CONCEPT)
(CONCEPT)
Transitie in het kader van de Wet toekomst pensioenen
CONCEPT versie april 2024
Inhoud
Inleiding 4
1. Proces 5
1.1. Proces 5
1.2. Verantwoordelijkheden en medezeggenschap 6
1.3. Betrokken overlegorganen 8
1.4. Overgang naar premieregeling 2023 8
1.5. Planning 9
2. Kaders, uitgangspunten en randvoorwaarden 10
2.1. | Huidige | pensioenregeling | 10 |
2.1.1. | Basisregeling | 10 | |
2.1.2. | Compensatieregeling en bruto en netto bijspaarregelingen | 11 | |
2.1.3. | Aanvullende dekkingen | 11 | |
2.2. | Nieuwe | pensioenregeling | 12 |
2.2.1. | Basisregeling | 12 | |
2.2.2. | Compensatieregeling en bruto en netto bijspaarregeling | 13 | |
2.2.3. | Aanvullende dekkingen | 13 | |
2.3. | Vergelijking huidige en nieuwe regeling | 14 | |
2.3.1. Basisregeling | 14 | ||
2.3.2. Compensatieregeling en bruto en netto bijspaarregeling | 15 |
2.4. Premie en ambitie 15
3. Contractkeuze 17
3.1. Type contract – karakter van de pensioenregeling 17
3.2. Nabestaandenpensioen 19
3.3. Invaren: omgaan met opgebouwde aanspraken 22
3.3.1. Verzoek tot invaren volgens de standaardmethode 22
3.3.2. Weging van argumenten om in te varen volgens de standaardmethode 22
3.3.3. Spreidingsperiode van 10 jaar 23
3.3.4. Gelijke aanpassing pensioengerechtigden 25
3.3.5. Toekenning inhaaltoeslag 2020 27
4. Invulling contract en vermogensverdeling 28
4.1. Doelstelling, kwantitatieve maatstaven 28
4.2. Vermogensverdeling 28
4.2.1. Vermogensverdeling bij verschillende dekkingsgraden 30
4.2.2. Voorkeur voor invaren 31
5. Gerichte vermogenstoedeling 36
5.1. Aanpassingen hoogte pensioenopbouw voor de jaren vanaf 2020 36
5.2. Nut en noodzaak gerichte vermogenstoedeling 37
5.3. Huidige compensatieregeling 37
5.4. Een gerichte vermogenstoedeling voor een specifieke groep actieve deelnemers (oudere actieven) 38
5.5. Gerichte vermogenstoedeling inhaaltoeslag 2020 42
6. Inzicht in transitie-effecten 45
6.1. Toelichting leeftijdscohorten 51
6.2. Verandering verwacht pensioen 51
6.3. Ontwikkeling uitkeringen 56
6.4. Netto profijt berekeningen 57
6.5. Toetsing uitkomsten aan doelstelling en maatstaven 60
6.6. Nut en noodzaak bijstelling/heroverweging keuzes en invulling 66
7. Verantwoording proces 67
7.1. Besluitvormingsproces op hoofdlijnen 67
7.2. Invulling hoorrecht 68
7.3. Toelichting overige vormen van betrekken achterbannen 69
7.4. Reflectie op het proces 69
8. Akkoord 70
A. Bijlagen 71
A.1. Samenvatting resultaten netto profijt en relatieve verandering pensioenbedrag 71
A.2. Uitgangspunten berekeningen 72
A.3. Gevoeligheidsanalyse initiële vulling risicodelingsreserve 79
A.4. Compensatie 83
Inleiding
De achtergrond van dit transitieplan
Op 1 juli 2023 is de Wet toekomt pensioenen (WTP) in werking getreden. In het kader van deze wet, zijn Rabobank, FNV Finance, CNV en De Unie (hierna gezamenlijk: cao-partijen) samen opgetrokken om voor de (voormalig) medewerkers van Rabobank, Obvion, BPD en DLL tot een nieuwe pensioenoplossing te komen die voldoet aan de nieuwe wet. Onderdeel van deze pensioenoplossing is niet alleen een nieuwe regeling voor actieve deelnemers, maar ook een transitie van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken van (voormalig) medewerkers en de pensioenrechten van de pensioengerechtigden naar deze nieuwe regeling.
De cao-partijen hebben dit transitieplan opgesteld. In dit transitieplan wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van belang zijn voor zowel de pensioenuitvoerder Rabobank Pensioenfonds (RPF) als de actieve deelnemers, voormalige deelnemers en pensioengerechtigden aan de pensioenregeling van Rabobank. In dit plan zijn de afspraken vastgelegd met betrekking tot een nieuwe pensioenregeling en de uitvoering daarvan, waarbij ook de kaders waarbinnen die afspraken zijn gemaakt, zijn beschreven en de afwegingen die daarbij zijn gemaakt.
Het is de gezamenlijke visie van de cao-partijen dat dit plan leidt tot een evenwichtige transitie voor alle belanghebbenden.
1. Proces
De transitie naar een nieuwe pensioenregeling is een ingrijpend proces en vraagt om overleg en instemming van verschillende partijen. Onderstaand wordt het doorlopen proces nader toegelicht. Hierbij wordt ook stil gestaan bij de wijze waarop de verschillende partijen zijn betrokken bij de beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming.
1.1. Proces
Dit transitieplan is de vastlegging van hetgeen cao-partijen zijn overeengekomen over de nieuwe pensioenregeling alsmede de transitie hiernaartoe vanuit de oude CDC regeling en de huidige premieregeling. Het transitieplan is tot stand gekomen in wisselwerking tussen cao-partijen en het bestuur van het Rabobank Pensioenfonds. Door middel van een iteratief proces van onderlinge afstemming zijn besluiten tot stand gekomen die naar de mening van de cao-partijen evenwichtig zijn.
Per 31 december 2022 is bij Rabobank een nieuwe pensioenregeling van kracht geworden (Pensioenregeling Rabobank 2023 – PR2023). Deze nieuwe pensioenregeling is een beschikbare premieregeling gebaseerd op een gelijke premie voor alle leeftijden en vervangt de tot
31 december 2022 geldende middelloonregeling met een maximale premiegrens (Collectief Defined Contribution, oftewel de CDC regeling). De cao-partijen en Rabobank Pensioenfonds hebben in het proces van wijziging van de pensioenregeling naar PR2023 al veel stappen gezet in lijn met de in de WTP voorgeschreven pensioenregelingen en er zijn al eerste stappen gezet in een evenwichtige transitie naar een beschikbare premieregeling met een vlakke premie. De in dit traject opgedane ervaringen zijn gebruikt bij het gezamenlijk vormgeven van de nieuwe pensioenregeling en het opstellen van het transitieplan.
In het eerste kwartaal van 2023 is de Werkgroep Pensioen WTP ingericht. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van cao-partijen, Rabobank Pensioenfonds, Achmea Pensioenservices en WTW. Deze werkgroep is vanaf april 2023 op twee wekelijkse basis bijeengekomen om de diverse onderwerpen te bespreken en voor te bereiden. Naast deze werkgroep is er ook een Werkgroep Communicatie WTP ingesteld. Deze werkgroep is verantwoordelijk voor een tijdige en grondige voorbereiding van de communicatie naar alle betrokkenen.
Op 5 juni 2023 heeft er een bredere kick-off van het WTP-traject plaatsgevonden, genaamd ‘de klokken gelijk‘. In een bijeenkomst georganiseerd door het RPF en cao-partijen is er stilgestaan bij de tijdslijnen, betrokken partijen en hun rollen en de grootste vraagstukken bij transitie naar WTP. Hierbij waren vertegenwoordigers aanwezig vanuit werkgevers (Rabobank en gelieerde ondernemingen), vakbonden FNV Finance, CNV en De Unie (bestuurders en kaderleden), pensioengerechtigden en jong rechthebbenden (vanuit VG-Rabobank), Jong Rabo en het Rabobank Pensioenfonds (Niet uitvoerende en uitvoerende bestuurders, leden van het verantwoordingsorgaan en werknemers van het bestuursbureau).
In oktober 2023 zijn drie kennissessies georganiseerd met de cao-partijen. Het doel van deze kennissessies was om ervoor te zorgen dat de partijen op hetzelfde en voldoende hoog kennisniveau zitten als voorbereiding op de inhoudelijk discussies in het vervolg.
Vanaf oktober 2023 hebben de cao-partijen periodiek overlegd, waarbij gebruik is gemaakt van de voorbereidingen door de Werkgroep Pensioen WTP. In maart 2024 hebben de
cao-onderhandelingen in het kader van pensioen plaatsgevonden en is er een onderhandelingsakkoord bereikt tussen werkgever en de drie vakbonden inzake de beoogde nieuwe pensioenregeling onder WTP en de transitie van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken van (voormalig) medewerkers en pensioenrechten van de pensioengerechtigden naar deze nieuwe regeling.
Het hoorrecht wordt ingevuld door de VG-Rabobank (VG-Rabobank). De VG-Rabobank heeft een eigen standpunt bepaald inzake de verschillende onderwerpen met betrekking tot de transitie naar WTP en deze in de vorm van een Position Paper gedeeld met cao-partijen. In januari 2024 hebben cao-partijen de VG-Rabobank in de gelegenheid gesteld om het Position Paper voorafgaand aan de cao-onderhandelingen toe te lichten en is afgestemd over de beoogde stappen en tijdslijnen in het kader van het hoorrecht. In april 2024 is door cao-partijen een toelichting gegeven op de belangrijkste aspecten van het bereikte onderhandelingsakkoord waarbij expliciet aandacht is besteed aan de beoogde invulling van de nieuwe regeling en hoe deze past binnen de ijkpunten van de VG-Rabobank, zoals verwoord in het Position Paper. Tevens zijn de resultaten van de kwantitatieve analyses met betrekking tot de beoogde nieuwe regeling en andere varianten toegelicht.
De VG-Rabobank heeft tijdig een conceptversie van het transitieplan ontvangen en hier haar reactie op kunnen geven. Cao-partijen hebben de input vanuit de VG-Rabobank medio mei besproken en 16 mei aan de VG-Rabobank een reactie gestuurd en hun het concept transitieplan doen toekomen. Daarop is op 23 mei een volgende reactie vanuit de VG-Rabobank ontvangen waar cao-partijen op 29 mei met elkaar over hebben gesproken. Op 7 juni heeft de VG-Rabobank een tweede concept transitieplan ontvangen.
Alle betrokken partijen hebben periodiek de achterbannen meegenomen in het proces en de tussentijdse keuzes en besluiten voorgelegd. Hieruit is gebleken dat de achterbannen positief staan tegenover het geheel van de nieuwe pensioenregeling, het invaren en de compensatie zoals beschreven in dit transitieplan.
Aan de hand van dit transitieplan geven cao-partijen een opdracht aan Rabobank Pensioenfonds tot uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling. Het bestuur van het pensioenfonds beoordeelt deze opdracht op uitvoerbaarheid, evenwichtigheid en haalbaarheid. Alvorens de opdracht te aanvaarden, zal het bestuur het Verantwoordingsorgaan (VO) om advies vragen met betrekking tot het besluit over het verzoek tot invaren en de op te stellen nieuwe uitvoeringsovereenkomst. De beoogde transitiedatum is 1 januari 2026.
1.2. Verantwoordelijkheden en medezeggenschap
Zowel de cao-partijen als RPF zullen het geheel van afspraken ten aanzien van het transitieplan moeten beoordelen op de evenwichtigheid daarvan een en ander overeenkomstig de bepalingen van de Pensioenwet. Uiteindelijk besluiten cao-partijen en RPF vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid of sprake is van een evenwichtige transitie;
Partijen erkennen dat de besluitvorming en het afzonderlijke instemmingsproces partijen van elkaar afhankelijk zijn. Cao-partijen kunnen pas instemmen met de invulling van de nieuwe regeling en het transitieplan indien het geheel aan afspraken duidelijk is. Indien het Rabobank Pensioenfonds vanuit haar verantwoordelijkheid ervoor kiest andere keuzes te maken dan door cao-partijen beoogt, zal het transitieplan opnieuw moeten worden vastgesteld en beoordeeld op de evenwichtigheid vanuit de cao-partijen. De intentie van cao-partijen en RPF is om de toetsing van de evenwichtigheid zoveel mogelijk gelijktijdig uit te voeren.
Verantwoordelijkheden cao-part | ijen en Rabobank Pensioenfonds |
Rabobank Pensioenfonds | Cao-partijen |
Invulling regeling | |
Opdrachtaanvaarding | Invulling nieuwe pensioenregeling • Keuze voor flexibele regeling • Omschrijven ambitieniveau • Premieniveau en details van pensioentoezegging zoals nabestaandenpensioen |
Risicodelingsreserve | |
• Vaststellen omvang reserve • Wijze van initieel en structureel vullen • Wijze van aanwending reserve | • Keuze voor risicodelingsreserve • Doelstelling • Aangeven voorkeur voor wijze van vullen en aanwending van de reserve |
Invaren | |
• Invaarmethode • Verdeling vermogen over deelnemers • Voorrangregels | • Verzoek tot invaren • Voorstel verdeling vermogens en • Voorstel voorrangregels |
Uitkeringen, risicohouding en beleggingsbeleid | |
• Is voor verantwoordelijkheid van het pensioenfonds | • Aangeven voorkeuren vanuit sociale partners |
1.3. Betrokken overlegorganen
Overlegorgaan | Betrokkenen | Doel |
Werkgroep Pensioen WTP | Vertegenwoordigers van Rabobank, vakbonden, Rabobank Pensioenfonds/ APS en WTW als adviseur | Cao-partijen adviseren en informeren over de implementatie van WTP |
Cao-partijen | Cao-partijen, bestaande uit Rabobank, FNV Finance, CNV en de Unie | Vaststellen nieuwe pensioenregeling, verzoek tot invaren, selectie pensioenuitvoerder |
Vereniging Pensioengerechtigden Rabobank (VG-Rabobank) | Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden en jong rechthebbenden | Hoorrecht op voorgenomen besluiten |
Rabobank Pensioenfonds (RPF) | Bestuur RPF | Het bestuur van het pensioenfonds beoordeelt de regeling en het invaarverzoek ten aanzien van de opdrachtaanvaarding op uitvoerbaarheid, evenwichtigheid en haalbaarheid |
Verantwoordingsorgaan (VO) | Leden van het verantwoordingsorgaan van het RPF | Adviesrecht op het besluit tot invaren en de uitvoeringsovereenkomst |
1.4. Overgang naar premieregeling 2023
De overgang van de oude CDC pensioenregeling naar een beschikbare premieregeling 2023 met een vlakke premie is niet los te zien van de transitie naar de nieuwe pensioenregeling onder WTP per 1 januari 2026. Door de steeds lager wordende rente was in 2022 – ondanks de sterk gestegen reserves van het fonds – de dekkingsgraad gedaald en zakte de verwachte pensioenopbouw voor de maximale premie naar een steeds lager niveau. Door de lagere dekkingsgraad daalde ook de toeslag-verwachting. Hierdoor ontstond wel een reëel downward potential (lagere opbouw en geen volledige toeslagverlening), maar ontbrak in de CDC regeling een upward potential; inhaal opbouw of inhaaltoeslagen zijn geen onderdeel van de toezegging en opbouw (door verlaging van de deelnemersbijdrage verlaagd van maximaal 2% naar 1,9%) en toeslagen (maximaal prijsindex) zijn gemaximeerd.
Cao-partijen hebben ervoor gekozen in ieder geval voor de toekomstige opbouw vanaf 2023 te voorkomen dat de actieven voor de komende jaren én een lagere opbouw zouden krijgen én geen potentieel om in goede (beleggings)jaren, dit weer goed te maken.
Belangrijk onderdeel van de overgang in 2023 is de toekenning van een compensatieregeling die ervoor zorgt dat de medewerkers in de nieuwe pensioenregeling naar verwachting minimaal dezelfde pensioenopbouw zouden realiseren als zij naar verwachting (op langere termijn) in de oude CDC regeling zouden hebben gerealiseerd. Cao-partijen realiseerden zich dat hiermee wel arbeidsvoorwaardelijk de oude toezegging wordt gerealiseerd, maar dat er nog wel een ongelijkheid bestaat tussen de jongere actieve deelnemers (profiteren van de overgang naar een
vlakke premie) en de oudere actieven. Daarnaast bestaat er ook een ongelijkheid tussen de hoogte van de opbouw (het opbouwpercentage en de pensioenrichtleeftijd) tot circa 2020 en vanaf 2020. Voor de jongere actieve deelnemers wordt de ongelijkheid in de opbouw gecompenseerd door de eerdergenoemde hogere verwachte opbouw door overgang naar de vlakke premie.
Cao-partijen hebben vastgesteld dat de lagere pensioenopbouw voor de groep oudere actieve deelnemers nog een aandachtpunt is bij de transitie naar de WTP.
1.5. Planning
1 juli 2023 Wet toekomst pensioenen van kracht
Mei 2023 - maart 2024 Informeren cao-partijen en afstemming met RPF
Maart 2024 Cao-onderhandelingen
Mei 2024 Consultatie VG-Rabobank, RPF en VO
Juni 0000 Xxxxxxx leden vakbonden
1 juli 2024 Beoogde afronding (definitief) transitieplan en aanlevering aan RPF
1 januari 2025 Uiterlijk moment opdrachtaanvaarding RPF
1 januari 2025 Wettelijke deadline transitieplan
1 januari 2025 Xxxxxx uiterlijk moment indienen implementatieplan bij DNB
1 juli 2025 Wettelijke deadline indienen implementatieplan bij DNB
1 januari 2026 Beoogde transitiedatum FPR
1 januari 2028 Wettelijke deadline implementatie (in huidige wetgeving
formeel nog 1 januari 2027)
2. Kaders, uitgangspunten en randvoorwaarden
2.1. Huidige pensioenregeling
De huidige pensioenregeling is een premieovereenkomst die wordt uitgevoerd door het Rabobank Pensioenfonds. De startdatum was 31 december 2022. De regeling bestaat uit een basisregeling, een compensatieregeling, een bruto en netto bijspaarregeling (op basis van het pensioenproduct Flexioen) en aanvullende dekkingen.
2.1.1. Basisregeling
Onderwerp | Pensioenregeling Rabobank 2023 |
Uitvoerder | Rabobank Pensioenfonds (RPF) |
Ingangsdatum | 31 december 2022 |
Type regeling | Beschikbare premieregeling (Defined Contribution – DC) |
Premiehoogte | Verplicht 25,0% van de pensioengrondslag (21,5% werkgever, 3,5% medewerker) Vrijwillig 0,0% of 2,0% van de pensioengrondslag (jaarlijkse keuze medewerker tussen 0,0% en 2,0%, default is 2,0%) |
Pensioengevend salaris | Bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld en 13e maand |
Franchise | € 17.545 (2024) |
Pensioengrondslag | Pensioengevend salaris minus de franchise |
Maximum pensioengevend salaris | € 137.800 (2024) |
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 jaar |
Partnerpensioen | Risicodekking gelijk aan 1,313% van de pensioengrondslag per dienstjaar. Dienstjaren vanaf 1 januari 2023 of latere datum in dienst tot pensioenrichtleeftijd |
Wezenpensioen | Risicodekking gelijk aan 0,263% van de pensioengrondslag per dienstjaar. Dienstjaren vanaf 1 januari 2023 of latere datum in dienst tot pensioenrichtleeftijd |
Omzetting kapitaal in pensioen | Deelnemer koopt vanaf 58 jaar geleidelijk pensioen in binnen het CDC-collectief van het RPF tenzij keuze wordt gemaakt voor variabele uitkering elders. In te kopen pensioen gebeurt in de 10 jaar tot de pensioen- richtleeftijd met 1/10, 1/9, 1/8, … , 1/1 deel van het beschikbare kapitaal en betreft standaard ouderdomspensioen en 70% partnerpensioen (en eventueel wezenpensioen) |
In de 2023 regeling worden bij pensionering de pensioenen ingekocht in het CDC-collectief. De pensioenaanspraken in het CDC-collectief kunnen op basis van het geldende toeslagenbeleid worden verhoogd indien daar ruimte voor is vanuit de beleidsdekkingsgraad van RPF. Tegelijk geldt dat pensioenaanspraken ook kunnen worden gekort als de beleidsdekkingsgraad daar aanleiding toe geeft.
