INHOUDSOPGAVE
Pensioenreglement
Voor medewerkers in het notariaat
Versiedatum 1 januari 2024
INHOUDSOPGAVE
Artikel 1. Begripsomschrijvingen 3
Artikel 2. Karakter van de pensioenregeling 7
Artikel 3. Aanvang en einde deelnemerschap. Deelnemerstijd 7
Artikel 5. Pensioengrondslag 8
Artikel 6. Levenslang ouderdomspensioen 9
Artikel 7. Verplichte keuze feitelijke pensioenleeftijd 9
Artikel 8. Xxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxx 0
Artikel 9. Extra tijdelijk partnerpensioen (ANW-compensatieregeling) 10
Artikel 12. Voortzetting tijdens verlof 11
Artikel 13. Arbeidsongeschiktheid 11
Artikel 14. Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen 12
Artikel 15. Einde van de dienstbetrekking anders dan door pensionering 14
Artikel 16. Voortzetting na einde deelname 15
Artikel 18. Uitruil van levenslang ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen 16
Artikel 19. Uitruil van levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen 17
Artikel 20. Deeltijdpensioen 17
Artikel 21. Variatie in de pensioenuitkeringen 18
Artikel 22. Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden 19
Artikel 25. Uitbetaling van de pensioenen 20
Artikel 26. Waardeoverdracht 20
Artikel 28. Wettelijke bepalingen 21
Artikel 29. Afkoop, vervreemden, prijsgeven en zekerstellen van pensioenaanspraken en vervallen aan het fonds 22
Artikel 30. Informatieverstrekking door (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden 22
Artikel 31. Informatieverstrekking door het fonds 23
Artikel 32. Toeslagen op pensioen 23
Artikel 33. Korting van pensioenaanspraken en xxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 34. Vrijstelling van de verplichting tot deelneming 24
Artikel 35. Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 26
Artikel 36. Bijzondere bepalingen 28
Artikel 37. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen 29
ONDERDEEL A: Overgangsbepalingen in verband met de wijziging per 1 januari 2015 30
ONDERDEEL B: Overgangsbepalingen in verband met de wijziging per 1 januari 2012 31
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit reglement zijn de volgende begripsomschrijvingen van toepassing:
1. aangesloten werkgever: de bij het fonds aangesloten werkgever als gedefinieerd in
artikel 1 van de statuten;
2. aanspraakgerechtigde: de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan
pensioen;
3. administrateur: de instantie die door het fonds is aangewezen als administrateur van de pensioenregeling;
4. AOW-leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd op grond van artikel 7a van de Algemene ouderdomswet (AOW);
5. AOW-pensioen: de op 1 januari bekende jaarlijkse uitkering volgens de AOW voor alleenstaanden voor een alleenstaande die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft
bereikt (inclusief de bijbehorende vakantie-uitkering);
6. AOW-pensioen: de op 1 januari bekende jaarlijkse gezamenlijke uitkering voor een echtpaar volgens de AOW voor een echtpaar waarvan zowel de
uitkeringsgerechtigde als de partner de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (inclusief de bijbehorende vakantie- uitkering);
7. bestuur: het bestuur van het fonds;
8. deelnemer: degene die in dienst is bij een verplicht aangesloten werkgever, niet zijnde een notaris, toegevoegd notaris of een kandidaat-notaris en hetzij krachtens het bepaalde in de Wet- BPF onder de verplichtstelling valt die voor het fonds geldt, hetzij niet onder deze verplichtstelling valt, maar door de werkgever voor deelneming is aangemeld bij het fonds en waarvan de aanmelding door het fonds is geaccepteerd, alsmede degene die in dienst is bij een vrijwillig aangesloten werkgever als bedoeld in artikel 5 van de statuten;
9. deelnemersjaar: als deelnemer doorgebracht jaar, waarbij slechts jaren vanaf 1
januari 2012 kunnen meetellen voor pensioenopbouw volgens artikel 6.
Deelnemersjaren gelegen vóór 1 januari 2012 tellen mee op basis van het bepaalde in onderdeel A van artikel 37 (inwerkingtreding en overgangsbepalingen);
10. deeltijdpercentage: het percentage dat wordt gevonden door het aantal uren
dat de deelnemer op grond van de arbeidsovereenkomst per week werkzaam is, te relateren aan een bij de aangesloten
werkgever geldende werkweek op basis van een bij hem normaal geldende volledige arbeidsduur, waarbij de uitkomst ten hoogste 100% bedraagt;
11. deeltijdwerker: de deelnemer die minder dan de normaal bij de aangesloten werkgever geldende volledige arbeidsduur in dienst van die aangesloten werkgever is;
12. dienstbetrekking: de rechtsbetrekking tussen aangesloten werkgever en
werknemer;
13. feitelijke pensioenleeftijd: de datum waarop het ouderdomspensioen, al dan niet
gedeeltelijk, daadwerkelijk ingaat;
14. fonds: Stichting Pensioenfonds Notariaat te Den Haag;
15. gewezen deelnemer: de (gewezen) werknemer die op grond van deze
pensioenregeling bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden tegenover het fonds;
16. gepensioneerde: de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is
ingegaan;
17. kinderen: a. de kinderen van de deelnemer of die tot hem/haar in familierechtelijke betrekking staan;
x. xx xxxxx- en pleegkinderen van de deelnemer die ten tijde van zijn/haar overlijden door hem/haar als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed;
18. loonindexcijfer: het indexcijfer van de CAO-lonen per maand (inclusief bijzondere beloningen), zoals dat maandelijks voor de eerste maal wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);
19. partner: a. de persoon die voor de feitelijke pensioenleeftijd gehuwd is met de (gewezen) deelnemer;
b. de persoon die voor de feitelijke pensioenleeftijd een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de (gewezen) deelnemer; of
c. de ongehuwde persoon, die geen geregistreerd partnerschap is aangegaan met de (gewezen) deelnemer en die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde (gewezen) deelnemer is en bij diens overlijden met deze samenwoont krachtens een voor de feitelijke pensioenleeftijd aangegane samenleving;
20. pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen,
uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
21. pensioengerechtigde: de persoon voor wie op grond van deze pensioenregeling
het pensioen is ingegaan;
22. pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
23. pensioenregeling: hetgeen is vastgelegd in dit reglement;
24. pensioenreglement: het pensioenreglement van het fonds waarin de
pensioenregeling voor de medewerkers in het notariaat is vastgelegd;
25. pensioenrichtleeftijd: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen)
deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt;
26. pensioenverplichting: de verplichting van het fonds uit hoofde van pensioen-
aanspraken en pensioenrechten;
27. prijsindexcijfer: het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens (periode
oktober-oktober), zoals dat wordt gepubliceerd in het
Statistisch
Bulletin van het CBS;
28. samenleving: de duurzame gezamenlijke huishouding die de ongehuwde (gewezen) deelnemer met de partner voert blijkens in een notariële akte vastgelegd samenlevingscontract en die gemeld is
aan het fonds. Deze gezamenlijke huishouding moet gedurende
ten minste een half jaar gevoerd worden om aangemerkt te worden als “samenleving” in de zin van dit pensioenreglement.
De genoemde periode van een half jaar kan deels gelegen zijn na de feitelijke pensioenleeftijd;
29. scheiding: a. echtscheiding anders dan echtscheiding direct aansluitend gevolgd door geregistreerd partnerschap met dezelfde partner of samenleving met dezelfde partner;
b. ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
c. beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden of door direct aansluitend huwelijk of samenleving met dezelfde partner;
d. beëindiging van de samenleving anders dan door overlijden of door direct aansluitend huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde partner;
30. scheidingsdatum: a. de datum waarop de scheidings- of
ontbindingsbeschikking is ingeschreven in de registers
van
de burgerlijke stand;
b. de datum waarop de overeenkomst of beschikking inzake beëindiging van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand; of
c. de datum waarop bij beëindiging van de samenleving de (gewezen) deelnemer en de gewezen partner een schriftelijke verklaring ondertekenen, dan wel bij gebreke van deze schriftelijke verklaring de datum waarop volgens de Basisregistratie Personen de samenleving van de (gewezen) deelnemer en de gewezen partner is geëindigd;
31. statuten: de huidige statuten van het fonds;
32. toeslag: een verhoging van:
- een pensioenrecht;
- een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer;
- een pensioenaanspraak van een deelnemer die geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van deze pensioenregeling;
33. uitvoeringsreglement: het door het fonds opgestelde reglement met betrekking tot
de verhouding tussen het fonds en de aangesloten werkgever;
34. verzekeraar: de levensverzekeringsmaatschappij(en) in het bezit van
een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning, zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht waarbij het fonds de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken eventueel (geheel of gedeeltelijk) heeft verzekerd;
35. werknemer: de werknemer, niet zijnde toegevoegd notaris of
kandidaat-notaris, die - op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht - bij een aangesloten werkgever werkzaam
is;
36. Wet BPF 2000: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
37. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 2. Karakter van de pensioenregeling
De pensioenregeling zoals omschreven in dit reglement is een uitkeringsovereenkomst en voorziet in een vastgestelde pensioenuitkering.
Artikel 3. Aanvang en einde deelnemerschap. Deelnemerstijd
1. Het deelnemerschap vangt aan op de dag waarop:
a. voor de werknemers de verplichte deelneming op grond van de Wet BPF 2000 van kracht wordt (de verplichtstelling ligt voor belanghebbenden ter inzage bij het fonds);
b. voor de werknemers, anders dan bedoeld onder a, waarvoor op een verzoek tot groepsgewijze toelating door het bestuur in gunstige zin is beslist.
2. Het deelnemerschap eindigt:
a. uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt;
het deelnemerschap eindigt eerder dan de datum genoemd onder sub a, en wel:
b. op de datum van overlijden van de deelnemer;
c. op de datum waarop de deelnemer, anders dan door overlijden, ophoudt werknemer te zijn;
d. op de datum waarop voor een deelnemer als bedoeld in lid 1 onder a de verplichting tot deelneming eindigt, anders dan onder c vermeld;
e. op de datum dat het ouderdomspensioen ingaat, voor het deel van het ouderdomspensioen dat ingaat.
3 Het deelnemerschap eindigt niet indien de dienstbetrekking van de deelnemer is geëindigd wegens arbeidsongeschiktheid van 35% of meer en de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling - als bedoeld in het artikel "Arbeidsongeschiktheid" - op de deelnemer van toepassing is. Het deelnemerschap eindigt in dat geval uiterlijk op de pensioenrichtleeftijd.
4. De deelnemersjaren - als bedoeld in lid 2 van artikel 6 (levenslang ouderdomspensioen) - worden bepaald in jaren, maanden en dagen nauwkeurig.
5. Aansluitende dienstbetrekkingen tussen een werknemer en een aangesloten werkgever worden voor de toepassing van dit reglement als één doorlopende dienstbetrekking beschouwd indien bij elk van deze dienstbetrekkingen afzonderlijk wordt voldaan aan de voorwaarden voor deelneming in het fonds. Als tussen het einde van een dienstbetrekking en de aanvang van een volgende dienstbetrekking een termijn ligt van 3 maanden of minder, worden deze dienstbetrekkingen geacht aansluitend te zijn.
