Samenwerkingsprotocol
Veiligheid van en zorg voor kinderen en jongeren
Gemeenten, Raad voor de Kinderbescherming en Gecertificeerde Instellingen, Centrum voor Jeugd en Gezin en Meer-team voor de Jeugdzorgregio’s IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer
Juni 2023
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 INLEIDING EN ALGEMENE BEPALINGEN 3
Inleiding 3
Doel van het samenwerkingsprotocol 3
Algemene bepalingen 3
HOOFDSTUK 2 VISIE EN KOMENDE ONTWIKKELINGEN 6
Visie 6
Werkwijze 6
Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming 7
HOOFDSTUK 2 JEUGDBESCHERMING 8
Samenwerken aan Veiligheid 8
Beschermingstafel 8
2a Procesafspraken rond de toeleiding naar de jeugdbescherming 10
Paragraaf 1 Wanneer overwogen wordt de RvdK in te schakelen 10
Paragraaf 2 Procesafspraken totstandkoming Verzoek tot Onderzoek 12
Paragraaf 3 Criteria indienen Verzoek tot Onderzoek na aanname door XxxX 13
Paragraaf 4 Verzoek Tot Onderzoek door derden (spoedmeldingen) of onderzoek door de RvdK zelf ambtshalve) 13
Paragraaf 5 Verzoek Tot Onderzoek in crisiszaken (ongeacht hoe deze zaken bij de RvdK gemeld zijn)14
2b Samenwerking tijdens het raadsonderzoek 15
Paragraaf 6 Borging van de veiligheid van het kind tijdens het raadsonderzoek 15
Paragraaf 7 Gesloten jeugdhulp tijdens het raadsonderzoek 16
2c De afronding van het raadsonderzoek 17
Paragraaf 8 Als de RvdK een maatregel vraagt 17
Paragraaf 9 Als de RvdK geen maatregel vraagt 18
HOOFDSTUK 3 JEUGDRECLASSERING EN JEUGDSTRAFRECHT 19
3a Toeleiding naar de jeugdreclassering 19
3b Afspraken tussen de RvdK en de GI voor Jeugdreclassering 20
3c Nazorg na detentie 20
3d Uitvoering taakstraffen 21
3e Schoolverzuim 22
Hoofdstuk 1 Inleiding en algemene bepalingen
Inleiding
Ouders hebben de verantwoordelijkheid hun kinderen veilig op te laten groeien. Lukt dit hen (een periode) niet dan hebben we als samenwerkende gemeenten in de jeugdzorgregio’s Zuid-Kennemerland, IJmond en Haarlemmermeer een belangrijke opdracht in het waarborgen van de veiligheid van deze jeugdigen. Als gemeenten kunnen en willen we dit niet alleen doen. Daarvoor hebben we een stevig netwerk nodig van betrokken organisaties op het gebied van (jeugd)hulp en veiligheid. We kunnen de onveiligheid bovendien alleen maar stoppen, nu en voor de volgende generatie, samen met de gezinnen.
Doel van het samenwerkingsprotocol
De partijen willen dat jeugdigen veilig kunnen opgroeien en hiervoor zetten zij zich samen in. Om dit doel te bereiken is het nodig dat:
1. er helderheid is over de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de partijen.
2. er continuïteit en samenhang is in de inzet van de partijen.
3. er afstemming rond de overdrachtsmomenten.
Dit samenwerkingsprotocol beschrijft wat wij als partijen samen hebben te doen in onze (opdrachtgevende) rol, inzake onze verantwoordelijkheid in de maatschappelijke opgave om veiligheid voor onze jeugdigen te waarborgen, binnen bestaande wet- en regelgeving. In dit protocol wordt een doorkijk geschetst naar het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Zodra de Hervormingsagenda jeugd is vastgesteld en wet- en regelgeving is aangepast vanuit het Rijk, zal het samenwerkingsprotocol daarop aangepast worden. Dit gebeurt ook zodra er meer helderheid is over de vereisten waar aan een regionaal veiligheidsteam, waarin functies van Gecertificeerde Instellingen, Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming zijn samengebracht, moet gaan voldoen. Dit document wordt in 2026 geëvalueerd.
Algemene bepalingen
1.1
Partijen betrokken bij dit protocol zijn:
- De gemeenten in de Jeugdzorgregio’s Haarlemmermeer, Zuid-Kennemerland en IJmond: Haarlemmermeer, Bloemendaal, Haarlem, Zandvoort, Heemstede, Beverwijk, Heemskerk en Velsen (hierna te noemen gemeenten).
- De gebiedsteams van de Raad voor de Kinderbescherming Zuid-Kennemerland, IJmond en Haarlemmermeer (hierna te noemen RvdK);
- De gecertificeerde instellingen: Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermer, Xxxxxxx Xxxxxxxxx Stichting Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna te noemen GI).
- Veilig Thuis Kennemerland (hierna te noemen VT)
- Centrum voor Jeugd en Gezin Kennemerland en Centrum voor Jeugd en Gezin Heemstede (hierna te noemen CJG).
- Meer-team Haarlemmermeer.
Met gecontracteerde jeugdhulpaanbieders worden separaat afspraken gemaakt in betreffende regio’s over samenwerking.
De Jeugdwet verplicht de gemeenten, de GI en de RvdK om de wijze van samenwerken vast te leggen in een protocol (art 3.1, lid 5 art. 3.5, lid 3).
Ook VT, CJG en het Meer-team zijn ondertekenaars van dit samenwerkingsprotocol. Hun deelname is van belang voor het bereiken van het doel, het veilig kunnen opgroeien van jeugdigen.
Partijen spreken af dat zij in de onderlinge samenwerking zullen handelen volgens de afspraken in dit protocol. Voor alle afspraken geldt dat hiervan gemotiveerd afgeweken kan worden binnen de geldende wetgeving, bijvoorbeeld als de (veiligheids-)situatie van het kind erom vraagt.
1.2
De rolverdeling tussen de GI en RvdK:
Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de jeugdhulp, inclusief het gedwongen kader: jeugdbescherming en jeugdreclassering.
In het huidige stelsel heeft de RvdK (onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) zijn rol als onafhankelijke, landelijk werkende instantie, die:
• de toegangspoort vormt voor jeugdbescherming;
• toetst of die voldoende effect heeft om de kinderbeschermingsmaatregel te kunnen beëindigen;
• adviseert over het opleggen van jeugdreclasseringmaatregelen of ze zelf initieert;
• als casusregisseur in jeugdstrafzaken fungeert en die toezicht houdt op het werk van de instellingen voor jeugdreclassering.
De RvdK heeft ook zijn wettelijke bevoegdheid tot het verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel (rekwestrerende bevoegdheid) bij de rechter, op basis van een eigen, onafhankelijk oordeel over de situatie in een gezin.
De Jeugdwet bepaalt dat alleen de GI beschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen uitvoeren. De GI wordt van overheidswege gecertificeerd om maatregelen in het kader van de jeugdreclassering en jeugdbescherming te mogen uitvoeren. Art. 3.5 lid 1 Jeugdwet geeft aan dat de GI bepaalt: of jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, en zo ja, welke hulp dat moet zijn.
Art. 3.5 lid 1 lid is niet van toepassing wanneer de verplichting tot het bieden van jeugdhulp rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing.
1.3
Partijen overleggen op initiatief van de gemeenten op ambtelijk/uitvoerders niveau twee keer per jaar over de samenwerking en de uitvoeringspraktijk in een zogenoemd Samenwerkingsoverleg. Om de grote lijnen, cijfers, signalenen trends te bespreken vindt tweemaal per jaar een management overleg plaats en éénmaal per jaar een bestuurlijk overleg.