2.1.2. Compensatieregeling en bruto en netto bijspaarregelingen
Onderwerp | Pensioenregeling Rabobank 2023 |
Compensatieregeling | Medewerkers op 31 december 2022 van 38 jaar en ouder en in dienst per de peildatum 31 december 2022, ontvangen tijdens dienstverband een leeftijdsafhankelijke extra cash bijdrage vanaf de leeftijd van 47 jaar (zie bijlage A.5. voor de compensatiepercentages) Deze extra bijdrage wordt tot de beoogde transitiedatum van 1 januari 2026 standaard ingehouden op het inkomen en in pensioen geïnvesteerd |
Bruto Flexioen | Vrijwillige inleg van extra bruto pensioenkapitaal tot een pensioengevend inkomen van € 137.800 (2024) op basis van de vastgestelde marktrentestaffel waarbij alle looncomponenten (voor zover fiscaal toegestaan) als pensioengevend inkomen kunnen worden aangemerkt |
Netto Flexioen | Vrijwillige inleg van extra netto pensioenkapitaal voor de bruto inkomensbestanddelen boven € 137.800 (2024) |
2.1.3. Aanvullende dekkingen
Naast de reguliere pensioenopbouw zijn er enkele aanvullende dekkingen van toepassing:
Aanvullende dekking | Pensioenregeling Rabobank 2023 |
Arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) | Uitkering tot maximaal 80% van de som van het bruto arbeidsinkomen ingeval van arbeidsongeschiktheid (WGA of IVA), deze dekking wordt niet uitgevoerd door het RPF maar is verzekerd bij Achmea |
Tijdelijk partnerpensioen | 21,80% van het bereikbaar partnerpensioen, maximaal € 6.820 (2024) |
Premievrije voortzetting pensioenopbouw | (Gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling ingeval van arbeidsongeschiktheid |
Vrijwillige ANW-hiaatverzekering | Tijdelijk nabestaandenpensioen van een bedrag van maximaal € 19.080 (2024). Keuze tussen een verzekering van 100%, 75% of 50%. Deelnemer betaalt 70% van de premie, werkgever 30% |
Onbetaald verlof | 50% pensioenopbouw tot 26 weken verlof |
Expats | Compensatie medewerkers en/ of hun partner en kinderen: • AOW-vervangend ouderdomspensioen voor gemiste AOW-opbouw. • 2% opbouw per jaar van het AOW-jaarbedrag in dat opbouwjaar voor een alleenstaande, (incl. vakantiegeld, excl. inkomensondersteuning AOW) • Nabestaandenuitkering - is gelijk aan de Anw- nabestaandenuitkering (incl. vakantiegeld, excl. tegemoetkoming Anw) |
2.2. Nieuwe pensioenregeling
Vanaf 1 januari 2026 gaat Rabobank over naar een nieuwe pensioenregeling in lijn met de WTP.
2.2.1. Basisregeling
Onderwerp
Uitvoerder
Nieuwe pensioenregeling Rabobank
Rabobank Pensioenfonds (RPF)
Ingangsdatum
1 januari 2026 (onder voorbehoud)
Type regeling
Premiehoogte
Flexibele premieregeling
Beschikbare premieregeling (Defined Contribution – DC)
Verplicht 25,0% van de pensioengrondslag (21,5% werkgever, 3,5% medewerker)
Vrijwillig 0,0% - 5,0% van de pensioengrondslag (jaarlijkse keuze medewerker tussen 0,0%, 1,0%, 2,0%,
3,0%, 4,0% en 5,0%, default is 2,0%)
Pensioengevend salaris Bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld en 13e maand
Franchise € 17.545 (2024)
Maximum pensioengevend salaris € 137.800 (2024)
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00 jaar
Partnerpensioen 35% van het laatstverdiende pensioengevend salaris
Wezenpensioen 15% van het laatstverdiende pensioengevend salaris
2.2.2. Compensatieregeling en bruto en netto bijspaarregeling
Onderwerp | Nieuwe pensioenregeling Rabobank |
Compensatieregeling | Deelnemers van 38 jaar en ouder op peildatum 31 december 2022 en op deze peildatum al in dienst, ontvangen tijdens dienstverband een leeftijdsafhankelijke extra cash bijdrage vanaf de leeftijd van 47 jaar (zie bijlage A.5. voor de compensatiepercentages) Deze cash vergoeding wordt vanaf de beoogde transitiedatum van1 januari 2026 via de salarisstrook uitgekeerd aan betreffende medewerkers |
Bruto flexioen | Vrijwillige inleg van extra bruto pensioenkapitaal tot een pensioengevend inkomen van € 137.800 (2024) waarbij alle looncomponenten (voor zover fiscaal toegestaan) als pensioengevend inkomen kunnen worden aangemerkt Cao-partijen zullen voor 1 september 2024 een afweging moeten maken over de voortzetting van deze regeling vanaf 1 januari 2026 als gevolg van de beperktere extra inleg die mogelijk is ten opzichte van de toegestane 30% inleg van de reguliere pensioengrondslag in de basisregeling In de basisregeling is vrijwillige premie mogelijk tot een totale maximale premie van 30% van de pensioengrondslag |
Netto flexioen | Inleg van extra netto pensioenkapitaal voor de bruto inkomensbestanddelen boven € 137.800 (2024) Cao-partijen zijn in afstemming met het RPF overeengekomen om te onderzoeken om deze regeling per 1 januari 2025 buiten het RPF te laten uitvoeren |
2.2.3. Aanvullende dekkingen
Aanvullende dekking | Beschrijving |
Arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) | Uitkering tot maximaal 80% van de som van het bruto arbeidsinkomen ingeval van arbeidsongeschiktheid (WGA of IVA), deze dekking wordt niet uitgevoerd door het RPF maar is verzekerd bij Achmea |
Tijdelijk partnerpensioen | Komt te vervallen |
Vrijwillige ANW-hiaatverzekering | Komt te vervallen |
Premievrije voortzetting pensioenopbouw | (Gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling ingeval van arbeidsongeschiktheid. |
Onbetaald verlof | 50% pensioenopbouw tot 26 weken verlof |
Expats | Wordt vanaf de transitiedatum niet meer ondergebracht bij het RPF |
2.3. Vergelijking huidige en nieuwe regeling
2.3.1. Basisregeling
Onderwerp | Pensioenregeling Rabobank 2023 | Nieuwe pensioenregeling Rabobank |
Uitvoerder | Rabobank Pensioenfonds (RPF) | |
Ingangsdatum | 31 december 2022 | 1 januari 2026 (onder voorbehoud) |
Type regeling | Beschikbare premieregeling (Defined Contribution – DC) | Flexibele premieregeling (Defined Contribution – DC) |
Premiehoogte | Verplicht 25,0% van de pensioengrondslag (21,5% werkgever, 3,5% medewerker) Vrijwillig 0,0% of 2,0% van de pensioengrondslag (jaarlijkse keuze medewerker tussen 0,0% en 2,0%, default is 2,0%) | Verplicht 25,0% van de pensioengrondslag (21,5% werkgever, 3,5% medewerker) Vrijwillig 0,0% - 5,0% van de pensioengrondslag (jaarlijkse keuze medewerker tussen 0,0%, 1,0%, 2,0%, 3,0%, 4,0% en 5,0%, default is 2,0%) |
Pensioengevend salaris | Bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld en 13e maand | |
Franchise | € 17.545 (2024) | |
Maximum pensioengevend salaris | € 137.800 (2024) | |
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 jaar | |
Partnerpensioen | Risicodekking gelijk aan 1,313% van de pensioengrondslag per dienstjaar. Dienstjaren vanaf 1 januari 2023 of latere datum in dienst tot pensioenrichtleeftijd | 35% van het laatstverdiende pensioengevend salaris |
Wezenpensioen | Risicodekking gelijk aan 0,263% van de pensioengrondslag per dienstjaar. Dienstjaren vanaf 1 januari 2023 of latere datum in dienst tot pensioenrichtleeftijd | 15% van het laatstverdiende pensioengevend salaris |
2.3.2. Compensatieregeling en bruto en netto bijspaarregeling
Onderwerp | Pensioenregeling Rabobank 2023 | Nieuwe pensioenregeling Rabobank |
Compensatieregeling | Deelnemers van 38 jaar en ouder op peildatum 31 december 2022 en in dienst op deze peildatum, ontvangen tijdens dienstverband een leeftijdsafhankelijke extra cash bijdrage vanaf de leeftijd van 47 jaar (zie bijlage A.5. voor de compensatiepercentages) | |
Deze extra bijdrage wordt tot de beoogde transitiedatum van 1 januari 2026 standaard ingehouden op het inkomen en in pensioen geïnvesteerd | Deze cash vergoeding wordt vanaf de beoogde transitiedatum van1 januari 2026 via de salarisstrook rechtstreeks uitgekeerd aan betreffende medewerkers | |
Bruto flexioen | Vrijwillige inleg van extra bruto pensioenkapitaal tot een pensioengevend inkomen van € 137.800 (2024) op basis van de vastgestelde marktrentestaffel waarbij alle looncomponenten (voor zover fiscaal toegestaan) als pensioengevend inkomen kunnen worden aangemerkt | Vrijwillige inleg van extra bruto pensioenkapitaal tot een pensioengevend inkomen van € 137.800 (2024) waarbij alle looncomponenten (voor zover fiscaal toegestaan) als pensioengevend inkomen kunnen worden aangemerkt Cao-partijen zijn in afstemming om de bruto flexioen regeling per 1 januari 2026 te beëindigen als gevolg van de zeer beperkte extra inleg die mogelijk is ten opzichte van de toegestane 30% inleg van de reguliere pensioengrondslag in de basisregeling In de basisregeling is vrijwillige premie mogelijk tot een totale maximale premie van 30% van de pensioengrondslag |
Netto flexioen | Vrijwillige inleg van extra netto pensioenkapitaal voor de bruto inkomensbestanddelen boven € 137.800 (2024) | Beoogd om netto flexioen regeling op deze wijze voort te zetten Cao-partijen zijn in afstemming met het RPF overeengekomen om te onderzoeken om deze regeling per 1 januari 2025 buiten het RPF te laten uitvoeren |
2.4. Premie en ambitie
In de nieuwe regeling wordt standaard uitgegaan van een variabele uitkering voor pensioengerechtigden. Dit betekent een uitkering die mee kan groeien met economische ontwikkelingen waarbij de kans op mogelijke dalingen wordt verkleind door de inzet van de risicodelingsreserve.
De cao-partijen hebben een ambitie geformuleerd voor de nieuwe pensioenregeling. Deze ambitie is afgeleid van de ambitie zoals overeengekomen bij de overgang naar de huidige Pensioenregeling Rabobank 2023 per 31 december 2022. In het kader van de transitie naar WTP zijn tevens enkele aanvullende afspraken gemaakt.
In de beschikbare premieregeling is de hoogte van de premie leidend. De ambitie is om met 27% vlakke premie een verwachte uitkering (mediaan – 50% zekerheid) op pensioendatum te behalen van 80% van de gemiddelde pensioengrondslag voor een 25-jarige nieuwe medewerker op basis van 42 dienstjaren (tot de AOW datum van de medewerker).
• Minimaal eens in de 5 jaar bespreken cao-partijen de ambitie en premie:
o Indien de ambitie niet wordt gerealiseerd (beduidend hogere of lagere uitkomsten), bespreken cao-partijen of deze afwijking acceptabel is of dat de ambitie moet worden aangepast. In het kader van de cao-afspraken kunnen de cao-partijen ook afspreken om de premie aan te passen (lagere of hogere premie).
• Daarnaast zullen cao-partijen in gezamenlijk overleg nader vaststellen welke gegevens zij in het periodieke tripartite overleg – een overleg tussen de Rabobank, de vakbonden en het Rabobank Pensioenfonds - toegelicht willen hebben, om met name te monitoren in hoeverre de ambitie wordt gerealiseerd, de uitkeringen voor pensioengerechtigden de inflatie volgen en overige nog vast te stellen karakteristieken.
• Aanvullend hebben cao-partijen afgesproken om periodiek de ontwikkeling en werking van de risicodelingsreserve te evalueren. Mocht de doelstelling van de risicodelingsreserve (beperken van verlagingen van de nominale uitkeringen) niet goed haalbaar meer zijn, dan onderzoeken cao-partijen gezamenlijk of er mogelijkheden zijn dit te voorkomen.
3. Contractkeuze
3.1. Type contract – karakter van de pensioenregeling
De cao-partijen hebben na een zorgvuldige afweging gekozen voor een Flexibele premieregeling (FPR) en niet voor een Solidaire premieregeling (SPR). De belangrijkste redenen voor deze keuze zijn:
• De beoogde invulling van de twee soorten pensioenregelingen in het nieuwe stelsel (SPR en FPR) zijn qua beleggingsbeleid en resultaten in grote mate gelijk aan elkaar. De
cao-partijen hebben geconcludeerd dat het niveau van verwacht pensioen en de stabiliteit van de uitkering van pensioengerechtigden bij de beoogde invulling naar verwachting niet veel van elkaar zullen verschillen.
• In de FPR is het mogelijk om deelnemers te laten kiezen tussen verschillende risiconiveaus in de beleggingen. Uit het risicopreferentie onderzoek - dat medio 2023 door het Rabobank Pensioenfonds is uitgevoerd - blijkt dat een groot deel van de medewerkers keuze wil hebben in beleggingsmogelijkheden. De cao-partijen vinden deze keuzevrijheid ook passen bij de Rabobank populatie en daarom belangrijk om dit aan te bieden. De
cao-partijen hebben hierbij de sterke voorkeur de keuzemogelijkheden te beperken tot 3 opties.
o In de neutrale default optie kan het beleggingsbeleid vergelijkbaar worden ingevuld als in de solidaire premieregeling;
o Deelnemers hebben in de flexibele premieregeling de optie te kiezen voor minder risico (defensieve life cycle);
o De optie om te kiezen voor juist meer risico (offensieve life cycle).
• In de nieuwe regeling is een variabele uitkering bij het Rabobank pensioenfonds het uitgangspunt. Bij pensionering is er in de FPR ook de mogelijkheid om buiten het Rabobank Pensioenfonds een vast pensioen in te kopen. Ook deze keuzemogelijkheid is naar mening van cao-partijen passend bij de Rabobank populatie.
o De deelnemer dient 10 jaar voor pensioneren een eerste keuze maken tussen een vaste en variabele uitkering. Indien een deelnemer 10 jaar voor pensioneren kiest voor een variabele uitkering zal de toetreding tot het collectieve toedelingsmechanisme geleidelijk plaatsvinden waarbij er tot pensioendatum (waarschijnlijk) nog geen afdracht aan de risicodelingsreserve plaatsvindt. De deelnemer kan ervoor kiezen niet deel te nemen aan de geleidelijke omzetting en tot pensioendatum zijn kapitaal aanhouden. Op pensioendatum krijgt een deelnemer dan de definitieve keuze voor een vaste of variabele uitkering.
Indien een deelnemer in eerste instantie kiest voor variabele uitkering maar op pensioendatum alsnog opteert voor vaste uitkering buiten het pensioenfonds, wordt het volledige kapitaal (incl. beoogde 3% afdracht aan risicodelingsreserve) gebruikt voor inkoop van een vaste uitkering.
o Uit het risicopreferentie onderzoek dat medio 2023 door het Rabobank Pensioenfonds is uitgevoerd, blijkt dat een groot deel van de deelnemers keuze wil hebben tussen een vaste en variabele uitkering.
o Cao-partijen hebben het Rabobank Pensioenfonds verzocht zich in te spannen deelnemers een optimaal aanbod te kunnen doen voor een vaste uitkering (binnen of buiten het Rabobank Pensioenfonds). Het pensioenfonds onderzoekt hierbij ook de optie om een tweede – meer defensieve – variabele uitkering aan te bieden als alternatief voor de vaste uitkering.
De cao-partijen hechten eraan dat een deelnemer goed geïnformeerd wordt bij het maken van deze beslissingen zodat zowel de te maken keuzes als de bijbehorende consequenties helder zijn.
Bij de transitie naar het nieuwe stelsel moeten alle huidige pensioengerechtigden op dat moment een keuze maken tussen een variabele en vaste uitkering. Het pensioenfonds en cao-partijen zullen de informatievoorziening inzake deze keuze zo goed mogelijk voorbereiden om de betreffende pensioengerechtigden hierbij zo goed mogelijk te ondersteunen.
Risicodelingsreserve
De cao-partijen streven ernaar om binnen de FPR een hun inziens robuuste risicodelingsreserve te vormen die tot doel heeft verlagingen van (nominale) pensioenuitkeringen voor (toekomstige) pensioengerechtigden te beperken. Cao-partijen zien een hun inziens voldoende initiële vulling van de risicodelingsreserve als een minimum vereiste om te kunnen invaren. Dit om te zorgen voor een succesvolle werking van de nieuwe regeling (zeker in de eerste jaren) en het vertrouwen van deelnemers daarin. Daarvoor is het tevens van belang dat de risicodelingsreserve niet te snel leeg raakt en tevens blijft worden gevuld door nieuwe toetreders aan het uitkeringscollectief.
De volgende afspraken zijn gemaakt over hoe de risicodelingsreserve wordt ingezet, waarbij naar mening van cao-partijen recht wordt gedaan aan bovengenoemde uitgangspunten:
• Doelstelling is om verlaging van nominale uitkeringen van (toekomstige) pensioengerechtigden bij tegenvallende beleggingsresultaten in enig jaar te beperken.
o Risicodelingsreserve is dus o.a. niet bestemd voor compenseren inflatie en opvangen langleven risico’s.
Voorkeuren cao-partijen bij toepassing risicodelingsreserve (bij invaardekkingsgraad > 105%):
• Maximaal 30% onttrekking van de risicodelingsreserve per jaar.
• Maximering van de reserve op:
o 5% van het vermogen van de pensioengerechtigden bij initiële vulling van de risicodelingsreserve met 0,5% van het volledige vermogen en 3% van het vermogen van pensioengerechtigden; en
o 6% van het vermogen van de pensioengerechtigden bij initiële vulling met 1,0% van het volledige vermogen en 3% van het vermogen van pensioengerechtigden. Reden voor hoger maximum is dat niveau initiële vulling hierbij de 5% van het vermogen van pensioengerechtigden komt te liggen. Voor cao-partijen is het niet wenselijk dat de beoogde initiële vulling die deels door alle deelnemers wordt gefinancierd - t.b.v. een robuustere werking - al op korte termijn wordt uitgedeeld aan het uitkeringscollectief, omdat de hoogte van de risicodelingsreserve boven het maximum komt te liggen
• Zodra de maximale omvang is bereikt, wordt het deel boven het maximum naar rato van waarde van de kapitalen uitgedeeld aan het uitkeringscollectief, resulterend in eenzelfde procentuele stijging van alle uitkeringen.
• Spreidingsperiode van goede en slechte resultaten in enig jaar is een periode van 3 jaar waarbij dakpansgewijze methodiek met een gesloten systeem wordt toegepast. Dakpansgewijze methodiek betekent dat het resultaat in enig jaar wordt gespreid over een periode van 3 jaar waarbij de aanpassing van de uitkering in enig jaar gelijk is aan de combinatie van 1/3 deel van het resultaat van het betreffende jaar en de twee jaren daarvoor. Een negatieve aanpassing kan hierbij mogelijk (deels) worden voorkomen door de risicodelingsreserve. Gesloten systeem betekent dat een deelnemer die gedurende het jaar toetreedt tot het uitkeringscollectief niet meer meedeelt in het resultaat van het voorgaande jaar.
Indien voor de transitiedatum de mogelijkheid in de wet ontstaat om de risicodelingsreserve te vullen vanuit het overrendement van pensioengerechtigden, dan zal dit nader onderzocht worden. Cao-partijen zullen dan de hoogte van de initiële vulling van de risicodelingsreserve, en de inkoop voor pensioengerechtigden van 3% heroverwegen en vaststellen welk gedeelte van het overrendement van pensioengerechtigden wordt gebruikt voor het vullen van de risicodelingsreserve. Een eventuele aanpassing van de afspraken zal wederom getoetst worden op de evenwichtigheid daarvan voor alle deelnemersgroepen. Dit kan leiden tot een aanpassing van de implementatiedatum.
3.2. Nabestaandenpensioen
Nabestaandenpensioen voor de pensioendatum
In de huidige pensioenregeling is een partnerpensioen, wezenpensioen en tijdelijk partnerpensioen op risicobasis verzekerd. Voor (gewezen) deelnemers kunnen ook rechten en aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen bestaan die tot en met 30 december 2022 zijn opgebouwd als gevolg van het voorgaande pensioenreglement (de CDC regeling). Deelnemers kunnen daarnaast kiezen voor een vrijwillige ANW-hiaatverzekering.
De hoogte van partnerpensioen is nu een percentage van de (gemiddelde) pensioengrondslag, rekening houdend met toekomstige dienstjaren. Het wezenpensioen en het tijdelijk partnerpensioen zijn gelijk aan een percentage van het partnerpensioen (met een maximum bedrag voor het tijdelijk partnerpensioen).
In de WTP wordt het nabestaandenpensioen aangepast. Het partnerpensioen blijft verzekerd op risicobasis maar als een vast percentage (maximaal 50%) van het pensioengevend salaris, onafhankelijk van diensttijd. Het wezenpensioen wordt ook een diensttijdonafhankelijke risicodekking van maximaal 20% van het pensioengevend salaris met vaste eindleeftijd van 25 jaar. Xxxxx opgebouwde rechten en aanspraken op partner- en wezenpensioen worden geëerbiedigd.
