Decreet betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg [...]
Decreet betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg [...]
Datum 20/04/2001
betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 1.
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2.
In dit decreet wordt verstaan onder:
1° geregeld vervoer: stads- of streekvervoer van personen met een bepaalde regelmaat en op een bepaald traject, waarbij op vooraf vastgestelde halteplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet en dit ongeacht de tractiewijze van de aangewende vervoermiddelen. Dit vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken. Een aanpassing van de exploitatievoorwaarden voor het vervoer doet geen afbreuk aan het geregelde karakter van het vervoer;
2° bijzondere vormen van geregeld vervoer: geregeld vervoer van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, met een bepaalde regelmaat en op een bepaald traject, waarbij op vooraf vastgestelde halteplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet.
De bijzondere vormen van geregeld vervoer omvatten onder meer:
a) vervoer van werknemers van en naar het werk;
b) vervoer van scholieren en studenten van en naar hun onderwijsinstellingen;
c) vervoer van militairen en hun gezinnen van en naar hun plaats van legering.
Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruiker.
3° vervoer voor eigen rekening: vervoer voor niet-lucratieve en niet-commerciële doeleinden dat verricht wordt door een natuurlijke persoon of rechtspersoon;
4° taxidiensten: de bezoldigde vervoerdiensten van personen door middel van voertuigen met bestuurder die aan de volgende eisen voldoen:
a) het voertuig is, naar constructie en uitrusting, geschikt voor het vervoer van ten hoogste negen personen - de bestuurder inbegrepen - en is daartoe bestemd;
b) het voertuig wordt ter beschikking gesteld van het publiek, hetzij op een bepaalde standplaats op de openbare weg in de zin van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, hetzij op eender welke andere plaats die niet voor het openbaar verkeer is opengesteld, en waarover de exploitant beschikt;
c) de terbeschikkingstelling heeft betrekking op het voertuig en niet op elk van de plaatsen ervan wanneer het voertuig ingezet wordt als taxidienst, of op elk van de plaatsen van het voertuig en niet op het voertuig zelf wanneer het ingezet wordt als collectieve taxidienst;
d) de bestemming wordt door de cliënt bepaald;
4°bis : onwettig ronselen : hetzij kandidaat-klanten aanspreken op openbare plaatsen op het grondgebied van een gemeente waar men niet vergund is, hetzij met het voertuig heen en weer rijden op het grondgebied van een gemeente waar men niet vergund is, hetzij daar stationeren, telkens met het oogmerk om klanten te vervoeren;
5° diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder: alle bezoldigde vervoerdiensten van personen, door middel van voertuigen met bestuurder, die noch geregeld vervoer noch taxidiensten zijn en die naar bouw en uitrusting geschikt zijn voor
het vervoer van ten hoogste 9 personen, de bestuurder inbegrepen; 6° afstand: de afstand in vogelvlucht;
7° VVM: de Vlaamse Vervoermaatschappij, opgericht bij decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij;
8° ...
9° woonzone: een gebied met als bestemming wonen volgens de gewestplannen en de gewestelijke en de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen;
10° grootstedelijke gebieden: de door de Vlaamse regering aangeduide delen van de grootstedelijke gebieden van Antwerpen en Gent;
11° stedelijke gebieden: de door de Vlaamse regering aangeduide delen van de regionaal-stedelijke gebieden van de gemeenten Brugge, Hasselt-Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Sint-Niklaas, Aalst, Roeselare, Turnhout;
12° randstedelijke gebieden: de door de Vlaamse regering aangeduide delen van de randstedelijke gebieden van de gemeenten Aartselaar, Asse, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Xxxx, Xxxxxxx, Wijnegem, Wommelgem, Zwijndrecht, Evergem, De Pinte, Destelbergen, Melle, Merelbeke, Beersel, Dilbeek, Drogenbos, Grimbergen, Kraainem, Linkebeek, Machelen, Sint-Genesius-Rode, Sint- Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde, Wemmel, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Damme, Jabbeke, Oostkamp, Zedelgem, Diepenbeek, Zonhoven, Deerlijk, Harelbeke, Kuurne, Wevelgem, Zwevegem, Sint-Katelijne-Waver, Bredene, Middelkerke, Denderleeuw, Ingelmunster, Izegem, Beerse, Oud-Turnhout, Vosselaar;
13° kleinstedelijke gebieden: de door de Vlaamse regering aangeduide delen van de kleinstedelijke gebieden van de gemeenten Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geraardsbergen, Halle, Ieper, Lier, Lokeren, Ninove, Oudenaarde, Ronse, Sint- Truiden, Vilvoorde, Temse, Tienen, Tongeren, Waregem, Beveren, Bilzen, Blankenberge, Boom, Bree, Geel, Herentals, Knokke-Heist, Leopoldsburg, Maaseik, Maasmechelen, Menen, Mol, Neerpelt-Overpelt, Tielt, Torhout, Veurne, Wetteren, Zottegem, Diksmuide, Heist-op-den-Berg, Hoogstraten, Lommel, Poperinge;
14° buitengebieden: de gemeenten en/of delen van gemeenten die niet afgebakend zijn als grootstedelijk, stedelijk, randstedelijk of kleinstedelijk gebied.
Art. 3.
De bepalingen van dit decreet zijn niet van toepassing op:
1° old-timers, voor zover ze voldoen aan de technische voorwaarden zoals bepaald door de Vlaamse regering en voor zover ze niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
2° de diensten ingericht op eigen initiatief ter gelegenheid van onvoorziene gebeurtenissen of om in de toevallige ontoereikendheid of de momentele schorsing van openbare vervoerdiensten te voorzien;
3° diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer.
HOOFDSTUK II HET GEREGELD VERVOER
AFDELING 1 BASISMOBILITEIT EN NETMANAGEMENT ONDERAFDELING A BASISMOBILITEIT
Art. 4.
De basismobiliteit heeft tot doel binnen de woonzones van grootstedelijke, stedelijke, randstedelijke, kleinstedelijke en buitengebieden een minimumaanbod van geregeld
vervoer aan de gebruiker te bieden. Het minimumaanbod houdt bedieningsfrequenties en afstanden tot haltes van geregeld vervoer in.
Art. 5.
§ 1. De Vlaamse regering legt het in artikel 4 bedoelde minimumaanbod van geregeld vervoer vast, rekening houdend met beginselen vervat in §§ 2 tot en met 6.
§ 2. Het minimumaanbod van geregeld vervoer wordt voorzien tussen acht en drieëntwintig uur op zaterdagen, zon- en wettelijke feestdagen, hierna 'het weekend' te noemen, en tussen zes en eenentwintig uur op andere dagen, hierna 'de week' te noemen.
§ 3. De bedieningsfrequentie van de geregelde vervoersdiensten wordt vastgesteld in functie van het te bedienen gebied. De bedieningsfrequentie in de grootstedelijke gebieden ligt nooit lager dan de bedieningsfrequentie in de stedelijke gebieden. De bedieningsfrequentie in de stedelijke gebieden ligt nooit lager dan de bedieningsfrequentie in de randstedelijke gebieden. De bedieningsfrequentie in de randstedelijke gebieden ligt nooit lager dan de bedieningsfrequentie in de kleinstedelijke gebieden. De bedieningsfrequentie in de kleinstedelijke gebieden ligt altijd hoger dan de bedienings-frequentie in de buitengebieden.
§ 4. De bedieningsfrequentie van de geregelde vervoersdiensten tijdens de week wordt vastgesteld in functie van de spits- en daluren waarbij het aanbod tijdens de spitsuren altijd hoger ligt dan tijdens de daluren.
§ 5. De wachttijden aan een halte tussen de opeenvolgende geregelde vervoersdiensten zijn regelmatig in de tijd gespreid.
§ 6. De afstanden vanuit de woonzones in de gebieden bedoeld in artikel 4 tot haltes van geregelde vervoersdiensten worden vastgelegd in functie van het te bedienen gebied. In de grootstedelijke en de stedelijke gebieden zijn deze afstanden nooit langer dan in de randstedelijke gebieden. In de randstedelijke gebieden zijn deze afstanden nooit langer dan in de kleinstedelijke gebieden. In de kleinstedelijke gebieden zijn deze afstanden nooit langer dan in de buitengebieden.
§ 7. De Vlaamse regering bakent de gebieden, bedoeld in artikel 2, 10° tot en met 14° af binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit decreet.
De afbakening, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld krachtens het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.
§ 8. De Vlaamse regering stelt het in dit artikel bedoelde minimumaanbod vast binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit decreet.
Art. 6.
§ 1. De basismobiliteit wordt georganiseerd en verzekerd door de VVM. De invoering van de basis-mobiliteit dient geleidelijk te gebeuren en gelijkmatig gespreid te worden over de verschillende gebieden.
§ 2. Het minimumaanbod van geregeld vervoer tijdens de spitsuren in de grootstedelijke gebieden en de stedelijke gebieden wordt verzekerd door middel van vaste lijndiensten.
§ 3. Wanneer niet voldaan is aan de in artikel 5 bedoelde minimumnormen inzake
geregeld vervoer, kan de burger een klacht neerleggen bij de bevoegde administratie van het Vlaamse Gewest.
De Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de vergoeding. De vergoeding kan enkel verschuldigd zijn indien het bewijs van een taxirit wordt geleverd.
Dit bedrag is hoogstens één keer per dag verschuldigd aan de benadeelde en kan het totaalbedrag van de taxirit niet overschrijden.
De administratie van het Vlaamse Gewest onderzoekt de gegrondheid van de klacht en ondervraagt hiertoe alle betrokken partijen, waarna zij een beslissing neemt.
Indien de klacht gegrond is, past de VVM uiterlijk voor het einde van het volgende kwartaal de lijnvoering aan conform de minimumnormen bedoeld in artikel 5, en betaalt een vergoeding uit overeenkomstig het tweede lid, behoudens wanneer de tekortkoming te wijten is aan een [niet voorzienbare of onvermijdbare gebeurtenis (verv. decr. 13 februari 2004, art. 2, I: 29 maart 2004) ], ontstaan buiten de wil van de VVM.
De administratie van het Vlaamse Gewest rapporteert jaarlijks aan de Vlaamse regering de klachten en de eraan gegeven gevolgen.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels van de in deze paragraaf bedoelde procedures.
§ 4. De VVM informeert de burger op afdoende wijze over het aanbod van geregeld vervoer.
§ 5. De VVM voorziet de haltes van geregeld vervoer van de nodige infrastructuur.
[De Vlaamse regering kan nadere regels vastleggen met betrekking tot de inplanting en de aanleg van de haltes. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 2, I: 9 april 2004) ]
[§ 6. De gemeente is verantwoordelijk voor het oprichten en onderhouden van de schuilhuisjes, met inbegrip van de extra voorzieningen. De gemeente kan die opdracht toevertrouwen aan derden. De Vlaamse regering bepaalt daarvoor de nadere regels.
In het geval dat de gemeente deze opdracht niet toevertrouwt aan derden, bepaalt de Vlaamse regering volgens welke verdeelsleutel de kosten voor de oprichting of het onderhoud gedragen worden door de gemeente en de VVM.(ing. decr. 13 februari 2004, art. 2, I: 9 april 2004) ]
Art. 7.
§ 1. Iedere wegbeheerder brengt de VVM tijdig op de hoogte van alle geplande wegwerkzaamheden.
§ 2. Het voorafgaand advies van de VVM wordt gevraagd:
1° ingeval de geografische afbakening van een grootstedelijk gebied, een stedelijk gebied, een randstedelijk gebied, een kleinstedelijk gebied of een buitengebied ingevolge een gewestplan of een ruimtelijk uitvoeringsplan gewijzigd wordt;
2° in geval van herinrichting van de wegen.
§ 3. De wegbeheerders brengen de VVM voorafgaand op de hoogte van manifestaties die georganiseerd worden op de door de VVM bediende wegen.
ONDERAFDELING B HET NETMANAGEMENT
Art. 8.
Het netmanagement heeft tot doel de realisatie van de basismobiliteit, bedoeld in artikel 5, en de doelmatige en efficiënte organisatie van het geregeld vervoer, waarbij maximaal tegemoet gekomen wordt aan de verplaatsingsbehoeften en verplaatsingsstromen.
Het netmanagement omvat ten minste de regels en de criteria inzake de gevolgde reisweg, de exploitatiewijze, het bedieningsniveau, het comfort in de ruime zin en de halte-infrastructuur, de informatie aan de burger in het algemeen en de informatie aan de stopplaatsen omtrent het aanbod van geregeld vervoer, de eventuele uitbreiding of verhoging van de bedieningsfrequenties, de eventuele verhoging van de bedieningstijden, de doelstellingen met betrekking tot de commerciële snelheid en de minimaal te bedienen aantrekkingspolen binnen het te bedienen gebied.
Met betrekking tot de grootstedelijke gebieden zal het netmanagement tevens rekening houden met de grootstedelijke functies van deze gebieden. De minimale bedieningstijden, zoals omschreven in artikel 5, zullen rekening houdend met deze grootstedelijke functies, ten aanzien van de minimumnormen inzake basismobiliteit, minimaal met twee uur worden uitgebreid, waarbij de minimaal te bedienen aantrekkingspolen zullen worden vastgesteld.
Art. 9.
§ 1. Bij het opstellen van het netmanagement wordt het grondgebied van het Vlaamse Gewest opge-deeld in vervoersgebieden.
§ 2. Vervoersgebieden zijn gebieden waarvan de gemeenten en/of delen van de gemeenten een samenhangend geheel vormen inzake mobiliteit met een vervoerskern en een invloedsgebied. De gemeenten worden betrokken bij het afbakenen van de vervoersgebieden en bij de concrete invulling van de regels en de criteria van het netmanagement in hun vervoersgebied.
Het Vlaamse Gewest telt twaalf vervoersgebieden: Antwerpen, Gent, Aalst, Brugge, Hasselt-Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout. Daarnaast is er het specifiek Vlaams stedelijk vervoersgebied rond het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Er kunnen subvervoersgebieden aangeduid worden.
Voor iedere vervoerskern wordt uitgaande van het waterscheidingsprincipe een invloedsgebied bepaald dat gebaseerd is op een berekening van de ruimtelijke interacties tussen de vervoerskern en de omliggende gemeenten en/of delen van gemeenten.
§ 3. De twaalf vervoersgebieden en het specifiek Vlaams stedelijk vervoersgebied rond het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedekken het volledige grondgebied van het Vlaamse Gewest.
Art. 10.
§ 1. Het netmanagement wordt opgesteld door de VVM op basis van de principes, bedoeld in artikel 5.
Binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in artikel 5, § 8, legt de VVM het netmanagement ter goedkeuring voor aan de Vlaamse
regering.
De Vlaamse regering kan het haar voorgelegde netmanagement wijzigen mits een omstandige motivering.
§ 2. De Vlaamse regering stelt het netmanagement op ingeval de VVM geen netmanagement ter goedkeuring kan voorleggen binnen de termijn, bedoeld in § 1, tweede lid.
Art. 11.
§ 1. De VVM past het netmanagement aan in geval van ingrijpende ruimtelijke wijzigingen in één of meer vervoersgebieden.
[In elk vervoersgebied wordt minstens om de zes jaar een potentieel onderzoek gevoerd.
De VVM past het netmanagement aan op basis van de beschikbare gegevens inzake verplaatsingsstromen en verplaatsingsgedrag en door gebruik te maken van de resultaten van de potentieelonderzoeken van de vervoersgebieden, binnen een jaar nadat de potentieelonderzoeken van alle vervoersgebieden zijn afgerond. (verv. decr. 13 februari 2004, art. 3, I: 29 maart 2004) ]
§ 2. De aanpassingen bedoeld in § 1 worden aan de Vlaamse regering ter goedkeuring voorgelegd.
De Vlaamse regering kan het haar voorgelegde aangepaste netmanagement wijzigen mits een omstandige motivering.
De Vlaamse regering stelt het aangepaste netmanagement op ingeval de VVM geen netmanagement ter goedkeuring kan voorleggen binnen de termijnen, bedoeld in § 1, tweede en derde lid.
Art. 12.
Het netmanagement blijft gelden zolang geen aangepast netmanagement bedoeld in artikel 11, door de Vlaamse regering is goedgekeurd.
Art. 13.
De VVM voert haar opdracht, zoals omschreven in het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij, uit overeenkomstig de bepalingen van het netmanagement.
Art. 14.
De Vlaamse regering evalueert de uitvoering van de basismobiliteit en het netmanagement aan de hand van de in artikel 5 en artikel 8, tweede en derde lid genoemde criteria.
De Vlaamse Vervoermaatschappij zal dienaangaande jaarlijks, voor 31 maart, een evaluatie- en voortgangsrapport opmaken dat betrekking heeft op het voorgaande jaar en dat minimaal de volgende onderdelen zal omvatten:
1° de mate waarin de basismobiliteit reeds werd gerealiseerd;
2° de projecten inzake extra exploitatie, die in het voorbije jaar werden opgestart met
als doel de basismobiliteit te realiseren;
3° een overzicht van de investeringen van het voorbije jaar, waarvoor de middelen definitief werden vastgelegd;
4° een indicatief exploitatieprogramma voor de volgende drie jaar; 5° een indicatief investeringsprogramma voor de volgende drie jaar;
6° een overzicht van de klachten, in uitvoering van artikel 6, § 3, met vermelding van het gevolg dat er aan werd gegeven.
