliteit van diensten van belang. Een model dat goed bij deze behoefte aansluit is het SERVQUAL- model. Bij dit model wordt het niveau van de kwaliteit van de dienstverlening die geleverd wordt door een aangesloten school- bestuur gemeten aan de hand van een vijftal kwaliteitsdimensies. Deze kwaliteitsdimensies zijn de volgende: betrouwbaarheid, zekerheid, tastbare zaken, empathie en responsiviteit. Als het
schoolbestuur tekortschiet op een of meerdere dimensies ont- staat er een verschil tussen de verwachte dienstverlening en de geleverde dienstverlening. De verwachte dienstverlening is in dit geval het in stand houden van een passend onderwijsaanbod door het schoolbestuur. De geleverde dienstverlening door het schoolbestuur dient hieraan te voldoen.
De schoolbesturen moeten zich echter wel realiseren dat een tijds- periode van een jaar te kort is om gedegen conclusies te trekken en een beeld te vormen over het functioneren van een school. Pieken en dalen dienen in perspectief geplaatst te worden. Resultaten over een periode van ongeveer vier jaar zouden een beter beeld geven.
De praktijk
Uit een aantal gestructureerde interviews met de geselecteerde samenwerkingsverbanden kwam naar voren dat er sterke verschillen bestaan tussen de samenwerkingsverbanden onderling en tussen de praktijk en de theorie. Een aantal samenwerkingsverbanden houdt zich actief bezig met de verantwoording door de scholen met betrek- king tot de besteding van de middelen. Hiervoor hebben deze samen- werkingsverbanden modellen ontworpen die deels overeenkomen met de beschreven theorie. De overige samenwerkingsverbanden hebben te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan de verantwoording door de scholen met betrekking tot de besteding van de middelen en vragen dit ook niet op bij de scholen.
Kortom
Het antwoord op de hoofdvraag kan als volgt worden geformuleerd: Samenwerkingsverbanden passend onderwijs dienen bij de school- besturen enerzijds financiële informatie op te vragen waaruit blijkt waaraan de middelen zijn besteed. Anderzijds dienen zij kwalitatieve informatie op te vragen aangaande de dienstverlening waar het schoolbestuur voor verantwoordelijk is. Het samenwerkingsverband moet vervolgens de gegevens vanuit de scholen analyseren en met elkaar vergelijken en op basis daarvan een managementrapportage maken. Het samenwerkingsverband heeft deze informatie nodig om aan het ministerie van OCW/DUO verantwoording af te kunnen leggen over het doelmatig besteden van de ontvangen middelen passend onderwijs.
Omdat het beleid voor passend onderwijs nog maar een kleine twee jaar van toepassing is, is nu nog niet bekend aan welke eisen de verantwoording van de besteding van de middelen moet voldoen. Wanneer dit eenmaal bekend is, is het eenvoudiger een verantwoor- dingsmodel op te stellen waaruit de benodigde informatie duidelijk wordt. Het is derhalve van belang de laatste ontwikkelingen omtrent dit onderwerp nauwgezet te blijven volgen. □
>> | Klantinterview
Xxxxxx Xxxxxxxxxx
Dockinga College
Kunt u in het kort iets vertellen over het Dockinga College en de uitdagingen waar de school voor staat?
Het Dockinga College is gevestigd in een gebied met als status “krim- pregio”. Thans zijn 1.940 leerlingen ingeschreven bij de school, maar dat aantal zal in de komende jaren met ongeveer 15-20% dalen. De huisvestingssituatie is berekend op 2.500 leerlingen. Huidige situatie en toekomstige situatie op elkaar afstemmen is, naast het behoud van het onderwijsaanbod en de kwaliteit van het onderwijs, de groot- ste uitdaging
De afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor good governance in het onderwijs. Xxx speelt uw instelling daar op in?
Uiteraard heeft het bevoegd gezag van het Dockinga College de Code Goed Onderwijsbestuur onderschreven. Wij proberen in de
complexe context van een personele unie tussen twee stichtingen (J.J. Boumanschool en Inspecteur Boelensschool) en één vereniging (Dockinga College), niet alleen formeel, maar ook in gedrag inhoud te
geven aan “good governance”. Zowel de toezichthouders, de dagelijks bestuurder als de leden van het management zijn zich hier terdege van bewust en scholen zich hierin.
Uw college bevindt zich in een krimpre- gio. Wat betekent dit voor uw onderwijs- organisatie?