Partijen hebben de volgende dekking afgesproken:
• Partnerpensioen: levenslange uitkering van 35% van het laatstverdiende pensioengevend jaarinkomen
• Wezenpensioen: Bij overlijden van één van de ouders een tijdelijke uitkering tot 25 jaar van 15% van het laatstverdiende pensioengevend inkomen en 30% voor volle wees (in geval van overlijden van beide ouders)
Nadere uitgangspunten ten aanzien van het nabestaandenpensioen
• Er komt een uniform begrip voor de definitie van een partner
• Er is sprake van een variabele uitkering (onderdeel van uitkeringscollectief)
• Er wordt een onbepaald partnerbegrip gehanteerd conform de WTP
• Voor wat betreft het premiebeleid geldt een leeftijdsafhankelijk percentage, te betalen door de werkgever
• Er is geen verzekering meer van tijdelijk partnerpensioen / ANW-hiaat
Keuze partner-, wezen en nabestaandenoverbruggingspensioen
Het uitgangspunt van de cao-partijen blijft het verzorgen van een goede risicodekking partner- en wezenpensioen voor (nieuwe) medewerkers. Zij hebben een vergelijking laten maken tussen de hoogte van het huidige partnerpensioen en het nieuwe partnerpensioen op basis van WTP voor een aantal verschillende percentages van het pensioengevend salaris. Daarnaast is tevens gekeken naar specifieke maatgezinnen om goed gevoel te krijgen bij de impact van de verschillende hoogtes risicodekking.
Uit de vergelijking blijkt dat er twee belangrijke wijzigingen optreden:
• Een forse kostenstijging ten opzichte van huidige situatie, vooral veroorzaakt door het meenemen van verleden dienstjaren voor een deel van de deelnemers terwijl in de huidige risicodekking enkel dienstjaren vanaf 2023 worden meegenomen.
• Grote verschillen in de effecten van de wijziging van de dekking (achteruitgang voor jongeren, forse vooruitgang ouderen).
De cao-partijen zijn van mening dat met de gemaakte keuzes voldaan wordt aan het uitgangspunt van het verzorgen van een goede risicodekking partner- en wezenpensioen voor (nieuwe) medewerkers tegen redelijke meerkosten. De kosten voor deze risicodekkingen worden betaald door de werkgever.
Nabestaandenpensioen op of na de pensioendatum
Voor de uitkeringsfase blijft partnerpensioendekking op spaarbasis gelden. Het kapitaal wordt op pensioendatum omgezet in ouderdoms- en partnerpensioen waarbij het partnerpensioen standaard gelijk is aan 70% van het ouderdomspensioen. Het nabestaandenpensioen wordt onderdeel van het uitkeringscollectief en betreft daarmee een variabele uitkering.
Vrijwillige voortzetting
Na beëindiging van het dienstverband, wordt de risicodekking voor een uitloopperiode van drie maanden voortgezet (tenzij sprake is van WW of ZW), maar uiterlijk tot een nieuw dienstverband of pensionering. De periode van 3 maanden sluit naar mening van cao-partijen aan bij de Rabobank populatie.
Na deze periode kan een gewezen deelnemer de risicodekking vrijwillig voortzetten tot uiterlijk de pensioendatum. De risicopremie wordt onttrokken uit gespaard pensioenvermogen tot het bereiken van de afkoopgrens (wettelijk minimum).
Door verder geen maximale termijn of minimumgrens hoger dan de fiscale afkoopgrens te hanteren, wordt voorkomen dat er onbedoeld een onwenselijke situatie kan ontstaan waarbij vrijwillige voortzetting wel gewenst, maar niet langer toegestaan is. Wel hechten cao-partijen grote waarde aan een goede informatievoorziening vanuit het RPF aangezien de risicopremies voor vrijwillige voortzetting ten koste gaan van het individuele pensioenvermogen van de deelnemer die kiest voor vrijwillige voortzetting.
3.3. Invaren: omgaan met opgebouwde aanspraken
3.3.1. Verzoek tot invaren volgens de standaardmethode
De cao-partijen verzoeken het Rabobank Pensioenfonds (RPF) om de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en –kapitalen uit het huidige pensioenstelsel (inclusief de reeds opgebouwde pensioenkapitalen in bijspaarregeling (Flexioen Bruto) om te zetten in pensioenkapitalen in het nieuwe pensioenstelsel (hierna: “invaren”) volgens de standaardmethode met toepassing van een 10-jaars spreidingsperiode. Vervolgens wordt er een gelijke procentuele aanpassing van uitkeringen voor pensioengerechtigden toegepast.
3.3.2. Weging van argumenten om in te varen volgens de standaardmethode
De cao-partijen hebben de overwegingen opgesomd om tot een keuze voor invaren volgens de standaardmethode te komen.
1. Aansluiten bij wetgeving: er wordt aangesloten bij de wettelijke standaard van invaren en de daarbij behorende argumenten. De cao-partijen zien voor de huidige Rabobank pensioenregeling geen redenen om af te wijken van deze standaard.
2. De standaardmethode is eenvoudiger in de communicatie: de methode sluit aan bij het huidige toezichtkader en is goed uitlegbaar.
3. De standaardmethode is passend voor de Rabobank pensioenregeling: de alternatieve methode, Value Based ALM (VBA), is meer geschikt voor complexe pensioenregelingen en pensioenregelingen met bijzondere voorwaarden zoals bijvoorbeeld een bijstortingsverplichting. Wel hebben cao-partijen de vermogensverdeling bij invaren uitgaande van de VBA-methode meegewogen aangezien dit een waarde vertegenwoordigd waar deelnemers naar verwachting binnen de huidige regeling aanspraak op kunnen maken.
4. Transparanter en eenvoudiger voor deelnemers: voor de deelnemers ontstaat na de transitie van de opgebouwde aanspraken naar het nieuwe pensioenstelsel een overzichtelijke situatie. Alle pensioenen, de reeds opgebouwde pensioenen voor het transitiemoment en de pensioenen die daarna worden opgebouwd, zijn terug te vinden in één pensioenkapitaal, wat de transparantie ten goede komt. Bijkomend voordeel is dat dit ook de communicatie over deze pensioenen vanuit Rabobank en het Rabobank Pensioenfonds vereenvoudigt. Het begrip van de pensioenregeling en de verantwoordelijkheden daarbij zijn eenduidig en bieden de deelnemer de mogelijkheid op het geheel zelfsturend te zijn.
5. Hogere verwachte pensioenen: door de pensioenaanspraken in te varen, kunnen de onderliggende kapitalen meeprofiteren van de voordelen van het nieuwe pensioenstelsel. Zo zullen pensioenkapitalen directer profiteren van positieve marktontwikkelingen. In het huidige stelsel profiteren de pensioenaanspraken slechts ten dele van positieve rendementen, omdat niet volledige toekenning van toeslag in enig jaar niet later ingehaald wordt en pensioenverhogingen gemaximeerd zijn op basis van prijsindex.
Bij ongunstige marktontwikkelingen zullen de pensioenkapitalen in het nieuwe stelsel worden geraakt, maar in het huidige stelsel zijn de pensioenaanspraken ook niet gegarandeerd en zijn verlagingen ook mogelijk.
6. Beter risico/rendement verhouding: de pensioenkapitalen van deelnemers worden belegd op basis van het risicoprofiel van hun leeftijdscohort. De risico/rendement verhouding sluit individueel beter aan om het optimale pensioenresultaat te behalen.
7. Lagere uitvoeringskosten, betere continuïteit en optimale benutting van buffers: als de pensioenaanspraken niet worden ingevaren, zouden deze aanspraken achterblijven in een gesloten fonds onder FTK, waar geen nieuwe premie instroom meer plaatsvindt en het aantal deelnemers alleen maar zal dalen. De kosten per deelnemer voor de uitvoering hiervan zullen naar de toekomst toe alleen maar stijgen, wat nadelig is voor het pensioenuitzicht van de deelnemers. Buffers die ontstaan bij de liquidatie van een gesloten FTK fonds kunnen mogelijk verloren gaan voor de deelnemers. Verder zou de nieuwe regeling apart (financieel gescheiden) moeten worden uitgevoerd waardoor dubbele uitvoeringskosten ontstaan.
8. Mitigeert mogelijke nadelige impact van de transitie: Het invaren van de huidige pensioenaanspraken geeft de mogelijkheid om de transitie naar het pensioenstelsel op een evenwichtige manier uit te voeren. De kapitalen die hierbij vrijkomen, kunnen worden aangewend om de effecten van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel voor de verschillende deelnemersgroepen gelijkmatig te laten plaatsvinden. Hierdoor kunnen nadelige effecten worden gemitigeerd of voorkomen.
3.3.3. Spreidingsperiode van 10 jaar
Het Rabobank Pensioenfonds beslist over de wijze van invaren en de daarbij horende spreidingsperiode, maar zal bij afwijking van de wettelijke standaard zal dit wel goed moeten worden onderbouwd. Bij afwijking van de wettelijke standaard en van de voorkeur vanuit cao- partijen zal het transitieplan mogelijk weer opnieuw door de cao-partijen en de leden van de vakorganisaties beoordeeld moeten worden.
Door een (standaard) spreidingsperiode van 10 jaar te hanteren is er sprake van onderscheid tussen leeftijden in verhogingen van kapitalen bij invaren. Naar de mening van cao-partijen is dit passend omdat dit goed aansluit bij de huidige waarde van de pensioenregeling met verschillen tussen leeftijden. Met beoogde keuze voor spreidingsperiode van 10 jaar wordt rekening gehouden met het feit dat pensioengerechtigden door kortere verwachte levensduur niet onevenredig veel van de buffers krijgen toebedeeld. Tevens is door cao-partijen beoordeeld in hoeverre deze verdeling in lijn ligt met verdeling conform VBA-methode inclusief uitdelen van overschot. Voor cao-partijen heeft dit geen aanleiding gegeven om in de voorkeur af te wijken van de 10-jaars periode. Daarbij is in aanmerking genomen dat de uitkomsten van de VBA methode sterk afhankelijk zijn van de kenmerken van de DNB Q scenario set.
In onderstaande grafiek is voor alle geboortejaren de vermogensverdeling conform de standaardmethode met 10 jaar spreiding, gevolgd door gelijke aanpassing voor pensioengerechtigden opgenomen en vergeleken met de vermogensverdeling conform de VBA- methode waarbij het overschot gelijkmatig over de deelnemers wordt verdeeld.
3.3.4. Gelijke aanpassing pensioengerechtigden
De voorkeur van cao-partijen is om na toekenning van het vermogen bij invaren conform de standaardmethodiek vervolgens met het voor pensioengerechtigden beschikbare vermogen gelijke aanpassingen van de uitkering voor pensioengerechtigden toe te passen. Dit sluit aan bij het advies vanuit het Rabobank Pensioenfonds en bij de huidige systematiek van toekennen van toeslagen. De verwachting van cao-partijen is dan ook dat dit beter uitlegbaar is richting de deelnemers.
In onderstaande grafiek is voor alle geboortejaren de toekenning van het kapitaal bij invaren weergegeven uitgaande van de standaardmethode met 10 jaar spreiding voor een variant zonder gelijke aanpassingen pensioengerechtigden en met gelijke aanpassingen. In beide getoonde varianten is hierbij al rekening gehouden met de impact van de toepassing van de inhaaltoeslag. Kijkend naar de impact van een gelijke aanpassing resulteert dit in een beperkt lagere verbetering voor jonger pensioengerechtigden terwijl de verbetering voor oudere pensioengerechtigden toeneemt.
In onderstaande grafiek zijn per leeftijdscohort de netto profijt resultaten getoond van het na invaren met de standaardmethode wel of niet toepassen van gelijke aanpassing van de uitkering pensioengerechtigden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het toepassen van een gelijke aanpassing resulteert in een meer gelijke toename voor pensioengerechtigden in het kader van netto profijt, waarbij de verandering van het netto profijt de impact van de transitie naar de nieuwe regeling binnen WTP weergeeft. Zie voor meer informatie over de netto profijt resultaten paragraaf 6.4.
3.3.5. Toekenning inhaaltoeslag 2020
Bij een voldoende hoge dekkingsgraad bij invaren hebben cao-partijen de voorkeur voor het (gedeeltelijk) toekennen van de waarde van de inhaaltoeslag 2020. Zie voor een uitgebreide toelichting paragraaf 5.4. De in onderstaande grafiek getoonde resultaten van vermogensverdeling bij invaren voor alle geboortejaren conform de standaardmethodiek is hiermee reeds rekening gehouden. Als gevolg van het toekennen van de waarde van de inhaaltoeslag 2020 is er sprake van een oplopend percentage van toegekend kapitaal doordat jongere deelnemers een beperkter deel van hun pensioen voor 2020 hebben opgebouwd, terwijl enkel dit opgebouwde pensioen in aanmerking komt voor de inhaaltoeslag 2020.
4. Invulling contract en vermogensverdeling
4.1. Doelstelling, kwantitatieve maatstaven
Bij invaren wordt het vermogen van het pensioenfonds verdeeld over een aantal verplichte reserves, een aantal vrijwillige reserves en de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad op het tijdstip van invaren, bestaat de mogelijkheid om een gerichte vermogenstoedeling toe te passen om hiermee de evenwichtigheid van de transitie als geheel te bevorderen. Bijvoorbeeld een groep die er minder op vooruit gaat in verhouding tot dan andere groepen. Bij een dekkingsgraad boven 105% is er wettelijk maximaal 5% ruimte voor deze toedeling. Bij een dekkingsgraad boven 110% bestaan er ruimere mogelijkheden (binnen voorwaarden) voor de vermogenstoedeling. Bij een dekkingsgraad onder de 105% is deze ruimte er niet en bestaat zelfs de mogelijkheid dat bestaande pensioenaanspraken en –rechten moeten worden gekort.
In dit hoofdstuk bespreken wij eerst de voorgestelde toedeling van het vermogen op basis van de doelstellingen en actuele dekkingsgraad. De huidige dekkingsgraad zal naar alle waarschijnlijkheid afwijken van de dekkingsgraad op het tijdstip van invaren. Om die reden is voor een range van dekkingsgraden uitgewerkt hoe de vermogensdeling dan zal plaatsvinden. De cao-partijen hebben hiervoor een prioritering vastgesteld.
4.2. Vermogensverdeling
De cao-partijen hebben de volgende doelstellingen – op basis van prioriteit geformuleerd - van het invaren:
• Toekennen van minimaal 100% van de nominale voorziening aan alle deelnemers;
o Bij transitie is beoogd de ingegane uitkeringen ten minste op peil te houden;
o Inclusief vullen wettelijk verplichte reserves;
• Het initieel vullen van een risicodelingsreserve om de (nominale) uitkeringen van pensioengerechtigden stabieler te houden zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden;
• Bij voldoende hoge dekkingsgraad beperkte gerichte vermogenstoedeling voor
o Toekennen (gedeeltelijk) inhaaltoeslag van de tot 2020 opgebouwde aanspraken
o Specifieke groep oudere actieven;
• Toekennen van discretionaire ruimte voor gerichte vermogenstoebedeling voor het Rabobank Pensioenfonds in kader van evenwichtigheid.
De cao-partijen zijn van mening dat er sprake is van een evenwichtige transitie als aan deze doelstellingen wordt voldaan. Hiervoor is in hoofdstuk 6 een aantal kwantitatieve criteria geformuleerd en uitgewerkt. Hierbij wordt de vergelijking gemaakt tussen de situatie indien de
huidige pensioenregeling binnen de FTK-wetgeving zou worden voortgezet en de situatie dat de nieuwe regeling wordt ingevoerd binnen de nieuwe wetgeving (WTP) waarbij alle opgebouwde pensioenen worden overgezet naar de nieuwe pensioenregeling (“invaren”).
De cao-partijen hebben, gegeven de doelstellingen van de transitie, een initiële verdeling van het vermogen over de verschillende reserves gemaakt. Hierbij is uitgegaan van de dekkingsgraad (117%) en scenarioset per 30 juni 2023 (Q3 2023 set DNB). Ten behoeve van het transitieplan zijn tevens berekeningen gemaakt uitgaande van de situatie per 31 december 2023 en de scenarioset per 31 december 2023 (Q1 2024 set DNB).
Verplichte reserves | Doel | Omvang (werkhypothese RPF) |
Minimum Vereist Eigen Vermogen (MVEV) | Wettelijk verplichte reserve die door een pensioenfonds dient te worden aangehouden. | 0,5% van de technische voorziening onder WTP |
Operationele reserve (OR) | Reserve ten behoeve van de dekking van kosten voor de uitvoering van de regeling en eventuele correcties | 2,5% van de technische voorziening onder WTP (de bestaande 1,75% excasso- reserve plus circa 0,75% van het volledige vermogen bij invaren) |
Vrijwillige reserves | Doel | Omvang (beoogd door cao-partijen) |
Risicodelingsreserve | Reserve ten behoeve van de stabiliteit van de uitkeringen aan de pensioengerechtigden (pensioengerechtigden) | Tussen de 1,7% en 2,2% van volledige vermogen afhankelijk van de dekkingsgraad op transitiemoment (opgebouwd uit stortingen vanuit het volledige vermogen en het vermogen van de pensioengerechtigden) |
Gerichte vermogenstoedeling ten behoeve van ongelijke effecten actieve deelnemers | Gerichte vermogenstoedeling ten behoeve van actieven voor de impact van transitie naar WTP-regeling | Circa 0,4% van volledige vermogen (eenmalige extra toekenning aan (oudere) actieven - die al deelnemer waren aan de CDC regeling - met leeftijdsafhankelijk percentage van de pensioengrondslag) |
Reparatie inhaaltoeslag 2020 van 1,3% van de op dat moment opgebouwde pensioenen (gerichte vermogenstoedeling) | Geheel of gedeeltelijk toekennen van inhaaltoeslag 2020 | Maximaal circa 1,1% van volledige vermogen (toekenning van 1,3% toeslag over tot 2020 opgebouwde pensioenen) Bij een dekkingsgraad bij invaren onder de 110% wordt het niveau aangepast naar circa 0,5% van volledige vermogen (gelijk gesteld aan de absolute waarde van de verwatering van de dekkingsgraad die ontstond door de in 2020 extra gerealiseerde pensioenopbouw) |
Discretionaire ruimte herverdeling reserves door het Rabobank Pensioenfonds | Indien het – beargumenteerd – nodig is voor evenwichtige verdeling van het vermogen | Maximale discretionaire ruimte voor het RPF van 0,3% van het volledige vermogen, deels in overleg met cao-partijen |
Persoonlijke pensioenvermogens | Vermogensoverschot na toedeling overige reserves dat middels de standaardmethode met een spreidingsperiode van 10 jaar en vervolgens gelijke aanpassing voor pensioengerechtigden wordt verdeeld over de individuele pensioenvermogens | Restant |
4.2.1. Vermogensverdeling bij verschillende dekkingsgraden
Bij de initiële verdeling van het vermogen zijn de cao-partijen uitgegaan van een dekkingsgraad van 117% (stand per 30 juni 2023). De werkelijke dekkingsgraad op het invaartijdstip zal naar alle waarschijnlijkheid anders zijn.
De cao-partijen doen een verzoek tot invaren indien de dekkingsgraad op het moment van invaren minimaal 105% is. Cao-partijen zullen, in samenspraak met het Rabobank Pensioenfonds, de mogelijkheden onderzoeken voor het invaren van de opgebouwde pensioenen bij lagere dekkingsgraden. Indien de cao-partijen het verzoek tot invaren willen uitbreiden om ook bij lagere dekkingsgraden te kunnen invaren, zullen cao-partijen dit verzoek uiterlijk begin oktober 2024 bij het Rabobank Pensioenfonds neerleggen.
4.2.2. Voorkeur voor invaren
Belangrijke argumentatie voor invaren is de verbetering van de verwachte pensioenuitkering.
o Het (grotendeels) kunnen toebedelen van bestaande buffers;
o Het grotendeels direct toebedelen van toekomstige (positieve) beleggingsrendementen aan de deelnemers (‘upward potential’)
Bij een beperkte dekkingsgraad zullen er geen buffers zijn om de nominale rechten te verhogen maar blijft het voordeel van het vergroten van het ‘upward potential’ voor alle deelnemers. Wel is het daarbij een aandachtspunt vanuit cao-partijen dat er een goede start met de nieuwe regeling wordt gemaakt. Dit door de ingegane uitkeringen ten minste op peil te houden in combinatie met de beoogde vulling van de risicodelingsreserve. Cao-partijen constateren dat bij dekkingsgraden onder de 105% dit mogelijk niet allemaal kan worden gerealiseerd, hoewel invaren, op langere termijn, naar verwachting nog steeds in het voordeel van deelnemers kan zijn. Daarnaast zorgt het ook bij lagere dekkingsgraden invaren voor een efficiënter implementatietraject waarbij het Rabobank Pensioenfonds en de uitvoerder APS zich kunnen richten op één nieuwe regeling en van de verwachting dat kan worden ingevaren.
