Pensioenreglement 2020
Pensioenreglement 2020
Stichting Pensioenfonds Essity
Ingangsdatum 1 december 2022
Kenmerken Pensioenreglement 2020 van Stichting Pensioenfonds Essity 4
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen 5
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 5
Artikel 2 Hybride CDC Pensioenreglement 9
Artikel 3 Deelnemers 10
Artikel 4 Deelnemersjaren 11
Artikel 5 Pensioengevend salaris / Pensioengrondslag 12
Artikel 6 Deeltijd deelnemers 13
Artikel 7 Pensioenrichtdatum, pensioendatum en pensioeningangsdatum 14
Artikel 8 Fiscale maximering 15
Hoofdstuk 2 Middelloonregeling 17
Pensioenopbouw 17
Artikel 9 Aanspraken 17
Artikel 10 Ouderdomspensioen 18
Artikel 11 Partnerpensioen 19
Artikel 12 Tijdelijk partnerpensioen 20
Artikel 13 Wezenpensioen 21
Artikel 14 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Xxxxxxxxxxxxxx 24
Artikel 15 Premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid 24
Artikel 16 Beëindiging van het deelnemerschap voor pensionering 26
Artikel 17 Beëindiging van huwelijk of partnerschap / verevening van pensioenrechten 27
Artikel 18 Overlijden 29
Artikel 19 Pensioneren 30
Keuzemogelijkheden 31
Artikel 20 Keuzemogelijkheden 31
Artikel 21 Pensioenvervroeging 32
Artikel 22 Deeltijdpensioen 33
Artikel 23 Uitruil pensioensoorten 34
Artikel 24 Variatie in uitkeringshoogte 35
Toeslagverlening 36
Artikel 25 Voorwaardelijke toeslagverlening 36
Hoofdstuk 3 Beschikbare premieregeling 38
Artikel 26 Beschikbare premieregeling 38
Artikel 27 Beschikbaar gestelde pensioenpremie 40
Artikel 28 Belegging pensioenpremies 41
Gebeurtenissen 43
Artikel 29 Met pensioen gaan 43
Artikel 30 Overlijden voor de pensioen(ingangs)datum 44
Artikel 31 Beschikbare premieregeling en keuzemogelijkheden 45
Artikel 32 Arbeidsongeschiktheid en Beschikbare premieregeling 45
Artikel 33 Beëindiging van huwelijk of partnerschap / verevening van pensioenrechten 46
Artikel 34 Beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioen(ingangs)datum 48
Toeslagverlening 48
Artikel 35 Toeslagverlening 48
Hoofdstuk 4 Algemene bepalingen 49
Artikel 36 Informatieverstrekking 49
Artikel 37 Uitkering 52
Artikel 38 Afkoop en kleine pensioenen 53
Artikel 39 Verzekering 55
Artikel 40 Financiering van de pensioenen 57
Artikel 41 Waardeoverdracht 59
Artikel 42 Vermindering van opgebouwde pensioenen 60
Artikel 43 Aanpassing van het pensioenreglement 61
Artikel 44 Informatieplicht (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde 62
Artikel 45 Onaantastbaarheid der pensioenen 63
Artikel 46 Algemene bepalingen en glijclausule 63
Artikel 47 Inwerkingtreding 63
Hoofdstuk 5 Overgangsbepalingen 64
Artikel 48 Overgangsbepalingen 64
Bijlage 1 Kerncijfers
Alle berekeningsfactoren zijn vastgelegd in het Tabellenboek. Een actuele versie van dit Tabellenboek is beschikbaar op de website van het pensioenfonds: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xx-xxxxxxxxxx/
Kenmerken Pensioenreglement 2020 van Stichting Pensioenfonds Essity
CDC-regeling
Dit pensioenreglement is een hybride pensioenregeling en bestaat uit twee afzonderlijke delen, te weten een middelloonregeling en een beschikbare premieregeling. In totaal is dit een CDC-regeling. (CDC staat voor ‘Collective Defined Contribution’). Kern van de regeling is dat de werkgever jaarlijks een volgens een vaste methodiek vastgestelde premie (‘vaste premie’) beschikbaar stelt. De cao- partijen kunnen gezamenlijk overeenkomen dat deze premie wordt gewijzigd, voor telkens een periode van vijf jaar. De werkgever is verplicht om de vaste premie te betalen en geeft geen garanties op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, toeslagverlening en de hoogte van de jaarlijkse pensioenopbouw. Hierdoor kan in een jaar de daadwerkelijke pensioenopbouw lager zijn dan de nagestreefde pensioenopbouw.
Vaste premie (2020-2024)
22,8% van de pensioengevende salarissom (inclusief deelnemersbijdrage)
Nagestreefde jaarlijkse pensioenopbouw
Middelloonregeling
Opbouwpercentage ouderdomspensioen 1,5%
Opbouwpercentage partnerpensioen 1,05% (70% van het ouderdomspensioen) Franchise €16.322 (2023)
Verzekerd
Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis verzekerd voor deelnemers, tot de AOW-datum van partner
Wezenpensioen 14% van het ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen een uitkering ter grootte van een percentage van het
salaris hoger dan de WIA-loongrens.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid de arbeidsongeschikte deelnemer heeft recht op
premievrije pensioenopbouw tot de in het pensioenreglement opgenomen einddatum.
Beschikbare premieregeling
Opbouwpercentage ouderdomspensioen 0,375% (middels een 3%-staffel) Partnerpensioen opgebouwde kapitaal
Arbeidsongeschiktheidspensioen niet van toepassing
Premievrijstelling niet van toepassing
Maximaal pensioengevend salaris € 128.810 (2023)
Pensioendatum en pensioenrichtdatum
De pensioendatum is de dag waarop de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De pensieningangsdatum is de datum waarop het pensioen ingaat. Indien de (gewezen) deelnemer geen keuze maakt gaat het pensioen in op de pensioendatum. De pensioenopbouw en de risicodekkingen eindigen op de pensioendatum of eerdere pensioeningangsdatum.
Voor de berekening van de hoogte van het pensioen wordt uitgegaan van de pensioenrichtdatum van 68 jaar. Op verzoek kan de pensioeningangsdatum (gedeeltelijk) worden vervroegd naar een datum die uiterlijk vijf jaar voor de AOW-leeftijd ligt, dan wel op een datum tussen de pensioendatum en de pensioenrichtdatum. (Indien de werknemer verklaart dat het arbeidszame leven overeenkomstig is beëindigd is vervroeging tot 60 jaar mogelijk). .
Toeslag/korting
Afhankelijk van de financiële positie (dekkingsgraad) van het pensioenfonds kan toeslag worden verleend. De financiele positie kan er ook toe leiden dat kortingen noodzakelijk zijn. De hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkeringen staat dus niet vast, maar is afhankelijk van (markt)ontwikkelingen en de gevolgen daarvan op de financiële positie van het fonds.
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
Aangesloten onderneming | : | alle ondernemingen en stichtingen die direct of indirect zijn gelieerd met Essity Netherlands B.V. en waarmee het pensioenfonds een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten, te weten: 1. Essity Holding Netherlands BV te Zeist, gezamenlijk met: a. Essity Netherlands BV te Zeist b. Essity Operations Hoogezand BV te Hoogezand c. Essity Operations Suameer BV te Bergum d. Essity Operations Gennep BV te Heijen e. Essty Operations Cuijk BV te Cuijk f. Essity Operations Assen BV te Assen 2. Uni-Charm Mölnlycke Baby B.V., te Hoogezand gezamenlijk met Unicharm Mölnlycke Incontinence B.V. te Hoogezand 3. BSN Medical Intellectual Property Management C.V. te Amsterdam 4. Stichting Pensioenfonds Essity, gevestigd te Zeist. 5. Per 1 januari 2022 Novioscan B.V. 6. Per 1 februari 2023: Essity PLD Netherlands B.V. 7. Per 1 februari 2023: Essity Group Holding BV |
AOW | : | Algemene Ouderdomswet |
XXX-xxxxxxxxxxxxxxxx Cao-partijen | : : | het per 1 januari van enig jaar vastgestelde gewogen gemiddelde van de algemene loonstijgingen die geldt voor alle aangesloten ondernemingen. Deze algemene loonstijging is gebaseerd op de jaarlijkse loonstijging over het voorafgaande jaar (meetperiode 1 januari tot en met 31 december). werkgever en vakorganisaties |
Franchise | : | het gedeelte van het loon waarover geen pensioen wordt opgebouwd. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari door het pensioenfonds aangepast met hetzelfde percentage als waarmee de jaarlijkse (cao)-loonontwikkeling bij de werkgever wordt aangepast, maar is nooit lager dan de minimale wettelijke franchise in dat jaar. In 2023 is de franchise hetzelfde bedrag als de wettelijk geldende minimale AOW-franchise |
Gepensioneerde | : | pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan. |
Gewezen deelnemer | : | de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van de pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het pensioenfonds. |
Gewezen partner | : | de partner met wie de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde; |
x. xxxxxx is geweest, welke huwelijk door echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed is ontbonden, of b. een geregistreerd partnerschap heeft gehad, welke geregistreerd partnerschap is ontbonden, of c. de bij partner sub c genoemde partner waarmee het samenlevingscontract is beëindigd. | ||
IVA | : | de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. |
Kostendekkende Premie | : | de premie die bestaat uit; a. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen; b. de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen; c. de opslag die nodig is voor de uitvoeringskosten van het pensioenfonds. De kostendekkende premie wordt conform de bepalingen in de uitvoeringsovereenkomst gedempt met verwacht rendement. |
Kind | : | onder kind(eren) wordt verstaan: a. elk kind, dat als kind in een familierechtelijke betrekking staat tot de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; b. elk kind dat als stiefkind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is aan te merken; c. elk kind dat tot het huishouden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, behoorde en/ of tot zijn overlijden door hem als eigen kind wordt opgevoed en onderhouden; d. elk ongeboren kind waarvan de deelnemer of de partner van de deelnemer aantoonbaar in verwachting is op de dag van overlijden van de deelnemer. Om in aanmerking te komen voor een wezenpensioen dient het kind als in sub a, b en c te zijn geboren vóór de pensioeningangsdatum. |
Partner | : | onder partner wordt verstaan: a. de man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is gehuwd in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hiermee wordt gelijkgesteld een in het buitenland voltrokken huwelijk mits dit huwelijk op grond van de Nederlandse wetgeving is erkend; b. de man of vrouw die als partner van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan. Hiermee wordt gelijkgesteld een in het buitenland geregistreerd partnerschap , mits dit geregistreerde partnerschap op grond van de Nederlandse wetgeving is erkend; c. de man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: • de partner en deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zijn beiden niet gehuwd of zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan; |
• de partner is geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; • de partners een samenlevingscontract zijn aangegaan dat is vastgelegd in een notariële akte dat op de datum van overlijden tenminste een half jaar bestaat en de partner de enige begunstigde voor het partnerpensioen over de betreffende periode. Conform de bepalingen in Artikel 44 is de (gewezen) deelnemer verplicht om het pensioenfonds te informeren indien een verbintenis met een partner als in sub a, sub b of sub c wordt aangegaan of beëindigd. Partners worden door het pensioenfonds alleen als zodanig erkend indien de verbintenis met een partner als in sub a, sub b of sub c is aangegaan vóór de pensioeningangsdatum. | ||
Pensioen-cao | : | De pensioen-cao die is gebaseerd op het "Principeakkoord voor de pensioenregeling van Essity" van 20 maart 2020. |
Pensioendatum | : | de dag waarop de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, als vastgelegd in de AOW. |
Pensioenfonds | : | Stichting Pensioenfonds Essity, gevestigd te Zeist. |
Pensioengerechtigde | : | de persoon, niet zijnde een (gewezen) deelnemer, die krachtens de bepalingen van de statuten en het reglement van het pensioenfonds een periodieke uitkering ontvangt in de vorm van ouderdoms-, (tijdelijk) partner-, wezen- of arbeids- ongeschiktheidspensioen. |
Pensioeningangsdatum | : | de pensioendatum danwel de door de (gewezen) deelnemer gekozen datum waarop het ouderdomspensioen (geheel of gedeeltelijk) ingaat. Indien en voor zover de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen eerder is dan de pensioenrichtdatum 68, wordt het pensioen vervroegd conform de bepalingen uit artikel 21. |
Pensioenkapitaal | : | de beleggingsrekening in de beschikbare premieregeling waarop door de (gewezen) deelnemer een bedrag wordt opgebouwd dat bestaat uit de ingelegde pensioenpremies en het gerealiseerde rendement, dat op de pensioeningangsdatum zal worden aangewend voor een pensioenuitkering. |
Pensioenkapitaalrekening | : | de rekening van het pensioenfonds waarop het pensioenkapitaal ten behoeve van de (gewezen) deelnemer wordt aangehouden. |
: | het onderhavige pensioenreglement | |
Pensioenovereenkomst | : | hetgeen tussen de werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. |
Pensioenrichtdatum | : | de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt. |
Prijsindexcijfer | : | het in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfer (CPI) alle huishoudens, afgeleid. Per 1 januari van enig jaar geldt het als |
zodanig gepubliceerde consumentenprijsindexcijfer per de 31ste oktober daaraan voorafgaand.
Stabiel pensioen | : | de levenslange vaste pensioenuitkering die kan worden ingekocht met het pensioenkapitaal op het moment dat het pensioen ingaat. Dit pensioen staat vanaf dat moment vast en wordt alleen nog aangepast bij inkoop bij een pensioenfonds op basis van de finaniele situatie van het pensioenfonds. |
Uitvoeringsovereenkomst | : | overeenkomst tussen het pensioenfonds en één of meer aangesloten ondernemingen waarin de uitvoering van de pensioenovereenkomst is overgedragen aan het pensioenfonds en de wederzijdse rechten en plichten zijn vastgelegd. |
Variabel pensioen | : | de levenslange variabele pensioenuitkering die kan worden ingekocht met het pensioenkapitaal op het moment dat het pensioen ingaat. Bij een variabel pensioen wordt het pensioenkapitaal ook na pensionering doorbelegd en is de hoogte van het levenslange pensioen onzeker – de hoogte van je uitkering wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld aan de hand van de beleggingsresultaten, en kan van jaar op jaar met stijgen of dalen. Omdat het pensioenfonds alleen stabiel pensioen aanbiedt, dient het variabel pensioen bij een andere pensioenuitvoerder aangekocht te worden . |
Vaste premie | : | de vaste collectieve pensioenpremie voor de periode van de Pensioen-cao. |
Verzekeraar | : | de verzekeringsmaatschappij die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen. |
Werkgever | : | de aangesloten ondernemingen bij het pensioenfonds. |
Werknemer | : | de persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is bij een aangesloten onderneming. |
WGA | : | de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. |
WIA | : | de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. |
WIA-loongrens | : | het tot een jaarbedrag herleide per 1 januari van enig jaar geldende maximum dagloon, dat geldt voor de vaststelling van de uitkeringen krachtens de WIA. |
WAO | : | de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. |
Artikel 2 Hybride CDC Pensioenreglement
Hybride pensioenregeling
1. Dit pensioenreglement geldt voor iedere aangesloten onderneming. Het is een hybride pensioenregeling en die bestaat uit twee zelfstandige delen, te weten een Middelloonregeling (Hoofdstuk 2) en een Beschikbare Premieregeling (Hoofdstuk 3).
De bepalingen die voor beide regelingen identiek zijn, zijn opgenomen in Hoofdstuk 1 (Inleidende bepalingen) en hoofdstuk 4 (Algemene bepalingen). Tot slot zijn in Hoofdstuk 5 (Overgangsbepalingen) de overgangsbepalingen opgenomen.
De flexibiliseringsmogelijkheden zoals opgenomen in Artikel 21, Artikel 22, Artikel 23 en Artikel 24 gelden in gelijke mate voor zowel de pensioenen uit hoofde van de Middelloonregeling als de pensioenen uit hoofde van de Beschikbare premieregeling.
CDC-regeling
2. Met ingang van 1 januari 2020 is deze pensioenregeling gewijzigd in een Collectief Defined Contribution (CDC) regeling. Kern van de regeling is dat de werkgever jaarlijks een volgens een vaste methodiek vastgestelde premie (‘vaste premie’) beschikbaar stelt. De vaste CDC- pensioenpremie wordt overeen gekomen voor telkens een periode van vijf jaar en bedraagt voor de periode 2020-2024 per jaar 22,8% van de pensioengevende salarissom, inclusief de deelnemersbijdrage. Na deze periode blijft deze premie ongewijzigd, tenzij cao-partijen en het pensioenfonds een nieuwe vaste premie overeenkomen.
3. Indien en voor zover de voor een bepaald jaar door het pensioenfonds vastgestelde kostendekkende premie hoger is dan de vaste premie, is artikel 40 van toepassing.
De werkgever heeft geen enkele verplichting om meer te betalen en zal ook niet minder betalen, dan in de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen. De werkgever geeft geen enkele garantie op opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten, toeslagverlening en de hoogte van de jaarlijkse pensioenopbouw. De werkgever is niet aansprakelijk voor tekorten in de pensioenvoorzieningen of de aan te houden reserves, noch direct via bijstortingen noch indirect via herstelpremies. Er bestaat geen bijstortingsverplichting voor de werkgever, indien het pensioenfonds op grond van de pensioenwetgeving moet overgaan tot korting van de pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het pensioenfonds geeft de Werkgever geen korting of restitutie.
