VLAAMS PARLEMENT
Nr. 7
VLAAMS PARLEMENT
Zitting 1996-1997
23 oktober 1996
HANDELINGEN
PLENAIRE VERGADERING
MORGENVERGADERING
DECREET GOEDKEURING SAMENWERKINGSOVEREENKOMST EG EN OEKRAÏNE DECREET GOEDKEURING PROTOCOL WIJZIGING EUROPEES SOCIAAL HANDVEST MONDELINGE VRAGEN
Nr. 7 – omslag 2
Inhoud
Nr. 7 | Woensdag 23 oktober 1996 |
Morgenvergadering | |
Berichten van verhindering | 1 |
Boodschappen | 1 |
Ontwerpen van decreet Indiening en verwijzing | 1 |
Voorstellen van decreet Indiening en verwijzing | 1 |
Voorstel van resolutie Verwijzing | 2 |
Beleidsbrieven Indiening | 2 |
Indiening en verwijzing | 2 |
Met redenen omklede moties Indiening | 3 |
Verslagen Indiening | 4 |
Motie van een gemeentebestuur Indiening | 4 |
Opmerking van het Rekenhof Indiening | 4 |
Mededelingen van de Vlaamse regering Indiening | 5 |
Mededelingen van de Sociaal-economische Raad van Vlaanderen (SERV) Indiening | 5 |
Arresten van het Arbitragehof Indiening | 5 |
Kennisgevingen van het Arbitragehof Indiening | 5 |
Samenstelling van een commissie Wijzigingen onder de plaatsvervangende leden | 6 |
Motie van orde Voorstel tot aanvulling van de agenda | 6 |
Spreker : de xxxx Xxxxx Xxxxxxxxx
Ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de Partnerschap- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met de Bij- lagen I tot V, met het Protocol, en met de Slotakte, ondertekend te Luxemburg op 14 juni 1994
- 349 (1995-1996) - Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 6
Nr. 7 – omslag 3
Sprekers: de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx, verslaggever, de heren Xxx Xxxxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxx Xxx Xxxxxxxxx en xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx en minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 14
Ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Europees Sociaal Handvest, opgemaakt in Turijn op 21 oktober 1991
- 350 (1995-1996) - Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 14
Sprekers : xxxxxxx Xxxxx Xxxx, de heren Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxx en minister-presi- xxxx Xxx Xxx xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 16
Regeling van de werkzaamheden 16
Bijlage
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-presi- dent van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over het standpunt van de Vlaamse regering inzake de verhouding tus-
sen de Europese Unie en deelstaten van de onderscheiden lidstaten 18
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, over de erkenning van een streekplatform voor het Maasland 22
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de nieuwe organisatiestructuur van de VDAB en de reorganisatie
van de STD's 23
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden,
Wetenschap en Technologie, over de promotiecampagne "Brood verwent klein en groot" 25
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx aan de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de statutenwijzigingen in de Intercommunale Maatschappij voor de sanering van de Molenbeek en de Pontbeek 28
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de plaatsing van onbemande camera's 30
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de wettelijke mogelijkheden bij
bestrijding van ongevallen in de mist 31
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over bijzondere voordelen voor Mobistar bij de inplanting van zendmasten 33
Mondelinge vraag van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over onderzoek naar privatisering van de
luchthaven van Deurne 34
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minis- ter van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de herbestemming van het militair domein Vloethemveld
te Zedelgem 36
Mondelinge vraag van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van
Cultuur, Gezin en Welzijn, over de onteigening van een waardevol bouwkundig erfgoed 38
-1-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
VOORZITTER : De xxxx Xxxxxxx Xx Xxxxxxxxx
– De notulen van de jongste vergadering worden ter tafel gelegd.
– De vergadering wordt geopend om 10.06 uur.
De voorzitter : Dames en heren, de vergadering is geopend.
BERICHTEN VAN VERHINDERING
Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxx Xxx Xxx Xxxxxx : familiever- plichtingen ;
Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : gezondheidsredenen ; Xxxxx Xxxxx : ambtsverplichtingen.
BOODSCHAPPEN
De voorzitter : Bij brief van 8 oktober 1996 deelt de voorzitter van de Senaat mee dat de Senaat zich ter vergadering van die dag heeft geconstitueerd.
Bij brief van 8 oktober 1996 deelt de voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers mee dat de Kamer zich ter vergadering van die dag heeft geconstitueerd.
Bij brief van 15 oktober 1996 deelt de voorzitter van de conseil de la Communauté française mee dat die raad zich ter vergadering van die dag heeft geconstitueerd.
Bij brief van 16 oktober 1996 deelt de voorzitter van het Parlement Wallon mee dat dat parlement zich ter vergadering van die dag heeft geconstitu- eerd.
Bij brief van 16 oktober 1996 deelt de voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad mee dat die raad zich ter vergadering van die dag heeft geconstitueerd.
Bij brief van 18 oktober 1996 deelt de voorzitter van de Assemblée de la Commission communau-
taire française mee dat die assemblée zich ter ver- gadering van die dag heeft geconstitueerd.
ONTWERPEN VAN DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende ontwerpen van decreet werden ingediend :
– Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997
– 428 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar alle terzake bevoegde commis- sies.
– Ontwerp van decreet tot regeling van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water
– 442 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Binnenland- se Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting.
VOORSTELLEN VAN DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende voorstellen van decreet werden ingediend :
– Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxxx Xxxxx en Xxxxxx Xxx Xxxxxx houdende wijzi- ging van artikel 43 van het Wetboek van de met de Inkomstenbelasting Gelijkgestelde Belastin- gen
– 426 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Financiën en Begroting.
– Voorstel van decreet van de xxxx Xxx Xxxxxxxx houdende wijziging van het decreet van 7 november 1990 houdende vaststelling van het wapen, de vlag, het volkslied en de feestdag van de Vlaamse Gemeenschap
– 436 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Cultuur en Sport.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-2-
Voorzitter
– Voorstel van decreet van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx en de heer Xxxxxxx Xx Xxxxx hou- dende instelling van een parlementair commis- saris met betrekking tot de toepassing van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind
– 443 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Xxxxxxx, Gezondheid en Gezin.
– Voorstel van decreet van de xxxx Xxx Xxxxxxx houdende organisatie van xxxxxxxxxxxxxxxxx- xxxx
– 449 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Xxxxxxx, Gezondheid en Gezin.
VOORSTEL VAN RESOLUTIE
Verwijzing
De voorzitter : Het volgend voorstel van resolutie werd verwezen :
– Voorstel van resolutie van de xxxx Xxxxx Xxxxx- ert betreffende de nood aan een decretale rege- ling voor de organisatie van festivalactiviteiten, culturele happenings en andere openluchtmani- festaties
– 418 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Cultuur en Sport.
BELEIDSBRIEVEN
Indiening
De voorzitter : De volgende beleidsbrief werd ingediend :
– Beleidsbrief Gelijke Kansen, ingediend door xxxxxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxx, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke Kansenbeleid
– 429 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de werkgroep Gelijke Kansen en Emancipatie.
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende beleidsbrieven werden ingediend en verwezen :
– Beleidsbrief begroting Gezin en Welzijn 1997, ingediend door de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn
– 425 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Xxxxxxx, Gezondheid en Gezin.
– Beleidsbrief Energie 1996-1999, ingediend door de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media
– 427 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Werkgele- genheid en Economische Aangelegenheden.
– Beleidsbrief Brussel, ingediend door xxxxxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxx, Vlaams minister van Brus- selse Aangelegenheden en Gelijke Kansenbe- leid
– 430 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar het Advies- en Overlegcomité voor Brussel en Vlaams-Brabant.
– Beleidsbrief Huisvesting – Een leefbaar Vlaan- deren waar het goed is om wonen, ingediend door de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
– 431 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Binnenland- se Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting.
– Beleidsbrief begroting Cultuur 1997, ingediend door de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn
– 432 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Cultuur en Sport.
– Beleidsbrief Vlaanderen : herkenbaar aanwezig
– Huisvesting van de diensten van de Vlaamse regering, ingediend door xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid
– 433 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Staatsher- vorming, Algemene Zaken en Verzoekschriften.
– Beleidsbrief Gezondheidsbeleid, ingediend door xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid
-3-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Voorzitter
– 434 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Xxxxxxx, Gezondheid en Gezin.
– Beleidsbrief Vlaanderen : Naar een begroting in evenwicht, ingediend door xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid
– 435 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Financiën en Begroting.
– Beleidsbrief Stedelijk Beleid : Voor steden en mensen, ingediend door de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegen- heden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
– 439 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Binnenland- se Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting.
– Beleidsbrief Binnenlandse Aangelegenheden 1996. Vlaanderen Sturen – Lokaal besturen, ingediend door de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
– 440 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Binnenland- se Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting.
– Beleidsbrief Armoedebeleid 1996, ingediend door de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
– 441 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Xxxxxxx, Gezondheid en Gezin.
– Beleidsbrief Leefmilieu, Natuur, Landinrichting en Landschappen, ingediend door de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
– 444 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Xxxxxxxxxx en Natuurbehoud.
– Beleidsbrief Tewerkstelling, ingediend door de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
– 445 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Werkgele- genheid en Economische Aangelegenheden.
– Beleidsbrief Media – Beleidsprioriteiten 1997, ingediend door de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Land- bouw en Media
– 446 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Mediabeleid.
– Beleidsbrief Economie : Een vernieuwend eco- nomisch beleid voor Vlaanderen, ingediend door de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minis- ter van Economie, KMO, Landbouw en Media
– 447 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Werkgele- genheid en Economische Aangelegenheden.
– Beleidsbrief Landbouw, Tuinbouw en Visserij, ingediend door de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Land- bouw en Media
– 448 (1996-1997) – Nr. 1
Verwezen naar de commissie voor Werkgele- genheid en Economische Aangelegenheden.·
MET REDENEN OMKLEDE MOTIES
Indiening
De voorzitter : De volgende met redenen omklede moties werden ingediend :
– Met redenen omklede motie van de heer Xxxx Xxx Xxxxxxxx tot besluit van de op 8 oktober 1996 door xx xxxxx Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxx en Xxxx Xxxxxxxx in commissie gehouden interpellatie tot de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, respectievelijk over het doorbreken van het VTM-monopolie, over de gevolgen van de Europese regelgeving inzake televisie en over de Vlaamse mediawetgeving in Europees perspectief
– 421 (1996-1997) – Nr. 1.
– Met redenen omklede motie van de heren Her- man Xx Xxxxx, Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxx tot besluit van de op 8 oktober 1996 door de heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx in com- missie gehouden interpellatie tot xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbe- leid, over de inning van het kijk- en luistergeld vanaf 1997
– 422 (1996-1997) – Nr. 1
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-4-
Voorzitter
– Met redenen omklede motie xxx xx xxxxx Xxxx- Xxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxx en Xxx Xxxxxxx tot besluit van de op 8 oktober 1996 door de heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx in commissie gehouden interpellatie tot xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx- Xx Xxxxx, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, over de inning van het kijk- en luistergeld vanaf 1997
– 423 (1996-1997) – Nr. 1
– Met redenen omklede motie van de xxxx Xxxx Xxxxxx, mevrouw Xxxxxxxxx Xxx Xxxxxxx- xxxxx, xxxxxxx Xxx Xx Xxxxxxxxxxxxx, de heren Xxxxxxx Xxxxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxxx en Xxxxxx Xx Xxxx tot besluit van de op 8 okto- ber 1996 door de heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx in commissie gehouden interpellatie tot xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbe- leid, over de inning van het kijk- en luistergeld vanaf 1997
– 424 (1996-1997) – Nr. 1
– Met redenen omklede motie van de heren Xxx Xxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxx tot besluit van de op 16 oktober 1996 door xxxxxxx Xxxx Xxx in commissie gehouden interpellatie tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leef- milieu en Tewerkstelling, over de impact van de landbouwsector op het natuurbehoud
– 438 (1996-1997) – Nr. 1
VERSLAGEN
Indiening
De voorzitter : De volgende verslagen werden ingediend :
– Verslag uitgebracht door de heer Xxxxxx Xx Xxxxxx namens de commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud over het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx houdende wijzi- ging van het decreet van 28 juli 1985 betreffen- de de milieuvergunning
– 100 (BZ 1995) – Nr. 2
– Verslag uitgebracht door de heer Stefaan Plat- teau namens de commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden over het ont- werp van decreet houdende goedkeuring van de
Partnerschap- en Samenvoegingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en de Oekraïne anderzijds, met Bijlagen I tot V, met het Protocol, en met de Slotakte, ondertekend te Luxemburg op 14 juni 1994
– 349 (1995-1996) – Nr. 2
– Verslag uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxx namens de commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden over het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Europees Sociaal Handvest, opgemaakt in Turijn op 21 oktober 1991
– 350 (1995-1996) – Nr. 2
Deze verslagen liggen ter inzage op het secreta- riaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secretariaat.
MOTIE VAN EEN GEMEENTEBESTUUR
Indiening
De voorzitter : De volgende motie van een gemeentebestuur werd ingediend :
– Motie van het OCMW van de gemeente Boe- chout dd. 10 oktober 1996 omtrent uitgeproce- deerde kandidaat-politieke vluchtelingen.
Deze motie ligt ter inzage op het secretariaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secreta- riaat.
OPMERKING VAN HET REKENHOF
Indiening
De voorzitter : De volgende opmerking van het Rekenhof werd ingediend :
Opmerking van het Rekenhof werd ingediend :
– Opmerking van het Rekenhof (N14-1.345.072 B1) over het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996 houdende verdeling van een
-5-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Voorzitter
eerste schijf van het provisioneel krediet inge- schreven onder organisatieafdeling 39, pro- gramma 10 – provisionele kredieten (O2), basi- sallocatie 00.01 van de algemene uitgavenbe- groting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996.
– een rapport over de inkomsten en uitgaven van het Vlaamse milieubeleid.
Deze mededelingen liggen ter inzage op het secre- tariaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secretariaat.
Deze opmerking ligt ter inzage op het secretariaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secre-
tariaat.
ARRESTEN VAN HET ARBITRAGEHOF
MEDEDELINGEN VAN DE VLAAMSE REGERING
Indiening
De voorzitter : De volgende mededelingen van de Vlaamse regering werden ingediend :
– motie van de Vlaamse audiovisuele selectie- commissie – film in Vlaanderen ;
– verslag in verband met de herstructurering van het economisch overheidsinitiatief.
Deze mededelingen liggen ter inzage op het secre- tariaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secretariaat.
MEDEDELINGEN VAN DE SOCIAAL-ECO- NOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN (SERV)
Indiening
De voorzitter : De volgende mededelingen van de SERV werden ingediend :
– een advies inzake de kwaliteitszorg in de wel- zijnsvoorzieningen ;
– een aanbeveling over de inschatting van de kos- ten en de sociaal-economische effecten van het Vlaamse milieubeleid ;
– een aanbeveling over de Telecommunicatiesec- tor in de Vlaamse Informatiemaatschappij ;
Indiening
De voorzitter : De volgende arresten van het Arbi- tragehof liggen ter inzage bij het secretariaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secretari- aat :
– Arrest 54/96 van 4 oktober 1996 (Rolnummer 901) ;
– Arrest 55/96 van 15 oktober 1996 (Rolnummer 881) ;
– Arrest 56/96 van 15 oktober 1996 (Rolnummers 887, 907 en 908).
KENNISGEVINGEN VAN HET ARBITRAGE- HOF
Indiening
De voorzitter : De volgende kennisgevingen van het Arbitragehof betreffende beroepen tot vernie- tiging en prejudiciële vragen liggen ter inzage bij het secretariaat van het Parlement, afdeling Decreetgevend Secretariaat :
– Rolnummer 979 ;
– Rolnummer 985 ;
– Rolnummer 987 ;
– Rolnummer 989.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-6-
SAMENSTELLING VAN EEN COMMISSIE
Wijzigingen onder de plaatsvervangende leden
De voorzitter : Voor de VLD-fractie zijn in de com- missie voor Staatshervorming en Algemene Zaken de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx als plaatsvervangend lid vervangen door de heer Xxxxx Xx Xxxxx en de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx als plaatsvervangend lid ver- vangen door de heer Xxxx Xxx Xxxxxxxx.
MOTIE VAN ORDE
Voorstel tot aanvulling van de agenda
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxxxxxx : Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in verband met de Boel- werf, hebben de xxxx Xxxxxxxx en ik een motie ingediend over de uitoefening van het recht van onderzoek.
We vragen daarvoor een spoedbehandeling, temeer daar de materie in onze streek zeer gevoelig ligt.
De voorzitter : Volgens artikel 80 van het Regle- ment mag de plenaire vergadering zich bij stem- ming uitspreken ten vroegste 48 uur na het indie- nen van de motie. Dat wil zeggen dat we het vanaf vrijdag kunnen behandelen. Kunnen we akkoord gaan om dit te bespreken in de plenaire vergade- ring van 12 november ?