De cao-partijen wensen op basis hiervan dan ook de mogelijkheden van het invaren van opgebouwde pensioenen bij dekkingsgraden onder de 105%, in afstemming met het pensioenfonds, verder te onderzoeken waarbij ook de impact van eventueel alsnog invaren verder wordt geanalyseerd.
Onderstaand wordt de vermogensverdeling verder uitgewerkt voor verschillende dekkingsgraden waarbij cao-partijen invaren als wenselijk en evenwichtig hebben beoordeeld.
Discretionaire ruimte voor het Rabobank Pensioenfonds
Het Rabobank Pensioenfonds bepaalt uiteindelijk hoe er wordt ingevaren. Het pensioenfonds is steeds betrokken geweest gedurende het proces waarin de cao-partijen de door hun gewenste wijze van invaren hebben vastgesteld. Desondanks kan het zijn dat het Rabobank Pensioenfonds – om te voorkomen dat voor bepaalde specifieke groepen de transitie niet voldoende evenwichtig zou zijn – ruimte nodig heeft aanvullende gerichte vermogenstoedeling toe te passen om de transitie voldoende evenwichtig te maken.
De cao-partijen stellen de volgende discretionaire ruimte voor het Rabobank Pensioenfonds vast, welke het pensioenfonds binnen de in de WTP gestelde wet- en regelgeving, bij het invaren van de opgebouwde pensioenen, ter bevordering van de evenwichtigheid kan aanwenden voor specifieke groepen deelnemers zonder dat het transitieplan opnieuw hoeft te worden vastgesteld door de cao-partijen:
• Bij een dekkingsgraad op het moment van transitie vanaf 105%: 0,1% van het volledige vermogen waarbij:
o Eerste prioriteit is 100% van de nominale voorziening te financieren, voorkomen van korting van ingegane pensioenen en de wettelijk verplichte reserves;
o Tweede prioriteit de vorming van een risicodelingsreserve op basis van de hieronder bepaalde vulling bij de verschillende dekkingsgraden;
o Derde prioriteit de financiering van de gerichte vermogenstoedeling voor een specifieke groep actieve deelnemers van circa 0,4% van het volledige vermogen en de gedeeltelijk inhaaltoeslag over de tot 2020 opgebouwde aanspraken van circa 0,5% van volledige vermogen en financiering van de 0,1% discretionaire ruimte voor het RPF.
• Bij een dekkingsgraad op het moment van transitie boven 106%: een aanvullende discretionaire ruimte van 0,2% van het volledige vermogen (totaal dus 0,3% van het volledige vermogen). Cao-partijen verzoeken het Rabobank Pensioenfonds deze gerichte vermogensverdeling in het kader van evenwichtigheid te onderbouwen en in overleg met cao-partijen plaats te laten vinden.
Naast de hierboven beschreven discretionaire ruimte voor het Rabobank Pensioenfonds stellen de cao-partijen de volgende verdeling van het fondsvermogen voor bij het invaren van de opgebouwde pensioenen op het transitiemoment. Cao-partijen hechten er veel waarde aan dat bij een overgang naar een variabele uitkering er een voldoende initiële vulling is van de risicodelingsreserve, maar realiseren zich dat dit bij een lagere dekkingsgraad op het moment van transitie niet altijd volledig zal worden gerealiseerd.
1. Bij een dekkingsgraad vanaf 105% wordt naast de financiering van de verplichte reserves, de risicodelingsreserve gevuld met circa 1,7% van het volledige vermogen (zijnde 0,5% van het volledige vermogen en 3% van het vermogen pensioengerechtigden).
2. Vanaf een dekkingsgraad vanaf 106% wordt naast de financiering van de verplichte reserves, en de vulling van de hiervoor beschreven risicodelingsreserve, gerichte vermogenstoedeling voor een specifieke groep actieve deelnemers die al deelnemer waren aan de CDC regeling (circa 0,4% van het volledige vermogen) en een deel van de inhaaltoeslag over de tot 2020 opgebouwde pensioenaanspraken, gefinancierd (circa 0,5% van het volledige vermogen). Bij een dekkingsgraad tussen de 106% en 110%, is het resterende vermogen bestemd voor verhoging van de persoonlijke pensioenvermogens conform de standaardmethodiek voor invaren.
3. Bij een dekkingsgraad van 110% of hoger, kan naast de bij 2 genoemde onderdelen extra vermogen worden aangewend voor een volledige reparatie van de inhaaltoeslag (extra dotatie van 0,6% van het volledige vermogen bovenop de eerdere 0,5% van het volledige vermogen) en extra vermogen voor de risicodelingsreserve (extra 0,5% van het volledige vermogen). Het resterende vermogen is bestemd voor verhoging van de persoonlijke pensioenvermogens conform de standaardmethodiek voor invaren.
Onderstaand is de vermogensverdeling bij invaren zowel in tabelvorm als grafisch weergegeven. Alle percentages zijn uitgedrukt als percentage van het volledige vermogen, de eerder beschreven discretionaire ruimte voor het pensioenfonds zoals hierboven beschreven is ook onderdeel van de verdeling van het fondsvermogen bij invaren.
Invaardekkings- graad | MVEV | Operationele reserve | Risicodelings- reserve | Gerichte vermogens- toedeling actieven | Gerichte vermogens- toedeling inhaaltoeslag | Verhoging persoonlijke pensioenvermogens |
105% - 106% | 0,5% | 0,75% | 1,7% * | - | - | restant |
106% - 110% | 0,5% | 0,75% | 1,7% | 0,4% | 0,5% | restant |
≥ 110% | 0,5% | 0,75% | 2,2%** | 0,4% | 1,1% | restant |
* 0,5% van het volledige vermogen plus 3% van het vermogen van de pensioengerechtigden
** 1% van het volledige vermogen plus 3% van het vermogen van de pensioengerechtigden
Onderstaand is de verdeling van het vermogen over de verschillende reserves weergegeven vanaf dekkingsgraad van 105%.
Generatie effecten van beoogde extra initiële vulling van de risicodelingsreserve
In onderstaande grafieken is het effect van de 1% extra initiële vulling uit het volledige vermogen weergegeven per groep (actief, slaper en gepensioneerd) en leeftijdscohort. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de effecten beperkt zijn aangezien de gestippelde lijnen maar beperkt hoger of lager liggen. In de tweede grafiek is het verschil in waarde netto profijt per groep en leeftijdscohort weergegeven.
Jongere actieven hebben beperkt nadeel van de extra initiële vulling die vanuit hun vermogen wordt gefinancierd. Voor hen is de impact van de 1,0% extra initiële vulling van het huidige kapitaal beperkt ten opzichte van de waarde van het nog op te bouwen pensioen (waarvoor deze 1% extra initiële vulling niet van toepassing is). Vervolgens profiteren zij van de directe uitdeling van de rendementen en - in een groot deel van de scenario’s - van een beter gevulde risicodelingsreserve tijdens de uitkeringsfase. Voor oudere actieven is dit juist andersom en is de waarde van het al opgebouwde pensioen relatief hoog ten opzichte van het nog op te bouwen pensioen waardoor de extra 1,0% storting in de risicodelingsreserve meer impact heeft. Dit terwijl deze groep in een groot deel van de scenario’s minder profijt heeft van een beter gevulde
risicodelingsreserve omdat ook zonder de extra initiële vulling de risicodelingsreserve naar verwachting al een goede bescherming geeft.
Voor slapers treedt in de netto berekening wel een negatief effect op van de 1% extra storting in de risicodelingsreserve. Dit lijkt tegenstrijdig met het, juist voor de groep (jonge) slapers, grote positieve effect op de hoogte van het verwacht pensioen (zie grafiek op pagina 35 ‘Verandering verwacht pensioen’). Dit is het directe gevolg van de voordelen van het nieuwe stelsel (onder andere directe en volledige toekenning van rendementen). Voor jong actieven treedt ditzelfde effect op, echter wordt de totale impact gemitigeerd door de waarde van de toekomstige pensioenopbouw.
Voor gepensioneerden is de impact met name afhankelijk van de leeftijd. Voor de oudste gepensioneerden resulteert de extra initiële vulling in een lager netto profijt doordat er een lager vermogen resulteert terwijl ook zonder de extra initiële vulling de risicodelingsreserve al goede bescherming geeft. Voor jongere gepensioneerden is er sprake van een positief effect doordat er weliswaar een lager vermogen resulteert, maar wel langer profijt is van een goed gevulde risicodelingsreserve, terwijl voor de jongste er weer een beperkt negatief effect ontstaat doordat de extra invulling maar voor een bepaalde periode effect heeft terwijl de verwachte uitkering van deze groep langer loopt.
5. Gerichte vermogenstoedeling
5.1. Aanpassingen hoogte pensioenopbouw voor de jaren vanaf 2020
Onderstaand is een toelichting opgenomen bij de ontwikkeling van de pensioenopbouw binnen de oude CDC regeling in de jaren vanaf 2020. De inhaaltoeslag behorende bij de verhoging van de pensioenopbouw in 2020 en de gehanteerde maximale opbouw in de oude CDC-regeling bij de overgang naar de vlakke premie per 2023 zijn mede basis voor een gerichte vermogenstoedeling bij invaren.
- Tot 2020 was het ambitieniveau van de pensioenregeling 2% pensioenopbouw bij een maximum premie van 36% van de pensioengrondslag. In 2020 is daarbij een aanvullende afspraak gemaakt voor een gewijzigde vaststelling van het opbouwpercentage (resulterend in 1,748% opbouw) in combinatie met het opnemen van de mogelijkheid tot toekennen inhaaltoeslag 2020 (1,3% toeslag gemist dat jaar).
- Cao-partijen hebben voor 2021 besloten de eigen bijdrage van de medewerkers te verlagen van 5% naar 3,5% van de pensioengrondslag waardoor de maximum premie verlaagd werd van 36% naar 34,5%. De verlaging van de premie van 36% naar 34,5% leidt tot een 0,1% lagere (streef)opbouw en de lagere eigen bijdrage leidt tot een hoger netto inkomen. Oftewel door de verlaging van de eigen bijdrage is de verwachte opbouw gedaald met 0,1% en werd de streefopbouw aangepast naar 1,9%.
- Op hetzelfde moment zijn alleen voor de jaren 2021 en 2022 afwijkende afspraken gemaakt voor de pensioenopbouw en premie. Dit omdat voor 2021 en 2022 een opbouw van 1,9% niet haalbaar was op basis van een premie van 34,5% waardoor de ambitie (tijdelijk) verlaagd moest worden. Om het ambitieniveau niet te drastisch te hoeven verlagen, is met RPF voor 2021 en 2022 een opbouwpercentage van 1,7% afgesproken bij een premie van 34,5% met als gevolg een (beperkte) verwatering van de dekkingsgraad. De premie is daarbij 34,5% gebleven en hiervoor is dus geen compensatie gegeven in salaris. Wel is er in het kader van de (beperkte) verwatering van de dekkingsgraad een aangepast toeslagbeleid vastgesteld door het pensioenfonds met toekomstbestendige toeslagverlening vanaf 110% dekkingsgraad i.p.v. 115% en het vergroten van de spreidingstermijn van eventuele kortingen naar 10 jaar. Met deze aanpassingen is in de berekeningen omtrent de transitie naar de nieuwe regeling onder WTP rekening mee gehouden.
- Bij de overgang naar de 2023 regeling is de maximale premie van 34,5% en bijbehorend maximale opbouwpercentage van 1,7% het uitgangspunt geweest voor vaststelling van de huidige compensatieregeling. Dit terwijl het niveau van de streefopbouw bij de
maximale premie van 34,5% dus eigenlijk 1,9% was. De extra vermogenstoekenning die bij invaren beoogd is aan de (oudere) actieven te worden toegekend, ziet toe op de lagere waarde van de toekomstige opbouw die dit impliceert. Hierbij is voor de vaststelling uitgegaan van een maximaal opbouwpercentage van 1,8% i.p.v. 1,7%, maar dus niet van het eigenlijke niveau van de streefopbouw van 1,9%. Daarmee is ook met de extra vermogenstoekenning bij invaren nog steeds sprake van een lager niveau dan de opbouw die voor 2020 heeft plaatsgevonden.
5.2. Nut en noodzaak gerichte vermogenstoedeling
Door de verwachting in 2022 dat de pensioenopbouw, op basis van de maximale premie, verder zou wegzakken naar 1,3% of lager hebben cao-partijen besloten al vanaf 2023 de eerste stappen te maken naar de WTP. Per 1 januari 2023 is de overstap gemaakt van een middelloonregeling (de oude CDC regeling) naar een beschikbare premieregeling met een vlakke premie (verplicht 25% van de pensioengrondslag, aanvullend 2% vrijwillig) en een compensatieregeling.
De lange termijnverwachting van de CDC regeling was een opbouw van circa 1,7% en dit was op dat moment de arbeidsvoorwaardelijke toezegging vanuit de werkgever. De huidige compensatieregeling voorziet er in dat de actieve medewerkers ten minste de verwachte opbouw uit de oude CDC regeling zullen realiseren. Er blijft echter sprake van een ongelijkheid – met name door de invoering van de vlakke premie – tussen jongere en oudere medewerkers. Daarnaast is er een ongelijkheid in de verwachte pensioenopbouw voor – met name de oudere actieven – ten opzichte van eerdere generaties deelnemers.
Voor de transparantie worden in dit hoofdstuk drie verschillende regelingen behandeld met betrekking tot compensatie en gerichte vermogenstoedeling:
• Huidige compensatieregeling voor de wijziging van de doorsneesystematiek
• Een gerichte vermogenstoedeling voor specifieke groep actieve deelnemers in de transitie uitgaande van een hogere opbouw in de CDC regeling.
• Gerichte vermogenstoedeling in kader van inhaaltoeslag 2020, aanpassing toeslaggrens van 115% naar 110% en langere spreiding bij eventuele korting van pensioenen als compensatie van de gewijzigde premiesystematiek in de periode 2020 tot en met 2022.
5.3. Huidige compensatieregeling
De huidige compensatieregeling is van toepassing op de actieve deelnemers van 38 jaar en ouder, al in dienst per peildatum van 31 december 2022 en welke voorziet in een extra cash bijdrage vanaf de leeftijd van 47 jaar. De extra bijdrage is in de vorm van een jaarlijks stijgend percentage van de pensioengrondslag en wordt uitgekeerd zolang de deelnemer in dienst is. De kosten van deze compensatieregeling worden gedragen door de werkgever.
Om vast te stellen of de huidige compensatieregeling nog voldoet, is een inschatting gemaakt van de contante waarde per leeftijd voor twee verschillende situaties:
1. De huidige compensatieregeling.
2. De benodigde compensatieregeling indien pas per 1 juli 2023 (berekeningsdatum transitie t.b.v. onderhandelingen cao-partijen) zou zijn overgestapt naar een vlakke premie in combinatie met de nieuwe regeling. De CDC regeling is voor de periode 1 januari 2023 tot 1 juli 2023 doorgerekend uitgaande van een maximaal opbouwpercentage van 1,7% in de CDC regeling (2021 en 2022) bij het maximum premiepercentage van 34,5% van de pensioengrondslag.
De cao-partijen zijn van mening dat deze analyse een goede basis vormt om te concluderen dat de huidige compensatieregeling voldoet en ongewijzigd zal gelden voor de nieuwe pensioenregeling. Wel zal de compensatie als gevolg van de fiscale begrenzingen onder WTP niet langer standaard in pensioen worden geïnvesteerd. Deelnemers zullen gestimuleerd worden om de cash compensatie zelf opzij te zetten voor ‘later’.
5.4. Een gerichte vermogenstoedeling voor een specifieke groep actieve deelnemers (oudere actieven)
Een eenmalige extra toekenning van vermogen bij invaren voor (oudere) actieven uit de reserve is naar mening van de cao-partijen een evenwichtige gerichte vermogenstoedeling voor een specifieke groep actieve deelnemers – en al deelnemer aan de CDC regeling -ten opzichte van nieuwe toetreders, slapers en pensioengerechtigden.
Onderdeel van het nieuwe pensioenstelsel is de overgang naar een vlakke premie die bij Rabobank reeds per 2023 is doorgevoerd. De aan medewerkers in dienst voor 2023 toegekende compensatieregeling is om de verwachte toekomstige pensioenopbouw in de 2023 pensioenregeling gelijk te trekken met de verwachte pensioenopbouw in de oude CDC regeling op dat moment. De verwachte pensioenopbouw in de CDC regeling werd in 2022 beperkt door verwachte (gemiddelde) lagere rentestanden ten opzichte van het verleden. Kijkend naar de volledige wijziging van de CDC regeling naar de nieuwe regeling onder WTP ondervindt de groep oudere actieven vanaf zo’n 38 jaar last van de overgang naar een vlakke premie. Dit aangezien er binnen de CDC regeling sprake was van een met leeftijd oplopende waarde van de pensioen opbouw op basis van een gelijk opbouwpercentage voor alle leeftijden.
Oudere actieven krijgen bij invaren ten opzichte van andere groepen deelnemers relatief beperkt vermogen toebedeeld bij toepassing van de standaard methode met 10 jaar spreiding en gelijke aanpassing pensioengerechtigden. Het toe te kennen vermogen vertegenwoordigt een kleiner aandeel van de buffer dan waarop zij naar verwachting binnen de huidige regeling aanspraak op kunnen maken (volgend uit resultaten waardering conform VBA-methode). Pensioengerechtigden ontvangen een (beperkt) hogere waarde bij invaren dan de waarde binnen de huidige regeling en profiteren van de robuuste inrichting en initiële vulling van de risicodelingsreserve. Voor jong actieven geldt dat zij een nog lagere waarde bij invaren ontvangen dan de waarde binnen de huidige regeling, echter hebben zij reeds een forse vooruitgang door de overgang naar een beschikbare premieregeling met een vlakke premie. Door de overgang per 2023 naar de vlakke premie hebben jongere deelnemers een hoger verwacht pensioen en profiteren van het invaren van hun opgebouwde aanspraken waardoor er naar mening van cao-partijen geen extra
compensatie benodigd is voor deze groep. Zij profiteren van directe toekenning rendementen ten opzichte van maximering van de opbouw en hoogte indexering in de CDC regeling.
Op basis van deze twee elementen is het naar mening cao-partijen evenwichtig om bij invaren eenmalig (gericht op een specifieke groep en beperkt) extra vermogen toe te kennen aan (oudere) medewerkers in dienst voor 2023 die tevens in dienst zijn op moment van transitie.
In onderstaande grafiek is de beoogde basis voor de gerichte vermogenstoekenning opgenomen waarbij eenmalig bij invaren een extra vermogen wordt toegekend aan de betreffende groep actieven gelijk aan een per leeftijd vastgesteld percentage van de op dat moment geldende pensioengrondslag. Dit is gebaseerd op de waarde van oude CDC regeling indien bij overgang naar de 2023 pensioenregeling was uitgegaan van een maximaal opbouwpercentage van 1,8%
i.p.v. 1,7%. Voor de vaststelling van deze gerichte vermogenstoedeling zijn eventuele toekomstige stijgingen van de pensioengrondslag niet meegenomen, net als dat er geen rekening is gehouden met uittredingskansen.
Impact voormalig medewerkers
Voormalig medewerkers hebben in de jaren tot 2020 een hogere jaarlijkse pensioenopbouw gehad dan de verwachte opbouw voor de oudere actieve deelnemers voor de komende dienstjaren en de groep van voormalige medewerkers hebben relatief veel voordeel bij de transitie. Voormalige medewerkers hebben tot 2020 een hogere waarde van pensioenopbouw gekend (opbouwpercentages van 2,25% en 2% en pensioenrichtleeftijd op 62, 65, 67 en 68 jaar). Hun verwachte pensioenen gaan (bij de huidige dekkingsgraad) door invaren omhoog. Ook zij profiteren bij invaren van directe toekenning rendementen ten opzichte van maximering van de toeslag over hun opgebouwde aanspraken in de CDC regeling. Voor wat betreft hun toekomstige opbouw vindt de transitie naar het nieuwe stelsel niet meer plaats in de pensioenregeling van de Rabobank. Verondersteld is door cao-partijen dat voormalige medewerkers met betrekking tot hun toekomstige pensioenopbouw – indien nog werkzaam –binnen een andere pensioenregeling een adequate compensatie ontvangen voor de overgang naar een vlakke premie.
In zijn algemeen geldt voor alle slapers dat wij geen inzicht hebben in de huidige pensioensituatie en eventuele compensatiemaatregelen naar een WTP-pensioenregeling bij een andere werkgever en dat cao-partijen daar ook niet op kunnen anticiperen.