De Vlaamse regering zal de opmaak van deze rapportering nader omschrijven en bepaalt de gevolgen verbonden aan de evaluatie van dit rapport. De Vlaamse regering zal dit rapport jaarlijks voor 30 juni overmaken aan het Vlaams Parlement.
AFDELING 2 EXPLOITATIE
Art. 15.
Onverminderd artikel 25 van het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoer-maatschappij, bepaalt de Vlaamse regering de voorwaarden voor het exploiteren van geregeld vervoer.
Art. 16.
Het niet-grensoverschrijdend bezoldigd geregeld vervoer wordt uitsluitend georganiseerd door de VVM.
De VVM kan de exploitatie van het geregeld vervoer toevertrouwen aan derden.
Onverminderd het eerste lid, kan het Vlaamse Gewest een samenwerkingsakkoord sluiten met een ander Gewest omtrent de gewestgrensoverschrijdende dienstverlening.
De Vlaamse regering bepaalt het minimumpercentage van de totale exploitatie van het geregeld vervoer dat door de VVM aan derden wordt toevertrouwd. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze bepaling.
[Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering kan de VVM toezichts- en administratiekosten innen wegens de inbreuken die zij vaststelt op dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 3, I: 9 april 2004) ]
Art. 17.
§ 1. De vergunningen voor grensoverschrijdend geregeld vervoer worden overeenkomstig de bepalingen van verordening (EG) nr. 11/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 11 december 1997 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 684/92 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen afgeleverd door de Vlaamse regering indien het punt van vertrek in Vlaanderen gelegen is.
De vergunningen voor grensoverschrijdend geregeld vervoer worden, overeenkomstig de bepalingen van de in het vorig lid vermelde verordening, afgeleverd met instemming van de Vlaamse regering indien het punt van vertrek gelegen is op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap en voor zover er op het Vlaamse grondgebied reizigers zullen worden opgenomen of afgezet.
§ 2. De duur van de vergunning voor het geregeld vervoer bedraagt hoogstens vijf jaar. De Vlaamse regering kan de vergunning telkens voor ten hoogste vijf jaar hernieuwen.
§ 3. De Vlaamse regering neemt een beslissing binnen vier maanden na de datum van indiening van de vergunningsaanvraag door de vervoerder.
De aanvrager wordt hiervan aangetekend op de hoogte gebracht binnen tien dagen na afloop van bovenvermelde termijn.
§ 4. De vergunninghouders zijn de ganse duur van de vergunning ertoe gehouden: 1° de bepalingen van de vergunning na te leven, in het bijzonder de bepalingen
betreffende de te verzorgen verbindingen, de regelmaat, de continuïteit, de frequentie en de reisweg;
2° de stopplaatsen te voorzien van een dienstregeling en een halte-aanduiding;
3° te voldoen aan de wettelijke bepalingen inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg;
4° de vergunning of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan aan boord van hun voertuigen te houden;
5° de op het grondgebied van het Vlaamse Gewest geldende collectieve arbeidsovereenkomsten na te leven;
6° de geldende reglementering inzake verkeersveiligheid te respecteren.
De Vlaamse regering kan de vergunninghouders verplichten de door de Vlaamse regering vastgestelde tarieven na te leven.
§ 5. De Vlaamse regering kan de vergunning [voorlopig (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 29 maart 2004) ] intrekken voor een termijn van maximum drie maanden indien de vergunninghouder de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbe-sluiten ervan niet naleeft.
De intrekking van de vergunning gebeurt zonder schadeloosstelling en nadat de vergunninghouder gehoord is.
[De Vlaamse regering stelt een grondig onderzoek in.
Als de Vlaamse regering vaststelt dat de vergunninghouder, waarvan de vergunning voorlopig is ingetrokken, nog steeds de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten niet naleeft, wordt de vergunning definitief ingetrokken.
De Vlaamse regering verbiedt de vergunninghouder om op het Vlaamse grondgebied grensoverschrijdend vervoer te verrichten als hij herhaaldelijk ernstige inbreuken heeft gemaakt op de reglementering inzake de verkeersveiligheid, onder andere ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 29 maart 2004) ]
Art. 18.
Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, kunnen exploitanten van geregelde vervoersdiensten, colli vervoeren.
Het vervoer van colli is ondergeschikt aan het vervoer van personen.
Art. 18bis.
De wegbeheerder garandeert de vlotte doorstroming van het geregeld vervoer en brengt daartoe de nodige infrastructuur aan en onderhoudt die. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 9 april 2004) ]
Art. 18ter.
De beheerder van de gewestwegen stelt, in samenspraak met de VVM, jaarlijks een prioriteitenlijst van de doorstromingsprojecten voor het geheel van gewestwegen op en maakt daarbij gebruik van de doorstromingsknelpunten op deze wegen, opgemeten door de VVM.
De Vlaamse regering stelt de prioriteitenlijst voor het geheel van de gewestwegen vast op basis van het gemeenschappelijke voorstel van de wegbeheerder en de VVM.
De beheerder van de gemeentewegen op het grondgebied van de grootstedelijke en stedelijke gebieden stelt, in samenspraak met de VVM, jaarlijks een prioriteitenlijst van de doorstromingsprojecten voor deze gemeentewegen op en maakt daarbij gebruik van de doorstromingsknelpunten op deze wegen, opgemeten door de VVM. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 9 april 2004) ]
Art. 18quater.
§ 1. De gemeentelijke beslissingen en reglementen mogen niet van die aard zijn dat de voertuigen van de VVM er permanent doorstromingsproblemen door ondervinden op een traject van geregeld vervoer.
§ 2. De gemeenten brengen de VVM op de hoogte van de ontwerpen van gemeentelijke reglementen die een permanente invloed kunnen hebben op de exploitatie van de VVM, namelijk op de lijnvoering, op de benodigde capaciteit van de voertuigen, op de commerciële snelheid, op de bediening van de belangrijkste aantrekkingspolen en op de voorrang van het geregeld vervoer op het andere gemotoriseerde verkeer. Bedoeld zijn reglementen die, op een traject van geregeld vervoer, tot doel hebben:
1° de verkeerscirculatie te wijzigen;
2° snelheidsremmende infrastructuur aan te leggen;
3° de toegang tot de wegen onder het beheer van de gemeente voor de voertuigen van de VVM te verbieden of te beperken;
4° haltes van geregeld vervoer in te planten; 5° het parkeeraanbod aan te passen;
6° kruispunten aan te leggen of te herinrichten; 7° verkeerslichten te plaatsen of te regelen.
De VVM verleent voorafgaand advies over deze reglementen. De reglementen worden minstens dertig dagen voor de voorlegging aan de gemeenteraad aan de VVM bezorgd. De VVM verleent haar advies ten laatste acht dagen voor de beraadslaging van de
gemeenteraad. Bij ontstentenis van een advies van de VVM, wordt het advies van de VVM geacht positief te zijn. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 29 maart 2004) ]
Art. 18quinquies.
De gemeentelijke beslissingen en reglementen mogen niet van die aard zijn dat de normen voor het minimumaanbod, zoals bedoeld in artikelen 4 tot 6 van dit decreet, niet kunnen worden nageleefd. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 9 april 2004) ]
Art. 18sexies.
De Vlaamse regering kan de gemeenteraden verzoeken te beraadslagen over de aanvullende reglementen die zij voorstelt om het verkeer van het geregeld vervoer op het grondgebied van de gemeente te vergemakkelijken, met de bedoeling om:
1° de doorstroming van het geregeld vervoer op het grondgebied van de gemeente te vergemakkelijken;
2° de exploitatiekosten die de VVM ten gevolge van doorstromingsproblemen moet maken, te beheersen;
3° de commerciële snelheid van het geregeld vervoer te verhogen.
De aanvullende reglementen die door de gemeenteraden worden vastgesteld op verzoek van de Vlaamse regering worden ter goedkeuring aan de Vlaamse regering voorgelegd.
Als de gemeenteraden aan het verzoek van de Vlaamse regering geen gevolg hebben gegeven binnen de termijn, vastgesteld door de regering, of als de Vlaamse regering niet kan instemmen met het reglement, vastgesteld door de gemeenteraden, kan de Vlaamse regering het aanvullende reglement vaststellen. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 4, I: 9 april 2004) ]
HOOFDSTUK III DE BIJZONDERE VORMEN VAN GEREGELD VERVOER AFDELING 1 EXPLOITATIE
Art. 19.
§ 1. Voor de exploitatie van grensoverschrijdende en niet-grensoverschrijdende bijzondere vormen van geregeld vervoer met betrekking waartoe er een overeenkomst is gesloten tussen de organisator en de vervoerder, is er geen vergunning vereist.
De exploitanten van niet-grensoverschrijdende bijzondere vormen van geregeld vervoer die in Vlaanderen gevestigd zijn, kunnen bij ontstentenis van een overeenkomst bedoeld in het eerste lid, een vergunning aanvragen. De vergunning wordt afgeleverd door de Vlaamse regering. Deze legt de aanvraagprocedure, de vorm en de vermeldingen hiervan vast.
Onverminderd het tweede lid, kan het Vlaamse Gewest een samenwerkingsakkoord sluiten met een ander Gewest omtrent de gewestgrensoverschrijdende dienstverlening.
De exploitatie van de grensoverschrijdende bijzondere vormen van geregeld vervoer, is bij ontstentenis van een overeenkomst bedoeld in het eerste lid, onderworpen aan een vergunning, die - overeenkomstig de bepalingen van verordening (EG) nr. 11/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 11 december 1997 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 684/92 houdende gemeenschappelijke regels voor het
internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen - afgeleverd wordt door de Vlaamse regering indien het punt van vertrek in Vlaanderen gelegen is.
De exploitatie van de grensoverschrijdende bijzondere vormen van geregeld vervoer, is bij ontstentenis van een overeenkomst bedoeld in het eerste lid, onderworpen aan een vergunning die, overeenkomstig de bepalingen van de in het vorig lid vermelde verordening, afgeleverd wordt met instemming van de Vlaamse regering indien het punt van vertrek gelegen is op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap en voor zover er op het Vlaamse grondgebied reizigers zullen worden opgenomen of afgezet.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt welke vermeldingen de overeenkomst tussen de organisator en de vervoerder, bedoeld in § 1, bevat.
De overeenkomst bevat minstens de volgende vermeldingen:
1° de naam van de opdrachtgever, de begunstigden en de vervoerder;
2° bepalingen betreffende de te verzorgen verbindingen, de regelmaat, de continuïteit, de frequentie en de reisweg (en);
3° het begin- en eindpunt van het traject; 4° de halteplaatsen;
5° de duur van de overeenkomst.
§ 3. De overeenkomst of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan moet in het voertuig aanwezig zijn en getoond worden op verzoek van de met de controle belaste beambten.
§ 4. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst wordt binnen de vijftien dagen na het sluiten van de overeenkomst overgemaakt aan de door de Vlaamse regering aangewezen instantie.
§ 5. De Vlaamse regering kan de vergunning [voorlopig (ing. decr. 13 februari 2004, art. 5, I: 29 maart 2004) ] intrekken voor een termijn van maximum drie maanden indien de vergunninghouder de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbe-sluiten niet naleeft.
De intrekking van de vergunning gebeurt zonder schadeloosstelling en nadat de vergunninghouder gehoord is.
[De Vlaamse regering stelt een grondig onderzoek in.
Als de Vlaamse regering vaststelt dat de vergunninghouder, waarvan de vergunning voorlopig is ingetrokken, nog steeds de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten niet naleeft, wordt de vergunning definitief ingetrokken.
De Vlaamse regering verbiedt de vergunninghouder om op het Vlaamse grondgebied een bijzondere vorm van geregeld vervoer te verrichten als hij herhaaldelijk ernstige inbreuken heeft gemaakt op de reglementering inzake de verkeersveiligheid, onder andere ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 5, I: 29 maart 2004) ]
§ 6. De exploitanten van bijzondere vormen van geregeld vervoer moeten voldoen aan de wettelijke bepalingen inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg.
Art. 20.
De Vlaamse regering kan de bepalingen betreffende de bijzondere vormen van geregeld vervoer van toepassing verklaren op het vervoer van personen over de weg dat verricht wordt door personen die niet het beroep van vervoerder over de weg uitoefenen.
AFDELING 2 STATISTIEKEN
Art. 21.
Iedere in het Vlaamse Gewest gevestigde exploitant van bijzondere vormen van geregeld vervoer dient de statistische gegevens betreffende zijn onderneming te verstrekken aan de Vlaamse regering indien deze hierom verzoekt.
Die statistische gegevens zijn vertrouwelijk en slechts bestemd voor statistische doeleinden betreffende het personenvervoer.
HOOFDSTUK IV BEPALINGEN GEMEEN AAN DE HOOFDSTUKKEN II EN III: VERVOER VOOR EIGEN REKENING
Art. 22.
Voor het verrichten van vervoer voor eigen rekening is vereist dat:
1° de vervoersactiviteit voor deze natuurlijke persoon of rechtspersoon een bijkomende activiteit vormt;
2° de gebruikte voertuigen eigendom zijn van deze natuurlijke persoon of rechtspersoon of door haar op afbetaling zijn aangekocht of daarvoor een leasingovereenkomst is afgesloten;
3° zij door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon of door de natuurlijke persoon zelf worden bestuurd.
Art. 23.
§ 1. In afwijking van de artikelen 17 en 19, is voor het verrichten van vervoer voor eigen rekening een attest vereist. Het attest wordt afgeleverd door de Vlaamse regering. Deze legt de aanvraagprocedure, de vorm en de vermeldingen hiervan vast.
§ 2. De Vlaamse regering kan het attest [voorlopig (ing. decr. 13 februari 2004, art. 6, I: 29 maart 2004) ] intrekken voor een termijn van maximum drie maanden indien de houder van het attest de bepalingen van artikel 22 of de uitvoeringsbesluiten van dit decreet niet naleeft.
De intrekking van het attest gebeurt zonder schadeloosstelling en nadat de houder van het attest gehoord is.
[De Vlaamse regering stelt een grondig onderzoek in.
Als de Vlaamse regering vaststelt dat de houder van het attest, waarvan het attest voorlopig is ingetrokken, nog steeds de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten niet naleeft, wordt de vergunning definitief ingetrokken.
De Vlaamse regering verbiedt de houder van een attest om op het Vlaamse grondgebied vervoer voor eigen rekening te verrichten als hij herhaaldelijk ernstige inbreuken heeft'
gemaakt op de reglementering inzake de verkeersveiligheid, onder andere ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 6, I: 29 maart 2004) ]
Art. 24.
Ieder die vervoer voor eigen rekening verricht dient de statistische gegevens hieromtrent aan de Vlaamse regering te verstrekken, indien deze hierom verzoekt.
De gegevens zijn vertrouwelijk en slechts bestemd voor statistische doeleinden betreffende het personenvervoer.
[HOOFDSTUK IVbis BEPALINGEN GEMEEN AAN DE HOOFDSTUKKEN II EN III: TOEGANG TOT HET BEROEP (ing. decr. 8 mei 2009, art. 6)]
Art. 24bis.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op volgende vormen van vervoer als dat plaatsvindt met voertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt zijn voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder inbegrepen, en als het vervoer verricht wordt tegen betaling :
1° de exploitatie van het niet-grensoverschrijdende en grensoverschrijdende geregeld vervoer;
2° de exploitatie van grensoverschrijdende en niet-grensoverschrijdende bijzondere vormen van geregeld vervoer, met uitzondering van het in artikel 2, eerste lid, 2°, a), vermelde vervoer dat wordt verricht door een privé-exploitant.
§ 2. De in het Vlaamse Gewest gevestigde ondernemingen die een of meer vormen van het vervoer, vermeld in § 1, willen uitvoeren, zijn onderworpen aan de voorafgaande verkrijging van een vergunning voor de toegang tot het beroep.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de toegang tot het beroep van het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer. De voorwaarden om toegang te hebben tot het beroep hebben minstens betrekking op :
1° betrouwbaarheid;
2° financiële draagkracht;
3° vakbekwaamheid.
§ 3. De duur van de vergunning voor de toegang tot het beroep bedraagt hoogstens vijf jaar.
De Vlaamse Regering kan de vergunning telkens voor ten hoogste vijf jaar hernieuwen.
§ 4. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen vier maanden na de datum van de indiening van de vergunningsaanvraag door de kandidaat-vervoerder.
De aanvrager wordt daarvan op de hoogte gebracht binnen tien dagen na afloop van de bovenvermelde termijn.
§ 5. De Vlaamse Regering kan de vergunning voorlopig intrekken voor een termijn van maximaal drie maanden als de vergunninghouder de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan niet naleeft.
De vergunning wordt ingetrokken zonder schadeloosstelling en nadat de vergunninghouder gehoord is.
De Vlaamse Regering stelt een grondig onderzoek in.
Als de Vlaamse Regering vaststelt dat de vergunninghouder, waarvan de vergunning voorlopig is ingetrokken, nog steeds de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan niet naleeft, wordt de vergunning definitief ingetrokken.
