ONDERSPLITSING KOOPWONINGEN
Blad 1 van 52
1
Dossier:62943/MB/VS/LvB project Haarlemmerplein
ONDERSPLITSING KOOPWONINGEN
Xxxxx, negen december tweeduizend tien, verscheen voor mij, xx. Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxx, notaris te Amsterdam:
xxxxxxx xx. Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxx, kantooradres 1081 CK Xxxxxxxxx, Xx Xxxxxxxxxxx 0, geboren te Amsterdam op tweeëntwintig juli negentienhonderd drieënzestig,
te dezen handelend als schriftelijk gevolmachtigde van de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Amsterdam, kantoorhoudende in het stadhuis te 1011 PN Xxxxxxxxx, Xxxxxx 0; correspondentieadres: Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx, en ter uitvoering van het besluit van het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Amsterdam- Centrum, de dato dertien november tweeduizend zes, nummer MB 06-9001,
hierna te noemen: de Gemeente.
Blijkende van de volmacht aan de comparant uit een onderhandse akte van volmacht, welke is gehecht aan na te melden akte van hoofdsplitsing.
De comparant verklaarde:
dat de Gemeente eigenaar is van:
- het appartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van zevenenveertig koopwoningen, gelegen op de eerste tot en met de vijfde verdieping, met bijbehorende bergingen op de tussenverdieping van het gebouw, gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L, nummer 9494 A- 1,
uitmakende een drieduizend negenhonderd zevenennegentig/achtduizend achthonderd zevenenvijftigste (3.997/8.857ste) onverdeeld aandeel in de gemeenschap, bestaande uit het gebouw genaamd Appartementencomplex Haarlemmerplein, hetwelk bevat zevenenveertig koopwoningen met bijbehorende bergingen, tweeëntwintig zogeheten sociale WIBO woningen met bijbehorende bergingen, commerciële ruimten en een stallingruimte met tweehonderd drie parkeerplaatsen en verder toebehoren, gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L, nummer 9292, groot negentien are drieënvijftig centiare;
welk perceel is belast met een opstalrecht ten behoeve van de naamloze vennootschap N.V. Nuon Infra West, statutair gevestigd te Amsterdam, welk opstalrecht ondermeer inhoudt het recht om een transformatorstation op de begane grond van het hierna te omschrijven gebouw te hebben;
hierna ook te noemen: het hoofdappartementsrecht;
dat het hoofdappartementsrecht is ontstaan bij akte van hoofdsplitsing mede heden voor mij, notaris verleden, van welke akte een afschrift zal worden aangeboden ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers vòòr of gelijktijdig met een afschrift van deze akte;
dat de Gemeente de eigendom van voormeld terrein heeft verkregen:
- voor zover afkomstig van het inmiddels vervallen perceel kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie L nummer 6500, door de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te (voorheen) Amsterdam op zestien december negentienhonderd achtennegentig in register 4, deel 15504
nummer 27 van een afschrift van een akte opheffing splitsing in appartementsrechten op zestien december negentienhonderd achtennegentig verleden voor mr. S.J.J. Xxxxxxxx, notaris te Amsterdam, mede in verband met de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te (voorheen) Amsterdam op negenentwintig september negentienhonderd eenenzeventig in register 4, deel 4599 nummer 8 van het afschrift van een vonnis tot onteigening op twintig april negentienhonderd eenenzeventig uitgesproken door de Arrondissementsrecht te Amsterdam;
- wat betreft het inmiddels vervallen perceel kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie L nummer 8559, hetwelk van oudsher aan de Gemeente in eigendom toebehoort;
dat vorenbedoeld terrein bestemd is om te worden bebouwd met een appartementencomplex genaamd Appartementencomplex Haarlemmerplein, hetwelk zal gaan bevatten: zevenenveertig (47) koopwoningen met bijbehorende bergingen, tweeëntwintig (22) zogeheten sociale WIBO woningen met bijbehorende bergingen, bedrijfsruimten en een stallingruimte met tweehonderddrie (203) parkeerplaatsen en verder toebehoren, hierna te noemen: het gebouw;
dat de Gemeente aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heijmans Vastgoed Realisatie B.V., statutair gevestigd te Rosmalen, xxxxxxxxxxxxxxx xx 0000 XX Xxxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 00, correspondentieadres: Xxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxx, ingeschreven in het handelsregister bij de Kamers van Koophandel onder dossiernummer: 27161612, hierna te noemen: de vennootschap, aanbiedingen heeft gedaan tot appartementsgewijze uitgifte in erfpacht van het gebouw, voorzover betrekking hebbende op zevenenveertig (47) koopwoningen met bijbehorende bergingen, de commerciële ruimten en vierendertig (34) parkeerplaatsen onder van toepassing verklaring van de Algemene Bepalingen voor Voortdurende Erfpacht 2000 Amsterdam, welke aanbieding door de vennootschap is geaccepteerd;
dat de Gemeente aan de stichting Woonstichting Xxxxxx Xx Xxx, statutair gevestigd te Amsterdam, xxxxxxxxxxxxxxx xx 0000 XX Xxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxx 000, hierna te noemen: De Key, een aanbieding heeft gedaan tot appartementsgewijze uitgifte in erfpacht van het gebouw, voorzover betrekking hebbende op vorenbedoelde tweeëntwintig (22) zogeheten WIBO-woningen onder van toepassing verklaring van de Algemene Bepalingen voor voortdurende erfpacht voor woningcorporaties 1998 (dossiernummer EW 6120/1), welke aanbieding door haar is geaccepteerd.
dat éénhonderdnegenenzestig (169) parkeerplaatsen in volle eigendom blijven bij de gemeente;
dat het perceel belast is met een recht van opstal ten behoeve van de naamloze vennootschap N.V. Nuon Infra West, statutair gevestigd te Amsterdam, welk opstalrecht ondermeer inhoudt het recht om een transformatorstation op de begane grond van het hierna te omschrijven gebouw te hebben;
dat de Gemeente thans conform voormeld besluit van het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Centrum het hoofdappartementsrecht wenst te ondersplitsen in appartementsrechten in de zin van artikel 5:107 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en wenst over te gaan tot van toepassing verklaring van een modelreglement, als bedoeld in artikel 5:111 sub d van het Burgerlijk Wetboek onder gelijktijdige vaststelling van verdere bepalingen, welke als aanvulling casu quo wijziging van bedoeld modelreglement van toepassing zullen zijn;
dat het hoofdappartementsrecht in verband met de voorgenomen ondersplitsing in appartementsrechten is uitgelegd in een tekening als bedoeld in artikel 5:109 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, welke tekening voldoet aan het bepaalde in artikel 11 lid 5 van de Kadasterwet en welke tekening, bestaande uit twee bladen, aan deze akte zal
worden gehecht en is goedgekeurd door de bewaarder van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op vijf en twintig november tweeduizend tien onder handhaving van de complex-aanduiding 9494-A;
op welke tekening de gedeelten van het hoofdappartementsrecht, welke bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, duidelijk zijn aangegeven en voorzien van een cijfer;
dat het hoofdappartementsrecht zal omvatten de navolgende onderappartementsrechten, elk uitmakende een aandeel in het hoofdappartementsrecht en met het recht op uitsluitend gebruik van een bepaald gedeelte daarvan, te weten: omschrijving onderappartementsrechten
eerste verdieping
1. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.5, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-5,
uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de gemeenschap, bestaande uit het Hoofdappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van zevenenveertig koopwoningen, gelegen op de eerste tot en met de vijfde verdieping, met bijbehorende bergingen op de tussenverdieping van het gebouw, gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L, nummer 9494 A-1, uitmakende een drieduizend negenhonderd zevenennegentig/achtduizend achthonderd zevenenvijftigste (3.997/8.857ste) onverdeeld aandeel in de gemeenschap, bestaande uit het gebouw genaamd Appartementencomplex Haarlemmerplein, hetwelk bevat zevenenveertig koopwoningen met bijbehorende bergingen, tweeëntwintig zogeheten sociale WIBO woningen met bijbehorende bergingen, commerciële ruimten en een stallingruimte met tweehonderd drie parkeerplaatsen en verder toebehoren, gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L, nummer 9292, groot negentien are drieënvijftig centiare;
welk perceel is belast met een opstalrecht ten behoeve van de naamloze
vennootschap N.V. Nuon Infra West, statutair gevestigd te Amsterdam, welk opstalrecht ondermeer inhoudt het recht om een transformatorstation op de begane grond van het gebouw te hebben;
2. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.6, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-6, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste(8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
3. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.7, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-7, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste)
onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
4. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.8, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-8, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
5. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.9, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-9, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
6. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.10, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-10, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
7. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.11, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-11, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
8. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.12, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-12, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
9. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.13, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-13, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
10. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.14, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-14, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
11. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik
van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.15, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-15, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
12. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de eerste verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 1.16, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-16, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
tweede verdieping
13. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.5, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-17, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
14. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.6, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-18, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
15. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.7, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-19, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
16. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.8, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-20, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
17. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.9, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-21, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
18. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de
berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.10, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-22, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
19. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.11, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-23, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
20. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.12, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-24, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
21. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.13, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-25, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
22. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.14, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-26, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
23. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.15, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-27, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
24. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de tweede verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 2.16, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-28, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
derde verdieping
25. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het
Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.5, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-29, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
26. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.6, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-30, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
27. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.7, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-31, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
28. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.8, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-32, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
29. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.9, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-33, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste)) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
30. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.10, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-34, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
31. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.11, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-35, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
32. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.12, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L
nummer 9494 A-36, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
33. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.13, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-37, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
34. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.14, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-38, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
35. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.15, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-39, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
36. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de derde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 3.16, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-40, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
vierde verdieping
37. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.6, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-41, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
38. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.7, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-42, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
39. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.8, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-43, uitmakende het acht/driehonderd vijfennegentigste (8/395ste)
onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
40. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.9, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-44, uitmakende het zeven/driehonderd vijfennegentigste (7/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
41. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.10, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-45, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
42. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.11, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-46, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
43. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vierde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 4.12, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-47, uitmakende het negen/driehonderd vijfennegentigste (9/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
vijfde verdieping
44. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vijfde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 5.6, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-48, uitmakende het negen/driehonderd vijfennegentigste (9/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
45. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vijfde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 5.7, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-49, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
46. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vijfde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 5.8, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-50, uitmakende het elf/driehonderd vijfennegentigste (11/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap;
47. het onderappartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning met verder toebehoren op de vijfde verdieping alsmede de berging op de tussenverdieping van het gebouw, staande en gelegen te Amsterdam aan het Haarlemmerplein, plaatselijk nog niet nader aangeduid, tijdens de bouw bekend als bouwnummer 5.9, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie L nummer 9494 A-51, uitmakende het negen/driehonderd vijfennegentigste (9/395ste) onverdeeld aandeel in de hiervoor onder 1 vermelde gemeenschap.
Van al welke onderappartementsrechten de Gemeente thans enig eigenaar is. Vervolgens verklaarde de comparant, handelend als gemeld:
a. de splitsing in zevenenveertig (47) onderappartementsrechten als hiervoor omschreven bij deze vast te stellen;
welke splitsing zal worden geëffectueerd door de inschrijving van een afschrift van deze akte ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers;
b. bij deze akte een Vereniging van Eigenaars op te richten;
c. te bepalen, dat iedere ondereigenaar en gebruiker van een bij deze akte te creëren onderappartementsrecht gehouden is tot naleving van en onderworpen is aan het bepaalde in het reglement van splitsing, vastgesteld bij de hoofdsplitsing;
d. te bepalen, dat als reglement als bedoeld in artikel 5:111 sub d van het Burgerlijk Wetboek zullen gelden:
- de bepalingen van het modelreglement (met uitzondering van de Annex), vastgesteld door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en opgenomen in een akte op zestien mei tweeduizend zes verleden voor mr. X.X. Xxxxxxx, notaris te Amsterdam, bij afschrift ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers destijds vestiging te Amsterdam op zestien mei tweeduizend zes in deel 19495 nummer 156; en
- de op dat modelreglement aangebrachte wijzigingen en aanvullingen welke hierna cursief worden weergegeven;
REGLEMENT VAN ONDERSPLITSING
A. Definities en algemene bepalingen Artikel 1
In het reglement van ondersplitsing wordt verstaan onder:
a. 1. "akte": de onderhavige akte van ondersplitsing, met inbegrip van de tekening als bedoeld in artikel 5:109 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, van het reglement alsmede de eventuele wijzigingen en aanvullingen daarvan;
2. "akte van hoofdsplitsing": de akte van hoofdsplitsing;
b. "beheerder": een door de vergadering benoemd (rechts)persoon die nader te bepalen taken van het bestuur uitoefent, zoals het administratief/financieel beheer, het technisch beheer of het bouwkundig beheer;
c. "bestuur": het bestuur van de ondervereniging als bedoeld in artikel 5:131 van het Burgerlijk Wetboek, gevormd door één of meer bestuurders;
d. "boekjaar": het boekjaar van de vereniging;
e. "eigenaar": de gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 5:106 vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek, waaronder begrepen een erfpachter, opstaller, vruchtgebruiker of gerechtigde krachtens een recht van gebruik en/of bewoning op een privé gedeelte respectievelijk appartementsrecht, tenzij uit de tekst of de strekking van het desbetreffende artikel anders blijkt;
f. "gebouw": het gebouw of de gebouwen dat/die in de hoofdsplitsing is/zijn betrokken;
g. "gebruiker": degene die als huurder of anderszins, anders dan krachtens een beperkt recht, het gebruik van het privé gedeelte heeft als bedoeld in artikel 5:120
van het Burgerlijk Wetboek;
h. "gemeenschap": het in de ondersplitsing betrokken hoofdappartementsrecht;
i. "gemeenschappelijke gedeelten": die gedeelten van het hoofdappartementsrecht en/of de grond die blijkens de akte niet bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
j. "gemeenschappelijke zaken": alle zaken die bestemd zijn of worden om door alle ondereigenaars of een bepaalde groep van ondereigenaars gebruikt te worden voor zover niet vallende onder i;
k. "grond": (het recht op) de grond die in de ondersplitsing is betrokken;
l. "huishoudelijk reglement": het huishoudelijk reglement als bedoeld in artikel 59 van het reglement van ondersplitsing;
m. "jaarrekening": de jaarrekening waarin is opgenomen een balans en een exploitatierekening met toelichting;
n. "jaarverslag": het verslag van het bestuur over de gang van zaken in de
ondervereniging en het gevoerde beleid;
o. "onderappartementsrecht": een appartementsrecht ontstaan bij een ondersplitsing;
p. "ondereigenaar": de eigenaar van een onderappartementsrecht;
q. "ondersplitsing": de splitsing in appartementsrechten als bedoeld in artikel 5:106 derde lid van het Burgerlijk Wetboek;
r. "privé gedeelte": het gedeelte of de gedeelten van het hoofdappartementsrecht en/of de grond dat/die blijkens de akte bestemd is/zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
s. "raad van commissarissen": de raad van commissarissen als bedoeld in artikel 2:48 juncto artikel 5:135 van het Burgerlijk Wetboek;
t. "reglement": het reglement van de akte van hoofdsplitsing als bedoeld in de artikelen 5:111 en 5:112 van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende onder meer de statuten van de vereniging en de rechten en plichten van de eigenaars;
u. "reglement van ondersplitsing": het voor de ondersplitsing geldende reglement van splitsing;
v. "reservefonds": het reservefonds als bedoeld in artikel 5:126 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek;
w. "hoofdvereniging": de vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder e en artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek ontstaan bij de hoofdsplitsing;
x. "vereniging van ondereigenaars" respectievelijk "ondervereniging": de vereniging van eigenaars ontstaan bij de ondersplitsing;
y. "vergadering": de vergadering van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 tweede lid onder d en artikel 5:125 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek;
z. "voorzitter": de voorzitter van de vergadering.
Artikel 2
1. De ondereigenaars en de gebruikers moeten zich overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid jegens elkander gedragen. Iedere ondereigenaar en gebruiker dient voorts de bepalingen van het reglement, het reglement van ondersplitsing, het eventuele huishoudelijk reglement, de eventuele regels als bedoeld in artikel 5:128 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, en overige tussen hen krachtens wet of gewoonte bestaande regels voor zover die op hem betrekking hebben, na te leven.
2. Een ondereigenaar of gebruiker mag geen onredelijke hinder aan de andere ondereigenaars en gebruikers toebrengen. Het is niet toegestaan in het gebouw beroepen of bedrijfsmatige activiteiten op het gebied van erotiek uit te oefenen, te handelen in, gebruiken van en/of het vervaardigen van drugs respectievelijk het
beoefenen van gok en/of kansspelen, dan wel gelegenheid te bieden tot één van de in deze bepaling genoemde niet toegestane activiteiten.
Regels ter voorkoming van geluidshinder of andere vormen van hinder en het behandelen van klachten met betrekking tot hinder kunnen nader bij huishoudelijk reglement worden vastgesteld.