6. In geval een deelnemer voorafgaand aan zijn deelneming conform een ander pensioenreglement in het fonds pensioenaanspraken heeft opgebouwd en lid 5 van dit artikel niet van toepassing is, dan worden zijn pensioenaanspraken bij geen bezwaar omgezet in pensioenaanspraken volgens het pensioenreglement waarin als laatste wordt deelgenomen, een en ander met inachtneming van de eisen die bij en/of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
Artikel 4. Aanspraken
1. Het deelnemerschap geeft, onder de voorwaarden zoals in dit pensioenreglement beschreven, aanspraak op:
a. levenslang ouderdomspensioen;
b. levenslang (bijzonder) partnerpensioen en extra tijdelijk partnerpensioen;
c. wezenpensioen.
2. De in enig jaar volgens het pensioenreglement toe te kennen pensioenaanspraken kunnen niet uitgaan boven die welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop beschikbaar gestelde premie, vermeerderd met - voor zover het bestuur daartoe besluit - door het fonds, gehoord de actuaris, beschikbaar gestelde algemene middelen. Indien en voor zover de premie niet toereikend is voor de in enig kalenderjaar in te kopen aanspraken, is het bestuur bevoegd in enig jaar het opbouwpercentage genoemd in artikel 6 lid 2 te verlagen, met inachtneming van de regels bij of krachtens de Pensioenwet. Het pensioenreglement wordt dan dienovereenkomstig aangepast.
Artikel 5. Pensioengrondslag
1. Voor iedere deelnemer wordt bij de aanvang van het deelnemerschap en vervolgens per de eerste januari van elk volgend jaar een pensioengrondslag vastgesteld. Voor de deelnemer in loondienst wordt de pensioengrondslag bij de overgang naar een andere werkgever opnieuw vastgesteld.
De pensioengrondslag wordt gehanteerd voor de berekening van het ouderdomspensioen, het levenslange partnerpensioen en het wezenpensioen.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioensalaris (zie lid 4), verminderd met de franchise (het AOW-drempelbedrag). De pensioengrondslag wordt ten minste gesteld op nihil.
Per 1 januari 2024 is de franchise gelijk aan de wettelijke fiscale minimum franchise (voor 2024:
€ 17.545). Deze franchise wordt nadien jaarlijks op 1 januari aangepast met het percentage waarmee het daadwerkelijke AOW-pensioen voor alleenstaanden op die 1ste januari is gewijzigd ten opzichte van de 1ste januari van het voorafgaande jaar.
3. Indien en voor zover het percentage van het loonindexcijfer in enig jaar of over een aantal opvolgende jaren beduidend afwijkt van de procentuele wijziging van het voornoemde AOW- pensioen, kan het bestuur de hoogte van de in lid 2 bedoelde franchise in heroverweging nemen.
Onverminderd het bepaalde in lid 3 van artikel 36 (Bijzondere bepalingen) zullen hierbij de reeds opgebouwde pensioenaanspraken niet worden aangetast.
4. a. Het pensioensalaris is gelijk aan 12 maal het vaste maandsalaris per 1 januari respectievelijk per de latere datum van aanvang van het deelnemerschap, vermeerderd met de daarover uit te keren vakantietoeslag.
Bij de vaststelling van het vaste maandsalaris worden uitsluitend de salarisbestanddelen in aanmerking genomen die op grond van de - op 31 december 1997 geldende - collectieve arbeidsovereenkomst voor het Notariaat tot het salaris werden gerekend. Overwerk- en
onkostenvergoedingen, gratificaties, tantièmes, winstdelingen en andere bijzondere beloningen blijven daarbij buiten beschouwing. Een eventuele 13e maand kan pensioengevend zijn, voor zover de werkgever dit in de arbeidsvoorwaarden heeft vastgelegd.
b. Het in aanmerking te nemen pensioensalaris is gemaximeerd op een door het bestuur vastgesteld bedrag. Per 1 januari 2024 bedraagt dit maximum € 105.395,-. In 2024 is deze niet gewijzigd.
5. In geval van een verlaging van de pensioengrondslag worden de tot het tijdstip van de verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
Artikel 6. Levenslang ouderdomspensioen
1. Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtleeftijd en eindigt op de laatste dag van de maand van overlijden van de gepensioneerde.
2. Het levenslange ouderdomspensioen bedraagt voor elk vanaf 1 januari 2024 bij het fonds doorgebracht deelnemersjaar 1,76% van de voor het desbetreffende deelnemersjaar vastgestelde pensioengrondslag, met dien verstande dat het opbouwpercentage kan worden verlaagd conform artikel 4 lid 2. Voor deelnemersjaren gelegen vóór 1 januari 2024 geldt dat het ouderdomspensioen wordt bepaald op basis van het in het betreffende jaar geldende pensioenreglement.
Artikel 7. Verplichte keuze feitelijke pensioenleeftijd
[vervallen]
Artikel 8. Levenslang partnerpensioen
1. Het levenslange partnerpensioen:
a. gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt, mits hij/zij dan een partner achterlaat, en
b. eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
2. Het jaarlijks op te bouwen partnerpensioen bedraagt 70% van het in dat jaar op te bouwen ouderdomspensioen. Voor de partner van de overleden deelnemer wordt het opgebouwde partnerpensioen verhoogd met 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer nog opgebouwd zou hebben indien hij vanaf de datum van overlijden tot de pensioenrichtleeftijd zou hebben deelgenomen op grond van de laatste pensioengrondslag die voor het overlijden is vastgesteld. Onder het opgebouwde ouderdomspensioen wordt mede verstaan het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 37 (inwerkingtreding en overgangsbepalingen).
Artikel 9. Extra tijdelijk partnerpensioen (ANW-compensatieregeling)
1. Het jaarlijks extra tijdelijk partnerpensioen gaat gelijktijdig in met het levenslange partnerpensioen, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt, maar uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-leeftijd bereikt.
2. Het extra tijdelijk partnerpensioen bedraagt 15% van het laatst voor de deelnemer vastgestelde (gemaximeerde) pensioensalaris als bedoeld in lid 4 van artikel 5 (pensioengrondslag). Voor een deeltijdwerker geldt het bepaalde in artikel 11 (deeltijdarbeid).
3. De aanspraak op extra tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis verzekerd tot de feitelijke pensioenleeftijd. Dit betekent dat de aanspraak op tijdelijk extra partnerpensioen zonder waarde vervalt bij:
• beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden;
• scheiding;
• het bereiken van de feitelijke pensioenleeftijd.
Artikel 10. Wezenpensioen
1. Na overlijden van de deelnemer voor de feitelijke pensioenleeftijd gaat voor ieder van zijn/haar aanspraakgerechtigde kinderen een wezenpensioen in.
Aanspraakgerechtigd zijn de kinderen die:
a. jonger zijn dan 18 jaar;
b. 18 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn, zolang:
• hun voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door, of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep; of
• zij ten gevolge van ziekte of gebreken niet in staat zijn om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen en daartoe ook, hetzij in het afgelopen jaar niet in staat zijn geweest, hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zullen zijn.
2. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin het kind niet meer voldoet aan de in het voorgaande lid vermelde voorwaarden of voordien overlijdt.
3. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind van de deelnemer 20% van het levenslange partnerpensioen. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand waarin er geen partner (meer) is die aanspraak op partnerpensioen heeft.
Artikel 11. Deeltijd
1. Voor (voormalige) deeltijdwerkers en oproepkrachten voor wie een deeltijdpercentage geldt, wordt het over deze periode het overeenkomstig het pensioenreglement vastgestelde ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het in deze periode geldende deeltijdpercentage.
2. Bij een wijziging van het aantal arbeidsuren wordt het deeltijdpercentage opnieuw vastgesteld. Hierbij wordt er voor de toekomstige diensttijd steeds van uitgegaan dat het nieuw vastgestelde
deeltijdpercentage van toepassing blijft.
3. Indien het deeltijdpercentage van een deelnemer wijzigt in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioenrichtleeftijd, kan de deelnemer met de aangesloten werkgever waar hij in dienst is, overeenkomen dat voor de vaststelling van de pensioenopbouw in deze periode geen rekening wordt gehouden met de wijziging van het deeltijdpercentage. Dit geldt uitsluitend, voor zover het nieuwe deeltijdpercentage niet lager is dan 50% van het deeltijdpercentage aan het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de aan het slot van de eerste volzin bedoelde periode.
In afwijking van het vierde lid van artikel 23 (premie), wordt de eventuele bijdrage van de deelnemer gedurende deze periode nader tussen de werkgever en de deelnemer in loondienst overeengekomen.
4. Het voor een deelnemer geldende deeltijdpercentage zal worden vermeld op het Uniform Pensioenoverzicht.
Artikel 12. Voortzetting tijdens verlof
1. Gedurende een periode van onbetaald verlof kan op verzoek van de deelnemer de deelname worden voortgezet op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag volgens de bepalingen van dit pensioenreglement voor een aaneengesloten periode van maximaal vier maanden. De deelnemer dient dit verzoek in bij de werkgever.
2. Indien geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid uit het eerste lid kan, gedurende een periode van aanvullend geboorteverlof als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet arbeid en zorg en/of gedurende een periode van ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg, op verzoek van de deelnemer, de deelname worden voortgezet op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag volgens de bepalingen van dit pensioenreglement. De deelnemer dient dit verzoek in bij de werkgever.
3. Gedurende een periode van achttien maanden onbetaald verlof van de deelnemer geldt voor het levenslange partnerpensioen, het extra tijdelijk partnerpensioen en het wezenpensioen, zoals omschreven in de artikelen 8 (levenslang partnerpensioen), 9 (extra tijdelijk partnerpensioen (Anw-compensatieregeling) en 10 (wezenpensioen) het volgende:
a. de dekking blijft in stand op basis van de situatie direct voorafgaand aan het onbetaald verlof;
b. de hierboven vermelde maximale periode heeft betrekking op de totale periode van onbetaald verlof gedurende de gehele periode van deelnemerschap.
4. Met betrekking tot het eerste en tweede lid van dit artikel geldt dat een eventuele bijdrage van de deelnemer gedurende een periode van onbetaald verlof nader tussen werkgever en de deelnemer wordt overeengekomen.
Artikel 13. Arbeidsongeschiktheid
1. Indien een deelnemer die nog niet de pensioenrichtleeftijd heeft bereikt tijdens de deelneming arbeidsongeschikt raakt, zullen de aangesloten werkgever en de deelnemer geen of slechts nog een gedeeltelijke premie c.q. bijdrage verschuldigd zijn, zodra de deelnemer ingevolge de WIA
een uitkering ontvangt, een en ander volgens de onderstaande tabel.
