ELEKTRICITEITSPRODUCTIE IN NEDERLAND; TOEN EN NU
Dossier:
ELEKTRICITEITSPRODUCTIE IN NEDERLAND; TOEN EN NU
In 1949 werd de N.V. Samenwerkende ElektriciteitsProductiebedrijven (SEP) opgericht door de toen 10 grootste elektriciteitsproducenten. In hetzelfde jaar werd ook begonnen aan een 150 kilovolt koppelnet of hoogspanningsnet. Nederland kent dan vele regionale en lokale energiebedrijven, direct of indirect in handen van gemeentes en provincies. Deze werkten samen in de SEP, van waaruit de elektriciteitsproductie en planning van de bouw van energiecentrales werd geregisseerd.
Ieder voorjaar stelde de SEP een beleidsplan op voor de komende negen jaar. In dit zogeheten Elektriciteitsplan werden aankondigingen gedaan over de uitbreiding van bestaande centrales, de bouw van nieuwe centrales en de verdere ontwikkeling van het elektriciteitsnet. De opgestelde planning voor de eerstkomende vijf jaar was bindend en de vier jaar daarop volgend was voorwaardelijk.
Naast de jaarlijkse Elektriciteitsplannen publiceerde de SEP tijdens haar bestaan ook drie Energienota’s. De SEP pretendeerde met deze rapporten een evenwichtig beeld te geven van de informatie die beschikbaar was, op basis waarvan de minister van Economische Zaken advies uitbracht aan de Tweede Kamer.
Maar de SEP heeft zich altijd een warm voorstander getoond voor het aanwenden van kernenergie in Nederland. De verdere ontwikkeling van kernenergie werd gezien als een noodzakelijkheid om aan de groeiende behoefte aan energie te kunnen voldoen. In maart 1972 onthulde de toenmalige SEP-directeur Xxxxxx dat er plannen waren om binnen twaalf jaar tien kerncentrales te bouwen.
Andere scenario’s, waarin kernenergie geen rol speelde, waren weinig doordacht. Dat was ook altijd één van de kritiekpunten op de drie energienota’s die door de SEP tijdens haar bestaan zijn opgesteld. Vanuit Den Haag viel nooit kritiek op de rapporten van de SEP te vernemen. De cijfers die door de SEP werden gepresenteerd over het elektriciteitsverbruik en voorspellingen die werden gedaan over het toekomstige elektriciteitsverbruik werden altijd klakkeloos overgenomen door de opeenvolgende regeringen.
Herstructurering
Tot 1986 kent Nederland regionale en lokale energiebedrijven. Rond de eeuwwisseling (1900) gingen de eerste gemeenten zich met elektriciteitsvoorziening bezighouden. In 1920 was de elektriciteitsvoorziening helemaal gedecentraliseerd en waren er zo’n 550 elektriciteits- productiebedrijven. Het zijn provinciale of gemeentelijke energiebedrijven. Bij deze bedrijven bestaat geen scheiding tussen de daadwerkelijke elektriciteitopwekking (productiesector) en de levering van elektriciteit aan de verbruikers, aan huishoudens en de industrie (distributiesector). Vanaf 1983 wordt in SEP-verband (maar op aandringen van de Minister van Economische Zaken, Xxx Xxxxxxxx) overleg gevoerd over toekomstige samenwerking. In mei 1986 wordt een Overeenkomst van Samenwerking (OVS) gesloten tussen alle productiebedrijven en SEP. Overeenstemming is er over de wijze waarop de herstructurering gestalte dient te krijgen. Daarbij is besloten dat het aantal productiebedrijven door samenvoeging van bestaande bedrijven aanzienlijk zal verminderen.
De energievoorziening wordt daarmee steeds verder gecentraliseerd, waardoor de democratische invloed van gemeentes en provincies, die vertegenwoordigd waren in de raad van commissarissen,
afneemt. De OVS bevat ook een verrekeningssysteem waarin de directe opwekkingskosten gezamenlijk worden gedragen,
zodat de elektriciteitsprijzen in heel Nederland gelijk zijn.
In een tijdsbestek van twee jaar worden de regionale en gemeentelijke bedrijven samengevoegd tot vier productiebedrijven: EPON in het oosten en noorden, EPZ in het zuiden, EZH in Zuid-Holland en UNA in de provincies Utrecht en Noord-Holland. De SEP wordt een grotere rol toebedeeld bij de coördinatie van de productie. De reorganisatie betreft vooral veranderingen op landelijk niveau, waarbij de SEP haar macht moet afstaan aan EZ.
De Elektriciteitswet van 1989 Op 22 november 1988 aanvaardt de Tweede Kamer de Elektriciteitswet die in 1989 in
werking treedt. Daarmee wordt een wettelijke basis gegeven aan de structuur, de organisatie, de taken
en de bevoegdheden van de Nederlandse elektriciteitsvoor-ziening. De intentie van de wet is dat de elektriciteitsmarkt meer en eerder wordt gestimuleerd tot liberalisering dan de onderdelen gas en warmte van de energiemarkt. Na een uitvoerige discussie van vele jaren die aan de aanvaarding van de wet vooraf is gegaan is uiteindelijk gekozen
voor een structuur die ook de basis vormt voor de in 1986 gesloten Overeenkomst van Samenwerking (OVS) tussen de SEP en zijn deelnemers. De wettelijke aanpassingen in de structuur van het systeem na 1989 laat zich tot een vijftal hoofdelementen samenvatten:
1. scheiding van productie en distributie
2. landelijke optimalisatie van de productie
3. actieve pooling van de productiekosten
4. beperking van het aantal productiebedrijven
5. invoering van concurrentieprikkels De SEP draagt ook zorg voor de importen die nodig zijn om een eventueel verschil tussen
binnenlandse vraag en binnenlandse productie te dekken.