De xxxx Xxxxx Xxxxxxxxx : In de komende twee weken kunnen uiteraard nog nieuwe elementen opduiken. Toch mogen we niet te lang wachten met de behandeling van deze motie. Indien er een over- eenkomst mogelijk is tussen de verschillende frac- ties, pleit ik ervoor vrijdagvoormiddag een bijko- mende plenaire vergadering te organiseren.
De voorzitter : Het is inderdaad belangrijk snel in te haken op deze problematiek. Dit kan ten vroeg- ste op 12 november. Als iedereen daarmee akkoord gaat, dan zullen we dit punt op de agenda van die dag zetten. (Instemming)
ONTWERP VAN DECREET houdende goedkeu- ring van de Partnerschap- en Samenwerkingsover- eenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met de Bijlagen I tot V, met het Protocol, en met de Slotakte, ondertekend te Luxemburg op 14 juni 1994
– 349 (1995-1996) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de Partnerschap- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid- staten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met de Bijlagen I tot V, met het Protocol, en met de Slo- takte, ondertekend te Luxemburg op 14 juni 1994.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Xxxxxxxx, verslaggever, heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx, verslaggever : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister-president, colle- ga's, op de bijeenkomst van de commissie voor Buitenlandse en Europese aangelegenheden van woensdag 2 oktober 1996 werd in aanwezigheid van Zijne Excellentie de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx, ambassadeur van de republiek Oekraïne, het ont- werp van decreet houdende goedkeuring van de Partnerschap- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid- staten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met de Bijlagen I tot V, met het Protocol, en met de Slo- takte, ondertekend te Luxemburg op 14 juni 1994, besproken en goedgekeurd.
Eerst gaf minister-president Xxx xxx Xxxxxx een toelichting met vier onderdelen. Hij begon met een kort historisch overzicht. Enkele jaren voor het uit- eenvallen van de voormalige Sovjetunie, in decem- ber 1989, sloten de Gemeenschappen en hun lidsta- ten een handels-en samenwerkingsovereenkomst met de USSR. Na de desintegratie van de USSR, in de tweede helft van 1991, besloten de toenmalige twaalf lidstaten de banden met de onafhankelijk geworden Sovjetrepublieken verder aan te halen. Dat gebeurde door de zogenaamde Partnerschap- en Samenwerkingsovereenkomsten die het midden houden tussen de overeenkomst van 1989 en de met de landen van Centraal-Europa gesloten Europa-akkoorden. De Raad Algemene Zaken van de Europese Unie nam in oktober 1992 de onderhandelingsrichtlijnen voor deze Partner- schap- en Samenwerkingsovereenkomsten aan. Voor de onderhandelingen met het GOS werd uit-
-7-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Platteau
gegaan van een gemeenschappelijke basistekst. Het onderhandelingstempo en de resultaten van de onderhandelingen werden afhankelijk gesteld van externe factoren, zoals de ontwikkelingsgang van deze landen en hun economische en politieke situ- atie.
Oekraïne was een van de eerste landen waarmee onderhandelingen over een Partnerschap- en Samenwerkingsovereenkomst werden gevoerd. De betreffende overeenkomst werd gesloten op 14 juni 1994 in Luxemburg. Op intern Belgisch vlak heeft deze Partnerschap- en Samenwerkingsover- eenkomst eveneens een gemengd karakter. Er wor- den materies in behandeld die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten behoren, evenals materies die onder de federale bevoegd- heid vallen.
De minister-president vervolgde met een kort inhoudelijk overzicht van de overeenkomst. De overeenkomst beoogt de totstandkoming van een kader van politieke samenwerking, het stimuleren van het onderlinge handelsverkeer en wederzijdse investeringen, het leggen van de grondslag voor economische, sociale, financiële, wetenschappelijke, technologische en culturele samenwerking en het steunen van de politieke en economische inspan- ningen van Oekraïne.
Ten derde kwam het institutionele werk aan bod. Met het oog op de uitvoering van het verdrag wer- den drie instellingen in het leven geroepen : de samenwerkingsraad, een ambtelijk samenwerkings- comité en een parlementair samenwerkingscomité. De schriftelijke tekst geeft verdere uitleg over deze organen.
Ten vierde werd de betrokkenheid van Vlaanderen besproken. De bevoegdheid van Vlaanderen om verdragen te sluiten brengt vanzelfsprekend ook internationale verplichtingen met zich mee. De Europese Unie heeft de voorbije twee jaar Part- nerschap- en Samenwerkingsovereenkomsten gesloten met bijna alle GOS-republieken. Deze Europese overeenkomsten bevatten telkens ook bepalingen over culturele en economische samen- werking. Volgens artikel 167, paragraaf 3 van de Grondwet gaan dergelijke gemengde verdragen van kracht nadat ze de instemming van de bevoeg- de parlementen hebben gekregen. Al deze Europe- se overeenkomsten moeten dus ook door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd. Het akkoord met Oekraïne is het eerste in die reeks. De stemming wordt voorgelegd aan het Vlaams
Parlement. Deze bijeenkomst vandaag is een nieu- we mijlpaal in de ontwikkeling van het Vlaams bui- tenlands beleid.
Ten vijfde werd er een stand van ratificaties gege- ven. Ik sla bepaalde paragrafen over en verwijs naar het schriftelijke verslag : de stand van ratifica- tie in de Europese Unie en de stand van ratificatie in de Belgische constitutionele rechtsorde.
Ten zesde werd er aandacht besteed aan de pro- jectmatige betrokkenheid van Vlaanderen bij Oek- raïne. Vlaanderen steunt in het kader van het fonds Centraal- en Oost-Europa, het COE, diverse pro- jecten in Oekraïne.
De belangrijkste hiervan zijn onder meer : een opleidingsproject voor technici en managers in het ministerie van Landbouw ; begeleiding bij de her- structurering van een baggermaatschappij ; een gezondheidsprogramma voor kinderen die het slachtoffer zijn geworden van de Tsjernobyl-ramp, met onder meer de vorming van dokters en ver- pleegsters en het ter beschikking stellen van twee- dehands medisch materiaal. Ten laatste is er nog de gestructureerde arbeidstraining voor jongeren, om hun arbeidskansen te verhogen.
In totaal is Vlaanderen op die manier al betrokken bij ongeveer 400 projecten in Centraal- en Oost- Europa. Voor een overzicht van de nog te verwach- ten partnerschaps- en samenwerkingsovereenkom- sten met voormalige Sovjetrepublieken wordt ver- wezen naar het schriftelijke verslag.
Volgt dan punt 2 van de algemene bespreking. Over de grenzen tussen de diverse politieke frac- ties heen wordt de Partnerschap- en Samenwer- kingsovereenkomst met de Oekraïne verwelkomd als een belangrijke stap in het Vlaams buitenlands beleid en een belangrijke stap voorwaarts in het bevorderen van de stabiliteit in Europa. De heren Platteau, Xxx Xxxxxxxxx en Van Grembergen wij- zen in dit verband op het enorm economisch potentieel van Oekraïne, die na Rusland trouwens de grootste opvolger-staat van de Sovjetunie in Europa is. Oekraïne zou op termijn wel eens de nieuwe groeipool kunnen worden. Ook in het ver- leden was deze regio economisch al zeer belangrijk : denken we in dit verband al maar aan zijn zware industrie en aan het feit dat het voor de revolutie van 1917 de graanschuur van Europa was. Op termijn zou het land dit wel eens opnieuw kun- nen worden. De heer Xxxxxxxx wijst xxxxxxx ook nog op het bestaan van een vage dynastieke band tussen de onmiddellijke opvolger-staat van het oude rijk van Kiev en één van de takken van het
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-8-
Platteau
voormalige Franse koningshuis. De heer Xxx Xxxx- meire beschouwt het bedrag waarvan sprake tege- lijk ook als een verdragsrechtelijke bevestiging van de onafhankelijkheid van Oekraïne. Verwijzend naar de nieuwe Grondwet van Oekraïne, van 28 juni 1996, die recent werd goedgekeurd, verklaart de heer Xxxxx dat de prille Oekraïense democratie ten volle de steun van het Westen verdient. Afslui- tend beklemtonen de heren Xxx Xxxxxxxxx en Suykerbuyk opnieuw dat de Europese Unie een belangrijke rol heeft te vervullen in Oost- en Cen- traal-Europa. Vlaanderen van zijn kant kan zich aansluiten bij de strategie van de Unie en er een eigen bijdrage toe leveren. Ook de minister-presi- dent benadrukt nogmaals het belang van deze spe- cifieke overeenkomst en wijst erop dat Vlaanderen hierin volkomen de voorbehouden rol speelt. Hij beaamt tevens dat de historische banden met Oek- raïne een element vormen dat de verbeelding van de bevolking in het Westen raakt en waardoor deze bevolking meteen ook gevoeliger wordt voor de samenwerking met dit land.
Punt b betreft de algemene Vlaamse beleidslijn ten aanzien van Centraal- en Oost-Europa. De xxxx Xxxxxxxxxx wenst dit akkoord te bekijken in een ruimer perspectief en dringt er bij de minister-pre- sident derhalve op aan om een globale Vlaamse beleidsvisie ten aanzien van Oost- en Centraal- Europa voor te leggen aan het Vlaams Parlement. De xxxx Xxxxxxxx verduidelijkt dat in zijn optiek de algemene Vlaamse beleidslijn ten aanzien van Centraal- en Oost-Europa niet mag zijn geïnspi- reerd op de idee van Fortress Europe, maar eerder moet zijn geënt op solidariteit tussen de staten bin- nen een open, pan-Europese constructie. Zijns inziens kan enkel een dergelijke benadering de noodzakelijke democratische onderbouw van de nieuwe staten en samenlevingen in het oosten van Europa daadwerkelijk ondersteunen.
Punt b betreft de limitatie van Oost- en Centraal- Europa. De xxxx Xxxxxxxxxx wenst van de minis- ter-president te vernemen welk geografisch gebied er precies wordt aangeduid met de term Oost- en Centraal-Europa.
De geografische afbakening is immers mee deter- minerend voor de optimalisering van de verdeling van de Vlaamse inspanningen voor dit gebied. De heren Xxx Xxxxxxxxx en Platteau wijzen er in dit verband op dat de Oekraïne zich op de culturele buitengrens van Europa bevindt. De minister-pre- sident merkt op dat het hem bijzonder riskant lijkt om Europese grenzen eenduidig te willen vastleg-
gen. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van generaal Xx Xxxxxx.
Punt d handelt over de Vlaamse projecten ten aan- zien van Oost- en Centraal-Europa. De heer Suy- kerbuyk, hierin bijgetreden door de heer Xxxxxxx, neemt met genoegen kennis van het door de minis- ter-president aangehaalde feit dat Vlaanderen reeds participeert in een 400-tal projecten in Oost- en Centraal Europa. Hij meent dat het, gezien de veelheid aan projecten, aangewezen is om hiervan een apart overzicht met toelichting te krijgen. Op die manier kan de commissie ook kennis krijgen van de concrete implementaties en implicaties van de verdragen die mede door haar tussenkomst worden gefinaliseerd. Het is voor de commissie immers ook interessant om te zien hoe de theorie van een verdrag wordt omgezet in de dagelijkse praxis. De heren Platteau en Xxx Xxxxxxxxxx vol- gen dit denkspoor.
Punt e handelt over de selectiviteit en de doelge- richtheid van de Vlaamse hulp. De heren Xxxxxx- buyk en Platteau zijn van mening dat het engage- ment van Vlaanderen ten opzichte van Oost- en Centraal Europa, in het licht van de beperkte mid- delen die Vlaanderen heeft, dient te gebeuren op een afgewogen en selectieve wijze. Anders zal de Vlaamse hulp betekenisloos zijn of haar doel volle- dig voorbij schieten. Zij zouden ook graag verne- men volgens welke algemene richtlijnen deze selectiviteit wordt geoperationaliseerd. De heer Xxx Xxxxxxxxxx, hierin bijgetreden door de heer Xxxxx, preciseert dat Vlaanderen met Oekraïne kan samenwerken in deze aangelegenheid, dat Vlaanderen daarin sterk is en tegelijk tegemoet kan komen aan de reële behoeften van Oekraïne.
Punt f handelt over de wenselijkheid van meer autonomie voor het Vlaams buitenlands beleid. Hierover vond een ernstige gedachtewisseling plaats. Ik verwijs hiervoor naar het schriftelijk ver- slag.
Punt g handelt over de rol van en voor het Vlaams Parlement in het Vlaams buitenlands beleid. De heer Xxxxx maakt de opmerking dat ook het Vlaams Parlement een belangrijke rol heeft te ver- vullen in het algemeen buitenlands beleid van Vlaanderen.
Nu verlopen de bestaande interparlementaire rela- ties nog steeds bijna louter tussen de Belgische federale Kamer en Senaat en het parlement van Oekraïne. Aangezien het Vlaams buitenlands beleid zich nog in een pril stadium bevindt, lijkt het hem aangewezen dat de Vlaamse regering en het
-9-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Platteau
Vlaams Parlement veel meer als een echt team naar buiten zouden treden.
De minister-president wijst erop dat de samenwer- king in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het Vlaams Parlement is. Tegelijkertijd erkent hij ook volmondig dat een gecoördineerd optreden van regering en parlement een wezenlijke verster- king kan inhouden voor het Vlaams buitenlands beleid. Derhalve is een meer actieve opstelling van het Vlaams Parlement ook een zorg van de Vlaam- se regering.
Punt h handelt over de Partnerships- en Samen- werkingsovereenkomst. Er werd heel wat meege- deeld over de inhoud, de problemen van democra- tie en mensenrechten, het probleem van de meest- begunstigde-natieclausule waarvoor ik refereer aan de uitspraken van de xxxx Xxxxxxxxxx en de replieken van de minister-president, de vestiging en werking van vennootschappen, het wegwerken van handelsbelemmeringen, de afstemming van de Oekraïense wetgeving op het gemeenschapsrecht en de ecologische aspecten van de overeenkomst met onder meer de hele problematiek van de kern- energie en het nucleair materiaal. Over dit laatste punt hebben onder andere de heren Xxxxxxxx en Van Overmeire iets gezegd. Het rapport heeft ook heel wat te zeggen over leefmilieu in enge zin.
Tot slot nog een woord over de institutionele bepa- lingen. Met betrekking tot de instellingen van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst wordt gepeild naar meer precieze gegevens over de samenstelling en de wijze van functioneren van de instellingen. De minister-president preciseert dat het centrale orgaan van de PSO de Samenwer- kingsraad is. Deze bestaat uit leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen enerzijds, en uit leden van de regering van Oekraïne anderzijds. Deze raad komt minstens één keer per jaar bijeen en behandelt dan alle belangrijke vraagstukken in het kader van de overeenkomst. Ook behandelt hij alle andere bilaterale en internationale vraagstuk- ken van gemeenschappelijk belang. De Samenwer- kingsraad kan terzake aanbevelingen doen. De Samenwerkingsraad wordt bijgestaan door een Samenwerkingscomité samengesteld uit hoge amb- tenaren. Er werd ook voorzien in een Parlementair Samenwerkingscomité dat is samengesteld uit leden van het Europees Parlement en uit leden van het parlement van Oekraïne. Dit Comité zal wor- den ingelicht over de aanbevelingen van de Samen- werkingsraad. Aangezien de ratificaties nog lopend
zijn, werd geen van deze instellingen al geïnstal- leerd.
De heer Xxx Xxxxxxxxx en ikzelf hebben ook een vormelijke opmerking gemaakt : de vertaling van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereen- komst is niet zeer adequaat. Deze opmerking staaf- den we met een voorbeeld. De minister-president heeft verklaard zich ten volle bewust te zijn van de problemen met de verdragsvertalingen, maar zoals hij ook al eerder liet opmerken, is het niet Vlaan- deren dat voor de vertaling van de teksten instaat.
Het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de Partnerschap- en Samenwerkingsovereen- komst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met de Bijlagen I tot V, met het Protocol, en met de Slotakte, ondertekend te Luxemburg op 14 juni 1994, werd met eenparigheid door de 12 aanwezige leden aangenomen. (Applaus)
De voorzitter : De heer Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik wens de rapporteur te danken voor zijn uitvoerig verslag waaraan ik, in geval van strikte toepassing van het reglement, nog nauwelijks iets kan toevoe- gen. Ik zal mijn uiteenzetting dan ook beperken tot enkele krachtlijnen.