De grootte van de vrijstelling van betaling van de premie c.q. bijdrage is afhankelijk van de mate waarin de deelnemer op de WIA uitkeringsdatum arbeidsongeschikt is.
Bij een arbeidsongeschiktheid van | Bedraagt de vrijstelling x percentage van de premie c.q. bijdrage |
65% of meer | 100% |
45% - 65% | 50% |
35% - 45% | 25% |
minder dan 35% | 0% |
2. Vanaf het in lid 1 vermelde tijdstip zal - met inachtneming van het in de voorgaande artikelen bepaalde (voor zover van toepassing) - aanspraak blijven bestaan op gehele of gedeeltelijke premievrije opbouw van de pensioenen op basis van de op dat tijdstip geldende pensioengrondslag. Gedurende deze periode worden wijzigingen in de pensioengrondslag alleen nog in aanmerking genomen voor zover die wijzigingen betrekking hebben op het gedeelte van het pensioen waarover geen vrijstelling van premiebetaling wordt verleend.
Bij een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid, wordt de vrijstelling van de premie c.q. bijdrage - alsmede de daarbij behorende premievrije opbouw van de pensioenen - aangepast aan de in lid 1 genoemde percentages, met dien verstande dat de opbouw binnen één deelneming nimmer meer dan 100% kan zijn, met inachtneming van de geldende deeltijdfactor. Bij overschrijding van dit percentage zal de deeltijdfactor van de opbouw uit de voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid worden verlaagd zodanig dat die deeltijdfactor en de deeltijdfactor voor de resterende opbouw tezamen niet meer bedragen dan de genoemde 100%, met inachtneming van de deeltijdfactor.
3. Het bepaalde in dit artikel is ook van toepassing, indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens de deelneming, maar de deelneming wordt beëindigd voordat de in lid 1 van dit artikel genoemde periode is verstreken.
Artikel 14. Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen
Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen
1. In geval van scheiding heeft de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op verevening van het ouderdomspensioen volgens het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze wet bepaalt dat de (gewezen) partner recht krijgt op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. In afwijking van de omschrijving in artikel 1 (begripsomschrijvingen) wordt in dit artikel onder 'scheiding' verstaan 'einde van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap'. Daarnaast wordt in afwijking van de omschrijving in artikel 1 (begripsomschrijvingen) in dit artikel onder 'partner' verstaan 'de persoon die met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan'.
2. Het recht op verevening kan rechtstreeks jegens het fonds geldend worden gemaakt indien de scheiding binnen twee jaar na de scheidingsdatum aan het fonds wordt gemeld.
Het fonds betaalt dan het aan de gewezen partner toekomende deel van het ouderdomspensioen - na de ingang daarvan - rechtstreeks uit aan de gewezen partner.
De uitbetaling aan de gewezen partner eindigt bij overlijden van de gepensioneerde of bij het eerdere overlijden van de gewezen partner.
Op het aan de (gewezen) partner toekomende deel van het ouderdomspensioen is het bepaalde in artikel 32 (toeslagen op pensioen) van toepassing.
3. Het fonds kan uitsluitend worden aangesproken voor dat deel van het te verevenen ouderdomspensioen dat het nog moet uitkeren vanaf één maand nadat het fonds het daartoe bestemde, correct ingevulde "mededelingsformulier" heeft ontvangen.
Indien de scheiding niet tijdig aan het fonds is gemeld, kan de gewezen partner het recht op verevening uitsluitend nog jegens de gepensioneerde uitoefenen.
4. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner het bestuur om conversie verzoeken. Onder conversie wordt verstaan de omzetting van de aanspraak van de gewezen partner op het aan hem/haar uit te betalen deel van het ouderdomspensioen in een voor hem/haar zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen.
In geval van conversie wordt het bijzonder partnerpensioen in de conversie betrokken. Het fonds is niet verplicht aan conversie mee te werken en kan voorwaarden aan de conversie verbinden.
5. Het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt verminderd met het aan de (gewezen) partner uit te betalen deel van het ouderdomspensioen dan wel met het om te zetten deel daarvan. Deze vermindering vervalt bij overlijden van de (gewezen) partner; bij conversie is de vermindering echter blijvend.
6. Het fonds verstrekt aan de (gewezen) partner een bewijsstuk van het hem/haar toekomende deel van het te verevenen pensioen.
De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een kopie van het fonds.
7. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de (gewezen) partner bij huwelijkse voorwaarden, bij geregistreerd partnerschap overeengekomen voorwaarden, of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Voor een dergelijke afwijking van de door het fonds toegepaste vereveningsregels is de toestemming van het bestuur nodig. De eventuele extra kosten voor een afwijkende pensioendekking komen voor rekening van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Gevolgen van scheiding voor het partnerpensioen
8. In geval van scheiding heeft de (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op bijzonder partnerpensioen. De Pensioenwet bepaalt dat de (gewezen) partner een zodanige aanspraak op bijzonder partnerpensioen verkrijgt als de deelnemer ten behoeve van die (gewezen partner) zou hebben behouden indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd. De bij het beëindigen van de dienstbetrekking behouden aanspraak op partnerpensioen van de gewezen deelnemer of gepensioneerde, gaat in geval van scheiding over op de (gewezen) partner. In geval van overlijden van de gewezen partner vervalt het bijzonder partnerpensioen aan het fonds.
9. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
10. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner het bestuur om conversie verzoeken. Onder conversie wordt verstaan de omzetting van de aanspraak van de gewezen partner op het aan hem/haar uit te betalen deel van het bijzonder partnerpensioen in een voor hem/haar zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen. In geval van conversie wordt het bijzonder partnerpensioen in de conversie betrokken. Het fonds is niet verplicht aan conversie mee te werken en kan voorwaarden aan de conversie verbinden.
11. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de (gewezen) partner bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. De voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
12. In geval van een beëindiging van een samenleving als bedoeld in artikel 1 onderdeel 29 sub d, moet dit feit door de (gewezen) deelnemer onverwijld schriftelijk bij het fonds worden gemeld. Indien het tijdstip van deze beëindiging niet objectief is vast te stellen, wordt de datum van beëindiging van de samenleving vastgesteld door het bestuur.
Artikel 15. Einde van de dienstbetrekking anders dan door pensionering
1. In geval van beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door pensionering behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment op grond van deze pensioenregeling opgebouwde pensioenaanspraken.
2. De gewezen deelnemer verkrijgt een pensioenaanspraak op het voor hem/haar premievrije pensioen. Deze pensioenaanspraak moet volledig gefinancierd zijn op het moment van beëindiging van de dienstbetrekking.
3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing op pensioenaanspraken die verzekerd worden op risicobasis. Deze pensioenaanspraken vervallen bij beëindiging van de dienstbetrekking.
4. De gewezen deelnemer die bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door pensionering een partner heeft, behoudt gedurende de periode dat de gewezen deelnemer een uitkering volgens de Werkloosheidwet ontvangt, aanspraak op extra tijdelijk partnerpensioen en wezenpensioen.
5. Gedurende de periode dat de gewezen deelnemer een uitkering volgens de Werkloosheidwet ontvangt blijft de dekking voor het extra tijdelijk partnerpensioen het volledige bedrag genoemd in artikel 9 (extra tijdelijk partnerpensioen (Anw-compensatie)) verzekerd.
6. Indien op de datum van beëindiging van de dienstbetrekking wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer vrijstelling van premiebetaling is verleend, vindt het bepaalde in de voorgaande leden pas toepassing op de datum waarop de premievrijstelling eindigt. In plaats van de datum van beëindiging van de dienstbetrekking wordt dan gelezen de datum waarop de premievrijstelling eindigt.
Artikel 16. Voortzetting na einde deelname
1. Indien de deelname anders dan door overlijden eindigt vóór de pensioenrichtleeftijd, is het fonds bevoegd op verzoek van de gewezen deelnemer toe te staan, dat deze de deelname vrijwillig voortzet met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
2. Voortzetting is mogelijk indien de betrokkene niet deelneemt aan een andere pensioenregeling en de voortzetting niet aanvangt in de periode van drie jaar vóór de pensioenrichtleeftijd, tenzij de betrokkene daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren.
3. Voortzetting als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk indien de betrokkene:
a. binnen negen maanden nadat de deelname is beëindigd een verzoek tot voortzetting heeft gedaan bij het fonds;
b. gedurende de voortzetting voldoet aan de verplichting tot tijdige betaling van de in de volgende leden bedoelde premie;
c. gedurende de voortzetting voldoet aan eventuele andere bijzondere verplichtingen van administratieve aard, die door het fonds worden gesteld.
4. De deelname kan worden voortgezet voor een duur van maximaal drie jaar tegen betaling van een door de gewezen deelnemer te betalen premie, die gelijk is aan de premie conform lid 4 van artikel 23 (premie). De premie dient aan het fonds te worden voldaan op de wijze en binnen de termijnen zoals door het fonds bepaald.
5. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt bij voortzetting op grond van dit artikel uitgegaan van het pensioensalaris dat gedurende de periode van voortzetting wordt genoten, waarbij de pensioengrondslag gemaximeerd wordt op de pensioengrondslag zoals die direct voorafgaand aan de voortzetting van toepassing was, met inachtneming van het daarvoor geldende deeltijdpercentage. Ingeval er geen sprake is van een vast te stellen pensioensalaris wordt gedurende de voortzetting uitgegaan van de pensioengrondslag, geldend direct voorafgaand aan de voortzetting.
Artikel 17. Pensionering
1. Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtleeftijd. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de (gewezen) deelnemer eerder of later met pensioen gaan, voor zover de dan geldende fiscale regelgeving zich hier niet tegen verzet.
2. Indien de feitelijke pensioenleeftijd meer dan vijf jaar vóór de AOW-leeftijd ligt, is eerder met pensioen gaan slechts mogelijk, voor zover de economische activiteiten in gelijke mate worden verminderd en de (gewezen) deelnemer aan het fonds verklaart dat er geen intentie is deze
economische activiteiten weer te hervatten. De vroegst mogelijke feitelijke pensioenleeftijd is de leeftijd die tien jaar vóór de AOW-leeftijd ligt.
3. Later met pensioen gaan, is mogelijk tot het tijdstip waarop de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd.
4. Bij eerder of later met pensioen gaan vindt geen verdere verwerving van aanspraken plaats, tenzij eerdere pensionering heeft plaatsgevonden binnen zowel de kaders van dit reglement als de (fiscale) wetgeving èn er na deze eerdere pensionering opnieuw sprake is van kwalificatie als deelnemer. In dat geval vindt vanaf de hernieuwde aanvang van het deelnemerschap tot uiterlijk de pensioenrichtleeftijd verdere verwerving van aanspraken plaats.
5. Bij eerder of later met pensioen gaan wordt het levenslange ouderdomspensioen verlaagd respectievelijk verhoogd op basis van een collectief actuarieel gelijkwaardige vervroeging dan wel uitstelfactor, die geen onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. De ruilvoet is vermeld in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
6. Eerder dan de pensioenrichtleeftijd met pensioen gaan, is uitsluitend toegestaan indien de deelnemer dit drie maanden voor de beoogde feitelijke pensioenleeftijd schriftelijk meldt aan het fonds.