§ 6. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen waaronder de vergunning voor de toegang tot het beroep, afgeleverd door een andere lidstaat, een ander gewest of de federale overheid, wordt erkend.
HOOFDSTUK V DE TAXIDIENSTEN AFDELING 1 VERGUNNING EN EXPLOITATIE Art. 25.
Niemand mag, zonder vergunning, een taxidienst exploiteren door middel van één of meer voertuigen van op de openbare weg of op elke andere niet voor het openbaar verkeer opengestelde plaats die zich op het grondgebied van het Vlaamse Gewest bevindt.
Art. 26.
§ 1. De voorwaarden voor het exploiteren van een taxidienst worden door de gemeenteraad vastge-legd, binnen de door de Vlaamse regering bepaalde grenzen.
§ 2. Onder de voorwaarden bepaald door de gemeenteraad wordt de vergunning of de hernieuwing van de vergunning voor het exploiteren van een taxidienst afgegeven door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de exploitant zijn taxidienst wil exploiteren, hierna 'het bevoegde college' te noemen.
§ 3. De exploitant van een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder, die overeenkomstig artikel 42, § 2, een vergunning bezit, mag de in de vergunning vermelde voertuigen inzetten als een taxidienst, mits een vergunning bedoeld in artikel 25 van het bevoegde college en betaling van een belasting overeenkomstig artikel 36, § 3.
§ 4. De gemeenteraad stelt de toepasselijke tarieven vast. Als de algemene vergunningsvoorwaarden geen tarieven voorschrijven, stelt het bevoegde college de tarieven vast op voorstel van de exploitant.
§ 5. Het bevoegde college kan slechts één vergunning afgeven per exploitant. De vergunning vermeldt het aantal voertuigen waarvoor ze afgegeven werd en of er al dan niet gebruik gemaakt mag worden van standplaatsen op de openbare weg.
Art. 27.
De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten waarbinnen het bevoegde college de vergunningen kan afleveren.
Art. 28.
§ 1. De vergunning wordt afgegeven na een onderzoek door de bevoegde gemeente omtrent de door de aanvrager gegeven zedelijke waarborgen, zijn beroepsbekwaamheid en zijn solvabiliteit.
§ 2. Wanneer de vergunning aan een rechtspersoon wordt afgegeven, moet de
zaakvoerder van de rechtspersoon voldoen aan de voorwaarden opgelegd aan een natuurlijke persoon om houder te worden van de vergunning, en dit gedurende de hele duur van de exploitatie.
Art. 29.
§ 1. De vergunning wordt slechts afgegeven aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die hetzij eigenaar is van het of de voertuigen, hetzij er de beschikking over heeft door een contract van aankoop op afbetaling, hetzij door een leasingovereenkomst.
§ 2. De vergunninghouder van wie een voertuig tijdelijk niet beschikbaar is ten gevolge van een ongeval, een ernstig mechanisch defect, brand of diefstal, kan, in afwijking van
§ 1, op zijn verzoek, gemachtigd worden zijn dienst te verrichten door middel van een vervangingsvoertuig dat hij niet in eigendom heeft en waarvoor hij evenmin een contract van aankoop op afbetaling of een leasingovereenkomst kan voorleggen.
De machtiging kan slechts voor ten hoogste drie maanden worden verleend en is niet hernieuwbaar.
De gemeenteraad bepaalt de wijze waarop deze machtiging moet worden aangevraagd en de vereisten waaraan het voertuig moet voldoen, binnen de door de Vlaamse regering bepaalde grenzen.
§ 3. De verhuring door de exploitant, onder welke vorm dan ook van het of de voertuigen aan enigerlei persoon die het of de voertuigen zelf bestuurt of laat besturen, is verboden.
Art. 30.
§ 1. De vergunning is persoonlijk en onoverdraagbaar.
§ 2. Mits de voorafgaande machtiging van het bevoegde college en onverminderd de bepaling van § 3:
1° mag de echtgeno(o)t(e) of de duurzaam samenwonende partner of mogen bloed- of aanverwanten tot de tweede graad bij overlijden of permanente werkonbekwaamheid van de vergunninghouder, onder dezelfde voorwaarden de exploitatie van de dienst voortzetten tot het einde van de in de vergunning gestelde termijn;
2° kan een rechtspersoon de exploitatie van een natuurlijke persoon die houder is van een vergunning voortzetten wanneer deze houder zijn vergunning inbrengt in deze rechtspersoon die hij opricht en waarvan hij de meerderheidsvennoot is, alsook de zaakvoerder.
§ 3. Een rechtspersoon kan zijn vergunning verdelen onder de personeelsleden van zijn onderneming mits voorafgaande toestemming van het bevoegde college en op voorwaarde dat:
1° de vergunning in zijn geheel wordt overgedragen en de rechtspersoon zijn activiteiten als taxi-exploitant volledig stopzet;
2° de personeelsleden onder wie de vergunning wordt verdeeld, op datum van de vraag tot verdeling van de vergunning, sedert tenminste drie jaar actief en ononderbroken aan de exploitatie van een taxidienst deelnemen, en die sedert tenminste één jaar als werknemer zijn ingeschreven in het personeelsregister van de rechtspersoon die zijn vergunning wenst te verdelen;
3° de rechtspersoon die zijn exploitatie stopzet de nodige bewijsstukken voorlegt waarbij wordt aangetoond dat voldaan is aan de sociale en fiscale verplichtingen.
Met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 31, § 2 en 32, kan een vergunninghouder die zijn taxi-exploitatie stopzet, gedurende een periode van tenminste drie jaar na datum van de akteneming hiervan door het bevoegde college, geen vergunning verwerven, noch meerderheidsvennoot worden in een rechtspersoon die houder is van een vergunning voor het exploiteren van een taxidienst of deze heeft aangevraagd.
Art. 31.
§ 1. De duur van de vergunning is vijf jaar. De vergunning kan voor dezelfde duur hernieuwd worden. Zij kan voor minder dan vijf jaar verleend of hernieuwd worden als bijzondere, in de vergunning of hernieuwingsakte vermelde omstandigheden, die afwijking wettigen.
§ 2. De hernieuwing van vergunning zal geweigerd worden in volgende gevallen:
1° indien de exploitant [of de taxibestuurder (ing. decr. 13 februari 2004, art. 5, I: 9 april 2004) ] de bepalingen van dit decreet, de uitvoeringsbesluiten ervan of de exploitatievoorwaarden niet naleeft;
2° indien de exploitant niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake zedelijkheid, beroepsbekwaamheid of solvabiliteit;
3° indien de exploitant de, op hem van toepassing zijnde wetgeving in het kader van zijn beroepsuitoefening, niet naleeft.
Art. 32.
Bij een met redenen omklede beslissing van het bevoegde college kan de in artikel 26 bedoelde vergunning ingetrokken of voor een bepaalde duur geschorst worden wegens één van de in artikel 31, § 2, genoemde redenen.
Art. 32bis.
In geval van oneigenlijk gebruik van de vergunning in een andere Vlaamse gemeente dan de vergunningverlenende gemeente, bedoeld in artikel 26, § 2, kan de gemeente of een aldaar vergunde exploitant een klacht indienen. Dat gebeurt met een aangetekende brief aan de provinciegouverneur van de provincie waar de gemeente gelegen is die de vergunning heeft uitgereikt aan de exploitant die ze oneigenlijk heeft gebruikt. Onder oneigenlijk gebruik wordt verstaan het onwettig ronselen van klanten.
De provinciegouverneur stelt een onderzoek in. De exploitant die ervan beschuldigd wordt zijn vergunning oneigenlijk te gebruiken, wordt gehoord.
Als uit het onderzoek blijkt dat de exploitant in een andere gemeente zijn vergunning oneigenlijk gebruikt, verplicht de provinciegouverneur, door middel van een aangetekende brief, de bevoegde gemeente een van de volgende sancties op te leggen aan de exploitant:
1° het aantal voertuigen van de betrokken exploitant te verlagen; 2° zijn vergunning voor een bepaalde tijd te schorsen;
3° zijn vergunning in te trekken.
De provinciegouverneur deelt zijn beslissing, met vermelding van de sanctie, met een aangetekende brief mee aan de exploitant en aan beide gemeenten binnen drie maanden na de datum van de indiening van de klacht.
De beslissing van de provinciegouverneur moet worden uitgevoerd door de bevoegde gemeente binnen een maand na de datum van de aangetekende brief, bedoeld in het derde lid.
De bevoegde gemeente brengt de indiener van de klacht en de provinciegouverneur schriftelijk op de hoogte van de uitvoering van de beslissing binnen twee weken. Als de gemeente in gebreke blijft, zal de provinciegouverneur de opgelegde sanctie zelf uitvoeren binnen een maand.
Art. 33.
§ 1. De houder van een vergunning kan te allen tijde het bevoegde college verzoeken het aantal voertuigen dat het voorwerp uitmaakt van zijn vergunning voor een taxidienst, te verhogen of te verlagen.
§ 2. De beslissingen van het bevoegde college, genomen krachtens dit artikel, worden genomen volgens de procedure en de voorwaarden die van toepassing zijn op de aanvraag van een vergunning voor een taxidienst.
Art. 34.
De exploitanten van taxidiensten mogen ertoe gemachtigd worden om voor de exploitatie van hun diensten over reservevoertuigen te beschikken waarvan ze eigenaar zijn of waarover ze beschikken bij een contract van verkoop op afbetaling of een leasingovereenkomst.
De reservevoertuigen moeten ten minste uitgerust zijn om een taxidienst te verzekeren. Overeenkomstig artikel 29, § 3, mogen deze voertuigen niet verhuurd worden.
De vergunning vermeldt, in voorkomend geval, het aantal reservevoertuigen waarover de exploitant mag beschikken.
Art. 35.
De tarieven moeten in elk voertuig zichtbaar uitgehangen worden.
Art. 36.
§ 1. De op basis van artikel 26, §§ 2 en 3 afgegeven vergunningen mogen aanleiding geven tot een jaarlijkse gemeentebelasting ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon, die houder is van de vergunning.
§ 2. Het bedrag van de belasting voor vergunningen afgeleverd op grond van artikel 26,
§ 2, bedraagt hoogstens 250 euro per jaar en per in de akte van de vergunning vermeld voertuig.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting hoogstens 450 euro per jaar en per in de akte van de vergunning vermeld voertuig wanneer de exploitant gebruik maakt van standplaatsen op de openbare weg.
§ 3. Het bedrag van de belasting voor vergunningen afgeleverd op grond van artikel 26,
§ 3, bedraagt 250 euro per jaar, verhoogd met het bedrag van de belasting, verschuldigd op grond van artikel 36, § 2, per in de akte van de vergunning vermeld voertuig.
§ 4. Een bijkomende belasting van hoogstens 75 euro per jaar en per in de akte van de vergunning vermeld voertuig mag ge´nd worden ten laste van de exploitanten van taxidiensten zonder standplaats op de openbare weg maar waarvan de voertuigen voorzien zijn van radiotelefonie.
§ 5. ...
§ 6. De bedragen vermeld in §§ 2, 3 en 4 van dit artikel worden aangepast volgens de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze aanpassing gebeurt door middel van de coÙfficiÙnt die wordt bekomen door het indexcijfer van de maand december van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar te delen door het indexcijfer van de maand december 2000.
Art. 37.
§ 1. De op basis van dit hoofdstuk genomen weigeringsbeslissingen of beslissingen houdende de intrekking of de schorsing van vergunning worden omstandig gemotiveerd.
§ 2. Tegen in § 1 genoemde beslissingen, of in voorkomend geval bij ontstentenis van beslissing binnen drie maanden na de indiening van de aanvraag, kan beroep ingesteld worden bij de provinciegouverneur, die bij een met redenen omklede beslissing uitspraak doet binnen drie maanden na het ontvangen van het beroepsschrift.
Het beroep moet worden ingediend bij aangetekend schrijven binnen vijftien dagen na de betekening van de beslissing tot weigering of binnen vijftien dagen na de datum waarop de termijn van drie maanden verstrijkt die op de indiening van de aanvraag volgt.
Indien de provinciegouverneur geen beslissing genomen heeft binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan de aanvrager bij aangetekend schrijven, vragen om binnen de dertig dagen na de verzending, een beslissing te nemen.
Indien binnen deze termijn de provinciegouverneur niet heeft beslist, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.
Art. 37bis.
§ 1. Het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken stelt een gegevensbank ter beschikking die de volgende gegevens over de taxidiensten kan bevatten :
1° alle informatie omtrent de uitgereikte vergunningen, evenals de gegevens van de aan de vergunning verbonden voertuigen;
2° de geweigerde vergunningsaanvragen, evenals de reden van weigering; 3° de geschorste vergunningen, de duur van de schorsing en de reden ervan;
4° de ingetrokken vergunningen, de datum waarop de beslissing tot intrekking is genomen en de reden ervan;
5° de beroepen tegen de schorsingen en de intrekkingen, evenals de beslissingen die genomen zijn over die beroepen.
De gegevens worden verzameld en verwerkt met het oog op :
1° het vergemakkelijken van het administratief beheer van het vergunningssysteem door de Vlaamse steden en gemeenten;
2° het verhogen van de controle door een betere communicatie met de bevoegde Vlaamse en federale diensten.
§ 2. De gemeenten, respectievelijk de provincies, voeren de nodige gegevens in de gegevensbank in.
De Vlaamse Regering bepaalt tot welke gegevens uit de gegevensbank de gemeenten, de provincies, de VVM, de politie en de overheidsdiensten die belast zijn met het administratieve beheer en de controle van de taxidiensten, toegang hebben. Deze toegang blijft beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels omtrent de gegevensbank, de gegevensinvoer en -verwerking.
AFDELING 2 HET STATIONEREN Art. 38.
§ 1. De vergunning voor het exploiteren van een taxidienst omvat de toelating voor het stationeren op eender welke standplaats die niet op de openbare weg gelegen is maar waarover de exploitant beschikt, of op eender welke standplaats op de openbare weg in de vergunningverlenende gemeente die voorbehouden wordt voor de taxi 's en vrij is mits de vergunning overeenkomstig artikel 26, § 5, het gebruik hiervan expliciet vermeldt.
§ 2. Verschillende ondernemingen mogen de niet op de openbare weg gelegen standplaatsen waarover ze beschikken gemeenschappelijk gebruiken op voorwaarde dat de bevoegde colleges erin toe stemmen. Deze voorafgaande toestemming is niet vereist als het standplaatsen betreft die gelegen zijn op het grondgebied van een enkele gemeente.
§ 3. Het aantal voertuigen dat aanwezig is op een bepaalde standplaats op de openbare weg mag in geen geval het aantal beschikbare plaatsen overschrijden.
Art. 39.
Het voorzien, het wijzigen en het afschaffen van standplaatsen op de openbare weg in een bepaalde gemeente gebeurt in overleg met de VVM en met de taxi-exploitanten met een vergunning van de betrokken gemeente. De wijze van overlog wordt door de Vlaamse regering bepaald.
AFDELING 3 STATISTIEKEN
Art. 40.
De Vlaamse regering bepaalt de gegevens betreffende de exploitatie die de gemeente haar moet verstrekken, evenals de frequentie van de mededeling. (verv. decr. 13 februari 2004, art. 8, I: 9 april 2004) ]
Deze gegevens zijn vertrouwelijk en slechts bestemd voor statistische doeleinden betreffende het personenvervoer.
HOOFDSTUK VI DE DIENSTEN VOOR HET VERHUREN VAN VOERTUIGEN MET BESTUURDER
AFDELING 1 VERGUNNING EN EXPLOITATIE
Art. 41.
§ 1. Niemand mag, zonder vergunning, een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder op het grondgebied van het Vlaamse Gewest exploiteren door middel van één of meer voertuigen.
§ 2. De vergunning wordt afgeleverd door de gemeente op wiens grondgebied de exploitatiezetel van de kandi-daat-vergunninghouder gevestigd is en is geldig op het grondgebied van het Vlaamse Gewest.
§ 3. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder een vergunning, afgeleverd door een ander Gewest, erkend wordt voor het grondgebied van het Vlaamse Gewest.
Art. 42.