Uitkeringsovereenkomst én Premieovereenkomst
4. De aanspraken opgebouwd in de Middelloonregeling zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet, waarbij een aanspraak op een uitkering wordt opgebouwd.
5. Het pensioen opgebouwd in de Beschikbare premieregeling is gebaseerd op een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet, waarbij primair een afspraak wordt gemaakt over de hoogte van de premie die periodiek ten behoeve van het pensioen beschikbaar wordt gesteld
1. Als deelnemer in het pensioenfonds uit hoofde van dit reglement wordt opgenomen de werknemer, die 18 jaar of ouder is. De deelnemer neemt deel aan zowel de Middelloonregeling (Hoofdstuk 2) als aan de Beschikbare premieregeling (Hoofdstuk 3).
2. De deelname vangt aan vanaf de dag dat de werknemer voldoet aan de in lid 1 gestelde eis.
3. Het deelnemerschap eindigt door:
a. overlijden van de deelnemer;
b. bereiken van de pensioendatum of eerdere pensioeningangsdatum (bij deeltijdpensioen naar rato).
c. verlies van de hoedanigheid van werknemer;
d. beëindiging van de uitvoering van de pensioenregeling voor de toekomstige pensioenopbouw van de aangesloten onderneming bij het pensioenfonds, aan welke onderneming de deelnemer krachtens een arbeidsovereenkomst verbonden is.
Indien de deelnemer arbeidsongeschikt wordt en recht krijgt op premievrije voortzetting op grond van Artikel 15, wordt het deelnemerschap voor het percentage waarvoor de deelnemer arbeidsongeschikt is, niet beëindigd op grond van sub c of d. Sub a en sub b zijn wel van toepassing.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 wordt het deelnemerschap geacht ononderbroken te zijn geweest, indien betrokkene direct na de beëindiging van het dienstverband met een aangesloten onderneming opnieuw bij deze onderneming of bij een andere aangesloten onderneming in dienst treedt.
5. De gewezen werknemer die voor 1 januari 2006 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geworden, is in verband met de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeschiktheidspensioen per 1 januari 2015 als deelnemer in dit pensioenreglement opgenomen
1. Als deelnemersjaren tellen mee alle ononderbroken jaren van deelnemerschap.
2. De in uitzicht gestelde pensioenaanspraken worden vastgesteld op basis van de deelnemersjaren die de deelnemer heeft doorgebracht en nog kan doorbrengen tot de pensioenrichtdatum 68.
Het hiervoor genoemde in uitzicht gestelde wordt niet toegekend vanaf het moment dat:
a. de reglementaire pensioenopbouw van de betrokken deelnemer eindigt;
b. één van de in artikel 39 genoemde voorwaarden van toepassing is.
3. Het aantal deelnemersjaren wordt vastgesteld in maanden nauwkeurig, waarbij een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd.
4. De periode waarin de deelnemer verlof opneemt, wordt in het kader van dit pensioenreglement niet als deelnemerstijd aangemerkt. Een uitzondering hierop geldt voor het wettelijk ouderschapsverlof en wettelijk aanvullend geboorteverlof, voor zover de werkgever de premies hiervoor volledig aan het pensioenfonds betaald.
De risicodekkingen van (tijdelijk) partner- en wezenpensioen, het arbeidsongeschiktheidspensioen en het premievrijstellingsrisico bij arbeidsongeschiktheid worden gedurende de betreffende periode voortgezet.
5. Het pensioenfonds administreert de deelnemersjaren van de deelnemer op de wijze zoals voorgeschreven in de Pensioenwet of daarop berustende regelgeving.
Artikel 5 Pensioengevend salaris / Pensioengrondslag
Voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen conform Artikel 14 wordt het ongemaximeerde pensioengevend salaris gehanteerd.
3. Onderdeel van de vaste toeslagen is de ploegentoeslag. Voor deelnemers die in ploegendienst werkzaam zijn is de ploegentoeslag gelijk aan het per 1 januari van het betreffende jaar of bij opname in de regeling geschatte bedrag van de ploegendiensttoeslag op jaarbasis. Op
31 december van het betreffende jaar wordt de ploegentoeslag definitief vastgesteld. De definitieve ploegentoeslag is gelijk aan het gemiddeld verdiende percentage aan ploegentoeslag in het betreffende jaar, berekend over 13,96 maal het vaste maandsalaris zoals van toepassing op het moment dat de pensioengrondslag wordt vastgesteld. Na vaststelling van de definitieve ploegentoeslag wordt de pensioenopbouw op basis van de definitieve ploegentoeslag gecorrigeerd.
4. Het pensioengevend salaris en de pensioengrondslag van de deelnemer worden voor het eerst vastgesteld bij opname in de pensioenregeling en vervolgens steeds per de eerste januari van elk jaar. Indien in de loop van het jaar het pensioengevend salaris daalt, wordt vanaf dat moment dit lagere salaris in acht genomen.
5. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris op voltijdsbasis van de deelnemer verminderd met de franchise. De pensioengrondslag is niet negatief.
6. Voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen conform Artikel 14 en de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid conform Artikel 15 wordt uitgegaan van de pensioengrondslag, het pensioengevend salaris en de WIA-loongrens zoals die zijn vastgesteld per de eerste ziektedag zoals bedoeld in de WIA.
7. Bij de vaststelling van het pensioengevend salaris als bedoeld in lid 2, kunnen de betreffende aangesloten onderneming en de betreffende werknemer overeenkomen dat een loonsverlaging buiten beschouwing mag blijven, voor zover deze verlaging een gevolg is van het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de pensioendatum en voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in Artikel 8 lid 10. Het inkomen vóór het aanvaarden van het lagere salaris wordt dan beschouwd als het pensioengevend salaris waarover de pensioenpremie wordt berekend. Lid 1 van dit artikel blijft van toepassing.
Artikel 6 Deeltijd deelnemers
1. Voor de deelnemer die, anders dan met toepassing van enige sociale wet, minder dan de volledige arbeidstijd conform de geldende cao of personeelsgids, bij de werkgever werkzaam is of werkzaam is geweest gelden de volgende afwijkende bepalingen.
Premieberekening voor deeltijd deelnemers
2. De premie voor de deeltijd deelnemer wordt berekend over het in Artikel 5 omschreven voltijds pensioengevend salaris dat wordt vermenigvuldigd met een factor waarbij teller wordt gevormd door het (gemiddeld) aantal te werken uren in deeltijdarbeid en de noemer gelijk is aan het aantal te werken uren volgens de bij de werkgever geldende volledige arbeidsduur.
Indien het pensioengevend salaris bij een volledige werktijd hoger is dan het wettelijke maximum als genoemd in Artikel 5 lid 1, geldt als maximum pensioengevend salaris het wettelijk maximum vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
Berekening pensioenopbouw voor deeltijd deelnemers
4. De factor in lid 3 wordt voor het eerst vastgesteld bij opname in de pensioenregeling en vervolgens steeds bij elke tussentijdse wijziging van de overeengekomen arbeidsduur.
Deeltijd en overlijden of arbeidsongeschiktheid
5. Indien tijdens een periode van deeltijdarbeid het deelnemerschap eindigt wegens overlijden worden voor de berekening van de hoogte van het partnerpensioen als bedoeld in Artikel 11 lid 2, het tijdelijk partnerpensioen als bedoeld in Artikel 120 lid 2, het wezenpensioen als bedoeld in Artikel 13 lid 4 over de jaren gelegen na de beëindiging van het deelnemerschap, uitgegaan van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het gemiddelde van de deeltijdfactor.
Het gemiddelde van de deeltijdfactor wordt bepaald op basis van de deeltijdfactor op het moment van overlijden en de deeltijdfactor dat één jaar voorafgaand hieraan van toepassing was. Indien de diensttijd minder dan één jaar bedraagt wordt geen middeling toegepast.
6. Bij arbeidsongeschiktheid van de deelnemer wordt voor het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in Artikel 14 en de voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in Artikel 15, uitgegaan van de gemiddelde parttimefactor per de eerste ziektedag en de parttimefactor één jaar vóór de eerste ziektedag.
Mogelijkheid om afwijkende deeltijdfactor te hanteren bij opbouw
7. In geval de deelnemer in de periode van tien jaren direct voorafgaande aan de pensioendatum een deeltijdfunctie aanvaard, dan kunnen werkgever en werknemer overeenkomen dat voor de pensioenopbouw geen rekening wordt gehouden met deze wijziging in deeltijdfactor.
Zoals ook is vastgelegd in Artikel 8 lid 9 geldt hierbij de voorwaarde dat het parttimepercentage niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband zoals dat gold 10 jaar voorafgaand aan de pensioendatum. De deeltijdfactor vóór het aanvaarden van het parttime dienstverband wordt dan beschouwd als het pensioengevend salaris waarover de pensioenpremie wordt berekend.
Artikel 7 Pensioenrichtdatum, pensioendatum en pensioeningangsdatum
1. De pensioenrichtdatum is 68 jaar. Dit betekent dat er voor de berekening van de opgebouwde pensioenen van wordt uitgegaan dat het pensioen ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt.
2. De pensioendatum is de dag waarop de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, als vastgelegd in de AOW. Het uitgangspunt is dat het ouderdomspensioen ingaat op de pensioendatum, tenzij de (gewezen) deelnemer kiest voor een andere pensioeningangsdatum..
3. De pensioeningangsdatum is de datum waarop het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. De (gewezen) deelnemer heeft hier een keuzemogelijkheid over. Door te kiezen voor vervroeging (Artikel 21) kan de pensioeningangsdatum liggen tussen een leeftijd van maximaal vijf jaar voor de pensioendatum en de pensioendatum. Hierbij wordt uitgegaan van de voor de betreffende deelnemer geldende pensioendatum. Onder voorwaarden is een verdere vervroeging toegestaan.
Uitstel van de pensioeningangsdatum is mogelijk tot uiterlijk de pensioenrichtdatum.
De (gewezen) deelnemer dient voor de Middelloonregeling als voor de Beschikbare premieregeling voor dezelfde pensioeningangsdatum te kiezen.
4. Indien de pensioeningangsdatum afwijkt van de pensioenrichtdatum wordt de hoogte van het ouderdomspensioen actuarieel herrekend conform de bepalingen in Artikel 21.
5. Ongeacht de keuzes die de (gewezen) deelnemer op grond van lid 3 van dit artikel maakt, eindigt het deelnemerschap uiterlijk op de pensioendatum. Ook komen op dat moment de risicodekkingen op een nog niet ingegaan (tijdelijk) partnerpensioen, wezenpensioen arbeidsongeschiktheidspensioen en voortzetting van de pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15 te vervallen.
Algemeen
1. Voor het totaal van de pensioenen uit hoofde van deze pensioenregeling gelden fiscale maximeringen, welke in samenhang moeten worden beoordeeld.
2. Het pensioengevend loon wordt beperkt voor zover de opbouw leidt tot een overschrijding van het fiscale maximum op grond van de Wet op loonbelasting 1964.
3. Het pensioenfonds en de werkgever zullen bij de uitvoering van de regeling blijven binnen de grenzen die door de fiscale wet- en regelgeving aan pensioenregelingen worden gesteld.
4. Het pensioenfonds kan tot afkoop van pensioen overgaan, mits dit op grond van de Pensioenwet en de fiscale wet- en regelgeving is toegestaan.
Xxxxxxxx tijdelijk partnerpensioen
5. Het jaarlijkse tijdelijk partnerpensioen bedraagt niet meer dan 8/7 maal de nominale uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het partnerpensioen vóór en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
Ontbrekende dienstjaren
6. Onder pensioen dat opgebouwd had mogen kunnen worden bij een ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap tot de pensioenrichtdatum als bedoeld in Artikel 11 lid 2, 12 lid 2 en Artikel 13 lid 4, mogen ontbrekende dienstjaren in aanmerking worden genomen. Onder ontbrekende dienstjaren wordt verstaan de jaren van het tijdstip van overlijden van de werknemer tot de in de pensioenregeling vastgestelde pensioenrichtdatum, tenzij op grond van de fiscale wetgeving van de pensioendatum moet worden uitgegaan.
Overschrijding maximale pensioenen
7. Een ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen mogen de in dit reglement genoemde jaarlijkse opbouwpercentages overschrijden voor zover dit het gevolg is van:
a. aanpassing van de pensioenen aan loon- of prijsontwikkeling;
b. variatie in de hoogte van de uitkeringen als gevolg van het fluctueren van het pensioen, waarbij de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering en de mate van variatie uiterlijk op de pensioeningangsdatum wordt vastgesteld;
c. waardeoverdracht van pensioenaanspraken;
d. gehele of onderlinge xxxx xxx xxxxxxxxx-, partner- en/of wezenpensioen.
8. Indien een (gewezen) deelnemer gedurende het deelnemerschap minder dan de bij de werkgever geldende volledige werktijd werkzaam is of is geweest, worden de in dit artikel omschreven maxima vastgesteld met inachtneming van de in de desbetreffende periode geldende deeltijdfactor.
9. In geval er sprake is van een situatie waarin de deelnemer in de periode van tien jaren direct voorafgaande aan de pensioendatum op grond van Artikel 5 lid 7 of Artikel 6 lid 7:
a. in deeltijd gaat werken voor ten minste 50% dan hoeft met deze vermindering van de diensttijd niet in aanmerking te worden genomen voor het vaststellen van de deelnemersjaren. De deeltijdfuncie mag niet minder zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband zoals van toepassing was direct voorafgaand aan de periode van tien jaar vooafgaand aan de pensioendatum;
b. terugtreedt naar een lager gekwalificeerde functie dan kan de hieruit voortvloeiende loonsverlaging voor de toepassing van dit reglement buiten beschouwing worden gelaten.
Beschikbare premieregeling algemeen
10. Indien bij overlijden van de (gewezen) deelnemer de aankoop van (tijdelijk) partner- en/of wezenpensioen uit hoofde van het pensioenkapitaal niet mogelijk is in verband met het ontbreken van een nabestaande aan wie een aanspraak op partner- of wezenpensioen uit hoofde van dit pensioenreglement kan worden uitgekeerd, zal het saldo op de pensioenkapitaalrekening vervallen aan het pensioenfonds.
Beschikbare premieregeling; fiscale maxima 3%-staffel
11. De aan te kopen pensioenaanspraken inclusief toeslagen vanuit het pensioenkapitaal zijn nooit hoger dan het per jaar en in totaal op te bouwen middelloonpensioen binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel of indien dit lager is, de pensioenuitkering die men kan aankopen uit de waarde van de beleggingen. Hiertoe zal door het pensioenfonds op de hierna genoemde momenten een fiscale toetsing worden uitgevoerd.
12. De toets aan de fiscale maxima zal worden uitgevoerd op basis van het pensioengevend salaris rekening houdend met de tijdsevenredige AOW-inbouw. Indien de toets plaats vindt op basis van het actuele pensioengevend salaris in plaats van het gemiddelde pensioengevend salaris, moet het opbouwpercentage worden gecorrigeerd voor de carrièreontwikkeling en dat wordt uitgegaan van een bij het gecorrigeerde opbouwpercentage passende franchise. Voorwaarde daarbij is dat het actuele pensioengevend salaris voldoet aan de voorwaarden van artikel 10b Uitvoeringsbesluit Loonbelasting.
13. De toets op bewaking van de fiscale kaders zal tenminste plaats op de momenten waarop de in deze premieregeling opgebouwde waarde het regime van de 3%-staffel geheel of gedeeltelijk verlaat, maar uiterlijk op pensioeningangsdatum. Voor zover het pensioen gedeeltelijk ingaat of gedeeltelijk het regime verlaat kan de toets beperkt blijven tot dat deel.
Voorgaande toets kan achterwege blijven ingeval wordt overgedragen naar een pensioenregeling waarop hetzelfde fiscale regime van toepassing is en derhalve ook de deze toets moet worden uitgevoerd. De toets kan ook achterwege blijven in geval van een fiscaal toegestane afkoop van een klein pensioen. Op het toetsmoment moet de opgebouwde waarde worden vergeleken met de maximale ruimte van de fiscaal zuivere middelloontoezegging, waarbij tevens mag worden getoetst op basis van het actuele pensioengevend salaris onder de voorwaarde dat het opbouwpercentage wordt gecorrigeerd voor de carrièreontwikkeling. De toets wordt toegepast op de opgebouwde waarde, indien en voor zover deze vanaf 1 januari 2015 zijn opgebouwd. Indien de opbouw van voor 1 januari 2015 administratief niet is gescheiden van het na deze datum opgebouwde kapitaal, zal de toets over het totale kapitaal plaatsvinden. De kostprijs van de toezegging zoals die steeds administratief is bewaakt, moet worden getoetst op basis van de tarieven van het pensioenfonds. Bij een waardeoverdracht is dat de (aanstaande) overdragende pensioenfonds.
14. Restuitkeringen, in welke vorm dan ook, zijn niet mogelijk. Als na het vaststellen van het fiscaal maximale, geïndexeerde pensioen nog kapitaal overblijft, vervalt dit aan het pensioenfonds. Uitkeringen als bedoeld in artikel 18a lid 9 van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn niet toegestaan.
Maximering pensioengevend salaris per 1 januari 2015
15. Indien het pensioengevend salaris in de periode van deelname tot 1 januari 2015 hoger was dan
€ 100.000, dan mag in afwijking van het voorgaande het ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen meer bedragen dan de genoemde fiscale maxima voor zover zulks het gevolg is van de omstandigheid dat het pensioengevend salaris hoger was dan € 100.000.