7. Het pensioen mag na ingang niet lager zijn dan het in artikel 66 van de Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 592,51 in 2024).
8. Later met pensioen gaan is uitsluitend toegestaan indien de deelnemer dit drie maanden voor de pensioenrichtleeftijd schriftelijk meldt aan het fonds.
9. Een verlaging of een verhoging van het ouderdomspensioen vanwege eerder of later met pensioen gaan, heeft geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
10. De bepalingen uit dit artikel zijn eveneens van toepassing op ouderdomspensioen dat is verkregen als gevolg van conversie
Artikel 18. Uitruil van levenslang ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen
1. Op de feitelijke pensioenleeftijd en op de datum van beëindiging van de dienstbetrekking kan de (gewezen) deelnemer in plaats van (een deel van het) ouderdomspensioen kiezen voor partnerpensioen ter grootte van maximaal 70% van het verlaagde levenslange ouderdomspensioen.
Het na een voorgaande scheiding op grond van artikel 14 (Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen) vastgestelde gedeelte van het ouderdomspensioen dat toekomt aan de gewezen partner, wordt niet in deze ruil betrokken.
2. Door de uitruil wordt de aanspraak op het levenslange ouderdomspensioen verlaagd op basis van de desbetreffende sekseneutrale ruilvoet volgens de bij dit reglement behorende bijlage.
3. Het levenslange partnerpensioen volgens dit artikel:
a. gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt, mits de partner dan nog in leven is, en
b. eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
4. Indien de in dit artikel omschreven uitruil is uitgevoerd en er nadien sprake is van scheiding, behoudt de gewezen partner aanspraak op het volgens dit artikel vastgestelde partnerpensioen; dit pensioen wordt dan bijzonder partnerpensioen genoemd. Indien bij scheiding gekozen wordt voor conversie - als omschreven in lid 4 respectievelijk lid 10 van artikel 14 (Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen) - zal het door uitruil verkregen partnerpensioen in de conversie worden betrokken.
5. Bij scheiding zullen betrokken partijen daarvan terstond schriftelijk mededeling doen aan het fonds onder overlegging van de benodigde bewijsstukken. Noch het fonds noch de verzekeraar is aansprakelijk voor eventuele nadelige gevolgen van te late aanmelding.
Het fonds zal aan de gewezen partner een bewijsstuk verstrekken van het voor haar/hem verzekerde partnerpensioen.
Artikel 19. Uitruil van levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de feitelijke pensioenleeftijd eenmalig het recht om het gehele levenslange partnerpensioen of een deel daarvan met inachtneming van de geldende fiscale grenzen om te zetten in een hoger levenslang ouderdomspensioen.
2. De aanspraak op ouderdomspensioen wordt dan verhoogd op basis van een collectief actuarieel gelijkwaardige ruilvoet, die geen onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. De ruilvoet is vermeld in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
3. Ten behoeve van de vaststelling van het uitruilbare deel van het levenslange partnerpensioen, is de (gewezen) deelnemer verplicht het fonds te informeren met betrekking tot wijzigingen van diens samenlevingsverband.
4. Het verzoek tot uitruil dient ten minste zes weken voor de feitelijke pensioenleeftijd, schriftelijk door de (gewezen) deelnemer bij het fonds te worden ingediend. Het verzoek dient mede door de partner, zoals in dit reglement gedefinieerd, van de (gewezen) deelnemer te worden ondertekend middels een gelegaliseerde handtekening.
5. Na de uitruil vervalt de aanspraak op het uitgeruilde (deel van het) levenslange partnerpensioen.
Artikel 20. Deeltijdpensioen
1. De deelnemer heeft de mogelijkheid om gedeeltelijk met pensioen te gaan. Hierbij worden de geldende fiscale grenzen in acht genomen.
2. Indien de ingangsdatum van het deeltijdpensioen meer dan vijf jaar vóór de AOW-leeftijd ligt, dient de deelnemer aan het fonds te verklaren dat hij zijn arbeidzame leven beëindigt in dezelfde mate als waarin hij vervroegd met pensioen gaat en dat hij niet van plan is die arbeid weer te hervatten.
3. Voor het gedeelte dat de deelnemer blijft deelnemen in de pensioenregeling vindt pensioenopbouw plaats volgens de bepalingen in dit reglement, waaronder het bepaalde in artikel 11 (deeltijd). Voor het gedeelte dat de deelnemer een pensioenuitkering ontvangt, stopt de pensioenopbouw.
4. Deeltijdpensioen is toegestaan vanaf de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van tien jaar vóór de AOW-leeftijd wordt bereikt.
5. De hoogte van het deeltijdpensioen wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 17 (pensionering).
6. Deeltijdpensioen is uitsluitend toegestaan als de deelnemer dit minimaal drie maanden voor de beoogde feitelijke pensioenleeftijd schriftelijk meldt aan het fonds.
7. Een gewezen deelnemer heeft ook recht op deeltijdpensioen. Indien de ingangsdatum van het deeltijdpensioen van de gewezen deelnemer meer dan vijf jaar vóór de AOW-leeftijd ligt, dient de deelnemer aan het fonds te verklaren dat hij zijn arbeidzame leven beëindigt in dezelfde mate als waarin hij vervroegd met pensioen gaat en dat hij niet van plan is die arbeid weer te hervatten.
8. De keuze voor deeltijdpensioen is eenmalig en onherroepelijk. Het deeltijdpensioen mag na ingang niet lager zijn dan het in artikel 66 van de Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 592,51 in 2024).
9. Het fonds doet de (gewezen) deelnemer schriftelijk opgave van de voorwaarden waaronder een en ander mogelijk is.
10. Het bepaalde in artikel 21 (variatie in de pensioenuitkeringen) is niet van toepassing op deeltijdpensioen.
Artikel 21. Variatie in de pensioenuitkeringen
1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om op de feitelijke pensioenleeftijd, bij ingang van een volledig pensioen en dan slechts voor dat gedeelte van het pensioen dat nog niet eerder is ingegaan, te kiezen voor een in aanvang hoger of lager levenslang ouderdomspensioen. Hierbij geldt het volgende:
a. de verhouding van de hoogste tot de laagste uitkering is 100:75;
b. de lagere uitkering mag niet lager zijn dan het in artikel 66 Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 592,51 in 2024).
Hierbij mag in de jaren tussen de feitelijke pensioenleeftijd en het bereiken van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt een bedrag buiten aanmerking blijven ter grootte van maximaal het jaarlijkse AOW-pensioen voor een echtpaar zoals gedefinieerd in artikel 1 (begripsomschrijvingen).
2. De hogere of lagere uitkering heeft een duur van minimaal drie jaar en maximaal tien jaar.
3. Het partnerpensioen blijft bij de herrekening van het ouderdomspensioen buiten beschouwing.
4. De herrekening van het ouderdomspensioen vindt plaats op basis van een collectief actuarieel gelijkwaardige hoog-laag- dan wel laag hoogfactor, die geen onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. De ruilvoet is vermeld in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
Artikel 22. Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden
Indien de (gewezen) deelnemer op de feitelijke pensioenleeftijd gebruik maakt van meerdere flexibiliseringsmogelijkheden uit dit reglement, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
(i) deeltijdpensioen;
(ii) vervroeging en uitstel ten opzichte van de pensioenrichtleeftijd;
(iii) uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen;
(iv) uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen;
(v) gevarieerde hoogte van het ouderdomspensioen.
Artikel 23. Premie
1. Financiering van de aanspraken geschiedt op de wijze zoals aangegeven in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.
2. Het bestuur stelt jaarlijks een premie vast.
3. De premie wordt per kalenderjaar vastgesteld en is achteraf verschuldigd in maandelijkse termijnen.
4. De verschuldigde premie wordt in zijn geheel aan het fonds afgedragen door de werkgever. De in de vorige volzin bedoelde werkgever is bevoegd om ten hoogste 50% van de verschuldigde bijdrage in te houden op het salaris van de deelnemer.
5. De bijdrage van de deelnemer is uitsluitend bestemd voor de financiering van pensioenaanspraken over toekomstige diensttijd.
6. Voor de bijdrage van een deeltijdwerker geldt het bepaalde in artikel 11 (deeltijd), en voor de bijdrage van een arbeidsongeschikte deelnemer het bepaalde in artikel 13 (arbeidsongeschiktheid).
Artikel 24. Financiering
1. De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
2. Indien het fonds de voor de pensioenen bestemde gelden aanwendt tot het verzekeren van de uit de aangegane verplichtingen voortvloeiende risico's, geschiedt de financiering van de pensioenregeling door:
a. jaarlijkse inkoop bij de verzekeraar van het ouderdomspensioen dat betrekking heeft op het desbetreffende kalenderjaar; en
b. betaling bij de verzekeraar van een risicopremie voor de dekking van het levenslange en tijdelijke extra partnerpensioen en wezenpensioen.
De eventuele verhoging van de pensioenen als bedoeld in artikel 32 (toeslagen op pensioen) wordt ingekocht per de datum van verhoging.
Artikel 25. Uitbetaling van de pensioenen
1. De pensioenen worden door het fonds achteraf uitbetaald in maandelijkse termijnen uiterlijk op de laatste dag van elke kalendermaand.
Het fonds zal de aanspraakgerechtigde bij ingang van het pensioen een bewijsstuk verstrekken van het hem/haar toegekende pensioen.
2. Alle uitbetalingen geschieden in euro's en zijn onderworpen aan de voorschriften van de loonbelasting en de sociale verzekeringswetten.
3. De uitbetalingen zullen als volgt geschieden:
a. het ouderdomspensioen:
- aan de gepensioneerde;
In geval van verevening als bedoeld in artikel 14 (gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen), zal het desbetreffende na verevening vastgestelde deel van het ouderdomspensioen of het geconverteerde deel daarvan echter worden uitbetaald aan de gewezen partner.
b. het levenslange partner- én het extra tijdelijk partnerpensioen:
- aan de partner;
c. het bijzondere partnerpensioen:
- aan de gewezen partner;
d. het wezenpensioen:
- aan de aanspraakgerechtigde kinderen.
Indien en zolang een kind minderjarig is, geschiedt de uitbetaling aan diens wettelijke vertegenwoordiger, behoudens de bevoegdheid van het bestuur om de uitbetalingen in een zodanig geval geheel of gedeeltelijk te doen aan de daadwerkelijke verzorger van het kind, met inachtneming van de door de wet gestelde regels.
4. In geval van uitbetaling op een niet in Nederland gevestigde bankrekening, is het fonds bevoegd op bancaire kosten voor deze uitbetaling bij de pensioengerechtigde in mindering te brengen op de uitkering.
Artikel 26. Waardeoverdracht
1. Op verzoek van een gewezen deelnemer wordt de waarde van de bij beëindiging van de dienstbetrekking volgens artikel 15 (einde van de dienstbetrekking anders dan door pensionering) verkregen aanspraken overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever.