§ 1. De voorwaarden voor het exploiteren van een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder worden door de gemeenteraad vastgelegd. Hierbij worden minstens de volgende beginselen toegepast:
1° het voertuig dat ingezet wordt voor de exploitatie van een dienst, moet het door het clinteel vereiste comfort en accessoires bieden aan passagiers. De Vlaamse regering kan deze criteria nader bepalen;
2° het voertuig moet periodiek geschouwd worden ten einde na te gaan of het nog voldoet aan alle exploitatievoorwaarden;
3° elke verhuring geeft aanleiding tot een inschrijving in een register, dat gehouden wordt op de zetel van de onderneming en waarin de datum en het uur van de bestelling voorkomen alsook het precieze voorwerp van het verhuurcontract en de prijs ervan. Dit register dient gedurende vijf jaar vanaf de ingebruikname ervan, op de zetel van de onderneming te worden bewaard;
4° het voertuig mag slechts ter beschikking gesteld worden van een welbepaalde natuurlijke of rechtspersoon krachtens een schriftelijke overeenkomst naar het model vastgelegd door de Vlaamse regering, waarvan een exemplaar zich op de zetel van de onderneming bevindt, en een kopie aan boord van het voertuig, wanneer de ondertekening van de overeenkomst voorafgaat aan het instappen van de klant, of waarvan het origineel zich aan boord van het voertuig bevindt, in de andere gevallen. De schriftelijke overeenkomst vermeldt in elk geval dat het voertuig ter beschikking gesteld wordt van [de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor een duur van ten minste drie uren;
5° het voertuig mag zich noch op de openbare weg begeven noch erop stilstaan, indien het niet vooraf op de zetel van de onderneming verhuurd is;
6° het huurcontract slaat enkel op het voertuig en niet op de zitplaatsen ervan;
7° de voertuigen moeten voorzien zijn van een herkenningsteken, conform het model dat door de Vlaamse regering vastgesteld wordt. De aanvrager dient voor het verkrij-gen van dit herkenningsteken de vergunning en een uittreksel uit het handelsregister voor te leggen, waaruit blijkt dat hij ingeschreven werd als exploitant van diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder;
8° kentekens die kenmerkend zijn voor als taxi ingezette voertuigen of die hieraan herinneren, mogen noch in noch op het voertuig aangebracht worden;
9° ...
10° de exploitanten mogen voor de diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder geen reclame maken onder de benaming "taxi" of onder een motto waarin aan dit woord wordt herinnerd.
§ 2. Onder de voorwaarden bepaald door de gemeenteraad wordt de vergunning of de hernieuwing van de vergunning voor het exploiteren van een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder verleend door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente bedoeld in artikel 41, § 2, hierna 'het bevoegde college, te noemen.
§ 3. De exploitant van een taxidienst, die overeenkomstig artikel 26, § 2, een vergunning bezit, mag een taxi inzetten als dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder als het bevoegde college een vergunning verleent als vermeld in artikel 42, § 2, en als de onderneming een belasting betaalt als vermeld in artikel 49, § 3.
In afwijking van § 1, eerste lid, 8°, mag de taxi die ingezet wordt als dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, een taximeter houden aan boord van het voertuig.
§ 4. De gemeenteraad stelt de toepasselijke tarieven vast. Als de algemene vergunningsvoorwaarden geen tarieven voorschrijven, stelt het bevoegde college de tarieven vast op voorstel van de exploitant.
§ 5. Het bevoegde college kan slechts één vergunning afgeven per exploitant. De vergunning wordt afgegeven aan elke natuurlijke of rechtspersoon die erom verzoekt. De vergunning vermeldt het aantal voertuigen waarvoor ze afgegeven werd.
Art. 43.
§ 1. De vergunning wordt afgegeven na een onderzoek door de bevoegde gemeente omtrent de door de aanvrager gegeven zedelijke waarborgen, zijn beroepsbekwaamheid en zijn solvabiliteit.
Het onderzoek mag worden toevertrouwd aan de gemeente op het grondgebied waarvan de aanvrager hetzij zijn maatschappelijke zetel, hetzij zijn exploitatie heeft.
§ 2. Wanneer de vergunning aan een rechtspersoon wordt afgegeven, moet de zaakvoerder voldoen aan de voorwaarden opgelegd aan een natuurlijke persoon om houder te worden van de vergunning, en dit gedurende de hele duur van de exploitatie.
Art. 44.
§ 1. De vergunning wordt slechts afgegeven aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die hetzij eigenaar is van het voertuig of de voertuigen, hetzij er de beschikking over heeft door een contract van aankoop op afbetaling, hetzij door een leasingovereenkomst.
§ 2. De vergunninghouder van wie een voertuig tijdelijk niet beschikbaar is ten gevolge van een ongeval, een ernstig mechanisch defect, brand of diefstal, kan, in afwijking van
§ 1, op zijn verzoek, gemachtigd worden zijn dienst te verrichten door middel van een vervangingsvoertuig dat hij niet in eigendom heeft en waarvoor hij evenmin een contract van aankoop op afbetaling of een leasingovereenkomst kan voorleggen.
Deze machtiging kan slechts voor ten hoogste drie maanden verleend worden en is niet hernieuwbaar.
De gemeenteraad bepaalt de wijze waarop deze machtiging moet worden aangevraagd en de vereisten waaraan het voertuig moet voldoen, binnen de door de Vlaamse regering vastgestelde grenzen.
§ 3. De verhuring door de exploitant, onder welke vorm dan ook van het voertuig of de voertuigen aan enigerlei persoon die het of de voertuigen zelf bestuurt of laat besturen, is verboden.
Art. 45.
De vergunning is persoonlijk en onoverdraagbaar.
Art. 46.
§ 1. De duur van de vergunning is vijf jaar. De vergunning kan voor dezelfde duur hernieuwd worden. Zij kan voor minder dan vijf jaar verleend of hernieuwd worden als bijzondere, in de vergunning of hernieuwingsakte vermelde omstandigheden, die afwijking wettigen.
§ 2. De hernieuwing van de vergunning kan voor alle of sommige voertuigen geweigerd worden in volgende gevallen:
1° indien de exploitant de bepalingen van dit decreet, de uitvoeringsbesluiten ervan of de exploitatievoorwaarden niet naleeft;
2° als de exploitant niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake zedelijkheid, beroepsbekwaamheid of solvabiliteit;
3° indien de exploitant de, op hem van toepassing zijnde wetgeving in het kader van zijn beroepsuitoefening, niet naleeft.
Art. 47.
Bij een met redenen omklede beslissing van het bevoegde college, kan de vergunning bedoeld in artikel 42, ingetrokken worden of voor een bepaalde duur geschorst worden wegens één van de in artikel 46, § 2, genoemde redenen.
Art. 48.
Indien de exploitant het aantal voertuigen, dat ingezet wordt gedurende de geldigheidsduur van de vergunning, wenst te verhogen of te verlagen, wijzigt het bevoegde college, op zijn aanvraag en tot het aflopen van de vergunning, het aantal voertuigen, dat in de vergunningsakte vermeld wordt.
De beslissing wordt genomen volgens de procedure en de voorwaarden die van toepassing zijn op de vergun-ningsaanvraag.
Art. 49.
§ 1. De vergunningen die uitgereikt zijn op basis van artikel 42, § 2 en § 3, geven aanleiding tot een jaarlijkse gemeentebelasting ten laste van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van de vergunning.
§ 2. Het bedrag van de belasting voor vergunningen afgeleverd op grond van artikel 42,
§ 2, bedraagt 250 euro per jaar en per in de akte van de vergunning vermeld voertuig.
§ 3. Het bedrag van de belasting voor vergunningen afgeleverd op grond van artikel 42,
§ 3, bedraagt 250 euro per jaar, verhoogd met het bedrag van de belasting, verschuldigd op grond van artikel 36, § 2, per in de akte van de vergunning vermeld voertuig.
§ 4. De belasting, vermeld in § 2, en het gedeelte van de belasting, vermeld in § 3, en in artikel 36, § 3, dat betrekking heeft op de vergunning voor een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder, zijn verschuldigd voor het hele jaar, onafhankelijk van het moment waarop de vergunning wordt afgegeven. De vergunninghouder is de eerste jaarlijkse belasting verschuldigd op het ogenblik van de afgifte van de vergunning en nadien telkens op 1 januari van het kalenderjaar.
De vermindering van het aantal voertuigen of de opschorting van de exploitatie met een of meer voertuigen geeft geen aanleiding tot een belastingteruggave. Dit geldt eveneens voor de opschorting of de intrekking van een vergunning of het buiten werking stellen van een of meer voertuigen voor welke reden dan ook.
§ 5. De bedragen vermeld in §§ 2, 3 en 4 van dit artikel worden aangepast volgens de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze aanpassing gebeurt door middel van de coëfficiënt die wordt bekomen door het indexcijfer van de maand december van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar te delen door het indexcijfer van de maand decem-ber 2000.
Art. 50.
§ 1. De op basis van dit hoofdstuk genomen weigeringsbeslissingen of beslissingen houdende de intrekking of de schorsing van vergunning worden omstandig gemotiveerd.
§ 2. Tegen de in § 1 bedoelde beslissingen, of in voorkomend geval bij ontstentenis van beslissing binnen drie maanden na de indiening van de aanvraag, kan beroep ingesteld worden bij de provinciegouverneur, die bij een met redenen omklede beslissing uitspraak doet binnen drie maanden na het ontvangen van het beroepsschrift.
Het beroep moet worden ingediend bij aangetekend schrijven binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van de beslissing tot weigering of binnen een termijn van vijftien dagen na de datum waarop de termijn van drie maanden verstrijkt die op de indiening van de aanvraag volgt.
Indien de provinciegouverneur geen beslissing genomen heeft binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan de aanvrager bij aangetekend schrijven, vragen om binnen de dertig dagen na de verzending, een beslissing te nemen.
Indien binnen deze termijn de provinciegouverneur niet heeft beslist, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.
Art. 50bis.
§ 1. Het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken stelt een gegevensbank ter beschikking die de volgende gegevens over de diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder kan bevatten :
1° alle informatie omtrent de uitgereikte vergunningen, evenals de gegevens van de aan de vergunning verbonden voertuigen;
2° de geweigerde vergunningsaanvragen, evenals de reden van de weigering; 3° de geschorste vergunningen, de duur van de schorsing en de reden ervan;
4° de ingetrokken vergunningen, de datum waarop de beslissing tot intrekking is genomen en de reden ervan;
5° de beroepen tegen de schorsingen en de intrekkingen, evenals de beslissingen die genomen zijn over die beroepen.
De gegevens worden verzameld en verwerkt met het oog op :
1° het vergemakkelijken van het administratief beheer van het vergunningssysteem door de Vlaamse steden en gemeenten;
2° het verhogen van de controle door een betere communicatie met de bevoegde Vlaamse en federale diensten.
§ 2. De gemeenten, respectievelijk de provincies, voeren de nodige gegevens in de gegevensbank in.
De Vlaamse Regering bepaalt tot welke gegevens uit de gegevensbank de gemeenten, de provincies, de VVM, de politie en de overheidsdiensten die belast zijn met het administratieve beheer en de controle van de diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder, toegang hebben. Deze toegang blijft beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit decreet en de besluiten genomen in uitvoering van dit decreet.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels omtrent de gegevensbank, de gegevensinvoer en -verwerking.
AFDELING 2 HET STATIONEREN Art. 51.
De exploitant, die door het bevoegde college ertoe gemachtigd wordt een dienst voor het verhuren van voertuigen te exploiteren, mag de voertuigen, die niet in dienst zijn, slechts laten stationeren op plaatsen die zich bevinden op het privé-terrein bestemd voor de exploitatie van een dienst van bezoldigd vervoer van personen waarvan de exploitant van de dienst eigenaar is of erover beschikt en zijnde de zetel van de exploitatie van de onderneming.
AFDELING 3 STATISTIEKEN
Art. 52.
[De Vlaamse regering bepaalt de gegevens betreffende de exploitatie die de gemeente haar moet verstrekken, evenals de frequentie van de mededeling. (verv. decr. 13 februari 2004, art. 10, I: 9 april 2004) ]
De gegevens zijn vertrouwelijk en slechts bestemd voor statistische doeleinden betreffende het personenvervoer.
HOOFDSTUK VII MOBILITEITSRAAD VAN VLAANDEREN AFDELING 1 OPRICHTING
Art. 53.
...
AFDELING 2 SAMENSTELLING XXX XX XXXX Xxx. 54.
...
AFDELING 3 TAKEN EN BEVOEGDHEDEN Art. 55.
...
Art. 56.
...
Art. 57.
...
AFDELING 4 WERKING XXX XX XXXX Xxx. 58.
...
Art. 59.
...
Art. 60.
...
AFDELING 5 WERKINGSMIDDELEN
Art. 61.
...
Art. 62.
...
HOOFDSTUK VIII STRAFBEPALINGEN Art. 63.
§ 1. Xxxxxx gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 500 euro tot 10.000 euro, of met een van die straffen alleen, de personen die :
1° zonder vergunning als vermeld in artikel 17, een dienst voor het geregeld vervoer exploiteren;
2° zonder vergunning of overeenkomst als vermeld in artikel 19, een dienst voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer exploiteren;
3° zonder attest als vermeld in artikel 23, aan vervoer voor eigen rekening doen; 4° zonder vergunning voor toegang tot het beroep als vermeld in artikel 24bis, een
dienst voor het geregeld vervoer of een dienst voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer, exploiteren;
5° zonder vergunning als vermeld in artikel 25, een taxidienst exploiteren; 6° zonder vergunning als vermeld in artikel 25, onwettig ronselen;
7° zonder vergunning als vermeld in artikel 41, een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder exploiteren;
8° de vergunning oneigenlijk gebruiken als vermeld in artikel 32bis ;
9° de door de gemeenteraad of de door de algemene vergunningsvoorwaarden vastgestelde tarieven als vermeld in artikel 26, § 4, niet respecteren;
10° artikel 42, § 1, 3°, 4°, 5° of 7°, overtreden.
§ 2. Onverminderd de schadevergoeding, wordt gestraft met een gevangenisstraf van
acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 26 euro tot 10 000 euro, of met een van deze straffen alleen degene die een andere inbreuk pleegt op de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbepalingen ervan, andere dan deze bedoeld in artikel 66, § 1 en artikel 66bis.
Met behoud van de toepassing van § 1, worden personen eveneens gestraft met de straffen, vermeld in het eerste lid, als ze bij herhaling de bepalingen overtreden van de vergunning voor geregeld vervoer, de vergunning of de overeenkomst voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer, het attest voor het vervoer voor eigen rekening, de vergunning voor de toegang tot het beroep, de vergunning voor de taxidiensten of de vergunning voor het verhuren van voertuigen met bestuurder.
§ 3. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, inclusief hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op de in §§ 1 en 2 bedoelde overtredingen van toepassing.
§ 4. De politierechtbanken nemen kennis van de inbreuken, vermeld in dit artikel.
Art. 64.
§ 1. Onverminderd de bevoegdheden die toevertrouwd worden aan de andere officieren of agenten van gerechtelijke politie en aan de leden van het operationeel kader van de lokale en federale politie, kent de Vlaamse Regering de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie toe aan de beëdigde personeelsleden die ze aanwijst om toezicht te houden op de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
§ 2. In het kader van de uitoefening van hun opdracht kunnen de personen, bedoeld in artikel 64, § 1:
1° bevelen geven aan de bestuurders;
2° inlichtingen inwinnen en controle uitoefenen door het ondervragen van personen en het inzage nemen van documenten en andere informatiedragers.
3° ...
§ 3. De personeelsleden, bedoeld in artikel 64, § 1, kunnen de bijstand vorderen van de lokale en federale politie.
§ 4. De Vlaamse regering bepaalt de kentekens van de functie van de personeelsleden, bedoeld in artikel 64, § 1.
Art. 65.
De personen, bedoeld in artikel 64, § 1 stellen de overtredingen vast bij proces-verbaal met bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel.
Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen de veertien dagen na vaststelling van de overtreding naar de overtreder gestuurd.
Art. 66.
§ 1. De door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren kunnen een administratieve geldboete opleggen in volgende gevallen:
1° niet-naleving van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn;
2° niet-naleving van artikel 3bis, lid 3 en artikel 5, lid 6, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen;
3° de inbreuken op de te vervullen administratieve formaliteiten zoals opgelegd door dit decreet of de uitvoeringsbepalingen ervan, gepleegd door de personen, bedoeld in dit decreet of in de uitvoeringsbesluiten ervan.
De ambtenaar stelt de overtreder in kennis van zijn voornemen.
§ 2. Het bedrag van de administratieve geldboetes bedoeld in § 1, mag niet hoger zijn dan 250 euro. De Vlaamse regering legt de nadere regels vast omtrent de wijze van inning en omtrent de termijnen waarover de overtreder beschikt.
§ 3. De Vlaamse regering of haar afgevaardigde spreekt zich uit over de verzoeken tot vermindering of kwijtschelding van deze boetes overeenkomstig de door haar vastgestelde procedure.
§ 4. Indien de overtreder in gebreke blijft de administratieve geldboete te betalen, wordt de geldboete bij dwangbevel ingevorderd. De Vlaamse regering wijst de ambtenaren aan die gelast zijn dwangbevelen te geven en uitvoerbaar te verklaren. Deze dwangbevelen worden betekend bij deurwaardersexploot met bevel tot betaling.
§ 5. Wanneer de inbreuken bedoeld in § 1 van dit artikel begaan zijn door een aangestelde of een lasthebber is de administratieve geldboete alleen door de werkgever verschuldigd.
Art. 66bis.
§ 1. In afwijking van artikel 66, § 1, 3°, kunnen de personeelsleden, aangewezen door de Vlaamse regering, een administratieve geldboete opleggen in geval van overtreding van artikel 15 of de uitvoeringsbesluiten ervan.
Het aangewezen personeelslid brengt de overtreder op de hoogte van zijn voornemen.
§ 2. Het bedrag van de administratieve geldboete mag niet hoger zijn dan 500 euro. De Vlaamse regering legt de nadere regels vast omtrent de wijze van inning en omtrent de termijnen waarover de overtreder beschikt.