De partijen zullen aan de gemeente op geaggregeerd niveau gegevens beschikbaar stellen over de
ontwikkelingen rond de inzet zover dat nodig is als aanvulling op de gegevens die afkomstig zijn uit de landelijke ondersteuningssystemen voor de ketensamenwerking, waar gemeenten, GI en de RvdK gebruik van zullen maken.
Alle partijen spreken elkaar aan op het niet nakomen van afspraken in het primaire proces. Escaleren vindt plaats in de lijn, tot aan het niveau dat nodig is voor een oplossing (tot en met de bestuurder). Een escalatieroute kent een maximale doorlooptijd van 2 weken en wordt zo snel mogelijk doorlopen.
Het protocol wordt iedere 3 jaar geactualiseerd en indien nodig op bestuurlijk niveau vastgesteld. Bij de actualisatie wordt o.a. rekening gehouden met:
• gewijzigde wetgeving;
• veranderingen in de organisatie en taken van partijen;
• inzichten opgedaan na calamiteiten en incidenten.
1.4
De partijen onderhouden contact op inhouds-, uitvoerings- en beleidsniveau. Stafmedewerkers en andere medewerkers kennen elkaar en kunnen elkaar (telefonisch of anderszins) consulteren.
1.5
Betrokkenen van wie gegevens worden verwerkt, moeten hiervan op de hoogte worden gesteld, tenzij dit op zwaarwegende gronden niet wenselijk is (bijvoorbeeld overmacht). Voorafgaand aan de uitwisseling zal de betrokkene gevraagd worden om toestemming tot uitwisseling van de gegevens. Er wordt slechts tot gegevensuitwisseling overgegaan (ook bij het ontbreken van toestemming) voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het kunnen bieden van gezamenlijke, effectieve en systeemgerichte hulp gericht op een veilige opvoedsituatie van de betrokken minderjarige, die mogelijkerwijs ernstig in zijn fysieke veiligheid of anderszins in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Per keer zal nadrukkelijk bepaald moeten worden wat de noodzaak en het doel van de gegevens uitwisseling zijn en of er geen minder ingrijpende alternatieven zijn. Persoonsgegevens worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor ze worden verzameld of worden verwerkt. In alle gevallen wordt gehandeld conform het eigen privacy regelement en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Hoofdstuk 2 Visie en komende ontwikkelingen
Visie
We staan naast jeugdigen en hun gezin en ondersteunen hen om de verandering naar stabiele veiligheid te kunnen maken; we lossen samen onveiligheid structureel op. Wanneer er zorgen zijn willen we dit zo snel mogelijk in beeld hebben om de duur van de onveiligheid te verkorten en erger te voorkomen. We willen waar kan normaliseren en kijken altijd naar ondersteunende mogelijkheden in het eigen netwerk en het preventieve veld. Door inzet van de juiste ondersteuning helpen we onderliggende oorzaken te (h)erkennen. Daardoor worden stresspatronen zichtbaar en stellen we ze in staat daar waar mogelijk de eigen stress te reguleren. We denken hierbij niet in termen van de ketens, schakels of ‘het stokje
overdragen’ aan andere hulpverleners, maar werken gezamenlijk als netwerk met het gezin/huishouden aan de veiligheid.
We werken volgens de aanpak gefaseerd samenwerken aan veiligheid, een aanpak in drie stappen:
1. we werken eerst aan de directe veiligheid met veiligheidsvoorwaarden en een veiligheidsplan. Door bijvoorbeeld vroegtijdige afstemming van veiligheidsmaatregelen lopen interventies naast elkaar en in aanvulling op elkaar, in plaats van na elkaar. De kans op bijdrage aan herstel van de veiligheid neemt hierdoor toe.
2. dan zetten we risico gestuurde zorg in om de risicofactoren voor herhaling van geweld en onveiligheid aan te pakken.
3. vervolgens bieden we ondersteuning of behandeling voor herstel.
Het veiligheidsplan, dat wordt opgesteld als eerste stap van gefaseerd samenwerken aan veiligheid, loopt ook in de laatste twee stappen door. Professionals die het gezin/huishouden al kennen, zijn de aangewezen personen om samen met ouders, kinderen en hun netwerk de meest onveilige situaties te benoemen.
Alle gezinsleden en hun sociale netwerk worden betrokken. Dat geldt ook voor de (vermoedelijke) plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hulpverlening, justitiepartners en gemeenten hebben een gezamenlijke taak bij de inzet van interventies die de pleger hulp bieden en de door hem/haar veroorzaakte onveiligheid stoppen. Een voorbeeld hiervan is dat aan een pleger van huiselijk geweld/kindermishandeling een tijdelijk huisverbod kan worden opgelegd, wat de tijd geeft om andere maatregelen te nemen die (de dreiging van) huiselijk geweld wegnemen.
Werkwijze
• We onderschrijven het belang van het werken met de (elementen van de) TOP-3 methodiek en bijbehorende visie. De TOP-3 methodiek is een redeneer- en beslismodel om met cliënten en met alle beroepsgroepen in gesprek te gaan over onveiligheid in huiselijke kring. De methodiek helpt bij het ordenen van relevante informatie over onveiligheid, deze te concretiseren, te taxeren en te prioriteren.
• We werken met de meldcode. De Wet verplichte meldcode verplicht beroepskrachten om bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling de meldcode toe te passen. Aan de hand van vijf stappen bepalen zij of ze een melding moeten doen bij VT. En of voldoende hulp kan worden ingezet. VT kan signalen van verschillende melders combineren, ook over een langere periode van tijd (radarfunctie). Het is daarom van belang dat ernstige signalen en vermoedens van ernstig huiselijk
geweld en kindermishandeling altijd worden gemeld. VT heeft de wettelijke taak na een melding te onderzoeken of er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling en om, indien nodig, passende hulpverlening in te schakelen.
Bij het vinden van de juiste hulp voor een jeugdige sluiten we aan bij de leidende principes van ‘Een Thuis voor Noordje’. Binnen ‘Een Thuis voor Noordje’ zetten gemeenten, jeugdhulpaanbieders, GI’en en het onderwijs zich in om jeugdigen met zeer complexe problematiek zo thuis mogelijk te laten opgroeien, plaatsing in geslotenheid te voorkomen en hen een zo thuis mogelijke woonplek te beiden waar zij kunnen blijven en zich kunnen ontwikkelen.
• Wij nemen (gezamenlijk) de verantwoordelijkheid voor een jeugdige;
• Wij luisteren en sluiten aan bij behoefte van de vraagsteller, oplossingen ontwikkelen we samen.
• Wij kijken vanuit verschillende leefdomeinen (een integraal plan voor meerdere leefdomeinen zorg/onderwijs/vrije tijd);
• Wij werken aan een ononderbroken (continue) leer- en ontwikkellijn voor iedere jeugdige;
• Wij zorgen ervoor dat ouders en jeugdige goed worden ondersteund zodat hij/zij thuis kan blijven;
• Wij plaatsen een jeugdige in een keer in een nieuw thuis waar hij/zij mag blijven wonen, als het thuis wonen niet langer mogelijk is;
• Bij crisis zijn we er in de thuissituatie en brengen we de zorg naar het gezin i.p.v. jeugdige naar de zorg;
• Wij separeren niet, dus 0% separaties en eveneens 0% dwang en drang gedurende een plaatsing.
• Wij werken (zorg & onderwijs) ontwikkelingsgericht;
• Wij handelen vanuit kostenbewustzijn en kiezen consequent voor de meest effectieve passende oplossing.
Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
Om te komen tot nieuwe manieren van organiseren en werken is het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming opgesteld, in opdracht van de VNG en de ministeries van J&V en VWS. Het programma Geweld Hoort Nergens Thuis (GHNT) gaat op in dit toekomstscenario. Er wordt voortgebouwd op de basis die GHNT gelegd heeft op de thema’s; het werken volgens de visie gefaseerd samenwerken aan veiligheid, sterke lokale teams, MDA++ en de integrale sturing op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Belangrijke elementen van de inrichting die komende jaren worden uitgewerkt zijn:
• De regie en vaste professional(s) die gedurende de periode van hulpverlening bij het gezin betrokken blijven;
• Het inrichten van een Regionaal Veiligheidsteam en het daar beleggen van functies van de GI, VT en de RvdK. Professionals werken in teamverband, dicht bij het gezin;
• Een netwerk van specialisten met kennis van kinderen, volwassenen en van specifieke uitingsvormen van geweld dat dicht bij gezinnen en de bij hen betrokken professionals staat. Uitgangspunt is dat professionals een lerende omgeving vormen.
Deze ontwikkeling zal van invloed zijn op dit convenant, daar waar nodig zullen in overleg de nodige aanpassingen worden gemaakt.
Hoofdstuk 2 Jeugdbescherming
Samenwerken aan Veiligheid
Er wordt, in de regio’s Zuid-Kennemerland en IJmond, gewerkt met de werkwijze ‘Samenwerken aan veiligheid’ (SAVE). Als er sprake is van onveiligheid heeft het CJG de mogelijkheid om eerder en sneller een veiligheidsexpert van een GI in te schakelen. In nauwe samenwerking wordt dan met de jeugdige,
ouders en netwerk een plan gemaakt om binnen 13 weken de veiligheid zover op orde te hebben dat er geen gedwongen kader nodig is. Indien met de ondersteuning van de GI en het CJG de veiligheid in het gezin bewerkstelligd is, dan gaat het CJG verder in het gezin in een regulier ondersteuningstraject. Lukt dit niet, dan gaat het CJG met de casus bij duidelijke ontwikkelingsbedreiging(en) van het kind rechtstreeks naar de RvdK.
In de regio Haarlemmermeer wordt gewerkt met een pilot om met alle lokale partijen de preventieve jeugdbescherming vorm te geven en met een consultatietraject met de GI Jeugdbescherming Regio Amsterdam om tijdig een veiligheidsexpert van een GI in te schakelen.
Beschermingstafel
Een Beschermingstafel (BT) vindt plaats wanneer hulp in het vrijwillig kader vastloopt of ontoereikend blijkt waardoor de ontwikkeling van een kind bedreigd wordt en/of de situatie voor het kind onveilig is, of de omstandigheden aanleiding geven tot het overwegen van een kinderbeschermingsmaatregel. Het doel is om de actuele situatie te bespreken met de ouders, waar mogelijk de jeugdige (vanaf 12 jaar) en alle betrokken partijen. Er wordt samen gekeken of er nog mogelijkheden zijn om in het vrijwillige kader tot een plan te komen. De RvdK kan op basis van een BT besluiten om een raadsonderzoek te doen.
De uitkomsten van het gesprek aan de BT zijn als volgt te categoriseren:
a. Advies over inzet of voortzetting van hulp in vrijwillig kader;
b. Besluit over het indienen van een verzoek tot onderzoek (VTO) bij de RvdK;
c. Het gezin komt zelf met een plan waarbij de uitvoering vaak in een gezamenlijk traject plaatsvindt.
d. In de regio Haarlemmermeer is er nog een vierde optie, namelijk aanmelding preventieve jeugdbescherming bij de GI
A, b, c en d zijn niet strikt gescheiden en opeenvolgend. In de praktijk kunnen a, b, c en d los van elkaar plaatsvinden of is er een combinatie mogelijk.
Aan de BT nemen in ieder geval deel: de RvdK, een GI, een medewerker van het CJG (als inbrenger of als vaste deelnemer)/Meer-team, VT (als ze verzoeker zijn of in IJmond/Zuid Kennemerland geconsulteerd zijn), een voorzitter en een secretaris. Ouders en kinderen boven de 12 jaar worden standaard uitgenodigd voor de BT. In samenspraak met het gezin worden de meest relevante partijen ook uitgenodigd deel te nemen aan de BT (denk bijvoorbeeld aan het onderwijs).
De rollen en samenwerking van de partijen in de beschermingsketen zullen veranderen, hier wordt in het kader van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming aan gewerkt. Op langere termijn kan dit betekenen dat de BT overbodig is. Op kortere termijn is een goed functionerende BT echter nog wel belangrijk. Deze ontwikkeling en de gevolgen voor de samenwerking en dit protocol worden besproken in de overleggen over samenwerking op de verschillende niveaus.
Het gedwongen kader in de jeugdhulp is een uiterste middel, een ultimum remedium, in te zetten als alle andere middelen niet toereikend zijn of naar verwachting niet toereikend zullen zijn. In de meeste gevallen is hulp/ondersteuning vanuit het CJG of ondersteuning vanuit het Meer-team voldoende. In sommige gevallen zal meer specialistische hulp nodig zijn. Alleen als de problemen ernstig zijn en de inschatting is dat ouders zich niet bereid tonen of niet in staat zijn om de onveiligheid of ernstige bedreiging af te wenden, komt het gedwongen kader in beeld (zie schema).
De overheid kan zo nodig per direct ingrijpen, bijvoorbeeld via een voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS), al dan niet met een machtiging uithuisplaatsing (MUHP). Dat kan als het gezin nog niet eerder bij hulpverleners in beeld is geweest, maar ook in elke fase van een hulpverleningstraject, omdat ingrijpen noodzakelijk is om de acute en ernstige bedreiging van de jeugdige weg te nemen.
Specifiek voor de rol van de RvdK aan de BT schrijft de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet: 'Het wetsvoorstel wil nadrukkelijk bevorderen dat de RvdK al in een eerder stadium kan meedenken op casusniveau, waarbij de hulp gericht is op het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het probleemoplossend vermogen van gezin en omgeving. Dit kan in sommige gevallen zelfs de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel voorkomen.
Ook wil het wetsvoorstel de ruimte vergroten om een Gl medewerker, werkzaam bij een GI, nog voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken in te zetten, met als doel ouders te bewegen- al dan niet met zachte drang- tot vrijwillige medewerking. Dit bevordert de continuïteit van hulpverlening.
Het bovenstaande vormt de grondgedachte voor de navolgende afspraken.
Wanneer kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen? Wettekst Artikel 1:255 BW.
1. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
x. xx xxxx die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
2. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de RvdK of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de RvdK niet tot indiening van het verzoek overgaat.
3. Indien de RvdK niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Jeugdwet heeft ontvangen, deelt hij dit schriftelijk mee aan het college van burgemeester en wethouders dat het verzoek heeft gedaan. De burgemeester kan na ontvangst van die mededeling de RvdK verzoeken het oordeel van de kinderrechter te vragen of het noodzakelijk is de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling. De RvdK die van de burgemeester zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de kinderrechter of een ondertoezichtstelling van de minderjarige moet volgen. In dat geval kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling ambtshalve uitspreken.
4. De kinderrechter vermeldt in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.
5. Indien het verzoek, bedoeld in het tweede lid, niet alle minderjarigen betreft over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen, kan de kinderrechter dit op verzoek van de RvdK of ambtshalve aanvullen, en deze minderjarigen, mits aan de grond van het eerste lid is voldaan, eveneens onder toezicht stellen.