Voor zover in het huishoudelijk reglement geen verdergaande verbodsbepalingen zijn opgenomen geldt dat in elk geval tussen drieëntwintig uur 's avonds en acht uur 's morgens geen muziek of ander geluid mag worden voortgebracht dat buiten het privé gedeelte hoorbaar is, een en ander met inachtneming van de Wet Geluidhinder.
Voorts wordt te dezen verwezen naar artikel 26.
3. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht alle handelingen na te laten waardoor schade kan worden toegebracht aan de belangen van andere ondereigenaars en gebruikers, hypotheekhouders en andere beperkt gerechtigden of aan de belangen van de hoofd- en ondervereniging. Hij is verplicht alles te doen wat dienstig kan zijn ter voorkoming van die schade en hij is verplicht voor zover dit redelijk is om maatregelen te dulden die de strekking hebben bedoelde schade te voorkomen, te beperken dan wel op te heffen.
4. Iedere ondereigenaar en gebruiker dient er voor in te staan dat zijn huisgenoten en zijn personeel de in de vorige leden van dit artikel bedoelde bepalingen en regels zullen naleven.
Artikel 3
Iedere ondereigenaar en gebruiker is aansprakelijk voor de door hem aan het gebouw, de grond of de gemeenschappelijke zaken (ook die van de hoofdsplitsing) toegebrachte schade en voor onredelijke hinder voor zover deze schade of hinder aan hemzelf, aan zijn huisgenoten of zijn personeel kan worden toegerekend. Hij is verplicht voor zover dit redelijk is maatregelen te nemen of te dulden die de strekking hebben bedoelde schade of hinder te voorkomen of te beperken.
Artikel 4
Iedere ondereigenaar en gebruiker is te allen tijde bevoegd en verplicht tot het nemen van maatregelen, die strekken tot het afwenden van een voor de gemeenschappelijke gedeelten of de gemeenschappelijke zaken onmiddellijk dreigend gevaar. Hij is alsdan verplicht het bestuur onverwijld te waarschuwen.
Artikel 5
In het geval dat in een privé gedeelte belangrijke schade is ontstaan of dreigt te ontstaan of gevaar dreigt voor ernstige hinder van de andere ondereigenaars en gebruikers, is iedere ondereigenaar en gebruiker verplicht het bestuur onverwijld te waarschuwen en de nodige maatregelen te nemen.
Artikel 6
Titel 4 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing op de ondereigenaars en de gebruikers, met dien verstande dat eventueel daarmee strijdige feitelijke situaties die zich ten tijde van de splitsing – of, indien dit later is, ten tijde van de oplevering van het gebouw – voordoen door de ondereigenaars en gebruikers dienen te worden geduld.
Artikel 7
Een krachtens (huishoudelijk) reglement of besluit van de vergadering toegestane inwendige of uitwendige wijziging van het gebouw mag eerst worden aangebracht nadat daarvoor de eventueel vereiste publiekrechtelijke vergunning of toestemming is verkregen. Evenzo mag een krachtens zodanig reglement of besluit toegestaan gebruik van gemeenschappelijke en/of privé gedeelten eerst worden uitgeoefend, en mag elke andere handeling met betrekking tot het gebouw en/of de grond eerst worden verricht,
nadat daarvoor bedoelde vergunning of toestemming is verkregen. De rechten voortvloeiende uit een dergelijke publiekrechtelijke vergunning of toestemming mogen niet worden uitgeoefend als daardoor strijd ontstaat met het in de akte respectievelijk akte van hoofdsplitsing bepaalde.
B. Aandelen die door de splitsing ontstaan en aandelen in de verplichting tot het bijdragen in de schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke ondereigenaars zijn
Artikel 8
1. Iedere ondereigenaar is in de gemeenschap gerechtigd als vermeld bij de omschrijving van het betreffende onderappartementsrecht. Bij het berekenen van de aandelen zijn de oppervlakten van de privé gedeelten exclusief buitenruimten als grondslag gebruikt, gedeeld door tien en afgerond, een en ander conform de aan deze akte te hechten bijlage.
2. a. De ondereigenaars zijn voor de in het eerste lid bedoelde breukdelen gerechtigd tot de baten die aan de gezamenlijke ondereigenaars toekomen.
b. Met uitzondering van de na te noemen schulden en kosten, waarvoor een andere kostenverdeling wordt gehanteerd, zijn de ondereigenaars voor de in het eerste lid bedoelde breukdelen verplicht bij te dragen in de schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke ondereigenaars zijn.
c. De ondereigenaars zullen elk voor een gelijk aandeel bijdragen in de bestuurs- en vergaderkosten, alsmede in de kosten van (administratief-)beheer.
d. Indien mocht blijken uit de feitelijke situatie of uit het feitelijk gebruik dat bepaalde voorzieningen slechts specifiek dienen voor één of meerdere appartementsrechten, dan is de vergadering op voordracht van een voorstel van het bestuur gerechtigd de schulden en kosten van deze voorzieningen toe te delen aan de eigenaars van dat (die) appartementsrecht(en), en wel voor de breukdelen waarvan de tellers gelijk zijn aan de tellers als vermeld in de omschrijving bij die appartementsrechten en de noemer gelijk is aan de som van die tellers. Een dergelijk besluit moet worden genomen met overeenkomstige toepassing van artikel 52 vijfde en zesde lid.
3. Indien een recht van erfpacht of opstal in de (onder) splitsing is betrokken zal voor de verdeling van de canon/retributie over de ondereigenaars gelden hetgeen met de grondeigenaar daarover werd overeengekomen.
4. Ingeval van ondersplitsing gelden de rechten en verplichtingen van de ondereigenaar van het in de ondersplitsing betrokken onderappartementsrecht als rechten en verplichtingen van de ondereigenaars gezamenlijk in overeenstemming met de bepalingen die vastgesteld zijn bij het reglement van ondersplitsing.
C. Schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke ondereigenaars zijn en baten die aan de gezamenlijke ondereigenaars toekomen, reservefonds en onderhoudsplan
Artikel 9
1. Tot de schulden en kosten van de gezamenlijke ondereigenaars als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek worden gerekend:
a. die welke gemaakt zijn in verband met het onderhoud of het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten of van de gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan voor zover die ingevolge het reglement van ondersplitsing of een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek niet ten laste komen van bepaalde ondereigenaars;
b. die welke verband houden met noodzakelijke herstelwerkzaamheden, vernieuwingen en vervangingen van de gemeenschappelijke gedeelten en de
gemeenschappelijke zaken, voor zover die ingevolge het reglement van ondersplitsing of een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek niet ten laste komen van bepaalde ondereigenaars, en voor zover die niet vallen onder a;
c. de schulden en kosten van de ondervereniging, waaronder begrepen de kosten verschuldigd aan het bestuur en de beheerder;
d. het bedrag van de schadevergoeding door de gezamenlijke ondereigenaars als zodanig verschuldigd aan één van hen of aan een derde;
e. de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten verbonden aan het optreden als eiser of als verweerder door of namens de gezamenlijke ondereigenaars, onverminderd het bepaalde in artikel 13 derde lid;
f. de premies verschuldigd uit hoofde van de verzekeringen, die door het reglement van ondersplitsing zijn voorgeschreven of waartoe ingevolge artikel 15 door de vergadering is besloten;
g. de verschuldigde publiekrechtelijke lasten voor zover geen aanslag is opgelegd aan de afzonderlijke ondereigenaars;
h. de verwarmingskosten in geval het een gemeenschappelijke installatie betreft, waaronder begrepen de kosten van de warmwaterinstallaties, de brandstofkosten, de elektriciteitskosten, de op de desbetreffende kosten betrekking hebbende administratie, alsmede, voor zover van toepassing, de kosten van registratie en de berekening van het warmteverbruik, alles voor zover de ondereigenaars daarvoor niet afzonderlijk worden aangeslagen;
i. de kosten van het waterverbruik voor zover de ondereigenaars daarvoor niet afzonderlijk worden aangeslagen;
j. alle overige schulden en kosten, gemaakt in het belang van de gezamenlijke ondereigenaars als zodanig, daaronder begrepen de schulden en kosten die voortvloeien uit besluiten van de vergadering;
k. de bijdrage welke krachtens de hoofdsplitsing is verschuldigd aan de hoofdvereniging.
2. Tot de baten die aan de gezamenlijke ondereigenaars toekomen behoren renten en andere opbrengsten van vermogen, andere aan de gezamenlijke ondereigenaars als zodanig toekomende baten, alsmede baten toekomende aan de ondervereniging, zoals de boeten bedoeld in artikel 41.
Artikel 10
1. Er moet een reservefonds worden gevormd ter voldoening van de kosten die zijn voorzien in het onderhoudsplan als bedoeld in het tweede lid en ter voldoening van niet-voorziene schulden en kosten. Aan het reservefonds zal geen andere bestemming worden gegeven tenzij krachtens besluit van de vergadering met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 52 vijfde en zesde lid, dan wel na opheffing van de ondersplitsing.
2. Het bestuur is verplicht een onderhoudsplan op te (laten) maken, waarin zijn opgenomen de onderhouds- en herstelwerkzaamheden en de vernieuwingen die op meer jaren betrekking hebben, met een schatting van de daaraan verbonden kosten en een gelijkmatige toerekening van die kosten aan de onderscheiden jaren. Dit meerjarenonderhoudsplan dient te worden opgemaakt voor een periode van tien jaren en moet jaarlijks bijgewerkt worden op de actualiteit.
3. Het onderhoudsplan als bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld door de vergadering. In het kader van dit meerjarenonderhoudsplan kunnen binnen het reservefonds bestemmingsreserves worden gevormd.
4. Over gelden van het reservefonds kan slechts door het bestuur, na bekomen machtiging daartoe van de vergadering, worden beschikt.
D. Jaarlijkse begroting, jaarrekening en bijdragen Artikel 11
1. Zo mogelijk vóór de aanvang van elk boekjaar en anders tijdens de eerste vergadering in het boekjaar legt het bestuur aan de vergadering over een begroting voor dat boekjaar, in welke begroting de volgende posten duidelijk moeten zijn onderscheiden:
a. de schulden en kosten als bedoeld in artikel 9 eerste lid;
b. de aan het desbetreffende boekjaar toe te rekenen bedragen uit hoofde van het onderhoudsplan als bedoeld in artikel 10 tweede en derde lid;
c. toevoegingen aan het reservefonds; en
d. de baten bedoeld in artikel 9 tweede lid.
2. De begroting wordt vastgesteld door de vergadering. Bij het vaststellen van de begroting bepaalt de vergadering tevens het bedrag dat bij wijze van voorschotbijdragen door de ondereigenaars verschuldigd is, alsmede het aandeel van iedere ondereigenaar daarin, vastgesteld met inachtneming van de verhouding als is bepaald in artikel 8 tweede lid.
3. De ondereigenaars zijn verplicht maandelijks bij vooruitbetaling één/twaalfde van het bedoelde aandeel aan de ondervereniging te voldoen. De eerste betaling van de maandelijkse voorschotbijdrage door een ondereigenaar zal plaatsvinden bij de oplevering van het betreffende onderappartementsrecht en berekend worden vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin de oplevering plaatsvindt.
De maandelijkse voorschotbijdrage dient op de eerste van elke maand te zijn voldaan.
Indien het bestuur van de hoofdvereniging heeft bepaald dat de premies als bedoeld in artikel 9 sub f van het reglement van hoofdsplitsing voor het gehele boekjaar bij vooruitbetaling voldaan dienen te worden, kan het bestuur van de ondervereniging eveneens beslissen dat het verschuldigde bedrag betrekking hebbende op vorenbedoelde premies voor het gehele boekjaar bij vooruitbetaling voldaan dient te worden.
De betaling van de verschuldigde voorschotbijdrage kan niet worden verrekend of opgeschort in verband met een (vermeende) vordering op de ondervereniging of de gezamenlijke ondereigenaars.
Zolang door de vergadering niet de voorschotbijdrage voor een boekjaar is vastgesteld, moeten de ondereigenaars de laatstelijk vastgestelde voorschotbijdragen voldoen, tenzij de vergadering heeft besloten om het voorstel voorschotbijdrage per start boekjaar bij voorbaat in te laten gaan, waarna de vergadering tijdens het boekjaar een definitief besluit neemt. Deze voorschotbijdragen worden verrekend met de door de vergadering krachtens het tweede lid van dit artikel vastgestelde voorschotbijdragen.
Een overschot zal aan de ondereigenaars worden gerestitueerd, een tekort dient binnen één maand te worden aangezuiverd.
4. Het bestuur zal op verzoek van een ondereigenaar die zijn privé gedeelte aan een ander in gebruik heeft gegeven als bedoeld in artikel 35 bij het vaststellen van de begroting en exploitatierekening en de voorlopige en definitieve bijdragen een specificatie geven van de in de exploitatierekening, begroting, voorlopige en definitieve bijdragen verschuldigde servicekosten.
Indien vorenbedoeld verzoek kosten met zich mee brengt, zijn deze kosten voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar.
5. Het bestuur zal op verzoek van een ondereigenaar die ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, betreffende die schulden en kosten waarvan ter
zake van de levering van (bijbehorende) goederen of het verrichten van (bijbehorende) diensten omzetbelasting in rekening wordt gebracht, bewerkstelligen dat een kopie van de betreffende factuur aan deze ondereigenaar wordt overhandigd, tezamen met een schrijven van het bestuur waarin vermeld is voor welk gedeelte de betreffende ondereigenaar in deze schulden en kosten dient bij te dragen (het zogenaamde fiscale doorschuifsysteem).
Het bestuur dient er op toe te zien dat voormelde factuur voldoet aan de wettelijke eisen als vermeld in de Wet op de omzetbelasting 1968.
Indien vorenbedoeld verzoek kosten met zich mee brengt, zijn deze kosten voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar.
Artikel 12
1. Na afloop van elk boekjaar maakt het bestuur de jaarrekening en het jaarverslag op. Uit de tot de jaarrekening behorende balans moet de grootte van het reservefonds blijken. De tot de jaarrekening behorende exploitatierekening vormt de rekening als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek en omvat de baten en lasten over het boekjaar, onderverdeeld in de posten genoemd in artikel 11 eerste lid.
2. In de jaarvergadering bedoeld in artikel 45 tweede lid legt het bestuur de jaarrekening ter vaststelling over aan de vergadering. De jaarrekening wordt -na vaststelling door de vergadering- ondertekend door of namens de bestuurders en de commissarissen. Ontbreekt een raad van commissarissen en wordt omtrent de getrouwheid van de stukken aan de vergadering niet een verklaring overgelegd afkomstig van een accountant bedoeld in artikel 2:393 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, dan brengt de kascommissie bedoeld in artikel 58 tweede lid ter vergadering verslag van haar bevindingen omtrent de jaarrekening uit.
3. Bij het vaststellen van de jaarrekening bepaalt de vergadering tevens de definitieve bijdragen van de ondereigenaars, met inachtneming van de verhouding als is bepaald in artikel 8 tweede lid.
4. Bij de toepassing van het in het derde lid bepaalde treden de definitieve bijdragen in de plaats van de in artikel 11 tweede lid bedoelde voorschotbijdragen. Indien deze voorschotbijdragen de definitieve bijdragen te boven gaan, zal het verschil worden overgebracht naar een reservefonds, tenzij de vergadering anders besluit. Indien de definitieve bijdragen de voorschotbijdragen te boven gaan, moeten de ondereigenaars het tekort binnen een maand na de vaststelling van de exploitatierekening aanzuiveren, tenzij de vergadering anders besluit.
Artikel 13
1. Indien een ondereigenaar het ingevolge artikel 11 en/of artikel 12 door hem aan de ondervereniging verschuldigde bedrag niet binnen een maand nadat het bedrag opeisbaar is geworden aan de ondervereniging heeft voldaan, is hij zonder dat enige ingebrekestelling is vereist in verzuim en is hij over dat bedrag, van de datum van opeisbaarheid af, een rente verschuldigd, berekend op basis van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, met een minimum van tien euro (EUR 10,00) of zoveel meer als de vergadering telkenjare mocht vaststellen. Het bestuur is bevoegd dit bedrag te matigen.
Artikel 41 is niet van toepassing.
2. Indien een ondereigenaar het bedrag van zijn definitieve bijdrage niet binnen zes maanden na verloop van de termijn als bedoeld in artikel 12 vierde lid heeft voldaan, wordt zijn schuld omgeslagen over de andere ondereigenaars in de onderlinge verhouding als is bepaald in artikel 8 tweede lid, ongeacht de maatregelen die jegens de nalatige ondereigenaar kunnen worden genomen en onverminderd recht van verhaal van de andere ondereigenaars op eerstgenoemde.
3. Een ondereigenaar is verplicht alle door de ondervereniging gemaakte kosten, die van rechtskundige bijstand daaronder begrepen, voor het verhalen van het door die ondereigenaar aan de ondervereniging verschuldigde, zowel in als buiten rechte, aan de ondervereniging te vergoeden.