Naarmate het leerlingenaantal steeds verder daalt, staan het onder- wijsaanbod, de kwaliteit van het onderwijs en de bedrijfsvoering
"HUIDIGE SITUATIE EN TOEKOMSTIGE SITUATIE OP ELKAAR AFSTEMMEN IS, NAAST HET BEHOUD VAN HET ONDERWIJSAANBOD EN DE KWALITEIT VAN HET ONDERWIJS, DE GROOTSTE UITDAGING."
onder druk. Het onderwijsaanbod van de school is breed, als enige in de regio. Door met andere scholen samen te werken kunnen wij er met elkaar voor zorgen dat het onderwijsaanbod kwalitatief goed en breed blijft en (toekomstige) leerlingen de opleiding van hun keuze kunnen volgen. In de komende jaren worden te grote schoolgebou- wen verlaten/afgestoten. In goed overleg met de gemeenten waar
de schoolgebouwen staan, worden verschillende nieuwe (kleinere) gebouwen neergezet. In 2020 zal daardoor het aantal m2 onderwijs- huisvesting met 27% zijn gedaald. School organisatorisch heeft deze krimp ook grote gevolgen. Er zijn veelal kleine afdelingen met keuze- vakken waardoor er vaak groepen met kleine aantallen leerlingen zijn. Om toch enig volume te behouden en daarmee de vakken te kunnen blijven aanbieden, worden groepen samengevoegd en dat vraagt van de medewerkers differentiatie in hun pedagogisch en vooral didac- tisch handelen.
Wordt er door de overheid genoeg gedaan om scholen in krimpregio’s te ondersteunen?
De Rijksoverheid voert een nationaal beleid. Regelingen in Limburg zijn dezelfde als in Groningen en Friesland. Niet altijd is dat de juiste oplossing voor een probleem in het betreffende gebied. De
Rijksoverheid en ook de VO-raad ondersteunen krimpregio’s met raad en daad. Xxxxx wordt gevraagd: wat heb je nodig om de krimp het hoofd te kunnen bieden? Tal van maatregelen welke thans landelijk zijn uitgerold zijn ontstaan als antwoord op de vraag “wat heb je nodig?”. Maar helaas is maatwerk per regio niet mogelijk, terwijl dit wel vaak gewenst is. Bij het vinden van antwoorden op de krimp in verschillende regio’s, is er in mijn ogen één grote nationaal geregelde belemmering waar iedereen last van heeft en die het zoeken van samenwerking tegenhoudt: de fusietoets.
Hoe is uw visie op samenwerking met andere scholen als middel om de krimp het hoofd te bieden?
In de krimpregio Noordoost-Friesland komt deze samenwerking goed op gang. Zowel tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs, als binnen de “zuilen” onderling. Schoolbesturen werken al vanaf 2012 samen aan een totaalplan vanaf 2020. De weg van de concurrentie is reeds lang uit de hoofden van de bestuurders verdwenen. Wij her- kennen ons nu meer in het beeld: “het probleem van mijn buurman is ook mijn probleem”. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat verre-
gaande samenwerking de enige oplossing voor dit immense vraagstuk is. Door samen te werken is “thuisnabij” onderwijs in de onderbouw mogelijk (even voor de beeldvorming voor de rest van Nederland: een reisafstand van 15 kilometer enkele reis voor een leerling van 12 jaar is nog steeds thuisnabij!). Daarnaast zit er ook kracht in de samen- werking. Het aanbieden van een innovatief onderwijsaanbod is dan ook mogelijk.
Kunt u iets zeggen over de samenwerking met Xxx Xxx Accountants?
Toen ik in 2014 binnen deze organisatie ging werken kende ik Van Ree Accountants nog niet. Ik heb de afgelopen jaren op een uiterst aangename manier met Xxx Xxx samengewerkt. Naast het kritisch uitvoeren van de jaarlijkse controles, herken ik in Xxx Xxx ook een partner, die meedenkt met de bestuurder m.b.t. de problemen van de organisatie en daarover gevraagd en ongevraagd advies geeft. Ik ervaar dat als heel plezierig en is ook de reden dat ik Xxx Xxx bij col- lega’s van harte aanbeveel. □
>>
SF
XXXXXXXXXXXXXX.XX
VOOR HET OPTIMALISEREN EN ONDERSTEUNEN VAN DE BEDRIJFSVOERING IN HET ONDERWIJS.