2a Procesafspraken rond de toeleiding naar de jeugdbescherming
Paragraaf 1 Wanneer overwogen wordt de RvdK in te schakelen
De partijen maken de volgende afspraken over het proces van toeleiding naar de jeugdbescherming:
2.1
De RvdK is beschikbaar voor overleg met het CJG, het Meer-team, de GI en VT, zodra deze een traject in het gedwongen kader overwegen, ook als dat nog niet leidt tot een VTO. Deze rol wordt door de RvdK vervuld via telefonisch consult en/of aan de BT.
In IJmond/Zuid Kennemerland kan iedere jeugdprofessional een zaak inbrengen aan de BT. De kwaliteit van de inhoud van het VTB willen we verbeteren om een kwalitatief goed gesprek te voeren aan de BT. Wanneer voor een goede inbreng advies nodig is, kan dit ingewonnen worden bij VT of het CJG.
In de regio Haarlemmermeer kan iedere jeugdprofessional een zaak inbrengen zonder advies. Het CJG/Meer-team wordt geconsulteerd als de huidige inzet van zorg onvoldoende toereikend is en er ingeschat wordt dat ouders in staat zijn met andere hulp/ ondersteuning de ontregelde ontwikkeling/ veiligheid te herstellen.
VT heeft een wettelijke adviesfunctie. Wanneer men meer deskundigheid op het gebied van kindermishandeling of huiselijk geweld nodig heeft, is een consultatie bij VT voor de hand liggend. Het CJG/Meer-team en VT dragen beide vanuit hun expertise bij aan een gezamenlijk veiligheidsplan, gerichte ondersteuning en aan de overweging of bespreking aan de BT nodig is. De inzet is om waar mogelijk het gedwongen kader te voorkomen en waar nodig het vrijwillige of gedwongen kader te overwegen of in te zetten.
2.2
De aanmelder die een casus inbrengt aan de BT informeert ouders, eventuele verzorgers en kinderen ouder dan 12 jaar hierover voordat het overleg plaatsvindt, tenzij het vooraf informeren in verband met de veiligheid van het kind niet mogelijk is. Ouders en jongeren zitten altijd aan tafel tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te wijken. Ouders moeten op de hoogte zijn van de inbreng plus het verslag dat is uitgebracht. De inbrenger is hiervoor verantwoordelijk (we checken dat ook altijd bij de start). Zonder instemming wordt de zaak anoniem besproken.
Xxxxx één van de ouders weg uit een bespreking BT, dan wordt er geen besluit genomen als er geen vragen zijn gesteld. Zijn ze wel gesteld maar de emoties liepen hoog op, dan kan er geschorst worden en op een later moment verder gaan.
Als één van de ouders niet wil komen, gaat het toch door. Feitelijke zorgen mogen besproken worden (moeten zelfs volgens meldcode). Kinderen is niet verplicht, wel mooi als zij erbij zijn of kunnen aansluiten.
2.3
De RvdK heeft een consultatiefunctie voor professionals wanneer er vragen zijn rond de mogelijkheden tot een onderzoek door de RvdK. Deze consultatiefunctie staat los van de BT, maar de RvdK kan wel adviseren om van de BT gebruik te maken. Aan de BT wordt met het gezin besproken wat de mogelijkheden zijn om in het vrijwillig kader de hulpverlening vorm te geven of voort te zetten.
Wanneer aan de BT geen mogelijkheden meer worden gezien, neemt de RvdK de zaak mee en doet onderzoek. De uitkomst van een onderzoek kan zijn dat er een maatregel voor gedwongen hulpverlening nodig is. Dit advies wordt middels een verzoek voorgelegd aan de kinderrechter.
De deelnemers aan de tafel komen meestal tot overeenstemming. Soms komt een casus opnieuw ter bespreking terug.
De RvdK kan zelfstandig beslissen of zij een zaak meeneemt voor een onderzoek, ook als de andere deelnemers dit niet nodig achten.
2.4
De gemeenten, CJG/Meer-team, VT en de GI zijn gemachtigd om een VTO in te dienen via een Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) bij de RvdK.
VTO’s moeten worden ingediend middels CORV. Jeugdhulpaanbieders in de regio IJmond Zuid- Kennemerland kunnen een Verzoek tot Bespreking (VTB) indienen bij de BT, maar zijn niet gemachtigd om dit via CORV naar de RvdK te versturen, de gemeente zal dit in hun plaats doen.
In de regio Haarlemmermeer worden op dit moment twee formats gebruikt voor aanmelding: een VTB voor een adviesvraag en een VTO wanneer de RvdK verzocht wordt onderzoek te doen. Daar waar in dit protocol de term VTB wordt gebruikt valt hier ook VTO onder voor regio Haarlemmermeer.
Na afloop van de beschermingstafel stuurt de secretaris de notulen naar de administratie van het CJG. Zij zetten de betreffende zaken vervolgens in CORV.
In regio Haarlemmermeer voert de secretaris van de Beschermingstafel het VTO in namens de gemeente.
2.5
De RvdK en de GI zijn middels de BT beschikbaar voor overleg als het lokale team, VT, de GI of een jeugdhulpaanbieder bij een gezinssysteem advies willen over de noodzaak en meerwaarde van het inzetten van het gedwongen kader (een (V)OTS) of een gezag beëindigende maatregel of van mening zijn dat er drang nodig is of een raadsonderzoek. Een bespreking aan de BT heeft tot doel om de veiligheid van de opgroei- en de opvoedsituatie te vergroten. Het gaat daarbij om gezinssystemen waar het opvoedklimaat onveilig is of waarbij anderszins sprake is van een bedreigde ontwikkeling bij één of meerdere jeugdigen uit een gezin. De deelnemers aan de BT bepalen samen met het gezin en de aanmelder wat er nodig is om de veiligheid van de kinderen te vergroten; of er nog mogelijkheden zijn voor hulpverlening in het vrijwillig kader en of hulp vanuit het gedwongen kader afgewend kan worden. Er wordt vastgesteld wie de contactpersoon is voor het gezin en de hulpverlening.
2.6
Alle deelnemers van de BT bewaken de ondergrens als het gaat om de veiligheid van een kind; zij zullen aangeven (zowel aan de professionals als aan het gezin) wat naar hun oordeel in deze situatie tenminste nodig is om de veiligheid van de betrokken kinderen te waarborgen en maken veiligheidsafspraken indien nodig of spreken af wie het veiligheidsplan gaat maken/aanscherpen, voor zover niet al aanwezig.
2.7
Voor de situatie dat een gemeente of indiener een casus ernstig genoeg vindt voor een Verzoek Tot Onderzoek, maar de RvdK niet, geldt het volgende:
Er vindt overleg plaats, met als doel om over de casus consensus te bereiken over de noodzaak van een raadsonderzoek. Is dat niet mogelijk, dan maakt de RvdK een eigen afweging om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Er is nog de mogelijkheid om de burgermeestersroute te starten, zie paragraaf 2.29.
Paragraaf 2 Procesafspraken totstandkoming Verzoek tot Onderzoek
2.8
Indien de GI, het CJG/Meer-team, een jeugdhulpaanbieder of VT signaleert dat de inzet van het gedwongen kader eventueel noodzakelijk is, wordt dit besproken aan de BT samen met het gezin.
Aan de BT wordt door het CJG/Meer-team, de aanmelder, de RvdK en de gecertificeerde GI besproken of een VTO bij de RvdK noodzakelijk is.
2.9
Vanuit VT/Crisisdienst (maar ook andere professionals) zal met name in crisissituaties een (direct) beroep op de RvdK worden gedaan om een spoedonderzoek te doen ter beoordeling of een VOTS of voorlopige
voogdij noodzakelijk is en bij de kinderrechter ingediend moet worden door de RvdK.