§ 3. De Vlaamse regering of haar afgevaardigde spreekt zich uit over de verzoeken tot vermindering of kwijtschelding van deze boetes overeenkomstig de door haar vastgestelde procedure.
§ 4. Als de overtreder in gebreke blijft de administratieve geldboete te betalen, wordt de geldboete bij dwangbevel ingevor-derd. De Vlaamse regering wijst de personeelsleden aan die gelast zijn dwangbevelen te geven en uitvoerbaar te verklaren. De dwangbevelen worden betekend bij deurwaardersexploot met bevel tot betaling.
§ 5. De Vlaamse regering kan bepalen voor welke inbreuken de VVM een tegenprestatie moet leveren op voorwaarde dat de overtreder de administratieve geldboete heeft betaald, met inbegrip van de eventuele kosten van tenuitvoerlegging. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 12, I: 9 april 2004) ]
HOOFDSTUK IX SLOTBEPALINGEN AFDELING 1 WIJZIGINGSBEPALINGEN
Art. 67.
(niet opgenomen)
(Wijzigt de artikelen 2, 2bis, 16, 18, 19 en 22 van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer over de weg met autobussen en met autocars)
Art. 68.
(niet opgenomen)
(Voegt artikel 7octies in , in het decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen)
Art. 69.
(niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 4 van het decreet van 29 april 1991 tot instelling van een Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen)
AFDELING 2 OPHEFFINGSBEPALINGEN
Art. 70.
(niet opgenomen) (Heft op:
1° de wet van 9 juli 1875 houdende de tramwegen met uitzondering van artikelen 7 en 11;
2° de wet van 24 juni 1885 op de buurtspoorwegen;
3° het koninklijk besluit van 6 juli 1885 houdende de vaststelling van de voorwaarden waartegen de staat tegenover derden de obligatiedienst van de N.M.V.B. waarborgt;
4° het koninklijk besluit van 22 juli 1885 betreffende de aan de N.M.V.B. te vergunnen concessies;
5° de wet van 11 augustus 1924 waarbij de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen vergunning kan bekomen autovervoerdiensten in te richten en in bedrijf te nemen;
6° de wet van 20 juli 1927 waarbij de regering gemachtigd wordt zekere wijzigingen goed te keuren aan de statuten van de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen;
7° de wet van 29 augustus 1931 houdende uitbreiding tot de "Trolley-bussen" van de bepalingen van de wet van 24 juni 1885 op de Buurtspoorwegen en van de wetten van 9 juli 1875 en 15 augustus 1897 op de tramwegen;
8° de wet van 29 augustus 1931 waarbij de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen gemachtigd wordt tot in bedrijf nemen van een autobusdienst met het doel de exploitatievoorwaarden van een vergunde buurtspoorweg te verbeteren;
9° de wet van 3 mei 1936 houdende machtiging voor de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen tot het beheren van de Nationale Autovervoerdienst;
10° het koninklijk besluit van 25 november 1939 tot verlening van 's Rijks waarborg aan een lening der Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen;
11° de besluitwet van 8 juli 1946 waarbij het aan de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen is toegelaten autodiensten voor het vervoer van goederen over de weg in te richten;
12° artikel 1, voor wat het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer betreft, de artikelen 3 tot en met 13, 16, derde lid, 17, tweede lid, 19, derde en vierde lid, de artikelen 20 en 21, voor wat de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen betreft, artikel 22 voor wat het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer betreft en de artikelen 31bis, 32 en 33 van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars, zoals tot op heden gewijzigd;
13° het besluit van de Regent van 15 maart 1947 betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen;
14° artikel 23, derde lid, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;
15° de wet van 22 februari 1961 betreffende de oprichting van Maatschappijen voor Stedelijk Gemeenschappelijk Vervoer;
16° artikel 50 van de wet van 28 december 1973 betreffende de budgettaire voorstellen 1973-1974 :
17° de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten;
18° het koninklijk besluit van 19 maart 1975 betreffende de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur;
19° het koninklijk besluit van 7 juli 1975 betreffende de regionale comités van advies voor de taxi's;
20° het ministerieel besluit van 24 december 1976 betreffende de aanstelling en de bevoegdheden van de opdrachtgelastigde van de regering bij de Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen en van (sic) de Maatschappij voor Intercommunaal vervoer;
21° het koninklijk besluit nr. 140 van 30 december 1982 betreffende saneringsmaatregelen toepasselijk op sommige instellingen van openbaar nut behorend tot het Ministerie van Verkeerswezen, in zover die betrekking hebben op de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen en de Maatschappijen voor het Intercommunaal Vervoer;
22° het koninklijk besluit van 25 september1984 betreffende het Comité van advies voor de personenvervoerdiensten over de weg;
23° het ministerieel besluit van 30 augustus 1985 houdende oprichting van subcomités in de schoot van het Comité van advies voor de personenvervoerdiensten over de weg;
24° het koninklijk besluit van 18 augustus 1988 inzake de verlenging voor onbeperkte duur van de aan de Maatschappijen voor Intercommunaal vervoer verleende concessies en machtigingen)
AFDELING 3 OVERGANGSBEPALINGEN ONDERAFDELING A BASISMOBILITEIT Art. 71.
[... (ingetrokken decr. 13 februari 2004, art. 11, I: 29 maart 2004) ]
Art. 72.
[... (ingetrokken decr. 13 februari 2004, art. 11, I: 29 maart 2004) ]
ONDERAFDELING B TAXIDIENSTEN Art. 73.
[De vergunningen die werden uitgereikt op basis van artikel 3, § 2, van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten blijven maximaal vijf jaar geldig na de inwerkingtreding van dit decreet. (verv. decr. 13 februari 2004, art. 12, I: te bepalen door Vlaamse regering) ]
Art. 74.
De houders van vergunningen voor een taxidienst, die afgegeven werden krachtens de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, worden, overeenkomstig artikel 7 van voormelde wet, ertoe gemachtigd, tot twee jaar na de inwerkingtreding van dit decreet, hun vergunningen over te dragen.
Art. 75.
[De houders van een vergunning die zonder onderbreking een taxidienst hebben geëxploiteerd ten minste gedurende vijf jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet en die de exploitatie van deze dienst definitief stopzetten, worden er toe gemachtigd hun vergunningen over te dragen volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 7 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten. (verv. decr. 13 februari 2004, art. 13, I: te bepalen door Vlaamse regering) ]
Art. 76.
De artikelen 10 en 18 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, blijven van toepassing tot de dag van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering dat in uitvoering van artikel 26 van dit decreet genomen wordt.
ONDERAFDELING C DIENSTEN VOOR HET VERHUREN VAN VOERTUIGEN MET BESTUURDER
Art. 77.
De natuurlijke of rechtspersonen die daadwerkelijk een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder exploiteren op de dag van inwerkingtreding van het decreet, zijn ertoe gehouden hun onderneming bekend te maken bij het bevoegde college binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit decreet en volgens de modaliteiten die door de Vlaamse regering vastgelegd worden.
In dit geval wordt aan deze exploitanten een eerste vergunning afgegeven voor de duur
van één jaar.
Bij gebrek aan een dergelijke bekendmaking binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt de exploitant geacht een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder te exploiteren zonder vergunning.
ONDERAFDELING D EURO Art. 78.
De in de eerste kolom van onderstaande tabel vermelde artikelen of onderdelen ervan, hebben betrek-king op dit decreet. Met betrekking tot de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van de betrokken bepaling tot en met 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom:
EUR | BEF | |
Artikel 36, § 2, eerste lid | 250 | 10 000 |
Artikel 36, § 2, tweede lid | 450 | 18 000 |
Artikel 36, § 3 | 500 | 20 000 |
Artikel 36, § 4 | 75 | 3 000 |
Artikel 49, § 2 | 250 | 10 000 |
Artikel 49, § 3 | 500 | 20 000 |
Artikel 63, § 1 | 500 tot 10 000 | 500 tot 10 000 |
Artikel 63, § 2 | 26 tot 10 000 | 26 tot 10 000 |
Artikel 66, § 2 | 250 | 10 000 |
[AFDELING 0XXX XXXXXXXXXXX ]
Art. 78bis.
De Vlaamse regering kan de bepalingen van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie.
Te dien einde kan de Vlaamse regering:
1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering overeenbrengen;
3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat
zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen.
De coördinatie zal het volgende opschrift dragen "Decreet betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, gecoördineerd op [...]. (ing. decr. 13 februari 2004, art. 13, I: 9 april 2004) ]
AFDELING 4 INWERKINGTREDING
Art. 79.
Met uitzondering van artikel 78, bepaalt de Vlaamse regering de datum waarop ieder van de bepalingen van dit decreet in werking treedt.
(De artikelen 1 t.e.m. 13 treden in werking op 2 februari 2003; zie: B.V.R. 29 november
2002, B.S., 23 januari 2003)
(De artikelen 2, 1°, 2°, 3°, 7° en 8°, artikel 3, artikel 15 tot en met 24, artikel 63 tot en
met 67 en artikel 70, 1° tot en met 13°, 15° en 24° treden in werking op 10 september
2002; zie B.V.R. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002)
(De artikelen 2, 4° en 5°, 25 tot en met 52, artikel 70, 17° en 18° en de artikelen 74 tot
en met 77 treden in werking op 1 juni 2004; zie B.V.R. 18 juli 2003, B.S., 19 september
2003)
(Artikel 14 treedt in werking op 11 december 2003; zie B.V.R. 12 september 2003, B.S.,
1 december 2003)
(Artikel 24bis treedt in werking op 14 februari 2011; zie BVR 23 december 2010, B.S. 4
februari 2011)
Art. 80.
De bedragen die in euro worden vermeld in artikel 78 van dit decreet, treden in werking op 1 januari 2002.
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder
Datum 18/07/2003
betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder
TITEL I DEFINITIES
Art. 1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet: het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg;
2° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het Vervoer;
3° college: het college van burgemeester en schepenen dat, overeenkomstig artikelen 26 en 41 van het decreet, bevoegd is voor het uitreiken of het hernieuwen van de vergunning voor het exploiteren van een taxidienst of een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder;
4° gemeente: de gemeente waar, overeenkomstig artikel 26 van het decreet, de exploitant zijn taxidienst wil exploiteren of, overeenkomstig artikel 41 van het decreet, de exploitatiezetel van de dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder gelegen is;
5° de bevoegde personeelsleden en agenten : de bevoegde personen, vermeld in artikel 64 van het decreet;
6° exploitant: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een taxidienst of een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder exploiteert, in de zin van artikel 2, 4° en 5°, van het decreet;
7° voertuig: elk twee-, drie- of vierwielig motorvoertuig dat naar constructie en uitrusting geschikt is voor het vervoer van ten hoogste negen personen, de bestuurder inbegrepen, met uitzondering van de voertuigen die gebruikmaken van een hulpmotor, waarvan het vermogen niet hoger is dan 0,3 kW;
8° motortaxi: elk twee- of driewielig motorvoertuig, met of zonder zijspanwagen of aanhangwagen, dat wordt ingezet als taxi;
9° motorverhuurvoertuig: elk twee- of driewielig motorvoertuig, met of zonder zijspanwagen of aanhangwagen, dat wordt ingezet als verhuurvoertuig met bestuurder; 10° collectieve taxidienst: een taxidienst waarbij de terbeschikkingstelling van het taxivoertuig betrekking heeft op elk van de plaatsen van het voertuig en niet op het voertuig zelf;
11° taxikaart, verhuurvoertuig met bestuurderkaart, reservekaart en vervangingskaart: één kaart per voertuig met de vermelding van de gegevens van de vergunning en het voertuig, uitgereikt door de administratieve diensten van de gemeente;
12° VVM: de Vlaamse Vervoermaatschappij;
13° commerciële kortingen : kortingen onder de vorm van een forfait die facultatief worden toegepast door een taxi-exploitant op de door de gemeente vergunde tarieven voor bepaalde klanten en voor een vooraf bepaald traject, na goedkeuring door de gemeente.
TITEL II TAXIDIENSTEN HOOFDSTUK I VERGUNNINGEN AFDELING 1 DE VERGUNNING
Art. 2.
§ 1. De vergunning wordt aangevraagd bij het college van de gemeente, bedoeld in artikel 26, § 2, van het decreet. Het model van het aanvraagformulier voor een vergunning voor het exploiteren van een taxidienst is gevoegd als bijlage I bij dit besluit. De vergunning omvat minstens één voertuig.
§ 2. De vergunning wordt binnen een termijn van drie maanden uitgereikt. De weigeringsbeslissingen zijn gemotiveerd en worden aan de aanvrager betekend.
§ 3. De kandidaat-exploitant voegt de gewenste tarieven en, in voorkomend geval, de gewenste commerciële kortingen bij zijn vergunningsaanvraag, rekening houdend met de maximumtarieven, vastgesteld door de minister. De exploitant kan tijdens de looptijd van de vergunning een aanpassing van de tarieven en commerciële kortingen vragen.
Het model van het aanvraagformulier voor het aanvragen van commerciële kortingen is als bijlage IV bij dit besluit gevoegd.
Er kunnen geen commerciële kortingen worden aangevraagd als de gemeenteraad bij het bepalen van de tarieven heeft beslist dat dergelijke kortingen niet mogen worden toegepast.
Naargelang het geval, als bedoeld in artikel 26 § 4, van het decreet, stelt de gemeenteraad of het college de toe te passen tarieven vast. Deze tarieven kunnen onder meer bestaan uit:
1° eenzelfde tarief voor alle voertuigen van alle exploitanten binnen de gemeente; 2° een verschillend tarief per categorie van voertuig voor alle exploitanten binnen de gemeente;
3° eenzelfde tarief voor de taxivoertuigen die gemachtigd zijn om op de openbare weg te stationeren en een verschillende tarief voor de taxivoertuigen die niet gemachtigd zijn om op de openbare weg te stationeren;
4° één tarief voor alle verplaatsingen waarvan het begin- en het eindpunt gelegen is binnen de grenzen van de vergunningverlenende gemeente;
5° verschillende tarieven voor alle voertuigen en alle exploitanten; 6° forfaitaire tarieven.
De vergunning vermeldt de tarieven die de exploitant concreet moet toepassen en het aan te rekenen nachttarief.
§ 4. De vergunning vermeldt:
1° het aantal taxivoertuigen, al dan niet beperkt in amplitude of in periode. Met amplitude wordt bedoeld welke uren van de dag het taxivoertuig in dienst mag zijn; 2° het aantal reservevoertuigen;
3° de toelating om gebruik te mogen maken van standplaatsen op de openbare weg en van radiotelefonie.
Het model van vergunning voor de exploitatie van een taxidienst is gevoegd als bijlage II bij dit besluit.
In de vergunning wordt er aan elk voertuig een identificatienummer toegekend. Dat nummer bestaat uit vier cijfers. Elk identificatienummer kan slechts eenmaal worden
toegewezen. Elke vergunning geeft een opsomming van de gegeven identificatienummers.
§ 5. Ieder voertuig krijgt twee taxikaarten, waarvan de modellen zijn gevoegd als bijlage III bij dit besluit. De gemeente bepaalt de kleuren van de taxikaart, bedoeld in artikel 15, tweede lid, afhankelijk of het taxivoertuig al dan niet mag stationeren op de openbare weg. De kleur, die niet zwart of wit mag zijn, moet zo gekozen worden dat er geen verwarring mogelijk is met de kleuren, gekozen door de aangrenzende gemeente.
De reservevoertuigen krijgen een reservekaart, waarvan het model is gevoegd als bijlage IV bij dit besluit. De kleur van de reservekaart is wit. Het aantal reservevoertuigen is beperkt: voor elke begonnen schijf van tien toegelaten taxivoertuigen is er maar één reservevoertuig.
§ 5bis. De taxikaarten worden pas afgeleverd als de exploitant alle gegevens die in de vergunningsaanvraag dienen te worden vermeld, heeft meegedeeld.
§ 6. Als de vergunning en alle taxi- en reservekaarten, niet zijn afgehaald binnen drie maanden, te rekenen vanaf datum van beslissing door het college, dan vervalt de vergunning.
§ 7. De exploitant is verplicht elke wijziging van adres van woonplaats, exploitatiezetel of maatschappelijke zetel, binnen vijf dagen aan de gemeente mee te delen.
§ 8. Het college van burgemeester en schepenen keurt de kortingen, vermeld in paragraaf 3, goed of af, respectievelijk samen met de vergunningsaanvraag of binnen een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag ingeval er kortingen worden aangevraagd tijdens de looptijd van de vergunning. Het college kan het gebruik van de commerciële kortingen toestaan telkens uiterlijk tot de einddatum van de vergunning.
De door de gemeente gewaarmerkte lijst van de kortingen voor bepaalde klanten en voor een bepaald traject die het college van burgemeester en schepenen heeft goedgekeurd, bevindt zich in het voertuig als het in dienst is ingeval de korting wordt toegepast.
AFDELING 2 AANTAL VERGUNDE TAXIVOERTUIGEN IN EEN GEMEENTE
Art. 3.
§ 1. De norm voor het aantal vergunde taxivoertuigen in een gemeente is één taxivoertuig per duizend inwoners.
§ 2. Als die norm bereikt is, maakt het college een wachtlijst op waarin de naam of handelsnaam en het adres van de aanvrager in chronologische volgorde van ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 2, § 1, worden ingeschreven.