Artikel 14
1. Voor het geval een onderappartementsrecht aan meer ondereigenaars gezamenlijk toebehoort, zijn die ondereigenaars hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die uit de gerechtigdheid tot dat onderappartementsrecht voortvloeien, tenzij de onverdeeldheid het gevolg is van een ondersplitsing.
2. In geval van ondersplitsing zijn de ondereigenaars gezamenlijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen die uit de gerechtigdheid tot het in de ondersplitsing betrokken onderappartementsrecht voortvloeien.
3. Indien een recht van erfpacht, vruchtgebruik, of van gebruik en/of bewoning op een privé gedeelte respectievelijk onderappartementsrecht is gevestigd, treedt de beperkt gerechtigde in de plaats van de ondereigenaar ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de gezamenlijke schulden en kosten, tenzij bij de akte van vestiging van het recht anders is bepaald.
E. Verzekeringen Artikel 15
1. Indien en voor zover de verzekering van het hoofdappartementsrecht tegen water-, storm-, brand- en ontploffingsschade en voor de wettelijke aansprakelijkheid, niet voldoende door of vanwege het bestuur van de hoofdvereniging is geschied - zulks ter beoordeling van het bestuur van de ondervereniging - zal het bestuur van de ondervereniging (bij)verzekeren bij één of meer door de vergadering aan te wijzen verzekeraars. Tevens zal het bestuur - eveneens indien en voorzover zulks niet is geschied door of vanwege de hoofdvereniging - een verzekering afsluiten voor de wettelijke aansprakelijkheid, die kan ontstaan voor de ondervereniging en voor de ondereigenaars als zodanig, zowel in hun onderlinge relatie als jegens derden. Voorts zal de vergadering bevoegd zijn te besluiten tot het aangaan van verzekeringen tegen andere gevaren of tegen de wettelijke aansprakelijkheid van een bestuurder.
2. Het bedrag van de verzekeringen wordt, met inachtneming van het in lid 1
bepaalde, vastgesteld door de vergadering. Het zal wat de opstalverzekering betreft moeten overeenstemmen met de herbouwkosten van het gebouw. De vraag of deze overeenstemming bestaat, zal periodiek gecontroleerd moeten worden in overleg met de verzekeraar.
De periodieke controle in overleg met de verzekeraar kan achterwege blijven bij een jaarlijkse automatische aanpassing (indexclausule) van de herbouwkosten van het gebouw door de verzekeraar.
3. Verzekeringsovereenkomsten worden door het bestuur afgesloten ten name van de ondervereniging en de gezamenlijke ondereigenaars. Het is daartoe, voor zover het betreft de in de eerste zin van het eerste lid bedoelde verzekeringen, slechts bevoegd indien het bepaalde in het vijfde lid wordt nageleefd.
4. De ondereigenaars verbinden zich de uit hoofde van de verzekeringsovereenkomsten als bedoeld in de eerste zin van het eerste lid uit te keren schadepenningen, indien deze een bedrag gelijk aan elfduizend driehonderd vijfenveertig euro (EUR 11.345,-) te boven gaan, te doen plaatsen op een voor de financiering van het herstel van de schade krachtens besluit van de vergadering door het bestuur te openen afzonderlijke rekening ten name van de ondervereniging (waaronder wordt begrepen een afzonderlijke grootboekrekening binnen de administratie van de ondervereniging), die de op deze rekening gestorte
gelden zal houden voor de ondereigenaars. Deze gelden dienen steeds bestemd te blijven voor het herstel of de wederopbouw, onverminderd artikel 5:136 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.
In geval van toepassing van het bepaalde in laatstgenoemde artikel zal, indien een ondereigenaar zich heeft schuldig gemaakt aan een daad of verzuim welke krachtens de wet of de verzekeringsvoorwaarden gehele of gedeeltelijke ongehoudenheid van de verzekeraar tot uitkering van de schadepenningen tot gevolg zou hebben, de uitkering van het aandeel van de desbetreffende ondereigenaar dienen te geschieden aan de verzekeraar.
5. Het bestuur dient ervoor te zorgen, dat de verzekeringsovereenkomsten als bedoeld in de eerste zin van het eerste lid de volgende clausule bevatten: "Zolang de eigendom van het hierbij verzekerde gebouw gesplitst is in appartementsrechten, gelden de volgende aanvullende voorwaarden.
Een daad of verzuim van een eigenaar, welke krachtens de wet of de verzekeringsvoorwaarden gehele of gedeeltelijke ongehoudenheid van ondergetekenden tot uitkering van de schadepenningen tot gevolg zou hebben, laat de uit deze polis voortvloeiende rechten onverlet.
Niettemin zal de maatschappij in zodanig geval gerechtigd zijn, mits zij voor de uitkering de wens daartoe te kennen heeft gegeven, een aandeel in de schadepenningen overeenkomende met het aandeel waarin de desbetreffende eigenaar in de gemeenschap gerechtigd is, van deze terug te vorderen. Ingeval van toepassing van artikel 5:136 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek zal de uitkering van het aandeel in bedoeld geval in plaats van aan de eigenaar geschieden aan de maatschappij.
Gaat de verschuldigde uitkering een bedrag van elfduizend driehonderd vijfenveertig euro (EUR 11.345,-) te boven, dan geschiedt zij op de wijze te bepalen door de vergadering van eigenaars, zulks blijkende uit een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering.
Door uitkering overeenkomstig de voorwaarden dezer polis zal de maatschappij tegenover alle belanghebbenden volledig zijn gekweten".
6. In geval door de vergadering besloten wordt tot herstel of herbouw, is het bepaalde in artikel 5:136 tweede tot en met vierde lid van het Burgerlijk Wetboek en artikel 5:138 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, met dien verstande dat uitkering van het aan iedere ondereigenaar toekomende aandeel in de schadepenningen aan deze, voorzover het bepaalde in het vierde lid niet van toepassing is, slechts zal kunnen geschieden met toestemming van degenen die op het desbetreffende onderappartementsrecht een recht van hypotheek hebben.
7. Indien de schadepenningen niet toereikend blijken te zijn voor herstel of herbouw, draagt iedere ondereigenaar bij in het tekort, in de verhouding als is bepaald in artikel 8 tweede lid, onverminderd het verhaal op degene die voor de schade aansprakelijk is.
8. Iedere ondereigenaar is bevoegd een aanvullende verzekering te sluiten. In het geval van een verandering in het privé gedeelte als bedoeld in artikel 5:119 van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur tot het sluiten van een aanvullende verzekering verplicht. Iedere ondereigenaar is verplicht de ondervereniging onverwijld van een verandering in het privé gedeelte schriftelijk in kennis te stellen. Leidt de verandering tot een wijziging van de verzekeringspremie dan komt het verschil voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar.
Onder de hiervoor bedoelde verandering in het privé gedeelte wordt mede begrepen het gedurende de bouw van het gebouw gerealiseerde "meerwerk".
9. Leidt het gebruik van een privé gedeelte tot verhoging van de verzekeringspremie,
dan komt die verhoging voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar.
F. Gebruik, beheer en onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken
Artikel 16
1. De ondervereniging voert het beheer over - en draagt de zorg voor het onderhoud van - de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken.
2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken nader worden geregeld.
3. Noch de gezamenlijke ondereigenaars, noch de ondervereniging is aansprakelijk voor diefstal van bezittingen in privé gedeelte(n) of schade toegebracht aan privé gedeelte(n) of bezittingen daarin.
Artikel 17
1. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden onder meer gerekend, voor zover thans of te eniger tijd aanwezig:
a. de vuilstortkokers, de lift- en leidingschachten, alsmede de vloeren en de wanden die de scheiding vormen tussen gemeenschappelijke gedeelten of tussen (een) gemeenschappelijk(e) gedeelte(n) en (een) privé gedeelte(n) of tussen privé gedeelten;
b. het hek- en traliewerk (voorzover geen privé tuinafscheiding), de (vlucht-
)trappen, de entrees, het hof met de boombak, de hallen, de gangen, de trappenhuizen, de hellingbanen, de algemene bergingen, de ruimten voor de energievoorzieningen, de liftmachines, de hydrofoorinstallatie en de vuilcontainers, de loopbrug en vlonders, buitendeuren, voorzover deze zich niet bevinden in de (al dan niet aan balkons of terrassen grenzende) gevels en voorzover niet gemeenschappelijk op grond van artikel 9 lid 1 sub c van de hoofdsplitsing;
c. de plafonds en overige afwerklagen en de bekleding van de vloeren en de wanden die zich niet bevinden in een privé gedeelte, alsmede de plafonds en afwerklagen van de vloeren van de balkons, ook voor zover aanwezig binnen een privé gedeelte;
d. zowel de raamkozijnen met de glazen ramen en de sponningen als de deurkozijnen met de deuren en drempels (waaronder zijn begrepen schuifpuien met schuifdeuren) die zich bevinden in de wanden die de scheiding vormen tussen gemeenschappelijke gedeelten of tussen (een) gemeenschappelijk(e) gedeelte (n) en een privé gedeelte, alsmede het bij een en ander behorende (standaard) hang- en sluitwerk (derhalve niet de raamkozijnen met glas en deurkozijnen zich bevindend in de gevel);
e. de energie besparende voorzieningen in of aan de gemeenschappelijke gedeelten en/of de gemeenschappelijke zaken;
f. de installaties met de daarbij behorende leidingen, voorzieningen en overige werken, van:
- de lift(en);
- de hydrofoor/-foren
- vervallen;
- de luchtbehandeling en de ventilatie;
- de rook- en branddetectie en de brandbestrijding;
- de bliksembeveiliging of andersoortige centrale aarding;
- de algemene beveiliging;
- de gemeenschappelijke verlichting;
die niet bestemd zijn om uitsluitend te worden gebruikt door de ondereigenaar
of gebruiker van - of niet uitsluitend dienstbaar zijn aan - één privé gedeelte;
g. de leidingen voor:
- de afvoer van hemelwater, gootwater en faecaliën, voor zover niet uitsluitend dienstbaar aan één privé gedeelte;
- het transport van gas, water, elektriciteit en telefoon-, audio- en videosignalen vanaf de aansluitingen op de dienstleidingen tot aan een meterkast van een privé gedeelte;
h. de huisbel- en deuropenerinstallatie (centrale panelen voorzien van drukknoppen, intercom, videofoon, naamkaarthouders) ook voor zover deze zich in de privé gedeelten bevinden, met de daarbij behorende leidingen, voorzieningen en overige werken, alsmede de brievenbussen;
i. de overige collectieve voorzieningen;
doch enkel voor zover deze gedeelten en zaken niet reeds gemeenschappelijk zijn in de hoofdsplitsing of conform artikel 18 van het reglement van de akte van hoofdsplitsing door de vergadering van de hoofdvereniging als gemeenschappelijk voor de hoofdsplitsing zijn bestemd.
2. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden niet gerekend:
a. de leidingen voor:
- de afvoer van hemelwater, gootwater en fecaliën, voor zover uitsluitend dienstbaar aan één privé gedeelte;
- het transport van gas, water, elektriciteit en telefoon-, audio- en videosignalen in een privé gedeelte vanaf de meterkast;
b. de installaties met de daarbij behorende leidingen, voorzieningen en overige werken voor de zelfstandige verwarming en koeling van een privé gedeelte;
c. al die zaken die bestemd zijn om uitsluitend te worden gebruikt door de ondereigenaar of gebruiker van – of uitsluitend dienstbaar zijn aan – één privé gedeelte, voor zover niet anders in het reglement van ondersplitsing vermeld of met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 als zodanig gekwalificeerd.
3. De in het tweede lid bedoelde zaken maken deel uit van het desbetreffende privé gedeelte.
4. Op nieuwe gemeenschappelijke gedeelten en zaken, zoals nieuwe gemeenschappelijke installaties, is het voorgaande van toepassing, met ingang van de dag van aanbrenging daarvan.
Artikel 18
Indien er twijfel bestaat of een gedeelte van het gebouw of de grond dan wel een zaak al dan niet tot de gemeenschappelijke gedeelten en/of de gemeenschappelijke zaken behoort, wordt hierover beslist door de vergadering.
Artikel 19
De vergadering kan besluiten een gemeenschappelijke installatie te verwijderen. Alle bepalingen over gemeenschappelijke installaties zijn vanaf dat moment ten aanzien van de verwijderde installatie niet meer van toepassing. Hetzelfde geldt voor andere gemeenschappelijke zaken.
Artikel 20
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker heeft het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken volgens de bestemming daarvan. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen met betrekking tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, ook wanneer die zich in zijn privé gedeelte bevinden. Hij mag geen inbreuk maken op het recht van medegebruik van de andere
ondereigenaars en gebruikers.
2. In aanvulling op het gestelde in lid 1 geldt dat de ondereigenaars dienen te gedogen dat de zich (eventueel) in het hoofdappartementsrecht bevindende ruimte(n) en/of voorzieningen ten behoeve van energieverstrekking en/of verwarming en/of een schakelkast ten behoeve van een bergbezinkbassin, in of buiten het gebouw ter beschikking wordt/worden gesteld aan door de gemeente aan te wijzen nutsbedrij(f)(ven), zonder dat de gemeente of het betreffende nutsbedrijf aan de ondereigenaars hiervoor een vergoeding verschuldigd is. De ondereigenaars zijn verplicht te allen tijde toegang te verlenen aan personen, alsmede aan het benodigde materiaal en materieel, komende van of namens de gemeente of het betreffende nutsbedrijf voor inspectie of het verrichten van werkzaamheden aan de ruimte(n) en/of voorzieningen.
Alle verplichtingen en rechten die zullen voortvloeien uit de tussen de vennootschap en het nutsbedrijf te sluiten overeenkomsten met betrekking tot de energie-, warmte- en waterleveranties zullen ook komen te gelden voor de ondereigenaars/gebruikers.
3. De gemeenschappelijke gedeelten in het gebouw zoals entrees, hallen, gangen, trappenhuizen en liftinstallaties, welke uitsluitend ten dienste staan aan bepaalde woningen en bergingen, mogen uitsluitend worden gebruikt door de eigenaars/gebruikers van die woningen en bergingen.
Indien door de vergadering een sleutelplan wordt opgesteld, is elke eigenaar verplicht zich aan te houden.
Voorzover vorenbedoelde zaken en gedeelten tevens dienen als vluchtweg mogen de overige eigenaars en gebruikers in geval van calamiteiten deze gedeelten wel als zodanig gebruiken.
Artikel 21
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht zich te onthouden van luidruchtigheid, het onnodig verblijf in de gemeenschappelijke gedeelten, voor zover deze niet voor het verblijf voor korte of lange tijd bestemd zijn, en het plaatsen van voertuigen of andere voorwerpen op plaatsen die hiervoor niet zijn bestemd.
2. De wanden en/of plafonds van de gemeenschappelijke gedeelten mogen niet worden gebruikt voor het ophangen van schilderijen, afbeeldingen of andere voorwerpen, en het aanbrengen van decoraties en dergelijke.
3. De vergadering kan tot de in het eerste en tweede lid genoemde handelingen toestemming verlenen.
4. Uit het oogpunt van veiligheid is het niet toegestaan om op enigerlei wijze de doorgang door de gemeenschappelijke ruimten, in het bijzonder vluchtwegen, door het plaatsen van voorwerpen of andere obstakels (voertuigen, vuilniszakken en al of niet verplaatsbare bloembakken daaronder begrepen) te belemmeren. Indien zich in een privé gedeelte een vluchtweg bevindt, dient de ondereigenaar van dit privé gedeelte in noodgevallen vrije doorgang te verlenen aan de overige ondereigenaars en gebruikers van het gebouw.
5. Het is de ondereigenaars en gebruikers verboden om afzuigkappen en de afvoer van droog- of andere machines aan te sluiten op kanalen die daartoe niet zijn bestemd of hiertoe een doorvoer in de gevel te maken.
6. Het is een ondereigenaar en/of gebruiker niet toegestaan om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur stellages, werktuigen en/of machinerieën ten behoeve van een verbouwing van zijn privé gedeelte op te stellen tegen de buitengevel van het gebouw.
Artikel 22
1. Iedere op-, aan-, onder- of bijbouw zonder voorafgaande toestemming van de vergadering is verboden.
Dit geldt ook als een ondereigenaar een recht van erfpacht of van opstal wenst te vestigen.
2. Het zichtbaar aanbrengen in of aan het gebouw van naamborden, reclameaanduidingen, uithangborden, zonweringen, windschermen, vlaggen, spandoeken, bloembakken, schijnwerpers, (schotel)antennes, antennes van zendamateurs, luchtbehandelings- en koelinstallaties en in het algemeen van uitstekende voorwerpen, alsmede het in het zicht hangen van wasgoed, mag slechts geschieden met toestemming van de vergadering of volgens regels (bijvoorbeeld constructie, materiaal en kleur) te bepalen in het huishoudelijk reglement.
Iedere ondereigenaar is verplicht de met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde aangebrachte voorwerpen in goede staat te onderhouden. Eventuele kosten (zoals precario) verbonden aan vorenbedoelde voorwerpen komen geheel voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar.