Hiertoe zal voor iedere deelnemer waarvan het pensioengevend salaris voor 1 januari 2015 hoger was dan € 100.000, worden vastgelegd wat de hoogte is van het pensioengevend salaris per 1-1- 2015 en het per 1 januari 2015 opgebouwde pensioen over het pensioengevend salaris dat hoger is dan € 100.000.
Hoofdstuk 2 Middelloonregeling Pensioenopbouw
1. Het pensioenfonds verleent overeenkomstig de bepalingen van dit reglement in de Middelloonregeling de volgende aanspraken:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen;
c. tijdelijk partnerpensioen;
d. wezenpensioen;
e. arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. De pensioenaanspraken worden door het pensioenfonds voor het eerst per de datum van opname als deelnemer en vervolgens per de eerste januari van elk jaar vastgesteld.
3. Met ingang van 1 januari 2020 is deze pensioenregeling gewijzigd in een Collectief Defined Contribution (CDC) regeling. In de middelloonregeling wordt gestreefd naar een pensioen zoals bepaald in de artikelen 10 tot en met 14.
Ingang en einde van het ouderdomspensioen
1. Voor de berekening van de jaarlijkse opbouw van het ouderdomspensioen wordt ervan uitgegaan dat de pensioeningangsdatum gelijk is aan pensioenrichtdatum 68 (de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer 68 jaar wordt). De opbouw van het ouderdomspensioen zelf eindigt echter uiterlijk op de pensioendatum.
2. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum mits de (gewezen) deelnemer op deze datum in leven is. De pensioeningangsdatum is de dag waarop de (gewezen) deelnemer de pensioendatum (AOW-gerechtigde leeftijd) bereikt of de door de (gewezen) deelnemer gekozen eerdere of latere datum waarop het ouderdomspensioen ingaat.
3. Indien de pensioeningangsdatum vóór de pensioenrichtdatum 68 ligt, is er sprake van actuariële vervroeging. In dat geval wordt het ouderdomspensioen herrekend conform de bepalingen in Artikel 21.
4. Het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gepensioneerde (gewezen) deelnemer overlijdt.
Opbouwpercentage ouderdomspensioen: 1,5%
5. Voor ieder deelnemersjaar vanaf 1 januari 2018 van volledige deelname aan deze regeling is de te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen 1,5% van de voor dat jaar conform artikel 5 voor de deelnemer vastgestelde pensioengrondslag waarbij wordt uitgegaan van een pensioenrichtdatum van 68 jaar.
Bij begin of beëindiging van de deelneming in de loop van een kalenderjaar wordt een tijdsevenredig deel van het ouderdomspensioen over dat kalenderjaar toegekend.
6. De jaarlijks te verkrijgen aanspraak als bedoeld in lid 5 kan alleen gerealiseerd worden indien en voor zover deze opbouw uit de premie (en de aanwezige middelen in het premiedepot) gefinancierd kan worden (Zie artikel 40).
Elk kalenderjaar, voor het eerst in 2020, besluit het pensioenfonds in het laatste kwartaal van dat kalenderjaar of het hiervoor opgenomen opbouwpercentage van 1,5% voor het volgende kalenderjaar gefinancierd kan worden uit de vaste premie of dat dit percentage voor het volgende kalenderjaar verlaagd moet worden. Een verlaging geldt alleen voor dat volgende kalenderjaar.
7. Het in totaal opgebouwde ouderdomspensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd ouderdomspensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde verlagingen.
Ingang en einde van het partnerpensioen
1. Het levenslange partnerpensioen ten behoeve van de partner gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde deelnemer overlijdt. Het partnerpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
Opbouwpercentage partnerpensioen: 1,05%
2. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt voor ieder kalenderjaar van volledige deelname aan deze regeling 1,05% van de voor dat jaar conform artikel 5 voor de deelnemer vastgestelde pensioengrondslag. Bij begin of beëindiging van de deelneming in de loop van een kalenderjaar wordt een tijdsevenredig deel van het partnerpensioen over dat kalenderjaar toegekend.
3. Bij overlijden van de deelnemer krijgt de partner:
a. alle aanspraken op partnerpensioen die tot het moment van overlijden zijn opgebouwd; en
b. alle aanspraken op partnerpensioen die voor de deelnemer nog opgebouwd hadden kunnen worden (ontbrekende dienstjaren). Dit betreft voor ieder jaar vanaf het overlijden tot de pensioenrichtdatum, 1,05% vermenigvuldigd met de laatst vastgestelde pensioengrondslag.
Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de partner alleen recht op het partnerpensioen als genoemd onder sub a.
Beperking van het partnerpensioen
4. Als blijkt dat de vaste premie onvoldoende is voor de beoogde pensioenverwerving in enig jaar, dan zal een vermindering van het in dat jaar te verwerven partnerpensioen plaatsvinden. Dit is overeenkomstig Artikel 10 lid 6. Het verzekerde partnerpensioen (lid 3 sub b) voor de jaren vanaf het volgende kalenderjaar wijzigt niet.
5. De aanspraken op partnerpensioen worden verminderd met de op basis van Artikel 17 aan de gewezen partner toekomende premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen, rekening houdend met de op grond van artikel 25 verleende verhogingen.
Artikel 12 Tijdelijk partnerpensioen
Ingang en einde van het tijdelijk partnerpensioen
1. Het tijdelijk partnerpensioen ten behoeve van de partner gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het tijdelijk partnerpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Hoogte van het tijdelijk partnerpensioen
3. Het jaarlijkse tijdelijk partnerpensioen bedraagt niet meer dan 8/7 maal de nominale uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering en verhoogd het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het partnerpensioen vóór en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet.
Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis
4. Het tijdelijk partnerpensioen is verzekerd op risicobasis, er vindt geen opbouw van pensioenaanspraken plaats. Bij beëindiging deelnemerschap dus uiterlijk op de pensioendatum vervalt de dekking op risicobasis.
Ingang en einde van het wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd aan de kinderen van de deelnemer, respectievelijk de kinderen van de gewezen deelnemer of gepensioneerde deelnemer.
2. Het wezenpensioen wordt aan het kind uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt of eerder overlijdt. Voor een kind dat na zijn/haar 18-de verjaardag:
a. volledig onderwijs in de zin van de Wet op de studiefinanciering 2000 volgt of;
b. invalide is en een uitkering ontvangt volgens de Wet arbeidsongeschiktenvoorziening jonggehandicapten (WAJONG);
wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de studie of arbeidsongeschiktheid beëindigd wordt, doch uiterlijk tot het einde van de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt of eerder overlijdt.
3. Het pensioenfonds is bevoegd, in voorkomende situaties te besluiten dat een kind dat studeert maar niet voldoet aan voornoemde critera, met een studerend kind in de zin van dit reglement wordt gelijkgesteld.
Hoogte van het wezenpensioen
4. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor elk kind 14% van het ouderdomspensioen.
Indien de deelnemer overlijdt voor de pensioendatum of eerdere pensioeningangsdatum wordt voor het wezenpensioen uitgaan van:
a. alle aanspraken op wezenpensioen die tot het moment van overlijden zijn opgebouwd; en
b. alle aanspraken die nog opgebouwd hadden kunnen worden (ontbrekende dienstjaren). Dit betreft voor ieder jaar vanaf het overlijden en tot de pensioenrichtdatum, 1,05% vermenigvuldigd met de laatst vastgestelde pensioengrondslag. Indien beide ouders van het kind zijn overleden, wordt het wezenpensioen verdubbeld.
Bij overlijden van de gewezen deelnemer heeft de wees (of wezen) alleen recht op het wezenpensioen als genoemd onder sub a.
5. Als blijkt dat de vaste premie onvoldoende is voor de beoogde pensioenverwerving in enig jaar, dan zal een vermindering van het in dat jaar te verwerven wezenpensioen plaatsvinden. Dit is overeenkomstig Artikel 10 lid 6. Het verzekerde wezenpensioen (sub b) voor de jaren vanaf het volgende kalenderjaar wijzigt niet.
Artikel 14 Arbeidsongeschiktheidspensioen
Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Voor arbeidsongeschiktheidspensioen komt in aanmerking de deelnemer die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitsluitend verleend aan deelnemers voor wie het pensioengevend salaris meer bedraagt dan de WIA-loongrens.
2. Een deelnemer is arbeidsongeschikt als bedoeld in lid 1 als:
a. de wachttijd uit hoofde van de WIA is verstreken; en
b. de deelnemer door het UWV voor tenminste 35% arbeidsongeschikt is verklaard volgens de Wet WIA; en
c. op basis daarvan een uitkering vanuit de WIA ontvangt.
3. Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat uitsluitend indien er sprake was van deelnemerschap op de eerste ziektedag. Onder eerste ziektedag wordt verstaan de eerste werkdag waarop de deelnemer niet heeft gewerkt of het werken tijdens de werktijd heeft gestaakt, zijnde de eerste dag van de bij de WIA-uitkering in acht genomen wachttijd.
Er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid:
a. indien de eerste ziektedag is gelegen, voor de datum van aanvang van de deelneming of;
b. indien de arbeidsongeschiktheid terug te voeren valt op een in de 4 weken voor aanvang van het dienstverband bestaande ziekte en/of arbeidsongeschiktheid.
Ingang en einde van het arbeidsongeschiktheidspensioen
4. Voor deelnemers als bedoeld in lid 1 voor wie het pensioengevend salaris meer bedraagt dan de WIA-loongrens, gaat het arbeidsongeschiktheidspensioen in op het tijdstip dat de deelnemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WIA krijgt toegekend en wordt uitgekeerd zolang het recht op deze WIA-uitkering blijft bestaan, maar uiterlijk tot de Pensioendatum of eerdere pensioeningangsdatum.
Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen
5. De grondslag voor het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 70% van het gedeelte van het laatst vastgestelde pensioengevend salaris in geval een uitkering uit hoofde van WGA en 75% van het gedeelte van het laatst vastgestelde pensioengevend salaris in geval een uitkering uit hoofde van IVA, dat uitkomt boven de WIA-loongrens. Bij de vaststelling van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgegaan van het pensioengevend salaris en de WIA- loongrens zoals bepaald in artikel 5, lid 6. Het pensioengevend salaris wordt hierbij niet gemaximeerd.
6. Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt bij een arbeidsongeschiktheids- percentage op grond van de WIA van:
80% of meer: 100% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen; 65% - 80% : 72,5 % van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen; 55% - 65% : 60% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen; 45% - 55% : 50% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen; 35% - 45% : 40% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
7. Bij een verlaging of verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA van een deelnemer tijdens het dienstverband met een aangesloten onderneming, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, opnieuw vastgesteld.
Indien de deelnemer na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten onderneming in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse ingevolge de WIA wordt ingedeeld, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel opnieuw vastgesteld. Een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA voor een gewezen deelnemer, zal niet leiden tot herziening van het arbeidsongeschiktheidspensioen, tenzij het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA met terugwerkende kracht vanaf de ingangsdatum wordt verhoogd.
8. Het arbeidsongeschiktheidspensioen zal tezamen met de WIA-uitkering of andere arbeids- ongeschiktheidsvoorzieningen en inkomsten uit of in verband met arbeid nooit meer bedragen dan 100% van het pensioengevend jaarsalaris. Bij overschrijding van deze grens wordt het meerdere in mindering gebracht op het arbeidsongeschiktheidspensioen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten op 31 december 2005
Bij wijzigingen in het arbeidsongeschiktheidspercentage geldt in aanvulling op lid 4 van dit artikel dat een deelnemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is op grond van de WAO eveneens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen bij een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan 35% en wel ter grootte van:
25% - 35% : 30% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen; 15% - 25% : 20% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.
Einddatum arbeidsongeschiktheidspensioen ingegaan vóór 1 januari 2015
10. In afwijking op lid 2 van dit artikel wordt aan de degene waarvan de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen is ingegaan vóór 1 januari 2015 dit arbeidsongeschiktheidspensioen uitgekeerd zolang het recht op de WIA of WAO uitkering bestaat maar uiterlijk tot aan de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt.
Einddatum arbeidsongeschiktheidspensioen ingegaan tussen 1 januari 2015 en 31 december 2017
11. In afwijking op lid 2 van dit artikel wordt aan degene waarvan de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen is ingegaan op of na 1 januari 2015 maar voor 1 januari 2018, het arbeidsongeschiktheidspensioen uitgekeerd zolang het recht op de WIA uitkering bestaat maar uiterlijk tot aan de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt of eerdere pensioeningangsdatum.
Artikel 15 Premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid
Recht op premievrije voortzetting
1. Voor de deelnemer die arbeidsongeschikt is geraakt in de zin van de WIA, wordt het deelnemerschap voortgezet zolang de deelnemer aanspraak houdt op een WIA-uitkering doch uiterlijk tot de pensioeningangsdatum. De voortzetting vindt plaats naar de mate van arbeidsongeschiktheid. Op het gedeelte van de te bereiken pensioenen ten aanzien waarvan géén vrijstelling is verleend, blijven de overige bepalingen van dit pensioenreglement onverminderd van kracht.
2. Een deelnemer is arbeidsongeschikt als bedoeld in lid 1 als:
a. de wachttijd uit hoofde van de WIA is verstreken;en
b. de deelnemer door het UWV voor tenminste 35% arbeidsongeschikt is verklaard volgens de Wet WIA; en
c. op basis daarvan een uitkering vanuit de WIA ontvangt.
3. Recht op premievrije voortzetting als bedoeld in lid 1 bestaat uitsluitend indien en voor zover er sprake was van deelnemerschap op de eerste ziektedag. Onder eerste ziektedag wordt verstaan de eerste werkdag waarop de deelnemer niet heeft gewerkt of het werken tijdens de werktijd heeft gestaakt, zijnde de eerste dag van de bij de WIA-uitkering in acht genomen wachttijd.
Er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid:
a. indien de eerste ziektedag is gelegen, voor de datum van aanvang van de deelneming of;
b. indien de arbeidsongeschiktheid terug te voeren valt op een in de 4 weken voor aanvang van het dienstverband bestaande ziekte en/of arbeidsongeschiktheid.
Berekening premievrije voortzetting
4. Gedurende de tijd dat een deelnemer recht heeft op een tijdens de deelneming ingegane uitkering op grond van de WIA, heeft hij recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw in de Middelloonregeling. De premievrije voortzetting van de pensioenopbouw uit hoofde van de Middelloonregeling bedraagt bij een arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA van:
80% of meer : 100%;
65% - 80% : 72,5 %;
55% - 65% : 60%;
45% - 55% : 50%;
35% - 45% : 40%.
De mate van arbeidsongeschiktheid zal worden vastgesteld op de voor de (gewezen) deelnemer geldende mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA. Bij de vaststelling van de voortgezette pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag welke gold op de eerste ziektedag als bedoeld in lid 3. Daarbij wordt er van uitgegaan dat het deeltijdpercentage zoals dat op de eerste ziektedag van toepassing was, gedurende de premievrije voortzetting in stand blijft.
5. De premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wordt conform de bepalingen uit dit reglement vastgesteld. Artikel 10 lid 6 is van overeenkomstige toepassing.
Wijzigingen in het pensioenreglement na aanvang van de arbeidsongeschiktheid zijn ook van toepassing op de premievrije voortzetting uit hoofde van dit artikel.
6. Onder premievrije voortzetting dient te worden verstaan het recht op premievrije opbouw van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen uitgaande van de laatst geldende pensioengrondslag. Tevens wordt de risicodekking van het tijdelijk partnerpensioen voortgezet.
7. Bij een verlaging of verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA van een deelnemer tijdens het dienstverband met de werkgever, wordt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, opnieuw vastgesteld.
Indien de deelnemer na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten onderneming in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse ingevolge de WIA wordt ingedeeld, wordt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw overeenkomstig het bepaalde in dit artikel opnieuw vastgesteld. Een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA voor een gewezen deelnemer zal niet leiden tot herziening van de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw, tenzij het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA met terugwerkende kracht vanaf de ingangsdatum wordt verhoogd.
8. Een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw kan er niet toe leiden dat de premievrije voortzetting en de opbouw over het in het kalenderjaar verworven inkomen tezamen uitgaat boven 100% van de pensioengrondslag.
9. De bepalingen uit lid 1 tot en met lid 4 van dit artikel zijn onverminderd van toepassing op de deelnemers die op 31 december 2005 gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn op grond van de WAO en die daarnaast een dienstverband hebben met de aangesloten onderneming. Voor deze deelnemers dient in dit artikel daar waar WIA staat WAO te worden gelezen. In aanvulling op lid 1 van dit artikel heeft een (gewezen) deelnemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is op grond van de WAO eveneens recht op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan 35% en wel voor:
25% - 35% : 30% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen; 15% - 25% : 20% van de grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.
10. Het bepaalde in dit artikel geldt ook voor degenen waarvan de premievrijstelling is aangevangen vóór 1 januari 2018.
Artikel 16 Beëindiging van het deelnemerschap voor pensionering
Opgebouwde aanspraken
1. Indien het deelnemerschap vóór de pensioeningangsdatum of de eerdere pensioendatum, anders dan door overlijden eindigt, behoudt betrokkene premievrije aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. De premievrije pensioenaanspraken gaan in op en worden uitgekeerd tot dezelfde tijdstippen die voor de oorspronkelijke pensioenen van kracht waren.
Beëindiging risicodekking
3. De risicoverzekeringen op een nog niet ingegaan (tijdelijk) partnerpensioen, wezenpensioen arbeidsongeschiktheidspensioen en voortzetting van de pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid vervallen bij beëindiging van het deelnemerschap vóór de pensioeningangsdatum of de eerdere pensioendatum.