Indien mogelijk wordt zorg in het vrijwillig kader ingezet. Ook in een crisissituatie is consultatie van de RvdK mogelijk.
2.10
Is het besluit om een VTO in te dienen tot stand gekomen tijdens een bespreking aan de BT, dan dient het CJG/Meer-team (namens de gemeente in de regio’s IJmond/Zuid Kennemerland of secretaris BT in de regio Haarlemmermeer), VT of de GI kort na het overleg (uiterlijk binnen 2 werkdagen, tenzij aan de BT een andere termijn wordt afgesproken) via CORV een VTO in bij de RvdK.
Paragraaf 3 Criteria indienen Verzoek tot Onderzoek na aanname door XxxX
De criteria waarop een VTB kan worden gedaan vinden hun basis in de Wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen (zie 2.11). De RvdK kan alleen een verzoek indienen bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen, als dat onderbouwd is op basis van de criteria die de wet daaraan stelt. Het VTB moet daarom aanleiding geven om te veronderstellen dat er sprake zou kunnen zijn van deze gronden.
2.11
Conform de wettelijke vereisten moet in het VTB uit feiten en omstandigheden (‘need to know’
informatie) concreet blijken:
1. waaruit de vermoedelijke bedreiging van de ontwikkeling van de jeugdige bestaat en welke veiligheidsrisico's dit met zich meebrengt;
2. welke hulpverlening volgens de verzoeker aangewezen is en waarom deze door de minderjarige en/of de ouders onvoldoende geaccepteerd wordt;
3. waaruit blijkt dat de ouders niet in staat of bij machte zijn de bedreiging af te wenden.
2.12
De feiten en omstandigheden in het VTB worden onderbouwd door het meesturen van documenten zoals een risicotaxatie, hulpverleningsplan, gezinsplan, veiligheidsplan, enzovoorts.
Voor een verzoek tot onderzoek wordt de benodigde noodzakelijke en beschikbare informatie door de aanmelder ingevuld in het formulier “Verzoek Tot Bespreking”. Gezinsplannen of andere documentatie worden als bijlage meegestuurd voor zover ze van belang zijn voor het Verzoek Tot Onderzoek.
Via CORV ontvangt de gemeente een notificatie van de RvdK dat een onderzoek wordt gestart.
Paragraaf 4 Verzoek Tot Onderzoek door derden (spoedmeldingen) of onderzoek door de RvdK zelf (ambtshalve)
De RvdK kan in twee gevallen een raadsonderzoek starten zonder een verzoek daartoe van de gemeente, VT, een GI of een door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Namelijk:
1. Bij een spoedmelding door derden;
2. Als de RvdK al op een andere manier bij het gezin betrokken is en een zodanig ernstige situatie aantreft, dat een beschermingsmaatregel overwogen wordt voor jeugdigen voor wie geen Verzoek Tot Bespreking is ontvangen.
2.13
Als de RvdK bij de uitvoering van een onderzoek een zorgelijke situatie van een andere minderjarige in het gezin aantreft en een beschermingsonderzoek noodzakelijk acht, zal hij dit ambtshalve starten. De RvdK brengt de verzoeker daarvan op de hoogte.
2.14
Als de RvdK bij de uitvoering van een onderzoek een zorgelijke situatie van een andere minderjarige in het gezin aantreft terwijl er (nog) geen redenen zijn om een beschermingsonderzoek te starten, zal hij het gezin warm overdragen aan het CJG (in de wijk)/Meer-team (gemeente) waar het gezin woont voor hulpaanbod. De RvdK kan hierin ook adviseren.
Paragraaf 5 Verzoek Tot Onderzoek in crisiszaken (ongeacht hoe deze zaken bij de RvdK gemeld zijn)
In een acute en ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige mag er geen tijd verloren gaan. 2.15
De RvdK is 24 uur per dag, 7 dagen in de week bereikbaar voor overleg in crisissituaties, zowel voor
(telefonisch) overleg als voor concrete stappen om in te grijpen bij een acute crisis.
2.16
Indien de RvdK een voorlopige ondertoezichtstelling of voorlopige voogdij verzoekt aan de rechtbank en de rechtbank wijst het verzoek toe, dan zal de GI direct uitvoering geven aan de uitspraak. Binnen 24 uur is het contact gelegd tussen de GI en het gezin en partijen.
2.17
De criteria voor het indienen van een Verzoek Tot Onderzoek in crisiszaken zijn:
1) een vermoedelijk acute en ernstig bedreigende situatie voor het kind;
2) dat in deze situatie onmiddellijk hulp nodig heeft en
3) dat ouders deze hulp in het vrijwillig kader niet accepteren.
4) en/of de jongere(n) vanaf 12 jaar en ouder deze hulp niet accepteren.
Indien mogelijk geeft de verzoeker daarnaast ook aan welke factoren deze bedreiging veroorzaken en in stand houden, welke factoren deze bedreiging verminderen en welke hulp noodzakelijk is.
2.18
Het uitgangspunt is dat een Verzoek Tot Onderzoek naar een VOTS schriftelijk wordt gedaan.
2.19
Als er een VTO in een crisissituatie bij de RvdK binnenkomt informeert de RvdK de gemeente hierover via CORV.
2b Samenwerking tijdens het raadsonderzoek
Er worden tussen de gemeente (als wettelijk verantwoordelijke), de RvdK en de mogelijk betrokken jeugdhulpaanbieder afspraken gemaakt over de borging van de veiligheid van het kind en de samenwerking tijdens het raadsonderzoek. Dit is nodig omdat het inschakelen van de RvdK betekent dat de hulp stagneert en er iets extra’s nodig is.
Onderstaande afspraken gelden ook voor crisissituaties en beschermingsonderzoeken die door de raad vanuit andere onderzoeken worden opgestart. Tevens gelden deze afspraken ook als de indiener geen GI is (CJG, Meer-team, VT, jeugdhulpaanbieder). Voor de duur van een beschermingsonderzoek staat 42 werkdagen.
Paragraaf 6 Borging van de veiligheid van het kind tijdens het raadsonderzoek
2.20
De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor het bieden van jeugdhulp, ook tijdens het raadsonderzoek. Die hulp is in de eerste plaats gericht op het waarborgen van de veiligheid van de kinderen in het gezin.
In veel gevallen wonen er meerdere kinderen in een gezin. Wanneer voor één van die kinderen een VTO wordt ingediend, maar niet voor de andere kinderen, geeft de verzoeker aan waarom hij voor die andere kinderen een raadsonderzoek niet noodzakelijk vindt.
De RvdK kan in dat geval, op basis van een eigen afweging bij de start van het raadsonderzoek of op basis van de bevindingen tijdens het raadsonderzoek, zelf besluiten om een raadsonderzoek te starten naar de andere kinderen in het gezin. De RvdK stelt via CORV de gemeente en de verzoeker hiervan op de hoogte.
2.21
De aanmelder, gemeente, lokale team, GI, de RvdK en de ouders en jeugdigen van 12 jaar of ouder, overleggen aan de BT op hoofdlijnen over de inhoud en de uitvoering van een plan dat de veiligheid tijdens het raadsonderzoek moet borgen.
De afspraken worden vastgelegd in de notulen van de BT. In de notulen is terug te vinden:
- wat het advies dan wel het besluit is en wie wat doet;
- wie de regisseur is;
- ter tafel wordt een concreet veiligheidsplan vastgesteld.