Voorts dient hiervoor de toestemming van de hoofdvereniging te worden gekregen. Het is uitdrukkelijk niet toegestaan om schotelantennes aan de gevel van het gebouw aan te brengen.
3. De ondereigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen aanbrengen in de gemeenschappelijke gedeelten of aan de gemeenschappelijke zaken, ook als deze zich in privé gedeelten bevinden.
Artikel 23
1. De ondereigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen verandering aanbrengen, waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie van het gebouw gewijzigd zou worden. De toestemming kan niet worden verleend indien de hechtheid van het gebouw door de verandering in gevaar kan worden gebracht.
In afwijking hiervan heeft de vennootschap - indien een koper/eigenaar van een onderappartementsrecht dit wenst - gedurende de periode dat het totale gebouw nog niet is opgeleverd het recht wijzigingen aan te brengen aan het gebouw, mits deze wijzigingen geen afbreuk doen aan het aanzicht van het gebouw en deze wijzigingen zijn goedgekeurd door de Welstandscommissie casu quo afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Amsterdam.
2. In afwijking van het in het eerste lid en het derde lid van artikel 22 bepaalde is de ondereigenaar die gerechtigd is tot twee of meer direct horizontaal en/of verticaal aan elkaar grenzende privé gedeelten, na verkregen toestemming van het bestuur bevoegd om de tussen die privé gedeelten aanwezige (gemeenschappelijke) scheidingswand(en), respectievelijk (gemeenschappelijke) vloer(en) geheel of gedeeltelijk te verwijderen en/of - indien zodanige wanden, dan wel vloer(en) (nog) niet zijn aangebracht - verwijderd te houden, mits deze scheidingswand(en), dan wel vloer(en) geen dragende functie heeft/hebben in de constructie van het gebouw.
Deze bevoegdheid eindigt zodra de ondereigenaar niet meer gerechtigd is tot de desbetreffende aan elkaar grenzende privé gedeelten, in welk geval de ondereigenaar gehouden is de begrenzing van de desbetreffende privé gedeelten te brengen in de oorspronkelijke toestand door het (her)plaatsen van de scheidingswand(en) dan wel vloer(en) in een zoveel mogelijk gelijkwaardige technische uitvoering als de overige scheidingswanden dan wel vloer(en) van genoemde privé gedeelten.
Van het voornemen tot het verwijderen van dergelijke niet dragende
scheidingswand(en) dan wel vloer(en) en in geval van (her)plaatsing, dient het bestuur vooraf door de desbetreffende ondereigenaar(s) schriftelijk in kennis te worden gesteld.
Het bestuur kan nadere eisen stellen ten aanzien van het verwijderen van de scheidingswand(en) dan wel vloer(en) en het (her-)plaatsen ervan voor wat betreft afwerking, kwaliteit en (geluids-)isolatie.
De desbetreffende ondereigenaar en diens rechtsopvolgers zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van het in dit lid bepaalde.
3. Voor zover de in het tweede lid bedoelde aan elkaar grenzende privé gedeelten bij dezelfde gebruiker in gebruik zijn, terwijl de desbetreffende appartementsrechten aan twee of meer ondereigenaars toebehoren, kan het bestuur ontheffing van de in het tweede lid bedoelde gehoudenheid tot (her-)plaatsing van de scheidingswand(en) dan wel scheidingsvloer(en) verlenen.
4. In afwijking van het gestelde in het eerste lid en artikel 22 zijn de ondereigenaars van de appartementsrechten met indexnummers 48 tot en met 51 ieder zonder toestemming van de vergadering gerechtigd airconditioning en/of andere (technische) voorzieningen aan te brengen op het dak gelegen boven hun privé gedeelte alsmede de daartoe noodzakelijke dakdoorvoeren te realiseren.
Indien een ondereigenaar vorenbedoelde voorzieningen wenst aan te brengen, dient hij het bestuur van de hoofd- en ondervereniging vóór de aanvang van de werkzaamheden van zijn voornemen in kennis te stellen onder overlegging van de installatie- en bouwtekeningen. De voorzieningen zullen uitsluitend door een erkende aannemer mogen worden aangebracht. Uitsluitend na goedkeuring van beide besturen zal met het werk een aanvang mogen worden genomen. De bereikbaarheid van het dak zal in overleg met het bestuur of de beheerder van de hoofdvereniging worden vastgesteld. De besturen zullen hun goedkeuring niet onthouden anders dan op grond van objectief redelijke gronden en dient binnen één maand nadat de aanvraag is ontvangen te beslissen. Indien beide besturen niet binnen genoemde termijn hebben besloten, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
Schade als gevolg van het aanbrengen van de voorzieningen zal geheel voor
rekening en risico van de betreffende ondereigenaar zijn, waaronder begrepen schade welke eventueel ontstaat indien als gevolg van het aanbrengen van de voorzieningen garanties op de dakbedekking komen te vervallen. Voorts zal het onderhoud van de voorzieningen geheel voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar zijn. Indien wordt besloten tot noodzakelijke vervanging of herstel van de dakbedekking, waarvan de kosten voor rekening van de hoofdvereniging zijn, dient de betreffende ondereigenaar de voorzieningen voor eigen rekening af te koppelen, tijdelijk te verwijderen en te herplaatsen. Zodanige ondereigenaar komt mitsdien geen recht op schadevergoeding toe als in artikel 28 lid 3 wordt bepaald.
Het is uitdrukkelijk niet toegestaan om na oplevering van het gebouw airconditioning of andere (technische) voorzieningen aan te brengen op de zogenaamde mos-sedum daken.
5. De toestemming van de vergadering als bedoeld in het eerste lid en artikel 22 alsmede de toestemming/goedkeuring van het (de) bestuur(en) als bedoeld in het tweede en vierde lid van het onderhavige artikel, is, voor zover de aan te brengen wijzigingen, aan-, op- en/of onderbouw en/of samenvoeging, conform door de gemeente goedgekeurde bouwtekeningen, voortvloeien uit de uitwerking van de koop-/aannemingsovereenkomst gesloten tussen de vennootschap en een ondereigenaar van een appartementsrecht, niet vereist.
Indien door deze wijzigingen, aan-, op- en/of onderbouw respectievelijk samenvoeging naar redelijkheid en billijkheid bepaalde kosten slechts voor rekening van vorenbedoelde ondereigenaar moeten komen, kan zulks bij huishoudelijk reglement worden vastgelegd.
Vorenbedoelde toestemming/goedkeuring zal na de algehele oplevering van het gebouw voor elke ondereigenaar wel zijn vereist.
Artikel 24
Aan een gegeven toestemming/goedkeuring of ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden. Toestemmingen/goedkeuringen en ontheffingen kunnen worden gewijzigd en worden ingetrokken.
De in de artikelen 21, 22 en 23 bedoelde toestemmingen/goedkeuringen of ontheffingen mogen niet op onredelijke gronden worden gewijzigd of worden ingetrokken.
G. Gebruik, beheer en onderhoud van de privé gedeelten Artikel 25
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht het privé gedeelte te gebruiken als
woning met berging.
Een gebruik dat afwijkt van de in de akte nader gegeven bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering.
2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik, het beheer en het onderhoud van de privé gedeelten nader worden geregeld.
3. In geval van ondersplitsing worden het gebruik, het beheer en het onderhoud van de bij de ondersplitsing betrokken goederen geregeld bij de ondersplitsing met inachtneming van de bepalingen in dit reglement.
Artikel 26
1. De vloerbedekkingen van de privé gedeelten dienen van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan harde vloeren (parket, kurk, tegels et cetera) aan te brengen, tenzij kan worden aangetoond dat een geluidsisolatiewaarde wordt gehaald van Ico= + 10 Db. (beoordeeld op basis van Nederlandse normen, met name NEN-EN-ISO 717-2 en de toelichting daarop NPR 5079:1999) of meer, zulks op eerste verzoek van het bestuur aan te tonen met behulp van een onafhankelijke deskundige. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van diegene die het bestuur heeft verzocht een onderzoek in te stellen, tenzij niet aan de gestelde norm wordt voldaan. In dat geval komen de kosten van het onderzoek voor rekening van de eigenaar van de vloer. Deze norm geldt niet voor vloerafwerkingen in badkamers, toiletten en bergingen, doch wel voor het aanbrengen van een bubbelbad of jacuzzi of soortgelijke installaties in de sanitaire ruimten.
Indien niet binnen twee maanden na dagtekening van vorenbedoeld verzoek kan
worden aangetoond dat aan de gestelde norm is voldaan, is de betreffende ondereigenaar verplicht om binnen drie maand na verloop van vorenbedoelde termijn voor eigen rekening en risico dusdanig voorzieningen te treffen dat de vloer alsnog aan de bedoelde norm voldoet, zulks op straffe van een direct opeisbare boete ten behoeve van de ondervereniging als bedoeld in artikel 41 lid 2 voor elke dag dat de niet-nakoming of overtreding voortduurt.
2. De ondereigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering
van de hoofdvereniging geen open vuur/haardinstallaties aanleggen.
3. Bestaande situaties ten tijde van de oplevering dienen te worden geduld.
Artikel 27
Opslag van andere dan voor normaal huishoudelijk gebruik bestemde
(brand)gevaarlijke, ontplofbare dan wel verontreinigende stoffen en/of materialen is uitsluitend geoorloofd na verkregen schriftelijke toestemming van het bestuur. Het bestuur kan deze toestemming slechts verlenen zover deze opslag geschiedt in speciaal daartoe ingerichte opslagkluizen/tanks en deze opslag in verband met verzekering tijdig is gemeld bij de verzekeraar.
De extra verschuldigde premie voor de opstalverzekering als gevolg van het hebben en houden van deze hiervoor bedoelde stoffen is voor rekening van de desbetreffende ondereigenaar.
Artikel 28
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht zijn privé gedeelte behoorlijk te onderhouden. Tot dat onderhoud behoort met name herstel, vernieuwing en vervanging, het schilder-, behang- en tegelwerk, het onderhoud van de plafonds en van de afwerklagen van de vloeren met uitzondering van de niet inpandige balkons, het stucwerk en de privé binnendeuren (waaronder begrepen hang- en sluitwerk), het schoonhouden en ontstoppen van alle sanitair en leidingen met uitzondering van de leidingen als bedoeld in artikel 17 eerste lid onder g. Tot dat onderhoud behoort tevens het schilderwerk van die zijden van deuren en raamkozijnen met glas zich bevindende in (al dan niet aan balkons of terrassen grenzende) buitengevels en/of in de wanden die de scheiding vormen tussen (een) gemeenschappelijk(e) gedeelte (n) en een privé gedeelte, die zich in gesloten toestand in het privé gedeelte bevinden.
Voor zover verstoppingen in gemeenschappelijke leidingen niet aantoonbaar het
gevolg zijn van nalatigheid van respectievelijk onzorgvuldig gebruik door bepaalde ondereigenaars of gebruikers komen de herstelkosten daarvan voor rekening van de ondervereniging.
Alle ondereigenaars zijn verplicht toegang te verlenen aan door het bestuur aan te wijzen personen in verband met het bewassen van de beglazing, welke bewassing voor wat betreft de woningen collectief door het bestuur zal worden geregeld.
2. Iedere ondereigenaar en gebruiker dient er voor zorg te dragen dat de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken die zich in zijn privé gedeelte bevinden te allen tijde goed bereikbaar zijn.
3. Indien voor het verrichten van een handeling met betrekking tot een ander privé gedeelte of met betrekking tot de gemeenschappelijke gedeelten of de gemeenschappelijke zaken, de toegang tot of het gebruik van een privé gedeelte naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk is, is iedere desbetreffende ondereigenaar en gebruiker verplicht hiertoe zijn toestemming en medewerking te verlenen. Eventuele schade die hieruit voortvloeit, wordt door de ondereigenaar van het andere onderappartementsrecht respectievelijk de ondervereniging vergoed.
4. Indien wordt besloten tot vervanging of tot herstel van dakbedekking onder de privé terrassen dient die ondereigenaar het daarop aanwezige beloopbaar oppervlak (zoals betegeling of kunstgras) voor eigen rekening te verwijderen en te herstellen. De desbetreffende ondereigenaar komt mitsdien geen recht op schadevergoeding toe als hiervoor in het derde lid is bepaald.
5. De ondereigenaars en de gebruikers zijn verplicht een bestuurder of de door het bestuur aan te wijzen personen toegang tot de privé gedeelten te verschaffen, wanneer dit voor de vervulling van de taak van het bestuur noodzakelijk is.
6. Glasschade in of aan een privé gedeelte komt voor rekening van iedere betrokken ondereigenaar en gebruiker indien en voorzover er geen verzekering bestaat in de zin van artikel 15. Indien en voorzover wel een zodanige verzekering bestaat, draagt het bestuur zorg voor de reparatie.
Artikel 29
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht de gemeenschappelijke technische installaties en de bijbehorende leidingen en andere gemeenschappelijke zaken als bedoeld in artikel 17 eerste lid te gedogen.
2. Een ondereigenaar of gebruiker moet de voorzieningen welke bij de oplevering in een privé gedeelte aanwezig zijn ten behoeve van een ander privé gedeelte gedogen.
3. Alle zich in het privé gedeelte bevindende voorzieningen die zijn bestemd ten behoeve van een ander privé gedeelte, zijn en blijven voor rekening en risico van de ondereigenaar van het onderappartementsrecht ten behoeve waarvan deze voorzieningen bestemd zijn.
Artikel 30
1. Alle privé gedeelten, met uitzondering van de zich daarin bevindende gemeenschappelijke gedeelten en/of gemeenschappelijke zaken, zijn voor rekening en risico van de betrokken ondereigenaar.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor schade die veroorzaakt is door een evenement dat buiten de betrokken privé gedeelten heeft plaatsgehad. In dat geval komt de schade aan dat privé gedeelte voor de ondereigenaars gezamenlijk, onverminderd hun verhaal op degene die voor de schade aansprakelijk is.
3. Alle zich in de privé gedeelten bevindende gemeenschappelijke gedeelten en/of gemeenschappelijke zaken zijn voor rekening en risico van de ondereigenaars gezamenlijk, onverminderd hun verhaal op degene die voor de schade aansprakelijk is.
Artikel 31
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker die recht heeft op het gebruik van een privé gedeelte voor zover bestemd tot tuin, terras en/of andere buitenruimte, is verplicht deze voor zijn rekening als tuin, terras en/of andere buitenruimte aan te leggen en te onderhouden met inachtneming van de besluiten van de vergadering en van het bepaalde in het huishoudelijk reglement. Hieronder is begrepen het onderhoud, het herstel, de vernieuwing en de vervanging van erfafscheidingen, bergruimten en schuren.
Het is niet geoorloofd om het privé gedeelte voor zover bestemd tot tuin, terras en/of andere buitenruimte te gebruiken voor opslag van (huis-)vuil.
2. De privé terrassen en balkons zullen uitsluitend als zodanig mogen worden gebruikt en hierop zullen nimmer zware plantenbakken/bouwsels, aarde en dergelijke mogen worden aangebracht welke het draagvermogen van die terrassen, het onderliggende dak en balkons overtreffen, zulks ter voorkoming van schade aan de balkons, plafonds en daken.
Tevens zullen op de terrassen en balkons geen beplantingen mogen worden aangebracht, waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat na volgroeiing alsnog het draagvermogen wordt overschreden of dat die beplanting dusdanig uitgroeit dat de lichtinval van de overige gedeelten niet meer optimaal is.
De op de terrassen en balkons aan te brengen borstweringen (spijlenhek, schuttingen) en andere bouwsels mogen maximaal éénhonderdtwintig centimeter hoog zijn. De afscheidingen gelegen tussen twee privégedeelten mogen maximaal éénhonderdveertig centimeter hoog zijn, een en ander zoals voorgeschreven door de welstandscommissie.
3. Het is niet geoorloofd zonder toestemming van de vergadering opgaand hout in de tuin en/of andere buitenruimte te hebben, waardoor het uitzicht van de andere ondereigenaars of gebruikers en het ontvangen van licht en lucht door de ramen en openingen van het gebouw zouden worden belemmerd. Evenmin is het geoorloofd
zonder deze toestemming auto's, caravans, schuurtjes, bergingen, dierenhokken, carports, boten, trailers, tenten en dergelijke in de tuin en/of andere buitenruimte te plaatsen.
4. Het is evenmin zonder toestemming van de vergadering geoorloofd tegen de muren planten of heesters te laten opgroeien tot voorbij vijftig centimeter beneden het laagste raamkozijn van de eerste verdieping van het gebouw.
Artikel 32
Aan een gegeven toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Toestemmingen kunnen worden gewijzigd en worden ingetrokken.
De in de artikelen 25, 26, 27 en 31 bedoelde toestemmingen mogen niet op onredelijke gronden worden gewijzigd of worden ingetrokken.
Artikel 33
Het in de artikelen 26 tot en met 31 bepaalde kan bij huishoudelijk reglement nader worden geregeld.