4. De gewezen deelnemer ontvangt een opgave met de hoogte van de premievrije pensioen- aanspraken. Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer voorts informatie over de toeslagverlening, informatie die voor de gewezen deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging van de deelneming relevant is en de omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het pensioenfonds.
Artikel 17 Beëindiging van huwelijk of partnerschap / verevening van pensioenrechten
Ouderdomspensioen
1. Indien de partnerrelatie met de partner als genoemd in partnerbegrip in Artikel 1 sub a of sub b wordt beëindigd heeft de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op uitbetaling van een deel van het aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde toekomende ouderdomspensioen. Dit deel is gelijk aan 50% van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien:
a. de tot verevening verplichte (gewezen) deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren, inclusief de periode dat pensioenopbouw wordt voortgezet in verband met (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, gelegen tussen de datum van aanvang van de partnerrelatie en datum van de beëindiging van de partnerrelatie;
b. op het tijdstip van de beëindiging van de partnerrelatie het deelnemerschap zou zijn geëindigd anders dan bedoeld in artikel 2 lid 3 sub a of sub b.
2. Indien het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap ligt vóór het tijdstip van de beëindiging van de partnerrelatie heeft de gewezen partner recht op uitbetaling van 50% van het ouderdomspensioen, dat zou gelden indien de tot verevening verplichte gewezen deelnemer of gepensioneerde uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen de datum aanvang van de partnerrelatie en de datum van beëindiging van de partnerrelatie.
3. De uitbetaling aan de gewezen partner geschiedt onder de in dit pensioenreglement vastgelegde voorwaarden. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op uitbetaling bestaat.
4. Het recht op uitbetaling aan de voormalige partner sluit, zolang dit recht bestaat, uitbetaling van de ter zake van die uitbetaling vastgestelde bedragen inclusief eventuele verhogingen aan de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde uit.
5. Het bepaalde in lid 1 en lid 2 is niet van toepassing indien partijen verevening van pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op scheiding.
Termijn melding echtscheiding en overleggen bescheiden
6. Voor de gewezen partner ontstaat tegenover het pensioenfonds alleen een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen pensioentermijnen overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, als de beëindiging van de partnerrelatie met de partner als in partnerbegrip sub a of sub b van artikel 1 binnen een termijn van twee jaar na de beëindiging van de partnerrelatie bij het pensioenfonds is gemeld. De melding dient daarbij te hebben plaatsgevonden door het indienen van een volledig ingevuld meldingsformulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
7. Naast het volledig ingevulde meldingsformulier is de (gewezen) deelnemer verplicht om indien aanwezig de huwelijkse voorwaarden, voorwaarde bij geregistreerd partnerschap of de schriftelijke overeenkomst met het oog op scheiding te overleggen aan het pensioenfonds.
Kosten verevening
9. Het pensioenfonds kan de administratiekosten in verband met de verevening in gelijke delen bij beide betrokkenen in rekening brengen, dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen pensioenbedragen.
Bijzonder Partnerpensioen
10. Indien de partnerrelatie met de partner als in partnerbegrip sub a, sub b of sub c zoals opgenomen in Artikel 1 wordt beëindigd verkrijgt de gewezen partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
11. Het bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde deelnemer overlijdt. Het bijzonder partnerpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
12. Voor de gewezen partner van de deelnemer is dit bijzonder partnerpensioen gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer zou hebben verkregen indien op het moment van beëindiging van de partnerrelatie het deelnemerschap zou worden beëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum.
13. Voor de gewezen partner van de gewezen deelnemer of gepensioneerde is dit bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen. Deze toekenning geschiedt onder de voorwaarde dat de ontbonden partnerrelatie op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap reeds bestond.
14. Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met een eventueel eerdere afsplitsing van een bijzonder partnerpensioen ten behoeve van een andere gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
15. Vanaf 1 januari 2015 geldt dat indien na toekenning van het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in lid 11 en lid 12 de gewezen partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, de aanspraak op het partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uitmaakt van de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer.
Conversie
16. Op verzoek van de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan het verevend ouderdomspensioen tezamen met het bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner. De voorwaarden hiervoor en de wijze waarop dit gebeurt zijn vastgelegd in beleidsregels van het pensioenfonds.
Partnerpensioen
1. Na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft de partner recht op het partnerpensioen. Hierbij worden de bepalingen zoals opgenomen in Artikel 11 in acht genomen. Voor de partner van de gepensioneerde is de hoogte van dit partnerpensioen mede afhankelijk van de gemaakte keuzes zoals benoemd in Artikel 20 (Keuzemogelijkheden). Indien er geen partner is komt het partnerpensioen te vervallen.
Tijdelijk Partnerpensioen
2. Na overlijden van de deelnemer heeft de partner recht op tijdelijk partnerpensioen. Hierbij worden de bepalingen zoals opgenomen in Artikel 12 in acht genomen. Indien er geen partner is komt het tijdelijk partnerpensioen te vervallen.
Wezenpensioen
3. Na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde hebben de kinderen recht op het wezenpensioen. Hierbij worden de bepalingen zoals opgenomen in Artikel 13 in acht genomen. Indien er geen kinderen zijn komt het wezenpensioen te vervallen.
Ouderdomspensioen
4. Na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde komt het ouderdomspensioen te vervallen.
Deelnemer en pensioneren
1. Op de pensioeningangsdatum komt de tot dat moment opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen van de deelnemer tot uitkering.
2. De hoogte van het ouderdomspensioen uit lid 1 wordt eventueel herrekend als gevolg van de gemaakte keuzes zoals benoemd in Artikel 20.
3. De gepensioneerde behoudt premievrije aanspraken op partner- en wezenpensioen. Deze premievrije pensioenaanspraken zijn gelijk aan tot de pensioeningangsdatum op grond van respectievelijk artikel 11 en 13 opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen. Als gevolg van de gemaakte keuzes zoals benoemd in Artikel 20 wordt de premievrije aanspraak op partnerpensioen eventueel herrekend.
4. Per de pensioeningangsdatum of eerdere pensioendatum vervallen de aanspraken op tijdelijk partnerpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen, alsmede op gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid.
Xxxxxxx deelnemer en pensioneren
5. Op de pensioeningangsdatum komt de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer tot uitkering.
6. De hoogte van het ouderdomspensioen uit lid 5 wordt eventueel herrekend als gevolg van de gemaakte keuzes zoals benoemd in Artikel 20.
7. De gepensioneerde behoudt premievrije aanspraken op partner- en wezenpensioen. Als gevolg van de gemaakte keuzes zoals benoemd in Artikel 20 wordt de premievrije aanspraak op partnerpensioen eventueel herrekend.
Artikel 20 Keuzemogelijkheden
1. De (gewezen) deelnemer heeft de volgende keuzemogelijkheden:
a. Pensioenvervroeging (Artikel 21);
b. Deeltijdpensioen (Artikel 22).
c. Uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen en uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen (Artikel 23);
d. Variatie in uitkeringshoogte (Artikel 24);
2. Het verzoek om één of meerdere van deze keuzemogelijkheden toe te passen zal door het pensioenfonds worden ingewilligd indien het verzoek ten minste drie maanden vóór de beoogde pensioeningangsdatum wordt ingediend.
3. De keuze van de (gewezen) deelnemer in keuzemogelijkheid sub a, sub c en sub d is eenmalig en onherroepelijk. Ten aanzien van sub b heeft de deelnemer tweemaal een keuzemogelijkheid.
4. Indien gebruik wordt gemaakt van één van de keuzemogelijkheden als genoemd in dit artikel, vindt de omzetting plaats op basis van een door het pensioenfonds vastgestelde sekseneutrale uitruilfactoren. Deze factoren zijn vastgelegd in het Tabellenboek.
Artikel 21 Pensioenvervroeging
Vervroeging van het ouderdomspensioen
1. Indien de AOW-gerechtige leeftijd van de (gewezen) deelnemer lager is dan de pensioenrichtleeftijd (68 jaar), wordt de ingangsdatum van het ouderdomspensioen standaard vervroegd naar de dag waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt (pensioendatum).
2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer wordt de pensioeningangsdatum:
a. niet vervroegd, het ouderdomspensioen pensioen gaat dan in op de pensioenrichtleeftijd;
b. vervroegd naar een andere datum dan de pensioendatum. De ingangsdatum van het ouderdomspensioen kan maximaal worden vervroegd tot het tijdstip waarop de werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar lager is dan de voor de betreffende werknemer geldende pensioendatum.
3. Een eenmaal gemaakte keuze voor vervroeging of latere ingang van het ouderdomspensioen is onherroepelijk en geldt niet voor het partnerpensioen.
4. Indien gekozen wordt voor vervroeging kan het ouderdomspensioen uitsluitend ingaan op de eerste dag van een maand.
5. In afwijking van lid 2 sub b kan de pensioendatum op verzoek van de (gewezen) deelnemer, geheel of gedeeltelijk worden vervroegd tot een eerdere datum dan vijf jaar voor de Pensioendatum. Vervroeging is dan mogelijk tot de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd heeft bereikt. Hierbij geld de aanvullende voorwaarde dat het ouderdomspensioen alleen kan ingaan indien en voor zover de (gewezen) deelnemer schriftelijk verklaart het arbeidszame leven overeenkomstig te hebben beëindigd. Zolang het arbeidzame leven in de periode tot vijf jaar vóór de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet is beëindigd, is de deelnemer verplicht om elke opgetreden verandering in het eerder verklaarde aan het pensioenfonds te melden.
Aanvraag termijn van vervroeging van het ouderdomspensioen
6. Het verzoek om vervroeging zal door het pensioenfonds worden ingewilligd, indien het verzoek ten minste drie maanden vóór de beoogde vervroegde ingangsdatum is gedaan. Het verzoek voor ingang van het ouderdomspensioen na de pensioendatum, dient ten minste drie maanden vóór de pensioendatum te worden gedaan.
Hoogte van het partner- en wezenpensioen
8. De pensioenaanspraken van de deelnemer zullen, voordat de herrekening zoals bedoeld in lid 7 plaatsvindt, eerst worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in Artikel 16 lid 2.
9. Bij een keuze voor een pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen tussen de pensioendatum en de pensioenrichtleeftijd, eindigt de pensioenopbouw en risicodekkingen zoals bedoeld in artikel 16 op de pensioendatum.
Keuze voor deeltijdpensioen
1. Op verzoek van de deelnemer kan deze gedeeltelijk met pensioen gaan, mits het dienstverband met de werkgever voor de overige overeengekomen arbeidsduur wordt voortgezet en het deelnemerschap overeenkomstig wordt verminderd. Een deelnemer kan maximaal tweemaal een verzoek tot deeltijdpensioen doen. De vermindering van de arbeidsduur is zodanig dat de resterende arbeidstijd afloopt. De resterende arbeidsduur kan 80%, 60% of 40% van een voltijds dienstverband bedragen. Een ingegaan deeltijdpensioen is onherroepelijk, een tweede verzoek tot deeltijdpensioen betreft dus altijd een verhoging van het deeltijdpensioen.
2. Het verzoek voor deeltijdpensioen geldt op dezelfde wijze voor het pensioen uit hoofde van de Middelloonregeling als voor het pensioen uit hoofde van de Beschikbare premieregeling.
3. Het pensioenfonds dient ten minste drie maanden vóór de ingang van het deeltijdpensioen van een deelnemer door de werkgever van de afspraak als bedoeld in lid 1, onder overlegging van een kopie van de bedoelde afspraak, in kennis te worden gesteld.
Ingang van het deeltijdpensioen
4. Het deeltijdpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de arbeidsduur wordt verminderd overeenkomstig lid 1 en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de (deeltijd) gepensioneerde.
Hoogte van het deeltijdpensioen
5. Het deeltijdpensioen wordt berekend op de dag voorafgaand aan de datum van ingang van het deeltijdpensioen. Voor de vaststelling van de hoogte van het deeltijdpensioen, wordt:
a. het op de ingangsdatum van het deeltijdpensioen opgebouwde ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het percentage van de vermindering van de arbeidsduur;
b. het in sub a berekende deeltijdpensioen wordt op basis van Artikel 21, lid 1 tot en met 4 vervroegd naar de ingangsdatum van het deeltijdpensioen.
c. het partnerpensioen wordt overeenkomstig berekend, tenzij de deelnemer heeft verzocht om met ingang van het deeltijdpensioen te kiezen voor uitruil zoals genoemd in Artikel 23.
d. Artikel 24 is niet van toepassing indien gekozen is voor deeltijdpensioen.
Gevolgen deeltijdpensioen voor de pensioenopbouw en risicodekking
6. De pensioenopbouw wordt voortgezet voor de overeengekomen arbeidsduur, waarvoor het dienstverband met de werkgever niet is beëindigd. Ten aanzien van de resterende arbeidsduur is de deelnemer deeltijdwerknemer en zijn de bepalingen van Artikel 6 onverkort van toepassing.
7. Voor het deel waarvoor het deeltijdpensioen is ingegaan, wordt de deelnemer als pensioengerechtigde beschouwd. Hierdoor bestaat voor dit deel geen recht meer op tijdelijk partnerpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of een premievrijstelling.
8. Op de pensioeningangsdatum van het resterende ouderdomspensioen, wordt het resterende pensioen berekend overeenkomstig Artikel 19 waarbij rekening wordt gehouden met het reeds ingegane pensioen.
Artikel 23 Uitruil pensioensoorten
Keuze voor uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan kiezen om het partnerpensioen, voor zover dit is toe te rekenen aan deelnemersjaren gelegen vanaf 1 januari 2002, op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen om te zetten in een hogere aanspraak op ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer kan kiezen om een deel van, of het gehele partnerpensioen om te zetten in een hogere aanspraak op ouderdomspensioen. Hierbij is elk percentage tussen 0% en 100% van het partnerpensioen mogelijk.
Toestemming partner
2. Voor gebruikmaking van de in lid 1 van dit artikel genoemde mogelijkheid heeft de (gewezen) deelnemer met een partner de instemming van deze partner nodig. De (gewezen) deelnemer dient een door het pensioenfonds verstrekte en door de partner ondertekende verklaring aan het pensioenfonds te overleggen waaruit blijkt dat de partner instemt met de gemaakte keuze. Deze overlegging dient ten minste 3 maanden vóór de pensioeningangsdatum te geschieden.
3. Indien de (gewezen) deelnemer geen partner heeft, is het bepaalde in lid 2 van dit artikel niet van toepassing.
Het bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner, zoals bedoeld in Artikel 17 komt niet in aanmerking voor omzetting in ouderdomspensioen.
Keuze voor uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
4. De (gewezen) deelnemer kan kiezen om het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk om te zetten in een hogere aanspraak op partnerpensioen. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen samen met een eventueel bijzonder partnerpensioen maximaal 100% van het ouderdomspensioen dat voor de (gewezen) deelnemer overblijft na de uitruil.
Na de uitruil mag het ouderdomspensioen niet lager worden dan de afkoopgrens. Het deel van het ouderdomspensioen waarop de gewezen partner op grond van de Wet verevening pensien bij scheiding recht heeft, kan niet worden uitgeruild.
Berekening uitruil
5. De omzetting van het partnerpensioen in ouderdomspensioen of ouderdomspensioen in partnerpensioen als genoemd in dit artikel vindt plaats op basis van een door het pensioenfonds vastgestelde sekseneutrale uitruilfactoren. Deze uitruilfactoren zijn in het Tabellenboek vastgelegd. Het verlies aan pensioen dat het gevolg is van de ruil van pensioenaanspraken kan niet worden gecompenseerd.
Artikel 24 Variatie in uitkeringshoogte
Keuze variatie uitkering bij ingang ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan op de pensioeningangsdatum, niet zijnde de ingangsdatum van het deeltijdpensioen, een variabele uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen worden vastgesteld.
2. De (gewezen) deelnemer kan op grond van lid 1 kiezen voor een tijdelijk hoger of lager ouderdomspensioen. Het lagere ouderdomspensioen bedraagt 75% van het hogere ouderdomspensioen. De periode waarin het tijdelijk hogere of lagere ouderdomspensioen wordt ontvangen, volgt direct op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en heeft een duur van minimaal 1 en maximaal 10 jaar. Bij de toepassing van de variatie in de hoogte van de uitkeringen, mag in de jaren tussen de ingangsdatum van het pensioen en de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, een bedrag dat gelijk is aan 2x de voor die jaren geldende gehuwde AOW-uitkering zonder toeslag buiten aanmerking blijven.
Aanvraag termijn van variatie in uitkeringshoogte
3. Het verzoek om variatie in uitkeringshoogte zal door het pensioenfonds worden ingewilligd, indien het verzoek ten minste 3 maanden vóór de beoogde vervroegde ingangsdatum dan wel de pensioendatum is gedaan.
Berekening variabele uitkeringshoogte ouderdomspensioen
4. Bij een variabele uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen zal het ouderdomspensioen worden herrekend op basis van door het pensioenfonds vastgestelde sekseneutrale uitruilfactoren.
De uitruilfactoren op basis van pensioenrichtdatum 68 zijn in het Tabellenboek vastgelegd. De uitruilfactoren op een andere datum dan pensioenrichtdatum 68 worden op overeenkomstige wijze vastgesteld.
5. Voor zover dit het gevolg is van de variatie in de uitkeringshoogte op grond van dit artikel mag het ouderdomspensioen meer bedragen dan het in Artikel 8 genoemde maximum.