2. Het bepaalde in de voorgaande alinea, ten aanzien van het verwerven van pensioenaanspraken, is op overeenkomstige wijze van toepassing op een werknemer die deelnemer wordt in de
onderhavige pensioenregeling van het fonds.
3. De inkomende waarde zal worden gebruikt ter verkrijging van pensioenaanspraken conform dit pensioenreglement.
4. Overdracht zal uitsluitend plaatsvinden indien het een individuele beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door pensionering betreft. Er vindt geen overdracht plaats indien de financiële toestand van het fonds, zoals omschreven in het artikel 72 van de Pensioenwet, geen overdracht toelaat of wanneer het individuele recht op overdracht is ingeperkt op grond van artikel 72a Pensioenwet.
5. De (gewezen) deelnemer die de mogelijkheid tot waardeoverdracht overweegt, moet na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave aanvragen van de pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder. Daarna moet de (gewezen) deelnemer het verzoek tot waardeoverdracht doen aan de ontvangende pensioenuitvoerder.
6. De wijze waarop de overdracht plaatsvindt alsmede de vaststelling van de overdrachtswaarde geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke voorschriften.
7. Overdracht van de waarde van het partnerpensioen is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de eventuele partner van de gewezen deelnemer. Het eventuele bijzonder partnerpensioen kan niet worden overgedragen.
8. Als de deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder een pensioen heeft opgebouwd dat minder bedraagt dan het in artikel 66 Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 592,51 in 2024), dan heeft de overdragende pensioenuitvoerder de mogelijkheid om de waarde van dit pensioen automatisch over te dragen naar het fonds op grond van artikel 70a Pensioenwet.
8. Het fonds kan besluiten mee te werken aan een overdracht van premievrije aanspraken op pensioen aan een andere pensioenuitvoerder buiten het kader van het bepaalde in dit artikel. Een dergelijke overdracht dient te voldoen aan zowel de daaraan door het fonds te stellen voorwaarden als aan de wettelijke eisen die in dit kader gelden.
Artikel 27. Fiscale maxima
1. Het pensioen gaat niet uit boven het fiscale maximum als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001 en aanverwante wet- en regelgeving.
2. De toeslagen zoals bedoeld in deze pensioenregeling zijn in enig jaar niet hoger dan het voor dat jaar geldende fiscaal geaccepteerde maximum.
Artikel 28. Wettelijke bepalingen
1. De aanspraken op grond van dit reglement zijn onderworpen aan alle ter zake geldende wettelijke bepalingen. In geval van strijdigheid prevaleren de wettelijke bepalingen boven het gestelde in dit reglement.
2. Als de (gewezen) deelnemer een partner heeft, is bij elke in deze pensioenregeling omschreven keuze van de (gewezen) deelnemer waaruit een verlaging voortvloeit van een reeds verleende dan wel opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen en/of partnerpensioen, de schriftelijke toestemming van de partner benodigd.
Het vorenstaande geldt niet:
• voor het ouderdomspensioen indien de (gewezen) deelnemer en zijn/haar partner de verevening als bedoeld in artikel 14 (gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen) hebben uitgesloten;
• bij afkoop van gering pensioen als bedoeld in artikel 29 (afkoop, vervreemden, prijsgeven en zekerstellen van pensioenaanspraken).
Artikel 29. Afkoop, vervreemden, prijsgeven en zekerstellen van pensioenaanspraken en vervallen aan het fonds
1. De in deze pensioenregeling toegekende aanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Dit is onder andere het geval bij afkoop van ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen. Voor de afkoop van wezenpensioen wordt voor de hoogte van het bedrag uitgegaan van de eindleeftijd van het lopende wezenpensioen.
2. De afkoopwaarde wordt bepaald op basis van een collectief actuarieel gelijkwaardige afkoopvoet en sekseneutrale afkoopvoet volgens de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
3. De pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer vervallen aan het fonds, indien het tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtleeftijd niet meer bedraagt dan € 2,-- per jaar (2024).
Artikel 30. Informatieverstrekking door (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden
1. Alle betrokkenen die aan de bepalingen van de statuten of van dit reglement aanspraak op uitkeringen ontlenen, zijn verplicht desgevraagd aan het fonds binnen een bepaalde termijn alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, alsmede alle bescheiden te overleggen, die het bestuur voor een goede uitvoering van de statuten en van dit reglement nodig oordeelt.
Tevens kan het bestuur in voorkomende gevallen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde verlangen dat de handtekening van diens (gewezen) partner bij een notaris of anderszins gelegaliseerd wordt.
2. Het bestuur kan de administrateur van het fonds of anderen uitdrukkelijk en schriftelijk machtigen de hiervoor bedoelde inlichtingen in te winnen voor zover nodig voor de uitvoering van deze pensioenregeling. De administrateur en de andere gemachtigden zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen zij met betrekking tot het fonds, de aangesloten werkgever en de (gewezen) deelnemer te weten komen. Zij mogen dit niet verder bekend maken dan voor een goede uitvoering van de pensioenregeling noodzakelijk is.
3. Een arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1 van artikel 13 (arbeids- ongeschiktheid) is verplicht het fonds en/of de administrateur en/of de verzekeraar te machtigen
de nodige gegevens over de mate van zijn/haar arbeidsongeschiktheid te betrekken van de instantie van wie hij/zij de WIA- dan wel WAO-uitkering ontvangt.
4. Bij de toepassing van dit artikel geldt dat gehandeld wordt met inachtneming van de wet- en regelgeving op het gebied van privacy en bescherming van persoonsgegevens.
Artikel 31. Informatieverstrekking door het fonds
1. Het fonds zal aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en aan gerechtigden op een bijzonder partnerpensioen alle informatie verstrekken op die wijze en op die momenten, zoals bepaald bij of krachtens de Pensioenwet. Het fonds kan de administrateur en/of verzekeraar verzoeken deze informatie namens het fonds te verstrekken.
2. Het fonds zal de in dit reglement bedoelde, door het bestuur vast te stellen premies, bedragen en percentages jaarlijks schriftelijk aan de aangesloten werkgevers opgeven. De aangesloten werkgevers zullen deze gegevens ter inzage leggen voor de deelnemers. Het fonds zal overige belanghebbenden op hun verzoek in staat stellen om van deze gegevens kennis te nemen.
Artikel 32. Toeslagen op pensioen
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari een toeslag verleend van in principe maximaal het prijsindexcijfer; één en ander met inachtneming van de juridische en fiscale wet- en regelgeving.
Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in de maand november of december in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken per 1 januari van het volgende jaar worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. De pensioenrechten en pensioenaanspraken worden alleen aangepast als het bestuur heeft besloten dat de financiële middelen daarvoor toereikend zijn en de toeslagverlening op grond van wet- en regelgeving is toegestaan. De maximale toeslagverlening is afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad per 31 oktober van het jaar van vaststelling. Het bestuur kan besluiten van het toeslagenbeleid af te wijken indien de stand of de (verwachte) ontwikkeling van de prijsinflatie en/of de financiële positie daar aanleiding toe geeft.
2. Indien op grond van wet- en regelgeving nadere eisen worden gesteld aan de voorwaardelijke toeslagverlening, meer in het bijzonder op welke wijze bij de financiering voldaan kan worden aan de eis van consistentie tussen gewekte verwachtingen, financiering en de feitelijke realisatie van de overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening in het verleden, zullen het pensioenreglement en het tussen het fonds en de aangesloten werkgevers geldende uitvoeringsreglement zo nodig hierop worden aangepast.
3. Er wordt een voorwaardelijke toeslag verleend op:
• de volgens artikel 6 (levenslang ouderdomspensioen) reeds opgebouwde ouderdomspensioenen van deelnemers (waarin begrepen het op grond van artikel 14 (gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen) aan een gewezen partner toekomende deel van die pensioenen), en
• de pensioenaanspraken waarvoor door het fonds vrijstelling van premiebetaling wordt verleend op grond van artikel 13 (arbeidsongeschiktheid), en
• de volgens artikel 37 (inwerkingtreding en overgangsbepalingen) reeds opgebouwde partnerpensioenen met betrekking tot deelnemersjaren gelegen voor 1 januari 2012 en de in artikel 18 (uitruil van levenslang ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen), bedoelde partnerpensioenen, en de ingegane pensioenen,
• indien het bestuur besluit tot het verlenen van een toeslag op de ingegane pensioenen, zal een overeenkomstige toeslag worden verleend op de nog niet ingegane pensioenen van gewezen deelnemers, als bedoeld in artikel 15 (einde van de dienstbetrekking anders dan door pensionering), lid 1 dan wel lid 3.
4. Xxxxxxx dit past binnen het toeslagenkader van het fonds kan het fonds besluiten over te gaan tot inhaaltoeslagen. Het beleid hiertoe is vastgelegd in het toeslagenbeleid van het fonds.
5. In aanvulling op lid 1 kan het bestuur de pensioenen als bedoeld in lid 1 ook verhogen op grond van de extra indexatiemogelijkheid uit het tijdelijk Besluit van 7 juni 2022 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie en het vergelijkbare Besluit van 12 april 2023 en vergelijkbare toekomstige besluiten. Dit is een aanvulling op de hierboven genoemde regels.
Artikel 33. Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Het fonds kan de pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen op grond van artikel 134 van de Pensioenwet.
Artikel 34. Vrijstelling van de verplichting tot deelneming
1. Het bestuur zal vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het fonds verlenen overeenkomstig het bepaalde in de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde richtlijnen als bedoeld in artikel 13, lid 3, van de Wet BPF 2000.
Deze richtlijnen, aangeduid als "Vrijstellingsbesluit Wet BPF", liggen voor belanghebbenden ter inzage bij het fonds.
2. In het Vrijstellingsbesluit Wet BPF zijn de volgende vier vrijstellingsgronden opgenomen waarvoor het bestuur op verzoek van de onderneming verplicht is vrijstelling te verlenen.
a. vrijstelling in verband met bestaande pensioenvoorziening
Dit betreft de situatie dat een onderneming al zes maanden voordat:
• het verzoek van werkgevers- en vakorganisaties tot verplichtstelling van het fonds is ingediend, deelnam in een pensioenregeling;
• als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten de verplichtstelling van het fonds voor die onderneming van toepassing wordt, voor zijn eigen onderneming een pensioenvoorziening heeft getroffen.
De pensioenregeling van de desbetreffende onderneming dient actuarieel en financieel als geheel gelijkwaardig te zijn aan de regeling van het fonds.
b. vrijstelling in verband met concernvorming
Deze vrijstellingsgrond behelst het geval dat de desbetreffende onderneming deel gaat uitmaken van een concern dat zelf buiten de werkingssfeer van het fonds valt of zelf reeds van de verplichting tot deelneming in het fonds is vrijgesteld.