Impact nieuwe medewerkers sinds 1 januari 2023
Toetreders vanaf 1 januari 2023 beginnen in de 2023 premieregeling en derhalve is er geen noodzaak voor gerichte vermogenstoedeling ten opzichte van een regeling waar zij nooit aan hebben deelgenomen. Het vraagstuk bij invaren gaat om de verdeling van een opgebouwde reserve en (een gerichte) toebedeling van buffers uit de oude CDC regeling. Deze groep deelnemers heeft nooit bijgedragen aan de opbouw van deze reserve en aan de opbouw van de buffers en bij niet invaren dienen zij zich in te kopen in deze buffers. De WTP geeft aan dat de evenwichtigheid van het invaren wordt gekeken naar het verschil in perspectief tussen:
• Het overzetten van alle opgebouwde pensioenen naar de nieuwe pensioenregeling. De
overheid schrijft wettelijk ‘invaren, tenzij’ voor, én
• Voortzetting van alle opgebouwde pensioenen binnen het huidige pensioenstelsel waarbij er geen nieuwe pensioenopbouw meer plaatsvindt.
Voor medewerkers in dienst vanaf 1 januari 2023 is geen sprake van een verschil in perspectief omdat de opgebouwde pensioenen in de 2023 regeling, zijnde een beschikbare premieregeling, zijn opgebouwd. Deze medewerkers in dienst vanaf 1 januari 2023 komen in dienst met een arbeidsvoorwaardenpakket – dat zij geaccepteerd hebben – met als onderdeel de 2023 premieregeling. Xxx-partijen gaan ervan uit dat deze medewerkers de impact hiervan op hun toekomstige pensioenopbouw hebben meegewogen. De groep is niet geconfronteerd met een verandering in pensioentoezegging gedurende hun dienstverband bij de Rabobank waarbij de toezegging is gewijzigd – met verschillende effecten over de generaties – waar zij als specifieke groep door worden benadeeld.
Ook voor deze groep geldt dat zij er naar verwachting op vooruit gaan door de overgang naar WTP. Nieuwe toetreders profiteren van directe en volledige toekenning rendementen ten opzichte van maximering van de toeslag in het CDC uitkeringscollectief waarbinnen pensioen wordt ingekocht met de PR2023 kapitalen. Daarnaast heeft deze groep mogelijk wel een voordeel aangaande de initiële storting in de risicodelingsreserve, waaraan deze groep ook niet aan heeft bijgedragen.
Een vermeend onderscheid tussen medewerkers in dienst vanaf 1 januari 2023 tot aan de transitiedatum en vanaf de transitiedatum zien wij niet.
Generatie effecten door een gerichte vermogenstoedeling aan de specifieke groep (oudere) actieven die ook deelnemer waren aan de CDC regeling
In onderstaande grafieken zijn per leeftijdscohort de generatie effecten opgenomen van de gerichte vermogenstoedeling voor (oudere) actieven. Het positieve effect van de gerichte vermogenstoedeling voor (oudere) actieven is hierbij duidelijk zichtbaar terwijl de impact voor de overige groepen (jong actieven, slapers en pensioengerechtigden) gezien de omvang van de gerichte vermogenstoedeling (0,4% van het volledige vermogen) beperkt is.
5.5. Gerichte vermogenstoedeling inhaaltoeslag 2020
In het jaar 2020 is de premiesystematiek herzien. De reden hiervoor was de sterk gedaalde rente waardoor het opbouwpercentage, gegeven de gemaximeerde premie op basis van de CDC- systematiek (36%), sterk zou dalen (van 2,0% naar 1,25%). Ter voorkoming van deze sterke daling is de premiesystematiek aangepast waardoor de pensioenopbouw voor 2020 verhoogd kon worden naar 1,748%.
Deze aanpassing heeft gedeeltelijk en tijdelijk voorkomen dat deze generatie actieven minder opbouw konden realiseren en (beperkt) geleid tot een verwatering van de dekkingsgraad. Om deze verwatering te compenseren, is de mogelijkheid tot toekenning inhaaltoeslag over 2020 over de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten per 1 januari 2020 opgenomen in de afspraken. De hoogte van deze inhaaltoeslag is destijds (juni 2020) vastgesteld op 1,30%. Kijkend naar de huidige situatie zijn de kosten hiervan vastgesteld op ca. 1,1% van het volledige vermogen.
Partijen achten het uitlegbaar om bij een lage dekkingsgraad de inhaaltoeslag 2020 deels toe te kennen en vanaf een dekkingsgraad van 110% bij invaren de inhaaltoeslag 2020 volledig toe te kennen. De inhaaltoeslag kan in het huidige stelsel pas vanaf een hoge dekkingsgraad (circa 135%) worden toegekend, daardoor is in de huidige situatie de kans van toekenning op korte termijn beperkt.
Cao-partijen hechten er waarde aan om de inhaaltoeslag bij voldoende dekkingsgraad volledig toe te kennen om gestand te doen aan de in 2020 gedane toezegging om de waarde van de inhaaltoeslag mee te nemen bij de besluitvorming omtrent invaren. Het vanaf een dekkingsgraad bij invaren van 110% toekennen van volledige inhaaltoeslag 2020 is naar mening van cao-partijen evenwichtig, omdat er dan voldoende vermogen is om alle deelnemers er als gevolg van het invaren naar verwachting op vooruit te laten gaan en een robuuste (initiële) vulling van de risicodelingsreserve te realiseren. De omvang van het deels toekennen van de inhaaltoeslag bij een dekkingsgraad bij invaren onder 110% is gelijk gesteld aan de absolute waarde van de verwatering van de dekkingsgraad die ontstond door de in 2020 extra gerealiseerde pensioenopbouw.
In onderstaande grafiek is voor elk van de geboortejaren de impact van het toekennen van de volledige waarde van de inhaaltoeslag bij het invaren opgenomen. Dit resulteert met name voor pensioengerechtigden in een verdere verbetering bij invaren. Dit komt doordat de waarde van de 1,3% inhaaltoeslag direct wordt toegekend terwijl bij de reguliere toekenning van vermogen bij invaren met de standaardmethode met 10 jaar spreiding niet het volledige overschot bij pensioengerechtigden terechtkomt.
Generatie effecten door een gerichte vermogenstoedeling inhaaltoeslag 2020
In onderstaande grafieken zijn per leeftijdscohort de generatie effecten opgenomen van de gerichte vermogenstoedeling voor de inhaaltoeslag 2020. Het positieve effect van de gerichte vermogenstoedeling voor gepensioneerden is hierbij duidelijk zichtbaar en wordt veroorzaakt doordat zij de waarde van de inhaaltoeslag in een keer krijgen toegekend. Dit terwijl het vermogen bij invaren conform de standaardmethodiek met een spreidingstermijn van 10 jaar gedeeltelijk bij deze groep terecht zou komen. De overige deelnemers (actieven en slapers) ondervinden hier een beperkt nadeel van doordat het grootste deel van die groep ook opgebouwde pensioenen voor 2020 waarover toeslag wordt verleend en de omvang van de gerichte vermogenstoedeling (1,1% van het volledige vermogen) beperkt is.
6. Inzicht in transitie-effecten
Wanneer we naar het totaal effect kijken van de transitie zien we dat alle deelnemersgroepen voordeel hebben van een initieel hoger pensioen door verdeling van het vermogen bij de huidige dekkingsgraad, van de directe toekenning rendementen ten opzichte van maximering van de opbouw en hoogte indexering in de CDC regeling en overgang naar een variabele pensioenuitkering (geen beperking van het “upward potential”, volledig beleggingsrendement dat niet wordt beperkt tot de prijsinflatie). Pensioengerechtigden profiteren van bescherming van hun nominale uitkering door de risicodelingsreserve. Bij een voldoende vulling van de risicodelingsreserve zullen ook de huidige voormalige medewerkers en actieven hier in meer of mindere mate voordeel hebben (afhankelijk van economische ontwikkelingen). De evenwichtigheid ontstaat ook doordat verschillende deelnemers groepen in verschillende mate van de verschillende elementen profiteren.
In de onderstaande tabel geven we high level aan wat de kwalitatieve effecten zijn van de verschillende elementen van de transitie voor de verschillende deelnemersgroepen. Hierbij is het verwacht pensioen het uitgangspunt en wordt in mindere mate naar netto profijt effecten gekeken. Merk op dat in lijn met de eerder opgenomen toelichting in het geheel van de transitie ook gekeken is naar de impact van de overgang naar de vlakke premie per 2023 waarbij het opbouwpercentage in 2022 leidend was. Daarom is de impact van de toekomstige opbouw ook opgenomen in onderstaande tabel.
Transitie met invaren | Jongere actieven | Oudere actieven | Jongere voormalige mw’ers | Oudere voormalige mw’ers | Pensioen- gerechtig- den | Actieven vanaf 2023 |
Opgebouwde aanspraken naar DC regeling | ||||||
Initieel hoger pensioen | ++ | + + | + + | + + | + + + | Nvt |
Geen beperking ‘upward potential’ tov CDC | + + + + | + + | + + + + | + + | + | Nvt |
Toekomstige opbouw | ||||||
Waarde toekomstige opbouw met vlakke premie | + + | -- | Nvt | Nvt | Nvt | Nvt |
Verdeling reserves | ||||||
Extra initiële vulling Risicodelingsreserve | + | + | + | + | + / + + (afh.van lft) | + |
Inhaaltoeslag 2020 | + | + + | + | + + | + + + | Nvt |
Gerichte vermogenstoedeling (oudere) actieven | - | + + | - | - | -- | Nvt |
Nadere toelichting op high level effecten:
• Initieel hoger pensioen: Het direct toekennen van aanvullende pensioenaanspraken door invaren is met name in het voordeel van de pensioengerechtigden die een relatief kleinere kans hebben dat deze verhogingen gerealiseerd zouden worden in de CDC regeling.
Hoe jonger een deelnemer hoe lager de reeds opgebouwde pensioenen zullen zijn en hoe kleiner de impact. Voor jongere actieven is het positieve effect nog wat kleiner doordat deze grotendeels wordt gemitigeerd door de toekomstige opbouw.
• Geen beperking ‘upward potential’: In de nieuwe regeling worden rendementen direct en volledig toegekend aan deelnemers (rekening houdend met 3 jaar spreiding waarbij dakpansgewijze methodiek met een gesloten systeem wordt toegepast). In het huidige CDC-collectief kunnen pensioenen maximaal met de prijsinflatie worden verhoogd. Deze wijziging is een verbetering voor alle deelnemersgroepen en leeftijden. Voor jonge deelnemers (huidige en voormalig medewerkers) is dit effect het groots door de lange beleggingshorizon. Voor pensioengerechtigden is de impact het kleinst gezien de beperkte beleggingshorizon (met uitzondering van jongere nabestaanden).
• Toekomstige opbouw met vlakke premie: De groep oudere actieven heeft altijd het nadeel gehad van relatief lage waarde van hun opbouw (progressieve premies) maar niet of ten dele geprofiteerd van dienstjaren waarbij er hogere premies nodig waren hun pensioenopbouw te financieren.
Zoals ook verder toegelicht in paragraaf 6.5 profiteren jongere actieven van de hoge vlakke premie die zij vanaf het begin van deelname ontvangen, hierdoor resulteert een hoge toename in verwacht pensioen (uitgedrukt als vervangingsratio) in de FPR regeling
t.o.v. de CDC regeling.
• Risicodelingsreserve: Bij start van de regeling is de risicodelingsreserve door de initiële vulling in ieder geval goed gevuld. De huidige pensioengerechtigden hebben dus de grootste kans goed beschermd te worden tegen verlagingen van de nominale pensioenuitkering. Door de goede vulling hebben ook de oudere actieve deelnemers en voormalige medewerkers bij slecht weer scenario’s een redelijke kans dat ook hun uitkeringen stabiel worden gehouden door de werking van de risicodelingsreserve.
Voor de jongere actieven resulteert de hogere initiële vulling in een lager (relatief nog laag) startkapitaal, echter is de impact hiervan gering ten opzichte van het totale nog op te bouwen kapitaal (binnen of buiten de pensioenregeling van Rabobank). Ook voor hen geldt dat er door de hogere initiële vulling een (beperkt) grotere kans is op een goed werkende risicodelingsreserve bij pensioneren. Xxxxx initiële vulling van de risicodelingsreserve geeft ook deze groep naar verwachting een plus.
• Inhaaltoeslag 2020: Het toekennen van de waarde van de inhaaltoeslag 2020 zorgt voor deelnemers in dienst voor 2020 voor een toename van de waarde (grootste toename voor pensioengerechtigden). Voor (met name) jong actieven resulteert een lagere vermogenstoekenning door de inhaaltoeslag, echter is de impact hiervan gering ten opzichte van het totale nog op te bouwen kapitaal. Ook geldt dat indien zij al in 2020 in dienst waren, zij hebben geprofiteerd van de hogere pensioenopbouw in dat jaar.
• Gerichte vermogenstoedeling voor specifieke groep actieven: de gerichte vermogenstoedeling heeft alleen effect voor specifieke groep oudere actieve deelnemers
– die ook al deelnemer waren aan de oude CDC regeling - om een nadeel op te vangen voor deze groep in de transitie, zoals ook nader is toegelicht in dit transitieplan. Alle andere groepen ondervinden hier nadeel van aangezien een lager vermogen beschikbaar is bij invaren. Zoals toegelicht in paragraaf 5.3 is dit nadeel gezien de omvang van de extra compensatie (0,4% van het volledige vermogen) zeer beperkt.
De effecten van de transitie naar de nieuwe pensioenovereenkomst en het invaren van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten zijn berekend op basis van het verwacht pensioen en netto profijt berekeningen. De cao-partijen hebben bij de gemaakte afspraken daarbij met name gestuurd op het verwacht pensioen middels evenwichtige en gewenste vervangingsratio’s. Oftewel er wordt primair gekeken naar effecten op verwacht pensioen en secundair naar effecten op netto profijt.
Voor medewerkers in dienst vanaf 2023 geldt dat zij zolang zij niet met een deel van hun kapitaal uit de beschikbare premieregeling pensioen hebben ingekocht, zij nog geen pensioen hebben ingekocht binnen het uitkeringscollectief van het pensioenfonds binnen het huidige FTK. Daarom geldt er dat zij bij invaren ook geen (of beperkte) aanspraak kunnen maken op de uit te delen buffers of de gerichte vermogenstoedeling (zie ook paragraaf 5.4).
Verandering in verwacht pensioen geeft inzicht in de effecten van invaren en overgang naar de nieuwe regeling op de hoogte van het verwacht pensioen. Hierbij is de gewogen gemiddelde pensioenuitkomst vastgesteld in zowel de nieuwe (FPR) als de oude regeling (combinatie van CDC regeling en de 2023 beschikbare premieregeling) en met elkaar vergeleken. Dit is een maatstaf voor het pensioen dat over de gehele uitkeringsperiode wordt ontvangen. De uitkeringen worden daarbij contant gemaakt voor prijsinflatie. Bij een percentage boven de 0% kent het nieuwe pensioenstelsel een hoger verwacht pensioen dan het huidige pensioenstelsel.
In de door cao-partijen gemaakte analyses en beoordeling geldt dat in het basis scenario en de gevoeligheidsanalyse (dekkingsgraad en rentestand) voor alle groepen en alle cohorten in de mediaan het verwacht pensioenen in de nieuwe pensioenregeling ten minste gelijk zijn (resultaat van 0% of meer) aan die van de huidige pensioenregeling. Verder geldt in het slecht weer scenario een maximale achteruitgang kleiner dan -/-5%.
Cao-partijen constateren voor alle deelnemersgroepen en leeftijdscohorten op basis van bovenstaande grafiek een vooruitgang in verwacht pensioen ten opzichte van de huidige situatie. Dit is mede aanleiding om te willen invaren. Met name voor jonge slapers resulteert een forse stijging van het verwacht pensioen die hoger ligt dan bij andere deelnemersgroepen. Dit is het directe gevolg van de voordelen van het nieuwe stelsel (directe en volledige toekenning van rendementen). Voor jong actieven treedt ditzelfde effect op, echter wordt de totale impact gemitigeerd door de waarde van de toekomstige pensioenopbouw.
Uit onderstaande grafiek blijkt dat ook in slecht weer scenario’s er sprake is van een vooruitgang ten opzichte van de huidige situatie, met uitzondering van de allerjongste actieven.
Ontwikkeling uitkeringen is een maatstaf om te beoordelen in hoeverre de risicodelingsreserve in staat is om de uitkeringen van pensioengerechtigden stabiel te houden zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden.
Onderstaande grafiek toont voor een op transitiedatum startend pensioen vanaf 68 jaar de ontwikkeling van de uitkering in het slecht weer scenario. Hierbij is de impact van de hogere initiële vulling getoond. Ook is de ontwikkeling van de uitkering getoond indien er geen reserve wordt toegepast (“zonder aanvulling uit reserve”). In een dergelijke variant zou de initiële uitkering 3% hoger komen te liggen omdat er dan bij pensionering geen afdracht aan de risicodelingsreserve hoeft plaats te vinden, dit is tevens opgenomen (“zonder reserve (+3%)”).
Cao-partijen concluderen op basis van bovenstaande grafiek dat de hogere initiële vulling voor een duidelijk langere periode een daling van de nominale uitkering kan opvangen. Dit zorgt voor een succesvolle werking van de nieuwe regeling (zeker in de eerste jaren) en het vertrouwen van deelnemers daarin.
Bij gebruik van de risicodelingsreserve hebben de uitkeringen van de pensioengerechtigden een stabieler verloop en is de kans op een korting van de uitkering kleiner ten opzichte van de situatie zonder risicodelingsreserve.
Het netto profijt is gelijk aan het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachte pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg. De netto profijt berekening wordt uitgevoerd voor de huidige pensioenregeling als de nieuwe pensioenregeling. De delta netto profijt is het verschil tussen deze twee. Het effect wordt uitgedrukt als percentage van de marktwaarde van de huidige regeling.
Sociale partner hebben op voorhand geen kwantitatieve maatstaf vastgesteld voor het netto profijt gezien de onbekendheid met deze type berekening. Op basis van de uitkomsten heeft een nadere analyse plaatsgevonden om vast te stellen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van evenwichtigheid.
[
[
[
[
[
[
[
[
[
[
Kwantitatieve maatstaf ter beoordeling: voor het basisscenario en de gevoeligheidsanalyse is voor alle groepen en leeftijdscohorten een interval aangegeven waarbinnen het netto profijt zich moet bevinden. Mocht het netto profijt effect van enig leeftijdscohort buiten dit interval liggen, dan zal een nadere analyse plaatsvinden om vast te stellen waardoor dit wordt veroorzaakt en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van evenwichtigheid. Een nadere analyse kan daarbij betrekking hebben op de impact van een nieuwe scenario set, gewijzigd beleggingsbeleid van het pensioenfonds of een gewijzigde financiële positie rondom het daadwerkelijke moment van invaren.
Leeftijdscohort | Actief | Slaper | Gepensioneerd |
20-24 | -10% ; 10%] | [ -40% ; 40%] | [-25% ; 25%] |
25-29 | -10% ; 10%] | [ -40% ; 40%] | [-25% ; 25%] |
30-34 | -15% ; 15%] | [ -40% ; 40%] | [-25% ; 25%] |
35-39 | -20% ; 20%] | [ -40% ; 40%] | [-25% ; 25%] |
40-44 | -20% ; 20%] | [ -35% ; 35%] | [-25% ; 25%] |
45-49 | -25% ; 25%] | [ -35% ; 35%] | [-25% ; 25%] |
50-54 | -25% ; 25%] | [ -30% ; 30%] | [-25% ; 25%] |
55-59 | -25% ; 25%] | [ -30% ; 30%] | [-25% ; 25%] |
60-64 | -25% ; 25%] | [ -25% ; 25%] | [-25% ; 25%] |
65-69 | -25% ; 25%] | [ -25% ; 25%] | [-25% ; 25%] |
70-74 | [-25% ; 25%] | ||
75-79 | [-25% ; 25%] | ||
80-84 | [-25% ; 25%] | ||
85-89 | [-25% ; 25%] | ||
90-94 | [-25% ; 25%] | ||
95-99 | [-25% ; 25%] |
Toelichting bij gekozen percentages:
• Actief: bij jonge actieven bestaat het pensioen met name uit toekomstige opbouw uit de huidige DC-regeling. Een overgang van de huidige DC-regeling naar de FPR-regeling mag geen grote gevolgen hebben in termen van netto profijt. Er is immers al sprake van een DC-regeling en er is ook geen overgang naar een vlakke premieregeling.
• Actief: bij oudere actieven is er een groot deel opgebouwd pensioen binnen de CDC regeling. Bij het invaren van de CDC regeling kunnen grotere effecten netto-profijt effecten ontstaan. De hogere bandbreedte bij oudere actieven is geen gevolg van de leeftijd maar van het feit dat een steeds groter deel van het pensioen bestaat uit de CDC aanspraken.