H. Het door een ondereigenaar zelf in gebruik nemen van zijn privé gedeelte Artikel 34
1. Iedere ondereigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte.
2. Een ondereigenaar behoeft geen toestemming om met zijn huisgenoten zijn privé gedeelte in gebruik te nemen, of om een tot dusver niet tot zijn huisgenoten behorend persoon bij zich te doen inwonen.
3. Ten aanzien van het in gebruik geven van een privé gedeelte aan een gebruiker is het in de artikelen 35 tot en met 38 bepaalde van toepassing.
I Het in gebruik geven door een ondereigenaar van zijn privé gedeelte aan een gebruiker
Artikel 35
1. Een ondereigenaar kan de aan zijn onderappartementsrecht verbonden gebruiksrechten door een ander laten uitoefenen, mits hij er voor zorg draagt dat die ander het gebruik slechts verkrijgt na ondertekening van en afgifte aan het bestuur van een in tweevoud opgemaakte en gedagtekende verklaring dat hij de bepalingen van het reglement van de hoofdsplitsing, het reglement van ondersplitsing en het eventuele huishoudelijk reglement, alsmede eventuele regels als bedoeld in artikel 5:128 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, voor zover die op een gebruiker betrekking hebben, zal naleven.
Een ondereigenaar wordt geacht aan het in dit lid gestelde te hebben voldaan indien het in de vorige zin van dit lid bepaalde is opgenomen in de overeenkomst waarbij het privé gedeelte met inbegrip van het medegebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en/of gemeenschappelijke zaken aan een ander wordt verhuurd of op andere wijze in gebruik wordt gegeven en een kopie of een uittreksel van deze overeenkomst in tweevoud aan het bestuur is ter hand gesteld en deze kopie of dit uittreksel door het bestuur voor akkoord is ondertekend.
2. Van de in het eerste lid bedoelde verklaring respectievelijk kopie of uittreksel van de overeenkomst behoudt zowel de gebruiker als het bestuur een exemplaar.
3. De in het eerste lid bedoelde verklaring wordt geacht ook betrekking te hebben op besluiten en bepalingen die eerst na die verklaring worden genomen respectievelijk vastgesteld, tenzij een beroep op die besluiten en bepalingen jegens de gebruiker in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Artikel 5:128 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is niet van toepassing op gebruikers ten tijde van de totstandkoming van de splitsing, tenzij de kantonrechter op de voet van artikel 5:128 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek
anders beslist.
5. De ondereigenaar van het betreffende onderappartementsrecht zal de gebruiker van iedere aanvulling of verandering van het reglement van ondersplitsing of het eventuele huishoudelijk reglement, alsmede van eventuele regels als bedoeld in artikel 5:128 van het Burgerlijk Wetboek, op de hoogte stellen.
6. Niettegenstaande de ingebruikgeving van een privé gedeelte aan een ander, blijft de ondereigenaar aansprakelijk voor de verplichtingen die uit het reglement van ondersplitsing voortvloeien en voor de gedragingen van de gebruiker van zijn privé gedeelte. De ondereigenaar en de gebruiker kunnen gezamenlijk schriftelijk aan het bestuur mededelen dat de door de ondereigenaar verschuldigde definitieve en voorschotbijdragen door de gebruiker zullen worden voldaan, onverminderd de verplichtingen van de ondereigenaar tot betaling.
Artikel 36
1. Het bestuur kan te allen tijde verlangen dat de gebruiker zich jegens de ondervereniging als borg verbindt voor de ondereigenaar, en wel voor de betaling van hetgeen laatstgenoemde ingevolge het reglement van ondersplitsing aan de ondervereniging schuldig is of zal worden.
2. Voormelde borgtocht zal zich slechts uitstrekken tot verplichtingen van de betrokken ondereigenaar die opeisbaar worden na het tijdstip waarop per aangetekende brief door het bestuur aan de gebruiker is medegedeeld dat de ondervereniging van de in het vorige lid bedoelde bevoegdheid gebruik wenst te maken. Bovendien zal de gebruiker uit hoofde van de hier bedoelde borgtocht per maand nimmer meer verschuldigd zijn dan een bedrag, overeenkomende met de geschatte maandelijkse huurwaarde van het desbetreffende privé gedeelte.
Artikel 37
1. Een ondereigenaar is verplicht er voor zorg te dragen, dat zijn privé gedeelte niet betrokken wordt door iemand die de in artikel 35 bedoelde verklaring niet getekend heeft.
2. De gebruiker die zonder de in artikel 35 bedoelde verklaring getekend te hebben of zonder de in artikel 36 bedoelde verplichting te zijn nagekomen een privé gedeelte betrokken heeft dan wel in gebruik houdt, kan door het bestuur hieruit op kosten van de ondereigenaar worden verwijderd en hem kan het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden ontzegd.
3. Indien iemand zonder enige titel een privé gedeelte betrokken heeft, neemt het bestuur tijdig alle noodzakelijke maatregelen die kunnen leiden tot ontruiming van het privé gedeelte. Ook de ondereigenaar is verplicht tot het nemen van maatregelen tot ontruiming.
Het bestuur gaat niet tot ontruiming over dan nadat het de betrokkene tot ontruiming heeft aangemaand.
Aan de betrokkene kan in ieder geval het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden ontzegd.
Artikel 38
De artikelen 35 tot en met 37 zijn van overeenkomstige toepassing op de gebruiker die zijn rechten ontleent aan een andere gebruiker.
J. Ontzegging van het gebruik van een privé gedeelte Artikel 39
1. Aan de ondereigenaar die zelf het recht van gebruik uitoefent en die:
a. de bepalingen van het reglement van de hoofdsplitsing, het reglement van ondersplitsing, het huishoudelijk reglement, de eventuele regels bedoeld in artikel 5:128 van het Burgerlijk Wetboek of besluiten van de vergadering niet nakomt of overtreedt;
b. zich schuldig maakt aan onbehoorlijk gedrag jegens andere ondereigenaars en/of gebruikers;
c. door zijn aanwezigheid in het gebouw aanleiding geeft tot ernstige verstoring van de rust in het gebouw;
d. zijn financiële verplichtingen jegens de ondervereniging niet nakomt; kan door de vergadering een waarschuwing worden gegeven dat, indien hij
ondanks deze waarschuwing een of meer van de genoemde gedragingen verricht of voortzet, de vergadering kan overgaan tot de in het volgende lid bedoelde maatregel.
2. Worden een of meer van de in het vorige lid bedoelde gedragingen nogmaals gepleegd of worden deze voortgezet, dan kan de vergadering besluiten tot ontzegging van het gebruik van het privé gedeelte dat aan de ondereigenaar toekomt alsmede van het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken.
3. De vergadering besluit niet tot het geven van een waarschuwing of besluit niet tot ontzegging van het gebruik dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de ondereigenaar. De oproeping geschiedt tegelijkertijd met de bijeenroeping van de vergadering, en wel bij aangetekende brief met vermelding van de gerezen bezwaren. De ondereigenaar kan zich ter vergadering doen vertegenwoordigen of doen bijstaan door een raadsman.
4. De in dit artikel bedoelde besluiten moeten worden genomen met overeenkomstige toepassing van artikel 52 vijfde en zesde lid.
5. De in dit artikel bedoelde besluiten worden door het bestuur bij aangetekende brief ter kennis van de belanghebbende en van de op zijn onderappartementsrecht ingeschreven hypotheekhouders gebracht. De besluiten zullen de gronden vermelden die tot de maatregel hebben geleid.
6. Een besluit tot ontzegging van het hierboven bedoelde gebruik zal niet eerder ten uitvoer mogen worden gelegd dan na verloop van een maand na verzending van de kennisgeving als in het vijfde lid bedoeld. Beroep op de rechter ingevolge artikel 5:130 van het Burgerlijk Wetboek schorst de tenuitvoerlegging van het genomen besluit, tenzij de rechter anders bepaalt.
7. Indien een ondereigenaar zijn privé gedeelte in gebruik heeft gegeven, is het in de vorige leden bepaalde op de gebruiker van toepassing wanneer deze een gedraging verricht als vermeld in het eerste lid, of indien hij niet voldoet aan de financiële verplichtingen voortvloeiende uit de door hem gestelde borgtocht.
8. Indien een onderappartementsrecht is ondergesplitst en de ondereigenaar of de gebruiker van diens privé gedeelte een gedraging verricht als bedoeld in het eerste lid, kan de vergadering besluiten dat de vergadering van ondereigenaars tegenover diegene die de overtreding begaan heeft een besluit tot ontzegging van het gebruik als in het eerste lid bedoeld zal moeten nemen, in welk geval de desbetreffende vergadering van ondereigenaars verplicht is een zodanige maatregel te nemen met toepassing van het in dit artikel bepaalde.
9. Het in de vorige leden van dit artikel bepaalde geldt eveneens ten aanzien van een gebruiker die zijn rechten ontleent aan een andere gebruiker.
10. Een besluit tot ontzegging van het gebruik van het privé gedeelte laat onverlet de verplichtingen van de desbetreffende ondereigenaar en gebruiker uit de wet, dit reglement en indien aanwezig het huishoudelijk reglement voortvloeiend.
K. Overdracht van een onderappartementsrecht Artikel 40
1. Een onderappartementsrecht kan worden overgedragen. Onder overdracht valt ook toedeling, alsmede vestiging van de beperkte rechten van vruchtgebruik, van
gebruik en/of bewoning en van erfpacht of van opstal.
Het bestuur is verplicht aan de met de overdracht belaste notaris een aan de akte te hechten verklaring af te geven, welke verklaring een opgave inhoudt van hetgeen de betrokken ondereigenaar op de dag van de overdracht aan de ondervereniging schuldig is. De verkrijger is jegens de ondervereniging niet verder aansprakelijk dan tot het bedrag dat uit de opgave blijkt. De verklaring houdt tevens in een opgave van de omvang van het reservefonds en het aandeel daarin van de ondereigenaar.
Indien op het moment van vervreemding van een onderappartementsrecht nog geen eindafrekening kan worden gemaakt, is het bestuur bevoegd van de ondereigenaar die vervreemdt een extra voorschotbijdrage te verlangen. Deze extra bijdrage dient als aanvulling op de voorschotbijdrage als bedoeld in lid 4 van dit artikel en wordt begroot naar het te verwachten nadeel, één en ander ter beoordeling van het bestuur. Indien bedoelde extra bijdrage ontoereikend mocht blijken te zijn, blijft het bepaalde in lid 4 van dit artikel onverminderd van kracht.
2. Ingeval van vestiging van erfpacht, worden de krachtens de wet, de akte en een eventueel huishoudelijk reglement aan de ondereigenaar toekomende bevoegdheden uitgeoefend door de erfpachter, en zullen de voor rekening van de ondereigenaar komende verplichtingen voor diens rekening komen, tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald.
3. Na overdracht als bedoeld in het eerste lid van dit artikel moet de nieuwe ondereigenaar of beperkt gerechtigde daarvan onverwijld schriftelijk mededeling doen aan het bestuur. Ingeval van vestiging van een beperkt recht als in het eerste lid bedoeld, houdt de mededeling tevens in aan wie het stemrecht toekomt.
4. Onverminderd het in het eerste lid bepaalde zijn voor de terzake het overgedragen onderappartementsrecht verschuldigde voorschotbijdragen en definitieve bijdragen die voorafgaande aan de overdracht in het lopende of in het voorafgaande boekjaar opeisbaar zijn geworden of zullen worden, de oude en de nieuwe ondereigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
5. Onverminderd het in het eerste lid bepaalde is uitsluitend de oude eigenaar aansprakelijk voor de extra voorschotbijdragen als bedoeld in artikel 52 zevende lid, en de definitieve bijdragen die verschuldigd zijn als gevolg van besluiten van de vergadering als bedoeld in artikel 52 vijfde lid, die tot stand gekomen zijn in het tijdvak gedurende hetwelk hij eigenaar was. Hetzelfde geldt voor bijzondere bijdragen verschuldigd terzake andere rechtsfeiten die in voormeld tijdvak hebben plaatsgehad.
6. Het bestuur draagt zorg dat alle daarvoor in aanmerking komende overeenkomsten op naam van de nieuwe ondereigenaar gesteld worden.
7. Het bestuur is bevoegd voor de nakoming van de in het eerste, vierde en vijfde lid bedoelde verplichtingen voldoende zekerheid in de vorm van een depot onder de notaris te verlangen.
8. Indien de ondervereniging terzake de eigendomsovergang een financiële bijdrage verschuldigd is aan de beheerder, komt deze ten laste van de oude ondereigenaar.
9. De eventuele informatiekosten en toetredingskosten, die slechts mogen dienen ter dekking van de gemaakte kosten, komen ten laste van de nieuwe ondereigenaar.
10. Indien een onderappartementsrecht in het openbaar wordt verkocht, mag - overeenkomstig het plaatselijk gebruik - aankondiging van de veiling plaatsvinden tegen de gevel van het gebouw.
L. Overtredingen Artikel 41
1. Bij overtreding of niet-nakoming van een der bepalingen van de wet, van het
reglement van hoofdsplitsing, het reglement van ondersplitsing, van het huishoudelijk reglement of van een besluit van de vergadering door een ondereigenaar of door een gebruiker, zal het bestuur de betrokkene een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding of niet-nakoming.
2. Indien de betrokkene binnen een maand geen gevolg geeft aan de waarschuwing kan het bestuur hem een eenmalige of dagboete opleggen van ten hoogste een bedrag dat door de vergadering voor zodanige overtredingen of niet-nakoming is bepaald voor elke overtreding of niet-nakoming, onverminderd de gehoudenheid van de betrokkene tot schadevergoeding, zo daartoe termen aanwezig zijn, en onverminderd de andere maatregelen, welke de vergadering kan nemen krachtens de wet of het reglement van ondersplitsing.
Zolang de vergadering vorenbedoelde bedragen niet heeft bepaald, geldt een boete van tenminste één maal de laatst vastgestelde maandelijkse voorschotbijdrage en ten hoogste twaalf (12) maal de eerder bedoelde voorschotbijdrage.
3. De te verbeuren boeten komen ten bate van de ondervereniging.
4. Indien het bedrag van de boete niet tijdig wordt voldaan is artikel 13 eerste lid van toepassing.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een ondereigenaar gelijkgesteld aan een eigenaar.
M. Oprichting van de ondervereniging en vaststelling van de statuten van de
ondervereniging
I. Algemene bepalingen
Artikel 42
1. Bij deze wordt opgericht een (onder-)vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder e van het Burgerlijk Wetboek, genaamd Vereniging van Ondereigenaars gebouw "Appartementencomplex Haarlemmerplein" te Amsterdam I;
de statuten maken deel uit van het reglement van ondersplitsing.
De ondervereniging kan tevens handelen onder de naam: OnderVvE Haarlemmerplein I.
2. De ondervereniging is gevestigd te Amsterdam, thans kantoorhoudende ten kantore van de bestuurder als hierna vermeld.
3. De ondervereniging heeft ten doel het beheer van het gebouw en de grond en het behartigen van gemeenschappelijke belangen van de ondereigenaars.
4. Ter bereiking van haar doel kan de ondervereniging een (onder) appartementsrecht of een ander registergoed in eigendom verkrijgen en dit hypothecair verbinden tot zekerheid voor (een) door haar aan te gane geldlening(en). De ondervereniging is bevoegd tot overdracht dan wel tot ingebruikgeving aan de ondereigenaars of aan derden van dat (onder) appartementsrecht/registergoed.
5. De ondervereniging kan vergunningen die betrekking hebben op het hoofdappartementsrecht, alsmede de exploitatie daarvan, aanvragen en op naam houden.
Artikel 43
1. De middelen van de ondervereniging worden gevormd door de bijdragen van de ondereigenaars verschuldigd krachtens het reglement van ondersplitsing, alsmede door andere baten.
2. Het bestuur is verplicht de kasmiddelen van de ondervereniging te plaatsen bij een bank op een rekening ten name van de ondervereniging.
3. De gelden van het reservefonds worden gedeponeerd op een afzonderlijke bankrekening ten name van de ondervereniging (waaronder wordt begrepen een afzonderlijke grootboekrekening binnen de administratie van de ondervereniging).
4. De vergadering kan besluiten tot belegging van de gelden van het reservefonds, welke belegging dient te geschieden met inachtneming van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische eisen op beleggingsgebied als rentabiliteit, solvabiliteit, risicospreiding en afstemming op het doel van het reservefonds.
Artikel 44
Het boekjaar is gelijk aan het boekjaar van de hoofdvereniging.
II. De vergadering
Artikel 45
1. De vergaderingen worden gehouden op een door het bestuur vast te stellen plaats in de gemeente waar de grond is gelegen, bij voorkeur in de nabijheid van het gebouw.
2. Jaarlijks wordt, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, een vergadering gehouden, de jaarvergadering. In deze vergadering legt het bestuur, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 12 tweede lid, de jaarrekening ter vaststelling aan de vergadering over. Tevens brengt het bestuur in deze vergadering zijn jaarverslag uit.