De SP heeft drie goede redenen om dit ontwerp van decreet goed te keuren. Ten eerste keuren we dit goed, omdat met dit decreet een eerste stap wordt gezet voor de bevordering van de stabiliteit in Europa. Ten tweede keuren we dit goed, omdat Oekraïne, zoals aangeduid door de rapporteur, over een enorm economisch potentieel beschikt waardoor dit land op termijn één van de nieuwe groeipolen kan worden waar Vlaanderen niet afwezig mag zijn. Ten derde verdient de prille en nog kwetsbare Oekraïense democratie die met de nieuwe grondwet van 28 juni 1996 gestalte heeft gekregen, de steun van het Westen, zodat Oekraïne kan uitgroeien tot een solide democratisch land. Deze ontwikkeling is overigens in het belang van de Europese bevolking in het algemeen.
De Europese Unie heeft in Oost- en Centraal Europa een meer dan belangrijke rol te vervullen. Vlaanderen moet zich inschrijven in de strategie van de Europese Unie en met de beperkte midde- len, maar specifieke mogelijkheden waarover het beschikt, kan het een niet te onderschatten bijdra- ge leveren tot de ontplooiing van deze nieuwe, doch kwetsbare democratie.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-10-
Sleeckx
Naar aanleiding van de goedkeuring van dit belangrijk akkoord vraagt de SP aan de minister- president om de globale beleidsvisie van de rege- ring ten aanzien van Oost- en Centraal-Europa aan het Vlaams Parlement voor te leggen, zodat het parlement als hoogste gezag, indien nodig, correc- ties kan aanbrengen en bijsturen.
Vlaanderen participeert in ongeveer 400 projecten in Oost- en Centraal-Europa. Wij willen graag meer geïnformeerd worden over deze projecten. De commissie heeft hier overigens al om verzocht. De verdragen worden in de commissie van het Vlaams Parlement grondig besproken. In tegen- stelling tot het federale Parlement beschouwt het Vlaams Parlement de behandeling van internatio- nale verdragen niet als een formaliteit.
Xxxxx had ik van de minister-president vernomen of de hoeveelheid en de grote diversiteit van de tal- rijke projecten de efficiëntie van deze projecten niet in het gedrang brengen. Is de minister-presi- dent bereid ons een overzicht van en inzicht te geven in deze brede waaier van projecten gesteund door Vlaanderen ? Dit zou kunnen gebeuren in een speciale commissievergadering. Terloops wil ik erop wijzen dat de minister-president al affirmatief heeft gereageerd op het verzoek van de commissie- leden. Op die manier zullen we meer inzicht ver- werven en kan er een debat worden gevoerd over dit onderwerp. Aan de hand van voorstellen kan er dan eventueel nog worden bijgestuurd.
Gezien de beperkte middelen waarover Vlaande- ren beschikt, dient men selectief tewerk te gaan, zoniet zullen onze steun en onze hulp vrijwel bete- kenisloos zijn en hun doel volledig voorbijschieten. Wellicht moeten we onze steun en onze hulp vee- leer toespitsen op de aangelegenheden waarin Vlaanderen sterk is en die tegelijkertijd tegemoet- komen aan de reële behoeften van Oekraïne. In de commissie werd gesuggereerd dat er aandacht moet worden besteed aan het stimuleren van het zelfstandig en klein ondernemerschap. Vlaanderen heeft op dit vlak een ruime ervaring en beschikt over excellente KMO-vormingscentra. Het uitbou- wen van een stevige middenklasse biedt naast evi- dente economische voordelen ook het bijkomende voordeel dat er een stabiel maatschappelijk draag- vlak ontstaat voor de verdere politieke ontwikke- lingen. Het in Vlaanderen aanwezige opleidings- en vormingsaanbod en het opleidingsinstrumentarium kunnen maximaal en optimaal worden ingezet, na een grondige analyse van het in Oekraïne bestaan- de behoeftenpatroon.
Voorts wil ik erop wijzen dat we over een uitge- breide wetenschappelijke kennis beschikken op het vlak van de verwerking van nucleair afval. Xxxx wat ingenieurs en doctors in de scheikunde, die al op de leeftijd van 58 jaar op pensioen worden gesteld, beschikken op dit vlak over een enorme knowhow. Deze mensen vervelen zich of vullen hun tijd met het lezen van boeken. Een enorm kapitaal aan kennis blijft zo onbenut. Ik vraag me af of het niet mogelijk is dat deze mensen, in over- leg met de federale regering, hun diensten aanbie- den aan Oekraïne, waar men ten gevolge van de ramp in Tsjernobyl te kampen heeft met enorme problemen.
Xxxxxxxx de minister-president, het Vlaams Parle- ment moet erop aandringen dat er zo snel mogelijk iets gebeurt. Ik weet dat een heleboel mensen zich hiervoor willen inzetten. (Applaus bij de CVP, de SP en de VU)
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, collega's, ik ga iets doen dat ik nooit eerder heb gedaan. Ik wil niet onmiddellijk over het hier behandelde onderwerp praten, eerst wil ik het over een andere zaak hebben.
Ik was zeer onthutst en geërgerd toen ik vanmor- gen op de radio hoorde dat er opnieuw zes politie- ke benoemingen zouden gebeuren bij de Raad van State. Ik weet dat we hiervoor niet bevoegd zijn. Ik ben echter ook parlementslid en voel me moreel medeverantwoordelijk. Heeft men nu nog altijd niet begrepen dat de bevolking een goed functio- nerende parlementaire democratie wil ? De Witte Mars was toch een duidelijk signaal dat de maat vol is ? Ik vraag dan ook met aandrang dat deze nieuwe politieke benoemingen niet zouden plaats- vinden. We moeten een duidelijk signaal geven aan het federale parlement dat we dit ten stelligste afkeuren.
Ik kom nu tot het eigenlijke onderwerp van deze bespreking. Met dit verdrag leggen we contact met Oekraïne, een land dat opnieuw in een democratie wil leven. Het is een land dat nog altijd veel proble- men heeft. Het moet afrekenen met een verleden van zeventig jaar dictatuur. Een deel van de huidi- ge elite heeft gewoon het jasje omgedraaid zonder in wezen te veranderen.
Met al die dingen houd ik wel degelijk rekening. Toch vind ik dit verdrag waardevol, omdat het Vlaanderen de mogelijkheid biedt om selectief met
-11-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Xxx Xxxxxxxxxx
kleine bedrijven en kleine ondernemers contact te leggen. Vlaanderen kan op die manier ook joint ventures aangaan en uitwisseling met onze univer- siteiten mogelijk maken. Overigens wil de commis- sie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenhe- den van dit Vlaams Parlement echt aan buitenland- se politiek doen en die buitenlandse politiek bespreken. Wij zijn geen Albanië ; niet het vroege- re Albanië, noch het huidige Albanië. We mogen ons niet afsluiten van de buitenwereld. We zijn een land dat naar de buitenwereld kijkt en er mee ver- antwoordelijkheid wil dragen. In die zin vinden we het uitstekend, mijnheer de minister-president, dat u die kans geeft aan de commissie van Buitenland- se en Europese Aangelegenheden.
Ik betreur alleen dat het Vlaams Parlement zelf te weinig gebruik maakt van die gelegenheid. In alle andere parlementen neemt de commissie van Bui- tenlandse en Europese Aangelegenheden een vooraanstaande plaats in. Ik vraag dan ook dat onze commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden daadwerkelijk een buitenlands beleid ontwikkelt, en het Vlaams Parlement daar- toe de materiële middelen aanreikt. (Applaus bij de VU, de SP en de CVP)
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxx : Mijnheer de voor- zitter, mijnheer de minister-president, collega's, ik zou op mijn beurt eerst de verslaggever willen bedanken voor zijn uitvoerig verslag.
Men zou geneigd zijn de Partnerschap- en Samen- werkingsovereenkomst een belangrijk verdrag te noemen. Als we alles belangrijk noemen, lopen we echter het risico dat niets meer belangrijk is. Ik ben van oordeel dat de Baltische staten – die hier bin- nenkort aan bod zullen komen – meer op de maat van Vlaanderen zijn gesneden dan Oekraïne. De tekst die nu voorligt, is bovendien een Europees verdrag. We hebben hier dan ook meer te maken met een kennisgeving dan met een goedkeuring. Ondanks de geringe betrokkenheid van Vlaande- ren bij dit verdrag, zou ik toch durven zeggen dat Oekraïne een belangrijk land is. Is dit verdrag mis- schien niet zo belangrijk, dan is het land het zeker wel.
Er is niet alleen de grootte van het land – Oekraïne is op dat vlak vergelijkbaar met Frankrijk – maar ook de potentiële economische kracht. De verslag- gever heeft al vermeld dat het land vóór het com-
munisme één van de graanschuren van Europa was en over een belangrijke industriële capaciteit beschikt. Dat potentieel wordt niet weerspiegeld in de huidige situatie. Men zou zelfs kunnen stellen dat Oekraïne net als andere landen in de regio eer- der een ontwikkelingsland is dan een land in volle ontwikkeling.
Dat heeft een aantal oorzaken. Het land heeft een verouderde infrastructuur. Daarbij denken we niet alleen aan de industrie, bijvoorbeeld de fabrieken en de machines. Ook het wegennet is, vooral buiten de grote steden, ondermaats. Het communicatienet laat te wensen over. Het blijft een moeilijke opdracht om een fax te versturen. Ook het gebruik van de luchthaven voor een binnenlandse vlucht is een avontuur. Een tweede probleem wordt gevormd door de corruptie en de maffia. Beide zijn alomtegenwoordig, zelfs openlijk.
Dat is zo op het laagste echelon : zonder dollars is er niets meer mogelijk. Dan komt er zelfs geen wijn op de restauranttafel. Maar mét enkele dollars kan men van de ober wel de beste denkbare wijn krijgen. Ook op het hoogste echelon kan alles : wit- wassen van geld, drugssmokkel, en de smokkel van nucleair materiaal.
De derde oorzaak heeft met de heersende mentali- teit te maken. Dat is de tol die Oekraïne betaalt voor zeventig jaren communisme : voor verregaan- de centralisatie en reglementering. Die reglemente- ring ging zelfs zover dat centraal werd voorge- schreven hoe warm het in de appartementsgebou- wen mocht zijn. Wie het te warm had, moest maar een venster openen en wie het te koud had, kon er één sluiten. Het resultaat van die centralisering is vandaag meer dan ooit duidelijk. De bevolking is apathisch. Elk individueel initiatief wordt als ver- dacht beschouwd.
Oekraïne is ook belangrijk door zijn ligging. Het vormt een overgangsgebied tussen Centraal-Euro- pa en Rusland. Het woord Oekraïne betekent trou- wens, als ik me niet vergis, grensland of overgangs- gebied. In de commissie hebben we gepraat over de grenzen van Europa. Men kan die grenzen strikt geografisch definiëren. In dat geval vormt de Oeral de Europese grens. Onder meer generaal xx Xxxxxx verdedigde die stelling. Politiek lijkt me dat echter niet zinvol. Men kan deze grens nu eenmaal niet dwars door Rusland trekken. Politiek bekeken lig- gen de grenzen waar wij, Europeanen, ze zelf leg- gen.
Men kan die grens ook vanuit een cultureel-histo- risch oogpunt bekijken. In dat geval loopt ze dwars door Oekraïne. Daardoor wordt het land gesplitst
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-12-
Van Overmeire
in een westelijk deel, dat op Centraal-Europa is gericht, en een oostelijk deel, dat op Rusland is georiënteerd. Het oostelijk deel is trouwens gro- tendeels bevolkt door etnische Russen en gerussifi- ceerde Oekraïners. Oekraïne zit dus op de wip. Dat kan tot grote interne spanningen leiden, met een belangrijke politieke weerslag. Veel zal dus afhan- gen van wat er in Kiev gebeurt. Zal Oekraïne een recuperatiebeweging meemaken zoals eerder Wit- Rusland ?
Veel zal verder afhangen van wat in Moskou gebeurt. Men moet daarbij toch opmerken dat de machtsverschuivingen van de voorbije dagen in Moskou iedereen de wenkbrauwen doen fronsen. Het is bijzonder moeilijk om te zien wie in Moskou eigenlijk de macht heeft, en in welke richting het land evolueert. Rusland blijft een enorme macht, op economisch, maar ook op militair gebied.
Veel zal ten slotte ook afhangen van wat Europa doet. Wat ons betreft, moet het Europees beleid gericht zijn op de vrijwaring van de onafhankelijk- heid en de soevereiniteit van de Oekraïne, en op de versterking van de banden tussen Europa en Oek- raïne. Wij hopen dat dit Verdrag daartoe kan bij- dragen. We zullen het dan ook goedkeuren. (Applaus bij het VB)
De voorzitter : Mevrouw Xxxxxxx-Xxxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-presi- dent, collega's, in naam van mijn fractie sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Xxx Xxxxxxxxxx die schande spreekt over de aangekondigde poli- tieke benoemingen na de witte mars van zondag. Tevens ben ik het eens met de heer Xxxxxxx die vraagt om een inhoudelijk vernieuwde werking van de commissie voor Buitenlandse en Europese Aan- gelegenheden van het Vlaams Parlement.
Ik dank de secretaris en de verslaggever voor hun uitgebreid verslag van de bespreking in de commis- sie. Het samenwerkingsakkoord tussen de Europese Gemeenschappen en Oekraïne omvat 109 artikelen die in de commissie reeds uitvoerig werden bespro- ken. Ik zal mij dan ook beperken tot artikel 61 met betrekking tot de energie, artikel 62 met betrek- king tot de samenwerking in de civiele kernener- giesector en artikel 63 met betrekking tot het milieu en de volksgezondheid.
Het zal u niet verwonderen dat volgens mijn fractie de aandacht van Vlaanderen voor Oekraïne priori- tair moet gaan naar het leefmilieu en de volksge- zondheid. In dat land zijn deze materies onlosma- kelijk verbonden met de energie, meer bepaald met de kernenergie.
Tien jaar geleden ontplofte reactor nummer vier van de kerncentrale van Tsjernobyl, in de buurt van Kiev, in Oekraïne. Voor het eerst besefte de mensheid dat het gebruik van kernenergie in vre- destijd enorme risico's inhoudt, niet alleen voor de omwonenden, maar eveneens voor mensen die honderden of zelfs duizenden kilometers ver wonen.
Na tien jaar is de totale omvang van de catastrofe nog steeds niet gekend. Enkele feiten staan echter onomstotelijk vast : De Verenigde Naties erkennen dat ongeveer 9 miljoen mensen, met andere woor- den bijna de totale bevolking van België, recht- streeks of onrechtstreeks werden getroffen. Boven- dien werd in Oekraïne een oppervlakte van meer dan 40.000 vierkante kilometer, met andere woor- den een gebied groter dan België, dodelijk besmet. Uit gezondheidsstudies blijkt dat opvallend veel mensen lijden aan typische stralingsziekten – het gaat hier niet alleen om de honderdduizenden jon- gemannen die werden ingeschakeld om de ontplof- te reactor af te dichten.
De radioactieve besmetting is nog steeds zeer hoog. Rekening houdend met het feit dat de effec- ten van blootstelling aan radioactieve straling pas na vele jaren tot uiting komen, vrezen we het erg- ste voor de streek van Tsjernobyl en een groot deel van Oekraïne. Oekraïne is niet in staat om op eco- logisch of medisch vlak het hoofd te bieden aan de gevolgen van de ramp. De kosten hiervoor worden geraamd op honderden miljarden dollars. Intussen gaan westerse experts er reeds van uit dat de lokale overheid er niet in zal slagen om de mensen te eva- cueren uit de besmette zones. De betrokkenen moeten leren leven in het vooruitzicht van een zeer pijnlijke aftakeling en een vroegtijdige dood.
Bij de zoektocht naar de oorzaken van het ongeval is duidelijk gebleken dat de reactor van het type Tsjernobyl onveilig werd geconcipieerd. Hij kan niet worden gemoderniseerd of beveiligd. En nu, tien jaar na het ongeval werd nog steeds geen enkele reactor van dit type stilgelegd.
In 1990 en 1991 startte de Europese Unie de Tacis- en de Pharo-programma's voor technische hulp. De commissie geeft echter toe dat het slechts gaat om een beperkte hulp voor studies en aanbevelingen
-13-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Verwimp-Sillis
en voor oppervlakkige beveiliging op korte ter- mijn. Omdat Oekraïne niet over de nodige midde- len beschikt, staat de sluiting van de site van Tsjer- nobyl nog steeds ter discussie. Pas op 20 december 1995 hebben vertegenwoordigers van de G7, de Europese Unie en de regering van Oekraïne in Ottawa een akkoord ondertekend waarin ze zich engageren om te werken aan een gemeenschappe- lijk programma voor de sluiting van de site van Tsjernobyl tegen het jaar 2000.
Een belangrijk probleem hierbij is de nieuwe, ver- vangende energievoorziening. Wat dit betreft, is er sterke druk van de westerse elektriciens, voorna- melijk van de nucleaire lobby die opnieuw kern- centrales wil bouwen. Na de ongevallen op Three Miles Island in 1979 en in Tsjernobyl in 1986 wer- den er in Europa geen nieuwe kerncentrales meer besteld.