Hoogte van het partner- en wezenpensioen
6. De keuze voor een variabele uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen heeft geen gevolgen voor de hoogte van het partner- en wezenpensioen.
Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden
7. Indien in combinatie met een variabele uitkeringshoogte tevens vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 21 plaatsvindt, wordt eerst het bepaalde in artikel 21 toegepast en vervolgens het bepaalde in dit artikel.
Artikel 25 Voorwaardelijke toeslagverlening
Voorwaardelijke toeslag actieven en inactieven op basis van prijsindex
1. Op:
a. De opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers;
b. de ingegane pensioenen van de pensioengerechtigden;
c. de premievrije pensioenaanspraken als bedoeld in Artikel 16, lid 1;
d. de aanspraken op bijzonder partnerpensioen van gewezen partners van (gewezen) deelnemers en van pensioengerechtigden als bedoeld in Artikel 17;
wordt jaarlijks op de eerste januari een toeslag verleend van maximaal de ontwikkeling van het prijsindexcijfer, met dien verstande dat een negatieve stijging van het prijsindexcijfer op nul wordt gesteld, waarbij de negatieve stijging(en) wordt (worden) verrekend met latere positieve stijgingen totdat het saldo weer positief is. Het pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het eigen vermogen gefinancierd.
Algemeen
2. Bij de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de toeslagverlening als bedoeld in lid 1, worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
a. de hoogte van de toeslagverlening wordt ieder jaar in december vastgesteld en per 1 januari van het volgende jaar verstrekt;
b. de toeslag wordt toegekend indien de financiële situatie van het pensioenfonds dit toestaat. Dit is afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad per 31 oktober van het jaar van vaststelling;
c. indien de beleidsdekkingsgraad beneden 110% ligt, wordt geen toeslag verleend;
d. de toeslag zal niet meer bedragen dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is uit het eigen vermogen van het pensioenfonds boven de beleidsdekkingsgraad van 110%;
e. voor niet verleende toeslagen bestaat de mogelijkheid dit in de volgende vijf jaar met terugwerkende kracht te compenseren, met inachtneming van de bepalingen in artikel 137 van de Pensioenwet.
Het Pensioenfonds heeft de vrijheid hiervan af te wijken indien de (financiële) situatie van het Pensioenfonds naar haar oordeel hiertoe aanleiding geeft. Het pensioen zal alleen worden aangepast als het bestuur van het Pensioenfonds heeft besloten dat de financiële middelen daarvoor toereikend zijn en de toeslagverlening op grond van wet- en regelgeving is toegestaan .
3. De toeslag zoals genoemd in lid 2 sub d wordt alleen verleend aan de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden geadministreerd bij het pensioenfonds op moment van toekenning. Na uitgaande waardeoverdracht conform de bepaling in Artikel 41 of na afkoop conform de bepaling in Artikel 38 wordt geen additionele toeslag verleend op de afgekochte of overgedragen aanspraken.
4. Alleen indien en voor zover de middelen van het pensioenfonds, naar het oordeel van het pensioenfonds tenminste toereikend zijn voor een toeslag, wordt deze verleend. Wanneer de toeslagambitie niet in voldoende mate wordt gerealiseerd, zal de werkgever géén aanvullende premie of bijstorting verschuldigd zijn.
5. De pensioengrondslag van een deelnemer die recht heeft op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw zoals vastgelegd in Artikel 15, kan jaarlijks per 1 januari verhoogd worden met
maximaal de ontwikkeling van het prijsindexcijfer. Het pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de in dit lid genoemde pensioengrondslag wordt aangepast.
6. In afwijking van lid 2 kan het Pensioenfonds de pensioenen als bedoeld in lid 1 ook verhogen op grond van de extra indexatiemogelijkheid uit het tijdelijk Besluit van 7 juni 2022 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie. Dit is een aanvulling op de hierboven genoemde regels.
Voorwaardelijke aanvullende toeslag inactieven
7. De aangesloten ondernemingen hebben per 1 juli 2020 een eenmalige storting ter grootte van
€ 17.000.000 (zeventien miljoen Euro) aan het pensioenfonds gedaan. Het pensioenfonds heeft deze storting gereserveerd in een bestemmingsreserve, genaamd toeslagendepot inactieven. Dit depot heeft als enige doelstelling het financieren van de aanvullende toeslag inactieven en:
a. wordt jaarlijks verhoogd of verlaagd met het rendement, te weten het rendementspercentage over het vermogen dat door het Pensioenfonds over deze periode behaald is en in het jaarverslag is opgenomen; en
b. wordt jaarlijks verlaagd met de koopsom van de aanvullende toeslag inactieven; en
c. kent geen maximum en wordt opgeheven indien het depot nihil wordt; en
d. wordt toegevoegd aan de algemene reserve van het pensioenfonds, wanneer de toezichthouder dit vereist, of op basis van het financieel toetsingskader handhaving van het Toeslagendepot inactieven niet langer mogelijk is; en
e. wordt aangesproken indien het pensioenfonds, vanwege de financiële positie, een korting moet gaan doorvoeren. Het toeslagendepot inactieven wordt dan aangesproken om de korting te verlagen of te voorkomen.
Bij toepassing van sub d en e zal het pensioenfonds besluiten tot een oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan de bestemming van dit depot, namelijk toeslagverlening aan de inactieven.
8. Ten laste van het toeslagdepot inactieven kan het pensioenfonds jaarlijks beslissen tot een aanvullende toeslag inactieven. Deze toeslag wordt verleend over de op het moment van toekenning van de toeslag bij het pensioenfonds opgebouwde pensioenen van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
9. Bij de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de aanvullende toeslag inactieven worden de volgende uitgangspunten in acht genomen;
a. de toeslag is voorwaardelijk en de hoogte van de toeslag wordt ieder jaar in december vastgesteld en per 1 januari van het volgende jaar verstrekt; en
b. wordt alleen toegekend indien en voor zover de toeslag als bedoeld in lid 1 (in het verleden) voor de inactieven niet volledig is toegekend, waarbij de in lid 2 genoemde vijfjaarstermijn voor inhaaltoeslagen vervalt; en
c. is een percentage over de opgebouwde pensioenen van de inactieven; en
d. wordt jaarlijks door het pensioenfonds vastgesteld, zolang het Toeslagendepot inactieven een positief saldo heeft, waarbij het streven is dat het Toeslagendepot Inactieven over een periode van 15 jaar blijft bestaan; en
e. zal niet worden verleend, indien toekenning niet is toegestaan op grond van de op het moment van toekenning geldende wet- en regelgeving. Op basis van de huidige wetgeving wordt de Aanvullende Toeslag Inactieven niet verleend indien het Pensioenfonds, gezien de beleidsdekkingsgraad, niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen.
Hoofdstuk 3 Beschikbare premieregeling Artikel 26 Beschikbare premieregeling Jaarlijkse opbouw
1. De beschikbare premieregeling is een zelfstandig onderdeel van deze hybride pensioenregeling. Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor de opzet, inrichting en uitwerking van de beleggingen die worden aangeboden in de Beschikbare premieregeling. Hierbij heeft het pensioenfonds zorgplicht conform wet- en regelgeving. In de Beschikbare premieregeling wordt gestreefd naar een pensioen zoals bepaald in dit artikel en artikel 27.
2. Voor de opbouw in de Beschikbare premieregeling gericht op een opbouw van ouderdomspensioen van 0,375% van de pensioengrondslag per dienstjaar en een uitgesteld opgebouwd partnerpensioen stelt de werkgever gedurende het deelnemerschap maandelijks een premie beschikbaar
Aan deze Beschikbare premieregeling is geen verzekering verbonden. Dit betekent dat bij:
a. arbeidsongeschiktheid, geen recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidspensioen noch op een recht op premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid.
b. overlijden maximaal het opgebouwde kapitaal beschikbaar komt voor inkoop van partner- en/of wezenpensioen, voor zover dat binnen de fiscale grenzen ingekocht kan worden.
Inrichting Beschikbare premieregeling
3. De premie als bedoeld in lid 2 wordt gestort op een bij het pensioenfonds op naam van de deelnemer geadministreerde pensioenkapitaalrekening. Deze premie bestaat uit een werkgeversbijdrage en een deelnemersbijdrage. Het opgebouwde kapitaal wordt belegd. Het pensioenfonds draagt in samenwerking met een vermogensbeheerder zorg voor de inrichting van de modelportefuilles en de aangeboden beleggingsfondsen.
4. In overeenstemming met het karakter van een premieovereenkomst zijn de financiële risico’s- en kosten van de beleggingen, geheel voor rekening van de (gewezen) deelnemer.
5. Het pensioenfonds heeft een uitgebreide zorgplicht bij de beleggingen in deze beschikbare premieregeling. In dit kader wordt aan iedere deelnemer een Brochure Beschikbare Premieregeling ter beschikking gesteld. In deze brochure worden de beleggingsmogelijkheden binnen de beschikbare premieregeling uitgelegd en de relevante voor- én nadelen van de verschillende keuzeopties genoemd. Iedere deelnemer ontvangt daarnaast de volgende formulieren waarin de voorwaarden van de verschillende mogelijkheden in detail zijn beschreven:
a. Keuzeformulier Beschikbare Premieregeling. Dit formulier dient volledig ingevuld en ondertekend geretoruneerd te worden bij in dienst treding en bij wijziging van de beleggingskeuzes. Dit formulier is beschikbaar op de website van het fonds;
b. Vragenformulier beleggingsprofiel. Met dit formulieren kan de beleggingskeuze ook tussentijds aangepast worden. Dit formulier hoeft alleen ingevuld te worden indien de deelnemer kiest voor de eigen beleggingsmix, de zogenaamde “opting-out” route.
Na retournering aan het pensioenfonds, controleert het pensioenfonds de invulling en ondertekening van de formulieren en de keuzes.
Risicohouding
6. Het pensioenfonds heeft een risicohouding vastgesteld en vastgelegd in de zogenaamde Actuariële en bedrijfstechnische nota (ofwel het bedrijfsplan) van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft periodiek overleg met de vermogensbeheerder en evalueert periodiek de lifecycles, aangeboden beleggingsfondsen, beleggingsresultaten en de te verstrekken informatie aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Bovendien evalueert het pensioenfonds periodiek de keuzes van de deelnemers ten aanzien van de aangeboden lifecycles.
Pensioenkapitaalrekening
a. de gestorte pensioenpremies, conform Artikel 27;én
b. het saldo van de op deze pensioenkapitaalrekening bijgeschreven beleggingsopbrengsten en afgeschreven beleggingsverliezen;
c. de ingehouden kosten;
d. Eventueel gecorrigeerd met inkomende of uitgaande waardeoverdrachten.
Informatie
8. Conform de hiervoor relevante bepalingen in wet-en regelgeving informeert het pensioenfonds, de (gewezen) deelnemers schriftelijk, per email of via de deelnemers-portal over de het opgebouwde kapitaal, de risico’s en de beleggingsmogelijkheden inclusief eventuele wijzigingen hierin.
Artikel 27 Beschikbaar gestelde pensioenpremie
De hoogte van de premie is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer per 1 januari van het betreffende jaar en de pensioengrondslag. Deze storting is in totaal gelijk aan een leeftijdsafhankelijke premie als percentage van de pensioengrondslag van de deelnemer volgens onderstaand schema.
De jaarlijkse premiepercentages voor 2020 en 2021.
Leeftijd | |
% | |
18 tot en met 19 | 1,40 |
20 tot en met 24 | 1,54 |
25 tot en met 29 | 1,80 |
30 tot en met 34 | 2,08 |
35 tot en met 39 | 2,42 |
40 tot en met 44 | 2,80 |
45 tot en met 49 | 3,26 |
50 tot en met 54 | 3,82 |
55 tot en met 59 | 4,48 |
60 tot en met 64 | 5,30 |
65 tot en met 67 | 6,14 |
Voorbeeldberekening.
Voor een deelnemer geboren op 23 februari 1975, met een voltijds pensioengevend salaris van
€ 45.000,-- en een deeltijdfactor van 80% wordt de beschikbare premie in 2023 als volgt berekend:
Zijn leeftijd is op 1 januari 2023 45 jaar. Het premiepercentage is dus 3,26 %. De pensioengrondslag is € 28.678 (45.000 -/- 16.322 (franchise in 2023)). In 2023 is de jaarpremie van deze deelnemer voor de Beschikbare premieregeling: 3,26% * 28.678 * 80% = € 748.
2. Als de deelnemer niet gedurende het gehele jaar aan de pensioenregeling deelneemt, wordt de pensioenpremie naar evenredigheid van de duur van de deelname verlaagd. Indien de deelnemer minder dan de bij de werkgever volledige werktijd werkzaam is, wordt de pensioenpremie vermenigvuldigd met de deeltijdfactor als bedoeld in Artikel 6 lid 3.
3. De jaarlijks in te leggen premie als bedoeld in lid 1 kan alleen gerealiseerd worden indien en voor zover deze opbouw uit de premie (en de aanwezige middelen in het premiedepot) gefinancierd kan worden (zie artikel 40). Elk kalenderjaar, voor het eerst in 2020, besluit het pensioenfonds in het laatste kwartaal van dat kalenderjaar of de in lid 1 genoemde premie voor het volgende kalenderjaar gefinancierd kan worden uit de vaste premie of dat dit percentage voor het volgende kalenderjaar verlaagd moet worden. Een verlaging geldt alleen voor dat volgende kalenderjaar.
1 Genoemde percentages zijn gebaseerd op de tweede kolom van de 3%-staffel uit het Beschikbare premiebesluit van 20 december 2019, nr. 2019-21333 (stcrt 2019, 66203), gericht op een opbouw van het ouderdomspensioen van 0,375% van de pensioengrondslag per dienstjaar en een uitgesteld opgebouwd partnerpensioen (20% van de staffelpercentages).
Artikel 28 Belegging pensioenpremies
Beleggingsmogelijkheden
1. Het pensioenfonds biedt de volgende beleggingsmogelijkheden aan:
a. Stabiel pensioen, het kapitaal wordt dan belegd in de standaard life-cycle; of
b. Variabel pensioen, het kapitaal wordt dan belegd in de Doorbeleg life-cycle; of
c. Eigen beleggingsmix, opting-out.
Een combinatie van keuzes is niet mogelijk.
In de Brochure Beschikbare Premieregeling worden deze mogelijkheden toegelicht.
Belegging in de Standaard life-cycle en de Doorbeleg life-cycle
2. De Standaard life-cycle en de Doorbeleg life-cycle zijn gebaseerd op een profiel dat geldt voor de groep waartoe de deelnemer behoort, volgens de inzichten inzake prudent beleggen en de door het pensioenfonds vastgestelde risicohouding. Het risicoprofiel, oftewel de risicohouding van de beleggingen wordt vastgesteld door het pensioenfonds in overleg met cao-partijen.
De lifecycles zijn afgestemd op de verschillende leeftijdscategorieën en bijbehorende beleggingshorizon. Voor iedere leeftijdsgroep wordt een geschikte spreiding over zakelijke waarden en vastrentende waarden vastgesteld. Is de pensioenrichtdatum nog ver weg, dan wordt vooral belegd in zakelijke waarden. Naarmate de pensioenrichtdatum dichterbij komt, wordt meer zekerheid ingebouwd door meer te beleggen in vastrentende waarden.
De normportefeuilles voor de Standaard life-cycle en Doorbeleglifecycle zijn samengesteld uit (bedrijfs)obligaties, cash, aandelen. hoogrentende obligaties en indirect vastgoed. Het pensioenfonds is -in samenwerking met de vermogensbeheerder – verantwoordelijk voor de selectie van de beleggingsfondsen, de samenstelling en weging in de lifecycle om het gewenste risicoprofiel te bereiken. Het pensioenfonds gebruikt een ALM studie om de risicoprofielen van de Standaard life-cycle te bepalen en periodiek te controleren.
3. De (gewezen) deelnemer die hiervoor kiest of geen keuze heeft gemaakt wordt ingedeeld in de Standaard life-cycle. Dit is de default.
In de Standaard life-cycle is het beleggingsrisico afhankelijk van de leeftijd van de deelnemers. Is de deelnemer jong, dan kan er meer beleggingsrisico genomen worden, met kans op hogere rendementen dan als een deelnemer ouder is. Bij een oudere deelnemers wordt van een lager beleggingsrisico uitgegaan omdat dan meer nadruk ligt op het behoud van het opgebouwde kapitaal. Het risicoprofiel van de Standaard life-cycle gaat er van uit dat de deelnemer bij pensionering kiest voor inkoop van een stabiel pensioen met het opgebouwde pensioenkapitaal. Inkoop kan bij het pensioenfonds dan wel bij een andere pensioenuitvoerder.
4. De (gewezen) deelnemer kan kiezen voor het Doorbeleg life-cycle. Het risicoprofiel van deze life- cycle gaat er van uit dat de deelnemer bij pensionering kiest voor een variabel pensioen, te weten doorbeleggen met het opgebouwde pensioenkapitaal. Dit doorbeleggen is momenteel alleen mogelijk bij andere aanbieders dan het pensioenfonds.