Aan deze vrijstellingsgrond is onder meer de voorwaarde verbonden dat de pensioenvoorziening van het concern in overleg met de vakorganisaties tot stand is gekomen en het vrijstellingsverzoek tevens door of namens het concern en de vakorganisaties wordt gedaan.
c. vrijstelling in verband met CAO
Deze vrijstellingsgrond is van toepassing indien een onderneming een eigen collectieve arbeidsovereenkomst heeft afgesloten. Daarbij dient de onderneming met de vakorganisaties een eigen pensioenvoorziening te zijn overeengekomen, en dient het vrijstellingsverzoek mede door of namens de vakorganisaties te worden gedaan.
d. vrijstelling in verband met beleggingsrendement
Deze vrijstellingsgrond bevat drie onderdelen die gelijktijdig getoetst worden:
• het fonds heeft voor het komende kalenderjaar niet tijdig of onvoldoende een adequaat beleggingsbeleid vastgesteld;
• het fonds heeft voor het komende kalenderjaar niet tijdig of een niet voldoende adequate normportefeuille opgesteld (de normportefeuille dient gebaseerd te zijn op een adequate verdeling van beleggingen in vastrentende en zakelijk waarden, waarbij de verdeling verder onderverdeeld dient te zijn naar beleggingscategorieën en landen of sectoren waarin belegd wordt);
• het rendement van het fonds is over een periode van vijf kalenderjaren substantieel lager dan het rendement van de voor die jaren gekozen normportefeuille.
Aan de vrijgestelde pensioenregeling dienen de werknemers van de onderneming ten minste dezelfde aanspraken te kunnen ontlenen als aan de pensioenregeling van het fonds.
3. Naast de in lid 2 omschreven vrijstellingsgronden, is het bestuur bevoegd om op andere gronden vrijstelling te verlenen.
De pensioenregeling van de desbetreffende onderneming dient dan actuarieel en financieel als geheel gelijkwaardig te zijn aan de regeling van het fonds.
4. Het fonds kan aan het verlenen van vrijstelling - met uitzondering van de vrijstelling als bedoeld in lid 2a - de voorwaarde verbinden dat het fonds vergoeding wordt geboden voor het verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds als gevolg van de vrijstelling lijdt.
5. Aan vrijstellingen worden de volgende algemene voorwaarden verbonden:
a. de pensioenregeling van de onderneming in verband waarmee vrijstelling wordt verleend dient te zijn ondergebracht bij:
• een pensioenfonds dat valt onder de werkingssfeer van de Pensioenwet of waarvoor bij
een andere wet of bij algemene maatregel van bestuur regelingen zijn vastgesteld;
• een verzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
b. voorwaarden ter verzekering van een goede uitvoering van de Wet BPF 2000;
c. de betrokken onderneming of, ingeval de pensioenrechten worden ontleend aan een pensioenfonds, het bestuur van het betreffende fonds, dient aan de Nederlandsche Bank en het bestuur van het fonds de inlichtingen te verstrekken, die de Nederlandsche Bank en laatstgenoemd bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de wet verlangt; de
inlichtingen worden desverlangd en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door de Nederlandsche Bank en bedoeld bestuur schriftelijk te stellen termijn verstrekt.
6. Een verleende vrijstelling heeft tot gevolg dat zolang de vrijstelling geldt, de vrijgestelde werknemer(s) geen deelnemer is (zijn) in het fonds. Zolang op een verzoek om vrijstelling niet afwijzend is beslist, kunnen noch door de betrokken werknemer of werknemers, noch door hun nagelaten betrekkingen rechten aan dit reglement worden ontleend.
7. Een vrijstelling kan door het bestuur worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de vrijstelling zijn gesteld, of indien wordt gehandeld in strijd met één of meer van voorwaarden die de aan de vrijstelling zijn verbonden.
Een vrijstelling die is verleend in verband met beleggingsrendement als bedoeld in lid 2 onder d, kan echter alleen worden ingetrokken indien de desbetreffende vrijgestelde onderneming daarom verzoekt of indien wordt gehandeld in strijd met de voorschriften die aan die vrijstelling verbonden zijn.
Artikel 35. Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Degene die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering alsmede de rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die zodanige bezwaren hebben, kan op zijn aanvraag door het bestuur van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en het reglement te zijnen aanzien met betrekking tot de pensioenregeling bepaalde vrijgesteld worden.
2. Het verzoek geschiedt door indiening van een door verzoeker ondertekende verklaring bij het bestuur van het fonds. Deze verklaring houdt ten minste in dat degene die de verklaring indient, overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij daardoor noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door een aangesloten werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen nakoming van de hem als aangesloten werkgever opgelegde verplichtingen.
3. Wanneer een verzoek een rechtspersoon betreft, wordt de verklaring ingediend door het ingevolge de Wet BPF 2000 of de statuten van die rechtspersoon daartoe bevoegde orgaan.
4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid houdt de in het vorige lid bedoelde verklaring tevens in, dat de natuurlijke personen die behoren tot het orgaan dat ingevolge de Wet
BPF 2000 of de statuten bevoegd is te besluiten de vrijstelling aan te vragen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben.
5. Bij het verzoek, bedoeld in het derde lid, worden toegevoegd:
a. een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de rechtspersoon, en
b. een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
6. Het bestuur verleent, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is, de vrijstelling. Aan een vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds.
7. Aan een aangesloten werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen nakoming van de hem als aangesloten werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van aangesloten werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
8. Van de verleende vrijstelling wordt door het bestuur een bewijs uitgereikt.
9. Ieder die vrijgesteld is van zijn verplichtingen als aangesloten werkgever is verplicht te zorgen, dat het hem uitgereikte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats die vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanige wijze dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kennis kan worden genomen.
10. Ieder die vrijstelling heeft is verplicht dezelfde bijdragen welke hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds te betalen in de vorm van spaarbijdragen, hetgeen mede geldt voor een aangesloten werkgever die geen vrijstelling heeft met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer die wel een vrijstelling heeft.
11. a. De ten behoeve van een (gemoedsbezwaarde) werknemer van een aangesloten werkgever betaalde spaarbijdragen vervangende het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, worden door of namens het fonds geboekt op een rekening bij het fonds ten name van die (gemoedsbezwaarde) werknemer.
b. Over bedragen in de afzonderlijke rekening(en) per (gewezen) werknemer, wordt door het fonds op deze rekening(en) een rendement geboekt dat gelijk is aan het beleggingsrendement dat het fonds over het desbetreffende jaar heeft behaald.
c. Het spaartegoed vervangende het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen wordt aan de (gewezen) werknemer uitgekeerd op zijn pensioenrichtleeftijd in door het bestuur te bepalen gelijke termijnen, gedurende ten minste vijftien en ten hoogste vijfentwintig jaar.
d. Indien de (gewezen) werknemer overlijdt vóór zijn/haar pensioenrichtleeftijd, geschiedt de uitkering aan zijn/haar nabestaande in de door het bestuur te bepalen gelijke termijnen, gedurende ten minste vijftien en ten hoogste vijfentwintig jaar.
Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer wezen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen conform het bepaalde in dit reglement. Indien er geen pensioengerechtigde partner of wezen zijn, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
e. Bij overlijden van de (gewezen) werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de pensioenregeling opgenomen partner. Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de pensioenregeling vermelde wezen.
Bij afwezigheid van partner en wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
12. Indien een deelnemer die geen vrijstelling heeft, uit de dienst treedt van een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft en niet opnieuw bij een zodanige werkgever in dienst treedt, wordt voor hem/haar de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioenrichtleeftijd bereikt. Het op zijn/haar naam geboekte spaarsaldo wordt als ten behoeve van hem/haar betaalde premie beschouwd.
13. Het bestuur is gerechtigd een vrijstelling in te trekken, indien:
a. de betrokkene dit verzoekt;
b. naar het oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
14. Het bestuur is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
15. Door de intrekking van de vrijstelling wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling van het fonds van kracht. Het op zijn/haar naam geboekte spaarsaldo, wordt beschouwd als ten behoeve van hem/haar betaalde premie.
16. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden vervalt de vrijstelling die is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
17. Een deelnemer die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft, is de door hem/haar eventueel zelf verschuldigde premiebijdragen rechtstreeks aan het fonds verschuldigd.
18. Deze bijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken waarop recht zou hebben bestaan, indien aan de aangesloten werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend.
Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij/zij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door de aangesloten werkgever voor hem/haar betaalde en nog te betalen spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van spaarbijdragen.
Artikel 36. Bijzondere bepalingen
1. Over de uitleg en de uitvoering van de bepalingen van dit reglement, alsmede in alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur, zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van dit reglement en binnen de fiscaal aanvaardbare grenzen.
2. Het bestuur is tevens bevoegd in bijzondere gevallen, zulks te zijner beoordeling in voor betrokkene gunstige zin van één of meer van de bepalingen van dit reglement af te wijken, mits dit niet in strijd is met de bepalingen van de Wet BPF 2000.
3. Indien de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft, zal het bestuur - na ingewonnen schriftelijk advies van een actuaris - trachten het verbroken financieel evenwicht te
herstellen, zonder de reeds ingegane pensioenen of reeds opgebouwde pensioenaanspraken aan te tasten. Mocht zulks blijkens schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn, dan zal op alle pensioenen en aanspraken, als vorenbedoeld, een evenredige vermindering van rechten worden toegepast. Het reglement zal alsdan op de wijze als aangegeven in de statuten door het bestuur aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. Van deze vermindering wordt aan betrokkenen terstond mededeling gedaan.
Artikel 37. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2012, per 1 december 2022 is artikel 32 ingegaan en op 21 maart 2024 is dit reglement laatstelijk aangepast per 1 januari 2024.
In onderdeel A van dit artikel zijn de overgangsbepalingen opgenomen die gelden in verband met de wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2015. In onderdeel B van dit artikel zijn de overgangsbepalingen opgenomen die gelden in verband met de wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2012.
ONDERDEEL A: Overgangsbepalingen in verband met de wijziging per 1 januari 2015
1. Per 1 januari 2015 vervallen alle risicodekkingen uit hoofde van de vóór 1 januari 2015 geldende pensioenreglementen.
2. De per 31 december 2014 opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers op ouderdomspensioen (65) worden per 1 januari 2015 omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen (67). De conversiefactoren ten behoeve van de omzetting worden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
3. Na de omzetting als bedoeld in het tweede lid, worden de aanspraken van deelnemers op ouderdomspensioen (67) per 1 januari 2015 omgezet in ouderdomspensioen (67) en een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen na omzetting. In de omzetting en de verhouding wordt het partnerpensioen dat is opgebouwd vóór 2001 niet betrokken. De omzetting van de aanspraken op ouderdomspensioen (67) in ouderdomspensioen (67) en een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen na omzetting vindt evenwel niet plaats indien de deelnemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de omzetting en aan de overige door het bestuur gestelde voorwaarden aan het bezwaar is voldaan.