In de Elektriciteitswet van 1989 is bepaald dat een elektriciteitsbedrijf een capaciteit van tenminste
2.500 MW moet hebben om zelfstandig te mogen draaien. Daarom wordt op 26 oktober 1989
Dodewaard overgedragen aan de SEP. En per 1 januari 1990 wordt de productiesector van de PZEM (dus ook de kerncentrale Borssele) aan de EPZ. een fusie van de provinciale bedrijven van Noord-Brabant, Limburg en Zeeland.
Elektriciteitswet van 1998
Met de Elektriciteitswet van 1989 werden de eerste concrete stappen gezet op weg naar de liberalisering van de energiemarkt. Door deze wet zijn de
taken in de bedrijfstak verdeeld tussen verschillende bedrijven met de bedoeling om meer marktwerking en een efficiëntere bedrijfsvoering te bereiken. De productiebedrijven verzorgen de opwekking van elektriciteit en de distributiebedrijven leveren het af bij de afnemers. De SEP wordt verantwoordelijk voor de landelijke planning van de productie en import van elektriciteit.
Met de Elektriciteitswet 1998 wordt door implementatie van Europese wetgeving (de Europese Elektriciteitsrichtlijn 96/92/EG) de wet van 1989 vervangen. Hiermee wordt de elektriciteitsmarkt definitief geliberaliseerd en daarmee het wettelijk vastgelegde monopolie opgeheven.
De Nederlandse productiebedrijven worden voor een groot deel gekocht door buitenlandse conglomeraten, zoals E.On en Electrabel. De distributiegedeeltes van de bedrijven komen respectievelijk in handen van vier publieke energiebedrijven, die eigendom zijn van provincies en gemeenten: Essent, NUON, Eneco en Delta. In relatie hiermee is in 2008 door het Ministerie van EZ de Splitsingswet aan de Tweede Kamer gestuurd. De wet regelt
Productievermogen voor
elektriciteit naar brandstof en eigenaar (per aug. 2007)
Nr | Naam | MW | Eigenaar |
1 | Eemscentrale | 2400 | Electrabel |
2 | Centrale Bergum | 664 | Electrabel |
3 | Centrale Harculo | 350 | Electrabel |
4 | Flevocentrale | 124 | Electrabel |
5 | W/K Almere | 118 | Xxxxxxxxxx |
0 | Xxxxx. Xxxxxxxxxx | 602 | Electrabel |
7 | Xxxx Xxxxx | 000 | NUON |
8 | Merwedekanaal | 416 | NUON |
9 | Velsen+IJmond | 1004 | NUON |
00x | Xxxxxx | 000 | XXXX |
00x | Hemweg | 630 | NUON |
11 | Diemen | 249 | NUON |
12 | Purmerend | 69 | NUON |
13 | Leiden | 81 | E.On |
14 | Den Haag | 78 | E.On |
15 | Xxxxx | 00 | X.Xx |
00 | Xxxxxxxxx Galileïstr. | 209 | E.On |
17 | Roca | 269 | E.On |
18 | Maasvlakte | 1040 | E.On |
19 | Amercentrale | 1245 | Essent |
20 | Dongecentrale | 121 | Essent |
21 | Xxxxxxxx | 000 | Xxxxxx |
00x | Xxxxxxxx | 18 | EPZ |
22b | Borssele | 406 | EPZ |
22c | Borssele | 482 | EPZ |
23 | Clauscentrale | 0000 | Xxxxxx |
24 | Swentibold | 233 | Xxxxxx |
00 | Xxxxxxxx | 253 | NUON |
26 | Air Products | 43 | Electrabel |
27 | Rijnmond | 800 | Intergen |
28 | Terneuzen | 430 | Elsta |
de opsplitsing van Nederlandse regionale energiebedrijven in twee bedrijven: één waar het netwerk is ondergebracht, en één waar de overige activiteiten plaatsvinden.
Met de Elektriciteitswet van 1998 komt een eind aan de centrale sturing van elektriciteitsproductie. De samenwerking van de Nederlandse stroomproducenten, feitelijk een kartel vormend, moet worden beëindigd. De SEP zal om die reden worden opgeheven en het beheer van het landelijke elektriciteitsnet komt in handen van TenneT. Met ingang van 2001 werd de NV SEP definitief ontbonden en omgevormd tot de BV Nederlands Elektriciteit Administratiekantoor (NEA).
De liberalisering vindt in vier fases plaats. In de eerste fase (1998) wordt de markt opengesteld voor grootverbruikers en wordt de import vrij. In de tweede fase (2002) wordt de markt voor middelgrote verbruikers van elektriciteit geopend en in de derde en laatste fase (2004) wordt de markt voor kleine ondernemingen en consumenten geopend. Met de aanname van de splitsingswet in 2006 door de Tweede Kamer is de liberalisering van de energiemarkt in de laatste fase terecht gekomen. Door de splitsingwet, die op 1 juli 2008 is in gegaan, moeten energiebedrijven hun energienetten loskoppelen van hun commerciële productie- en distributiebedrijven. Uiterlijk 1 januari 2011 moeten de energiebedrijven zijn gesplitst.
De wet verplicht de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) tot het instellen van een ‘kamer’ die zich met energiewetgeving moet bezighouden. Deze Energiekamer controleert de regionale netbeheerders en stelt ieder jaar de aansluit- en transporttarieven voor de netbeheerders elektriciteit en de transporttarieven voor de netbeheerders gas vast. De consument kan een energieleverancier kiezen, maar niet een netbeheerder voor elektriciteit of gas.
Dossier: Elektriciteitsproductie (11-2008)