Het veiligheidsplan is het plan dat het gezin samen met het netwerk en lokale veld heeft gemaakt en bevat concrete afspraken over de wijze waarop het gezin en het netwerk zelf zorgdragen voor de veiligheid in het gezin. Aan de BT wordt besproken of dit veiligheidsplan voldoet, of dat het aanvullingen nodig heeft. Er is niet altijd al een veiligheidsplan gemaakt door de hulpverlening en het gezin, er worden dan aan de BT de noodzakelijke afspraken gemaakt, welke dienen als leidraad voor het vervolg van de hulpverlening of nieuw in te zetten hulpverlening.
2.22
Indien ouders niet bereid zijn mee te werken aan de afspraken die de veiligheid van het kind tijdens het
raadsonderzoek moet bevorderen/optimaliseren, informeert de aanmelder die het VTO heeft ingediend de RvdK hierover. De RvdK weegt af of een spoedmaatregel aan de orde is.
Indien het contact tussen het gezin en de aanmelder beëindigd is op verzoek van het gezin, dan is het van belang dat de aanmelder, indien het gezin instemt, de school en/of Jeugdarts informeert dat er een raadsonderzoek gaat starten en zij zorgelijke signalen bij de RvdK melden.
2.23
In het belang van de betrokken kinderen duren beschermingsonderzoeken in principe zo kort mogelijk maar maximaal 42 werkdagen (vanaf de start van het onderzoek tot aan verzoek aan rechtbank). De duur van het raadsonderzoek wordt ook bepaald door de tijd die nodig is om op een zorgvuldige manier te kunnen beoordelen of ingrijpen in het ouderlijk gezag noodzakelijk is. Daar hoort onder andere bij dat ouders de gelegenheid krijgen om op het concept raadsrapport te reageren.
De RvdK maakt/heeft afspraken met de rechtbank om er voor te zorgen dat de tijd tussen afronding van het onderzoek en de zitting op de rechtbank maximaal twee weken bedraagt.
De GI is altijd bij de zitting aanwezig. Bij voorkeur is dit in de persoon van de beoogd gezinsmanager van de GI, zodat bij uitspraak van de kinderbeschermingsmaatregel het contact direct tot stand kan worden gebracht. De GI zorgt ervoor dat binnen uiterlijk 5 werkdagen na de zitting de Gl medewerker contact heeft gemaakt met het gezin.
2.24
De RvdK informeert ouders, verzoeker en het lokale team als hij verwacht dat de maximale termijn zal worden overschreden. De overschrijding dient met redenen omkleed te zijn.
Paragraaf 7 Gesloten jeugdhulp tijdens het raadsonderzoek
2.25
Gesloten Jeugdhulp (JeugdzorgPlus), met of zonder instemming van ouders, kan alleen ingezet worden middels een machtiging gesloten Jeugdhulp vanuit de kinderrechter. Hiervoor is een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper nodig die de jeugdige met het oog daarop kort van tevoren heeft onderzocht.
Een verzoek voor JeugdzorgPlus wordt ingediend door het CJG namens de gemeente indien ouders instemmen (vrijwillig gesloten plaatsing) of door de RvdK indien er geen instemming van ouders is. Het CJG is in dit geval verantwoordelijk voor het organiseren van een instemmingsverklaring. Wanneer er sprake is van een lopende kinderbeschermingsmaatregel (OTS of voogdijmaatregel) zal de GI het verzoek indienen. De GI draagt dan zorg voor de instemmingsverklaring. Tot slot is ook de Officier van Justitie bevoegd een verzoek tot gesloten Jeugdhulp in te dienen.
Als tijdens een raadsonderzoek blijkt dat gesloten jeugdhulp aangewezen is dan overlegt de RvdK met de door de gemeente aangewezen GI. In dat geval levert de RvdK de benodigde instemmingsverklaring.
In regio Haarlemmermeer kan een verzoek voor JeugdzorgPlus worden ingediend via de GI Jeugdbescherming Amsterdam.
2c De afronding van het raadsonderzoek
De RvdK kan na het onderzoek twee besluiten nemen:
1. de RvdK verzoekt om een kinderbeschermingsmaatregel;
2. de RvdK is van mening dat er geen of onvoldoende gronden zijn voor een maatregel.
Dat laatste kan bijvoorbeeld doordat ouders tijdens het raadsonderzoek tot het besluit zijn gekomen om alsnog akkoord te gaan met hulp in vrijwillig kader.
Mocht de inzet van jeugdhulp in het gedwongen kader onvermijdelijk zijn, dan zal de RvdK de kinderrechter verzoeken om een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. Die maatregel moet zo kort mogelijk duren. Uithuisplaatsing van kinderen, al dan niet gedwongen, moet waar mogelijk worden voorkomen.
Leidt het raadsonderzoek tot een verzoek van de RvdK aan de kinderrechter tot het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel, dan neemt de RvdK in het verzoekschrift op welke GI met de uitvoering van deze maatregel kan worden belast.
Als de rechter de verzochte kinderbeschermingsmaatregel afwijst, kan de RvdK hiertegen in hoger beroep gaan. Gaat de RvdK in hoger beroep, dan loopt het plan voor de borging van de veiligheid in het gezin door, eventueel in aangepaste vorm, zolang er geen uitspraak is. Gaat de RvdK niet in hoger beroep, dan eindigt daarmee de bemoeienis van de RvdK met het gezin. De betrokken hulpverleners bieden zorgcontinuïteit vanuit hun gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De gemeente blijft in alle gevallen wettelijk verantwoordelijk voor de continuïteit van hulp en de borging van de veiligheid van het kind.
Indien een maatregel niet toegekend wordt gaat de Raadsonderzoeker met CJG/Meer- team/regievoerder, hulpverlener(s) en ouders in gesprek. De beschikking van de kinderrechter wordt doorgenomen en het vervolg wordt besproken.
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de jeugdige ligt bij ouders. Belangrijke vraag in dit gesprek is wat zij hiervoor nodig hebben. Het afwijzen van de maatregel betekent dat ouders hebben ingestemd met hulpverlening over de vormgeving hiervan wordt met hen in gesprek gegaan.
Paragraaf 8 Als de RvdK een maatregel vraagt
2.26
De gemeente en de RvdK spreken af dat de RvdK - ook in crisissituaties - bij het invullen van de wettelijke verplichting tot het opnemen van een GI in het verzoekschrift aan de kinderrechter, een keuze maakt uit een lijst met de GI, verstrekt door de gemeente.
De RvdK baseert de keuze voor een GI op inhoudelijke gronden, waarbij onder andere aandacht is voor de soort problematiek en geloofs- of levensovertuiging.
2.27
De aanmelder van de BT en de RvdK spreken af dat het plan voor de borging van de veiligheid in het gezin van kracht blijft, in ieder geval totdat de rechter een uitspraak heeft gedaan op het verzoek van de RvdK en het traject in gedwongen kader daadwerkelijk van start is gegaan, maar zo mogelijk ook daarna, om de continuïteit van het traject te waarborgen. Indien de rechter het verzoek aanhoudt of afwijst, blijft het
veiligheidsplan van kracht. In de regio Haarlemmermeer wordt er meestal een aanmelding gedaan bij de GI voor de regie als de RvdK onderzoek doet en maken afspraken over borging van de veiligheid gedurende het onderzoek. De aanmelder blijft hierdoor meestal niet betrokken.
Paragraaf 9 Als de RvdK geen maatregel vraagt
2.28
De gemeente en de RvdK spreken af dat in gevallen waarin de RvdK afziet van het vragen van een kinderbeschermingsmaatregel en voortzetting van hulp in het vrijwillig kader gewenst is, de RvdK de casus overdraagt aan het CJG/Meer-team en/of de betrokken jeugdhulpaanbieder.
Als ouders tijdens het raadsonderzoek alsnog bereid zijn om vrijwillige hulpverlening te accepteren en die hulp toereikend wordt geacht, stuurt de RvdK na afloop van het onderzoek het rapport, met medeweten van de ouders, naar de aanmelder/GI.