Het pensioenfonds zal de (gewezen) deelnemer, periodiek en op de pensioendatum informeren over de mogelijkheid tot belegging in de Doorbeleg life-cycle en de aankoop van een variabel pensioen. Bij een variabel pensioen is de uitkering fhankelijk van de beleggingsresultaten van het belegd kapitaal. De waarde van de beleggingen bepalen ook na de pensioendatum de hoogte van de pensioenuitkering. De variabele pensioenuitkering geeft onzekerheid over de hoogte van de uitkeringen die voor de (gewezen) deelnemer financieel kan mee- of tegenvallen
De Doorbeleg life-cycle is tot een leeftijd van 58 jaar gelijk aan de Standaard life-cycle. Na de 58- jarige leeftijd blijft het risicoprofiel van de Doorbeleg life-cycle op een hoger niveau dan de Standaard life-cycle. De (gewezen) deelnemer loopt dan een groter beleggingsrisico, maar heeft ook kans op een hoger beleggingsrendement.
5. Het pensioenfonds informeert deelnemers 15 jaar voor de pensioenrichtdatum (68) extra op de mogelijkheid tot beleggen in de Doorbeleg life-cycle. De (gewezen) deelnemer kan dan een
voorlopige keuze voor doorbeleggen maken. Op de pensioeningangsdatum maakt de (gewezen) deelnemer de definitieve keuze voor een stabiel pensioen of een variabel pensioen. Het pensioenfonds voert zelf geen variabel pensioen uit. Bij een keuze voor variabel pensioen dient de (gewezen) deelnemers op de pensioeningangsdatum zelf een andere pensioenuitvoerder te kiezen. (zie artikel 29)
De (gewezen) deelnemer kan de keuze voor de Doorbeleg life-cycle kenbaar maken, door het hiervoor benodigde 'Keuzeformulier Beschikbare Premieregeling' in te vullen, te ondertekenen en aan het pensioenfonds te retourneren. Tot de pensioeningangsdatum kan de (gewezen) deelnemer op ieder moment de keuze wijzigen.
Voor de (gewezen) deelnemer die deelneemt aan de Standaard life-cycle en kiest voor de Doorbeleg life-cycle, wordt de huidige lifecycle omgezet in de Doorbeleg life-cycle (switch).
Opting-out
6. De deelnemer kan kiezen voor een eigen beleggingsmix, de zogenaamde opting-out. De deelnemer neemt dan de verantwoordelijkheid voor de beleggingen van het pensioenfonds over.
7. De deelnemer dient zijn keuze voor opting-out kenbaar te maken door het Keuzeformulier Beschikbare Premieregeling en het Vragenformulier Beleggersprofiel in te vullen, te ondertekenen en aan het pensioenfonds te retourneren.
Op basis van het Vragenformulier Beleggersprofiel wordt het risicoprofel vastgesteld. Hierbij adviseert het pensioenfonds, de deelnemer over verantwoorde keuzes bij de beleggingen vanuit de risicodraagkracht van de deelnemers en geeft daarbij voorbeelden over verantwoord portefeuillebeheer en attendeert de deelnemers op de risico's.
Het pensioenfonds dient vanuit zijn zorgplicht de beleggingskeuzes goed te keuren. Het pensioenfonds zorgt ervoor dat, tenminste een keer per jaar getoetst wordt of de beleggingen van de deelnemer zich binnen de op basis van de vorige volzin geldende grenzen bevinden en informeert de deelnemer hierover. Indien deze afwijkt, zal het pensioenfonds de beleggingskeuze opnieuw laten bevestigen door de deelnemer met het beleggingsformulier. Indien dit niet binnen het pensioenfonds gestelde termijn ondertekend retour wordt ontvangen, worden de beleggingen door het pensioenfonds binnen een maand na deze termijn teruggezet naar de default. De kosten voor deze transitie zijn voor rekening deelnemer.
8. Opting-out is niet toegestaan voor de gewezen deelnemer of gewezen partner. Per de datum waarop het deelnemerschap anders dan door overlijden wordt beëindigd, wordt het via opting-out belegde kapitaal, omgezet naar de Standaard life-cycle , tenzij de (gewezen) deelnemer de keuze heeft gemaakt voor de Doorbeleg life-cycle .
Bij beëindiging van het partnerschap, is opting-out niet toegestaan voor het te verevenen ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen. Per de datum van beëindiging van het partnerschap, wordt dit via opting-out belegde kapitaal, omgezet naar de Standaard life-cycle tenzij de (gewezen) partner de keuze heeft gemaakt voor de Doorbeleg life-cycle .
Kosten
9. De kosten bij aan- en verkoop van beleggingsfondsen worden in mindering gebracht op het pensioenkapitaal. de te storten of de te onttrekken bedragen. Een specificatie van deze kosten is vastgelegd in de Brochure Beschikbare premieregeling.
Mogelijkheden tot aanwending van het kapitaal op de pensioeningangsdatum
1. Op de pensioeningangsdatum heeft de (gewezen) deelnemer de keuze om het kapitaal aan te wenden voor:
a. aankoop van aanspraken in de Middelloonregeling van het pensioenfonds;
b. aankoop van een vaste of variabele pensioen bij een pensioenuitvoerder naar keuze.
2. Het pensioenfonds verstrekt aan de (gewezen) deelnemer twee maanden vóór de pensioendatum dan wel de gewenste eerdere pensioeningangsdatum een opgave van de uit het op dat moment gevormde saldo van de pensioenkapitaalrekening en de hieruit te verkrijgen pensioenaanspraken, indien dit kapitaal wordt aangewend voor de aankoop van pensioenaanspraken in de Middelloonregeling van het pensioenfonds.
Aankoop bij het pensioenfonds
3. Op de pensioeningangsdatum wordt het pensioenkapitaal aangewend voor de aankoop van pensioenaanspraken in het pensioenfonds. Uitkering van het pensioenkapitaal door middel van een bedrag ineens is niet mogelijk.
4. Bij aankoop van het pensioenkapitaal bij het pensioenfonds, wordt het op het moment van aankoop gevormde pensioenkapitaal aangewend voor de aankoop van een direct ingaand levenslang ouderdomspensioen met een bij overlijden van de gepensioneerde direct ingaand partnerpensioen ter grootte van 70% van dit ouderdomspensioen. Hierbij dienen de geldende bepalingen in de Pensioenwet en de Wet op de loonbelasting 1964 in acht genomen te worden.
5. Bij aankoop in het pensioenfonds worden de te verkrijgen pensioenaanspraken vastgesteld op basis van de grondslagen die zijn vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het pensioenfonds. De aankoop vindt plaats op basis van sekseneutrale grondslagen. De aankoopfactoren zijn vastgelegd in het Tabellenboek.
6. Na omzetting van het pensioenkapitaal in pensioenaanspraken bij het pensioenfonds zijn de bepalingen uit de Middelloonregeling (hoofdstuk 2) van overeenkomstige toepassing op deze pensioenaanspraken.
7. De door de (gewezen) deelnemer gemaakte keuzes ten aanzien van de pensioenaanspraken opgebouwd in de Middelloonregeling uit hoofde van Artikel 21, Artikel 22, Artikel 23 en Artikel 24 zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de pensioenaanspraken aangekocht vanuit het pensioenkapitaal.
Aankoop bij een andere pensioenuitvoerder
8. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het pensioenkapitaal worden aangewend voor aankoop van een stabiel of variabel pensioen bij een door de (gewezen) deelnemer gekozen pensioenuitvoerder (conform artikel 80 en 82 Pensioenwet). Dit verzoek moet binnen één maand na ontvangst van de in lid 2 bedoelde opgave aan het pensioenfonds kenbaar gemaakt zijn. In dit verzoek dient het pensioenfonds gerechtigd te worden om het pensioenkapitaal over te dragen naar de aangewezen pensioenuitvoerder. Het pensioenfonds zal toetsen of de aangewezen pensioenuitvoerder een wettelijk toegestane pensioenuitvoerder is en zal vervolgens het pensioenkapitaal dat op de overdrachtsdatum is opgebouwd overdragen.
Artikel 30 Overlijden voor de pensioen(ingangs)datum
Aankoop bij het pensioenfonds
Vervallen pensioenkapitaal aan het pensioenfonds
2. Indien bij overlijden van de (gewezen) deelnemer de in lid 1 van dit artikel genoemde aankoop niet mogelijk is in verband met het ontbreken van een nabestaande aan wie een aanspraak op (tijdelijk) partner- of wezenpensioen uit hoofde van dit pensioenreglement kan worden uitgekeerd, zal het pensioenkapitaal vervallen aan het pensioenfonds.
3. Bij fiscale bovenmatigheid als gevolg van verhoging van het (tijdelijk) partnerpensioen en/of wezenpensioen als bedoeld lid 1 zal de overwaarde vervallen aan het pensioenfonds. Hierbij worden de fiscale grenzen zoals weergegeven in Artikel 8 in acht genomen.
Berekening aanspraken
4. Bij aankoop in het pensioenfonds worden de te verkrijgen pensioenaanspraken vastgesteld op basis van de grondslagen die zijn vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het pensioenfonds. De aankoop vindt plaats op basis van sekseneutrale grondslagen. De aankoopfactoren zijn opgenomen in het Tabellenboek.
Artikel 31 Beschikbare premieregeling en keuzemogelijkheden
Conform Middelloonregeling
1. De door de (gewezen) deelnemer gemaakte keuzes ten aanzien van de pensioenaanspraken opgebouwd in de Middelloonregeling uit hoofde van Artikel 21, Artikel 22, Artikel 23 en Artikel 24 zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de pensioenaanspraken aangekocht vanuit het pensioenkapitaal.
Keuze voor deeltijdpensioen
2. Indien de deelnemer heeft verzocht om deeltijdpensioen conform Artikel 22 van dit reglement dan geldt dit ook voor de Beschikbare premieregeling.
3. Het saldo op de pensioenkapitaalrekening wordt naar rato van de gekozen deeltijd aangewend voor aankoop van pensioenaanspraken bij het pensioenfonds. De bepalingen uit Artikel 29 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 32 Arbeidsongeschiktheid en Beschikbare premieregeling
Indien en voor zover de dienstbetrekking eindigt, eindigt ook de opbouw voor de Beschikbare premieregeling.
Indien en voor zover er recht bestaat op premievrijstelling in de Middelloonregeling, blijft het deelnemerschap ook voor de Beschikbare premieregeling in stand. Er bestaat geen recht op premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid voor de Beschikbare premieregeling.
Artikel 33 Beëindiging van huwelijk of partnerschap / verevening van pensioenrechten
Bijzonder partnerpensioen
1. Indien de partnerrelatie met de partner als in partnerbegrip sub a, sub b of sub c zoals opgenomen in Artikel 1 van de (gewezen) deelnemer wordt beëindigd verkrijgt de gewezen partner recht op (de waarde van) een bijzonder partnerpensioen ten laste van de pensioenkapitaalrekening.
2. De waarde van het bijzonder partnerpensioen wordt berekend op basis van het ouderdomspensioen, ingaand op de pensioenrichtdatum en bijbehorend levenslang partnerpensioen, dat op de beëindigingsdatum van de partnerrelatie ten laste van het dan aanwezige saldo op de pensioenkapitaalrekening kan worden aangekocht in de verhouding 100:70. Vervolgens wordt de hoogte van het daarbij vastgestelde partnerpensioen in aanmerking genomen en wordt berekend wat de waarde van dit partnerpensioen is op de beëindigingdatum van de partnerrelatie. Deze waarde wordt onttrokken aan het saldo op de pensioenkapitaalrekening en wordt als een afzonderlijk saldo op naam van de gewezen partner ten behoeve van bijzonder partnerpensioen geadministreerd. Het kapitaal wordt belegd in de Standaard life-cycle tenzij de (gewezen) partner de keuze heeft gemaakt voor de Doorbeleg life- cycle . Het kapitaal komt beschikbaar bij pensionering of eerder overlijden van de (gewezen) deelnemer en zal worden aangewend voor de aankoop van bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner.
3. Bij overlijden van de gewezen partner vóór de (gewezen) deelnemer vervallen de rechten van de gewezen partner op het saldo als bedoeld in lid 2 en komt het betreffende saldo weer ten gunste van de (gewezen) deelnemer.
Ouderdomspensioen
4. Indien de partnerrelatie met de partner als in partnerbegrip sub a of sub b zoals opgenomen in Artikel 1 van de (gewezen) deelnemer wordt beëindigd heeft de gewezen partner overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op pensioenverevening van het ouderdomspensioen.
De pensioenverevening vindt plaats door ten behoeve van de gewezen partner de helft van de waarde van het saldo op de pensioenkapitaalrekening dat ten behoeve van de (gewezen) deelnemer in de periode van de partnerrelatie is opgebouwd inclusief de daarop betrekking hebbende beleggingsresultaten af te splitsen. Voordat afsplitsing plaatsvindt wordt eerst de waarde ten behoeve van het bijzonder partnerpensioen als hiervoor in lid 1 omschreven, van het saldo van de pensioenkapitaalrekening afgesplitst. Het te verevenen kapitaal wordt belegd in de Standaard life-cycle tenzij de (gewezen) partner de keuze heeft gemaakt voor de Doorbeleg life- cycle .
5. Bij overlijden van de gewezen partner vóór de (gewezen) deelnemer vervallen de rechten van de gewezen partner op het saldo als bedoeld in lid 4 en komt het betreffende saldo weer ten gunste van de (gewezen) deelnemer.
6. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien partijen verevening van pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op scheiding.
Termijn melding echtscheiding en overleggen bescheiden
7. Voor de gewezen partner ontstaat tegenover het pensioenfonds alleen een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen pensioentermijnen overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, als de beëindiging van de partnerrelatie binnen een termijn van twee jaar na de beëindiging van de partnerrelatie bij het pensioenfonds is gemeld. De melding dient daarbij te hebben plaatsgevonden door het indienen van een volledig ingevuld meldings- formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
8. Naast het volledig ingevulde meldingsformulier is de (gewezen) deelnemer verplicht om indien aanwezig de huwelijkse voorwaarden, voorwaarde bij geregistreerd partnerschap of de schriftelijke overeenkomst met het oog op scheiding te overleggen aan het pensioenfonds.
Conversie
9. Op verzoek van de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan het verevend pensioenkapitaal tezamen met het afgesplitste saldo ten behoeve van het bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een zelfstandige pensioenkapitaal voor de gewezen partner. De voorwaarden hiervoor en de wijze waarop dit gebeurt zijn vastgelegd in beleidsregels van het pensioenfonds.
10. Het pensioenkapitaal van de gewezen partner verkregen na conversie kan alleen belegd worden conform de Standaard life-cycle van het pensioenfonds, zoals beschreven in Artikel 28.
Kosten verevening en conversie
11. Het pensioenfonds zal de administratiekosten in verband met de verevening of conversie in gelijke delen bij beide betrokkenen in rekening brengen, dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen pensioenbedragen.
12. Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met een eventueel eerdere van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en/of eerdere afsplitsing van de waarde van een bijzonder partnerpensioen ten behoeve van een andere gewezen partner van de (gewezen) deelnemer.
Artikel 34 Beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioen(ingangs)datum
Kapitaal blijft in stand
1. Indien het deelnemerschap vóór de pensioeningangsdatum van de deelnemer anders dan door overlijden eindigt, behoudt betrokkene het voor en door hem tot dat ogenblik gevormde pensioenkapitaal. Het pensioenkapitaal wordt jaarlijks aangepast als gevolg van de gerealiseerde beleggingsresultaten conform Artikel 26, lid 7.
2. De gewezen deelnemer ontvangt een opgave met de hoogte van het tot aan de beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde pensioenkapitaal en alle overige informatie die voor de gewezen deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging van de deelneming relevant is.
Overgang naar Standaard life-cycle
3. Vanaf het moment dat het deelnemerschap vóór de pensioeningangsdatum wordt beëindigd anders dan door overlijden is beleggen via opting-out niet meer toegestaan. Per de datum waarop het deelnemerschap anders dan door overlijden wordt beëindigd, wordt het via opting-out belegde kapitaal, omgezet naar de Standaard life-cycle, tenzij de (gewezen) deelnemer de keuze heeft gemaakt voor de Doorbeleg life-cycle.
Gezien het karakter van de Beschikbare premieregeling komt het ten behoeve van de deelnemer op te bouwen pensioenkapitaal niet voor verhoging door middel van een toeslag in aanmerking. Na aankoop van pensioenaanspraken uit het pensioenkapitaal is Artikel 25 van overeenkomstige toepassing op deze pensioenaanspraken.
Hoofdstuk 4 Algemene bepalingen
Artikel 36 Informatieverstrekking
Informatie bij aanvang van het deelnemerschap
1. Het pensioenfonds zal de deelnemer binnen drie maanden na de start van de verwerving van de pensioenaanspraken schriftelijk informeren over:
a. de inhoud van de pensioenregeling (pensioen 1-2-3);
b. de mogelijkheden voor de belegging van de premies voor de premieregeling;
c. de toeslagverlening;
d. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het pensioenfonds;
e. de uitvoering van de pensioenregeling;
f. persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen;
g. het recht van de deelnemer om gegevens op te vragen als bedoeld in lid 2.
De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de informatie die op de website van de pensioenuitvoerder is opgenomen en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.
Deze informatie is onderdeel van de Pensioen 1-2-3 die het pensioenfonds opstelt en (digitaal) aan de deelnemer verstrekt. De deelnemer die niet heeft ingestemd met het gebruik van het (digitale) portaal, ontvangt deze korte uitleg van de pensioenregeling per post.