De westerse nucleaire industrie zit in nood, want hier en daar begint men ook te twijfelen aan de veiligheid van hun centrales. Studies evenwel tonen aan dat rationeel energiegebruik, modernisering van de klassieke centrales, warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare energie, economisch en ecolo- gisch veel rendabeler zijn. Ze kunnen kernenergie voor Oekraïne overbodig maken. We menen dat in het kader van deze overeenkomst en in het belang van het leefmilieu en de gezondheid van het Oek- raïnse volk Vlaanderen en België hun bevoegdhe- den moeten aanwenden en aandringen op de onmiddellijke sluiting van alle centrales van het Tsjernobyl-type, het inzetten van het Tacis-budget voor de promotie en aanwending van niet-nucleai- re energietechnologieën en het oprichten van een internationaal fonds ten voordele van de slacht- offers.
Ik vond het belangrijk dit nog even toe te voegen aan de algemene bespreking van het samenwer- kingsakkoord. Voorts vindt mijn fractie dit een zeer goed akkoord. We zullen het deze namiddag vol- mondig steunen. (Applaus bij AGALEV, de CVP, de VLD en de VU)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister-presi- dent, collega's, ik moet herhalen : alles is gezegd. De bezorgdheid van mijn fractie werd volledig door de verslaggever verwoord. De bespreking van dit verdrag heeft opnieuw aangetoond dat onze
commissie ernstige pogingen onderneemt om aan buitenlandse politiek te doen. De voorzitter, de heer Xxxxxxx, heeft dat terecht onderstreept.
Vroeger was het al de goede gewoonte in de com- missie uitgebreid over verdragen te spreken. Dat was anders in het federaal parlement ; zo'n verdrag werd daar nooit ten gronde besproken. De zoge- naamde consensus was steeds vlug bereikt. Ik ben van oordeel dat de wijze waarop we de bespreking voeren een bijdrage levert tot een concept van bui- tenlands beleid dat eigenlijk veel verder gaat dan onze bevoegdheden. In de interministeriële confe- rentie voor het buitenlands beleid waar Vlaande- ren naast de andere gemeenschappen en gewesten zitting heeft, spelen wij een beslissende rol.
Deze instelling is er één van het consensustype. Daardoor hebben we onrechtstreeks invloed op het buitenlands beleid. Ik verwijs naar de merk- waardige, maar juiste opvatting van de minister- president : men moet buitenlands beleid breed interpreteren.
Men kan buitenlands beleid zeer breed interprete- ren. Er wordt vaak gezegd dat buitenlands beleid in een klein land een vorm van binnenlands beleid is. Er bestaan vooruitzichten dat dit in Vlaanderen anders verloopt. In de commissie heeft de minister- president gepleit voor een Vlaamse consensuspoli- tiek inzake het buitenlands beleid. Dat is een posi- tieve wending. We zullen dit verdrag uiteraard goedkeuren. (Applaus bij de CVP, de VLD, de SP en de VU)
De voorzitter : Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft het woord.
Minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx : De toe- lichting in de commissie, het verslag van de heer Xxxxxxxx en de toelichting van de diverse fracties tonen het belang aan van deze overeenkomst. Ik dring aan op de goedkeuring ervan, maar ik begrijp dat iedereen het belang ervan al onderkent. Dit belang heeft te maken met de oorspronkelijke afspraken tussen de Europese Unie en de vroegere Sovjet-Unie. Op het moment van de desintegratie van de USSR werd de draad onmiddellijk weer opgenomen. Oekraïne is als één van de eerste nieu- we partnerlanden naar voor getreden. Dit heeft vele redenen, zoals de grote potentie van het land en de vraagstelling over de democratische evolutie. Deze evolutie vindt niet van vandaag op morgen plaats. Een politieke samenwerking met Oekraïne is van groot politiek belang voor de Unie. Ook het bevorderen van het handelsverkeer, de wederzijdse investeringen, de economische, sociale, weten-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-14-
Van den Brande
schappelijk-technologische en de culturele samen- werking zijn belangrijk.
We hebben hier te maken met een tussenvorm van overeenkomst. Een partnership-overeenkomst leidt niet automatisch tot een open handelsverkeer. Het is wel een belangrijke tussenstap. Uit de bilate- rale afspraken met Oekraïne blijkt dat er veel inte- resse voor Vlaanderen is. Ik sluit niet uit dat we in het jaar '97 tot een meer uitgesproken bilaterale overeenkomst komen. Samenwerking moet echter selectief en goed gebeuren, daarom ook de zending die we morgen aanvatten. Ik ben zeer blij met een delegatie van het Vlaams Parlement en ik hoop dat we deze als een parlementaire delegatie zullen onderkennen. Ik vind het heel belangrijk dat niet alleen de Vlaamse regering deelneemt. Zoals we twee jaar geleden in Zuid-Afrika een eerste aanzet gaven tot democratische samenwerking, wil ik dat ook nu een herkenbare parlementaire delegatie kan deelnemen aan deze politieke zending.
Ik ben daar gelukkig om. Als we een samenwer- king met enkele prioritaire partners uitbouwen, moeten we dat zorgvuldig en zeker niet overhaast
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de Partner- schap- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met de Bijlagen I tot V, met het Protocol, en met de Slotakte, onder- tekend te Luxemburg op 14 juni 1994.
Enig artikel 1
De Partnerschaps- en Samenwerkingsovereen- komst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, de Bijlagen I tot V, het Protocol, en de Slotakte, ondertekend in Luxemburg op 14 juni 1994, zullen volkomen uitwerking hebben wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.
doen. Een samenwerking met Oekraïne sluit ik zeker niet uit, maar ook dat moet rustig gebeuren.
Er zijn zeker goede redenen om zo'n samenwer- king tot stand te brengen.
Een aantal projecten binnen het Fonds voor Cen- traal- en Oost-Europa heeft ondertussen vorm gekregen. Ik denk aan technische ondersteuning inzake landbouw en baggerwerken, wat niet onbe- langrijk is in dit gebied. Ik denk ook aan medewer- king aan de gezondheidsprogramma's voor de Tsjernobyl-kinderen. Die heel menselijke zorg om medische samenwerking werd trouwens door heel wat leden verwoord. Ten slotte denk ik aan een training voor jongeren die de arbeidskansen ver- hoogt.
Ik ben bijzonder gelukkig om het feit dat er unani- miteit bestaat om deze Europese overeenkomst, voor wat onze bevoegdheden betreft, goed te keu- ren. (Applaus bij de CVP, de SP en de VU)
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
ONTWERP VAN DECREET houdende goedkeu-
ring van het Protocol tot wijziging van het Euro- pees Sociaal Handvest, opgemaakt in Turijn op 21 oktober 1991
– 350 (1995-1996) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Europees Sociaal Handvest, opgemaakt in Turijn op 21 oktober 1991.
De algemene bespreking is geopend.
De xxxx Xxxxxx, verslaggever, is niet aanwezig. Ik neem aan dat we ons voor de discussie kunnen baseren op het schriftelijk verslag. (Instemming)
Xxxxxxx Xxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister-president, colle- ga's, ik weet niet precies hoe de protocollaire volg- orde is, maar ik wil die volgorde zeker niet versto- ren, want we praten nu over iets dat heel protocol-
-15-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Maes
lair is : het protocol dat het Europees handvest ver- gezelt.
Ik wil zeker nog eens het belang onderstrepen van dit Europees Sociaal Handvest, in een tijd waarin alle landen van de Raad van Europa honderddui- zenden werklozen tellen. In totaal zijn dat er mil- joenen. Dat dwingt ons na te denken over de impact van zo'n handvest en van de wijzigingen van dat handvest. We keuren hier vandaag maar een beperkt gedeelte goed, het protocol dat de gewijzigde toezichtsregeling inhoudt. Er komen nog meer verdragen, want intussen is ook het Soci- aal Handvest zelf gewijzigd, dat wil zeggen uitge- breid. Uw regering, mijnheer de minister-president, heeft deze wijziging al goedgekeurd. Ik hoop dat we dit grondigere debat zullen kunnen voeren in de commissie en in dit Vlaams Parlement.
Alles bij elkaar komt de hele machinerie vrij ont- goochelend over, als je ziet dat de toezichtsregeling nu moet worden aangepast om de operationaliteit van de beslissingen te vergroten. Ik heb begrepen dat daardoor de afstand tot de volksvertegenwoor- diging nog groter wordt dan dat al het geval was. Ik behoor tot een partij die zelden de vergaderingen van de Raad van Europa heeft kunnen bijwonen ten gevolge van allerlei partijpolitieke afspraken. Daarom staan we wat vreemd ten opzichte van deze vergadering.
Maar, xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, wij zijn gevoelig voor de impact van het parlement, omdat het toch iets dichter bij de realiteit staat. U hebt dit probleem trouwens zelf aangesneden in het commissiedebat. De realiteit is maar al te vaak in tegenspraak met de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest.
De laatste jaren waren er verbeteringen omdat men een beter zicht heeft gekregen op een aantal misbruiken. Ik wijs op de belangrijke wijzigingen met betrekking tot de gelijke kansen voor vrou- wen, en op de betere bescherming van zwangere vrouwen. Als de vrouwenhandel echter nog steeds welig tiert, kunnen de Raad en zijn Sociaal Hand- vest niet aan die problematiek voorbijgaan. Daar- om vraag ik me af hoe efficiënt het Sociaal Hand- vest zal kunnen gehanteerd worden. Hoe sterk zul- len de aanbevelingen zijn, ook met betrekking tot de toewijzingsregeling ? Op dat laatste punt is er een grotere inbreng van een comité van deskundi- gen, waardoor mag worden verwacht dat het Comité van Ministers beter zal worden voorbereid door het Regeringscomité.
Ik hoop alleszins dat het zover komt. Ik kan me echter niet van de indruk ontdoen dat deze giganti- sche bureaucratische machine wel zorgt voor de tewerkstelling van de omvangrijke groep eigen ambtenaren, maar tegelijkertijd los staat van de sociale werkelijkheid. Die realiteit is er één van grote werkloosheid en zware misbruiken. Ik ver- wijs naar de schandalen met kinderen en naar de vrouwenhandel, die zowel in ons land als elders aan het licht komen. Dat stemt ons wat sceptisch over de goedkeuring van het protocol. Ik hoop dat de wijzigingen zullen zorgen voor een efficiënter optreden. Ik hoop vooral dat men zijn tijd niet zal verliezen met juridische disputen onder deskundi- gen, terwijl de werkelijkheid meer en meer los staat van de grondrechten van een sociaal Europa. Ik betwijfel of dit protocol de sociale kloof en het sociaal deficit efficiënt zal kunnen dichten. (Applaus bij de VU en de SP)
De voorzitter : De heer Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx : Onze fractie zal dit ont- werp van decreet goedkeuren. We zijn ons ervan bewust dat het eigenlijk gaat om een basistekst, een soort grondvest voor het Europese sociaal beleid. Veel zal dan ook afhangen van de uitvoe- ring en de praktische toepassing. Op dit punt volg ik dan ook helemaal de stelling van xxxxxxx Xxxx. Onze aandacht gaat op Europees niveau vooral naar de werkloosheid – de grote gesel van Europa -, naar de kinderarbeid die in bepaalde delen van Europa nog steeds hoogtij viert, en in het algemeen naar de bescherming van de zwak- sten. Wij hopen dat dit Sociaal Handvest een solide basis kan zijn voor een verdere uitvoering van een correcte en verregaande Europese sociale politiek.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Ook onze fractie zal het ontwerp goedkeuren. Als reactie op de vori- ge twee sprekers wil ik beklemtonen dat dit hand- vest een beperkte betekenis heeft. Het is positief dat we het aannemen, al was het maar omdat we hopen dat de goedkeuring tot een grotere opera- tionaliteit leidt.
Ik zou aan xxxxxxx Xxxx willen zeggen dat men bedrogen uitkomt als men teveel verwachtingen koestert. Verder dan de gewettigde verwachting dat het soepeler zou verlopen dan gisteren, wil ik niet gaan. Ik ben voorstander van een pragmatische benadering waarbij we zeggen dat iets een goede stap is, maar dan ook niet meer dan dat. Laten we hier geen revolutionaire verwachtingen koesteren ;
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-16-
Suykerbuyk
het is de bedoeling alles efficiënter te laten verlo- pen. Maar ook dát is belangrijk. Daarom wil onze fractie dit ook goedkeuren.
De voorzitter : Wenst nog iemand het woord ?
Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft het woord.
Minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, geachte collega's, ik deel de verwoor- de bedenkingen, maar het gaat hier eigenlijk over een betere procedure van toezicht op en conformi- teit met wat in de lidstaten gebeurt en de doelstel- lingen van het handvest. Dat is de kern van de zaak. Ik kan niet helemaal instemmen met uw vrees dat dit ons nog verder zal afbrengen van de parlementaire controle. Iedereen is het erover eens dat het om een betere procedure zal gaan. Door een afzonderlijk comité van deskundigen de juridi- sche toetsing te laten uitvoeren en het niet aan de lidstaten over te laten om te zien of men beant- woordt aan de doelstellingen van het handvest dat men heeft ondertekend, krijgen we een grotere objectivering.
Verder wordt het vermogen van het Comité van Ministers om aanbevelingen aan te nemen, ver- sterkt. Dat is het positieve maar ook het beperken- de van wat voorligt. Werkgelegenheid, sociale con- dities, sociale zekerheid, moeten we ook in Bel- gisch perspectief zien. Ik deel uw mening dat het
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Europees Sociaal Handvest, opgemaakt in Turijn op 21 oktober 1991.
Artikel 1
Dit decreet regelt een gewest- en gemeenschaps- materie.
– Aangenomen.
Artikel 2
Het Protocol tot wijziging van het Europees Soci- aal Handvest, opgemaakt in Turijn op 21 oktober 1991, zal volkomen uitwerking hebben wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.
daarnaast ook gaat om een aantal immateriële waarden en doelstellingen die we moeten terugvin-
den in Europees perspectief. Naast een basis van sociale zekerheid in Europa moet er ook sprake
zijn van sociale waardigheid. De doelstellingen mogen niet alleen beperkt worden tot wat men kan kwantificeren, hoe belangrijk dit ook is. Ik wilde dit vermelden in de marge van deze bespreking, die een eerder beperkte doelstelling heeft. In de com- missie en de plenaire vergadering kunnen we ver- der ingaan op de Europese doelstellingen die ook de onze zijn. Ik benadruk evenwel dat ik de bekommernis van de collega's deel. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN
De voorzitter : Dames en heren, hiermede zijn wij aan het einde gekomen van onze werkzaamheden voor deze voormiddag.
Wij komen om 14.15 uur opnieuw bijeen om onze agenda verder af te handelen.
De vergadering is gesloten.
– De vergadering wordt gesloten om 11.20 uur.
De algemene bespreking is gesloten.
-17-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
BIJLAGE
MONDELINGE VRAGEN
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-18-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Buitenlandse en Europese Aange- legenheden
Vergadering van donderdag 26 september 1996
Vaste verslaggever : xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxx- xxx, secretaris van de commissie
– Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxx Xxxx- bergen tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister- president van de Vlaamse regering, Vlaams minis- ter van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegen- heden, Wetenschap en Technologie, over het stand- punt van de Vlaamse regering inzake de verhou- ding tussen de Europese Unie en deelstaten van de onderscheiden lidstaten
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De rechtspositie van de gemeenschappen en de gewesten van dit land tegenover de Europese Unie is op dit ogenblik eerder diffuus. Enerzijds wordt België – op de Europese ministerraden waar exclu- sieve bevoegdheden van onze gewesten en gemeenschappen worden behandeld – vertegen- woordigd door de betrokken deelstaatministers die daartoe een beurtrol hebben afgesproken ; ander- zijds beschikken diezelfde gemeenschappen en gewesten – onder meer voor wat betreft het Euro- pees Hof van Justitie – niet over een rechtstreekse toegang tot de instellingen van de Europese Unie.
Een aantal elementen van het recente conflict tus- sen de Europese Commissie en het Duitse Land Saksen (één van de Länder uit de vroegere DDR) rond overheidssubsidies voor een VW-fabriek, (zo onder andere het feit dat de Europese Commissie zich rechtstreeks tot Saksen richtte, het feit dat de deelstaat zelf de beslissing van de Europese Com- missie aanvocht bij het Europees Gerecht, en het feit dat de federale regering in Bonn deze klacht ondersteunde), lijken erop te wijzen dat de Euro- pese instanties het intern-constitutioneel bestel van de lidstaten aanvaarden en eerbiedigen.
Nog helemaal afgezien van de problematiek van de regio's binnen het Europese institutionele bestel en de formalistische herzieningsprocedures die ter- zake zouden nodig zijn, lijken er dus wel degelijk bepaalde mogelijkheden te zijn om het bestaan en de toekomstige staatkundige identiteit van Vlaan- deren nu reeds op Europees niveau te profileren en inhoud te geven. Dit zou "Europa" meteen ook een heel stuk dichter bij de burger brengen.