Het college verleent voorrang aan de exploitant die de hernieuwing van de vergunning aanvraagt, op voorwaarde dat die voldoet aan alle vergunningsvoorwaarden. Als de hernieuwing geweigerd wordt en als de norm niet bereikt is, dan worden de aanvragen van de wachtlijst chronologisch in aanmerking genomen.
Op eenvoudige aanvraag kunnen de personen die op de wachtlijst staan, hiervan een afschrift krijgen.
Art. 4.
§ 1. In afwijking van artikel 3 kan de gemeente met een gemotiveerde gemeenteraadsbeslissing deze norm verhogen of verlagen met ten hoogste twintig percent. Dat kan enkel om een van de volgende redenen:
1° bij een duidelijke verstoring van vraag en aanbod door onder meer de aanwezigheid van een luchthaven, een zeehaven, een toeristische trekpleister, een commerciële zone;
2° de onmogelijkheid om extra taxistandplaatsen aan te leggen.
De gemeenteraad houdt bij het nemen van een beslissing minstens rekening met de gemiddelde bezettingsgraad van de reeds vergunde taxivoertuigen. Om die gemiddelde bezettingsgraad te berekenen, mag enkel rekening gehouden worden met de taxiritten waarvan het begin- of eindpunt in de gemeente ligt.
§ 2. Als de gemeente de norm, vermeld in artikel 3, met meer dan twintig percent wil verhogen of verlagen, dan kan de minister de gemeente machtigen het aantal taxivoertuigen respectievelijk te verhogen of te beperken om een van de in § 1 vermelde redenen.
De gegrondheid hiervan moet door de gemeenteraad worden vastgesteld. De gemeenteraadsbeslissing moet vergezeld zijn van een concreet en gemotiveerd voorstel van beperking of verhoging van het aantal taxivoertuigen, dat geldt voor de duur van de toegestane afwijking. Dat gemotiveerde voorstel is gebaseerd op de gegevens die de gemeente kan opvragen bij de taxi-exploitanten.
§ 3. In afwijking van § 2 mag een gemeente met een gemotiveerde gemeenteraadsbeslissing de norm, bepaald in artikel 3, verhogen zonder machtiging van de minister als er zich op het grondgebied van die gemeente een luchthaven bevindt, op voorwaarde dat de criteria, vermeld in § 1 en § 5 van dit artikel, worden gerespecteerd.
§ 4. In geval van een beperking van het aantal taxivoertuigen is de gemeente verplicht eerst een reglement op te stellen betreffende de verdeling van het aantal bestaande en nieuwe taxikaarten.
§ 5. De minister houdt bij de beoordeling van de aanvraag rekening met de volgende criteria:
1° in de grootstedelijke gebieden, bedoeld in artikel 2, 10°, van het decreet, moeten er ten minste tien taxivergunningen uitgereikt worden;
2° in de stedelijke gebieden, bedoeld in artikel 2, 11°, van het decreet, moeten er ten minste vier taxivergunningen uitgereikt worden;
3° in de randstedelijke en kleinstedelijke gebieden, bedoeld in artikel 2, 12° en 13°, van het decreet, moeten er ten minste twee taxivergunningen uitgereikt worden.
§ 6. De minister deelt zijn beslissing mee binnen drie maanden na de datum van de gemeenteraadsbeslissing over de aanvraag door de gemeente, bedoeld in § 2. Als de minister geen beslissing heeft meegedeeld binnen die termijn, wordt de verhoging of de beperking geacht te zijn goedgekeurd.
§ 7. De beslissingen tot beperking of verhoging zijn geldig voor maximaal vijf jaar.
AFDELING 3 RESERVE- EN VERVANGINGSVOERTUIGEN
Art. 5.
Het model voor de aanvraag van een reservevoertuig en voor de verhoging of de verlaging van het aantal reservevoertuigen voor een bestaande exploitatie is als bijlage I gevoegd bij dit besluit.
Art. 6.
De reservekaart vermeldt de gegevens van de vergunning en de gegevens van het voertuig. Het model van de reservekaart is gevoegd als bijlage V bij dit besluit.
Art. 7.
De exploitant mag een vervangingsvoertuig, als bedoeld in artikel 29, § 2, van het decreet, inzetten op voorwaarde dat het ingeschreven werd bij de gemeente. De administratieve dienst reikt binnen twee werkdagen de vervangingskaart uit.
Na afloop van de toegestane termijn moet de exploitant binnen twee werkdagen de vervangingskaart inleveren bij de gemeente.
Art. 8.
Het model van de machtigingsaanvraag voor de vervanging van een taxivoertuig en de vervangingskaart zijn als bijlage VI en VII bij dit besluit gevoegd. De vervangingskaart is wit.
AFDELING 4 STOPZETTING
Art. 9.
In geval van definitieve beëindiging van de taxidienst brengt de exploitant de gemeente daarvan onmiddellijk op de hoogte en levert de eerstvolgende werkdag de vergunning, de taxikaarten en de reserve- en vervangingskaarten in bij de gemeente. De datum van effectieve stopzetting is de datum waarop de exploitant de taxivergunning, de taxi-, reserve- en vervangingskaarten ingeleverd heeft bij de gemeente. Hiervan krijgt hij een ontvangstbewijs.
AFDELING 5 SCHORSING, INTREKKING EN BEROEP Art. 10.
§ 1. Het college kan de vergunning voor het exploiteren van een taxidienst voor een bepaalde tijd schorsen of intrekken door een gemotiveerde beslissing onder meer als de houder van de vergunning:
1° de beveiligde gegevens, bedoeld in artikel 20, tweede lid, wijzigt;
2° onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of de hernieuwing van de vergunning;
3° binnen vijf dagen de wijziging van adres van woonplaats, van exploitatie- of maatschappelijke zetel niet meedeelt aan de vergunningverlenende gemeente;
4° niet meer voldoet aan een van de voorwaarden die vereist waren voor het uitreiken van de bestaande vergunning;
5° de vergunningsvoorwaarden niet naleeft;
6° na de overgangsperiode, bedoeld in artikel 79, niet voldoet aan de bepalingen van artikel 19 tot en met 31;
7° niet voldoet aan de fiscale en sociale verplichtingen;
8° een taxameter laat gebruiken die een ander tarief bevat dan het tarief dat vermeld wordt in de vergunning, met uitzondering van het geval waarbij er een door de gemeente
goedgekeurde commerciële korting wordt toegepast;
9° andere tarieven laat afficheren in het taxivoertuig dan die welke vermeld worden in de vergunning;
10° een bedrag betaalt aan een derde, met uitzondering van een taxicentrale, om een taxirit te verkrijgen.
11° een commerciële korting toepast die niet is goedgekeurd door de gemeente of een andere korting toepast dan de korting die door de gemeente is goedgekeurd;
12° de door de gemeente gevraagde documenten die betrekking hebben op de taxidienst, niet voorlegt.
§ 2. Het college kan de vergunning voor het exploiteren van een taxidienst voor een bepaalde tijd schorsen of intrekken door een gemotiveerde beslissing onder meer als de taxibestuurder:
1° de beveiligde gegevens, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van dit besluit, wijzigt; 2° de in de vergunning vastgelegde tarieven niet respecteert;
3° geen vervoerbewijs als bedoeld in artikel 28 geeft aan de klant; 4° geen controlerapport als bedoeld in artikel 31 kan geven;
5° een ander tarief of een andere prijs vraagt dan het tarief of de prijs, vermeld in de vergunning, in de geafficheerde tarieven of op de taxameter, met uitzondering van het geval waarbij er een commerciële korting wordt toegepast die door de gemeente werd goedgekeurd;
6° gedurende de overgangsperiode, bepaald in artikel 80, het dubbel van elk vervoerbewijs niet vasthecht aan het rittenblad, bedoeld in artikel 82, eerste lid; 7° het gemeentereglement betreffende de taxidiensten overtreedt;
8° een bedrag betaalt aan een derde, met uitzondering van een taxicentrale, om een taxirit te verkrijgen;
9° een commerciële korting toepast die niet is goedgekeurd door de gemeente of een andere korting toepast dan de korting die door de gemeente is goedgekeurd;
10° de gewaarmerkte lijst van de door het college van burgemeester en schepenen goedgekeurde commerciële kortingen niet voorlegt aan de bevoegde personeelsleden en agenten, als er met het voertuig een commerciële korting werd toegepast.
§ 3. Voordat beslist wordt om de vergunning te schorsen of in te trekken, wordt de exploitant gehoord. In het geval, bedoeld in § 2, wordt de taxibestuurder eveneens gehoord.
De beslissing wordt betekend aan de exploitant met vermelding van de wijze waarop het beroep kan worden aangetekend.
De intrekking, de schorsing of het beroep wordt onmiddellijk door de gemeente aan de bevoegde administratieve dienst van het Vlaamse Gewest meegedeeld.
Art. 11.
Het beroep schort de beslissing van de gemeente tot schorsing of intrekking van de vergunning op.
HOOFDSTUK II EXPLOITATIE
AFDELING 1 BEPALINGEN BETREFFENDE HET VOERTUIG ONDERAFDELING 1 TAXI'S
Art. 12.
Met uitzondering van een motortaxi heeft het voertuig, als er twee of drie zitplaatsen zijn in het voertuig, de bestuurder inbegrepen, ten minste twee deuren. Zijn er vier zitplaatsen of meer, dan heeft het voertuig ten minste drie deuren om in- en uit te stappen.
Art. 13.
De voertuigen in dienst bevinden zich in goede staat en bieden de nodige kwaliteit, comfort, gemak en netheid, zowel met betrekking tot de carrosserie als met betrekking tot de cabine.
Elk voertuig dat in dienst is, met uitzondering van de voertuigen die niet zijn ingeschreven bij de Dienst Immatriculatie van Voertuigen van de federale overheidsdienst Mobiliteit, van de motortaxi's en van de vervangingsvoertuigen, is uitgerust met een speciale nummerplaat als vermeld in artikel 4, § 5, van het ministerieel besluit van 23 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gewijzigd bij ministerieel besluit van 19 december 2007, voor taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder.
Art. 14.
De exploitant mag geen reclame op het voertuig aanbrengen, behalve als dat toegestaan wordt in het gemeentelijk reglement.
Art. 15.
Elk voertuig in dienst heeft twee geplastificeerde taxikaarten aan boord.
Eén kaart wordt in het voertuig, rechts onderaan, aan de binnenkant van de achterruit bevestigd. De gegevens van die kaart moeten leesbaar zijn voor derden.
De tweede kaart wordt op de rugleuning van de voorste passagiersstoel bevestigd. Als het voertuig slechts over twee deuren beschikt, dan wordt die kaart op het dashboard bevestigd. De gegevens van die kaart moeten leesbaar zijn voor de klant.
Bij een motortaxi worden, in afwijking van het tweede en het derde lid van dit artikel, de twee kaarten leesbaar voor derden op het voertuig aangebracht.
Art. 16.
In geval van verlies, diefstal of vernietiging van de taxikaart wordt een nieuwe kaart met de vermel-ding "duplicaat" alleen door de gemeente uitgereikt op vertoon van een attest van de politie.
ONDERAFDELING 2 RESERVE- EN VERVANGINGSVOERTUIGEN Art. 17.
Op het ogenblik dat de reservevoertuigen, respectievelijk vervangingsvoertuigen, ingezet worden, moeten ze daarenboven aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° één geplastificeerde reservekaart, respectievelijk één geplastificeerde vervangingskaart, en de taxikaart, bedoeld in artikel 15, tweede lid, zijn naast elkaar, rechts onderaan aan de binnenkant van de achterruit bevestigd;
2° de reservevoertuigen, respectievelijk de vervangingsvoertuigen zijn als taxi verzekerd.
Art. 18.
In geval van verlies, diefstal of vernietiging van de reservekaart, respectievelijk de vervangingskaart, wordt een nieuwe kaart met de vermelding duplicaat alleen uitgereikt door de gemeente op vertoon van een attest van de politie.
AFDELING 2 GEGEVENS BETREFFENDE DE DIENST EN DE RITTEN ONDERAFDELING 1 TAXAMETER EN TARIEVEN
Art. 19.
De taxivoertuigen, de reserve- en vervangingsvoertuigen zijn uitgerust met een taxameter en een printer, en in voorkomend geval met randapparatuur.
Art. 20.
De taxameter, in voorkomend geval met randapparatuur, bestaat ten minste uit een apparaat met opslagcapaciteit voor elektronische gegevens.
De gegevens zijn beveiligd in die zin dat de integriteit, de oorsprong en het niet- weerlegbare karakter ervan gewaarborgd zijn.
De exploitant bewaart gedurende vijf jaar de beveiligde gegevens.
De minister kan aanvullende randapparatuur en bepalingen opleggen.
Art. 21.
De taxameter en eventueel de randapparatuur worden zo in het voertuig geplaatst dat de wijzerplaat ervan leesbaar is voor een klant die in het voertuig plaatsgenomen heeft.
Zodra dat nodig is, wordt de wijzerplaat verlicht.
Als het taxivoertuig wordt ingezet voor collectieve ritten, dan moet het voertuig uitgerust zijn met apparatuur die collectieve ritten kan berekenen.
Als het gaat om een motortaxi, is dit artikel niet van toepassing.
Art. 22.
De taxameter en de randapparatuur zijn in werking tijdens de dienst.
Art. 23.
Op het ogenblik dat de klant plaatsneemt in het voertuig, wordt in geval van een te berekenen tarief het prijsberekeningsmechanisme van de taxameter ingeschakeld of wordt in geval van een forfaitair of gecombineerd tarief het tarief geactiveerd.
Als de klant wordt afgehaald op het afgesproken tijdstip, dan mag het prijsberekeningsmechanisme van de taxameter worden ingeschakeld, of het forfaitair of gecombineerde tarief worden geactiveerd op het ogenblik dat de taxi stopt op de plaats van afhaling en nadat de bestuurder de klant verwittigd heeft dat hij aangekomen is.
Het prijsberekeningsmechanisme van de taxameter blijft ingeschakeld of het forfaitaire of gecombineerde tarief blijft geactiveerd zolang de klant het voertuig gebruikt.
Na het inschakelen van de taxameter in het toe te passen tarief of tijdens de activering ervan, mag het tarief niet manueel in een ander tarief worden veranderd. De taxameter kan dat wel automatisch doen als het tarief op die wijze door de gemeente is vergund.
De commerciële korting wordt op het einde van de rit verrekend door middel van de taxameter of de randapparatuur.
Art. 24.
Binnen de grenzen van het algemene prijzenbeleid, bepaald door de federale regering, stelt de minister de maximumprijzen vast voor het taxivervoer.
Art. 25.
De taxameter bevat enkel de tarieven die in de vergunning zijn vermeld. Er zijn tarieven A tot Z mogelijk, die bestaan uit te berekenen tarieven, forfaits, combinaties van forfaits en te berekenen tarieven, degressieve tarieven en dergelijke onder andere voor bepaalde af te leggen afstanden, voor bepaalde categorieën van klanten, voor bepaalde evenementen of voor bepaalde periodes.
Alleen de te berekenen tarieven kunnen in voorkomend geval worden aangevuld met een nachttarief.
De commerciële kortingen mogen alleen worden toegekend door middel van de taxameter of de randapparatuur.
Ingeval een voertuig vergund wordt in verschillende gemeenten op basis van artikel 2, § 4, 1°, hanteren de gemeenten in voorkomend geval dezelfde tarieven of worden de respectievelijk toe te passen tarieven na elkaar in de taxameter geprogrammeerd en op die wijze vergund.
Art. 26.
Als het gaat om een collectieve rit, wordt de prijs berekend op basis van de op- en afstapplaatsen van elke klant, tenzij er een forfaitair tarief wordt toegepast.
ONDERAFDELING 2 DIENSTSTATEN
Art. 27.
§ 1. De taxameter met zijn randapparatuur moet de volgende gegevens kunnen verstrekken:
1° bij de aanvang van de dienst:
a) de naam of benaming van de exploitant, zijn adres en telefoonnummer;
b) de datum;
c) het identificatienummer of het immatriculatienummer van de taxi;
d) de naam en de voornaam van de bestuurder;
e) de totalisatoren, vermeld in artikel 22 van het ministerieel besluit van 21 maart 1961 betreffende de modelgoedkeuring en de installatie der taxameters voor wat betreft de Belgisch gehomologeerde toestellen, de totalisatoren, vermeld in 15.1 van bijlage MI-007 bij het koninklijk besluit van 13 juni 2006 betreffende de meetinstrumenten voor wat betreft de Europees gehomologeerde toestellen;
f) het uur waarop de dienst van de bestuurder begint;
g) ...
2° tijdens de dienst: de uren van de effectief genomen rustpauze; 3° aan het einde van de dienst:
a) de totalisatoren, vermeld in artikel 22 van het ministerieel besluit van 21 maart 1961 betreffende de modelgoedkeuring en de installatie der taxameters voor wat betreft de Belgisch gehomologeerde toestellen, de totalisatoren, vermeld in 15.1 van bijlage MI-007 bij het koninklijk besluit van 13 juni 2006 betreffende de meetinstrumenten voor wat betreft de Europees gehomologeerde toestellen.
b) de datum en het uur van de effectieve beëindiging van de dienst.