Algemene informatie
2. Het fonds stelt voor de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op zijn website de informatie beschikbaar als bedoeld in artikel 46a van de PW, te weten:
a. informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21;
b. verdere informatie over de pensioenregeling;
c. informatie over uitvoeringskosten;
d. het bestuursverslag en de jaarrekening; en .
e. voor zover van toepassing;
i. informatie over de gevolgen van significante wijzigingen in de technische voorzieningen;
ii. informatie over het financieel crisisplan;
iii. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;
iv. het pensioenreglement; en
v. de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.
vi. de verklaring inzake beleggingsbeginselen.
.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste tot en met derde lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk.
Wijziging pensioenreglement
3. De pensioenuitvoerder informeert de (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.
De pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Informatie aan deelnemer
4. Jaarlijks verstrekt het pensioenfonds ten behoeve van de deelnemer:
a. een opgave van de hoogte van het opgebouwde pensioen;
b. informatie over de toeslagverlening;
c. de groei van uw Pensioen in het afgelopen jaar (Factor A);
d. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134 PW;
e. informatie over een variabele uitkering;
f. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
g. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
h. informatie over de werkgever- en werknemerspremies;
i. informatie over garanties;
j. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;
k. informatie over de dekkingsgraad; en
l. voor zover van toepassing, informatie over de ingehouden kosten.
Deze informatieverplichting voldoet aan de eisen die de Pensioenwet hier aan stelt.
Het pensioenfonds verstrekt op verzoek van de deelnemer een opgave van Factor A over de zeven voorafgaande jaren. Het pensioenfonds kan een vergoeding vragen van de aan deze opgave verbonden kosten.
Informatie aan gewezen deelnemer
5. Het pensioenfonds zal aan de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap een schriftelijk bewijs verstrekken, waarin de hoogte van zijn opgebouwde premievrije pensioenaanspraken is aangegeven. Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer voorts:
a. informatie over de toeslagverlening;
b. informatie die voor de gewezen deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging van de deelneming relevant is, en
c. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds
d. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134 PW.
6. Het pensioenfonds stelt aan gewezen deelnemer jaarlijks beschikbaar op de portal en verstrekt vijfjaarlijks:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134 PW;
d. informatie over een variabele uitkering;
e. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
f. informatie over garanties;
g. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;
h. voor zover van toepassing, informatie over de ingehouden kosten.
Informatie aan pensioengerechtigde
7. De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt :
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134; en
e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is.
8. De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134 PW;
e. informatie over garanties; en
f. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.
Informatie aan (gewezen) partner en/of kinderen
9. De pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en
d. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134 PW.
10. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar:
a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie over vermindering van de pensioenen op grond van artikel 134 PW.
11. Indien en voor zover op grond van Artikel 17 recht ontstaat op een te verevenen ouderdomspensioen verstrekt het pensioenfonds hiervan aan de gewezen-partner een bewijsstuk van de tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap opgebouwde aanspraak waarop pensioenverevening zal worden gebaseerd alsmede de ingangsdatum van de uitbetaling. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.
12. Het pensioenfonds verstrekt na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aan de (ex-)-partner en de kinderen een bewijsstuk ter zake van de bestaande aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen.
Informatie Beschikbare premieregeling
13. Jaarlijks wordt aan de deelnemers een opgave verstrekt van het saldo van de pensioenkapitaalrekening, de daarbij gebruikte veronderstellingen en een indicatie van de uit het opgebouwde pensioenkapitaal te verkrijgen pensioenaanspraken. De deelnemer wordt ook geïnformeerd over de mogelijkheden van een variabel pensioen. Deze informatieverplichting moet in ieder geval voldoen aan de eisen die de Pensioenwet hier aan stelt.
14. Bij beëindiging van de deelname en daarna eens in de vijf jaar ontvangt de gewezen deelnemer van het pensioenfonds tenminste de in de Pensioenwet omschreven verplichte informatie.
15. Het pensioenfonds verstrekt aan de partner op het moment dat deze de status van gewezen partner verkrijgt en daarna tenminste één keer in de vijf jaar ten minste de in de Pensioenwet omschreven informatie.
16. Onverminderd het bepaalde in dit artikel verstrekt het pensioenfonds op verzoek aan de deelnemer of gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van het opgebouwde pensioenkapitaal. Het pensioenfonds kan een vergoeding vragen voor de aan deze opgave verbonden kosten.
1. De pensioenen worden door het pensioenfonds uitgekeerd bij achterafbetaling in maandelijkse termijnen ten bedrage van 1/12e van het jaarlijkse pensioenbedrag.
2. Voor de uitbetaling van een pensioentermijn kan het pensioenfonds jaarlijks overlegging eisen van een bewijs waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is (attestatie de vita), alsmede van alle andere stukken, welke door het pensioenfonds of de gekozen andere pensioenuitvoerder als bedoeld in artikel 29, voor de uitbetaling nodig worden geacht.
3. De uitkeringen worden onder inhouding van de verschuldigde belastingen, andere verplichte heffingen of andere met de (vervroegde) gepensioneerde overeengekomen inhoudingen, door of namens het pensioenfonds aan de rechthebbenden uitgekeerd en wel op een door de rechthebbende aangewezen bank- of girorekening.
4. Ten onrechte genoten uitkeringen moeten aan het pensioenfonds worden terugbetaald.
Artikel 38 Afkoop en kleine pensioenen
1. De aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens dan in de gevallen voorzien bij of krachtens Artikel 65 tot en met 69 van de Pensioenwet. Bij beëindiging van de deelneming na 1 januari 2019, komen pensioenbedragen van maximaal € 2,- bruto per jaar automatisch te vervallen.
Automatische waardeoverdracht kleine pensioenen
2. Het pensioenfonds zal na beëindiging van de deelneming de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer overdragen naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever, indien op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 PW bepaalde bedrag (zie Bijlage 1). Hierbij worden de bepalingen uit artikel 66 en 70a Pensioenwet en de relevante bepalingen in Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in acht genomen. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, zal de automatische waardeoverdracht niet plaatsvinden en blijven de opgebouwde aanspraken bij het pensioenfonds.
Afkoop ouderdomspensioen bij ingang
Afkoop partnerpensioen
Afkoop bijzonder partnerpensioen
Termijnen van informatie en uitbetaling
6. Het pensioenfonds dat gebruik wil maken van het in het lid 4 bedoelde recht informeert de gepensioneerde over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na de pensioeningangsdatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
7. Als het pensioenfonds gebruik maakt van het in het lid 4 of lid 5 bedoelde recht informeert het pensioenfonds de (gewezen) partner hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum respectievelijk binnen zes maanden na melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de (gewezen) partner.
Combinatie pensioenaanspraken uit Middelloonregeling en Beschikbare Premieregeling
8. Met de pensioenaanspraken zoals vermeld in lid 3, 4 en 5 van dit artikel wordt het totaal bedoeld van de pensioenaanspraken opgebouwd in de Middelloonregeling (Hoofdstuk 2) én de pensioenaanspraken die verkregen kunnen worden na aanwenden van het opgebouwde pensioenkapitaal uit de Beschikbare premieregeling (Hoofdstuk 3).
De berekening van de afkoop
9. De afkoop als bedoeld in dit artikel vindt plaats op basis van door het pensioenfonds vastgestelde sekseneutrale afkoopfactoren. Periodiek beoordeelt het pensioenfonds, gehoord de actuaris, of de afkoopfactoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De geldende afkoopfactoren zijn vastgelegd in het Tabellenboek.
Beslaglegging
10. Beslag op pensioenaanspraken vóór de pensioeningangsdatum, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders geregeld, is niet toegestaan. Xxxx beperking geldt, als het beslag dient tot verhaal van onderhoud, waarop de beslaglegger volgens de wet aanspraak heeft. Loonbeslag op pensioenaanspraken na pensioeningangsdatum is conform de wettelijke bepalingen toegestaan.
1. Het pensioenfonds kan ter dekking van zijn pensioenverplichtingen verzekeringen sluiten bij een of meerdere verzekeraars, in welk geval het pensioenfonds in de polis als bevoordeelde zal worden aangewezen. Het pensioenfonds heeft echter het recht de pensioengerechtigde als bevoordeelde aan te wijzen. Hierbij worden de fiscale grenzen in acht genomen.
2. Voor zover het pensioenfonds pensioenverplichtingen dekt door het sluiten van overeenkomsten met een of meer verzekeraars gelden de polisvoorwaarden van deze maatschappij(en). In dat geval is het pensioenfonds tot geen verdere uitbetaling van enig bedrag verplicht dan het zelf op grond van de gesloten verzekeringsovereenkomst van de verzekeraar ontvangt, mits het pensioenfonds de daarvoor benodigde premies heeft voldaan. De voorwaarden van deze overeenkomst liggen voor de belanghebbenden bij het pensioenfonds ter inzage.
3. Het pensioenfonds zal niet tot uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen overgaan, indien en voor zover de arbeidsongeschiktheid is ontstaan wordt bevorderd of verergerd door één van de hieronder genoemde oorzaken. Het maakt niet uit of dat een indirect of direct gevolg is. Het gaat om deze oorzaken:
x. xxxxx of (on)bewuste roekeloosheid van de deelnemer.
b. tijdens of als gevolg van het deelnemen aan een niet-Nederlandse gewapende dienst;
c. atoomkernreacties, onverschillig hoe deze zijn ontstaan;
d. door molest. Met molest bedoelen we:
i. een gewapend conflict, hier wordt onder verstaan elk geval waarin staten of andere georganiseerde partijen elkaar, of althans de een de ander, gebruik makend van militaire machtsmiddelen bestrijden. Onder gewapend conflict wordt mede verstaan het gewapende optreden van een Vredesmacht der Verenigde Naties;
ii. burgeroorlog, hier wordt onder verstaan een min of meer georganiseerde gewelddadige strijd tussen inwoners van eenzelfde staat waarbij een belangrijk deel van de inwoners van die staat betrokken is;
iii. opstand, hier wordt onder verstaan georganiseerd gewelddadig verzet binnen een staat, gericht tegen het openbaar gezag.
iv. binnenlandse onlusten, hier wordt onder verstaan min of meer georganiseerde gewelddadige handelingen, op verschillende plaatsen zich voordoend binnen een staat;
v. oproer, hier wordt onder verstaan een min of meer georganiseerde plaatselijke gewelddadige beweging, gericht tegen het openbaar gezag;
vi. muiterij, hier wordt onder verstaan een min of meer georganiseerde gewelddadige beweging van leden van enige gewapende macht, gericht tegen het gezag waaronder zij gesteld zijn.
e. door zich te bevinden in een gebied met een oranje of rood reisadvies van de Nederlandse overheid.
4. De deelnemer is verplicht om alle verplichtingen die voortvloeien uit de WIA na te komen. Bij niet nakoming kan de premievrije voortzetting en/of het arbeidsongeschiktheidspensioen worden verminderd. Dit geldt in ieder geval indien en voor zover de deelnemer geen recht heeft op uitbetaling van de WIA-uitkering.
5. Het arbeidsongeschiktheidsrisico van een deelnemer is niet meer verzekerd als:
a. de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de aangesloten onderneming die aan het fonds is verbonden eindigt of de deelnemer voortuitlopend op de beeindiging op non-actief wordt gesteld. Dit geldt niet indien de eerste ziektedag tijdens het deelnemerschap is gelegen.
b. de deelnemer met (vervroegd) pensioen gaat;
c. de eerste ziektedag van de deelnemer na de 66-jarige leeftijd is gelegen;
d. de deelnemer overlijdt.
6. Er bestaat geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen, premievrije voortzetting of uitkering als gevolg van overlijden, indien en voor zover:
a. dit voortvloeit uit een salarisstijging van 25% op jaarbasis;
b. De Nederlandsche Bank de toestand van oorlog vaststelt.
7. Het pensioenfonds zal niet overgaan tot uitkering van het te bereiken partnerpensioen als bedoeld in artikel 11 lid 3 en artikel 13 lid 4 indien en voor zover er sprake is van de in lid 5 genoemde situatie en voor zover de deelnemer overlijdt door één van de oorzaken hieronder. Het maakt niet uit of dat een indirect of direct gevolg is. Deze oorzaken zijn:
a. als gevolg van een misdrijf begaan door de voor het levenslange partnerpensioen of wezenpensioen in aanmerking komende nabestaande(n), waarvoor deze nabestaande(n) strafrechtelijk is (zijn) veroordeeld;
b. als gevolg van één van de oorzaken als bedoeld in lid 3 sub b tot en met e.
Onder overlijdensrisicoverzekering wordt verstaan het op risico basis verzekerde partner- en of wezenpensioen. Het op de datum van overlijden opgebouwde partnerpensioen zal wel uitgekeerd worden.
8. De deelnemer stelt het pensioenfonds schriftelijk in kennis als deze deelnemer gedurende een periode van langer dan 6 maanden werkzaamheden buiten de Europese Unie gaat verrichten. Dit kan invloed hebben op de voorwaarden of hoogte van de uitkering bij overlijden of arbeidsongeschiktheid.
Artikel 40 Financiering van de pensioenen
Uitvoeringsovereenkomst
1. De werkgever voldoet het pensioenfonds de verschuldigde premie uit hoofde van deze pensioenregeling. De voorwaarden voor de vaststelling van de premie zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst, die is gebaseerd op de pensioen-cao. Het pensioenfonds heeft met iedere aangesloten onderneming een uitvoeringsovereenkomst afgesloten
Werkgeversbijdrage Middelloonregeling en Beschikbare premieregeling
2. Deze regeling is in opzet een zogenaamde Collective Defined Contribution-regeling of CDC- regeling. Voor de financiering van de aanspraken uit hoofde van de Middelloonregeling en de Beschikbare premieregeling, is de werkgever aan het pensioenfonds een vaste premie verschuldigd ter grootte van 22,8% van de pensioengevende salarissom (inclusief de deelnemersbijdrage). Onder pensioengevende salarissom wordt verstaan het pensioengevend salaris van alle deelnemers op basis van de grondslagen zoals opgenomen in dit pensioenreglement. De werkgever draagt de vaste premie af aan het pensioenfonds.
3. De vaste premie van 22,8% geldt voor een vaste periode van vijf jaar (2020 tot en met 2024). Na deze periode blijft deze premie ongewijzigd, tenzij cao-partijen en het pensioenfonds een nieuwe vaste premie overeenkomen. Bij een wijziging van de vaste premie mag slechts rekening worden gehouden met prospectieve wijzigingen in economische en/of actuariele uitgangspunten.
De verhoging van de werkgeversbijdrage voor de jaarlijkse pensioenpremie van 1,8% van de pensioengevende salarissom is voor onbepaalde tijd en zal ook in de opvolgende pensioen-cao's voor pensioenopbouw worden aangewend. Indien deze 1,8% op grond van wet- en regelgeving niet meer voor pensioenopbouw kan worden aangewend, zullen cao-partijen besluiten om deze 1,8% in de pensioensfeer aan te wenden (bijvoorbeeld vermindering werknemersbijdrage). Als dit ook niet mogelijk blijkt, zullen cao-partijen besluiten tot een andere aanwending in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer.
Premiedepot
4. Het per 1 januari 2020 bestaande premiedepot wordt voortgezet. Het premiedepot heeft als enige doelstelling het egaliseren van de premie gedurende een bepaalde periode. Het is niet toegestaan om het depot voor een ander doel te gebruiken dan betaling van toekomstige pensioenpremies. Het premiedepot kent geen maximum. De middelen in het premiedepot behoren tot de bezittingen van het pensioenfonds.
5. Het premiedepot zal:
a. jaarlijks per 31 december worden verhoogd of verlaagd met het rendement, te weten het rendementspercentage over het vermogen dat door het pensioenfonds over deze periode behaald is en in het jaarverslag is opgenomen;
b. indien en voor zover in een bepaald jaar sprake is van een positief verschil tussen de vaste premie en de benodigde kostendekkende premie, verhoogd worden met dit positieve verschil;
c. indien en voor zover in een bepaald jaar sprake is van een negatief verschil tussen de vaste premie en de benodigde kostendekknde premie, verlaagd worden met dit negatieve verschil;
d. verlaagd worden indien en voor zover het pensioenfonds, vanwege de financiële positie, een korting moet gaan doorvoeren als bedoeld in artikel 42;
e. toegevoegd worden aan de algemene reserve van het pensioenfonds per 31 december 2024 of wanneer DNB dit verlangt of op basis van het financieel toetsingskader handhaving niet langer is toegestaan.
Bij toepassing van sub d en sub e besluit het pensioenfonds binnen de mogelijkheden van wet- en regelgeving tot een oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan de doelstelling van het premiedepot (namelijk betaling van toekomstige pensioenpremies).
Verlagen jaarlijkse pensioenopbouw
6. Op het moment dat het pensioenfonds vaststelt dat er een premietekort is en het premiedepot niet toereikend is, stelt het pensioenfonds de cao-partijen daarvan binnen een week op de hoogte. Indien de cao-partijen besluiten tot verhoging van de deelnemersbijdrage en dit voor 1 december voor aanvang van het kalenderjaar melden aan het pensioenfonds, zal het pensioenfonds uitgaan van deze gewijzigde deelnemersbijdrage. Indien het pensioenfonds dit besluit niet tijdig heeft ontvangen, zal het pensioenfonds voor de toepassing van dit artikel uitgaan van een ongewijzigde deelnemersbijdrage en vaststelllen dat er sprake is van een premietekort en overgaan tot het verminderen van de in dat jaar op te bouwen pensioenaanspraken als bedoeld in lid 7.