Derhalve wenst de vraagsteller van de minister- president te vernemen :
– of Vlaanderen zich anders behandeld voelt dan Saksen ;
– of de intern-Belgische constitutionele regeling ook niet zou moeten worden gerespecteerd door de Europese instellingen. Dit laatste zou onder meer de afschaffing van het huidige brievenbus- systeem veronderstellen, én de afschaffing van het recht van de federale autoriteiten om bij ingebre- keblijving van een gewest of gemeenschap in de plaats ervan te treden (de zogenaamde "inde- plaatsstelling") ;
– of Vlaanderen deze inhoudelijke wijziging al dan niet reeds voorbereidt ;
– of hieraan eventueel gewerkt wordt in gezamen- lijk overleg met andere deelstatelijke entiteiten in Europa (zoals o.a. Saksen).
2. Antwoord van de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangele- genheden, Wetenschap en Technologie
[A] Algemene situering van Vlaanderen in het Europees institutioneel bestel
De minister-president opent zijn betoog met een schets van de huidige plaats en de huidige moge- lijkheden tot optreden van Vlaanderen in de Euro- pese Unie.
De in ons land bestaande gemeenschappen en gewesten kunnen België vertegenwoordigen op de Europese ministerraden die exclusieve bevoegdhe- den van die gemeenschappen en gewesten behan- delen. Het Verdrag van Maastricht heeft in deze mogelijkheid voorzien. In concreto wordt de aan- wezigheid van de gewesten en gemeenschappen geregeld via een beurtrolsysteem. Binnen dit sys- teem is consensus vanwege alle participanten ver- eist om, namens België, een stem te kunnen uit- brengen. Is er geen consensus tussen de betrokken gemeenschappen of gewesten, dan kan België geen stem uitbrengen. De mogelijkheid is immers niet voorzien om de Belgische stem op te delen over de verschillende deelstatelijke entiteiten.
Daarnaast kan Vlaanderen ook nog áls deelstaat optreden in de Europese Unie via zijn deelname aan het Comité van de Regio's. Dit Comité onder-
-19-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
vindt op heden echter nog veel hinder van zijn al te disparate samenstelling. Nu zetelen gemeenten, provincies, departementen, en echte deelstaten naast elkaar in één orgaan van de Unie. Een euvel dat nog wordt verergerd doordat er binnen het Comité ook een duidelijke neiging bestaat om "nationaal" op te treden. Diverse nationale staten (zo onder andere Frankrijk en Nederland) zien in het Comité van de Regio's trouwens niets anders dan een manier om de nationale staat te profileren doorheen zijn deelinstanties. Vlaanderen heeft, als deelstaat, een radicaal verschillende visie op het Comité. Een visie waarvoor het meer en meer part- ners vindt in o.a. Duitsland, Spanje en Italië.
Concluderend kan derhalve gesteld worden dat Vlaanderen in de Europese Unie voor België optreedt in de ministerraden, én als deelstaat in het Comité van de Regio's.
[B] De problemen tussen het Land Saksen en de Europese Commissie
Het conflict tussen de deelstaat Saksen en de Europese Commissie is, al ware het maar vanwege de recente persberichten daaromtrent, genoegzaam bekend. Door de bijzonder goede contacten die Vlaanderen onderhoudt met Saksen, en meer bepaald via enkele gesprekken over deze kwestie, was deze problematiek trouwens reeds vooraf bekend bij de minister-president.
De directe oorzaak van het dispuut over de steun- verlening aan het Volkswagen-concern voor de bouw van twee autofabrieken, is met name gelegen in de toepassing van artikel 92, 2c en 3c van het EG-Verdrag (die mede handelen over subsidies vanwege de Duitse overheid aan Länder uit de voormalige DDR). De Europese Commissie vocht de door Saksen aan Volkswagen toegezegde over- heidssteun aan, op grond van het feit dat deze niet aan de voorwaarden voor toepassing van het bovengenoemde artikel voldeed. Ze kan met name niet worden verantwoord als steun aan de regiona- le economie ter compensatie van het nadeel dat deze ondervindt van de deling van Duitsland. De steun werd derhalve als nadelig beschouwd voor de Europese gemeenschappelijke markt.
Het moge derhalve duidelijk zijn dat het hier gaat om een betwisting die intrinsiek verbonden is met de specifieke situatie in het herenigde Duitsland.
Het blijft niettemin een interessant gegeven om in te gaan op de relatie tussen de Europese Commis- sie en deelstaten, Länder, regio's, gemeenschappen en gewesten.
[C] Procedure verloopt volgens de geijkte regels
Volgens de specifieke rechtsregels die gelden voor overtredingen van de communautaire rechtsorde- ning inzake steunmaatregelen, kan de Europese Commissie alle bedrijven en alle instanties die rechtspersoonlijkheid bezitten in consultaties betrekken. Op die manier kan er dus ook consulta- tie zijn van regio's, deelstaten en Länder. Deze con- sultatiepraktijk is overigens niet nieuw. Zij wordt courant toegepast door de Europese Commissie, ook ten aanzien van België. Dergelijke consultaties hebben ook reeds plaatsgevonden tussen Vlaande- ren en de Europese Commissie, onder andere. in het Boelwerf- en het Daf-dossier.
Wanneer zij een inbreuk op de regels inzake steun- verlening vaststelt, kan de Europese Commissie zelf een administratieve beschikking nemen. Een administratief besluit dat rechtskracht heeft, en geldt als sanctie. Deze beschikking wordt overge- maakt aan de betrokken Lid-Staat. De Europese Commissie informeert gelijktijdig ook alle partijen die voorafgaandelijk aan deze beschikking werden geconsulteerd. In de praktijk gebeurt zulks door het doorsturen van een copie ervan. Zo ook in de betwisting met Saksen. De Europese Commissie maakte een administratieve beschikking over aan Duitsland. Saksen werd op zijn beurt geïnfor- meerd.
De Lid-Staat beschikt dan over de mogelijkheid een beroep tot nietigverklaring in te dienen bij het Europees Hof van Justitie. De betrokken onderne- ming (in het geval van Saksen het Volkswagen-con- cern) én de deelstaat kunnen de beschikking aan- vechten bij het Gerecht van Eerste Aanleg. Dus niét bij het Hof van Justitie. Ditzelfde geldt voor de andere betrokken instanties met rechtspersoonlijk- heid. Enkel de Lid-Staat kan zich derhalve tot het Europees Hof van Justitie wenden.
Indien de geviseerde Lid-Staat het besluit van de Europese Commissie niet naleeft, binnen de door de Commissie gestelde termijn, dan kan de Euro- pese Commissie of iedere andere belanghebbende staat, in zaken omtrent steunmaatregelen, zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden. Zo bepaalt artikel 93 van het EG-Verdrag.
[C] Vlaanderen en het Europees Hof van Justitie
Vooralsnog is er de lege lata geen rechtstreekse toegang tot het Hof van Justitie. Wat de algemene rechtstoegang van regio's, deelstaten, gemeen- schappen en gewesten tot het EHJ betreft, blijft zich derhalve een probleem stellen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-20-
Wanneer de Europese Commissie echter een inbreukprocedure start tegen een deelstaat, regio, bedrijf (m.a.w. tegen een instantie met rechts-
persoonlijkheid), dan moet dit, in toepassing van de in artikel 169 van het EG-Verdrag voorziene procedure, gebeuren via de Lid-Staat.
Het bedoelde artikel 169 stelt immers dat "Indien de Commissie van oordeel is dat een Lid-Staat een van de krachtens dit Verdrag op hem rustende ver- plichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaan- gaande een met redenen omkleed advies uit, na deze Staat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken." In het tweede lid stelt het artikel verder dat "Indien de betrokken staat dit advies niet binnen de door de Commissie vastge- stelde termijn opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie." Deze procedure wordt door de Europese Commissie toegepast.
Omgekeerd betekent dit dus ook dat een deelstaat niet voor het Europees Hof van Justitie kan wor- den gedaagd door de Europese Commissie. Een deelstaat kan wél een beschikking van de Europese Commissie aanvechten bij het Gerecht van Eerste Aanleg. Derhalve heeft een deelstaat volgens de huidige verdragsteksten vooralsnog geen rechtst- reekse toegang tot het Hof van Justitie, maar wel tot het Gerecht van Eerste Aanleg.
Deze toestand is voor Vlaanderen vanzelfsprekend geheel en al onbevredigend. Daarom heeft de Vlaamse regering (bij wege van beslissing van 24 september 1995) in haar standpuntbepaling met betrekking tot de lopende Intergouvernementele Conferentie (IGC), de rechtstreekse toegang van de deelstaten tot het Hof van Justitie gevraagd. Een eis die ook is uitgegaan van het Comité van de Regio's. Daarbij is het van het grootste belang dat deelstaten onder exact dezelfde ontvankelijkheids- vereisten als Lid-Staten toegang tot het Hof zou- den krijgen.
Veel zal derhalve afhangen van de uitkomst van de IGC-onderhandelingen. Vlaanderen staat met zijn desiderata in deze trouwens niet alleen. Ook Duits- land ondersteunt het aangehaalde denkspoor.
Ten slotte is er ook nog een middenweg mogelijk indien de hierboven geschetste piste van rechtst- reekse toegang voor alle genoemde entiteiten niet haalbaar zou blijken. In dat geval ware het immers denkbaar dat de toegang tot het EHJ wél zou wor- den voorzien voor die deelstaten die krachtens de interne constitutionele orde van een Lid-Staat als "in de plaats van die Lid-staat optredende instan-
tie" worden beschouwd. Zulks veronderstelt dus enerzijds constitutionele erkenning van de betrok- ken entiteit en haar bevoegdheid om op te treden (hetgeen meteen ook de louter "administratieve" regio's van de echte "constitutionele" regio's onderscheidt), en anderzijds het "in eigen naam en voor eigen rekening" optreden van de vertegen- woordigers van die specifieke deelstatelijke entitei- ten. De lege ferenda zou dit een haalbare piste moeten zijn.
3. Replieken
In het licht van het antwoord van de minister-presi- dent komt het de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx voor dat de eenvoudigste handelwijze erin zou bestaan dat de Europese Unie zou rekening houden met de constitutionele structuur van haar Lid-Staten, en dan in het bijzonder inzoverre er plaatsvervangend optreden is voorzien ten gunste van die deelstate- lijke entiteiten.
Het huidige rotatiesysteem is volgens de vraagstel- ler ook verre van bevredigend te noemen. Vooral het feit dat er tussen alle betrokken entiteiten con- sensus moet bestaan, werkt bijzonder hinderlijk. Hij wijst er hierbij overigens ook op dat het parle- ment zich nooit over die rotatieregeling heeft kun- nen uitspreken.
Hij meent dan ook dat het voor België voorziene stemmen-gewicht in de toekomst dient te worden opgedeeld over de verschillend deelentiteiten, ten- einde een gedifferentieerde stem mogelijk te maken. Ook op die manier zou Vlaanderen, áls Vlaanderen, rechtstreeks in de Europese besluit- vorming worden betrokken.
Hierop inpikkend stelt ook de xxxx Xxxxxx Xxx- kerbuyk dat er een sterke rechtstreekse band zou moeten bestaan tussen de deelstaten en Europa. Hij verwijst hierbij naar de lopende discussies met de Europese Commissie over de inzake het Vlaams Parlementsgebouw gehanteerde aanbestedingswij- ze. De communicatie in deze zaak werd ernstig ver- stoord door het blote feit dat het Vlaams Parle- ment geen rechtstreeks contact kon nemen met de Europese Commissie, terwijl de permanente verte- genwoordiging van België bij de Europese Unie bepaald dwars lag bij het doorgeven van het Vlaamse argumentarium aan de Europese Com- missie.
De xxxx Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx voegt hieraan toe dat de Belgische Permanente Vertegenwoordi- ger bij de Europese Unie zelfs gemeend heeft het
-21-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Vlaamse antwoord op de bezwaren van de Europe- se Commissie te moeten censureren.
De minister-president gaat hierop in door te herha- len dat ook hij voorstander is van een rechtstreek- se toegang van de constitutioneel erkende regio's tot de diverse Europese instanties, dit vanzelfspre- kend met alle daaruit voortvloeiende rechten en plichten vandien. Hij brengt eveneens in herinne- ring dat Vlaanderen, in de dossiers rond Boelwerf en Daf, door de Europese Commissie op identieke manier behandeld is als vandaag de deelstaat Sak- sen.
– Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-22-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden
Vergadering van maandag 30 september 1996
Vaste verslaggever : de heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx, secretaris van de Commissie
– Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, over de erkenning van een streekplatform voor het Maas- land
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller refereert aan het Besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994, dat de erken- ning van streekplatforms in de Vlaamse subregio's regelt. Meer specifiek voor wat Limburg betreft, werden Noord-, Zuid- en Midden-Limburg als streekplatforms erkend.
Vijf Limburgse gemeenten hebben echter een aan- tal maanden geleden de wens geuit om zich te ver- enigen in een vierde streekplatform namelijk een streekplatform voor het Maasland. Deze vijf Lim- burgse gemeenten vertonen voldoende eenheid en specifieke karakteristieken om als streekplatform erkend te worden.
Het opdelen van het Maasland in de huidige streekplatforms zou fundamenteel in strijd zijn met de visie dat deze subregio reeds sedert jaren als een geografisch geheel wordt beschouwd.
Bovendien hinkt het Maasland duidelijk achter op het vlak van het Vlaamse gemiddelde inzake werk- gelegenheid en het inkomen uit arbeid.
De oprichting en de erkenning van een streekplat- form voor het Maasland dringt zich op, evenwel zou als alternatief kunnen worden vooropgesteld dat het Maasland als volledige entiteit zou toetre- den tot het bestaande streekplatform Midden-Lim- burg.
Met betrekking tot dit dossier hebben de betrok- ken burgemeesters trouwens in die zin een verzoek gericht tot de Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media.
Gaarne vernam de vraagsteller van de minister een concreet antwoord op de volgende vragen :
1. Wordt momenteel de mogelijkheid tot de oprich- ting van een nieuw streekplatform voor het Maas- land onderzocht ? Zo ja, wat is de stand van zaken en binnen welke termijn zal het onderzoek terzake worden afgerond ?
2. Behoort de toetreding van het Maasland in zijn totaliteit tot het streekplatform Midden-Limburg tot de mogelijkheden ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxx Xxxxxx, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media
De minister verklaart dat de burgemeesters van de betrokken gemeenten op het kabinet werden ont- vangen en op 25 juni ll. een dossier xxxxxxx aan de minister hebben overhandigd.
De administratie heeft het verzoek van de vijf bur- gemeesters van de betrokken gemeenten reeds onderzocht. Hieruit blijkt dat, los van een aantal bedenkingen aangaande een voldoende kritische massa en ruimtelijke economische structuur, de voornaamste hinderpaal voor de oprichting van een streekplatform voor het Maasland erin bestaat dat de gemeente Maasmechelen reeds deel uit- maakt van het streekplatform Midden-Limburg (Mijnstreek). De gemeente Maasmechelen wil niet uit dit streekplatform worden gelicht. Het feit dat een gemeente lid zou zijn van twee streekplatforms kan bezwaarlijk worden aanvaard. De gemeente Maasmechelen zal een keuze moeten maken.
Daarenboven druist de betrokken vraag in tegen het advies van de GOM-Limburg, die terzake stelt dat de gemeenten Kinrooi en Maaseik in feite beter zouden aansluiten bij het streekplatform Noord-Limburg, terwijl de gemeente Lanaken beter bij het streekplatform Midden-Limburg zou aansluiten.
Volgens de minister dient, naast de vraag van de burgemeesters van de betrokken gemeenten, toch ook rekening gehouden met de visie van het streekplatform Midden-Limburg over de eventuele toetreding van de vier overige gemeenten in het Maasland. Dit advies ligt nog niet voor.
De minister stelt dat het verzoek nog wordt onder- zocht maar dat er zich terzake een aantal proble- men stellen, waarbij het advies van de GOM niet kan worden genegeerd.
– Het incident is gesloten.
-23-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden
Vergadering van maandag 7 oktober 1996
Vaste verslaggever : de heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx, secretaris van de Commissie
– Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de nieuwe orga- nisatiestructuur van de VDAB en de reorganisatie van de STD's
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De xxxx Xxxxxx Xxxxxx wijst erop dat er zou wor- den gewerkt aan een nieuwe organisatiestructuur binnen de VDAB. In de toekomst zou worden geopteerd om het aantal bemiddelaars van de VDAB in twee groepen te verdelen : vacaturebe- handelaars en sollicitantenbegeleiders. Deze opde- ling doet twijfels rijzen inzake de communicatie en samenwerking binnen de VDAB en de effectiviteit inzake het tewerkstellen van werklozen.