Het rapport bevat alle informatie die relevant is voor voortzetting van de hulpverlening.
De RvdK vermeldt in het rapport, dat verzonden wordt aan ouders, in ieder geval de hulpvraag, de zorgpunten en de sterke punten en de beoogde begeleidingsvorm. Verder zorgt de RvdK ervoor dat in het rapport duidelijk wordt gemotiveerd waarom cliënten nu wel hulp op vrijwillige basis accepteren en/of waarom die hulp nu wel toereikend wordt geacht om de vastgestelde bedreiging van de jeugdige af te wenden.
Wanneer de RvdK en aanmelder het eens zijn over de voortzetting van een vrijwillig hulpverleningstraject vindt overdracht plaats met alle partijen aan tafel. Er worden nadere afspraken gemaakt, waarbij onder andere voorwaarden worden afgesproken en de termijn waarbinnen resultaten behaald moeten zijn en er worden afspraken gemaakt over regie.
Als binnen zes maanden blijkt dat de hulp alsnog stagneert of niet het beoogde resultaat oplevert of de voorwaarden geschonden worden, doet de betrokken hulpverlener (opnieuw) een verzoek aan de RvdK om een onderzoek in te stellen. In dat geval bevat het verzoek in ieder geval een beschrijving van de laatste ontwikkelingen in het hulpverleningstraject en de redenen waarom dat traject stagneert of niet het beoogde resultaat oplevert. Er start een nieuw onderzoek zonder tussenkomst van de BT.
2.29
Wanneer de RvdK na onderzoek besluit om geen kinderbeschermingsmaatregel te vragen aan de kinderrechter, stuurt de RvdK het rapport met medeweten van de ouders aan de aanmelder BT of GI. De gemeente ontvangt via CORV een notificatie waarbij gemeld wordt dat de burgemeester de mogelijkheid heeft om de zaak via de RvdK voor te leggen aan de kinderrechter voor een oordeel over de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Indien de burgemeester het nodig vindt dat een OTS aan de kinderrechter wordt voorgelegd dient hij binnen één week na notificatie een verzoek daartoe in bij de RvdK. De RvdK vraagt binnen twee weken na dit verzoek aan de rechter het oordeel of een OTS moet volgen. De kinderrechter kan in dat geval de OTS ambtshalve uitspreken (omdat er geen verzoek van de RvdK aan ten grondslag ligt).
Hoofdstuk 3 Jeugdreclassering en jeugdstrafrecht
3a Toeleiding naar de jeugdreclassering
Jeugdreclassering is een onderdeel van de jeugdstrafrechtketen. Die keten zelf komt door de nieuwe Jeugdwet niet onder regie van de gemeenten, de financiering van de jeugdreclassering wel. Toch kan het in het belang zijn van de betrokken jongeren en hun gezinnen, dat de gemeente tijdig bij jeugdstrafrechtzaken betrokken is. Daarom is dit hoofdstuk ruimer opgezet dan alleen de afspraken die nodig zijn tussen gemeente en RvdK rond de inzet van jeugdreclassering.
De RvdK adviseert de rechter en het Openbaar Ministerie over een passende strafrechtelijke reactie bij strafbaar gedrag door jongeren. De RvdK baseert dit advies op een strafonderzoek.
Het raadsonderzoek in jeugdstrafzaken kent een tweeledig doel:
1. Het geven van voorlichting en advies aan het Openbaar Ministerie of de rechter over de persoon van de minderjarige verdachte en diens omstandigheden.
2. De selectie jeugdigen
a. die een verhoogd risico lopen om door te gaan met het plegen van strafbare feiten teneinde door middel van een effectieve (strafrechtelijke) aanpak dat risico te keren en/of
b. bij wie mogelijk sprake is van achterliggende (psychosociale) problematiek en die
uit dien hoofde mogelijk (verdere) hulp of begeleiding nodig hebben ter bevordering van een gezonde ontwikkeling.
Tijdens het strafonderzoek bekijkt de RvdK met een wetenschappelijk onderbouwd instrumentarium wat de jeugdige nodig heeft om de kans op recidive te verkleinen. De aanpak die de RvdK adviseert, is vooral gebaseerd op pedagogische overwegingen en afgestemd op de individuele jeugdige en diens omgeving, zoals ouders en gezin. De inzet van jeugdreclassering kan deel uitmaken van het advies van de RvdK aan het Openbaar Ministerie of de rechter. De RvdK neemt in het strafadvies op welke GI het beste de geadviseerde jeugdreclasseringsmaatregel kan uitvoeren.
3.1
De gemeente en de RvdK spreken af dat deelname en informatie- uitwisseling in het Veiligheidshuis plaatsvindt zoals afgesproken in het samenwerkingsconvenant Veiligheidshuis Kennemerland (inclusief privacyreglement) waarbij de bestaande afspraken in het Landelijk Kader Veiligheidshuizen in acht zijn genomen als ook de wettelijke bepalingen ten aanzien van privacy.
3.2
De gemeente en de RvdK spreken af dat de RvdK in elk strafonderzoek nagaat of er al hulp wordt geboden onder regie van de gemeente aan de jeugdige of diens gezin. Is dat het geval, dan zal de RvdK de instelling die deze hulp biedt, benaderen als informant (voor informatie). Indien uit de match van de VIR (Verwijs Index Risicojongeren) relevante informanten naar voren komen zullen ook deze worden benaderd.
3.3
De RvdK informeert de gemeente via een notificatie in CORV over de inzet van vrijwillige begeleiding door de Jeugdreclassering, in opdracht van de RvdK.
3b Afspraken tussen de RvdK en de GI voor Jeugdreclassering
De wetgeving rond de inzet van jeugdreclassering stelt eisen aan de samenwerking tussen de RvdK en de GI voor jeugdreclassering. Daarnaast kan de gemeente nadere voorwaarden stellen over de samenwerking met de RvdK, bij het contracteren van de GI voor jeugdreclassering.
De RvdK en de GI voor jeugdreclassering maken onder regie van de gemeente afspraken over hun manier van samenwerking, voor zover deze niet is vastgelegd in het normenkader. Die afspraken moeten voldoen aan de wettelijke eisen en de afspraken in dit samenwerkingsprotocol.
De RvdK heeft de wettelijke taak toezicht te houden op de uitvoering van de jeugdreclassering. In dat kader ontvangt de RvdK op casusniveau alle plannen van aanpak, tussenevaluaties en eindevaluaties van de GI voor jeugdreclassering. Aan de hand van deze informatie kan de RvdK zich een oordeel vormen over de mate waarin de doelen van de jeugdreclassering in elke casus wel of niet zijn gerealiseerd.
De RvdK heeft in dit kader ook een wettelijke aanwijzingsbevoegdheid. De RvdK kan alleen gebruik maken van deze aanwijzingsbevoegdheid als de RvdK zwaarwegende redenen heeft om aan te nemen dat de opstelling van de GI voor jeugdreclassering ten koste gaat van de effectiviteit van de interventie of de jongere benadeelt.
3.4
De gemeente en de RvdK spreken af dat de gemeente het landelijk kader voor afspraken tussen de RvdK en de GI voor jeugdbescherming en jeugdreclassering hanteert als voorwaarde bij de contractering van de GI voor jeugdreclassering. De RvdK conformeert zich aan dit kader.