• Slapers: bij jongere slapers wordt een grotere afwijking in termen van netto profijt geaccepteerd. Er is gekozen voor een relatief grote bandbreedte vanwege de kenmerken van de scenario set die moet worden gebruikt voor de berekening van netto profijt. De kenmerken van deze set (gemiddelde rente oplopend naar 7%) zijn zodanig dat het onvoorspelbare uitkomsten kan geven in de CDC regeling. Op kortere termijn speelt dit minder en kan de bandbreedte wat smaller zijn.
• Pensioengerechtigden: voor alle pensioengerechtigden wordt eenzelfde bandbreedte gehanteerd.
De bandbreedtes gelden ook voor de toetsing bij gewijzigde marktomstandigheden (dekkingsgraad en/of renteniveau), dat pleit voor voldoende ruimte in de bandbreedte.
6.1. Toelichting leeftijdscohorten
Voor Rabobank is bij vaststelling van de impact van de overgang naar de nieuwe regeling onder WTP gebruik gemaakt van leeftijdscohorten van 5 jaar (20-24, 25-29, … 95-99) waarbij de analyses zijn uitgevoerd voor actieve deelnemers, slapers en pensioengerechtigden. Op basis van de karakteristieken van het deelnemersbestand van het Rabobank Pensioenfonds zien cao-partijen geen aanleiding om hier van af te wijken.
6.2. Verandering verwacht pensioen
Er zijn berekeningen gedaan op basis van drie scenario’s voor de verandering in het verwacht pensioen voor actieve deelnemers, slapers en pensioengerechtigden: 1) in de mediaan, 2) i) als het meezit (optimistische scenario, (95% percentiel) en 3) in slecht weer (pessimistisch scenario, 5% percentiel). De uitkomsten zijn weergegeven in bijlage A1 en deze worden grafisch onderstaand voor elk van de leeftijdscohorten en deelnemersgroepen getoond. Deze uitkomsten zijn berekend met de (voorgeschreven) reguliere DNB scenario set (“P-set”).
In de mediaan is er voor alle verschillende groepen sprake van een hoger verwacht pensioen. Voor actieven en slapers is deze het hoogst: deze groepen profiteren van de verwachte extra beleggingsrendementen in de nieuwe regeling ten opzichte van de huidige regeling. Vanaf leeftijd 45-49 jaar zijn de verbeteringen lager omdat vanaf dat cohort in de lifecycles het beleggingsrisico wordt afgebouwd. Ook voor pensioengerechtigden liggen de verwachte pensioenen hoger doordat meer beleggingsrisico wordt genomen.
Als het meezit, zien wij dezelfde beeld voor actieven en slapers. De verwachte pensioenen komen
(veel) hoger uit door de hoge beleggingsrendementen in de optimistische scenario’s.
Pensioengerechtigden gaan er ook meer op vooruit.
Als het tegenzit, zien we bij actieven dat er een stijging is van het verwacht pensioen tot een leeftijd van 55-59. Alleen voor de jongste actieven is er een kleine daling. Voor de pensioengerechtigden is er ook een stijging die vanaf 70 jaar nagenoeg gelijk blijft. Voor de slapers zien we een sterke stijging voor de jonge deelnemers, waarna het verwacht pensioen sterk daalt (maar boven het verwachte pensioen van de huidige regeling blijft).
Verder zijn de relatieve veranderingen in verwachte pensioen ook doorgerekend bij de verschillende dekkingsgraden van 117%, 107% en 127%. Onderstaand zijn de uitkomsten in de mediaan hiervan opgenomen. In Bijlage A1 zijn in tabellen deze resultaten tevens opgenomen voor goed (95e percentiel) en slecht weer (5e percentiel). De resultaten betreffen verandering in verwacht pensioen van de nieuwe regeling onder WTP ten opzichte van de huidige regeling binnen het FTK (combinatie pensioenopbouw CDC-regeling en 2023 beschikbare premieregeling).
Bij de in deze paragraaf getoonde mediaan uitkomsten voor de actieven, slapers en pensioengerechtigden is te zien dat de trend in verwacht pensioen bij de drie dekkingsgraden gelijk blijft. Echter, naarmate de deelnemer ouder wordt, des te groter het verschil in verwacht pensioen bij de verschillende dekkingsgraden, waarbij de hogere dekkingsgraden tot een grotere verbetering in het verwacht pensioen resulteren. Bij een toename of afname van de dekkingsgraad met 10% wordt er bij invaren circa 10% meer of minder vermogen toebedeeld wat voor slapers en pensioengerechtigden resulteert in een circa 9% hoger of lager verwacht pensioen. Voor actieven is de impact op het verwacht pensioen kleiner doordat de impact van invaren wordt gemitigeerd door het effect van de toekomstige pensioenopbouw. De in de grafieken getoonde impact van een hogere of lagere dekkingsgraad op de relatieve verandering in verwacht pensioen is voor slapers en pensioengerechtigden niet gelijk aan circa 9% omdat de hogere of lagere dekkingsgraad ook impact heeft op de hoogte verwacht pensioen in de huidige regeling binnen het FTK (deze impact varieert per leeftijdscohort).
De verwachte pensioenen in de mediaan zijn ook berekend met een renteschok van plus of min 100 basispunten. Hieruit blijkt dat de hogere rente vooral slapers en pensioengerechtigden raakt.
6.3. Ontwikkeling uitkeringen
In de nieuwe regeling wordt gebruik gemaakt van een risicodelingsreserve. Het doel van deze reserve is om de pensioenuitkeringen te stabiliseren en kortingen te voorkomen. De risicodelingsreserve wordt bij invaren gevuld (0,5% of 1% van het totale vermogen plus 3% van het vermogen van de pensioengerechtigden, totaal 1,2% bij dekkingsgraad vanaf 105% en totaal 2,2% van het vermogen bij dekkingsgraad vanaf 110%).
Voor het toetsen van de werking van de risicodelingsreserve, hebben wij gekeken naar het verloop van de uitkering in het pessimistische scenario (5% percentiel). In de mediaan en optimistisch scenario wordt de reserve vrijwel niet aangesproken.
Onderstaande grafiek toont voor een op transitiedatum startend pensioen vanaf 68 jaar de ontwikkeling van de uitkering in het slecht weer scenario. Hierbij is de impact van de hogere initiële vulling getoond. Ook is de ontwikkeling van de uitkering getoond indien er geen reserve wordt toegepast (“zonder aanvulling uit reserve”). In een dergelijke variant zou de initiële uitkering 3% hoger komen te liggen omdat er dan bij pensionering geen afdracht aan de risicodelingsreserve hoeft plaats te vinden, dit is tevens opgenomen (“zonder reserve (+3%)”).
Met risicodelingsreserves zien we dat de uitkeringen zich anders ontwikkelen. Deze worden in het begin niet minder vaak verlaagd, maar en kunnen in de meeste gevallen worden op een gelijke (nominale) hoogte worden gehouden. Hoe hoger de reserve, hoe langer de uitkering gelijk blijft, dus niet kan dalen. De verwachte uitkeringen naderen ongeveer dezelfde waardes met reserves naarmate de leeftijd toeneemt. Op langere termijn heeft de mate van initiële vulling minder impact. Bij de uitkeringen zonder aanvulling uit de reserve en zonder overige reserve zien we dat de uitkeringen gelijk oplopen. We zien in alle gevallen dat de uitkomsten inclusief reserve minder ver wegzakken dan de variant zonder reserve, zelfs wanneer er daarbij rekening mee wordt gehouden dat de uitkering hoger kan starten omdat er niet hoeft te worden ingekocht in de reserve (3% van kapitaal bij pensionering). Ongeacht leeftijd, zien we dat zonder reserve (+3%) de uitkeringen ongeveer 3% hoger uitkomen dan zonder aanvulling uit reserve.
In hetzelfde pessimistische scenario is berekend wat de kans op een verlaging van de uitkering is.
De kans op verlaging met een reserve van respectievelijk 2,2% en 1,2% heeft een vergelijkbaar verloop lopen gelijk op in trend. Bij de lagere variant is de kans zoals verwacht hoger, maar na een periode van ca. 25 jaar gelden voor beide reserves vrijwel dezelfde kortingskansen. , maar is in de eerste looptijden hoger bij 1,2% reserve. Zonder reserve zien we dat kans op verlaging van de pensioenen zeer hoog is in het begin (ongeveer 75%) als gevolg van de forse rentedaling in het eerste jaar in de DNB P-set. De kans op verlaging zonder solidariteitsreserve risicodelingsreserve stabiliseert net boven de 30%. Bij toepassing van de reserve is de kans op verlaging kleiner dan 20%, in de eerste jaren zelfs aanzienlijk lager.
Cao-partijen concluderen dat door toepassing van de initiële vulling van de risicodelingsreserve met 2,2% van het volledige vermogen bij een dekkingsgraad vanaf 110% de (nominale) uitkeringen van pensioengerechtigden stabieler zijn zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden (door toepassing van maximum omvang van de risicodelingsreserve). Daarmee wordt bij een dekkingsgraad vanaf 110% voldaan aan de doelstelling van cao-partijen bij invaren.
Ook voor lagere dekkingsgraden bij invaren is er sprake van een initiële vulling (deels uit het volledige vermogen en deels van het vermogen pensioengerechtigden) waardoor de (nominale) uitkeringen stabieler zijn zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden.
6.4. Netto profijt berekeningen
Rabobank is per 1 januari 2023 overgestapt op een nieuwe pensioenregeling op basis van een vlakke staffel. Bij die overstap is ook voorzien in een compensatieregeling voor het vervallen van de doorsneesystematiek. De tot en met 31 december 2022 opgebouwde pensioenrechten en – aanspraken zijn premievrij gemaakt binnen het Rabobank Pensioenfonds.
Bij de start van de nieuwe WTP-regeling is het verzoek van de cao-partijen om de tot en met
31 december 2022 opgebouwde pensioenrechten en –aanspraken in te varen en blijft de huidige compensatieregeling behouden.
Deze systematiek wijkt af van de marktconforme methode van de ‘dubbele transitie’ (afschaffen doorsneesystematiek en invaren). Alleen de herverdelingseffecten door het invaren van de premievrije pensioenaanspraken en pensioenrechten (variabele in plaats van vaste uitkering) resteren en worden meegenomen in de berekening van het netto profijt.
Het netto profijt van de huidige (FTK) en nieuwe regeling (WTP) wordt als volgt bepaald:
Huidige regeling (FTK)
a. Toekomstige opbouw op basis van DC-regeling met inkoop in FTK
b. Opgebouwd pensioen in FTK
c. Contante waarde van toekomstige premie-inleg (27%) Marktwaarde uitkeringen FTK = a + b
Netto profijt FTK = a + b - c
Nieuwe regeling (WTP)
d. Toekomstige pensioenvermogensopbouw op basis van WTP-regeling met variabele uitkering
e. Invaren van opgebouwd pensioen in FTK naar WTP-regeling
f. Contante waarde van toekomstige premie-inleg (27%) Marktwaarde uitkeringen WTP = d + e
Netto profijt WTP = d + e - f
Verandering netto profijt (%) = ( Netto profijt WTP – Netto profijt FTK ) / Marktwaarde uitkeringen FTK. Voor Rabobank pensioenregeling geldt in dit specifieke geval geldt dat de contante waarde van de toekomstige premies in de huidige en nieuwe regeling (onderdelen c en f) aan elkaar gelijk zijn en niet tot uitdrukking komen in de verandering van het netto profijt. De vergelijking ziet alleen toe op de opbouw in de huidige regeling versus de opbouw in de nieuwe regeling inclusief het invaren van de opbouwde waarde in de huidige pensioenregeling.
Onderstaand zijn de veranderingen in netto profijt weergegeven voor de verschillende deelnemersgroepen en leeftijdscohorten. Voor het inzicht zijn deze resultaten als staafdiagram en als lijn weergegeven.
De resultaten van de netto profijt berekeningen zijn niet eenvoudig te interpreteren. Zoals eerder opgemerkt, is er voor de actieven geen verschil in de toekomstige premies voor beide regelingen. Voor alle groepen betekent dit dat de netto profijt verandering alleen betrekking heeft op (1) een
vergelijking van de toekomstige opbouw in de huidige regeling sinds 2023 versus de nieuwe regeling onder WTP en (2) het verschil tussen het al dan niet invaren van de opgebouwde pensioenen van de huidige regeling in de nieuwe pensioenregeling.
Uit de resultaten van de verwachte pensioenen op basis van de DNB P set kwam naar voren dat met name de hogere beleggingsrendementen in de lifecycles er voor zorgen dat de resultaten van vooral jongere actieven en slapers in de nieuwe regeling naar verwachting veel hoger uitvallen dan in de huidige regeling. In de (risico neutrale) DNB Q set is het verschil tussen de rendementen van de verschillende beleggingscategorieën veel kleiner dan in de P set. Het gevolg hiervan is dat het beleggen in de lifecycles veel minder loont en geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het voortzetten van de huidige regeling binnen het FTK regime. Ook loopt de toeslaggrens op waardoor er op korte termijn weinig en op lange termijn juist veel toeslag wordt verleend (waarmee de huidige regeling veel waard wordt voor jonge deelnemers). Daarnaast ontstaat er door de zeer hoge rentes op de lange termijn in de DNB Q set de situatie dat binnen het FTK regime de dekkingsgraad van het pensioenfonds enorm toeneemt. Voor jonge slapers met kapitalen in de 2023 regeling geldt dat zij op pensioendatum pensioen inkopen in het uitkeringscollectief van de voormalige CDC-regeling met een maximale opslag gelijk aan het VEV, terwijl de dekkingsgraad een veelvoud is daarvan. Dit betekent dat zij een pensioen hebben binnen het FTK regime met een zeer hoge zekerheid waarbij er grotendeels volledig zal worden geïndexeerd voor een relatief beperkte kostprijs. In de FPR onder WTP is er nauwelijks sprake van overrendement waardoor die regeling een lagere waarde heeft. Dit gecombineerd resulteert in de fors negatieve netto profijt resultaten voor jongere deelnemers (met name slapers omdat bij jong actieven de toekomstige opbouw de impact mitigeert). Bij de leeftijden vanaf 45 tot 55 jaar zien wij net als bij de resultaten van het verwachte pensioen een ommekeer en wordt het netto profijt van de nieuwe regeling hoger. De verklaringen hiervoor zijn de vergelijkbaarheid van de lifecycles vanaf die leeftijd en de extra vermogenstoedeling die wordt toegepast voor deze groep.
Voor pensioengerechtigden is het netto profijt positief vanaf de pensioenleeftijd van 68 jaar door een combinatie van een hogere uitkering op het invaarmoment en de werking van de risicodelingsreserve. Voor jong pensioengerechtigden (ingegane nabestaandenpensioenen) is er in lijn met de slapers sprake van een achteruitgang in netto profijt, dit terwijl ook voor deze groep geldt dat het verwacht pensioen toeneemt.
Sociale partners vinden de interpretatie van de netto profijt berekeningen ingewikkeld. Voor actieven zijn de resultaten acceptabel, alleen bij jongere actieven is er sprake van een lichte daling maar is de periode tot de pensioendatum nog zeer lang. Voor slapers tot 50 jaar zijn de resultaten negatief, maar zeker voor jonge slapers geldt dat het opgebouwde pensioen relatief laag is en het absolute inkomenseffect daarmee klein. Voor alle slapers geldt dat wij geen inzicht hebben in de huidige pensioensituatie en eventuele compensatiemaatregelen naar een WTP pensioenregeling bij een andere werkgever.
6.5. Toetsing uitkomsten aan doelstelling en maatstaven
Belangrijkste doelstellingen van transitie voor de cao-partijen zijn:
• Toekennen van minimaal 100% van de nominale voorziening aan alle deelnemers;
o Bij transitie is beoogd de ingegane uitkeringen ten minste op peil te houden;
o Inclusief vullen wettelijk verplichte reserves;
• Het initieel vullen van een risicodelingsreserve om de (nominale) uitkeringen van pensioengerechtigden stabieler te houden zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden;
• Bij voldoende hoge dekkingsgraad beperkte gerichte vermogenstoedeling voor
o Toekennen (gedeeltelijk) inhaaltoeslag van de tot 2020 opgebouwde aanspraken
o Specifieke groep oudere actieven;
• Toekennen van discretionaire ruimte voor gerichte vermogenstoebedeling voor het Rabobank Pensioenfonds in kader van evenwichtigheid.
Ingegane uitkeringen ten minste op peil houden en vullen wettelijk verplichte reserves
Cao-partijen hebben in dit transitieplan de voorkeur onderbouwd van de wijze waarop de vermogensverdeling bij invaren plaats kan vinden. Hierbij wordt er indien er ook naar oordeel van het pensioenfonds sprake is van een evenwichtige transitie in ieder geval ingevaren vanaf een dekkingsgraad van 105%. Bij deze hoogte van de dekkingsgraad kunnen de ingegane uitkeringen ten minste op peil worden gehouden, de wettelijk verplichte reserves worden gevuld en de risicodelingsreserve worden gevuld met circa 1,7% van het volledige vermogen (zijnde 0,5% van het volledige vermogen en 3% van het vermogen pensioengerechtigden).
De maatstaf om de doelstelling van het ten minste op peil houden van ingegane uitkeringen en het vullen van de wettelijke reserves te behalen is 101,25% dekkingsgraad bij invaren, waaraan bij een minimale dekkingsgraad voor invaren van 105% altijd aan is voldaan.
Evenwichtigheid van de opzet van voorgestelde transitie
Wat goed te zien is in de bovenstaande tabel met (high level) plussen en minnen dat alle groepen deelnemers profiteren van de transitie naar een flexibele pensioenregeling, met invaren en met vorming van een risicodelingsreserve. De enige groep deelnemers die nadeel ondervindt van de overgang naar een vlakke premie zijn de oudere actieven.
De transitie naar een flexibele pensioenregeling, met invaren en met vorming van een risicodelingsreserve
Pensioengerechtigden profiteren direct en over hun hele pensioenopbouw van een initieel hoger pensioen en toekennen van inhaaltoeslag. Ook overgang naar een variabel pensioen leidt direct tot een hogere (maar variabelere) uitkering. De groep heeft ook het meeste kans te profiteren van de risicodelingsreserve.
De groep van pensioengerechtigden zal door hun leeftijd en defensievere beleggingsmix die voor hun geldt, minder profiteren van de directe toekenning rendementen ten opzichte van maximering van de opbouw en hoogte indexering in de CDC regeling.
Oudere actieven en oudere voormalige medewerkers zullen in vergelijkbare mate profiteren van de initiële verhoging van de pensioenen, directe toekenning rendementen, inhaaltoeslag en nog steeds redelijke verwachting hebben te profiteren van de risicodelingsreserve.
De jongere actieven en jongere voormalige medewerkers zullen relatief lagere opbouw hebben en minder profiteren van de initiële verhoging en inhaaltoeslag maar met name profijt hebben van de directere toebedeling van de rendementen. Voor de jongere actieven geldt aanvullend dat zij profiteren van de hoge vlakke premie die zij vanaf het begin van deelname ontvangen. Dit is ook duidelijk zichtbaar in onderstaande grafieken waar de toename in verwacht pensioen (uitgedrukt als vervangingsratio) in de FPR regeling t.o.v. de CDC regeling het hoogst is.
Blijft groep oudere actieve deelnemers over ten aanzien van hun verwachte toekomstige pensioenopbouw. Deels is deze groep gecompenseerd door de huidige compensatieregeling om in ieder geval de oude CDC toezegging te matchen maar blijft hun toekomstige opbouw achter bij de jongere actieven en andere generaties deelnemers. Deze groep heeft altijd het nadeel gehad van relatief lage waarde van hun opbouw (progressieve premies) maar niet of ten dele geprofiteerd van dienstjaren waarbij er hogere premies nodig waren hun pensioenopbouw te financieren. Opzet van de dubbele transitie is om de overgang naar de vlakke premie te financieren uit de liggende reserves, zoals bij veel fondsen al is vastgesteld. Bij de Rabobank is het grootste deel van de overgang naar een vlakke premie al gerealiseerd per 2023 maar constateren cao-partijen dat deze generatie deelnemers wat betreft pensioenopbouw toch achterblijft bij andere groepen en generaties deelnemers, terwijl deze generatie – door de lage rentestanden – relatief de hoogste premie voor hun opbouw hebben betaald. Deze groep heeft daarnaast last
van de keuze voor de standaard methode bij het invaren. Cao-partijen achten de toekenning van een beperkt deel van het vermogen voor aanvullende compensatie voor de oudere actieven zeer van belang om het geheel aan afspraken evenwichtig te maken.
Met de grafieken en toelichting in het vervolg van deze paragraaf wordt bovenstaande verder onderbouwd.
Onderstaande grafiek laat per leeftijd de effecten zien voor actieven van de verschillende voorkeuren inzake de (gerichte) vermogensverdeling bij invaren. Hierbij is goed te zien dat voor oudere actieven de gerichte vermogenstoedeling resulteert in uitkomsten die dicht liggen bij het vermogen waarop zij naar verwachting binnen de huidige regeling aanspraak op kunnen maken (volgend uit resultaten waardering conform VBA-methode).