Wat betreft de STD's zouden er in Limburg 17 kantoren blijven voor inschrijving en begeleiding van werkzoekenden en 6 grote kantoren met vaca- turebemiddelaars. De bestaande kantoren zullen veelal niet meer ten volle worden benut.
De vraagsteller kreeg van de minister graag een antwoord op de volgende vragen :
1. a) Wat bewoog de minister ertoe om de organi- satiestructuur voor de arbeidsbemiddeling aan te passen ?
b) Hoe zal de nieuwe structuur er concreet uit- zien ?
2. a) Xxxxx filosofie zit achter deze hervormingen in het algemeen, en achter de opdeling tussen sollicitantenbegeleiders en vacaturebehande- laars in het bijzonder ?
b) Welke inefficiënties moeten door de nieuwe structuren worden weggewerkt ?
c) Welke garanties worden er ingebouwd opdat er geen vervreemdingseffect of communicatie- stoornissen ontstaan tussen de VDAB en de werkzoekenden, tussen de VDAB en het bedrijfsleven en tussen de sollicitantenbegelei-
ders en vacaturebehandelaars binnen de VDAB zelf ?
3. a) Wat zijn de concrete organisatieplannen voor de STD's in Limburg ?
4. a) Werd de minister reeds ingelicht over de bezwaren en het ongenoegen van de medewer- kers van de VDAB-kantoren ?
b) Op welke manier zal hiermee rekening wor- den gehouden, krijgen zij alsnog inspraak in de reorganisatieplannen ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
De minister antwoordt als volgt. De vroegere structuur gaf aanleiding tot een kloof tussen bemiddelings- en begeleidingsactiviteiten voor de werkzoekenden. De beslissing terzake, begin 1995, was een interne VDAB zaak (VOI). De minister stipt aan dat eenzelfde werkzoekende door ver- schillende diensten tegelijkertijd kon worden uitge- nodigd. Op die manier was er geen sprake van tra- jectbegeleiding.
De VDAB-Arbeidsbemiddeling, als pijler naast Beroepsopleiding, wordt opgesplitst in twee grote segmenten die verwijzen naar de twee grote klan- tengroepen van de VDAB :
1. bemiddeling werkgevers met onder andere gratis vacaturebemiddeling WIS en Consult ;
2. bemiddeling of -begeleiding voor werkzoeken- den met een eerste lijn : inschrijving, individuele informatieverstrekking en intake-gesprekken, en een tweede lijn : specifieke, gespecialiseerde dienst- verlening zoals bijvoorbeeld sollicitatietraining, individuele counseling.
2. a) De algemene filosofie is het principe van opti- male klantgerichtheid met als doelstelling het afstemmen van de dienstverlening op de wensen en behoeften van de klant.
De dienstverlening die de klanten (werkgevers en werkzoekenden) van de VDAB verwachten is vaak zeer specifiek, vandaar dat geregeld een geëigende aanpak nodig is.
Door de complexiteit van het werk voor de beide klantengroepen kan men niet langer verwachten dat de vereiste hoedanigheden steeds in één per- soon kunnen worden gevonden.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-24-
Naast de afstemming op de diverse klantenseg- menten, is ook de regionale marktafstemming van belang. De STC's zien erop toe dat de activiteiten van de VDAB beter worden afgestemd op de plaatselijke noden en behoeften.
2. b) Cf. 2. a).
c) Er zal worden gezorgd voor een optimale hori- zontale coördinatie van activiteiten, in concreto voor de afstemming tussen het werkgevers- en werkzoekendenluik. Met de huidige ontwikkelin- gen op het vlak van informatica zullen er zich op dat vlak echter minder problemen dan voorheen voordoen.
Hier kan specifiek verwezen worden naar het WIS- systeem en AMI : door dit laatste systeem zijn werkzoekendenconsulenten steeds op de hoogte van tewerkstellingsmogelijkheden, anderzijds kun- nen vacatureconsulenten steeds nagaan of bepaal- de werkzoekenden in een trajectfase zitten die een werkverwijzing mogelijk en opportuun maakt.
3. a) Het beleidsplan STC-Limburg voorziet dat er nagegaan wordt of het voorzien van bemiddelings- consulenten, specifiek verantwoordelijk voor de werkgeversservice, in minimum zes entiteiten beter beantwoordt aan de subregionale noden. Vanuit deze entiteiten kan er snel gewerkt worden, en kan de behandeling van de specifieke vraag eventueel vanop afstand gebeuren. Er wordt voor geopteerd om de dienstverlening zo kort mogelijk bij de
werkzoekenden te houden. Dit verklaart dan ook het verschillende aantal kantoren met dienstverle- ning voor werkzoekenden en kantoren met een dienstverlening voor werkgevers.
Bij sommige personeelsleden bestaat er enige weerstand tegen deze verandering, voornamelijk in de kleinere kantoren. In de grotere plaatsingsbu- reaus was deze opsplitsing er reeds veel langer. Het management spaart nochtans geen moeite om deze evoluties en gevolgen samen met het personeel te bespreken en toe te lichten, met bijzondere aan- dacht voor de gevolgen van deze structuurwijziging op ieders functie. Bovendien wordt dit ook bespro- ken tijdens bijeenkomsten van de verschillende STC's.
3. b) De reorganisatie heeft geen invloed op de dotatie. Inzake infrastructuur blijft het aantal plaat- sen waar werkzoekenden terecht kunnen, behou- den.
4. De beslissing werd voorafgegaan door bespre- kingen in de STC's, de lijn verantwoordelijken bemiddeling, het Tussenoverleg.
Volgens de minister is aanpassing niet steeds een- voudig. De VDAB stelt echter alles in het werk om via communicatie, opleiding enzovoort, de over- gang vlot te organiseren.
- Het incident is gesloten.
-25-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden
Vergadering van maandag 7 oktober 1996
Vaste verslaggever : de heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx, secretaris van de Commissie
- Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Bui- tenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over de promotiecam- pagne "Brood verwent klein en groot"
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller stipt aan dat heel wat Vlaamse bakkers ongerust zijn. Bij besluit van de Vlaamse regering van 13 december 1995 voerde de Vlaamse regering een omzetbelasting in van 0,02 percent. Xxxx xxxxxxx ontvingen intussen hun aanslagbiljet, doch de meeste bakkers ondernemen niets hierte- gen. Een beperkte groep Vlaamse bakkers is echter verbolgen over de invoering van deze omzetbelas- ting en richt een schrijven aan de Vlaamse minis- ter-president. Een onderzoek wordt ingesteld.
Vanaf 6 oktober wordt vervolgens de uitgebreide promotiecampagne van de VLAM, ter bevordering van het verbruik van brood, aangekondigd. Deze campagne verloopt onder het motto "Brood ver- went klein en groot" en wordt via diverse media gevoerd. Ook hieromtrent heerst er misnoegdheid bij de Vlaamse bakkers, vooral over de wijze waar- op deze wordt gevoerd. De Vlaamse bakkers twij- felen aan het welslagen van deze campagne. Met deze campagne is alleszins een groot bedrag gemoeid. Aangezien de financiering gebeurt via het promotiefonds voor de bakkerij, dat wordt gespijsd door verplichte bijdragen van de bakkers zelf, heb- ben de bakkers recht op een behoorlijke en waar- dige campagne voor hun producten. Indien de informatie correct is, bestaat de campagne echter uit een reeks triviale slogans, waarmee de bakkers zelf allerminst gelukkig zullen zijn. Die slogans bevatten bovendien termen die balanceren op het randje van het welvoeglijke.
De spreker attendeert de minister-president erop dat deze campagne heel wat vragen oproept en wenst van de minister-president een concreet ant- woord op de volgende vragen.
1. Hoe staat de minister-president tegenover de campagne "Brood verwent klein en groot", en in het bijzonder tegenover de terminologie van de gekozen slogans ?
2. Wie heeft deze campagne bedacht en hoeveel heeft dit ontwerp gekost ?
3. Wie was/is er precies betrokken bij het plannen en operationaliseren van deze campagne ?
4. Wat is de totale kostprijs van de campagne ?
5. Werd er gepolst naar de reacties van de bakkers zelf of hebben zij reeds gereageerd op de geplande campagne ?
6. Is de minister-president bereid aan te dringen op een aanpassing van de slogans, waarmee deze cam- pagne zal worden gevoerd ?
2. Antwoord door de heer L. Xxx xxx Xxxxxx, minis- ter-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangele- genheden, Wetenschap en Technologie
2.1. De voorbereiding van de campagne, betrok- kenheid en operationalisering van de campagne
De minister-president antwoordt dat de campagne werd opgezet, voorbereid en goedgekeurd door de sector zelf, zijnde de permanente werkgroep "brood en banket". Zij hebben de slogans gekozen. De slogans zelf lijken volgens de minister-president zeer onschuldig en refereren o.m. aan enkele volk- se uitdrukkingen uit grootmoeders tijd en maken deel uit van het cultureel erfgoed.
Het is merkwaardig dat de intensief bij de voorbe- reiding betrokken brood- en banketsector (via hun beroepsorganisaties) tot de keuze van deze slogans kwam en er dus allerminst aanstoot aan nam.
Ook achteraf, bij de huidige campagnevoering, zijn de reacties, op enkele zeer beperkte uitzonderin- gen na, algemeen positief
De minister-president begrijpt de verontwaardi- ging van de vraagsteller niet goed.
Vervolgens licht de minister-president toe waarom deze promotiecampagne eigenlijk werd opgezet.
Het broodverbruik in België is spectaculair gedaald : van 173 kg in 1945 naar 49 kg/capita/jaar in 1990.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-26-
Vanuit het besef dat het moeilijk is om op invididu- ele basis het tij te doen keren, klopten de vertegen- woordigers van de bakkerijsector in 1993 aan bij de NDALTP, nadien bij VLAM.
Op vraag van en in overleg met de representatieve beroepsorganisaties van de sector, zijnde de warme (Vebic) en industriële (NBFB) bakkers, de grond- stoffenleveranciers (Unifa) en de Koninklijke Ver- eniging der Belgische Maalders, kwam het brood- promotie-fonds tot stand. De innningsmodaliteiten werden bij decreet goedgekeurd. Het fonds trad in voege op 1 januari 1996.
Het onderzoeksbureau Censydiam voerde in het voorjaar een grondige marktanalyse uit. Deze ana- lyse stelde VLAM in staat exact de doelgroepen van de campagne te bepalen.
In een tweede fase werd een competitie uitgeschre- ven tussen zes Vlaamse publiciteitsbureaus. Die presenteerden een campagnevoorstel naar hoger- genoemde doelgroepen op basis van het kwalitatief onderzoek.
Een jury, hoofdzakelijk samengesteld uit represen- tatieve vertegenwoordigers van de broodsector, selecteerde de campagne met als motto "Brood verwent klein en groot".
Het voorstel werd bekrachtigd door de permanen- te subwerkgroep "brood en banket", het adviesor- gaan voor de sector binnen de VLAM en de per- manente werkgroep "akkerbouw", en door de Vlaamse regering gelast met adviezen over onder andere bijdragensystemen en besteding van het fonds.
2.2. Kostprijs van de campagne
De minister-president wijst erop dat het publici- teitsbureau DE KIE-Communications de geestelij- ke vader is van de campagne. Het door de VLAM in overleg met de sector vooropgestelde budget bedraagt 40 miljoen frank voor 1996 en niet 65 mil- xxxx xxxxx, zoals door de vraagsteller geponeerd. Daarvan gaan respectievelijk 30 miljoen frank en 10 miljoen frank naar above- en below-the-line promotie. De kostprijs van de conceptontwikke- ling, vervat in hoger genoemd bedrag, is 477.950 frank. Het is echter belangrijk te vermelden dat de sector zelf deze campagne volledig financiert op basis van de sectorale heffingen/bijdragen door de leden bakkers-banketbakkers.
2.3 Reacties van xx xxxxxxx zelf op de campagne
Een informatieve mailing aan alle promotiefonds- betalers (warme èn industriële bakkers) bracht een zestal negatieve reacties met zich mee op een totaal van 4.460 bijdrageplichtigen.
De doeltreffendheid van de campagne wordt in 1997 geëvalueerd. Zo nodig wordt ze bijgestuurd.
Wat de campagne zelf betreft, meent de minister- president dat "Brood verwent klein en groot" de rode draad of baseline is die op alle communicatie- dragers terugkeert, zowel in TV-spots, winkelmate- riaal als tram- en busslogans, ...
De slogans zelf mogen volgens de minister-presi- dent niet uit hun globale context worden gelicht. De gevoerde broodcampagne is wel degelijk op een totaalconcept gestoeld.
2.4. Bijsturing van de campagne
Een bijsturing van deze broodcampagne dringt zich volgens de minister-president niet op. De sec- tor dient zelf uit te maken of de campagne al dan niet geslaagd is of eventueel bijsturing behoeft. De sector is als initiatiefnemer inhoudelijk verant- woordelijk voor de campagne. Het is trouwens de bedoeling van de Vlaamse regering om de organi- satie van de landbouwproductenpromotie volledig door de sector zelf te laten beheren (= privatise- ren). De minister-president heeft alle vertrouwen in deze responsabilisering van de sector.
3. Replieken
Xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx benadrukt dat de Vlaamse bakkers beter verdienen. Volgens de vraagsteller verschuilt de minister zich achter de sector. Spreker stelt vast dat de sectorale belangen al te vaak de individuele fijngevoeligheden ver- dringen. Niet alle bakkers steunen deze campagne. Terzake blijven bij de vraagsteller vragen rijzen over de representativiteit van de campagne.
De minister-president repliceert hierop als volgt. Het belang van de bakkers en de consument moet centraal staan in deze campagne, die uitsluitend is ingegeven door de bekommernis van de sector om het dalend broodverbruik af te remmen. De minis- ter-president verklaart dat met de VLAM in de toekomst een horizontaal samenwerkingsverband zal uitwerken, op deze wijze vallen alle sectorale programma's of campagnes onder de volledige ver- antwoordelijkheid van de sector. Deze campagne is een eerste aanzet in de goede richting. Uit alle ele- menten van het dossier blijkt dat deze campagne
-27-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
werkelijk wordt gedragen door de sector, die hier- om uitdrukkelijk heeft verzocht.
– Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-28-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting
Vergadering van dinsdag 8 oktober 1996
Vaste verslaggever : de xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx, secretaris van de commissie
– Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx- Xxxxxx aan de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de statutenwijzigingen in de Intercommunale Maatschappij voor de sanering van de Molenbeek en de Pontbeek
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Op 8 januari 1946 wordt bovengenoemde inter- communale opgericht met als vennoten (en aande- len) : de provincie Brabant (100 aandelen), de stad Brussel (30) en de gemeenten Jette (40), Sint-Agat- ha-Berchem (30), Ganshoren (30) en Dilbeek (5).
Latere wijzigingen zijn dat :
- Groot-Bijgaarden toetreedt op 20 maart 1947 met 5 aandelen ;
- Dilbeek en Groot-Bijgaarden fusioneren ;
- Asse toetreedt tijdens de Algemene Vergadering van 24 mei 1977 en de aandelen van Groot-Bij- gaarden overneemt.
De beslissing tot die toetreding werd genomen door het College van Burgemeester en Schepenen van Asse op 29 juli 1977 en van Dilbeek op 22 augustus 1977. Dat gebeurde evenwel zonder bekrachtiging door de gemeenteraad, hoewel dat wettelijk vereist is. De gemeente Asse is dus in 1977 op onrechtmatige wijze toegetreden tot de intercommunale, namelijk zonder de goedkeuring van de gemeenteraad.
Het voorwerp van de intercommunale zijn twee tot riool omgevormde beken van tweede categorie. Het is niet duidelijk of die riolen zich op het grond- gebied van Groot-Asse bevinden. Wel is het duide- lijk dat het onderhoud van beken van tweede cate- gorie tot de bevoegdheid van de provincie behoort.
Tot 1994 nam de provincie Brabant het grootste deel van de jaarlijkse kosten van de intercommu- nale op zich. In 1994 besliste de provincie Brabant eenzijdig nog slechts voor 25% tussen te komen,
waardoor de kosten voor de gemeenten fors ste- gen. Kan een hogere overheid zomaar haar verant- woordelijkheid op een lager bestuur afwentelen ?
Hoewel er de laatste jaren nauwelijks extra-aan- sluitingen op de riool zijn vanuit Asse, bepaalt een voorstel van statutenwijziging dat de gemeente Asse voortaan 24 aandelen bezit in plaats van 5 in het verleden. De toelichtingsnota van deze statu- tenwijziging zegt bovendien dat er meer structurele onderhoudswerken zullen nodig zijn, waardoor de kosten ten laste van de gemeenten zullen stijgen.