4. Voor de deelnemer voor wie op 31 december 2011 door het fonds reeds vrijstelling van premiebetaling was verleend en welke vrijstelling op of na 1 januari 2006 is ingegaan, geldt dat vanaf 1 januari 2015 zijn premievrije pensioenopbouw gebaseerd wordt op het huidige pensioenreglement, met dien verstande dat de premievrije opbouw eindigt op de AOW-leeftijd.
ONDERDEEL B: Overgangsbepalingen in verband met de wijziging per 1 januari 2012
Voor deelnemers die op 31 december 2011 deelnemer waren in de pensioenregeling van het fonds en die aansluitend per 1 januari 2012 deelnemer zijn geworden in dit pensioenreglement en voor gewezen deelnemers die tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2012 gewezen deelnemer zijn geworden, geldt het volgende:
1. De tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op prepensioen, voor zover deze nog niet tot uitkering zijn gekomen, worden per 1 januari 2012 op basis van door het bestuur vastgestelde actuariële factoren omgezet in extra premievrije aanspraken op ouderdomspensioen ingaand op de eerste van de maand waarin de rechthebbende de 65-jarige leeftijd bereikt. Indien de deelnemer bezwaar maakt tegen de omzetting van het opgebouwde prepensioen in ouderdomspensioen, heeft de deelnemer de mogelijkheid het prepensioen vervroegd of uitgesteld te laten ingaan of om te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen indien het prepensioen wordt uitgesteld tot de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt (de einddatum van het prepensioen). Uitstel van de ingangsdatum van het prepensioen is alleen mogelijk indien en zolang de deelnemer in dienst is van de aangesloten werkgever en bovendien uiterlijk tot de 65-jarige leeftijd.
2. Voor de deelnemer voor wie op 31 december 2011 door het fonds reeds vrijstelling van premiebetaling was verleend, is het onder A lid 3 bepaalde vanaf 1 januari 2015 van overeenkomstige toepassing. De tot 1 januari 2012 opgebouwde aanspraak op prepensioen wordt premievrij gemaakt en overeenkomstig het bepaalde onder 2 per 1 januari 2012 omgezet in extra premievrije aanspraken op ouderdomspensioen ingaand op de eerste van de maand waarin de rechthebbende de 65-jarige leeftijd bereikt.
Bijlage I Ruilfactoren
Tabel A: Omzetting ouderdomspensioen bij vervroeging en uitstel van de pensioendatum
Leeftijd | Vervroegings- / uitstelfactor |
57 | 0,565 |
58 | 0,593 |
59 | 0,624 |
60 | 0,658 |
61 | 0,694 |
62 | 0,734 |
63 | 0,778 |
64 | 0,826 |
65 | 0,879 |
66 | 0,936 |
67 | 1,000 |
68 | 1,071 |
69 | 1,148 |
70 | 1,234 |
71 | 1,330 |
72 | 1,437 |
73 | 1,558 |
Xxxxx X: Omzetting levenslang ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 67 in levenslang partnerpensioen
Leeftijd | Uitruilfactor |
57 | 4,664 |
58 | 4,722 |
59 | 4,788 |
60 | 4,862 |
61 | 4,947 |
62 | 5,041 |
63 | 5,146 |
64 | 5,264 |
65 | 5,396 |
66 | 5,546 |
67 | 5,716 |
68 | 5,506 |
69 | 5,304 |
70 | 5,105 |
71 | 4,909 |
72 | 4,720 |
73 | 4,534 |
Xxxxx X: Omzetting levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 67
Leeftijd | Uitruilfactor |
57 | 0,214 |
58 | 0,212 |
59 | 0,209 |
60 | 0,206 |
61 | 0,202 |
62 | 0,198 |
63 | 0,194 |
64 | 0,190 |
65 | 0,185 |
66 | 0,180 |
67 | 0,175 |
68 | 0,182 |
69 | 0,189 |
70 | 0,196 |
71 | 0,204 |
72 | 0,212 |
73 | 0,221 |
Tabel D: Hoog/laag pensioenuitkering met overgang van hoge naar lage uitkering, uitgaande van ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 67
Duur hoog | 3 jaar | 4 jaar | 5 jaar | |||
Leeftijd | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag |
57 | 1,271 | 0,953 | 1,253 | 0,940 | 1,236 | 0,927 |
58 | 1,270 | 0,952 | 1,251 | 0,938 | 1,234 | 0,925 |
59 | 1,268 | 0,951 | 1,249 | 0,937 | 1,232 | 0,924 |
60 | 1,267 | 0,950 | 1,248 | 0,936 | 1,230 | 0,922 |
61 | 1,265 | 0,949 | 1,246 | 0,934 | 1,227 | 0,920 |
62 | 1,264 | 0,948 | 1,244 | 0,933 | 1,225 | 0,919 |
63 | 1,262 | 0,947 | 1,242 | 0,931 | 1,222 | 0,917 |
64 | 1,260 | 0,945 | 1,239 | 0,929 | 1,220 | 0,915 |
65 | 1,258 | 0,944 | 1,237 | 0,928 | 1,217 | 0,913 |
66 | 1,256 | 0,942 | 1,234 | 0,926 | 1,214 | 0,910 |
67 | 1,254 | 0,941 | 1,231 | 0,924 | 1,211 | 0,908 |
68 | 1,252 | 0,939 | 1,228 | 0,921 | 1,207 | 0,905 |
69 | 1,249 | 0,937 | 1,225 | 0,919 | 1,203 | 0,903 |
70 | 1,246 | 0,935 | 1,222 | 0,916 | 1,199 | 0,900 |
71 | 1,243 | 0,933 | 1,218 | 0,914 | 1,195 | 0,896 |
72 | 1,240 | 0,930 | 1,214 | 0,911 | 1,191 | 0,893 |
73 | 1,237 | 0,928 | 1,210 | 0,908 | 1,186 | 0,889 |
Xxxx hoog | 6 jaar | 7 jaar | 8 jaar | |||
Leeftijd | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag |
57 | 1,220 | 0,915 | 1,204 | 0,903 | 1,190 | 0,893 |
58 | 1,217 | 0,913 | 1,202 | 0,901 | 1,188 | 0,891 |
59 | 1,215 | 0,911 | 1,199 | 0,900 | 1,185 | 0,889 |
60 | 1,213 | 0,909 | 1,197 | 0,898 | 1,182 | 0,886 |
61 | 1,210 | 0,908 | 1,194 | 0,895 | 1,179 | 0,884 |
62 | 1,207 | 0,905 | 1,191 | 0,893 | 1,176 | 0,882 |
63 | 1,204 | 0,903 | 1,188 | 0,891 | 1,172 | 0,879 |
64 | 1,201 | 0,901 | 1,184 | 0,888 | 1,169 | 0,876 |
65 | 1,198 | 0,899 | 1,181 | 0,886 | 1,165 | 0,874 |
66 | 1,195 | 0,896 | 1,177 | 0,883 | 1,161 | 0,871 |
67 | 1,191 | 0,893 | 1,173 | 0,880 | 1,156 | 0,867 |
68 | 1,187 | 0,890 | 1,169 | 0,877 | 1,152 | 0,864 |
69 | 1,183 | 0,887 | 1,164 | 0,873 | 1,147 | 0,860 |
70 | 1,179 | 0,884 | 1,160 | 0,870 | 1,142 | 0,857 |
Xxxx hoog | 6 jaar | 7 jaar | 8 jaar | |||
Leeftijd | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag |
71 | 1,174 | 0,881 | 1,155 | 0,866 | 1,137 | 0,853 |
72 | 1,169 | 0,877 | 1,149 | 0,862 | 1,131 | 0,849 |
73 | 1,164 | 0,873 | 1,144 | 0,858 | 1,126 | 0,844 |
Duur hoog | 9 jaar | 10 jaar | ||
Leeftijd | Hoog | Laag | Hoog | Laag |
57 | 1,177 | 0,883 | 1,164 | 0,873 |
58 | 1,174 | 0,881 | 1,161 | 0,871 |
59 | 1,171 | 0,878 | 1,158 | 0,869 |
60 | 1,168 | 0,876 | 1,155 | 0,866 |
61 | 1,165 | 0,874 | 1,151 | 0,864 |
62 | 1,161 | 0,871 | 1,148 | 0,861 |
63 | 1,158 | 0,868 | 1,144 | 0,858 |
64 | 1,154 | 0,865 | 1,140 | 0,855 |
65 | 1,150 | 0,862 | 1,136 | 0,852 |
66 | 1,146 | 0,859 | 1,131 | 0,849 |
67 | 1,141 | 0,856 | 1,127 | 0,845 |
68 | 1,136 | 0,852 | 1,122 | 0,841 |
69 | 1,131 | 0,849 | 1,117 | 0,838 |
70 | 1,126 | 0,845 | 1,111 | 0,834 |
71 | 1,121 | 0,841 | 1,106 | 0,829 |
72 | 1,115 | 0,836 | 1,100 | 0,825 |
73 | 1,109 | 0,832 | 1,094 | 0,821 |
Tabel E: Laag/hoog pensioenuitkering met overgang van lage naar hoge uitkering, uitgaande van ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 67
Duur laag | 3 jaar | 4 jaar | 5 jaar | |||
Leeftijd | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog |
57 | 0,779 | 1,038 | 0,788 | 1,051 | 0,797 | 1,063 |
58 | 0,779 | 1,039 | 0,789 | 1,052 | 0,798 | 1,064 |
59 | 0,780 | 1,040 | 0,790 | 1,053 | 0,799 | 1,066 |
60 | 0,781 | 1,041 | 0,791 | 1,054 | 0,801 | 1,068 |
61 | 0,781 | 1,042 | 0,792 | 1,056 | 0,802 | 1,069 |
62 | 0,782 | 1,043 | 0,793 | 1,057 | 0,803 | 1,071 |
63 | 0,783 | 1,044 | 0,794 | 1,059 | 0,805 | 1,073 |
64 | 0,784 | 1,045 | 0,795 | 1,060 | 0,806 | 1,075 |
65 | 0,785 | 1,047 | 0,797 | 1,062 | 0,808 | 1,077 |
66 | 0,786 | 1,048 | 0,798 | 1,064 | 0,810 | 1,080 |
67 | 0,787 | 1,050 | 0,800 | 1,066 | 0,812 | 1,082 |
68 | 0,789 | 1,051 | 0,801 | 1,068 | 0,814 | 1,085 |
69 | 0,790 | 1,053 | 0,803 | 1,071 | 0,816 | 1,088 |
70 | 0,791 | 1,055 | 0,805 | 1,073 | 0,819 | 1,091 |