3. a. Vergaderingen worden voorts gehouden zo dikwijls het bestuur, de raad van commissarissen of de voorzitter xxxxx nodig acht, alsmede indien een aantal ondereigenaars dat tenminste tien procent van het aantal stemmen kan uitbrengen zulks schriftelijk verzoekt aan het bestuur.
b. Het bestuur is voorts verplicht een vergadering bijeen te roepen indien een oproeping tot een vergadering van de hoofdvereniging is ontvangen, en wel op een zodanige termijn dat die vergadering wordt gehouden vóór de betreffende vergadering van de hoofdvereniging.
4. Indien een door ondereigenaars verlangde vergadering niet door het bestuur wordt bijeengeroepen op een zodanige termijn, dat de verlangde vergadering binnen zes weken na ontvangst van het verzoek wordt gehouden, zijn de verzoekers bevoegd zelf een vergadering bijeen te roepen met inachtneming van dit reglement van ondersplitsing.
5. De vergadering benoemt al dan niet uit de ondereigenaars de voorzitter. Voor de eerste maal kan de benoeming van de voorzitter bij de akte geschieden.
Tenzij bij de benoeming anders is bepaald wordt de voorzitter voor onbepaalde tijd benoemd. Hij kan te allen tijde door de vergadering worden ontslagen.
6. De voorzitter is belast met de leiding van de vergadering; bij zijn afwezigheid voorziet de vergadering zelf in haar leiding.
7. Indien het bestuur uit meer dan één persoon bestaat, kunnen de functies van voorzitter van het bestuur en voorzitter van de vergadering in één persoon verenigd zijn. In dat geval zullen alle bepalingen in dit reglement van ondersplitsing of een eventueel huishoudelijk reglement welke een machtiging van het bestuur door de voorzitter voorschrijven voor niet geschreven worden gehouden.
8. De oproeping ter vergadering vindt schriftelijk plaats met een termijn van tenminste vijftien dagen - de dag van oproeping en van vergadering daaronder niet gerekend - en wordt verzonden naar de werkelijke of, in overeenstemming met artikel 1:15 van het Burgerlijk Wetboek, de gekozen woonplaats van de ondereigenaars; zij bevat de opgave van de onderwerpen van de agenda alsmede de plaats en het tijdstip van de vergadering. Elke ondereigenaar is tot uiterlijk zeven dagen voor de vergadering en mits bij schriftelijke kennisgeving aan het
bestuur - dan wel per fax of e-mail - bevoegd onderwerpen op de agenda te laten plaatsen. Het bestuur is alsdan verplicht onverwijld de overige ondereigenaars hiervan in kennis te stellen.
Geschiedt de oproeping op grond van het derde lid, laatste zin, dan houdt de agenda ook de punten van de agenda van de vergadering van eigenaars van de hoofdsplitsing in.
9. Alle ter vergadering aanwezige stemgerechtigden zijn verplicht een presentielijst te tekenen. Deze presentielijst is bepalend voor het quorum. De gevolmachtigde tekent de presentielijst namens de volmachtgever.
Artikel 46
1. Van het verhandelde in de vergadering worden, tenzij hiervan een notarieel proces-verbaal wordt opgemaakt, onderhandse notulen gehouden, welke moeten worden ondertekend door de voorzitter en welke worden vastgesteld in dezelfde of de eerstvolgende vergadering.
2. Het bestuur zendt per post, per fax of per e-mail aan iedere ondereigenaar vóór de eerstvolgende vergadering de notulen of het ontwerp daarvan toe.
3. Iedere ondereigenaar is gerechtigd tot inzage van de notulen.
Artikel 47
1. Stemgerechtigd zijn de ondereigenaars. Bij erfpacht, vruchtgebruik of recht van gebruik en/of bewoning komt het stemrecht toe aan de beperkt gerechtigde, tenzij bij de vestiging van het recht anders is bepaald. Bij het recht van opstal blijft het stemrecht bij de ondereigenaar, tenzij bij de vestiging van dat recht anders is bepaald.
2. Het maximum aantal in de vergadering uit te brengen stemmen bedraagt:
driehonderd vijfennegentig (395).
De ondereigenaars brengen stem uit voor elk te hunnen naam staand onderappartementsrecht overeenkomstig de tellers van de breukdelen welke zijn vermeld bij de omschrijving van de betreffende onderappartementsrechten.
3. Het stemrecht dat aan het hoofdappartementsrecht in de vergadering van de hoofdvereniging toekomt wordt uitgeoefend door het bestuur. Het in de vorige zin bedoelde stemrecht zal worden uitgeoefend overeenkomstig het voorafgaand aan de vergadering van de hoofdvereniging over hetzelfde onderwerp door de vergadering van ondereigenaars genomen besluit. Het stemrecht dient eensluidend te worden uitgebracht.
De ondereigenaars zijn bevoegd de vergadering van de hoofdvereniging bij te wonen. Uitsluitend het bestuur is bevoegd om in de vergadering van de hoofdvereniging het woord te voeren.
4. Een stemgerechtigde kan zijn stemrecht niet uitoefenen bij het nemen van besluiten waarbij aan hem, zijn echtgenoot, geregistreerd partner of bloedverwanten in de rechte lijn, of aan vennootschappen waarin hij, zijn echtgenoot, geregistreerd partner of bloedverwanten in de rechte lijn direct of indirect een meerderheidsbelang hebben, anders dan in hun hoedanigheid van ondereigenaar, rechten worden toegekend of verplichtingen worden kwijtgescholden.
Artikel 48
1. Indien een onderappartementsrecht, anders dan ingeval van ondersplitsing, aan meer ondereigenaars toekomt zullen dezen hun stemrecht in de vergadering slechts kunnen uitoefenen door middel van één hunner of van een derde, daartoe schriftelijk aangewezen.
2. Indien zij over hun vertegenwoordiging ter vergadering niet tot overeenstemming kunnen komen, is de meest gerede hunner bevoegd de kantonrechter te verzoeken
een derde aan te wijzen als vertegenwoordiger.
Artikel 49
Iedere ondereigenaar is bevoegd, hetzij in persoon, hetzij bij een schriftelijk gevolmachtigde die al dan niet lid van de ondervereniging is, de vergadering bij te wonen, daarin het woord te voeren en het stemrecht uit te oefenen, wat dit laatste betreft met inachtneming van het bepaalde in artikel 47 derde lid en artikel 48 eerste lid.
Iedere ondereigenaar en gevolmachtigde is bevoegd zich te doen vergezellen van een jurist of een accountant die ter vergadering het woord mag voeren.
Artikel 50
1. Alle besluiten waarvoor in dit reglement van ondersplitsing of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven worden genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt hier verstaan: meer dan de helft van de ter vergadering uitgebrachte stemmen; blanco stemmen, ongeldige stemmen en (verklaringen van) stemonthouding worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.
2. Bij staking van stemmen over zaken wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Indien bij stemming over personen geen hunner de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen verkrijgt, wordt herstemd tussen de twee personen die de meeste stemmen op zich verenigd hebben. Indien meer dan twee personen de meeste stemmen verkregen hebben, wordt door loting uitgemaakt welke twee van hen voor herstemming in aanmerking komen.
Indien het grootste aantal stemmen slechts door één persoon is verkregen, zal worden herstemd tussen die persoon en een persoon die een aantal stemmen verkregen heeft welk het dichtst bij het grootste aantal stemmen ligt, en indien meer personen in dit laatste geval verkeren, zal door het lot worden beslist wie van hen voor herstemming in aanmerking komt. Bij deze tweede stemming is alsdan gekozen hij die de meeste stemmen op zich verenigd heeft, terwijl ingeval bij deze tweede stemming de stemmen staken het lot beslist.
3. Met een besluit van de vergadering staat gelijk een voorstel, waarmee alle ondereigenaars schriftelijk hun instemming hebben betuigd, fax en e-mail daaronder begrepen.
Artikel 51
Besluiten zijn vernietigbaar overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de artikelen 2:15 en 5:130 van het Burgerlijk Wetboek. De bevoegdheid om vernietiging van een besluit te verzoeken vervalt door verloop van een maand, welke termijn begint met de aanvang van de dag volgende op de dag waarop de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan kennis heeft kunnen nemen.
Het vorenstaande is niet van toepassing op een besluit tot wijziging van de akte als bedoeld in artikel 60.
Artikel 52
1. De vergadering beslist over het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, voor zover de beslissing hierover niet aan het bestuur toekomt.
De vergadering stelt het in het vijfde lid bedoelde bedrag vast met inachtneming van de daar genoemde wijze van besluitvorming.
2. De beslissing over het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken berust bij het bestuur, onverminderd het bepaalde in artikel 56 tweede lid.
Het bestuur kan geen onderhoudswerkzaamheden opdragen die niet op de
vastgestelde begroting voorkomen, tenzij het daartoe vooraf door de vergadering is gemachtigd.
3. De vergadering beslist over de kleur van het buitenverfwerk alsmede over de kleur van dat gedeelte van het binnenverfwerk hetwelk moet geschieden aan de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken en aan die zijde van de particuliere voordeur die is gekeerd naar het gemeenschappelijke gedeelte.
4. Iedere ondereigenaar en gebruiker is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de besluiten van de vergadering, voor zover dit redelijkerwijze van hem verlangd kan worden.
Lijdt hij als gevolg hiervan schade dan wordt deze hem door de ondervereniging vergoed.
5. Besluiten door de vergadering tot (cumulatief):
a. het doen van buiten het in artikel 9 eerste lid sub a en b bedoelde onderhoud vallende uitgaven;
b. het doen van uitgaven ten laste van het reservefonds;
c. het aangaan van verplichtingen met een financieel belang die een totaal door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaan;
kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde van het aantal stemmen, uitgebracht in een vergadering waarin een aantal ondereigenaars tegenwoordig of vertegenwoordigd is, dat tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. De laatste zinsnede van artikel 50 eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
In een vergadering, waarin minder dan twee/derde van het hiervoor bedoelde maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen.
Zolang de vergadering het bij sub c van dit lid bedoelde bedrag nog niet heeft vastgesteld, bedraagt dit tien duizend euro (EUR 10.000,00).
6. In het in de een na laatste zin van het vorige lid bedoelde geval zal een nieuwe vergadering worden uitgeschreven, te houden niet vroeger dan twee en niet later dan zes weken na de eerste.
In de oproeping tot deze vergadering zal mededeling worden gedaan dat de komende vergadering een tweede vergadering is als bedoeld in dit artikel. In deze vergadering zal over de aanhangige onderwerpen een besluit met twee/derde meerderheid kunnen worden genomen ongeacht het aantal stemmen dat ter vergadering kan worden uitgebracht.
7. Indien door de vergadering overeenkomstig het in het vijfde of het zesde lid bepaalde tot het doen van een uitgave wordt besloten, wordt tevens de extra (voorschot)bijdrage bepaald, welke door het bestuur te dier zake van de ondereigenaars kan worden gevorderd. De uitvoering van zodanige besluiten kan eerst geschieden wanneer de voor de uitvoering benodigde gelden in de kas van de ondervereniging gereserveerd zijn.
8. Het in het vijfde en zesde lid bepaalde geldt eveneens voor besluiten tot verbouwing of voor besluiten tot het aanbrengen van nieuwe installaties of tot het wegbreken van bestaande installaties, voor zover deze niet als een uitvloeisel van het onderhoud zijn te beschouwen. De eigenaar die van zodanige maatregel geen voordeel trekt is niet verplicht in de kosten hiervan bij te dragen.
9. Bij de in lid 5 en 8 bedoelde besluiten dient tevens te worden vastgesteld welke ondereigenaars in welke verhouding moeten bijdragen in de kosten, met inachtneming van het in de laatste zin van lid 8 bepaalde. Deze verhouding kan afwijken van het bepaalde in artikel 8 tweede lid. Een afwijkende kostenverdeling dient te worden opgenomen in het huishoudelijk reglement.
III. Het bestuur
Artikel 53
1. Het bestuur wordt gevormd door een oneven aantal van één of meer bestuurders. Met inachtneming hiervan bepaalt de vergadering het aantal bestuurders.
Indien het bestuur uit meer bestuurders bestaat benoemt het uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.
In afwijking van het hiervoor bepaalde wordt de vennootschap bij deze tot en met de eerste vergadering tot bestuurder en voorzitter benoemd.
Op de agenda van de eerste vergadering dient de benoeming van de bestuursleden als agendapunt te worden opgenomen.
Het bestuur is bevoegd de ondervereniging te vertegenwoordigen. Indien er meer dan één bestuurder in functie is, kan de ondervereniging ook worden vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuurders.
2. Het bestuur dient naam en adresgegevens van de bestuurders te laten registreren in de kadastrale registers, tenzij de naam van de beheerder reeds als zodanig is geregistreerd.
3. De bestuurders worden door de vergadering voor onbepaalde tijd benoemd en zij kunnen te allen tijde door de vergadering worden geschorst en ontslagen.
Bij belet of ontstentenis van een bestuurder kan de vergadering in diens vervanging voorzien.
4. Het bestuur is belast met het bestuur van de ondervereniging, met inachtneming van het bepaalde in het reglement van ondersplitsing. Onder dit bestuur is begrepen het beheer van de middelen van de ondervereniging, met inachtneming van het bepaalde in artikel 43. De vergadering kan nadere regels met betrekking tot dit beheer vaststellen.
5. Het bestuur behoeft de machtiging van de vergadering voor het instellen van en berusten in rechtsvorderingen of verzoekschriftprocedures, het aangaan van vaststellingsovereenkomsten, alsmede voor het verrichten van rechtshandelingen en het geven van kwijtingen een belang van een nader door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaande.
Zolang de vergadering het bedoelde bedrag nog niet heeft vastgesteld, bedraagt dit vijfduizend euro (EUR 5.000,00) per geval.
Het bestuur behoeft geen machtiging om in een geding verweer te voeren, voor het nemen van conservatoire maatregelen en voor het voeren van incassoprocedures.
6. Voorzover het nemen van spoedeisende maatregelen noodzakelijk is, is het bestuur hiertoe zonder opdracht van de vergadering bevoegd, met dien verstande dat het voor het aangaan van verbintenissen een belang van een nader door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaande de machtiging nodig heeft van de voorzitter.
Zolang de vergadering het bedoelde bedrag nog niet heeft vastgesteld, bedraagt dit vijfduizend euro (EUR 5.000,00) per geval.
7. Het bestuur vergadert tenminste éénmaal per jaar en voorts zo dikwijls een bestuurder dat wenst.
8. Indien het bestuur uit meer bestuurders bestaat geldt het volgende:
a. de oproepingstermijn voor een bestuursvergadering bedraagt tenminste vijf dagen;
b. in de bestuursvergaderingen komt aan elke bestuurder één stem toe;
c. het bestuur kan slechts geldige besluiten nemen met volstrekte meerderheid van stemmen in een vergadering waarin de meerderheid van de bestuurders aanwezig of schriftelijk vertegenwoordigd is; de tweede zin van artikel 50 eerste lid is van toepassing;
d. in afwijking in zoverre van het onder c. bepaalde is de aanwezigheid van alle bestuurders vereist als de oproeping voor de vergadering niet of op te korte termijn heeft plaatsgevonden;
e. het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten, mits alle bestuurders schriftelijk, per fax of e-mail, instemmen met het besluit.
9. Een bestuurder kan zijn stemrecht niet uitoefenen bij het nemen van besluiten waarbij aan hem, zijn echtgenoot, geregistreerd partner of bloedverwanten in de rechte lijn, anders dan in hun hoedanigheid van ondereigenaar, of aan vennootschappen waarin hij, zijn echtgenoot, geregistreerd partner of bloedverwanten in de rechte lijn direct of indirect een meerderheidsbelang hebben, rechten worden toegekend of verplichtingen worden kwijtgescholden.
10. Van het in de bestuursvergadering behandelde worden notulen gemaakt.
Artikel 54
1. Het bestuur legt een register aan van ondereigenaars en gebruikers.
In aanvulling hierop is elke ondereigenaar verplicht zijn correspondentieadres schriftelijk aan het bestuur en de beheerder te verstrekken indien en voorzover hij geen domicilie wenst te kiezen op het adres van zijn onderappartementsrecht.
Indien het bestuur en/of de beheerder een dergelijke kennisgeving niet heeft ontvangen, zal alle correspondentie worden verzonden naar het adres van het betreffende onderappartementsrecht.
2. In alle gevallen waarin een ondereigenaar voor de oproeping van de overige ondereigenaars en overige stemgerechtigden in een juridische procedure de namen en adressen van de overige ondereigenaars en stemgerechtigden verzoekt, worden hem deze door het bestuur kosteloos en onverwijld ter beschikking gesteld.
3. Na kennisgeving als bedoeld in artikel 40 derde lid en na ontvangst van de verklaring als bedoeld in artikel 35 eerste lid wordt het register door het bestuur bijgewerkt.
4. Het bestuur is verplicht zo spoedig mogelijk een opgave te doen indien een notaris daartoe op grond van artikel 5: 122 vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek een verzoek indient.
Artikel 55
De boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ondervereniging moeten tot de opheffing van de ondersplitsing worden bewaard door het bestuur.