- Aandeel in de kosten voor onderhoud 1992 : 99.811 frank
- Aandeel in de kosten voor onderhoud 1993 : 101.807 frank
- Raming voor 1994 : 517.159 xxxxx
- Effectief te storten bedrag voor 1994 : 545.494 frank
- Raming voor 1995 : 236.513 xxxxx gewone dienst en 390.894 frank investeringen (Totaal : 627.407 xxxxx)
- Raming voor 1996 : 346.338 frank gewone dienst, investeringen nog onbekend
- 6 februari 1996 : 972.200 frank gewone dienst, investeringen nog onbekend
Is het normaal dat een gemeente jaarlijks dergelij- ke bedragen moet betalen voor het weglopen van haar afvalwater over het grondgebied van andere gemeenten ? Waarom moet er dan enkel aan dat rioolstelsel worden betaald en niet aan alle gemeenten waar het afvalwater van onze gemeente langs komt op weg naar de Noordzee ?
Sinds 1992 is de intercommunale toegetreden tot de VZW voor de Coördinatie van de Exploitatie van Collectoren (CEC) teneinde schaalvergroten- de besparingen te realiseren. Na lang aandringen konden de jaarrekeningen worden ingekeken en kon worden uitleg gevraagd. Daarbij werd vastge- steld dat dit bedrijf eigenlijk failliet is. Op welke gronden hebben de bedrijfsrevisoren dergelijke boekhouding kunnen goedkeuren ?
Waaruit bestaat in feite de controle van de hogere overheid, in casu de provincie, het Brussels Hoofd- stedelijk Gewest en de Vlaamse Gemeenschap ?
-29-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Als gemeenteraadslid heeft de vraagsteller hier- over al uitgebreid gecorrespondeerd met verschil- lende instanties, waaronder ook de diensten van minister Xxxxxxx. De antwoorden waren telkens afwijzend omdat het geen zuivere Vlaamse inter- communale is, die niet beantwoordt aan Vlaamse decreten en niet valt onder de Vlaamse bevoegd- heid. Asse is nochtans een Vlaamse gemeente wiens belangen moeten verdedigd worden door zowel het bestuur van de provincie Vlaams-Bra- bant als het Vlaamse Gewest. Overleg met de bevoegde minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest lijkt hier dringend aangewezen. Omdat de gemeente Asse maar één vertegenwoordiger op zeven heeft in de Raad van Bestuur van de inter- communale is de gemeente zelf vrij machteloos.
Vandaar dringt de vraagsteller aan om de proble- men van de gemeente Asse in verband met de intercommunale te onderzoeken en te verhelpen of toch tenminste klaarheid te scheppen.
2. Antwoord van de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minis- ter van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
De minister antwoordt dat het hier een gewesto- verschrijdende intercommunale betreft. De zetel van de intercommunale is gevestigd te Brussel, wat impliceert dat het initiatiefrecht inzake het toezicht over die intercommunale toekomt aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De minister is er zich van bewust dat dergelijke gewestoverschrijdende inter- communales problemen met zich meebrengen. Als de regering in het najaar een ontwerp van decreet betreffende de intercommunales zal presenteren, zal aan die problematiek de nodige aandacht wor- den geschonken.
Is de gemeente Asse onrechtmatig toegetreden tot de intercommunale ? Het College van Burgemees- ter en Schepenen heeft de beslissing tot toetreding genomen. Normalerwijze impliceert dat ook een beslissing van de gemeenteraad. Dat betekent evenwel nog niet dat de toetreding onrechtmatig is. Bovendien kan er op gelijk welk moment door de gemeenteraad een controlerecht worden uitgeoe-
fend en kunnen er door de gemeenteraad stand- punten worden ingenomen.
Strikt juridisch had de toetreding wel dienen te gebeuren bij beslissing van de gemeenteraad, maar anderzijds zijn er sinds de toetreding van Asse een aantal belangrijke juridische handelingen met betrekking tot die intercommunale gesteld, wat kan beschouwd worden als een impliciete aanvaar- ding door de gemeenteraad.
Wat de stijgende kosten van de deelname aan de intercommunale betreft, stelt de minister dat de intercommunale niet tot doel heeft winst te maken en dat iedere aandeelhouder zijn bijdrage moet leveren conform de beslissingen genomen in de organen van de intercommunale. Door het feit dat de intercommunale grensoverschrijdend is, dat er een meerderheid van Brusselse gemeenten in par- ticipeert en dat bij de splitsing van de provincie Brabant een groot gedeelte van de aandelen werd overgedragen naar de Brusselse gemeenten en het Brussels Hoofdstedelijk gewest, is de positie van de Vlamingen in het geheel uiteraard wel verzwakt.
Volgens de minister worden de uitgaven van de intercommunale overigens niet zozeer bepaald door het aantal aansluitingen op riolen, maar wel door het beheer van de waterspaarbekkens. De minister verklaart zich bereid daaromtrent schrifte- lijk de nodige details aan de vraagsteller te bezor- gen.
De minister besluit dat inzake deze problematiek de federale wetgeving op de intercommunales nog van toepassing is. De minister zal wel via een omzendbrief aan gemeenten en intercommunales een grotere openbaarheid vragen wat betreft de jaarrekening. Dat zal de mogelijkheid geven om tegenover de gemeenteraad een grotere duidelijk- heid te creëren. Ten slotte zal de minister zijn administratie opdracht geven om contact op te nemen met alle betrokken instanties om na te gaan welke oplossingen mogelijk zijn.
- Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-30-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 15 oktober 1996 Verslaggever : de xxxx Xxxxxxx Xxxxx
– Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over de plaatsing van onbemande camera's
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller herinnert eraan dat er vier jaar en twee legislaturen overheen zijn gegaan voordat de wet op de onbemande camera's op federaal niveau werd goedgekeurd. Op een bepaald moment leek het er zelfs even op dat deze kwestie aanleiding zou geven tot een regeringscrisis. De regelgeving inzake onbemande camera's maakt deel uit van de verkeerscode en is bijgevolg een federale bevoegd- heid. Het eigenlijke verkeersbeleid daarentegen is een bevoegdheid van de gewesten die uiteindelijk gaan beslissen waar en hoeveel onbemande came- ra's er moeten komen. De spreker meent uit de reacties van Franstalige collega's te kunnen opma- ken dat er in Wallonië vrijwel geen onbemande camera's zullen komen.
In dit verband wil de spreker vier concrete vragen voorleggen aan de minister : (1) Welke criteria zul- len er gebruikt worden om plaatsen aan te duiden waar onbemande camera's zullen komen en welke middelen zullen er hiervoor nodig zijn ? (2) Wan- neer worden de eerste onbemande camera's in Vlaanderen voorzien ? (3) Zal de minister de voor- keur geven aan de inplanting langs autosnelwegen of ringwegen, of langs gewone gewestwegen ? (4) Wat zal de minister doen als mocht blijken dat Vlaanderen de enige regio is die onbemande came- ra's plaatst, waardoor het aandeel verkeersboetes van de federale kas nog meer zal worden gefinan- cierd vanuit Vlaamse hoek ?
2. Antwoord van de minister
Op de eerste vraag antwoordt de minister dat, overeenkomstig de bepalingen in de wet, de plaat-
sings- en gebruiksomstandigheden van onbemande automatisch werkende toestellen worden bepaald tijdens overleg, georganiseerd door de bevoegde gerechtelijke, politionele en administratieve over- heden, waaronder de wegbeheerder. De bijzondere modaliteiten dienen wel nog vastgelegd bij KB. De plaatskeuze zal volgens de minister in hoofdzaak gebeuren op basis van statistische gegevens over zware ongevallen ten gevolge van het niet respec- teren van verkeersregels. De minister wil prioriteit geven aan het installeren van onbemande rood- lichtcamera's. Aangezien blijkt dat sensibiliserings- campagnes en het huidige handhavingsbeleid onvoldoende zijn om de bestuurders ertoe aan te zetten het rood licht van driekleurige seininstalla- ties te respecteren, is het de bedoeling om rood- lichtcamera's te installeren op de meest gevaarlijke kruispunten, gespreid over heel Vlaanderen. In antwoord op de tweede vraag stelt de minister dat er in totaal reeds 18 kruispunten uitgerust of in uit- voering zijn. Het antwoord op de derde vraag is dat er aanvankelijk enkel langs gewone gewestwegen onbemande camera's zullen worden geplaatst, aan- gezien het hier, zoals reeds gezegd, roodlichtcame- ra's betreft. Er zijn wel pilootprojecten bezig om ook de snelheid aan de kruispunten te controleren. Wat de vierde vraag betreft stelt de minister dat zijn grootste zorg uitgaat naar het verhogen van de verkeersveiligheid. De verdeling van de inkomsten gegenereerd door de onbemande camera's is wat hem betreft ondergeschikt aan het verhogen van de verkeersveiligheid voor de Vlaamse bevolking. De politiek die de andere regio's in dit verband voeren wordt door elke regio bepaald, zo besluit hij.
3. Bijkomende vraag en antwoord
Als toch blijkt dat er in het Waalse Gewest weinig of geen onbemande camera's worden geplaatst, is de minister dan bereid om deze aangelegenheid aan te kaarten in het Overlegcomité, vraagt de vraagsteller ter verduidelijking. De minister ant- woordt dat, mocht inderdaad blijken dat de federa- le wetgeving in de gewesten op een sterk verschil- lende manier wordt toegepast, dit ongetwijfeld op het Overlegcomité ter sprake zal worden gebracht.
- Het incident is gesloten.
-31-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 15 oktober 1996 Verslaggever : de xxxx Xxxxxxx Xxxxx
– Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx- Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de wettelijke mogelijkheden bij bestrijding van ongevallen in de mist
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller wijst erop dat de kans op mistvor- ming toeneemt in de herfst, ook boven de wegen. Ze herinnert verder aan de grootschalige ketting- botsingen in het recente verleden op de autosnel- wegen en de enorme materiële en menselijke rava- ge die deze hebben aangericht.Kettingbotsingen betekenen ook een economisch verlies. Om al deze redenen dienen ze zoveel mogelijk te worden voor- komen. De oorzaken van deze rampzalige ketting- botsingen, waar opvallend veel vrachtwagens bij betrokken zijn, zijn een te hoge snelheid en het feit dat er te weinig afstand wordt gehouden tussen de voertuigen. Uit een Nederlandse studie blijkt vol- gens de vraagsteller dat maatregelen zoals algeme- ne informatie, globale vuistregels en een beroep doen op het verantwoordelijke rijgedrag weinig zullen uithalen. De heer Xxxxxxxxx schuift techni- sche maatregelen naar voor, waaronder het instal- leren van automatische en variabele signalisatie. Daarbij kan gedifferentieerd worden al naargelang bijvoorbeeld het tijdstip of de weersomstandighe- den. Men kan bijvoorbeeld tijdelijk en plaatselijk de snelheid beperken of inhalen verbieden.
Aan de minister wil de vraagsteller hierover vol- gende specifieke vragen stellen : (1) Hoeveel van dergelijke systemen zijn er op de Vlaamse wegen geïnstalleerd en waar ? Hoe frequent worden ze ingeschakeld ? (2) Zijn er plannen voor nog meer systemen ? (3) Zijn er studies bekend over het effect van dergelijke systemen ? (4) Ziet de minis- ter binnen zijn bevoegdheid nog meer mogelijkhe- den om de veiligheid op de wegen, in het bijzonder bij mistweer, te verhogen ?
2. Antwoord van de minister
Op de eerste vraag antwoordt de minister dat er momenteel geen automatische mistdetectoren met bijhorende variabele signalisatie operationeel zijn op het Vlaamse wegennet. In de jaren 70 zijn er wel proefopstellingen geplaatst langs de E17, maar deze detectoren waren gekoppeld aan een bord dat niet alleen 'mist' maar ook 'ijzel' kon vermelden. Vanwege het probleem van de juiste afbakening van de mistzones dienden de detectoren echter buiten gebruik gesteld te worden. Het heeft vol- gens de minister alleen maar zin mistdetectoren te installeren op welgekozen plaatsen waar zich fre- quent mistvorming voordoet en in de mate dat deze zones nauwkeurig afgelijnd kunnen worden. Dergelijke locaties situeren zich wegens de reliëf- gesteldheid vooral in Wallonië. Een voorbeeld is het viaduct van Beez op de autosnelweg Brussel- Namen, dat een vallei overspant.
Het antwoord op de tweede vraag is dat er op korte termijn geen plannen bestaan om dergelijke mistsensoren te plaatsen.
Wat de derde vraag betreft stelt de minister dat zijn diensten geen kennis hebben van studies waar- uit een positief effect van bepaalde systemen blijkt. Zij hebben wel zelf ervaring opgedaan met derge- lijke systemen in het kader van de proefopstelling vermeld in het antwoord op de eerste vraag. Tech- nisch gezien is er volgens de minister geen enkel probleem om mist te detecteren, maar een mistde- tector geeft slechts informatie over een zeer lokale toestand. Omwille van het probleem van de afba- kening van de mistzone is het in het algemeen onmogelijk om waarschuwingsmeldingen te geven zoals bijvoorbeeld 'Opgelet ! Mist op 1 km'. Ook in het buitenland zijn er geen voorbeelden bekend waar het wegennet van een volledig territorium, bijvoorbeeld met de afmetingen van Vlaanderen, over zijn gehele oppervlakte bedekt wordt door een systeem met mistdetectie en -melding.
De vierde vraag laat volgens de minister uitschij- nen dat de wegbeheerder verantwoordelijk zou zijn voor de ongevallen in de mist. Dit is nochtans allerminst het geval. Ook de weggebruiker moet in de ogen van de minister zijn verantwoordelijkheid nemen. De weggebruiker past zijn rijgedrag dik- wijls niet aan de weersomstandigheden. Wat de mistdetector ter plaatse waarneemt, kan elke auto-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-32-
mobilist immers ook met zijn eigen ogen waarne- men. Het plaatsen van infrastructuur is niet altijd de meest gepaste oplossing om het wangedrag van een aantal automobilisten te bestrijden. De veilig- heid op de wegen bij mistweer dient dan ook ver- hoogd te worden door een sensibilisering van de weggebruiker. Verder is de minister van oordeel dat een degelijke berichtgeving over de weersom- standigheden via de media essentieel is om de weg- gebruiker te waarschuwen, zodat deze een defen- sief rijgedrag kan aannemen.
3. Bijkomende vraag en antwoord
Bijkomend informeert de vraagsteller naar de mogelijkheid om, bij mist, een inhaalverbod voor vrachtwagens in te stellen, naar analogie met een vliegverbod op luchthavens. De minister wijst er evenwel op dat het hier een federale materie betreft.
- Het incident is gesloten.
-33-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 15 oktober 1996 Verslaggever : de xxxx Xxxxxxx Xxxxx
– Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over bijzondere voordelen voor Mobistar bij de inplanting van zendmasten
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De spreker stelt vast dat de minister, in antwoord op een schriftelijke vraag, duidelijk heeft gemaakt dat hij paal en perk wilde stellen aan de inplanting van GSM-antennes, bijvoorbeeld in open ruimten. Nieuwe inplantingen van zendmasten kunnen best aansluiten bij bestaande infrastructuur en moeten verenigbaar zijn met het bebouwde weefsel, zo stelde de minister volgens de spreker. Toch lijkt het er volgens de spreker sterk op dat Mobistar in diverse gevallen een openbaar onderzoek naar de inplanting van haar masten wist te vermijden. Xxxxxxxx zou zich ten onrechte beroepen hebben op artikel 48 van de stedebouwwet om een aan- vraag in te dienen als publiekrechtelijke rechtsper- soon. Krachtens dit artikel kan een openbaar onderzoek dan achterwege blijven. Nochtans dient Mobistar te worden beschouwd als een privaat- rechtelijke rechtspersoon. Dit gebeurde bijvoor- beeld in Aalter, en op die plaats zou volgens de spreker bovendien een plan zijn ingediend met foutieve kadastergegevens. Eén en ander zou te maken hebben met de haast van het bedrijf om op korte tijd 90% van het grondgebied te bestrijken, waarbij zelfs voorzieningen zouden zijn aangelegd voor mogelijke gerechtskosten.
Concreet wil de vraagsteller van de minister xxxxx- men of hij deze feiten kan bevestigen en zo ja, of het normaal is dat Mobistar behandeld wordt als
publiekrechtelijk rechtspersoon ? Xxx de minister bevestigen dat aan zijn zorg om geen zendmasten toe te laten in de open ruimten in de praktijk tege- moet is gekomen ?
