Contract
Wetten | ||
Citeertitel | Artikelen | Tekst wetsartikel |
Artikel 4.21 | 1 De Autoriteit Consument en Markt legt de aanbestedende dienst die of het speciale‐ sectorbedrijf dat partij is bij een overeenkomst waarbij toepassing is gegeven aan artikel 4.18, eerste lid, een bestuurlijke boete op.2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overeenkomst in rechte is vernietigd doch de werking geheel of gedeeltelijk aan die vernietiging is ontzegd.3 De in het eerste lid bedoelde boete is afschrikkend, evenredig en doeltreffend, beschouwd in samenhang met de in artikel 4.19 bedoelde verkorting van de looptijd.4 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste vijftien procent van de geraamde waarde van de desbetreffende opdracht. Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt de Autoriteit Consument en Markt de relevante omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de overtreding, in acht. | |
Aanbestedingswet op defensie‐ en veiligheidsgebied | Artikel 3.8 | 1 De Autoriteit Consument en Markt legt de aanbestedende dienst die of het speciale‐ sectorbedrijf dat partij is bij een overeenkomst waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.5, eerste lid, een bestuurlijke boete op. 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overeenkomst in rechte is vernietigd doch de werking geheel of gedeeltelijk aan die vernietiging is ontzegd. 3 De in het eerste lid bedoelde boete is afschrikkend, evenredig en doeltreffend, beschouwd in samenhang met de in artikel 3.6 bedoelde verkorting van de looptijd. 4 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste vijftien procent van de geraamde waarde van de desbetreffende opdracht. Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt de Autoriteit Consument en Markt de relevante omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de overtreding, in acht. |
Advocatenwet | Artikel 45g | 1 De deken kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in de artikelen 9b, zesde lid, 9c, tweede lid, en 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. 2 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste een bedrag van de geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 3 Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd indien tegen de advocaat jegens dezelfde gedraging een klacht is ingediend op grond van artikel 46c. 4 Het bedrag van de opgelegde bestuurlijke boete en de verbeurde last onder dwangsom komt ten bate aan de Nederlandse orde van advocaten. |
Algemene Kinderbijslagwet | Artikel 17a | 1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 15, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 15, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is verleend. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of aan de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, als gevolg waarvan |
Algemene Ouderdomswet | Artikel 17c | 1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is verleend. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49, als gevolg waarvan ten |
Algemene douanewet | Artikel 9:1 | 1 Indien voor goederen in tijdelijke opslag waarvoor een aangifte tot tijdelijke opslag is gedaan de formaliteiten welke nodig zijn om deze goederen onder een douaneregeling te plaatsen of weder uit te voeren niet worden vervuld binnen de ingevolge artikel 149 van het Douanewetboek van de Unie geldende termijn, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die de formaliteiten binnen deze termijn dient te vervullen en degene door wiens toedoen de formaliteiten niet binnen deze termijn worden vervuld ieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 321 kan opleggen. 2 Indien het niet vervullen van de in het eerste lid bedoelde formaliteiten binnen de ingevolge artikel 149 van het Douanewetboek van de Unie geldende termijn, een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 321, terwijl het niet vervullen van die formaliteiten binnen die termijn is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen. |
Algemene douanewet | Artikel 9:2 | 1 Indien voor goederen welke zijn geplaatst onder de bijzondere regelingen douanevervoer, opslag, tijdelijke invoer, bijzondere bestemming, of actieve veredeling of passieve veredeling, de formaliteiten ter beëindiging van die regeling in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig worden vervuld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die die formaliteiten dient te vervullen en degene door wiens toedoen die formaliteiten niet of niet tijdig worden vervuld ieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 321 kan opleggen. 2 Indien goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst in strijd met artikel 298, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie niet langs een verplicht te volgen route worden vervoerd dan wel in strijd met de artikelen 276, tweede lid, 284, eerste lid, of 297, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie niet binnen de voorgeschreven termijn bij het kantoor van bestemming worden aangebracht, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die de goederen in strijd met genoemd artikel 298, tweede lid, vervoert, onderscheidenlijk de goederen in strijd met de genoemde artikelen 276, tweede lid, 284, eerste lid, of 297, eerste lid, niet tijdig aanbrengt, en degene door wiens toedoen het desbetreffende verzuim plaatsvindt, ieder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 321 kan opleggen. 3 Indien het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van de in het eerste lid bedoelde formaliteiten of het in strijd met de douanewetgeving niet vervullen van de in het tweede lid bedoelde verplichtingen een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 321, terwijl het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van die formaliteiten, onderscheidenlijk niet vervullen van die verplichtingen, is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste dan wel tweede lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen. |
Algemene douanewet | Artikel 9:3 | 1 Indien in een douane‐entrepot een vermis wordt bevonden, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de houder van de vergunning, onderscheidenlijk de houder van de regeling, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 321 kan opleggen. 2 Indien het in het eerste lid bedoelde vermis een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 321, terwijl dat vermis is te wijten aan opzet of grove schuld van de houder van de vergunning, onderscheidenlijk de houder van de regeling, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen. |