Het betreft onder meer de volgende wettelijke verplichtingen:
a. De GI levert op verzoek van de RvdK informatie aan de RvdK ter voorbereiding van het afstemmingsoverleg Zorgvuldig, Snel en Maatwerk (ZSM);
b. De RvdK en de GI voor jeugdreclassering hebben soms gelijktijdige bemoeienis met jongeren. De RvdK informeert de GI voor jeugdreclassering direct en stemt af wanneer er sprake is van een nieuw Proces Verbaal Minderjarigen (PVM) ten aanzien van een jongere die begeleid wordt door een GI (zowel jeugdreclassering als jeugdbescherming);
c. De RvdK en de GI voor jeugdreclassering maken afspraken over de wijze waarop en de termijnen waarbinnen uitwisseling van informatie plaatsvindt tijdens het strafonderzoek door de raad en voor de zitting (wijze van pre advisering, uitvoering en rapportage toezicht en begeleiding, uitvoering en rapportage van haalbaarheidsonderzoeken);
d. De RvdK stuurt een afschrift van het strafadvies naar de GI voor jeugdreclassering, indien deze is betrokken bij de totstandkoming hiervan en/of het strafadvies inhoudt dat zij de uitvoering van toezicht en begeleiding of de gedragsmaatregel dienen op te pakken;
e. De RvdK en de GI voor jeugdreclassering maken samenwerkingsafspraken in het kader van de wettelijke toezichthoudende taak van de RvdK op de GI voor jeugdreclassering. Bijvoorbeeld over de termijnen waarbinnen (en de manier waarop) de plannen van aanpak, de reguliere verantwoordingsrapportages en de wijzigings- en verlengingsverzoeken in het kader van de gedragsmaatregel aan de RvdK worden toegezonden.
3c Nazorg na detentie
Alle jeugdigen die op een strafrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting (JJI) zijn geplaatst, krijgen nazorg in aansluiting op hun verblijf. Zo lang de nazorg als onderdeel van de straf, maatregel of schorsing
is opgelegd, spreken we van nazorg onder justitiële titel en zijn er justitiële organisaties betrokken bij de jeugdige:
- de RvdK doet vroeghulp en adviseert daarna de rechter en het OM over de vanuit pedagogisch oogpunt meest geschikte interventie, straf of maatregel voor jeugdigen die ten tijde van het delict de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben. Voor jeugdigen die ten tijde van het delict ouder dan 18 heeft de 3RO deze adviserende taak;
- de Gl / 3RO is verantwoordelijk voor het maken en uitvoeren van een toezichts- en begeleidingsplan;
- de JJI is verantwoordelijk voor het perspectiefplan dat wordt uitgevoerd als de jongere in de JJI verblijft.
Zowel voorafgaand aan de instroom in de JJI als na afloop van de justitiële titel valt de jeugdige onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid en regie. Dit maakt dat het noodzakelijk is dat gemeenten en justitiële organisaties samenwerken en informatie uitwisselen. Het in een JJI terecht komen van een jeugdige wordt door gemeenten gezien als een crisissituatie in het leven van een kwetsbare jeugdige en zijn gezin. Door middel van een integrale en sluitende gezamenlijke aanpak willen de gemeenten en justitiële organisaties perspectief bieden aan jongeren die een JJI zijn ingestroomd, zodat de mogelijkheid vergroot wordt op maatschappelijk verantwoorde deelname aan de samenleving en recidive en overlast beperkt wordt.
De ketenpartners doen dit door:
• transparant te werken;
• waar mogelijk samen te werken met ouders en jongere, eventuele andere betrokken ketenpartners of personen uit het netwerk van de jongere. Hierbij wordt altijd overwogen om ‘eigen kracht’ in te zetten;
• toestemming te vragen aan ouders en jongere om die informatie met elkaar te delen die nodig is om het perspectief van de jongere te vergroten;
• te werken met haalbare doelen;
• waar nodig en mogelijk gefaciliteerd te worden door de gemeenten;
• te werken met een integrale aanpak: samenhang en afstemming in de inzet van verschillende partijen;
• te werken met een sluitende aanpak: de begeleiding voor, tijdens en na het verblijf in de JJI, alsmede na het vervallen van de strafrechtelijke titel, gaat naadloos in elkaar over;
• op maat te werken en ons te richten op een stabiele situatie op de relevante leefgebieden zodat overlast en recidive voorkomen worden.
3.5
De RvdK is in zijn rol als casusregisseur in het jeugdstrafrecht verantwoordelijk voor het proces van nazorg op justitiële titel en bewaakt de voortgang van de begeleiding.
3d Uitvoering taakstraffen
De RvdK is verantwoordelijk voor het organiseren (en dus ook het betalen) van voldoende, adequate werkplekken en (erkende) gedragsinterventies, voor het ten uitvoer leggen van taakstraffen.
De RvdK kan een jongere naar Jeugdreclassering verwijzen als de condities voor de uitvoering van de taakstraf (zoals structuur) onvoldoende aanwezig zijn. Hier vindt voorafgaand afstemming plaats tussen de RvdK en de GI.
3.6
De RvdK overlegt met de gemeente over de mogelijkheden voor het uitvoeren van werkstraffen in de gemeente. Dit komt in ieder geval aan de orde tijdens het halfjaarlijkse overleg met de gemeenten over de werking van dit samenwerkingsprotocol.
3e Schoolverzuim
De aanpak van (problematisch) schoolverzuim is de verantwoordelijkheid van de gemeente, in de persoon van de leerplichtambtenaar (gemandateerd door B&W). Leerlingen van 5 tot 18 jaar (tenzij eerder een startkwalificatie behaald is) zijn leerplichtig en dienen de school overeenkomstig het lesrooster te bezoeken. Voor leerlingen van 12 tot 18 jaar geldt dat zij ook zelf verantwoordelijk zijn voor hun schoolbezoek. Wanneer zij herhaaldelijk en mogelijk zorgwekkend van school verzuimen, kan door de leerplichtambtenaar als uiterste middel proces-verbaal worden opgemaakt tegen de jongere en/of ouders omdat sprake is van een overtreding van de leerplichtwet. Met het opmaken van een proces-verbaal wordt de zaak doorgeleid naar het strafrechtelijke kader.
Wanneer proces-verbaal tegen een jongere wordt opgemaakt wordt in alle gevallen onderzoek naar de zaak gedaan door de RvdK. Op basis van de bevindingen brengt de Raad advies uit aan het Openbaar Ministerie of de rechter over een strafrechtelijk vervolg. Een maatregel “Toezicht en begeleiding” (verplichte variant), uit te voeren door de Jeugdreclassering, kan onderdeel uitmaken van de strafafdoening.
3.7
Met betrekking tot het beleid rondom het doorgeleiden van schoolverzuimzaken is het uitgangspunt dat de inzet van het strafrechtelijk kader een ultieme stap is, die alleen aan de orde komt als hulp in een vrijwillig kader niet toereikend is en een OTS niet geëigend is. De leerplichtambtenaar probeert eerst hulp in het vrijwillige kader in te zetten en als dat niet lukt of gedurende het traject niet de gewenste resultaten oplevert, overweegt hij de casus in uitzonderlijke situaties in te brengen bij de BT.
3.8
De RvdK is beschikbaar voor advies op casusniveau door leerplichtambtenaren over de wenselijkheid van doorgeleiding naar het strafrechtelijk kader. Indien de regio heeft georganiseerd dat leerplichtzaken aan de BT worden besproken, vindt het overleg met de RvdK daar plaats.
3.9
Besluit een leerplichtambtenaar tot het opmaken van proces-verbaal wegens schoolverzuim, dan overleggen de RvdK en het Openbaar Ministerie in een casusoverleg leerplichtzaken Justitieel Casusoverleg schoolverzuim over de vervolgstappen in de casus. Eventueel kan daar de leerplichtambtenaar bij aansluiten.