XX - XX - XXX - XXX - XX
SCHOOL FACILITY BIEDT MET HAAR NO-NONSENSE MENTALITEIT FACILITAIRE
DIENSTVERLENING OP HET MEEST INTEGRALE VLAK VOOR SCHOLEN EN IS DAARNAAST DE IDEALE GESPREKSPARTNER VOOR SCHOOLBESTUURDERS
30 | Reeducatief. November 2016
0000-000 000 - XXXX@XXXXXXXXXXXXXX.XX
Gastartikel
door School Facility
Voor het derde jaar op rij hebben scholen uit het VO kosteloos deelgenomen aan de benchmark. Waarom? De benchmark biedt inzicht in de facili- taire baten en lasten en hoe deze zich verhouden
Gastartikel | <<
door Xxxx Xxxxxxx
T (0172) 74 50 85
Benchmark facilitaire en huisvestingslasten in het VO ’15/16
SCHOOL FACILITY PRESENTEERT DE BENCHMARK FACILITAIR- EN HUISVESTINGSLASTEN VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS ‘15/’16.
tot andere VO scholen. Daarnaast wordt er ruimte geboden voor dia- loog. Wij zijn blij te zien dat het aantal deelnemers ieder jaar groeit en dat de benchmark dit jaar wederom een succes is gebleken.
De benchmark
School Facility levert met de benchmark inzicht in de cijfers rondom facilitair en huisvesting. Dit initiatief is opgezet omdat is gebleken, tijdens gesprekken met diverse onderwijsinstellingen in het VO, dat er in toenemende mate behoefte is aan het inzichtelijk krijgen van de prestatie ten opzichte van andere scholen. Hoofdzakelijk omtrent facilitaire kosten, formatieplaatsen en groot onderhoud.
De uitkomsten van de benchmark zijn interessant en richtinggevend voor het rechtvaardigen dan wel bijstellen van het huidige facilitaire beleid op het gebied van onder andere contracten, inkoop, schoon- maak, onderhoud en energie. Met de facilitaire benchmark wil School Facility VO scholen in staat stellen, in plaats van het hanteren van een interne blik, naar buiten te kijken betreffende het facilitaire beleid.
Toekomstgericht
Veranderingen in het onderwijs gaan in hoog tempo vanwaar het belang toekomstgericht te investeren. Onze jaarlijkse benchmark voorziet onderwijsinstellingen van handvatten door het monitoren van trends en door de mogelijkheid te bieden van het vergelijken en bespreken van stuurinformatie. Met als doel de professionele facilitaireorganisatie naadloos aan te laten sluiten op het primaire onderwijsproces.
Naast dat de consultants van School Facility persoonlijk bij de deel- nemende scholen de rapportage komen bespreken, organiseren wij ieder jaar een ronde tafel bijeenkomst. Dit biedt scholen onderling
de mogelijkheid om vragen en kennis te delen, want achter de cijfers zit een verhaal en dat is van belang. Begin 2017 worden de nieuwe gegevens voor benchmark ‘16/17 verzameld.
School Facility BV
School Facility is uniek doordat zij zich met haar integraal facilitaire dienstenpakket enkel richt op de onderwijssector. Met onze jarenlange ervaring en kennis zijn wij specialisten binnen de sector.
School Facility is een specialistische tak van Young Group. School Facility is gericht op het optimaliseren en ondersteunen van de bedrijfsvoering op scholengemeenschappen, kinderopvang en universiteiten. Wij leveren facilitair, huisvesting en hospitality advies en ondersteuning. School Facility neemt diensten en management uit handen zodat onderwijsinstellingen zich kunnen focussen op de kern- activiteit: het onderwijs.
Deelname en contact
Deelname aan de benchmark is kosteloos voor scholen in het VO. Aanmelden doet u via xxxx@xxxxxxxxxxxxxx.xx of bel met een van onze consultants op 0172-745085. □
>> | Inhoudelijk
door mr. drs. G.J. (Gerlof) xx Xxxx XX
Governancecodes en de verantwoordelijkheid van de interne toezichthouder
SINDS IN 2011 DE VERPLICHTE SCHEIDING TUSSEN BESTUUR EN TOEZICHT VOOR ALLE ONDERWIJSSECTOREN VAN KRACHT IS GEWORDEN, IS EEN TOEZICHTHOUDEND ORGAAN INGESTELD DAT OP ENIGE AFSTAND VAN DE ORGANISATIE HAAR TAKEN UITVOERT. ONDANKS EEN ZEKERE AFSTAND TOT DE ORGANISATIE EN DE DAGELIJKSE UITVOE- RING VAN DE DOEL- STELLINGEN HEEFT ELK TOEZICHTHOUDEND ORGAAN, IN WELKE VORM DEZE DAN OOK IS GEGOTEN, BEHOOR- LIJKE VERANTWOORDE- LIJKHEDEN.