2. Antwoord van de minister
Het is inderdaad zo, aldus de minister, dat artikel 48 van de Stedebouwwet bepaalt dat de vergun- ning afgegeven wordt door de minister of zijn gemachtigde "wanneer ze betrekking heeft op het aanleggen van installaties van openbaar nut op het grondgebied van twee of meer gemeenten". Het betrokken netwerk van antennes is gespreid over het hele Vlaamse grondgebied en werd in die optiek beschouwd als zijnde vergunningplichtig onder toepassing van artikel 48. Deze procedure ontslaat de vergunningverlenende overheid niet, in die gevallen waar het nodig is, de aanvragen aan een openbaar onderzoek te onderwerpen. De gemachtigde ambtenaar werd verzocht om de open ruimten zoveel mogelijk vrijwaren en antennes hoofdzakelijk slechts toe te laten binnen de bebouwde omgeving of in de onmiddellijke omge- ving van bestaande infrastructuren. Enkel in uit- zonderlijke gevallen, waar geen alternatief aanwe- zig is, kan een inplanting in de open ruimte aan- vaard worden, na een grondige afweging van alle elementen. Wat betreft het specifieke geval van Xxxxxx, waarbij een foutief plan zou ingediend zijn, heeft de minister aan de administratie gevraagd om te controleren of dit strookt met de realiteit.
3. Bijkomende vraag en antwoord
De vraagsteller blijft erbij dat Xxxxxxxx niet kan beschouwd worden als een publiekrechtelijke rechtspersoon en dat de gevraagde bouwvergun- ningen geen betrekking hebben op het aanleggen van installaties en leidingen van openbaar nut. De minister kan die stelling dus blijkbaar niet bijtre- den ? De minister wijst er in zijn antwoord op dat er over de interpretatie van het bewuste artikel 48 al altijd discussie heeft bestaan.
- Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-34-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 15 oktober 1996 Verslaggever : de xxxx Xxxxxxx Xxxxx
– Mondelinge vraag van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruim- telijke Ordening, over onderzoek naar privatise- ring van de luchthaven van Deurne
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Aanleiding tot de vraag is de beslissing van de Vlaamse regering, op dinsdag 1 oktober 1996, om de Vlaamse Investeringsmaatschappij voor Vlaan- deren (GIMV) bijkomend onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden om de luchthaven van Deurne te privatiseren en te valoriseren, en dit op basis van de resultaten van een eerste onderzoek door de administratie. De vraagsteller herinnert eraan dat de minister reeds vroeger een aantal ele- menten heeft aangehaald waarmee het onderzoek zou rekening houden, onder meer de financiële noodwendigheden, de tewerkstelling en het econo- mische belang van de luchthaven voor de regio, tel- kens rekening houdend met het feit dat de start- baan niet wordt verlengd. Volgens de fractie van de vraagsteller moet dit onderzoek daarnaast ook ver- trekken van het uitgangspunt dat sportvliegerij niet kan in Deurne. Bovendien moet rekening gehou- den worden met het feit dat de overheid in de toe- komst de geluidsbestrijding zal moeten bekostigen, dat er beperkende maatregelen voor de exploitatie zullen moeten worden getroffen, en dat de reeds vroeger gedane investeringen met overheidsgeld zullen moeten gerecupereerd worden.
Concreet wil de vraagsteller van de minister xxxxx- xxx (1) tot welke 'eerste' onderzoeksresultaten de administratie gekomen is en (2) binnen welke krijt- lijnen de GIMV dit bijkomend onderzoek zal uit- voeren.
2. Antwoord van de minister
Het onderzoek waarvan sprake in de vraagstelling had volgens de minister in de eerste plaats de bedoeling om het probleem duidelijk te kunnen situeren, zodat met kennis van zaken kan gehan- deld worden. De minister vat vervolgens de belangrijkste bevindingen van het administratief verslag samen.
Tussen 1989 en 1995 is het aantal passagiers op de luchthaven van Deurne gestegen van 169.993 tot 260.966. Eind 1995 was het aanbod van geregelde vluchten als volgt : Sabena – naar London Heath- row (2 x per dag), VLM – London City Airport (4 x per dag), KLM – Schiphol (4 x per dag), London Gatwick (3 x per dag). Het dossier toont tevens aan dat er een belangrijke binding bestaat met de diamantsector. Eind 1995 waren er 55 bedrijven en verenigingen actief, waaronder 5 luchtvaartmaat- schappijen, 4 onderhoudsateliers, 8 luchttaxibedrij-
ven, 2 afhandelingsmaatschappijen en 5 luchtvaart- clubs. Antwerpen is ook de thuisbasis van een 150- tal vliegtuigen 'general aviation'. Alhoewel in 1995 10.807 ton goederen werd verscheept dient volgens de minister gesteld dat dit een zéér beperkt volume is. Ter vergelijking wijst hij erop dat men de trafiek in Oostende, 23ste op de Europese ranglijst, in 1996 op 92.000 ton vracht raamt. De luchthaven van Antwerpen heeft een invloedssfeer die van het Mechelse tot het Nederlandse grensgebied loopt. Binnen de huidige limieten en rekening houdend met de reeds momenteel hoge gemiddelde bezet- ting mag op een beperkte groei van 5 à 6% reizi- gers worden gerekend in de volgende jaren. De luchthaven biedt rechtstreeks werk aan ongeveer 550 mensen, waarvan 50 behorend tot het perso- xxxx xxx xx Xxxxxx met Afzonderlijk Beheer (DAB).
De minister stelt vast dat de regionale luchthavens in Europa volgens uiteenlopende formules worden beheerd. Van het louter (passief) ter beschikking stellen van infrastructuur door de overheidsadmi- nistratie evolueert men naar een exploitatie door commercieel gerichte ondernemingen, die de ren- dabilisering van de infrastructuur nastreven. In de praktijk moet men vaststellen dat de meeste regio- nale luchthavens niet kunnen functioneren zonder financiële tussenkomst van de overheid, omdat voornamelijk de aëronautische activiteiten verlies- latend zijn. In vrijwel alle landen staat de overheid ook rechtstreeks in voor de luchtvaartveiligheid (verkeersleiding) en de luchthavenbeveiliging (luchthavenpolitie, paspoortcontrole en douane). De luchthavenpolitie van de Vlaamse luchthavens behoort tot het personeel van de DAB, die de kos- ten ervan ten laste neemt. In Frankrijk neemt de overheid de investeringen voor haar rekening en is de exploitatie toevertrouwd aan de regionale Kamers van Koophandel. In Nederland worden de vijf regionale luchthavens door een NV beheerd, waarvan het aandelenpakket overwegend in han- den van de overheid is (rijk, provincie, gemeente). Alle regionale luchthavens zijn verlieslatend. Naast de diverse verdoken subsidies wordt er per lucht- haven 10 à 40 miljoen verlies gemaakt per jaar.
-35-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
Ook de beheersformule van 'DAB' werd aan een grondig onderzoek onderworpen. De conclusie is hier dat de gedeeltelijke verweving van de luchtha- venadministratie met de administratie van de Vlaamse Gemeenschap een aantal belangrijke voordelen met zich meebrengt en dat dit op zich een zeer zuinig beheer met de nodige commerciële flexibiliteit oplevert. Dit brengt echter met zich mee dat een aantal verdoken subsidies aan de Vlaamse luchthavens worden gegeven, wat impli- ceert dat de bedragen die in de administratieve begroting staan ingeschreven niet de volledige lading dekken. De kost van de diverse diensten die door de Vlaamse administratie worden geleverd wordt op 7,8 miljoen frank geraamd. Van nog meer belang is de gratis levering van de diensten van de verkeersleiding, meteo en de briefing van de Regie der Luchtwegen, overeenkomstig het samenwer- kingsakkoord van 1989, die op 36,4 miljoen frank- kunnen geraamd worden.
Samen met een gemiddeld investeringsniveau van 72 miljoen frank per jaar dat voor de volgende jaren moet ingecalculeerd worden, en rekening houdend met de afbouw van de dotatie die vanaf
1997 voorzien is en met een belangrijke verdoken dotatie, kan volgens de minister gesteld worden dat het openhouden van de luchthaven van Deurne jaarlijks om en bij de 136 miljoen frank kost aan de gemeenschap. Dit is bij benadering ook het tekort dat een eventuele private investeerder zal moeten wegwerken bij de overname van de luchthaven. Dit zou betekenen dat de inkomsten moeten verdub- belen, wat volgens de minister niet realistisch is, gezien de nakende komst van de Hoge-Snelheidst- rein. Bij privatisering moet bovendien rekening gehouden worden met een niet onbelangrijk perso- neelsdossier.
Ingevolge dit rapport heeft de Vlaamse regering beslist om de GIMV in haar derde functie opdracht te geven om binnen de zes maanden een bijkomend rapport omtrent dit verslag op te stellen en een bijkomend onderzoek te voeren, waarbij diverse mogelijke scenario's inzake privatisering en valorisering worden onderzocht. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal er geen statu- tair personeel aangeworven worden.
- Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-36-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 16 oktober 1996
Vaste verslaggever : de xxxx Xxxxx Xxxxxxx, secre- taris van de commissie
– Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de herbestemming van het militair domein Vloethemveld te Zedelgem
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Naar aanleiding van de grote hervormingsplannen voor het Belgisch leger besloot de toenmalige Minister van Landsverdediging het vroegere muni- tiedepot van Zedelgem op te geven als militair domein. Het domein Vloethemveld werd toen samen met verschillende andere militaire domei- nen in Vlaanderen op de zogenaamde reaffectatie- lijst geplaatst.
De Vlaamse regering besliste eind 1993 het domein Vloethemveld de bestemming natuurreservaat te geven. In 1994 werd het voormalige munitiedepot te Zedelgem samen met de omliggende bossen en een oud ontginningsgebied definitief als landschap gerangschikt. Het Vlaams Gewest heeft steeds inte- resse betoond om het natuurgebied aan te kopen, temeer daar hiervoor middelen kunnen worden verkregen in het kader van KONVER, een Euro- pees programma voor nieuwe bestemmingen van gedesaffecteerde militaire domeinen.
De heer Xxxx-Xxx Xxxxxxxx, minister van Landsver- dediging, heeft onlangs laten weten dat hij het zui- delijk deel van Vloethemveld, ongeveer 100 hecta- ren, een nieuwe bestemming als oefenterrein wil geven en slechts de resterende 57 hectaren zal overdragen aan het Ministerie van Financiën met het oog op de verkoop aan het Vlaams Gewest.
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx vraagt welke stap- pen de minister kan en zal zetten om de minister van Landsverdediging tot andere inzichten te bren- gen. Wat zal de minister ondernemen om het domein, met inbegrip van de 100 hectaren zoge- naamd oefenterrein, te verwerven ?
Is de functie van militair oefenterrein wel verenig- baar met de bescherming als landschap ?
2. Antwoord van de minister
Er is in 1993 principieel afgesproken dat een aantal militaire domeinen door het Vlaamse Gewest zou- den worden verworven. Voor de afdeling Bos en Groen ging het onder meer om het Vloethemveld te Zedelgem, het vroegere Britse militaire kamp te Westerlo en het domein Teunenberg te Olen. De twee laatstgenoemden werden intussen verworven.
Wat het domein Vloethemveld betreft, heeft de vorige minister van Leefmilieu op 29 november 1994 een besluit betreffende de onteigening ten algemenen nutte ondertekend. In de begroting van het MINA-fonds werd voor de verwerving van het domein een krediet van 80.850.000 frank vastge- legd.
Het laatste nieuws dat de afdeling Bos en Groen vernam van het comité tot aankoop te Brugge, was dat de verwerving niet kon plaatsvinden omdat het Ministerie van Landsverdediging het domein Vloethemveld nog niet voor verkoop had overge- dragen.
Zolang het Ministerie van Landsverdediging deze overdracht aan het comité tot aankoop niet heeft uitgevoerd, is het aankoopdossier geblokkeerd en kan het Vlaams Gewest, ondanks het bestaan van het onteigeningsbesluit, dit militair domein niet verwerven.
De intentie van de heer Xxxx-Xxx Xxxxxxxx, minister van Landsverdediging, om het domein niet te ver- kopen, werd nog niet formeel aan de Vlaamse regering meegedeeld.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx verklaart dat hij hier- over dringend contact zal opnemen met de minis- ter van Landsverdediging. In dat verband zal wor- den herinnerd aan de vroegere afspraken. Het beleidsplan van de vorige minister van Landsver- dediging voorzag overigens in de desaffectatie van het domein. Het standpunt van de heer Xxxx Xxx- chtermans blijft dat het Vlaams Gewest het volle- dig domein wil aankopen. Een juridisch conflict met de militaire overheid moet ten alle prijze wor- den vermeden.
De vraagsteller merkt op dat een belangrijk deel van het op 9 juni 1995 gerangschikt landschap wordt ingenomen door het militair domein. De problematiek van de onverenigbaarheid van de functie als militair oefenterrein met het rangschik- kingsbesluit stelt zich juridisch niet. De minister is
-37-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
immers nog niet op de hoogte gesteld van de definitieve bedoelingen van Landsverdediging.
3. Replieken
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx herinnert aan de unieke waarde van het gebied als natuurreservaat. Hij hoopt dan ook zo snel mogelijk op de hoogte te worden gebracht van verdere ontwikkelingen in het dossier.
- Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 7 – 23 oktober 1996
-38-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 16 oktober 1996
Vaste verslaggever : de xxxx Xxxxx Xxxxxxx, secre- taris van de commissie
– Mondelinge vraag van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de onteigening van een waardevol bouwkundig erfgoed
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Mevrouw Xxx Xxx xx Xxxxxx vraagt hoe een woning die door de afdeling Monumenten en Landschappen als waardevol en bouwkundig werd aangeduid, en waarvoor een renovatiepremie werd uitbetaald, toch het voorwerp van onteigening en afbraak kan zijn.
Zij geeft het concrete voorbeeld van de woning Noeveren 333 te Boom, een negentiende-eeuws steenbakkershuisje dat in juli 1986 werd beschermd. Voor dit huisje werd in oktober 1994 een renovatiepremie uitbetaald en in september 1995 een machtiging voor onteigening en afbraak afgeleverd.
2. Antwoord van de minister
De xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Cul- tuur, Gezin en Welzijn, stelt dat bij het beantwoor- den van deze vraag het verschil tussen twee catego- rieën bescherming belangrijk is :
1. de bescherming als monument
Een gebouw, een groep van gebouwen of een deel van een gebouw wordt als monument beschermd omwille van de uitzonderlijke architecturale waar- de of de cultuurhistorische betekenis van de indivi- duele panden die het voorwerp van de bescher- ming uitmaken.
Het gebouw, de groep van gebouwen of het deel van een gebouw wordt op zich beschermd. Het zijn deze gebouwen die 'monument' worden genoemd.
Voor de restauratie van monumenten voorziet het Vlaams Gewest in een restauratiepremie, niet te verwarren met een sanerings- of renovatiepremie.
2. de bescherming van stads- en dorpsgezichten
Een groep van gebouwen of een site wordt als stad- of dorpsgezicht beschermd omwille van de
gezichtswaarde of de ruimtelijke waardevolle impact van deze gebouwen binnen het stads- of dorpsweefsel.
De bescherming slaat op het geheel van het stads- of dorpsgezicht en nooit op een individueel gebouw binnen dit dorps- of stadsgezicht. De wet- geving voorziet in de mogelijkheid om deze gebou- wen te vervangen door een nieuwbouw met dezelf- de intrinsieke waarde voor het stads- of dorpsge- zicht.
De sloop- en bouwvergunning voor nieuwbouw binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht moet worden voorgelegd en besproken met de afdeling Monumenten en Landschappen, die hierover een bindend advies uitbrengt.
Voor de restauratie van gebouwen binnen een stads- of dorpsgezicht worden geen restauratiepre- mies voorzien op de budgetten van monumenten- zorg. Het kan wel gebeuren dat voor deze gebou- wen bijvoorbeeld een huisvestingspremie of sane- ringspremie wordt betaald. Deze budgetten wor- den evenwel beheerd door de minister bevoegd voor huisvesting.
Wat concreet de woning Xxxxxxxx 333 te Boom betreft, geeft de minister nog de volgende informa- tie :
De woning bevindt zich in een stads- en dorpsge- zicht en is dus niet beschermd als monument. Er werd bijgevolg geen restauratiepremie toegekend, vermits deze premies enkel gelden voor monumen- ten. Blijkbaar werd het huisje wel gerenoveerd met een saneringspremie van de minister van Huisves- ting.
De huisjes zijn typische arbeiderswoningen uit de baksteennijverheid. Ze zijn evenwel bouwfysisch minderwaardig. Het betreffende huisje is het enige dat werd gerenoveerd. De belendende panden zijn in slechte staat.
Het beschermingsbesluit van 25 juli 1986 voorziet in de mogelijkheid tot afbraak en wederopbouw van gebouwen met hetzelfde volume en gabariet. Hiertegen heeft de afdeling Monumenten en Land- schappen geen bezwaar. Er werd dan ook een posi- tief advies geformuleerd over de bouwplannen die door de gemeente werden voorgelegd.
De minister is niet bevoegd voor de onteigening van de gebouwen door de gemeente.
- Het incident is gesloten.