De jongere actieven hebben geen profijt van deze gerichte vermogenstoedeling. Echter geldt voor hen dat zij profiteren van de overstap naar de hoge vlakke premie sinds 2023 (zie de laatste grafieken in deze paragraaf).
Toetreders vanaf 1 januari 2023 beginnen in de 2023 premieregeling en derhalve is er geen noodzaak voor gerichte vermogenstoedeling ten opzichte van een regeling waar zij nooit aan hebben deelgenomen. Het vraagstuk bij invaren gaat om de verdeling van een opgebouwde reserve en (een gerichte) toebedeling van buffers uit de oude CDC regeling. Deze groep deelnemers heeft nooit bijgedragen aan de opbouw van deze reserve en aan de opbouw van de buffers en bij niet invaren dienen zij zich in te kopen in deze buffers.
Onderstaande grafiek laat per leeftijd de effecten zien voor inactieven van de verschillende voorkeuren inzake de (gerichte) vermogensverdeling bij invaren. Door de beoogde gelijke aanpassing van de uitkeringen van pensioengerechtigden is de vermogensverdeling gelijkmatig voor de oudere leeftijden. Daarnaast is het effect van de standaard methode met 10 jaar spreiding duidelijk zichtbaar waarbij niet gepensioneerden een relatief hogere waarde krijgen dan ouderen, wat beter aansluit bij het vermogen waarop zij naar verwachting binnen de huidige regeling aanspraak op kunnen maken (volgend uit resultaten waardering conform VBA-methode) dan indien geen spreiding zou zijn toegepast.
In onderstaande grafieken wordt de impact getoond van de wijziging van de oude CDC-regeling naar de beoogde flexibele premieregeling uitgaande van de verplichte 25% spaarpremie. Binnen de oude CDC-regeling is daarbij rekening gehouden met een maximale pensioenopbouw van 1,7% (in lijn met de gehanteerde uitgangspunten voor vaststelling van de huidige compensatieregeling bij overgang naar de 2023 pensioenregeling). Aanvullend is het verwachte pensioen (vervangingsratio) vastgesteld rekening houdend met de huidige compensatieregeling. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de compensatie voldoende is rekening houdend met toekomstige opbouw van maximaal 1,7%.
In dit transitieplan is de onderbouwing opgenomen voor de gerichte vermogenstoedeling voor oudere actieven bij invaren. Uit onderstaande grafieken volgt duidelijk dat voor de jongere actieven al sprake is van een forse vooruitgang (tot bijna 30% in verwacht pensioen) door de overgang naar de hoge vlakke premie en dat die vooruitgang beduidend hoger is dan voor oudere actieven. De jongere actieven ontvangen naar mening van cao-partijen daarom logischerwijs geen extra vermogenstoedeling bij invaren.
Vorming van een risicodelingsreserve uit vermogen pensioengerechtigden en uit volledige vermogen
In paragraaf 6.2 is bij verschillende dekkingsgraden het effect opgenomen op het verwacht pensioen van invaren en overgang naar de nieuwe regeling. Deze grafieken houden al rekening mee dat er 1% van het totale vermogen in de risicodelingsreserve wordt geïnvesteerd. Zoals al eerder geconstateerd zien we dat hoe jonger een actieve deelnemer of een voormalige medewerker is hoe sterker het effect is dat deze deelnemer profiteert van de directe uitdeling van de gemaakte rendementen. Voor de pensioengerechtigden is dit voordeel aanzienlijk kleiner doordat er defensiever belegd wordt en er een kortere beleggingshorizon is.
Om de vooruitgang van de transitie en het invaren van de opgebouwde aanspraken evenwichtiger te maken over de generaties is een bijdrage vanuit het volledige vermogen goed te onderbouwen. Daarnaast is er ook een goede (maar afnemende) kans is dat toekomstige pensioengerechtigden profiteren van de initiële inleg van de pensioengerechtigden.
Dus jongere profiteren meer van de transitie met invaren dan oudere actieve en voormalige medewerkers en de pensioengerechtigden, rekening houdend met de investering in de risicodelingsreserve van 1% van het volledige vermogen. Deze jongere hebben wel een beperktere kans te profiteren van de initiële investering in de risicodelingsreserve. Oudere
actieven en oudere voormalige medewerkers komen – rekening houdend met de 1% investering in de risicodelingsreserve – vergelijkbaar uit met de pensioengerechtigden maar hebben weer een grotere kans om te profiteren van de initiële vulling van de risicodelingsreserve.
Cao-partijen concluderen dat door toepassing van de initiële vulling van de risicodelingsreserve met 2,2% van het volledige vermogen bij een dekkingsgraad vanaf 110% de (nominale) uitkeringen van pensioengerechtigden stabieler zijn zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden (door toepassing van maximum omvang van de risicodelingsreserve). Daarmee wordt bij een dekkingsgraad vanaf 110% voldaan aan de doelstelling van cao-partijen bij invaren.
Ook voor lagere dekkingsgraden bij invaren is er sprake van een initiële vulling (deels uit het volledige vermogen en deels van het vermogen pensioengerechtigden) waardoor de (nominale) uitkeringen stabieler zijn zonder daarbij onnodig hoge buffers aan te houden.
6.6. Nut en noodzaak bijstelling/heroverweging keuzes en invulling
Het Rabobank Pensioenfonds heeft de mogelijkheid – in het kader van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de beoordeling van de evenwichtigheid van de nieuwe regeling – andere keuzes te kunnen maken. Indien het Rabobank Pensioenfonds materieel af zou willen wijken van keuzes gemaakt in het transitieplan zullen cao-partijen hierover mogelijk opnieuw het gesprek moeten aangaan. Indien cao-partijen meegaan in de voorgestelde aanpassing(en) van het transitieplan zullen de vakorganisaties dit opnieuw moeten voorleggen aan hun leden en zal – bij een positieve uitkomst van de stemmingen - de cao van 1 juli 2024 aangepast moeten worden.
7. Verantwoording proces
Om te onderbouwen dat de gemaakte keuzes leiden tot een evenwichtige transitie is het van belang om aan te tonen dat zoveel mogelijk inzicht is verkregen in de verschillende perspectieven en deze zorgvuldig zijn meegewogen.
7.1. Besluitvormingsproces op hoofdlijnen
De partijen zijn geïnformeerd over de inhoud van de Wet toekomst pensioenen en de actuele ontwikkelingen met betrekking tot diverse vraagpunten uit de praktijk. Vanuit het Rabobank Pensioenfonds is een startpakket aangeboden aan de cao-partijen. Het doel van dit pakket is om inzicht te geven, randvoorwaarden aan te geven en aandachtspunten met betrekking tot de uitvoering onder de aandacht te brengen. Het startpakket bevatte de volgende onderdelen:
• Beoordelingskader
• Uitkomsten van het risicopreferentie onderzoek
• Impact beleggingsportefeuille
• Juridische analyse invaren
• Analyse populatiekenmerken
• Aandachtspunten uitvoerbaarheid
• Aandachtspunten FPR/SPR.
Vanaf oktober 2023 hebben de cao-partijen periodiek overlegd, waarbij gebruik is gemaakt van de voorbereidingen door de Werkgroep Pensioen WTP. Zie ook hoofdstuk 1.
Overzicht van de besluiten
• Tijdens een meeting op 3 oktober 2023 hebben de cao-partijen besloten om het Rabobank Pensioenfonds (RPF) als uitvoerder te selecteren voor in ieder geval de periode tot en met de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en in de periode daarna te evalueren of het RPF ook de best passende partij is voor de toekomst.
• In een aantal gezamenlijke overleggen in maart 2024 hebben de cao-partijen de principekeuze gemaakt voor FPR en het ontwerp van de nieuwe pensioenregeling op hoofdpunten goedgekeurd.
• In mei 2024 zijn concept versies van het transitieplan voorgelegd aan het RPF en aan de VG-Rabobank. Na het verwerken van de diverse reacties/overleg, hebben de cao-partijen het transitieplan definitief vastgesteld.
• De cao-partijen geven aan de hand van dit transitieplan opdracht aan het Rabobank Pensioenfonds tot uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling. Het bestuur van het pensioenfonds beoordeelt deze opdracht op uitvoerbaarheid, evenwichtigheid en haalbaarheid. Alvorens de opdracht te aanvaarden, zal het bestuur de relevante interne pensioenfondsorganen om advies dan wel goedkeuring vragen. De beoogde transitiedatum is 1 januari 2026.
7.2. Invulling hoorrecht
De pensioenovereenkomst van Rabobank is ondergebracht bij een pensioenfonds, het Rabobank Pensioenfonds. In artikel 150g van de WTP is vastgelegd dat de werkgever in deze situatie een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden in de gelegenheid stelt om een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de werkgever aan wat met het oordeel gedaan is.
De Vereniging Pensioengerechtigden Rabobank (VG-Rabobank) vertegenwoordigt haar leden die bij het Rabobank Pensioenfonds aanspraken hebben opgebouwd, zowel de pensioengerechtigden als de jonge rechthebbenden (in wettelijke termen: gewezen deelnemers). Zij vertegenwoordigt een substantieel gedeelte van alle gewezen en gepensioneerde in het Rabobank Pensioenfonds en voldoet hiermee aan de in artikel 150g gestelde eis.
De cao-partijen hebben de VG-Rabobank vanaf aanvang geïnformeerd over de inhoud van de gesprekken tussen de cao-partijen. De VG-Rabobank heeft al in een vroeg stadium (mei 2023) een Position Paper WTP opgesteld waarin duidelijk haar inzichten met betrekking tot de kenmerken van de nieuwe pensioenregeling en de mogelijkheid tot invaren zijn beschreven. De cao-partijen hebben deze inzichten meegenomen in hun overleg. In december 2023 heeft de VG-Rabobank een herziene versie van de Position Paper WTP opgesteld, waarbij 17 ijkpunten zijn opgesteld die leidend zijn bij het opstellen van haar oordeel over het transitieplan.
In januari 2024 hebben VG-Rabobank en cao-partijen overlegd over deze Position Paper en de uitkomsten hiervan meegenomen in hun verder beraadslagingen. In april 2024 hebben de cao- partijen een conceptversie cao- afspraken ten aanzien van de nieuwe pensioenregeling aan het VG-Rabobank gezonden en vervolgens op 23 april gezamenlijk besproken. De werkgever heeft een overzicht gemaakt waarin is aangegeven welke voorstellen van de VG-Rabobankwel en niet zijn meegenomen. De VG-Rabobank heeft hierop gereageerd in overleg/schrijven van 7 mei 2024. Op 16 mei heeft de werkgever hierop een reactie verstuurd naar de VG-Rabobank en de VG- Rabobank het concept transitieplan doen toekomen. Op 23 mei heeft de VG-Rabobank een reactie gestuurd op het concept transitieplan die op 29 mei is besproken door cao-partijen waarna op 7 juni een reactie en een nieuwe concept versie van het transitieplan met de
VG-Rabobank zijn gedeeld.
De VG-Rabobank heeft bevestigd dat zij tijdig is betrokken bij de besluitvorming van de cao-partijen over het transitieplan en ruimschoots in de gelegenheid is gesteld door de
cao-partijen om haar inzichten te kunnen delen. Cao-partijen zijn van mening dat hiermee op een juiste wijze invulling is gegeven aan het hoorrecht.
7.3. Toelichting overige vormen van betrekken achterbannen
Gelieerde ondernemingen
De gelieerde ondernemingen DLL, BPD en Obvion zijn beide deelnemer aan de pensioenregeling bij het Rabobank Pensioenfonds maar geen onderdeel van de Rabobank cao. Beide ondernemingen kunnen vrijwillig wel of niet aangesloten blijven bij de regeling maar zijn niet direct betrokken bij het vaststellen van de inhoud van de regeling. Beide ondernemingen zijn periodiek bijgepraat over de ontwikkelingen op pensioengebied en geïnformeerd over het akkoord dat de cao-partijen bij Rabobank hebben gesloten.
Ondernemingsraad
De ondernemingsraad is niet direct betrokken bij de cao-onderhandeling, maar wordt wel op de hoogte gehouden door de kaderleden en door de werkgever.
Xxxx Xxxx
Jong Rabo is uitgenodigd voor de kennissessies vanuit het pensioenfonds en de werkgever. Daarnaast worden zij op dezelfde wijze geïnformeerd als andere medewerkers van de Rabobank.
7.4. Reflectie op het proces
Het Rabobank Pensioenfonds heeft aangegeven dat het hun voorkeur heeft om per 1 januari 2026 over te gaan naar de nieuwe pensioenregeling WTP en in het kader van die planning uiterlijk per 1 juli 2024 een transitieplan vanuit de cao-partijen wenst te ontvangen.
Middels het startpakket heeft het Rabobank Pensioenfonds in een vroeg stadium laten weten wat hun (initiële) voorkeuren en uitgangspunten zijn en ook wat de formele verantwoordelijkheden zijn van het Rabobank Pensioenfonds, de werkgever en de gezamenlijke cao-partijen.
De cao-partijen hebben hierop hun planning afgestemd om per 1 juli 2024 tot een definitief transitieplan te komen. Cao-partijen zijn vervolgens in gesprek gegaan met het Rabobank Pensioenfonds in afstemming van het proces om gezamenlijk tot een definitief transitieplan te komen in het kader van de verantwoordelijkheden van de partijen. Voor een cao akkoord voor een nieuwe regeling - inclusief de toebedeling van het fondsvermogen bij het invaren - is een ledenraadstemming nodig van de vakorganisaties. Gewenste materiële wijzigingen in het transitieplan achteraf vanuit het Rabobank Pensioenfonds moeten mogelijk weer opnieuw door cao partijen akkoord worden bevonden en opnieuw bevestigd worden door de leden.
• Partijen hebben middels een iteratief proces zoveel mogelijk samengewerkt zodat input vanuit het Rabobank Pensioenfonds steeds is meegenomen in de besluitvorming van de cao-partijen.
• Vanuit zowel cao-partijen als RPF zijn wederzijdse wensen, voorkeuren en uitgangspunten steeds zijn meegewogen in de beoordeling.
Uiteindelijk zal het Rabobank Pensioenfonds na vaststelling van het definitieve transitieplan bij de formele opdrachtaanvaarding een eigen afweging van de evenwichtigheid moeten maken.
8. Akkoord
Dit transitieplan wordt beschikbaar gesteld aan alle deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden om te raadplegen. De cao-partijen delen het transitieplan na vaststelling met het Rabobank Pensioenfonds (RPF). Het RPF zal het transitieplan op haar website publiceren.
Dit transitieplan is vastgesteld op xx-xxxx-2024 te Utrecht.
Rabobank | FNV Finance | CNV | De Unie |
M.R. Hooglander | X. Xxxxxxx | X. Xxxxxx | X. xx Xxxxx |
A. Bijlagen
A.1. Samenvatting resultaten netto profijt en relatieve verandering pensioenbedrag
Onderstaand zijn de resultaten opgenomen voor de verschillende leeftijdscohorten voor de deelnemersgroepen actief, slaper en gepensioneerd. De resultaten betreffen netto profijt effect en de relatieve verandering pensioenbedrag. De resultaten voor de basisvariant uitgaande van de dekkingsgraad en rentetermijnstructuur (RTS) per 31 december 2023. Aanvullend zijn de resultaten bij een hogere dekkingsgraad (127%), lagere dekkingsgraad (107%), hogere rente (RTS plus 100bps) en lagere rente (RTS minus 100bps) opgenomen.
Resultaten bij 117% dekkingsgraad
Q1 2024 (per 31-12-2023) - Q-set | Q1 2024 (per 31-12-2023) - P-set | |||||||||||
Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | ||||||||||
Netto profijt effect (%) | Verwacht scenario | Optimistisch scenario | Pessimistisch scenario | |||||||||
leeftijdscohort | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd |
20-24 | -2% | -22% | 24% | 57% | 99% | 280% | -2% | 18% | ||||
25-29 | -3% | -25% | 23% | 65% | 97% | 449% | -1% | 34% | ||||
30-34 | -3% | -22% | -9% | 24% | 57% | 99% | 443% | 2% | 39% | |||
35-39 | -3% | -17% | -7% | 25% | 45% | 105% | 346% | 7% | 34% | |||
40-44 | -2% | -12% | -4% | 25% | 33% | 113% | 249% | 15% | 36% | |||
45-49 | 0% | -6% | -2% | 22% | 22% | 105% | 166% | 22% | 34% | |||
50-54 | 3% | -1% | 0% | 17% | 16% | 90% | 116% | 27% | 33% | |||
55-59 | 5% | 4% | 3% | 15% | 15% | 6% | 75% | 84% | 64% | 27% | 30% | 19% |
60-64 | 7% | 7% | 5% | 14% | 14% | 6% | 61% | 63% | 48% | 21% | 21% | 11% |
65-69 | 8% | 8% | 7% | 12% | 12% | 9% | 50% | 50% | 42% | 15% | 14% | 10% |
70-74 | 8% | 8% | 13% | 14% | 42% | 42% | 14% | 15% | ||||
75-79 | 8% | 15% | 36% | 14% | ||||||||
80-84 | 8% | 15% | 31% | 14% | ||||||||
85-89 | 9% | 16% | 27% | 15% | ||||||||
90-94 | 9% | 15% | 23% | 16% | ||||||||
95-99 | 9% | 15% | 19% | 16% |
Resultaten bij 127% dekkingsgraad
Q1 2024 (per 31-12-2023) - Q-set | Q1 2024 (per 31-12-2023) - P-set | |||||||||||
Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | ||||||||||
Netto profijt effect (%) | Verwacht scenario | Optimistisch scenario | Pessimistisch scenario | |||||||||
leeftijdscohort | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd |
20-24 | -4% | -23% | 24% | 61% | 101% | 302% | -4% | 17% | ||||
25-29 | -4% | -25% | 23% | 70% | 99% | 499% | -3% | 31% | ||||
30-34 | -5% | -22% | -9% | 24% | 63% | 103% | 497% | 0% | 35% | |||
35-39 | -5% | -17% | -7% | 25% | 50% | 111% | 391% | 5% | 32% | |||
40-44 | -3% | -12% | -4% | 26% | 37% | 122% | 284% | 13% | 34% | |||
45-49 | -1% | -6% | -2% | 23% | 26% | 116% | 193% | 20% | 32% | |||
50-54 | 2% | 0% | 1% | 20% | 21% | 102% | 137% | 24% | 30% | |||
55-59 | 5% | 5% | 4% | 18% | 19% | 8% | 88% | 102% | 76% | 24% | 28% | 15% |
60-64 | 9% | 9% | 7% | 18% | 18% | 8% | 74% | 78% | 59% | 20% | 21% | 9% |
65-69 | 11% | 11% | 9% | 16% | 16% | 12% | 61% | 62% | 52% | 14% | 14% | 10% |
70-74 | 11% | 11% | 16% | 18% | 52% | 52% | 14% | 16% | ||||
75-79 | 11% | 19% | 46% | 16% | ||||||||
80-84 | 12% | 20% | 40% | 17% | ||||||||
85-89 | 13% | 21% | 36% | 19% | ||||||||
90-94 | 14% | 21% | 31% | 21% | ||||||||
95-99 | 15% | 21% | 27% | 21% |
Resultaten bij 107% dekkingsgraad
Q1 2024 (per 31-12-2023) - Q-set | Q1 2024 (per 31-12-2023) - P-set | |||||||||||
Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | ||||||||||
Netto profijt effect (%) | Verwacht scenario | Optimistisch scenario | Pessimistisch scenario | |||||||||
leeftijdscohort | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd |
20-24 | -1% | -20% | 24% | 54% | 95% | 252% | -1% | 20% | ||||
25-29 | -2% | -24% | 23% | 61% | 92% | 397% | 1% | 39% | ||||
30-34 | -2% | -21% | -8% | 23% | 53% | 94% | 389% | 4% | 43% | |||
35-39 | -2% | -17% | -7% | 24% | 41% | 97% | 302% | 9% | 40% | |||
40-44 | 0% | -11% | -4% | 24% | 29% | 103% | 216% | 17% | 40% | |||
45-49 | 2% | -6% | -2% | 20% | 18% | 95% | 143% | 26% | 38% | |||
50-54 | 4% | -1% | 0% | 16% | 12% | 79% | 98% | 30% | 36% | |||
55-59 | 6% | 3% | 2% | 12% | 10% | 5% | 65% | 70% | 55% | 30% | 32% | 24% |
60-64 | 6% | 5% | 4% | 11% | 10% | 4% | 51% | 51% | 41% | 23% | 22% | 14% |
65-69 | 7% | 6% | 6% | 9% | 8% | 6% | 41% | 41% | 35% | 15% | 14% | 10% |
70-74 | 6% | 6% | 9% | 11% | 35% | 35% | 12% | 13% | ||||
75-79 | 5% | 11% | 29% | 12% | ||||||||
80-84 | 5% | 11% | 25% | 10% | ||||||||
85-89 | 4% | 11% | 21% | 10% | ||||||||
90-94 | 3% | 10% | 16% | 10% | ||||||||
95-99 | 3% | 9% | 13% | 9% |
Resultaten bij hogere rente (RTS plus 100bps)
Q1 202 | 4 (per 31-12-2023) | - Q-set | Q1 202 | 4 (per 31-12-2023) | - P-set | |||||||
Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | ||||||||||
Netto profijt effect (%) | Verwacht scenario | Optimistisch scenario | Pessimistisch scenario | |||||||||
leeftijdscohort | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd |
20-24 | -2% | -16% | 23% | 24% | 96% | 191% | -3% | -8% | ||||
25-29 | -3% | -21% | 21% | 16% | 92% | 273% | -2% | -8% | ||||
30-34 | -3% | -19% | -6% | 20% | 11% | 90% | 274% | 1% | -5% | |||
35-39 | -3% | -15% | -5% | 19% | 6% | 90% | 221% | 4% | -4% | |||
40-44 | -1% | -10% | -3% | 17% | 2% | 92% | 164% | 9% | 3% | |||
45-49 | 1% | -4% | -1% | 12% | 0% | 84% | 115% | 14% | 9% | |||
50-54 | 4% | 1% | 1% | 8% | 1% | 72% | 85% | 17% | 15% | |||
55-59 | 6% | 5% | 4% | 9% | 6% | -2% | 63% | 68% | 50% | 19% | 18% | 9% |
60-64 | 9% | 8% | 6% | 11% | 10% | 3% | 55% | 57% | 42% | 17% | 17% | 7% |
65-69 | 10% | 9% | 8% | 12% | 12% | 8% | 48% | 48% | 40% | 13% | 13% | 9% |
70-74 | 9% | 9% | 13% | 14% | 42% | 41% | 13% | 14% | ||||
75-79 | 9% | 15% | 35% | 13% | ||||||||
80-84 | 9% | 15% | 31% | 13% | ||||||||
85-89 | 9% | 16% | 27% | 14% | ||||||||
90-94 | 9% | 15% | 22% | 15% | ||||||||
95-99 | 9% | 15% | 19% | 15% |
Resultaten bij lagere rente (RTS minus 100bps)
Q1 202 | 4 (per 31-12-2023) | - Q-set | Q1 202 | 4 (per 31-12-2023) | - P-set | |||||||
Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | Relatieve verandering pensioenbedrag (in %) | ||||||||||
Netto profijt effect (%) | Verwacht scenario | Optimistisch scenario | Pessimistisch scenario | |||||||||
leeftijdscohort | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd | actief | slaper | gepensioneerd |
20-24 | -6% | -25% | 26% | 116% | 103% | 440% | -2% | 65% | ||||
25-29 | -7% | -26% | 26% | 145% | 105% | 740% | -1% | 103% | ||||
30-34 | -9% | -23% | -11% | 29% | 128% | 114% | 704% | 4% | 105% | |||
35-39 | -9% | -18% | -9% | 34% | 101% | 129% | 529% | 12% | 90% | |||
40-44 | -8% | -12% | -6% | 37% | 74% | 143% | 366% | 23% | 81% | |||
45-49 | -7% | -7% | -3% | 35% | 51% | 135% | 234% | 34% | 69% | |||
50-54 | -4% | -2% | -1% | 29% | 35% | 113% | 154% | 39% | 56% | |||
55-59 | 0% | 2% | 2% | 24% | 25% | 16% | 91% | 105% | 81% | 37% | 44% | 32% |
60-64 | 5% | 6% | 4% | 18% | 18% | 10% | 69% | 71% | 56% | 27% | 28% | 18% |
65-69 | 7% | 7% | 7% | 13% | 13% | 10% | 52% | 52% | 45% | 17% | 17% | 13% |
70-74 | 8% | 8% | 13% | 15% | 44% | 44% | 15% | 17% | ||||
75-79 | 8% | 15% | 38% | 16% | ||||||||
80-84 | 8% | 16% | 33% | 16% | ||||||||
85-89 | 8% | 16% | 28% | 16% | ||||||||
90-94 | 8% | 16% | 23% | 16% | ||||||||
95-99 | 8% | 15% | 19% | 16% |
In de door cao-partijen gemaakte analyses en beoordeling geldt dat in het basis scenario en de gevoeligheidsanalyse (dekkingsgraad en rentestand) voor alle groepen en alle cohorten in de mediaan het verwacht pensioenen in de nieuwe pensioenregeling ten minste gelijk zijn (resultaat van 0% of meer) aan die van de huidige pensioenregeling. Verder geldt in het slecht weer scenario een maximale achteruitgang kleiner dan -/-5%.