Xxx xxx xx (wettelijke) taken van een toezichthouder is het toezien op de omgang met de code voor goed bestuur en op eventuele afwijkingen van de principes en best practices in deze code en hierover ook verant- woording afleggen in het bestuursverslag. Dit artikel gaat in op deze verantwoordelijkheid.
Pas toe of leg uit
Elke code voor goed bestuur in het onderwijs, ongeacht de onderwijssector of welke sectorcode van toepas- sing is, is gebaseerd op het principe van ‘pas toe of leg uit’. Dit betekent dat voldaan wordt aan alle punten uit de code tenzij in het bestuursverslag een expliciete uitzondering wordt gemaakt voor de onderdelen waaraan niet wordt voldaan omdat het vanuit het perspectief van de doelstellingen van de onderwijsorgani- satie en een goede besturing daarvan, beter is om af te wijken van de code voor goed bestuur. Deze uitzon- deringen dienen ook voorzien te zijn van een goede toelichting waarin beargumenteerd wordt waarom het beter is om af te wijken van de code. Met het verantwoorden van de afwijkingen van de code wordt alsnog aan de code voldaan. Hiervan zijn uitgezonderd wettelijke voorschriften of onderdelen die verplicht zijn voorgeschreven in de branchecodes. Een voorbeeld van verplichte onderdelen in de branchecodes zijn de zes lidmaatschapsvereisten in de Code Goed Onderwijsbestuur VO van de VO-raad.
Weet waar het over gaat
Het kunnen uitoefenen van toezicht op de naleving van de van toepassing zijnde code vereist ook kennis bij het toezichthoudend orgaan van de inhoud van deze code, de ontwikkelingen rond deze code en de ontwik- kelingen binnen de organisatie. Dit betekent dat niet alleen bij het inrichten van de governancestructuur
en het opstellen van de reglementen voor bestuur en toezicht hier voldoende kennis van moet zijn (intern dan wel extern ingeschakeld), maar ook dat deze kennis permanent aanwezig moet zijn bij de leden van het toezichthoudend orgaan. Het onderwerp ‘goed bestuur’ en daarmee de naleving van de code zou daarom minimaal jaarlijks op de agenda van het toezichthoudend orgaan moeten staan en mogelijk ook deel uitma- ken van de zelfevaluatie die wordt uitgevoerd. Er dient tenslotte ook jaarlijks verantwoording over afgelegd te worden. De informatie in het bestuursverslag over de naleving van de code valt op dit moment nog niet onder de accountantscontrole. De controle van het bestuursverslag omvat een marginale toetsing waarin wordt vastgesteld of de informatie aanwezig is en of de informatie in het bestuursverslag verenigbaar is met de jaarrekening ‘voor zover de accountant dat kan beoordelen’. Uit onderzoek van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) blijkt echter dat gebruikers van de jaarrekening behoefte hebben aan een diepgaander oordeel over het bestuursverslag in de controleverklaring. Eind 2015 is een wetswijziging doorgevoerd in Xxxxx 0 XX0 xxxxxx is opgenomen dat de accountant moet nagaan of het bestuursverslag, in het licht van de tijdens het onderzoek van de jaarrekening verkregen kennis en begrip omtrent de rechtspersoon en zijn omgeving, materiële onjuistheden bevat. De controle van het bestuursver-
slag wordt hiermee naast volledigheid en verenigbaarheid, uitgebreid met de controledoelstelling juistheid. Het niet juist weergeven van de informatie kan hiermee leiden tot een aangepast oordeel in de contro- leverklaring met betrekking tot het bestuursverslag.
Monitoring
Niet alleen vanuit de wetgeving, maar ook door de sectororganisaties wordt veel belang gehecht aan de naleving van de bepalingen uit de codes voor goed bestuur. Zo heeft de PO-Raad in februari 2015 een monitorcommissie ingesteld die zich een beeld gaat vormen van de naleving van de Code Goed Bestuur PO. In oktober 2015 hebben alle instellingen een vragenlijst ontvangen. In november 2016 zullen de eerste resultaten van de monitorcommissie gepubliceerd worden en zullen ook aanbevelingen voor verbetering gedaan worden.