Artikel 56
1. De vergadering dient de administratie – waaronder dient te worden verstaan het ontvangen en (doen) incasseren van alle betalingen en het doen van alle uitgaven, het voeren van de boekhouding in de meest uitgebreide zin en het verstrekken van de nodige specificaties en opgaven aan ondereigenaars, notarissen en het bestuur – op te dragen aan een door haar aan te wijzen professionele/beroepsmatige administratief beheerder en onder de voorwaarden als door haar met die beheerder zullen worden overeengekomen.
2. De vergadering kan besluiten het technisch en/of bouwkundig beheer op te dragen aan een door haar aan te wijzen technisch en/of bouwkundig beheerder en onder de voorwaarden als door haar met die beheerder zullen worden overeengekomen. De functies van administratief beheerder en bouwtechnisch beheerder kunnen in één persoon verenigd worden.
3. De aanwijzing van vorenbedoelde beheerder(s) en de voorwaarden waaronder het beheer wordt uitgevoerd, dient door de vergadering te geschieden en bij schriftelijke overeenkomst te worden vastgelegd.
Het bestuur is bevoegd een dergelijke overeenkomst namens de ondervereniging te sluiten, doch onder voorbehoud van goedkeuring van de vergadering.
In afwijking van het voorafgaande is de vennootschap tot aan de eerste vergadering zelfstandig bevoegd tot het aanwijzen van vorenbedoelde beheerder(s) en tot het namens de ondervereniging afsluiten met deze beheerder van voornoemde schriftelijke overeenkomst voor een periode beginnende op het moment van overeenkomen en eindigende aan het einde van het tweede boekjaar van de ondervereniging.
De vennootschap zal deze overeenkomst sluiten met: VvE Beheer Amsterdam, gevestigd te 0000 XX Xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx 0 (correspondentieadres: Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx.)
De vergadering is aan deze overeenkomst gebonden, zonder dat zij haar bekrachtiging behoeft. Een exemplaar van deze overeenkomst zal uiterlijk ten tijde van de eerste vergadering aan het nieuwe bestuur worden overhandigd en ter inzage liggen voor de ondereigenaars.
Na ommekomst van deze periode kan de overeenkomst door de vergadering worden verlengd. De vergadering is evenwel bevoegd de overeenkomst niet te verlengen. Indien de vergadering besluit tot verlenging van de overeenkomst kan dit geschieden voor een door de vergadering vast te stellen periode, dan wel voor onbepaalde tijd.
IV. Raad van commissarissen en commissies
Artikel 57
1. De vergadering is bevoegd een raad van commissarissen in te stellen, in welk geval het volgende geldt.
2. De raad van commissarissen wordt gevormd door één of meer commissarissen. De vergadering bepaalt het aantal commissarissen.
Indien de raad uit meer commissarissen bestaat benoemt hij uit zijn midden een voorzitter en een secretaris.
3. De commissarissen worden door de vergadering voor onbepaalde tijd benoemd en zij kunnen te allen tijde door de vergadering worden geschorst en ontslagen.
Bij belet of ontstentenis van een commissaris kan de vergadering in diens vervanging voorzien.
4. Een commissaris behoeft geen ondereigenaar te zijn.
Het lidmaatschap van de raad van commissarissen is niet verenigbaar met de functie van bestuurder, van voorzitter van de vergadering of van lid van een commissie van de hoofd- en/of ondervereniging.
5. De raad van commissarissen oefent, onverminderd het in het huishoudelijk reglement omtrent de bevoegdheden, taken en werkwijze van de raad bepaalde, toezicht uit op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de ondervereniging.
Voorts adviseert de raad van commissarissen het bestuur en de vergadering zo dikwijls dit wordt verlangd of de raad dit wenselijk oordeelt.
6. Het bestuur verschaft aan de raad van commissarissen alle door hem gewenste inlichtingen en verleent hem desgewenst inzage in alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ondervereniging.
7. De raad van commissarissen vergadert tenminste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of een ander lid van de raad van commissarissen dat wenst. De raad van commissarissen kan het bestuur oproepen in zijn vergadering aanwezig te zijn.
8. Indien de raad uit meer commissarissen bestaat geldt het volgende:
a. de oproepingstermijn voor een vergadering van de raad bedraagt tenminste vijf dagen;
b. in de vergaderingen van de raad komt aan elke commissaris één stem toe;
x. xx xxxx kan slechts geldige besluiten nemen met volstrekte meerderheid van stemmen in een vergadering waarin de meerderheid van de commissarissen aanwezig of schriftelijk vertegenwoordigd is; de tweede zin van artikel 50 eerste lid is van toepassing;
d. in afwijking in zoverre van het onder c. bepaalde is de aanwezigheid van alle commissarissen vereist als de oproeping voor de vergadering niet of op te korte termijn heeft plaatsgevonden;
x. xx xxxx van commissarissen kan ook buiten vergadering besluiten, mits alle commissarissen schriftelijk, per fax of e-mail, instemmen met het besluit.
9. Van het in de vergadering van de raad van commissarissen behandelde worden notulen gemaakt.
Artikel 58
1. De vergadering is bevoegd commissies in te stellen, onder vaststelling van hun taakomschrijving.
2. Ontbreekt een raad van commissarissen, dan benoemt de vergadering jaarlijks een kascommissie, bestaande uit tenminste twee leden. Het lidmaatschap van de commissie is niet verenigbaar met de functie van bestuurder en die van voorzitter van de vergadering.
De leden van de kascommissie onderzoeken de jaarrekening en brengen aan de vergadering verslag van hun bevindingen uit. Het bestuur is verplicht de commissie ten behoeve van haar onderzoek alle door haar gevraagde inlichtingen te verschaffen, en haar de boeken en bescheiden van de ondervereniging voor raadpleging ter beschikking te stellen.
N. Huishoudelijk Reglement Artikel 59
1. De vergadering kan een huishoudelijk reglement vaststellen ter regeling van de volgende onderwerpen:
a. het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, waaronder begrepen het opstellen van een sleutelplan;
b. het gebruik, het beheer en het onderhoud van privé gedeelten, waaronder begrepen regels omtrent het al dan niet hebben en houden van huisdieren;
c. de orde van de vergadering;
d. de instructie aan het bestuur;
e. de werkwijze, de taak en de bevoegdheid van de raad van commissarissen en commissies;
f. het behandelen van klachten;
g. regels ter voorkoming van onredelijke hinder;
h. een afwijkende kostenverdeling als bedoeld in artikel 52 negende lid;
i. al hetgeen overigens naar het oordeel van de vergadering regeling behoeft, alles voor zover dit niet reeds in het reglement van ondersplitsing is geregeld.
2. De regels als bedoeld in artikel 5:128 van het Burgerlijk Wetboek moeten in het huishoudelijk reglement worden opgenomen en daarvan deel uitmaken.
3. Bepalingen in het huishoudelijk reglement die in strijd zijn met de wet of het reglement van ondersplitsing worden voor niet geschreven gehouden.
4. Het huishoudelijk reglement kan door de vergadering slechts worden vastgesteld, gewijzigd en aangevuld bij een besluit genomen met een meerderheid als bedoeld in artikel 52 vijfde lid.
Kan op grond van het in de vorige zin bepaalde geen geldig besluit worden genomen, dan zal een nieuwe vergadering worden uitgeschreven. Artikel 52 zesde lid is van overeenkomstige toepassing.
5. Het in het vorige lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlening van ontheffing van het in het huishoudelijk reglement bepaalde.
6. Op verzoek van de vergadering is het bestuur verplicht het huishoudelijk reglement en de wijzigingen daarvan te publiceren in de openbare registers.
O. Wijziging van de akte Artikel 60
1. Wijziging van de akte kan uitsluitend geschieden met medewerking van alle ondereigenaars. Indien een of meer ondereigenaars niet wensen mee te werken aan een beoogde wijziging, kan hun medewerking worden vervangen door een rechterlijke machtiging op de wijze en onder de voorwaarden als is vermeld in artikel 5:140 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde kan een wijziging van de akte ook plaats vinden door het bestuur, mits dit geschiedt krachtens een vergaderingsbesluit dat is genomen met een meerderheid van tenminste vier/vijfde van het totaal aantal stemmen dat door de ondereigenaars kan worden uitgebracht.
3. In de oproeping tot de in het tweede lid bedoelde vergadering moet worden vermeld dat tijdens die vergadering een wijziging van de akte zal worden voorgesteld, terwijl de tekst en/of de tekening van de voorgestelde wijziging bij de oproeping dient te worden gevoegd.
4. Het bepaalde in het derde lid van artikel 50 is op zo’n besluit niet van toepassing.
5. Een ondereigenaar die niet voor een besluit tot wijziging van de akte heeft gestemd kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:140a van het Burgerlijk Wetboek vernietiging van het besluit bij de rechter vorderen.
6. De bevoegdheid om vernietiging te vorderen verjaart door verloop van drie maanden, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het besluit door de vergadering is genomen.
7. Een wijziging van de akte behoeft de toestemming van hen die een beperkt recht op een onderappartementsrecht hebben, van hen die daarop beslag hebben gelegd (tenzij het uitsluitend een wijziging van het reglement van ondersplitsing betreft), alsmede, indien een recht van erfpacht of van opstal in de splitsing is betrokken, van de grondeigenaar. Ook is toestemming nodig van de gerechtigden tot een erfdienstbaarheid, indien hun recht door de wijziging wordt verkort.
8. Een wijziging van de akte kan uitsluitend geschieden bij een daartoe opgemaakte notariële akte. Indien de wijziging is gebaseerd op een vergaderingsbesluit als bedoeld in het tweede lid, kan de notariële akte niet worden gepasseerd voordat vaststaat dat dit besluit niet door de rechter kan worden vernietigd.
P. Opheffing van de ondersplitsing en ontbinding van de ondervereniging Artikel 61
Opheffing van de ondersplitsing door de ondereigenaars en ontbinding van de ondervereniging kan uitsluitend geschieden bij notariële akte met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5:139 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Q. Geschillenbeslechting Artikel 62
Geschillen tussen een of meer ondereigenaars onderling of tussen een of meer ondereigenaars en de ondervereniging kunnen krachtens gezamenlijke keuze van de betrokkenen bij het geschil aan een of meer deskundigen worden voorgelegd ter beslechting bij wege van arbitrage of bindend advies dan wel tot bemiddeling door mediation.
R. Diversen Artikel 63.
Een ondereigenaar van een onderappartementsrecht, die geen eigenaar is van een
onderappartementsrecht, rechtgevende op een stallingplaats (welke ondersplitsing zal worden geëffectueerd bij akte mede heden voor mij, notaris, te verlijden), heeft het recht een huurovereenkomst aan te gaan met de eigenaar van het onderappartementsrecht met indexnummer 52, welke eigenaar in de betreffende akte van ondersplitsing de verplichting is opgelegd om dertien stallingplaatsen beschikbaar te houden voor de ondereigenaars van de onderappartementsrechten met de indexnummers 5 tot en met 51, indien en voorzover zij geen eigenaar zijn van een onderappartementsrecht parkeren, zulks tegen een gangbare huurprijs en onder gangbare condities.
S. Overgangsbepalingen
1. De vergadering en het bestuur, voor zover aan haar het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten en van de gemeenschappelijke zaken is opgedragen, kunnen geen beslissingen nemen of overeenkomsten aangaan, waaruit verplichtingen voortvloeien, die zich uitstrekken over een langere periode dan een jaar na de oplevering van de gemeenschappelijke zaken en gedeelten, behoudens het hierna bepaalde.
De bedoelde overeenkomsten zullen wel mogen worden aangegaan in die gevallen, waarin bedoelde verplichtingen noodzakelijkerwijze voor een langere periode moeten gelden, dan wel tenminste twee/derde van de onderappartementsrechten aan derden is overgedragen.
Onder de in dit artikel bedoelde noodzakelijke overeenkomsten van langer dan één jaar worden begrepen:
- de opstal-/wettelijke aansprakelijkheidsverzekering;
- het onderhoudscontract voor de liftinstallatie(s);
- de vorenbedoelde overeenkomst(en) met een (administratief) beheerder(s). Eventuele bepalingen in het reglement van splitsing ingevolge welke het in gebruik nemen van een privé gedeelte afhankelijk wordt gesteld van de toestemming van de vergadering van eigenaars, zijn niet van toepassing op de eerste bewoners.
2. Elke ondereigenaar van een onderappartementsrecht dient tot twee jaar na de oplevering van het gebouw in de akte van levering van het betreffende onderappartementsrecht volmacht (met de macht van substitutie) te verlenen aan de vennootschap en het bestuur tot:
a. het vestigen of doen vestigen van al zodanige erfdienstbaarheden en/of kwalitatieve verplichtingen ten behoeve en ten laste van de onderappartementsrechten, het gebouw en/of het Hoofdappartementsrecht, als vereist door de gemeente, casu quo andere publiekrechtelijke organen en/of nutsbedrijven, dan wel voortvloeiende uit het gebruik en de feitelijke situatie; en
b. het zo nodig wijzigen en/of aanvullen van de splitsingsakte(n) en tekening, teneinde deze akte aan te passen aan de feitelijke situatie.
Van het voornemen tot gebruikmaking van de afgegeven volmacht zal door de vennootschap casu quo het bestuur schriftelijk aan de ondereigenaars moeten worden kennis gegeven onder mededeling van hetgeen zal geschieden.
Indien door de vennootschap danwel het bestuur niet binnen twee jaar na oplevering van het gebouw aan alle ondereigenaars kennis is gegeven, dat van de door hen afgegeven volmacht gebruik zal worden gemaakt, zal geen gebruik (meer) mogen worden gemaakt van de afgegeven volmachten.
Iedere ondereigenaar is verplicht bij overdracht van zijn onderappartementsrecht aan de opvolgende ondereigenaar de verplichting op te leggen eveneens de volmacht als hiervoor vermeld aan de vennootschap en het bestuur te verlenen, welke verplichting dient te worden opgelegd aan iedere opvolgende
ondereigenaar gedurende de periode dat het gebouw zal worden gerealiseerd en tot twee jaar na algemene oplevering van het gebouw.
Bekende lasten en beperkingen
Met betrekking tot bekende lasten en beperkingen welke op het terrein van toepassing zijn, wordt te dezen verwezen naar:
1. de op zes februari tweeduizend zeven voor mr. P.L. Vierveijzer, notaris te Amsterdam verleden akte vestiging recht van opstal, van welke akte een afschrift is ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op acht februari tweeduizend zeven in deel 51640 nummer 81, waarin xxxxxxxxx is vermeld, woordelijk luidende:
"Bepalingen en bedingen
De vestiging van vorengemeld opstalrecht geschiedt onder de navolgende bepalingen, waarin met "het terrein" wordt bedoeld de onroerende zaak, waarop het te vestigen opstalrecht rust, met "Burgemeester en Wethouders" het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam en met "gemeenteraad" de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam:
Artikel 1. Omschrijving opstalrecht
a. Het opstalrecht betreft het ten behoeve van de openbare energie-voorziening realiseren, hebben, exploiteren, in stand houden en vernieuwen van de bij de perceelsbeschrijving opgenomen bestemming behorende opstallen met bijbehorende werken in, op en boven het hiervoor omschreven terrein;
b. het opstalrecht wordt voor onbepaalde tijd gevestigd en eindigt -met inachtneming van het onder artikel 9 gestelde- op de datum dat de exploitatie van de onder de perceelsbeschrijving opgenomen bestemming door de opstaller wordt beëindigd;
c. alle kosten en rechten vallende op de vestiging van het opstalrecht, waaronder begrepen die van het aan de gemeente te verstrekken afschrift van de akte benevens alle kosten en rechten van de kadastrale opmeting van het terrein zullen door de opstaller worden gedragen.
Artikel 2. Vergoeding opstalrecht
De vestiging van het opstalrecht geschiedt om niet.
Artikel 3. Aanvaarding toestand bij levering
a. De Gemeente levert het terrein in de straat waarin dit zich bevindt met alle daaraan verbonden heersende en lijdende erfdienstbaarheden, rechten, lasten en verplichtingen volgens de wet of krachtens bestaande titels daaraan verbonden.
b. De opstaller aanvaardt het risico van eventuele bodemverontreiniging en/of aanwezigheid van objecten in de grond zonder dat de Gemeente gehouden zal zijn tot het doen van enig verder onderzoek daarnaar of het verstrekken van verdere informatie daarover.
c. De opstaller doet bij voorbaat afstand van alle aanspraken op schadevergoeding, welke hij zou kunnen doen gelden terzake van de schade ten gevolge van of in verband met eventuele bodemverontreiniging en/of aanwezigheid van objecten in de grond.
d. verschil tussen de werkelijke en opgegeven oppervlakte van het met het opstalrecht te belasten terrein zal noch de gemeente noch de opstaller aanleiding geven tot enigerlei rechtsvordering.