7. Indien er sprake is van een premietekort als bedoeld in lid 6, verlaagt het pensioenfonds voor het volgende kalenderjaar het percentage van de jaarlijkse aangroei van het ouderdomspensioen, partner- en wezenpensioen tot een zodanig niveau, dat de vaste premie voor het boekjaar vermeerderd met het premiedepot en de eventuele verhoging van de deelnemersbijdrage, 100% van de vastgestelde kostendekkende premie voor het betreffende jaar bedraagt. In beginsel geldt de verlaging alleen voor de pensioenaangroei van de aanspraken uit de Middelloonregeling, maar het pensioenfonds kan besluiten tot (gedeeltelijke) verlaging van de opbouw in de Beschikbare premieregeling. Een verlaging van de opbouw als bedoeld in deze bepaling geldt eveneens voor de premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid.
8. Een verlaging van het opbouwpercentage is geen wijziging van het pensioenreglement. Het pensioenfonds zal uiterlijk drie weken na het besluit tot verlaging van de opbouw dit kenbaar maken aan de deelnemers. Een verlaging van de opbouw wordt opgenomen in Bijlage 1.
Deelnemersbijdrage Middelloonregeling en Beschikbare premieregeling
9. De deelnemer is een deelnemersbijdrage verschuldigd. De hoogte van de deelnemersbijdrage is 2% van de pensioengevende salarissom van de werknemers (voor de periode 1 januari 2020 tot en met 30 april 2020 1,5%). Dit wordt jaarlijks herrekend als een door het pensioenfonds te bepalen percentage van de pensioengrondslagsom. De deelnemersbijdrage wordt door de werkgever in maandelijkse termijnen op het salaris van de deelnemer ingehouden en afgedragen aan het pensioenfonds, als onderdeel van de in lid 3 bedoelde bijdrage van de werkgever.
10. Bij de vaststelling van de deelnemersbijdrage en de werkgeversbijdrage wordt rekening gehouden met de eventueel geldende parttimefunctie(s). Hiertoe wordt bij de toepassing van lid 3 van dit artikel het pensioengevend salaris, voor zover dat is herleid naar een pensioengevend salaris dat geldt bij een volledige werktijd, vermenigvuldigd met de geldende deeltijdfactor, als bedoeld in artikel 6 lid 3. Als een deelnemer niet gedurende het hele jaar aan de regeling deelneemt, worden de in dit artikel genoemde bijdragen naar evenredigheid van de duur van de deelname vastgesteld.
Financiering Middelloonregeling middels kapitaaldekking
11.Ieder jaar wordt een gedeelte van het aan de deelnemers toegekende ouderdoms-, partner- en wezenpensioen in het pensioenfonds gefinancierd op basis van door de actuaris vast te stellen grondslagen De financiering van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen vindt plaats op 1 januari of de latere datum van opname als deelnemer. De financiering van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen vindt zodanig plaats dat ultimo van enig jaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming ten minste het tijdsevenredige gedeelte van de pensioen- aanspraken gefinancierd is. De inkoop van de toeslagverlening als bedoeld in artikel 25 vindt plaats op de eerste dag van het jaar waarin wordt besloten tot toekenning van de toeslagverlening.
12. Alle uitvoeringskosten komen voor rekening van het pensioenfonds en zijn onderdeel van de vaste premie.
13.Het tijdelijk partnerpensioen als bedoeld in artikel 12, arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 14 en het premievrijstellingsrisico bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in Artikel 15 worden op risicobasis herverzekerd. Het gedeelte van het partnerpensioen en het wezenpensioen dat op grond van lid 11 nog niet is gefinancierd, wordt op risicobasis herverzekerd.
Inkomende waardeoverdracht
1. Bij de opname in de pensioenregeling heeft de deelnemer het recht de waarde van door zijn/haar vorige werkgevers toegekende premievrije pensioenaanspraken in te brengen in de in dit reglement vastgelegde pensioenregeling. Hierbij zal rekening worden gehouden met de in artikel 71 tot en met 74 van de Pensioenwet opgenomen bepalingen. In geval van een inkomende waardeoverdracht worden de volgende situaties onderscheiden:
a. Indien bij de vorige pensioenuitvoerder alleen aanspraken gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet opgebouwd zijn, wordt de totale overdrachtswaarde aangewend voor de inkoop van aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen overeenkomstig artikel 10, 11 en 13 van dit reglement;
b. Indien bij de vorige pensioenuitvoerder alleen aanspraken gebaseerd op een premie- of kapitaalsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet opgebouwd zijn, wordt de totale overdrachtswaarde gestort op de pensioenkapitaalrekening A van de deelnemer overeenkomstig Artikel 26.
c. Indien bij de vorige pensioenuitvoerder zowel aanspraken gebaseerd op een premie- of kapitaalsovereenkomst enerzijds en aanspraken gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet anderzijds opgebouwd zijn, wordt de overdrachtswaarde van de aanspraken met betrekking tot de premie- of kapitaalsovereenkomst gestort op de pensioenkapitaalrekening van de deelnemer overeenkomst artikel 26 van dit reglement en de overdrachtswaarde van de aanspraken met betrekking tot de uitkeringsovereenkomst aangewend voor de inkoop van aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen overeenkomstig Artikel 10, Artikel 11 en Artikel 13 van dit reglement.
2. Het pensioenfonds zal ingeval van waarde-inbreng als bedoeld in lid 1 ten behoeve van de inkoop van aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen overeenkomstig artikel 10, 11 en 13 van dit reglement de ingebrachte waarde omrekenen naar extra pensioenaanspraken c.q. extra deelnemersjaren in de in dit reglement vastgelegde pensioenregeling.
3. Het is niet toegestaan om aanspraken uit hoofde van een netto-pensioenregeling middels ingaande waardeoverdracht in te brengen in de in dit reglement vastgelegde pensioenregeling.
Uitgaande waardeoverdracht
4. Bij beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in Artikel 16, heeft betrokkene, mits wordt voldaan aan de in artikel 71 van de Pensioenwet opgenomen bepalingen, het recht zijn/haar premievrije pensioenaanspraken af te kopen teneinde de waarde hiervan in te brengen in de pensioenvoorziening van zijn/haar nieuwe werkgever. Hierbij worden de bepalingen in artikel 71 tot en met 74 van de Pensioenwet in acht genomen. Door waardeoverdracht vervallen alle aanspraken uit hoofde van dit reglement. Waardeoverdracht zal niet plaatsvinden indien op grond van artikel 72 van de Pensioenwet de financiële toestand van het pensioenfonds dat niet toelaat.
Artikel 42 Vermindering van opgebouwde pensioenen
1. Een aangesloten onderneming kan als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden (bijvoorbeeld een sterke verslechtering van de financiële resultaten van de aangesloten onderneming) tot de conclusie komen, dat onverminderde betaling van de kostendekkende premie van de pensioenregeling niet langer verantwoord is, en besluiten de bijdrage in de kosten van deze pensioenregeling te verminderen of geheel te beëindigen. Zodra de werkgever besluit, dat zij van dit recht gebruik wil maken, is zij verplicht om dit onverwijld schriftelijk aan het pensioenfonds mee te delen. Het pensioenfonds is op zijn beurt verplicht om de deelnemers onverwijld van dat besluit van de werkgever op de hoogte te stellen. Naar gelang van de omstandigheden die het gevolg zijn van een dergelijk besluit van de werkgever, zal dit pensioenreglement aan die gewijzigde omstandigheden worden aangepast.
2. Het pensioenfonds kan besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten te verlagen. Dit kan alleen als:
a. de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds niet voldoet aan de bij of krachtens;
i. artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, te weten dat op zes achtereenvolgende (jaarlijkse) meetmomenten over een tussenliggende periode van vijf jaar,sprake is van een dekkingstekort, en ook de actuele dekkingsgraad op dat moment lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen;of
ii. de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 van de Pensioenwet of artikel 132 van de Pensioenwet zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 en artikel 139 van de Pensioenwet. De werkgever zal niet overgaan tot een aanvullende storting.
Onder beleidsdekkingsgraad wordt verstaan, het gemiddelde van de actuele dekkingsgraden van de laatste 12 maanden. Als een pensioenfonds op grond van de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de eisen voor het vereist eigen vermogen, moet het pensioenfonds een herstelplan indienen bij DNB. In het herstelplan staat welke maatregelen het pensioenfonds neemt om de beleidsdekkingsgraad in 10 jaar weer op het vereiste niveau te krijgen.
3. Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioen- gerechtigden ten minste drie maanden voor het tijdstip, waarop de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde vermindering gerealiseerd wordt, een opgave ontvangen van hun verminderde aanspraken en rechten. Tevens worden de aangesloten ondernemingen hierover geïnformeerd.
Artikel 43 Aanpassing van het pensioenreglement
1. Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met het bepaalde in de pensioenovereenkomst, pensioen-cao en uitvoeringsovereenkomst, mits deze in overeenstemming zijn met de toepasselijke wet- en regelgeving.
2. Het pensioenfonds kan het pensioenreglement wijzigen zonder inachtneming van de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst, mits het gaat om de onderwerpen die voortvloeien uit een wijziging van wet- en regelgeving en die geen ruimte over laat voor beleidsvrijheid betreffende de inhoud van de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst. Voor alle overige wijzigingen is instemming van de cao- partijen vereist.
3. Het pensioenfonds zal een voorgestelde wijziging van de pensioenregeling doorvoeren, nadat het pensioenfonds heeft vastgesteld dat de wijziging voldoet aan de volgende:
a. Past binnen de evenwichtige belangenafweging en voldoet aan de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding;
b. de financiële toestand van het pensioenfonds dit toelaat;
c. valt binnen het pensioenfonds toegestane keuzemogelijkheden;
d. niet in strijd is met de fiscale of civiele wetgeving;
e. de gewijzigde bepalingen in de pensioenreglement naar het oordeel van het pensioenfonds communicatief en administratief in redelijkheid uitvoerbaar zijn;
f. past binnen het budget dat de cao-partijen beschikbaar hebben gesteld en/of past binnen de financiële situatie van het pensioenfonds.
4. Wijzigingen in dit pensioenreglement worden aangebracht volgens de in dit pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst vastgelegde procedure. Bij een wijziging van de pensioenregeling blijven de tot op het moment van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken gehandhaafd, tenzij wijziging van de aanspraken op grond van de Pensioenwet is toegestaan.
5. Tenzij expliciet anders bepaald geldt een wijziging van dit pensioenreglement vanaf de datum van inwerkingtreding voor zowel de deelnemers (inclusief de arbeidsongeschikte deelnemers), gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
6. Het pensioenfonds informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever over de wijzigingen.
Artikel 44 Informatieplicht (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde
1. De (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde zijn verplicht het pensioenfonds onmiddelijk in kennis te stellen van voor het pensioenfonds van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement.
Bij de van belang zijnde gegevens moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wijzigingen in de burgerlijke staat, de gezinssamenstelling, het adres en de mate van arbeidsongeschiktheid.
2. Onder wijziging van de burgerlijke staat als bedoeld in lid 1 wordt verstaan, huwelijk, (geregistreerd) partnerschap, echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van het (geregistreerde) partnerschap of van overlijden van echtgenote, echtgenoot of partner.
De (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde wiens huwelijk of (geregistreerde) partnerschap anders dan door overlijden geëindigd is, is verplicht daarvan onmiddellijk kennis te geven door een schriftelijke verklaring over te leggen. De verklaring dient ten minste te vermelden de namen en geboortedata van beide partners en de datum waarop de gezamenlijke huishouding is geëindigd. De verklaring dient zowel door de deelnemer als door diens partner ondertekend te zijn. Indien de deelnemer aannemelijk maakt dat hij ondanks zijn inspanningen daartoe geen medeondertekening door de gewezen partner kan bewerkstelligen, zal het pensioenfonds mogen afgaan op een eenzijdige verklaring van de deelnemer.
3. Indien de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde het pensioenfonds niet tijdig in kennis heeft gesteld als bedoeld in lid 1, is hij/zij jegens het Pensioenfonds aansprakelijk voor eventueel voor het pensioenfonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
Artikel 45 Onaantastbaarheid der pensioenen
1. De aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Beslag op pensioen, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders geregeld, is niet toegestaan. Xxxx beperking geldt, als het beslag dient tot verhaal van onderhoud, waarop de beslaglegger volgens de wet aanspraak heeft.
3. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is slechts toegestaan als het pensioenfonds zich hiermede akkoord verklaart en is steeds herroepelijk.
4. De aan deze pensioenregeling te ontlenen pensioenaanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 46 Algemene bepalingen en glijclausule
1. In alle gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet beslist het pensioenfonds, rekening houdend met de bepalingen uit de Wet op de loonbelasting 1964 en de Pensioenwet.
2. De klachten- en geschillenregeling van het Pensioenfonds is op dit reglement van toepassing. Deze regeling is opgenomen in het reglement klachten- en geschillenregeling van het Pensioenfonds.
3. Het pensioenfonds heeft het recht om namens de aangesloten ondernemingen deze pensioenregeling vóór het van kracht worden daarvan ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking te vragen. Het pensioenfonds heeft de bevoegdheid om namens de aangesloten ondernemingen zich neer te leggen bij deze beschikking en deze pensioenregeling in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van deze beschikking.
Dit reglement is genaamd Pensioenreglement 2020 en is per 1 januari 2020 in werking getreden. Dit reglement is een voortzetting van Pensioenreglement 2015.
Dit pensioenreglement is laatstelijk aangepast per 1 december 2022.
Artikel 48 Overgangsbepalingen
Algemene overgangsbepalingen 2020: Invoering van de CDC-regeling
1. Dit pensioenreglement is genaamd Pensioenreglement 2020 en is een voortzetting van Pensioenreglement 2015. Pensioenreglement 2015 gold in de periode 2015-2020 en is een voortzetting van het tot 1 januari 2015 geldende pensioenreglement.
Vanaf 1 januari 2020 is Pensioenreglement 2020 van toepassing op alle tot en met 31 december 2019 bij het pensioenfonds op grond van eerdere pensioenreglementen opgebouwde aanspraken en ingegane rechten. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan de eerdere reglementen van het pensioenfonds.
Overgangsbepaling ongehuwden ouderdomspensioen
2. Op grond van de eerdere pensioenreglementen van het pensioenfonds opgebouwde ongehuwden ouderdomspensioen zijn premievrij. Het ongehuwden ouderdomspensioen komt alleen tot uitkering als de deelnemer na de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen geen partner meer heeft, dan wel vanaf het moment dat de partner na de pensioeningangsdatum overlijdt.
3. Per 1 januari 2015 zijn de premievrije aanspraken van het ongehuwden ouderdomspensioen actuarieel neutraal herrekend naar pensioenrichtdatum 67. Per 1 januari 2018 zijn de premievrije aanspraken uit dit ongehuwden ouderdomspensioen herrekend naar pensioenrichtdatum 68.
4. Voor de vaststelling van de hoogte van deze premievrije aanspraken en de voorwaarden voor de uitkering blijft het per 31 december 2014 geldende pensioenreglement van toepassing. Hoofdstuk 1, Hoofdstuk 2 onderdelen gebeurtenissen, keuzemogelijkheden en toeslagverlening en Hoofdstuk 4 uit dit pensioenreglement zijn van toepassing op het ongehuwden ouderdomspensioen.
Overgangsbepalingen 2019: Extra dotatie in het premiedepot
5. Op grond van het Principeakkoord VPL heeft het pensioenfonds
a. de premiemarge (gemaximeerd op 0,8% van de pensioengevende salarissom) over 2018 en 2019 toegevoegd aan het premiedepot; en
b. een eenmalige dotatie per 1 januari 2020 ter grootte van 1,6% van de pensioengevende salarissom toegevoegd aan het premiedepot.
Overgangsbepalingen 2019: Inkomende waardeoverdracht van kapitalen
6. De voormalige werknemers van BSN Medical Holding B.V., BSN Medical Intellectual Property
C.V. en Essity Operations Assen B.V. (voorheen 2care4 B.V.) die in 2018 of per 1 januari 2019 deelnemer zijn geworden in de pensioenregeling van het fonds en op de pensioeningangsdatum nog deelnemer zijn, hebben recht op de in lid 7 genoemde waardeoverdracht.
2023 | |
€ | |
Maximum pensioengevend jaarsalaris | 128.810 |
Franchise | 16.322 |
Premie pensioenregeling als percentage van het pensioengevend salaris
2020 tot en met 2024 | |
% | |
Werkgever | 20,8 |
Werknemer | 2* |
Totaal | 22,8 |
Uit deze premie wordt zowel de Middelloonregeling (hoofdstuk 2) als de Beschikbare premieregeling (Hoofdstuk 3) gefinancierd.
* De deelnemersbijdrage wordt actuarieel herrekend tot percentage van de pensioengrondslag.
Premie sinds 1 januari 2020 Beschikbare premieregeling (Artikel 27)
Leeftijd per 1 januari | Percentage van de pensioengrondslag |
% | |
18 tot en met 19 | 1,40 |
20 tot en met 24 | 1,54 |
25 tot en met 29 | 1,80 |
30 tot en met 34 | 2,08 |
35 tot en met 39 | 2,42 |
40 tot en met 44 | 2,80 |
45 tot en met 49 | 3,26 |
50 tot en met 54 | 3,82 |
55 tot en met 59 | 4,48 |
60 tot en met 64 | 5,3 |
65 tot en met 66 | 6,14 |
Grensbedrag voor afkoop of automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen: (hoogte van het in Artikel 38 vermelde bedrag)
2023 | |
Maximum pensioenbedrag voor afkoop | 594 |