§ 2. Alle gegevens, vermeld in paragraaf 1, die betrekking hebben op de uitgevoerde ritten, worden opgeslagen in de taxameter. Voor de gegevens, vermeld in paragraaf 1, 1°, d), is het voldoende dat ze elektronisch worden bijgehouden in de randapparatuur als het technisch onmogelijk is om ze bij te houden in de taxameter.
§ 3. De bestuurder kan een exemplaar van de dienststaat voor zichzelf afdrukken.
§ 4. Deze gegevens worden gedurende vijf jaar bewaard. Ze worden verstrekt op elk verzoek van de bevoegde personeelsleden en agenten.
ONDERAFDELING 3 VERVOERBEWIJS
Art. 28.
§ 1. Als de rit beëindigd is, worden de vervoerbewijzen automatisch afgedrukt. Hierop staan minstens de volgende onuitwisbare vermeldingen :
1° de vermelding "vervoerbewijs";
2° de naam of benaming van de exploitant, zijn adres en telefoonnummer; 3° het identificatienummer of het immatriculatienummer van de taxi;
4° de naam van de bestuurder;
5° het volgnummer van de rit dat een oplopend getal is dat bestaat uit vijf cijfers, te beginnen met 00001;
6° de datum en het uur van het in- en uitstappen;
7° de instap- en uitstapplaatsen of, ingeval er geen straatnamen bestaan, de GPS- coördinaten en het GPS-formaat;
8° het aantal afgelegde kilometer; 9° het toegepaste tarief;
10° de totale prijs van de rit, voorafgegaan door de vermelding "te betalen bedrag" of de prijs per persoon in geval van een collectieve rit;
11° de vermelding "klachten" en het telefoonnummer van de politiepost van de vergunningverlenende gemeente;
12° in geval van commerciële kortingen de prijs, berekend door de taxameter en voorafgegaan door de vermelding « te betalen bedrag », de effectief te betalen prijs.
In geval van een collectieve taxi worden de vermeldingen per klant afgedrukt. In geen geval mag een handgeschreven vervoerbewijs worden gegeven.
§ 2. Alle gegevens, vermeld in paragraaf 1, die betrekking hebben op de uitgevoerde ritten, worden opgeslagen in de taxameter. Voor de gegevens, vermeld in § 1, 4°, 7° en 12°, is het voldoende dat ze elektronisch worden bijgehouden in de randapparatuur, als het technisch onmogelijk is om ze bij te houden in de taxameter.
De gegevens worden gedurende vijf jaar bewaard, ze worden minstens één week in de taxameter of de randapparatuur bewaard in het geval, vermeld in het eerste lid, en worden daarna hetzij op dezelfde wijze, hetzij op de maatschappelijke zetel bewaard.
Ingeval dat er commerciële kortingen werden toegestaan, blijft de door de gemeente gewaarmerkte lijst die betrekking heeft op de toegestane korting gedurende minstens een week in het voertuig aanwezig.
De gegevens en de door de gemeente gewaarmerkte lijst worden verstrekt op elk verzoek van de bevoegde personeelsleden en agenten.
§ 3. Extra kosten die verbonden zijn aan het taxivervoer, zoals parkeerkosten of wegentol, kunnen aan de klant worden doorgerekend mits het ontvangstbewijs aan de klant wordt gegeven.
Art. 29.
Aan het einde van de rit wordt het vervoerbewijs van de desbetreffende rit aan de klant overhandigd, zelfs zonder dat die erom verzoekt.
Art. 30.
In afwijking van artikel 28, § 1, derde lid, geeft de bestuurder een handgeschreven vervoerbewijs met al de gegevens, genoemd in artikel 28, § 1, eerste lid, als het vervoerbewijs niet kan worden geprint. Hij mag daarna geen klanten meer vervoeren met dit voertuig zolang het toestel niet is hersteld.
ONDERAFDELING 4 CONTROLERAPPORT
Art. 31.
De randapparatuur moet een controlerapport kunnen afdrukken. Hierop staan tenminste de volgende vermeldingen in onuitwisbare inkt : » worden vervangen door de woorden « In geval van een controle moet er een controlerapport worden afgedrukt. Daarop staan minstens de volgende onuitwisbare vermeldingen :
1° de naam of benaming van de exploitant, zijn adres en telefoonnummer; 2° het identificatienummer of het immatriculatienummer van de taxi;
3° ...
4° de naam van de bestuurder;
5° de datum en het uur waarop de dienst van de bestuurder begonnen is;
6° alle gegevens betreffende de uitgevoerde ritten sinds het begin van de dienst;
7° alle tarieven die de taxameter kan uitvoeren. In geval van commerciële kortingen worden de prijs, berekend door de taxameter, en de effectief betaalde prijs vermeld;
8° de totalisatoren, vermeld in artikel 22 van het ministerieel besluit van 21 maart 1961 betreffende de modelgoedkeuring en de installatie der taxameters voor wat betreft de Belgisch gehomologeerde toestellen, de totalisatoren, vermeld in 15.1 van bijlage MI-007 bij het koninklijk besluit van 13 juni 2006 betreffende de meetinstrumenten voor wat betreft de Europees gehomologeerde toestellen.
AFDELING 3 TAXILICHT
Art. 32.
Met uitzondering van een motortaxi is er op het dak van elk taxivoertuig een taxilicht aanwezig. Dat is gekoppeld aan de taxameter.
Dat taxilicht vermeldt in het middengedeelte het woord "TAXI" op de voor- en achterkant van de lichtinstallatie.
Als de taxi vrij is, xxxxxx het taxilicht. In alle andere gevallen brandt het taxilicht niet.
AFDELING 4 AFFICHERING IN DE TAXI Art. 33.
Met uitzondering van een motortaxi worden een kopie van het keuringsbewijs en een kopie van de groene verzekeringskaart van het voertuig duidelijk leesbaar voor de gebruikers in het taxivoertuig aangebracht.
Art. 34.
Een collectieve taxi is duidelijk als dusdanig herkenbaar voor het publiek door middel van een bord met daarop minstens de vermelding "collectieve taxi". Dat bord wordt vooraan in het voertuig geplaatst.
De gemeente stelt de reglementering vast voor de herkenbaarheid van de motortaxi.
AFDELING 5 KLANTEN EN TAXIBESTUURDERS Art. 35.
Behalve op andersluidend verzoek van de klant brengt de bestuurder hem langs de snelste weg naar zijn bestemming.
In afwijking van het eerste lid kiest de bestuurder die een collectieve taxirit uitvoert zelf welke de meest geschikte en snelste route is.
Art. 36.
De klant die een taxi wil nemen, heeft het recht om opgepikt te worden door een taxibestuurder in dienst, zodra die vrij is of, in geval van een collectieve taxi, als er nog een lege plaats is, zelfs als de taxi zich dan op het grondgebied van een andere gemeente bevindt, dan waar de toegelaten standplaats van de exploitant gelegen is, tenzij het voertuig niet beschikbaar is wegens een bestelde rit.
Nochtans weigert de bestuurder deze rit als zijn voertuig zich op minderdan honderd meter bevindt van een standplaats voor taxi's, waar één of meer voertuigen beschikbaar zijn, tenzij de rit is besteld.
Art. 37.
Het is verboden voor de klanten om in het taxivoertuig te roken.
Art. 38.
De bestuurder mag:
1° weigeren iemand mee te nemen die naar een verre of afgelegen plaats wil worden gebracht, tenzij zijn identiteit kan worden vastgesteld, zo nodig door interventie van de politie;
2° een voorschot eisen voor lange ritten;
3° klanten weigeren die de openbare orde verstoren, de veiligheid in gevaar brengen, de goede zeden in het gedrang brengen en die het taxivoertuig niet respecteren.
Art. 39.
De bestuurder geeft de in zijn voertuig gevonden voorwerpen af bij de politie uiterlijk binnen twee kalenderdagen.
Art. 40.
Het is de bestuurder verboden om:
1° aan de klant een ander tarief of een andere prijs te vragen dan het tarief of de prijs, vermeld in de vergunning, in de geafficheerde tarieven, door de taxameter , met uitzondering van het geval waarbij er een door de gemeente goedgekeurde commerciële korting wordt toegepast;
2° in geval van een taxi die ingezet wordt als geregeld vervoer in opdracht van de VVM, aan de klant een prijs te vragen die hoger ligt dan die welke bepaald wordt door de VVM; 3° in geval van een collectieve taxi, aan de klant een andere prijs te vragen dan die welke berekend wordt op basis van de op- en afstapplaatsen van elke klant, tenzij er een forfaitair tarief wordt toegepast;
4° zijn dienst te verzekeren in het gezelschap van andere personen dan het cliënteel, behalve als het gaat om een kandidaat-taxibestuurder die zijn stage doet;
5° tijdens zijn dienst het voertuig door derden te laten besturen, behalve als het om een kandidaat-taxibestuurder gaat die zijn stage doet;
6° onwettig klanten te ronselen;
7° de gegevens, genoemd in artikelen 27 en 28, te wijzigen; 8° te roken in het voertuig;
9° zelf een tarief in te voeren of een tarief dat zich niet in de taxameter bevindt te gebruiken;
10° een rit te weigeren, tenzij het voertuig besteld is of tenzij de rit de diensttijd overschrijdt;
11° een commerciële korting toe te passen die niet is goedgekeurd door de gemeente of een andere korting toe te passen dan de korting die is goedgekeurd door de gemeente; 12° een commerciële korting toe te passen als de door de gemeente gewaarmerkte lijst van de kortingen die het college van burgemeester en schepenen heeft goedgekeurd, zich niet in het voertuig bevindt.
Art. 41.
Als er zich tijdens de rit een storing voordoet in de werking van de taxameter en de randapparatuur, brengt de bestuurder de klant hiervan onmiddellijk op de hoogte en wordt het bedrag van de rit in overleg tussen de bestuurder en de klant vastgesteld. Nadat de klant naar de bestemming is gebracht, stopt de bestuurder de taxidienst met dit voertuig.
Als er zich tijdens de rit een defect voordoet aan het voertuig of het raakt betrokken bij een ongeval, dan heeft de klant het recht om de taxi te verlaten na betaling van het door de taxameter aangegeven bedrag voor de reeds afgelegde kilometers. De taxibestuurder zorgt ervoor dat de klant zijn rit kan voortzetten met een ander taxivoertuig. In geen geval mogen de kosten van het oponthoud aan de klant aangerekend worden.
HOOFDSTUK III STATIONEREN Art. 42.
Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 36, rijdt de bestuurder na elke rit of na elke ononderbroken reeks ritten onmiddellijk terug naar de plaats waar de exploitant het voertuig mag laten stationeren.
Art. 43.
De wegbeheerders zorgen voor voldoende en geschikte taxistandplaatsen op de gemeente-, provincie- en gewestwegen, in verhouding tot het aantal vergunningen, uitgereikt aan taxi's die mogen gebruikmaken van taxistandplaatsen op de openbare weg,.
Het overleg met betrekking tot de taxistandplaatsen, bedoeld in artikel 39 van het decreet, gebeurt jaarlijks op initiatief van de gemeente.
Aan de hoofdhaltes van de VVM, bepaald in artikel 1, 6°, van het besluit van 29 november 2002 betreffende de basismobiliteit in het Vlaamse Gewest, wordt er door de wegbeheerder ten minste één taxistandplaats opgericht.
Art. 44.
De gemeente neemt de nodige maatregelen om de beschikbaarheid te garanderen van de taxistandplaatsen.
Art. 45.
Het is de taxibestuurders verboden om:
1° op hun toegelaten standplaats zonder reden de motor van het voertuig te laten draaien;
2° zonder reden hun voertuig op de standplaatsen te verplaatsen en om daar een overtal te creren of buiten de vastgelegde limieten te stationeren.
Art. 46.
Als alle standplaatsen voor taxi's bezet zijn, wordt het voertuig naar een andere standplaats gereden, waar wel een plaats vrij is.
Art. 47.
Het voertuig mag alleen de toegelaten standplaatsen bezetten als het in dienst is. De bestuurder moet op elk moment het voertuig kunnen verplaatsen om aan te schuiven in de rij of op verzoek van een bevoegde ambtenaar of agent.
[HOOFSTUK IV STATISTIEKEN ]
Art. 47bis.
Elke gemeente moet jaarlijks aan de Vlaamse regering de volgende gegevens verstrekken:
1° het aantal vergunningen en taxivoertuigen in de gemeente, met vermelding van:
a) het aantal reservevoertuigen;
b) het aantal voertuigen met standplaats op de openbare weg;
c) het aantal voertuigen, uitgerust met radiotelefonie;
d) het aantal voertuigen dat eveneens ingezet wordt in het kader van een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder;
2° het aantal tarieven, met vermelding van het aantal gewone tarieven en het aantal forfaitaire tarieven;
3° het aantal intrekkingen van vergunningen en het aantal van de daaraan verbonden taxivoertuigen, met vermelding van het aantal intrekkingen dat gegrond is op artikel 32bis, derde lid, van het decreet;
4° het aantal schorsingen van vergunningen, met vermelding van het aantal schorsingen dat gegrond is op artikel 32bis, derde lid, van het decreet;
5° het aantal verlagingen van het aantal eenheden van taxivoertuigen, met vermelding van het aantal verlagingen dat gegrond is op artikel 32bis, derde lid, van het decreet;
6° het aantal vergunningen dat werd geweigerd;
7° het aantal klachten over oneigenlijk gebruik, bedoeld in artikel 32bis, eerste lid, van het decreet;
8° het aantal sancties, bedoeld in artikel 32bis, derde lid, van het decreet;
9° het aantal definitieve beëindigingen, bedoeld in artikel 9 en het aantal van de daaraan verbonden taxivoertuigen;
10° het aantal exploitanten op de wachtlijst, met vermelding van het aantal gevraagde voertuigen.
De minister krijgt deze gegevens op magnetische drager. De minister bepaalt de praktische regeling.
Zodra de gegevensbank, bedoeld in artikel 64, operationeel is, bepaalt de minister welke van de in het eerste lid vermelde gegevens alsnog door de gemeente moeten worden verstrekt. (ing.B.V.R. 28 mei 2004, art. 5, I: 1 juni 2004) ]
TITEL III DIENSTEN VOOR HET VERHUREN VAN VOERTUIGEN MET BESTUURDER HOOFDSTUK I VERGUNNINGEN
AFDELING 1 DE VERGUNNING Art. 48.
§ 1. De vergunning wordt aangevraagd bij de gemeente als bedoeld in artikel 42, § 2, van het decreet. Het model van de aanvraag van een vergunning voor het exploiteren van een dienst van verhuurvoertuigen met bestuurder is als bijlage VIII bij dit besluit gevoegd. De vergunning omvat minstens één voertuig.
De kandidaat-exploitant voegt de gewenste tarieven bij zijn vergunningsaanvraag. De exploitant kan tijdens de duur van de exploitatie van de vergunning een aanpassing van de tarieven aanvragen.
§ 2. De vergunning wordt binnen een termijn van drie maanden uitgereikt. De weigeringsbeslissingen zijn gemotiveerd en worden aan de aanvrager betekend.
De vergunning vermeldt het aantal toegelaten voertuigen. Het model van de vergunning is als bijlage IX bij dit besluit gevoegd.
In de vergunning wordt er aan elk toegelaten voertuig een identificatienummer toegekend. Dat nummer bestaat uit vier cijfers. Elk identificatienummer kan slechts eenmaal toegewezen worden. Elke vergunning geeft een opsomming van de gegeven identificatienummers.
§ 3. Ieder toegelaten voertuig krijgt een kaart voor een verhuurvoertuig met bestuurder. Het model van de kaart is als bijlage X bij dit besluit gevoegd. De kaart wordt in het voertuig bewaard.
Het model van de herkenningstekens, bedoeld in artikel 42, § 1, 7°, van het decreet, is gevoegd als bijlage XI bij dit besluit. De kleur van de herkenningstekens is zwart met witte letters.
Art. 49.
Het aantal vergunningen en voertuigen voor een dienst van verhuurvoertuigen met bestuurder in een gemeente is onbeperkt.
Art. 49bis.
Een vergunning die is uitgereikt door een ander gewest is geldig voor het grondgebied van het Vlaamse Gewest voorzover er geen reizigers in- of uitstappen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 6, I: 1 juni 2004) ]
AFDELING 2 VERVANGINGSVOERTUIGEN
Art. 50.
De exploitant mag een vervangingsvoertuig als bedoeld in artikel 44, § 2, van het decreet, inzetten op voorwaarde dat hij over de vervangingskaart voor een verhuurvoertuig met bestuurder en de twee vervangingskentekens beschikt. De administratieve dienst van de gemeente reikt die uit binnen twee werkdagen.
Na afloop van de toegestane termijn levert de exploitant binnen twee werkdagen de vervangingskaarten voor een verhuurvoertuig met bestuurder in bij de gemeente.
Art. 51.
De modellen van de machtigingsaanvraag, de vervangingskaart en de vervangingstekens zijn als bijlage VI, XII en XIII bij dit besluit gevoegd.
AFDELING 3 STOPZETTING
Art. 52.