Artikel 4. Bestemming en gebruik
a. Het met het opstalrecht te belasten terrein mag alleen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming als onder artikel 1 omschreven.
b. De vorenbedoelde bestemming en het vorenbedoelde gebruik mogen zonder
de voorafgaande, schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders niet worden gewijzigd; Burgemeester en Wethouders mogen toestemming als hiervoor bedoeld niet zonder redelijke gronden weigeren;
c. Burgemeester en Wethouders kunnen, indien zij toestemming verlenen, aan die toestemming voorwaarden, waaronder herziening van de financiële voorwaarde waaronder het opstalrecht is gevestigd en/of een tijdsbepaling verbinden.
Artikel 5. Lasten en belastingen
Alle rijks-, provinciale-, regio-, gemeente- of waterschapsbelastingen alsmede alle andere lasten welke op of terzake van de eigendom van het terrein zijn en worden geheven, komen vanaf de datum van vestiging van het opstalrecht voor rekening van de opstaller; de lasten die de Gemeente voor de opstaller mocht hebben betaald dienen op eerste aanzegging aan de Gemeente te worden vergoed.
Artikel 6. Verplichtingen/verbodsbepalingen
a. De opstaller is verplicht het terrein en de daarop staande bebouwing en/of bedrijfsmiddelen cum annexis behoorlijk te onderhouden en in behoorlijke staat in stand te houden; bij het gedeeltelijk of volledig tenietgaan, waaronder mede wordt verstaan gehele of gedeeltelijke sloop, dient de opstaller de bebouwing en/of bedrijfsmiddelen cum annexis zo spoedig mogelijk te (doen) herbouwen en/of te (doen) herstellen.
b. De opstaller is verplicht op, in, aan of boven het perceel en de opstallen de aanwezigheid van door of vanwege de gemeente aangebrachte leidingen, kabels, vezels en andere inrichtingen voor communicatieve doeleinden, palen, rioleringen, drainagebuizen en andere soortgelijke voorzieningen ten behoeve van openbare doeleinden te gedogen en toe te laten dat deze voorzieningen worden aangebracht, onderhouden en vernieuwd wanneer dit door Burgemeester en Wethouders zal worden gelast; alle schade welke een onmiddellijk gevolg is van de uitvoering van vorenbedoelde werkzaamheden of de aanwezigheid van vorenbedoelde voorzieningen zal na overleg met de opstaller door de gemeente naar haar keuze op haar kosten worden hersteld of aan de opstaller worden vergoed.
c. Het is de opstaller niet geoorloofd op het terrein bij de aanvang van het opstalrecht aanwezige of daarop later gerealiseerde bebouwing en/of bedrijfsmiddelen cum annexis geheel of gedeeltelijk te slopen/verwijderen zonder de voorafgaande, schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders; Burgemeester en Wethouders mogen de hiervoor bedoelde toestemming niet zonder redelijke gronden weigeren; Burgemeester en Wethouders kunnen, indien zij toestemming verlenen, aan die toestemming voorwaarden verbinden.
d. Het is de opstaller niet geoorloofd in en/of aan de op het terrein aanwezige bebouwing en/of bedrijfsmiddelen cum annexis verandering te brengen zonder de voorafgaande, schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders; Burgemeester en Wethouders mogen de hiervoor bedoelde toestemming niet zonder redelijke gronden weigeren; Burgemeester en Wethouders kunnen, indien zij toestemming verlenen, aan die toestemming voorwaarden, waaronder herziening van de financiële voorwaarde waaronder het opstalrecht is gevestigd, en/of een tijdsbepaling verbinden.
e. het is de opstaller niet geoorloofd in noch op het terrein of aan de op het terrein aanwezige bebouwing en/of bedrijfsmiddelen cum annexis werkzaamheden te verrichten, een bedrijf uit te oefenen en/of voorwerpen te plaatsen of aan te brengen, waarvan naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders gevaar, schade of hinder dan wel bezwaar vanuit een oogpunt van welstand of aantasting van de hygiëne van het milieu te duchten is zonder de voorafgaande, schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders; Burgemeester en Wethouders mogen de hiervoor bedoelde toestemming niet zonder redelijke gronden weigeren; Burgemeester en Wethouders kunnen, indien zij toestemming verlenen, aan die toestemming voorwaarden, waaronder herziening van de financiële voorwaarde(n) waaronder het opstalrecht is gevestigd, en/of een tijdsbepaling verbinden.
Artikel 7. Bezwaring en overgang van het opstalrecht
a. Het opstalrecht mag niet zonder de voorafgaande, schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders, worden overgedragen of toegedeeld, noch gesplitst door overdracht van de zaak, noch gesplitst in appartementsrechten, noch met hypotheek bezwaard. Burgemeester en Wethouders mogen de hiervoor bedoelde toestemming niet zonder redelijke gronden weigeren; Burgemeester en Wethouders kunnen, indien zij toestemming verlenen, aan die toestemming voorwaarden, waaronder herziening van de financiële voorwaarde waaronder het opstalrecht is gevestigd en/of een tijdsbepaling verbinden. Voor de toepassing van deze voorwaarde wordt onder overdracht mede begrepen de overdracht ten gevolge van inbreng op aandelen in een vennootschap.
b. Van overgang en/of bezwaring van het opstalrecht als hiervoor onder lid a bedoeld, wordt, indien en nadat zulks door Burgemeester en Wethouders is toegestaan, binnen zes maanden aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven met overlegging van bewijsstukken, waaruit die overgang of bezwaring blijkt en een authentiek afschrift of uittreksel van de in de openbare registers ingeschreven titel hetwelk ook de dagtekening, het deel en het nummer van de inschrijving vermeld.
c. Zolang een kennisgeving als bedoeld in het voorgaande lid niet of onvolledig is gedaan kan de opstaller aan het feit van bezwaring generlei rechtsgevolg tegenover de gemeente ontlenen.
d. De opstaller is zonder de voorafgaande, schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders niet bevoegd het terrein, waarop het opstalrecht rust, te verhuren en/of te verpachten; Burgemeester en Wethouders mogen de hiervoor bedoelde toestemming niet zonder redelijke gronden weigeren; Burgemeester en Wethouders kunnen, indien zij toestemming verlenen, aan die toestemming voorwaarden, waaronder herziening van de financiële voorwaarde waaronder het opstalrecht is gevestigd en/of een tijdsbepaling verbinden.
e. De opstaller is verplicht zich te onthouden van al datgene, wat ten gevolge kan hebben, dat derden op het terrein en/of het daarop gebouwde cum annexis zakelijke of persoonlijke rechten verkrijgen, waarvan het voortbestaan niet afhankelijk is van het opstalrecht.
f. De opstaller is verplicht zich te onthouden van al datgene, wat een overgang van het opstalrecht kan veroorzaken of ten gevolge hebben, waardoor de bepalingen van het opstalcontract op dat opstalrecht niet van toepassing zouden zijn.
Artikel 8. Vrijwaring door de opstaller
De opstaller vrijwaart de gemeente voor alle vergoedingen van kosten, schade en interesten, waartoe zij ingevolge het bepaalde bij artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek wegens de gehele of gedeeltelijke instorting van het op het terrein gebouwde cum annexis mocht worden veroordeeld.
Artikel 9. Beëindiging van het opstalrecht door de gemeente.
a. De gemeente kan het recht van opstal beëindigen om redenen van algemeen belang, waaronder mede wordt verstaan de uitvoering van gemeentelijke ruimtelijke plannen, en wegens het in ernstige mate tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen door de opstaller, waaronder het niet uitoefenen gedurende een periode van drie jaren van het gebruik waartoe het recht van opstal is bestemd; de beëindiging geschiedt door opzegging van het recht van opstal nadat de Gemeenteraad een daartoe strekkend besluit hebben genomen;
b. Burgemeester en Wethouders doen een voorstel tot beëindiging van het recht van opstal aan de gemeenteraad; in dit voorstel wordt gemotiveerd uiteengezet welke de redenen zijn die beëindiging van het recht van opstal rechtvaardigen; Burgemeester en Wethouders geven de opstaller, de hypotheekhouder(s) en eventuele derde-belanghebbenden schriftelijk kennis van het voorstel; tevens maken Burgemeester en Wethouders het voornemen tot beëindiging algemeen bekend.
c. Omtrent het voorstel tot beëindiging van het recht van opstal neemt de gemeenteraad geen besluit, zolang niet tenminste twee maanden sedert de dagtekening van het in lid b. bedoelde schrijven zijn verstreken; gedurende deze termijn kunnen de opstaller, de hypotheekhouder(s) en eventuele derde- belanghebbenden bezwaren tegen het voorstel bij Burgemeester en Wethouders inbrengen; de gemeenteraad besluit met meeweging van de ingebrachte bezwaren; indien de gemeenteraad niet binnen een jaar na dagtekening van het in lid b. bedoelde schrijven besluit tot beëindiging van het recht van opstal, wordt het onder b. bedoelde voorstel geacht niet te zijn gedaan.
d. Indien op de dag, dat het recht van opstal eindigt, het terrein en de opstal niet zijn ontruimd, kan de gemeente zonder nadere ingebrekestelling de ontruiming, op kosten van de opstaller, doen bewerkstelligen, met inachtneming van door derden rechtmatig verkregen gebruiksrechten en het eventuele retentierecht van de opstaller.
Artikel 10. Beëindiging van het opstalrecht door de opstaller.
Indien het opstalrecht zal worden beëindigd wegens de beëindiging van de exploitatie door de opstaller, als hiervoor onder artikel 1 lid b bedoeld, dan dient de opstaller de beoogde beëindiging tenminste drie maanden voor de datum van die beoogde beëindiging aan Burgemeester en Wethouders mede te delen; bedoelde beëindiging zal nooit eerder ingaan dan na drie maanden na de hiervoor genoemde mededeling aan Burgemeester en Wethouders.
Artikel 11. Vrijwaring voor rechten van derden bij beëindiging.
De opstaller staat er voor in en vrijwaart de gemeente, dat bij de beëindiging van het opstalrecht geen persoonlijke of zakelijk rechten van derden op het opstalrecht rusten of jegens de gemeente geldend (kunnen) worden gemaakt.
Artikel 12. Toestand bij levering bij beëindigd opstalrecht
a. De opstaller is gehouden het terrein bij de beëindiging van het opstalrecht in een gelijke staat aan de gemeente te leveren als zij het bij de aanvang van haar recht geleverd kreeg, met dien verstande, dat het terrein steeds op aanwijzing van de gemeente en binnen een door de gemeente te bepalen redelijke termijn zal zijn ontdaan van alle kabels, leidingen, aansluitingen, bedrijfsmiddelen en dergelijke, elk met hun toebehoren.
b. De opstaller is voorts verplicht de op het terrein door hem opgerichte opstallen op aanwijzing van de gemeente en binnen een door de gemeente te
bepalen redelijke termijn te slopen, tenzij de gemeente op het behoud van de opstallen prijs stelt; de opstallen vervallen in dat geval aan de gemeente over zonder dat de gemeente tot het betalen van enige vergoeding aan de opstaller gehouden zal zijn.
c. Indien beëindiging van het opstalrecht plaatsvindt op grond van het besluit van Burgemeester en Wethouders als hiervoor onder artikel 9 lid a bedoeld, zullen Burgemeester en Wethouders op grond van het alsdan dienaangaande geldende beleid besluiten of en hoe de opstaller voor het verlies van het opstalrecht zal worden gecompenseerd en/of zal worden ontslagen van zijn hiervoor onder de leden a. en b. genoemde verplichtingen.
Artikel 13. Aantekening in openbare registers
Indien het opstalrecht op één der wijzen als bedoeld in artikel 1 lid b. of 9 is geëindigd, zal de gemeente daarvan op kosten van de opstaller aantekening laten doen in de openbare registers.
Artikel 14. Boete
Bij elke niet-nakoming van een der verplichtingen, welke de opstaller terzake van het haar verleende opstalrecht zijn opgelegd, verbeurt deze, hetzij zij de opstaller is aan wie oorspronkelijk het opstalrecht door de gemeente is verleend, hetzij zij deze krachtens algemene of bijzondere titel in dat recht is opgevolgd, indien zij ook na aanzegging door de gemeente in gebreke blijft binnen een in die aanzegging op te nemen termijn aan die verplichting te voldoen, een door Burgemeester en Wethouders te bepalen boete van ten hoogste vijfenveertig duizend driehonderdachtenzeventig euro en twee eurocent (□ 45.378,02) ten bate van de gemeentekas, te betalen binnen dertig (30) dagen na een daartoe strekkende aanmaning van Burgemeester en Wethouders.
Artikel 15. Samenloop van rechtsmiddelen/vorderingen van de gemeente Voorzover in de bepalingen, waaronder de vestiging van het opstalrecht heeft plaatsgevonden aan Burgemeester en Wethouders enige bijzondere bevoegdheid is toegekend, laat deze bevoegdheid onaangetast het recht van de gemeente, alle andere rechtsmiddelen of vorderingen, welke haar ten dienste staan of toekomen, aan te wenden of in te stellen, voorzover deze bevoegdheid niet uitdrukkelijk is beperkt.
Artikel 16. Domiciliekeuze
a. De opstaller dient ervoor te zorgen, dat zijn adres bij de gemeente bekend is.
b. De opstaller zonder werkelijke of gekozen woonplaats binnen Nederland is verplicht met betrekking tot het recht van opstal woonplaats te kiezen binnen Nederland ten kantore van een aldaar gevestigde notaris.
c. Van de woonplaatskeuze moet de opstaller aan de gemeente schriftelijke kennis geven; bij vestiging, overdracht of toedeling dient de woonplaatskeuze in de desbetreffende akte te worden opgenomen.
d. Zolang de keuze van een andere woonplaats binnen Nederland niet ter kennis van Burgemeester en Wethouders is gebracht, blijft de oude woonplaats gelden en wordt ook de nieuwe opstaller geacht aldaar woonplaats te hebben gekozen. ";
2. de akte van hoofdsplitsing in appartementsrechten, mede op heden voor mij, notaris, verleden, waarvan een afschrift zal worden ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers in register hypotheken 4, meer speciaal naar het bij die akte vastgestelde reglement als bedoeld in artikel 5:111 sub d van het Burgerlijk Wetboek, welke reglement - voorzover bij die akte niet gewijzigd en/of aangevuld - gelijkluidend is aan het modelreglement (met uitzondering van de Annex) vastgesteld bij akte op zeventien januari tweeduizend
zes verleden voor mr. X.X. Xxxxxxx, notaris te Amsterdam, bij afschrift ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te Amsterdam op achttien januari tweeduizend zes in deel 19399 nummer 166.
Splitsingsvergunning
Een splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet is niet vereist.
WAARVAN AKTE, verleden te Amsterdam, op de in het hoofd vermelde datum. Na mededeling van- en toelichting op de zakelijke inhoud van deze akte aan de verschenen persoon en na deze gewezen te hebben op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien, heeft deze verklaard van de inhoud van de akte te hebben
kennisgenomen en daarmee in te stemmen waarna deze akte beperkt is voorgelezen als door de wet is bepaald.
De comparante is aan mij, notaris bekend.
Identificatie van personen vond plaats conform de wet.
Onmiddellijk daarna is deze akte door de comparante en mij, notaris, ondertekend om zeventien uur en vijf minuten.
(Volgt ondertekening)
VOOR AFSCHRIFT:
(w.g.) mr. M.G. Brummelhuis
Ondergetekende, xx. Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxx, notaris te Amsterdam, verklaart dat ten tijde van het verlijden van bovenstaande akte een vergunning als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet niet is vereist.
(w.g.) mr. M.G. Brummelhuis
Ondergetekende, xx. Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxx, notaris te Amsterdam, verklaart dat dit afschrift samen met de bijlage die in bewaring is genomen met depotnummer 20101124000108, inhoudelijk een volledige en juiste weergave is van de inhoud van het stuk waarvan het een afschrift is.
Ondergetekende, hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers verklaart, dat voor het bovengenoemde in de ondersplitsing betrokken recht de hiervoor gereserveerde complexaanduiding blijft: Amsterdam L 9494A Dat deze tekening in elektronische vorm in bewaring is genomen onder depotnummer: 20101124000108
d.d 25-11-2010
Een elektronisch document met voornoemde inhoud was gewaarmerkt met een digitale handtekening, die blijkens bijbehorend certificaat van DigiNotar Qualified CA met nummer 7C3ECF5971AE41A0EAFDB4286E3FB17C toebehoort aan Xxxxxxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx.
De hoofdbewaarder Xx. X. Xxxxxxx
Blad 52 van 52
Verklaring:
Het voorgaande stuk is ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op
13-12-2010 om 10:22 in register Onroerende Zaken Hyp4 in deel 59231 nummer 106.
Een elektronisch document met voornoemde inhoud was gewaarmerkt met een digitale handtekening, die blijkens bijbehorend certificaat van DigiNotar Qualified CA met nummer 7C3ECF5971AE41A0EAFDB4286E3FB17C toebehoort aan Xxxxxxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx.
Werd aangevuld met depotnummer(s) 20101124000108. Naam bewaarder: Xx. X. Xxxxxxx.
Onroerende Zaken Hyp4 : 59231/106 13-12-2010 10:22