71 | 0,793 | 1,057 | 0,807 | 1,076 | 0,821 | 1,095 |
72 | 0,795 | 1,060 | 0,809 | 1,079 | 0,824 | 1,099 |
73 | 0,797 | 1,062 | 0,812 | 1,083 | 0,827 | 1,103 |
Duur laag | 6 jaar | 7 jaar | 8 jaar | |||
Leeftijd | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog |
57 | 0,806 | 1,075 | 0,815 | 1,087 | 0,824 | 1,099 |
58 | 0,808 | 1,077 | 0,817 | 1,089 | 0,826 | 1,101 |
59 | 0,809 | 1,079 | 0,819 | 1,091 | 0,828 | 1,104 |
60 | 0,811 | 1,081 | 0,820 | 1,094 | 0,830 | 1,106 |
61 | 0,812 | 1,083 | 0,822 | 1,096 | 0,832 | 1,109 |
62 | 0,814 | 1,085 | 0,824 | 1,099 | 0,834 | 1,112 |
63 | 0,815 | 1,087 | 0,826 | 1,101 | 0,836 | 1,115 |
64 | 0,817 | 1,090 | 0,828 | 1,104 | 0,839 | 1,118 |
65 | 0,819 | 1,092 | 0,830 | 1,107 | 0,841 | 1,122 |
66 | 0,821 | 1,095 | 0,833 | 1,111 | 0,844 | 1,126 |
67 | 0,824 | 1,098 | 0,836 | 1,114 | 0,847 | 1,130 |
68 | 0,826 | 1,102 | 0,838 | 1,118 | 0,850 | 1,134 |
69 | 0,829 | 1,105 | 0,842 | 1,122 | 0,854 | 1,138 |
70 | 0,832 | 1,109 | 0,845 | 1,126 | 0,858 | 1,143 |
Duur laag | 6 jaar | 7 jaar | 8 jaar | |||
Leeftijd | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog |
71 | 0,835 | 1,113 | 0,848 | 1,131 | 0,862 | 1,149 |
72 | 0,838 | 1,118 | 0,852 | 1,136 | 0,866 | 1,155 |
73 | 0,842 | 1,123 | 0,856 | 1,142 | 0,870 | 1,161 |
Duur laag | 9 jaar | 10 jaar | ||
Leeftijd | Hoog | Laag | Hoog | Laag |
57 | 0,833 | 1,111 | 0,842 | 1,122 |
58 | 0,835 | 1,113 | 0,844 | 1,125 |
59 | 0,837 | 1,116 | 0,846 | 1,128 |
60 | 0,839 | 1,119 | 0,848 | 1,131 |
61 | 0,841 | 1,122 | 0,851 | 1,134 |
62 | 0,844 | 1,125 | 0,853 | 1,138 |
63 | 0,846 | 1,128 | 0,856 | 1,142 |
64 | 0,849 | 1,132 | 0,859 | 1,146 |
65 | 0,852 | 1,136 | 0,862 | 1,150 |
66 | 0,855 | 1,140 | 0,866 | 1,155 |
67 | 0,859 | 1,145 | 0,870 | 1,159 |
68 | 0,862 | 1,149 | 0,873 | 1,165 |
69 | 0,866 | 1,155 | 0,878 | 1,170 |
70 | 0,870 | 1,160 | 0,882 | 1,176 |
71 | 0,874 | 1,166 | 0,887 | 1,182 |
72 | 0,879 | 1,172 | 0,892 | 1,189 |
73 | 0,884 | 1,179 | 0,897 | 1,196 |
Tabel F: Afkoop ouderdoms- en latent partnerpensioen
Xxxxxxxx | Xxxxxxxxxxxxxxxxx | Latent partnerpensioen | Leeftijd | Ouderdomspensioen | Latent partnerpensioen |
20 | 5,710 | 1,079 | 47 | 8,722 | 1,984 |
21 | 5,798 | 1,106 | 48 | 8,886 | 2,021 |
22 | 5,888 | 1,134 | 49 | 9,060 | 2,058 |
23 | 5,978 | 1,162 | 50 | 9,243 | 2,096 |
24 | 6,069 | 1,191 | 51 | 9,436 | 2,134 |
25 | 6,161 | 1,220 | 52 | 9,640 | 2,171 |
26 | 6,254 | 1,250 | 53 | 9,856 | 2,209 |
27 | 6,347 | 1,281 | 54 | 10,087 | 2,246 |
28 | 6,442 | 1,312 | 55 | 10,333 | 2,283 |
29 | 6,539 | 1,343 | 56 | 10,597 | 2,319 |
30 | 6,637 | 1,375 | 57 | 10,878 | 2,356 |
31 | 6,738 | 1,408 | 58 | 11,178 | 2,391 |
32 | 6,840 | 1,441 | 59 | 11,497 | 2,425 |
33 | 6,944 | 1,475 | 60 | 11,836 | 2,459 |
34 | 7,051 | 1,509 | 61 | 12,196 | 2,490 |
35 | 7,159 | 1,544 | 62 | 12,578 | 2,520 |
36 | 7,270 | 1,579 | 63 | 12,981 | 2,548 |
37 | 7,382 | 1,614 | 64 | 13,405 | 2,572 |
38 | 7,498 | 1,650 | 65 | 13,853 | 2,593 |
39 | 7,617 | 1,686 | 66 | 14,326 | 2,609 |
40 | 7,739 | 1,723 | 67 | 14,832 | 2,621 |
41 | 7,865 | 1,760 | 68 | 14,354 | 2,633 |
42 | 7,995 | 1,797 | 69 | 13,872 | 2,642 |
43 | 8,130 | 1,834 | 70 | 13,383 | 2,648 |
44 | 8,269 | 1,871 | 71 | 12,889 | 2,652 |
45 | 8,414 | 1,909 | 72 | 12,391 | 2,651 |
46 | 8,565 | 1,947 | 73 | 11,889 | 2,648 |
Xxxxx X: Afkoop ingegaan partnerpensioen
Leeftijd | Ingegaan partner pensioen | Leeftijd | Ingegaan partner pensioen | Leeftijd | Ingegaan partner pensioen |
20 | 30,918 | 51 | 22,194 | 82 | 7,843 |
21 | 30,712 | 52 | 21,823 | 83 | 7,344 |
22 | 30,502 | 53 | 21,445 | 84 | 6,857 |
23 | 30,288 | 54 | 21,062 | 85 | 6,382 |
24 | 30,069 | 55 | 20,671 | 86 | 5,925 |
25 | 29,846 | 56 | 20,275 | 87 | 5,489 |
26 | 29,618 | 57 | 19,873 | 88 | 5,076 |
27 | 29,385 | 58 | 19,464 | 89 | 4,682 |
28 | 29,148 | 59 | 19,049 | 90 | 4,315 |
29 | 28,905 | 60 | 18,627 | 91 | 3,978 |
30 | 28,658 | 61 | 18,199 | 92 | 3,657 |
31 | 28,406 | 62 | 17,765 | 93 | 3,359 |
32 | 28,148 | 63 | 17,323 | 94 | 3,086 |
33 | 27,885 | 64 | 16,874 | 95 | 2,836 |
34 | 27,617 | 65 | 16,418 | 96 | 2,610 |
35 | 27,343 | 66 | 15,955 | 97 | 2,406 |
36 | 27,064 | 67 | 15,484 | 98 | 2,223 |
37 | 26,779 | 68 | 15,007 | 99 | 2,062 |
38 | 26,489 | 69 | 14,523 | 100 | 1,923 |
39 | 26,193 | 70 | 14,032 | 101 | 1,810 |
40 | 25,892 | 71 | 13,535 | 102 | 1,710 |
41 | 25,585 | 72 | 13,032 | 103 | 1,623 |
42 | 25,272 | 73 | 12,523 | 104 | 1,546 |
43 | 24,953 | 74 | 12,008 | 105 | 1,479 |
44 | 24,629 | 75 | 11,489 | 106 | 1,420 |
45 | 24,299 | 76 | 10,967 | 107 | 1,370 |
46 | 23,962 | 77 | 10,442 | 108 | 1,325 |
47 | 23,621 | 78 | 9,917 | 109 | 1,287 |
48 | 23,274 | 79 | 9,392 | 110 | 1,254 |
49 | 22,920 | 80 | 8,868 | 111 | 1,226 |
50 | 22,560 | 81 | 8,352 | 112 | 1,201 |
Tabel H: Afkoop ingegaan wezenpensioen
Leeftijd | Ingegaan wezenpensioen | Ingegaan wezenpensioen (eindleeftijd 27) |
(eindleeftijd 18) | ||
1 | 12,985 | 17,486 |
2 | 12,411 | 17,036 |
3 | 11,819 | 16,574 |
4 | 11,207 | 16,100 |
5 | 10,573 | 15,615 |
6 | 9,916 | 15,117 |
7 | 9,235 | 14,606 |
8 | 8,529 | 14,081 |
9 | 7,797 | 13,540 |
10 | 7,039 | 12,983 |
11 | 6,254 | 12,408 |
12 | 5,442 | 11,816 |
13 | 4,604 | 11,204 |
14 | 3,738 | 10,570 |
15 | 2,846 | 9,913 |
16 | 1,927 | 9,232 |
17 | 0,981 | 8,526 |
18 | 0,000 | 7,795 |
19 | 0,000 | 7,037 |
20 | 0,000 | 6,252 |
21 | 0,000 | 5,441 |
22 | 0,000 | 4,603 |
23 | 0,000 | 3,737 |
24 | 0,000 | 2,846 |
25 | 0,000 | 1,927 |
26 | 0,000 | 0,981 |
27 | 0,000 | 0,000 |
Het bestuur heeft met toepassing van artikel 33 en met inachtneming van hetgeen bepaald in de Pensioenwet en in het uitvoeringsreglement van het fonds besloten conform de navolgende bepalingen:
Artikel 1. Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten per 1 januari 2011
De pensioenaanspraken en pensioenrechten worden per 1 januari 2011 verminderd met 2,1%. Artikel 2. Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten per 1 april 2013
De pensioenaanspraken en pensioenrechten worden per 1 april 2013 verminderd met 3,2%
Het bestuur heeft met toepassing van artikel 4 lid 2 en gehoord de actuaris vastgesteld dat de premie in het jaar 2013 niet toereikend is voor de in het jaar 2013 op grond van artikel 6 lid 2 in te kopen aanspraken en besloten conform de navolgende bepalingen:
Artikel 1. Afwijkend opbouwpercentage
In afwijking van het bepaalde in artikel 6 lid 2 geldt in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 dat het op te bouwen levenslange ouderdomspensioen 1,915% bedraagt van de in deze periode vastgestelde pensioengrondslag.
Artikel 2. Premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid
Artikel 1 van dit Addendum is niet van toepassing op de premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 13.
Artikel 3. Levenslang partnerpensioen
De aanspraak op levenslang partnerpensioen als bedoeld in artikel 8 lid 2 wordt vastgesteld aan de hand van het opgebouwde ouderdomspensioen, rekening houdend met het verlaagde opbouwpercentage voor het jaar 2013 als bedoeld in artikel 1 van dit Addendum. Het vanaf de datum van overlijden tot de pensioenrichtleeftijd nog te bereiken ouderdomspensioen wordt daarbij vastgesteld met een opbouwpercentage van 2% vanaf 2014.
Artikel 4. Slotbepaling
Het bepaalde in dit Addendum geldt als een wijziging van het pensioenreglement als bedoeld in artikel 4 lid 2.