In het voortgezet onderwijs zijn twee commissies actief: de monito- ringscommissie (die zich proactief richt op de naleving van de Code Goed Onderwijsbestuur VO) en de governancecommissie (die zich specifiek richt op de naleving van de zes lidmaatschapseisen). Deze commissie komt echter pas in actie nadat een melding is ontvangen van een lid van de VO-raad over deze eisen.
De MBO Raad heeft al langer geleden een Monitoringscommissie Branchecode goed bestuur in het mbo ingesteld. Deze commissie functioneert sinds augustus 2014. Monitoring wordt elke twee jaar uitgevoerd. De eerste rapportage zal daarom nog in 2016 uitgebracht worden. Daarna zal vóór 2018 ook een evaluatie van de code worden uitgevoerd door de commissie.
Voor de sector hbo is al sinds 2006 een code goed bestuur in gebruik. Jaarlijks wordt de naleving van deze code gemonitord.
Door de VSNU wordt periodiek onderzoek gedaan naar de naleving van de code goed bestuur door de universiteiten. De eerste monitor is in 2013 uitgevoerd, de tweede in 2016, gebaseerd op de jaarrekenin- gen over 2014. De resultaten van de monitor zijn op de website van de VSNU gepubliceerd .
Conclusie
Onze indruk van bestuursverslagen is dat over het algemeen nog vrij ‘mager’ wordt gerapporteerd over de naleving van de bepalingen uit de sectorcodes voor goed bestuur. Gelet op de toenemende aandacht en belangstelling voor een toetsing op de juistheid van de informatie zoals opgenomen in het bestuursverslag betekent dit dat meer aan- dacht aan dit onderwerp gegeven zal moeten worden. Niet alleen bij het opstellen van het bestuursverslag door het (dagelijks) bestuur van instellingen, maar ook bij interne toezichthouders. Zij hebben de
verantwoordelijkheid om toe te zien op de juiste naleving van de code en op de rapportage hierover en zij dienen het bestuursverslag ook goed te keuren. □
1 Zie ook: xxx.xxx.xx/Xxxxxxx/Xxxxxx/Xxxxxxxxxxxxx/XXX-xxxxx-xxxx-xxxxxxxx-xx- betrouwbaar-bestuursverslag/
2 Zie hiervoor: xxx.xxxx.xx/xxxx-xxxx-xxxxxxx.xxxx
Gastartikel
door Dyade
>> | Gastartikel
door de xxxx X. Xxxxxxxxxx
T (000) 00 00 000
'Toekomstgericht’ begroten, ook iets voor u?
OVER VEEL FACTOREN HEEFT EEN SCHOOL GEEN ZEKERHEID. EN TÓCH IS DAT NU PRECIES WAT ER MOET GEBEUREN BIJ HET BEGROTEN: VOORUIT BEDENKEN WAT ER NODIG IS EN DAARVOOR NU DE AFWE- GINGEN EN KEUZES MAKEN. HET GEWONE BEGROTINGSPROCES. LATEN WE DAAR HET BEGRIP ‘TOEKOMSTGERICHT’ EENS AAN TOEVOEGEN.
De schoolorganisatie zal zodanig ontwikkeld moeten worden dat deze in staat is om jaarlijks een volledige meerjarenbegroting
op te stellen. Een goed begrotingsinstrument, waarin alle baten en lasten meerjarig begroot kunnen worden is nodig, zodat schoolleiders in staat zijn om hun keuzes te maken. In een toelichting worden de keuzes onderbouwd, de risico’s beschreven en aangetoond hoe
Xxxxxx vaker verschijnen berichten in de media over incidenten op school en een groeiend gevoel van onveiligheid binnen het onderwijs. Met het woord ‘toekomstgericht’ wordt vooral benadrukt dat u eerst een visie formuleert over hoe u de toekomst ziet! Bijvoorbeeld de toe- komst van het vak van de leraar, of de toekomst van uw onderwijsor- ganisatie. Uit de evaluatie van ‘School aan Zet’ bleek dat scholen goed konden vaststellen waar men als organisatie staat en welke stappen men nog moet zetten, maar nog moeite hebben om tot concrete acties en een aanpak te komen en deze acties te borgen.