Cao-partijen wensen te benadrukken dat het streven is dat de transitie leidt tot een positieve relatieve verandering van pensioenbedragen voor alle deelnemers en leeftijdscohorten waarbij tevens sprake is van de gewenste evenwichtigheid. Vanuit de toezichthouder van het pensioenfonds worden bandbreedtes gevraagd voor de te hanteren maatstaven behorende bij de doelstellingen van cao-partijen. De resultaten betreffende de relatieve verandering van pensioenbedragen kunnen bij wijziging van de scenario set, nadere invulling van het beleggingsbeleid door het pensioenfonds of een andere financiële positie op het moment van transitie behoorlijk wijzigen. Dit volgt ook uit de resultaten bij hogere rente waarbij de achteruitgang groter kan zijn in het slecht weer scenario.
De te hanteren ondergrens voor de verandering in verwacht pensioen is mede rekening houdend met de uitkomsten van bovenstaande gevoeligheden -10%. Cao-partijen achten een bovengrens voor de verandering in verwacht pensioen niet gewenst.
A.2. Uitgangspunten berekeningen
Regeling
Regeling | |
Grondslagen | Waardes |
Overlevingskansen | AG2022 Prognosetafel + fondsspecifieke ervaringssterfte |
Excassokosten huidige regeling | 1,75% |
Leeftijdsverschil man-vrouw | 3 jaar |
Franchise | €17.545 (2024) |
Maximum pensioengevend salaris | €137.800 (2024) |
Vlakke premie | 27% |
Pensioenleeftijd | 68 |
Scenario set & beleggingsbeleid
Scenario set & beleggingsbeleid
Grondslagen
Waardes
Scenario set
Op basis van Commissie Parameters 2022
DNB scenario set Per 31-12-2023 (Q1 2024)
Huidige regeling: Inkoop vanaf 10 jaar voor pensioenleeftijd (1/10e ,1/9e ,1/8e ,etc.)
Afslag van 1% voor MVEV (reeds gefinancierd uit premie)
Dekkingsgraadopslag (minimaal 100%, maximaal VEV)
Beleggingsbeleid 2023 Conform huidige lifecycle
Beleggingsbeleid WTP Conform werkhypothese fonds
Ontwikkeling salaris Looninflatie + carrière
De salarisontwikkeling van de deelnemers is gebaseerd op looninflatie met carrière. In de onderstaande grafiek is een overzicht te zien van de carrière van de deelnemers tot pensioenleeftijd.
Varianten flexibele premieregeling met risicodelingsreserve
Voor de nieuwe regeling is er gekozen voor de FPR. Binnen de analyses van de contractkeuze zijn door cao-partijen zowel een geoptimaliseerde FPR als SPR uitgewerkt. In dit transitieplan is de invulling van de beoogde FPR met risicodelingsreserve (RDR) uitgewerkt.
Regeling | Vullen reserve | Uitkeringsfase | Lifecycle |
FPR met RDR | - Bij inkoop: 3% van vermogen gepensioneerde - Bij invaren: 1% van volledige vermogen en 3% van vermogen pensioengerechtigden Onderzocht alternatief bij invaren: 0% van volledige vermogen en 3% van vermogen pensioengerechtigden | Collectief, variabel, 3 jaar spreiding, projectierendement = RTS | Werkhypothese lifecycle RPF |
Doelstelling van de risicodelingsreserve is om verlaging van nominale uitkeringen bij tegenvallende resultaten in enig jaar te beperken. Cao-partijen wensen een robuuste risicodelingsreserve te hanteren waarvoor de volgende voorkeuren zijn vastgesteld.
• Maximaal 30% onttrekking van de risicodelingsreserve per jaar.
• Maximering van de reserve op:
o 5% van het vermogen van de pensioengerechtigden bij initiële vulling van de risicodelingsreserve met 0,5% uit het volledige vermogen en 3% van het vermogen van pensioengerechtigden; en
o 6% van het vermogen van de pensioengerechtigden bij initiële vulling met 1,0% uit het volledige vermogen en 3% van het vermogen van pensioengerechtigden.
• Zodra de maximale omvang is bereikt, wordt het deel boven het maximum naar rato van waarde van de kapitalen uitgedeeld aan het uitkeringscollectief, resulterend in eenzelfde procentuele stijging van alle uitkeringen.
Onderstaand is de ontwikkeling van de risicodelingsreserve opgenomen uitgaande van de beoogde variant, het genoemde alternatief en de bijbehorende karakteristieken. Dit betreft de omvang van de risicodelingsreserve uitgedrukt als percentage van het volledige vermogen met op de horizontale as de looptijd in jaren vanaf transitiedatum. Geconcludeerd kan worden dat in slecht weer scenario’s (5e percentiel) met de hogere initiële vulling naar verachting voor een langere periode sprake zal zijn van een nog goede gevulde risicodelingsreserve. Hierdoor hebben ook actieven en slapers naar verwachting (langer) profijt van een robuuste risicodelingsreserve.
Deze analyses zijn voor cao-partijen aanleiding geweest om een voorkeur te hebben voor een hogere initiële vulling van de risicodelingsreserve met naast een vulling met het vermogen van pensioengerechtigden ook een vulling met een beperkt deel van het volledige vermogen wordt toegepast (0,5% van volledige vermogen bij dekkingsgraad tussen 104,75% en 110% en 1,0% van volledige vermogen bij dekkingsgraad vanaf 110%).
Lifecycle 2023 regeling
De hierboven weergegeven lifecycle is de lifecycle die in de 2023 beschikbare premieregeling wordt gehanteerd. Daarbij moet worden opgemerkt dat in de 2023 regeling 10 jaar voor pensionering geleidelijk wordt ingekocht in het CDC-collectief, tenzij deelnemers een keuze maken voor variabel pensioen. De matching portefeuille heeft een duratie van circa 15 jaar. De rente portefeuille van circa 7 jaar. Op pensioendatum is er bij deze lifecycle een volledige rente- afdekking opgebouwd.
Lifecycle WTP regeling
Onderstaande lifecycle betreft de werkhypothese van het RPF voor de lifecycle onder WTP. Deze lifecycle is vastgesteld mede kijkend naar de resultaten van het risicopreferentieonderzoek onder deelnemers.
Invaren
Invaren | |
Onderdeel | Toelichting |
Methodiek | Standaardmethode |
Spreiding overschot, gevolgd door gelijke aanpassing pensioengerechtigden | 10 jaar |
Initiële vulling risicodelingsreserve | Dekkingsgraad 110% of hoger: 1% van volledige vermogen plus 3% vermogen pensioengerechtigden Dekkingsgraad tussen 105% en 110%: 0,5% van volledige vermogen plus 3% vermogen pensioengerechtigden |
Gerichter vermogenstoedeling reserve voor specifieke groep (oudere) actieven | 0,4% van volledige vermogen |
Toekenning inhaaltoeslag 2020 | Dekkingsgraad 110% of hoger: volledige toekenning inhaaltoeslag 2020 (circa 1,1% van volledige vermogen) Dekkingsgraad tussen 106% en 110%: gedeeltelijke reparatie van inhaaltoeslag (circa 0,5% van het volledige vermogen) |
MVEV | 0,5% van de technische voorziening onder WTP |
Operationele reserve (OR) | 2,5% van de technische voorziening onder WTP (gelijk aan de reeds in de voorziening opgenomen 1,75% excasso-opslag plus circa 0,75% van het volledige vermogen bij invaren) |
A.3. Gevoeligheidsanalyse initiële vulling risicodelingsreserve
In bovenstaande grafiek (conform Bijlage A2) is de ontwikkeling van de risicodelingsreserve van de beide FPR varianten te zien (met en zonder extra initiële vulling met 1% van volledige vermogen). Dit betreft de omvang van de risicodelingsreserve uitgedrukt als percentage van het volledige vermogen met op de horizontale as de looptijd in jaren vanaf transitiedatum. Bij de ontwikkeling van de (initiële) vulling van de risicodelingsreserve is zowel het verwachte scenario (mediaan) weergegeven als het scenario dat het tegenzit (slecht weer, 5e percentiel).
Geconcludeerd kan worden dat het verschil in initiële vulling in slecht weer naar verwachting de eerste circa 20 jaar resulteert in verschillen in de hoogte van de reserve. Op langere termijn convergeren de reserves binnen FPR bij slecht weer naar een gelijkmatig niveau. In de mediaan uitkomsten blijft er een langere periode een verschil in omvang van de risicodelingsreserve waardoor ook actieven en slapers naar verwachting (langer) profijt hebben van een robuuste risicodelingsreserve.
In de grafieken hieronder zijn de ontwikkelingen in uitkeringen te zien op basis van verschillende initiële vullingen van de risicodelingsreserve. De ontwikkeling in de mediaan is vergelijkbaar voor alle varianten. De flexibele premieregeling met hogere initiële vulling begint iets lager omdat er bij invaren een wat beperkter vermogen aan deelnemers wordt toebedeeld. In latere jaren wordt dat verschil ingelopen doordat er op een bepaald moment in de scenario’s sprake is van een risicodelingsreserve die het maximum overschrijdt waarbij het overschot wordt uitgedeeld aan de pensioengerechtigden.
De 2023 regeling binnen het FTK begint aanzienlijk lager vanwege de dekkingsgraad neutrale inkoop.
Bij de vaste uitkering is voor de eenvoud verondersteld dat het externe inkooptarief gelijk is aan het tarief bij het fonds. Op korte termijn resulteert dit in een hogere uitkering dan de variabele uitkering. De hoogte hiervan dient enkel als voorbeeld om de werking van de vaste uitkering toe te lichten. Verwachting is van partijen dat met de vulling van de risicodelingsreserve met 3% van het kapitaal van de deelnemer die pensioneert, het verschil in aanvangsuitkering tussen een
variabele uitkering bij het pensioenfonds en vaste uitkering elders beperkt zal zijn. De vaste uitkering zal niet toenemen of afnemen en biedt daarmee nominale zekerheid, keerzijde is dat deelnemers geraakt worden door inflatie. Alternatief is inkoop van een vaste uitkering met een vaste toeslag wat resulteert in lager startniveau van de uitkering.
In de grafiek is de mediane uitkering per jaar weergegeven voor een op transitiedatum startend pensioen vanaf 68 jaar. Er zijn 2.000 scenario’s doorgerekend waarbij telkens per jaar is gekeken welke uitkering er in de mediaan is. De getoonde uitkomst is daarmee voor elk jaar een uitkomst behorend bij een ander scenario en geeft daarmee dus geen goed beeld van hoe de uitkering zich van jaar tot jaar zal ontwikkelen.
In werkelijkheid is de ontwikkeling in “een mediaan scenario” veel volatieler. In de grafiek is
daarom de ontwikkeling binnen één scenario weergegeven.
Onderstaande grafiek betreft de ontwikkeling van de uitkering voor een op transitiedatum startend pensioen vanaf 68 jaar in slecht weer scenario’s en geeft weer hoe ver de uitkering weg kan zakken in enig jaar. Ook hier geldt dat de getoonde uitkomst voor elk jaar een uitkomst toont behorend bij een ander slecht weer scenario en geeft daarmee dus geen goed beeld van hoe de uitkering zich van jaar tot jaar zal ontwikkelen.
De risicodelingsreserve zorgt bij 1,2% initiële vulling (oftewel alleen 3% van vermogen pensioengerechtigden) voor circa 5 jaar bescherming tegen de meeste tegenvallers (in het 5e percentiel). Bij 2,2% initiële vulling (oftewel 1% volledige vermogen en 3% van vermogen pensioengerechtigden) werkt de bescherming in slecht weer langer door. Bij het opgenomen voorbeeld van de vaste uitkering resulteert op korte termijn een beperkt hogere uitkering dan de variabele uitkering. De uitkering zal niet toenemen of afnemen en biedt daarmee nominale zekerheid. In dit negatieve scenario is deze uitkering daarmee voor alle jaren hoger dan bij de FPR varianten.
Volledigheidshalve is ook de ontwikkeling van de uitkering in het FTK weergegeven. Die kan aanzienlijk verder wegzakken dan de FPR-regeling. Dit vanwege het risicoprofiel in de huidige regeling die vanaf pensioendatum op het collectief is gebaseerd.
Ook voor deze uitkomsten geldt dat in werkelijkheid de ontwikkeling in “een slecht weer scenario” veel volatieler is. In onderstaande grafiek is daarom de ontwikkeling binnen één scenario weergegeven. In de grafiek is de ontwikkeling van de uitkering in een willekeurig tegenvallend scenario weergegeven. Te zien is dat in alle varianten de uitkering door de risicodelingsreserve niet meteen hoeft te dalen en door een hogere initiële vulling de uitkering langer op een hoger niveau ligt. Naar mening van cao-partijen zorgt de hogere initiële vulling daarmee ook bij slecht weer scenario’s voor een succesvolle werking van de nieuwe regeling (zeker in de eerste jaren) en het vertrouwen van deelnemers daarin.
A.4. Compensatie
De compensatie bestaat conform het bepaalde in de CAO uit een maandelijkse aanvulling op het inkomen van de deelnemer, welke compensatie in ieder geval tot de inwerkingtreding van de pensioenregeling die gebaseerd is op de Wet toekomst pensioenen en voor zover fiscaal toegestaan wordt aangewend als aanvulling op de voor de deelnemer te betalen premie, uitgedrukt in een percentage van 1/12e deel van de toepasselijke pensioengrondslag. De werkgever stelt dit percentage maandelijks vast. Van de aldus vastgestelde aanvulling wordt 100/101e deel als beschikbare premie toegevoegd aan het pensioenkapitaal. Het Rabobank Pensioenfonds voegt 100/101e deel van de ontvangen premie toe aan de reserve voor het minimaal vereist eigen vermogen. Dit deel is geen onderdeel van het pensioenkapitaal van de (gewezen) deelnemer. Het percentage bedoeld in het vorige lid is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer op 1 januari van enig jaar én van diens leeftijd op 1 januari 2023. Het percentage is gelijk aan het toepasselijke percentage uit onderstaande tabel, vermenigvuldigd met een toekenningsfactor behorende bij de leeftijd op 1 januari 2023.
Bij een leeftijd op 1 januari van enig jaar | bedraagt het percentage |
Jonger dan 47 jaar | 0% |
47 jaar | 1,05% |
48 jaar | 1,75% |
49 jaar | 2,45% |
50 jaar | 3,15% |
51 jaar | 3,85% |
52 jaar | 4,55% |
53 jaar | 5,25% |
54 jaar | 5,95% |
55 jaar | 6,40% |
56 jaar | 6,60% |
57 jaar | 6,80% |
58 jaar | 7,00% |
59 jaar | 7,20% |
60 jaar | 7,40% |
61 jaar | 7,60% |
62 jaar | 7,80% |
63 jaar | 8,00% |
64 jaar | 8,20% |
65 jaar | 8,40% |
66 jaar | 8,60% |
67 jaar | 8,70% |
De toekenningsfactor is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer op 1 januari 2023 en volgt uit onderstaande tabel:
Bij een leeftijd op 1 januari 2023 van | bedraagt de toekenningsfactor |
38 | 0,0925 |
39 | 0,1525 |
40 | 0,2125 |
41 | 0,2725 |
42 | 0,3325 |
43 | 0,3925 |
44 | 0,4525 |
45 | 0,5125 |
46 | 0,5725 |
47 | 0,5900 |
48 | 0,6075 |
49 | 0,6250 |
50 | 0,6425 |
51 | 0,6600 |
52 | 0,6775 |
53 | 0,6950 |
54 | 0,7125 |
55 | 0,7300 |
56 | 0,7475 |
57 | 0,7650 |
58 | 0,7825 |
59 | 0,8000 |
60 | 0,8350 |
61 | 0,8700 |
62 | 0,9050 |
63 | 0,9400 |
64 | 0,9750 |
Voorbeeld: een deelnemer is geboren op 1 maart 1983 en is 39 jaar op 1 januari 2023. Nadat hij in 2030 47 jaar is geworden, krijgt hij per 1 januari daaropvolgend (per 1 januari 2031) een compensatie van 1,05% x 0,1525 = 0,160125% als aanvulling op de voor hem te betalen pensioenpremie. Het jaar daarna krijgt hij 1,75% x 0,1525 = 0,266875% extra pensioenpremie enz.