In geval van definitieve beëindiging van de dienst van verhuurvoertuigen met bestuurder brengt de exploitant de gemeente daarvan onmiddellijk op de hoogte en levert hij de eerstvolgende werkdag de vergunning, de herkenningstekens, de kaarten voor
verhuurvoertuigen met bestuurder, de vervangingskentekens en de vervangingskaart voor een verhuurvoertuig met bestuurder in bij de gemeente. De datum van de effectieve stopzetting is de datum waarop de exploitant deze documenten en tekens ingeleverd heeft bij de gemeente. Hiervan krijgt hij een ontvangstbewijs.
AFDELING 4 SCHORSING, INTREKKING EN BEROEP Art. 53.
Het college kan de vergunning voor het exploiteren van een dienst van verhuurvoertuigen met bestuurder voor een bepaalde tijd schorsen of intrekken door een gemotiveerde beslissing onder meer als de houder van de vergunning:
1° onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of de hernieuwing van de vergunning;
2° binnen vijf dagen de wijziging van adres van woonplaats, van exploitatie- of maatschappelijke zetel niet meedeelt aan de vergunningverlenende gemeente;
3° niet meer voldoet aan één van de voorwaarden die vereist waren voor het uitreiken van de bestaande vergunning;
4° de vergunningsvoorwaarden niet naleeft;
5° de overeenkomst, bedoeld in artikel 42, § 1, 4°, van het decreet, wijzigt, zonder akkoord van de klant;
6° niet voldoet aan de fiscale en sociale verplichtingen.
7° de door de gemeente gevraagde documenten die betrekking hebben op de dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder niet voorlegt.
Voordat beslist wordt om de vergunning te schorsen of in te trekken, wordt de exploitant gehoord.
De beslissing wordt samen met de beroepsprocedure aan de exploitant betekend.
De intrekking, de schorsing of het beroep worden onmiddellijk door de gemeente aan de bevoegde administratieve dienst van het Vlaamse gewest meegedeeld.
Art. 54.
Het beroep schort de beslissing van de gemeente tot schorsing of intrekking van de vergunning op.
HOOFDSTUK II EXPLOITATIE
AFDELING 1 BEPALINGEN BETREFFENDE HET VOERTUIG Art. 55.
De gemeenteraad kan de criteria voor het door het cliënteel vereiste comfort en de vereiste accessoires nader bepalen.
Het gemeentelijk reglement is van die aard dat het vervoer van gehandicapten mogelijk blijft.
AFDELING 2 HERKENNINGSTEKENS EN KAARTEN VOOR EEN VERHUURVOERTUIGMET BESTUURDER
Art. 56.
Elk voertuig in dienst heeft leesbaar van buiten uit twee geplastificeerde herkenningstekens aan boord. Die worden in het voertuig aan de rechterzijde, bovenaan, aan de binnenkant van de voor- en achterruit bevestigd.
Art. 57.
In geval van verlies, diefstal of vernietiging van het herkenningsteken wordt een nieuw herkennings-teken met de vermelding "duplicaat" alleen uitgereikt door de gemeente op vertoon van een attest van de politie.
Art. 58.
Elk voertuig dat in dienst is, heeft een kaart voor een verhuurvoertuig met bestuurder aan boord. Dat document wordt op elk verzoek van de bevoegde personeelsleden en agenten vertoond.
De kaarten, vermeld in het eerste lid, en herkenningstekens, vermeld in artikel 56, worden pas afgeleverd als de exploitant alle gegevens die in de vergunningsaanvraag dienen te worden vermeld, heeft meegedeeld.
Art. 59.
In geval van verlies, diefstal of vernietiging van de kaart voor een verhuurvoertuig met bestuurder wordt een nieuwe kaart met vermelding "duplicaat" alleen uitgereikt door de gemeente op vertoon van een attest van de politie.
AFDELING 3 VERVANGINGSVOERTUIG
Art. 60.
Op het ogenblik dat de vervangingsvoertuigen ingezet worden, moeten ze daarenboven aan de volgen-de voorwaarden voldoen:
1° onder de gewone herkenningstekens zijn de twee vervangingstekens bevestigd;
2° de kaart voor een verhuurvoertuig met bestuurder en de vervangingskaart voor verhuurvoertuig bevinden zich aan boord;
3° de vervangingsvoertuigen zijn verzekerd als verhuurvoertuig met bestuurder op het moment van gebruik.
AFDELING 4 SCHRIFTELIJKE OVEREENKOMSTEN Art. 61.
Het model van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 42, § 1, 4°, van het decreet, is gevoegd als bijlage XIV bij dit besluit. De overeenkomsten en de eventuele ontwerpovereenkomsten krijgen een doorlopende nummering.
Art. 62.
De exploitanten bewaren gedurende vijf jaar alle overeenkomsten op de zetel van hun onderneming. Ze zijn gehouden die te bewaren in de volgorde van hun nummering.
HOOFDSTUK III STATISTIEKEN
Art. 63.
[Elke gemeente moet jaarlijks aan de Vlaamse regering de volgende gegevens verstrekken:
1° het aantal vergunningen en verhuurvoertuigen met bestuurder in de gemeente;
2° het aantal intrekkingen van vergunningen en het aantal van de daaraan verbonden voertuigen;
3° het aantal schorsingen van vergunningen;
4° de verlaging van het aantal eenheden verhuurvoertuigen met bestuurder; 5° het aantal vergunningen dat werd geweigerd;
6° het aantal definitieve beëindigingen, bedoeld in artikel 52 en het aantal van de daaraan verbonden voertuigen. (verv. B.V.R. 28 mei 2004, art. 7, I: 1 juni 2004) ]
De minister krijgt die gegevens op magnetische drager. De minister bepaalt de praktische regeling.
[Zodra de gegevensbank, bedoeld in artikel 64, operationeel is, bepaalt de minister welke van de in het eerste lid vermelde gegevens alsnog door de gemeente moeten worden verstrekt. (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 7, I: 1 juni 2004) ]
TITEL IV GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN Art. 64.
[§ 1. (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 8) ] De bevoegde administratie van het Vlaamse Gewest stelt een gegevensbank ter beschikking die minstens de volgende gegevens over de taxidiensten en de diensten van verhuurvoertuigen met bestuurder bevat:
1° de uitgereikte vergunningen en de geldigheidsduur ervan; 2° de geschorste vergunningen en de duur van de schorsing;
3° de ingetrokken vergunningen en de datum waarop de beslissing tot intrekking is genomen;
4° de beroepen tegen de schorsingen en de intrekkingen.
De gemeenten, de provincies en de VVM kunnen deze gegevensbank raadplegen via het internet. Alleen de ambtenaren die belast zijn met het administratieve beheer of de controle van de taxidiensten en de diensten voor het verhuur van voertuigen met bestuurder hebben toegang tot [dit deel van (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 8, I: 1 juni 2004) ] deze gegevens-bank.
[§ 2. De gegevensbank bevat eveneens ten minste alle gegevens, vermeld in de bij dit besluit gevoegde bijlagen.
De gemeentelijke ambtenaren vullen de gegevens aan in de gegevensbank op het ogenblik dat de taxivergunning en de taxi- en reservekaarten, respectievelijk de vergunning voor het verhuren van voertuigen met bestuurder en de kaarten voor een verhuurvoertuig met bestuurder worden afgehaald.
In de gegevensbank houden de gemeentelijke ambtenaren eveneens de volgende gegevens bij:
1° een afschrift van de eventuele wachtlijst, bedoeld in artikel 3, § 2;
2° de toepassing van de beperking of de verhoging van het aantal taxivoertuigen in de gemeente, al dan niet toegestaan door de minister zoals bedoeld in artikel 4;
3° de klachten over oneigenlijk gebruik als bedoeld in artikel 32bis, eerste lid, van het decreet;
4° de sancties, bedoeld in artikel 32bis, derde lid, van het decreet.
De minister bepaalt de nadere regels voor de werking van en de toegang tot dit deel van de gegevensbank.
§ 3. De minister bepaalt tot welke gegevens van de gegevensbank de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen van de Federale Overheidsdiensten Mobiliteit en Vervoer, evenals de sociale, fiscale en arbeidsinspectiediensten toegang hebben. (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 8, I: 1 juni 2004) ]
Art. 65.
Met toepassing van artikelen 64 en 65 van het decreet hebben de aldaar genoemde personen recht van toegang in de voor taxidiensten en voor diensten voor verhuurvoertuigen met bestuurder gebruikte voertuigen, en in hun garages.
TITEL V VOERTUIGEN DIE INGEZET WORDEN IN OPDRACHT VAN DE VVM ALS GEREGELD VERVOER OF BIJZONDERE VORMEN VAN GEREGELD VERVOER
Art. 66.
De exploitanten die over een exploitatievergunning voor een taxidienst of voor een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder beschikken, kunnen die voertuigen enkel inzetten in het kader van geregeld vervoer of van bijzondere vormen van geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, tweede en vijfde lid, van het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij, mits ze een schriftelijke overeenkomst gesloten hebben met de VVM.
Als het verhuurvoertuig met bestuurder wordt ingezet in het kader van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, neemt de overeenkomst tussen de exploitant en de VVM, in afwijking van artikel 61, het model aan van de overeenkomst, bedoeld in artikel 17 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 2002 betreffende het geregeld vervoer, de bijzondere vormen van geregeld vervoer, het vervoer voor eigen rekening en het ongeregeld vervoer.
Art. 67.
De tarieven van de VVM hangen uit in de voertuigen die in opdracht van de VVM rijden in het kader van geregeld vervoer.
Als het voertuig wordt ingezet in opdracht van de VVM, past de exploitant van een taxidienst, in afwijking van artikel 10, eerste lid, 8°, de tarieven van de VVM toe, in plaats van de tarieven die de gemeente heeft bepaald, overeenkomstig artikel 2.
Als het voertuig wordt ingezet in opdracht van de VVM, past de exploitant van een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder de tarieven toe van de VVM, in plaats van de tarieven die de gemeente heeft bepaald, overeenkomstig artikel 48.
Art. 68.
In afwijking van artikel 23, eerste lid, wordt het berekeningsmechanisme niet ingeschakeld als het taxivoertuig wordt ingezet in opdracht van de VVM in het kader van het geregeld vervoer en van bijzondere vormen van geregeld vervoer.
Art. 69.
In afwijking van artikel 32, eerste lid, moet er zich geen taxilicht op het dak van het taxivoertuig bevinden als het in opdracht rijdt van de VVM.
Art. 70.
In afwijking van artikel 35, eerste lid, volgt de taxibestuurder, die in opdracht van de VVM rijdt, de weg die bepaald is door de VVM.
Art. 71.
In afwijking van artikel 36, eerste lid, kan de klant die een taxi wil nemen, die in opdracht van de VVM wordt ingezet in het kader van het geregeld vervoer, dat alleen doen aan de vooraf vastgestelde halteplaatsen, bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet.
Art. 72.
In afwijking van artikel 38 is het reglement van de VVM van toepassing op de bestuurder van een taxi, die in opdracht van de VVM wordt ingezet in het kader van het geregeld vervoer.
Art. 73.
De gegevens, bedoeld in artikelen 27, 28 en 31, worden eveneens aan de bevoegde controleambte-naren van de VVM verstrekt als de taxi wordt ingezet in opdracht van de VVM in het kader van het geregeld vervoer of van de bijzondere vormen van geregeld vervoer.
Art. 74.
Het is de bestuurder verboden andere ritten uit te voeren die niet onder de met de VVM contractueel overeengekomen ritten vallen als het taxivoertuig of het verhuurvoertuig met bestuurder wordt ingezet in het kader van geregeld vervoer of van de bijzondere vormen van geregeld vervoer.
Art. 75.
De bestuurder van een taxi of van een verhuurvoertuig met bestuurder, die rijdt in opdracht van de VVM, mag enkel halteren aan de vooraf vastgestelde halteplaatsen, bedoeld in artikel 2, 1° en 2°, van het decreet, om klanten op te halen of af te zetten.
TITEL VI SLOTBEPALINGEN
HOOFDSTUK I WIJZIGINGSBEPALINGEN Art. 76.
(niet opgenomen)
(Wijzigt het ministerieel besluit van 19 februari 1976, genomen ter uitvoering van artikel 28 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende het algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's en hun aanhangwagens moeten voldoen)
HOOFDSTUK II OPHEFFINGSBEPALINGEN Art. 77.
(niet opgenomen)
(Heft de volgende besluiten op:
1° het koninklijk besluit van 21 maart 1975 betreffende de vergunningen en de bewijzen voor taxidiensten;
2° het koninklijk besluit van 2 april 1975 houdende het politiereglement betreffende exploitatie van de taxidiensten;
3° het koninklijk besluit van 6 mei 1975 betreffende het heffen van xxxxxx en bijkomende taksen inzake de exploitatie van taxidiensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 spetember 1978;
4° het ministerieel besluit van 25 juni 1975 tot vaststelling der perimeters voor het vervoer met taxi's;
5° het ministerieel besluit van 16 oktober 1975 betreffende de werking van het verklikkerlicht inzake de exploitatie van taxidiensten;
6° het besluit van de Vlaamse regering van 3 maart 1998 houdende de samenstelling van het Vlaamse comité van advies voor de taxi's;
7° het ministerieel besluit van 11 januari 2002 houdende vaststelling van de maximumprijzen voor het vervoer van taxi's)
HOOFDSTUK III OVERGANGS- EN INWERKINGTREDINGSBEPALINGEN Art. 78.
Ter uitvoering van artikel 77 van het decreet moet de exploitant zijn onderneming bekendmaken door middel van het model van de aanvraag van een vergunning voor het exploiteren van een dienst van verhuurvoertuigen met bestuurder dat als bijlage VIII bij dit besluit is gevoegd. Die aanvraag wordt met een aangetekende brief naar het college gestuurd.
Art. 78bis.
Als bij de inwerkingtreding van dit besluit in bepaalde gemeenten het aantal vergunde taxivoertui-gen meer bedraagt dan het aantaldat toegestaan wordt door artikel 3 en 4, dan is het voor die gemeente in kwestie verboden om nieuwe vergunningen toe te staan
of bestaande vergunningen te hernieuwen. (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 9, I: 1 juni 2004) ]
Art. 79.
Voor de toepassing van artikel 20, met uitzondering van de bepalingen omtrent de printer, geldt een overgangsperiode tot en met 30 juni 2010.
Voor de toepassing van artikel 20 en 28 treden de bepalingen omtrent de printer in werking op 1 januari 2005. In afwijking van artikel 30 mag de bestuurder in de overgangsperiode blijven klanten vervoeren zolang het voertuig niet is uitgerust met een printer.
Art. 79bis.
In afwijking van artikel 25 wordt gedurende de overgangsperiode, zolang het voertuig niet is uitgerust met een taxameterdie voldoet aan de bepalingen van artikel 25, tarief I gelijkgesteld aan tarief A en tarief II gelijkgesteld aan tarief B. (ing. B.V.R. 28 mei 2004, art. 11, I: 1 juni 2004) ]
Art. 80.
Gedurende de overgangsperiode tot en met 30 juni 2010, mag de dienststaat, bepaald in artikel 27, vervangen worden door een met de hand geschreven rittenblad in onuitwisbare inkt. Dat rittenblad vermeldt dezelfde gegevens zoals opgesomd in artikel 27, aangevuld met de gegevens, genoemd in artikel 28, § 1, 5°, 6°, 7°, 8° en 10°.
Art. 81.
Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit is de bestuurder verplicht om aan de klant een gedrukt vervoerbewijs zoals bedoeld in artikel 28, af te geven, met uitzondering van de vermeldingen, bedoeld in § 1, 4° en 7°, van dit artikel. Die laatste vermeldingen worden er met de hand bij geschreven zolang het voertuig niet is uitgerust met de nodige randapparatuur, bedoeld in artikel 20.
Art. 82.
Zolang het voertuig niet is uitgerust met de nodige randapparatuur, bedoeld in artikel 20, moet de bestuurder een dubbel van elk vervoerbewijs, waarop de vermeldingen, bedoeld in artikel 28, § 1, 4° en 7°, en met de hand bij geschreven zijn, vasthechten aan het rittenblad.
Het rittenblad en de vervoerbewijzen moeten:
1° gedurende vijf jaar bewaard worden op de exploitatiezetel;
2° getoond worden op elk verzoek van bevoegde personeelsleden en agenten. Het is verboden de gegevens te wijzigen.
Art. 83.
Voor de toepassing van artikel 32 geldt een overgangsperiode tot en met 30 juni 2010.
Art. 84.
Artikel 2, 4° en 5°, artikelen 25 tot en met 52, artikel 70, 17° en 18°, artikelen 74 tot en met 77 van het decreet treden in werking.
Art. 85.
Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de negende maand, die volgt op de dag van de bekend-making ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 86.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het Vervoer, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage Bijlage I bijlage 1 Bijlage II bijlage 2 Bijlage III Bijlage 3 Bijlage IV bijlage 4 Bijlage V bijlage 5 Bijlage VII bijlage 6 Bijlage VIII bijlage 7 Bijlage IX bijlage 8 Bijlage X bijlage 9 Bijlage XI
Bijlage XI Bijlage XII Bijlage XII Bijlage XIII Bijlage XIII Bijlage XIV Bijlage XIV