Indien u voor de ontwikkeling van uw schoolorganisatie samen met uw team een stip op de horizon hebt gezet, doelstellingen en een tijd- pad hebt geformuleerd om het onderwijs te vernieuwen, leerkrachten te professionaliseren en uw organisatie te vernieuwen, dan heeft u al veel kennis en gegevens vergaard over de toekomst om te begroten. Maar ook aan het financiële beleid worden hogere eisen gesteld en is die stip aan de horizon nodig, alleen al om te voorkomen dat de ver- nieuwing van het onderwijs en het financieel beleid zich gescheiden ontwikkelen.
De schoolorganisatie moet een beeld hebben van de risico’s die speci- fiek zijn voor de eigen instelling. Om deze risico’s te verminderen wor- den beheersmaatregelen genomen, waarvan de kosten in de meer- jarenbegroting komen. Een deel van het eigen vermogen dient als buffer om de risico’s die resteren financieel op te vangen. Daarnaast moet er zicht zijn op het financieren van investeringen uit eigen mid- delen en op voldoende liquide middelen.
de meerjarenbegroting binnen de vastgestelde streefwaarden van kengetallen voor vermogens- en budgetbeheer blijft. Hierdoor kunnen (G)MR en toezichthouder de meerjarenbegroting beter beoordelen.
Een adviseur van Dyade kan uw schoolorganisatie ondersteunen bij het uitwerken van lijnen naar de toekomst en op basis daarvan met uw schoolorganisatie een meerjarenbegroting opstellen. Ook het opstellen van vermogensbeleid, waarin ruimte is voor onderwijs- vernieuwing, of het inrichten van een interactief begrotingsproces behoort tot de mogelijkheden.
Vooruit bedenken wat er nodig is en daarvoor nu de afwegingen en keuzes maken.
Het toekomstgericht maken van de financiële functie betreft een investering, die goed kan aansluiten bij het toekomstgericht profes- sionaliseren van de schoolorganisatie. Sterker nog, deze steun in de rug door inzet van een adviseur van Xxxxx richt zich op het punt waar scholen nog een stap te zetten hebben: om tot concrete acties en een aanpak te komen en deze acties te borgen. □
Colofon.
Reeducatief is een uitgave van Xxx Xxx Accountants. Ondanks de zorgvuldige wijze waarop onze berichtgeving tot stand komt, kan er natuurlijk altijd iets misgaan. Xxx Xxx Accountants is niet aansprakelijk voor de gevolgen van eventuele onjuiste berichtgeving. Voor nadere infor- matie over de onderwerpen in deze uitgave kunt u contact opnemen met uw contactpersoon.
Aangesloten bij en
| Kantoor Alphen aan den Rijn drs. J. (Jaap) Xxxxxxx RA
| Xxxxxxx Xxxxxxxxx
M.A. (Xxxxxx) Xxxxxxxxx RA
| Kantoor Geldermalsen
J. (Xxxxx) Xxxxxxxxx MSc RA
| Kantoor Zwolle
R. (Xxxxxx) xxx xxx Xxxxx MSc RA
Xxxxxx Xxxxxx 0,
0000 XX Xxxxxx xxx xxx Xxxx Xxxxxxx 000,
0000 XX Xxxxxx xxx xxx Xxxx T (0172) 78 21 30
xxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Xxxxxxxxxxxxxxx 00,
0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 000,
0000 XX Xxxxxxxxx
T (0342) 40 85 08
F (0342) 40 81 41
xxxxxxxxx@xxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Xx Xxxxxxx 00X,
0000 XX Xxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx 000,
0000 XX Xxxxxxxxxxxx
T (0345) 58 90 00
F (0345) 58 13 59
xxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Xxxxxxxxxxx 0
0000 XX Xxxxxx
Xxxxxxx 0000,
0000 XX Xxxxxx
T (000) 00 00 000
xxxxxx@xxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Tevens gevestigd in Doorn.
Redactie:
Xxx Xxx Accountants & Krb.communicatie
Concept en creatie:
Krb.communicatie
Oplage:
4.000 exemplaren
Advertentieverkoop:
Wilt u adverteren in Reeducatief?
Neem contact op met Krb.communicatie voor de tarieven en technische specificaties via xxxx@xxxxxxxxxxxxxxx.xx
Dé specialist
in bedrijfsvoering voor het onderwijs
> Administratie
> Advies
> Huisvesting & Vastgoed
> Werving & selectie
> Opleidingen
> Inkoopvoordeel
>>
36 | Reeducatief. November 2016