Algemene douanewet | Artikel 9:4 | 1 Het niet voldoen aan een verplichting voortvloeiend uit een vergunning welke is verleend ingevolge de douanewetgeving, vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die deze voorwaarde dient na te leven en degene door wiens toedoen die voorwaarde niet of niet tijdig wordt nageleefd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 321 kan opleggen. 2 Indien het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van de in het eerste lid bedoelde voorwaarde een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 321, terwijl het in strijd met de douanewetgeving niet of niet tijdig vervullen van deze voorwaarde is te wijten aan opzet of grove schuld van één of meer van degenen, bedoeld in het eerste lid, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, onderscheidenlijk ieder van hen, een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen. |
Algemene douanewet | Artikel 9:5 | Het overtreden van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kan bij die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling worden aangemerkt als een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste het in die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling te vermelden bedrag. Dat bedrag beloopt ten hoogste € 321 indien het verzuim betrekking heeft op een algemene maatregel van bestuur, en beloopt ten hoogste € 160 indien het verzuim betrekking heeft op een ministeriële regeling. |
Algemene nabestaandenwet | Artikel 39 | 1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 35, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 35, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boeteten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan nabestaandenuitkering of wezenuitkering is verleend. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan |
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen | Artikel 40 Verzuimen | Verzuimen 1 Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en deze niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn, heeft verstrekt, begaat een verzuim ter zake waarvan de Belastingdienst/Toeslagen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. 2 Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing. 4 In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan. |
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen | Artikel 41 Vergrijpen | Vergrijpen 1 Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt dan wel degene aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, begaat een vergrijp ter zake waarvan de Belastingdienst/Toeslagen hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd. 2 De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 150 percent van het aldaar bedoelde bedrag indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens en inlichtingen zijn verstrekt, mits: a. een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is geconstateerd, en b. de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding, bedoeld in onderdeel a, onherroepelijk is geworden binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding waarvoor de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd. 3 Indien de tegemoetkoming wordt herzien als gevolg van: a. een eerste bepaling of herziening van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ingeval er geen inkomstenbelasting verschuldigd is, dan wel de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld op nihil; b. een vaststelling of herziening van een beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen; worden onder de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, mede verstaan de gegevens of inlichtingen die ten behoeve van deze beschikking aan de inspecteur zijn verstrekt dan wel hadden moeten worden verstrekt. 4 Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. 5 Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing. 6 In |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 10a | In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen worden gehouden de inspecteur eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden. 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling als bedoeld in het eerste lid gedaan moet worden. 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting worden aangemerkt als een overtreding. Indien het niet nakomen van die verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting niet is of zou zijn geheven. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67a | 1 Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. 2 Indien over een jaar zowel een aanslag als een conserverende aanslag wordt vastgesteld, wordt de in het eerste lid bedoelde boete uitsluitend opgelegd uiterlijk bij het vaststellen van de aanslag. Wordt over een jaar uitsluitend een conserverende aanslag vastgesteld, dan wordt die boete opgelegd bij het vaststellen van de conserverende aanslag. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67b | 1 Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 bedoelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 131 kan opleggen. 2 Indien de inhoudingsplichtige de aangifte loonbelasting niet, niet binnen de in artikel 10 bedoelde termijn, dan wel onjuist of onvolledig heeft gedaan, vormt dit, in afwijking van het eerste lid, een verzuim terzake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.319 kan opleggen. 3 De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens het niet dan wel niet tijdig doen van de aangifte vervalt door verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar van het aangiftetijdvak waarop de aangifte betrekking heeft. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67c | 1 Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. 2 Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. 3 De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig betalen vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. 4 Artikel 20, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67ca | 1 Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij of krachtens: a. de artikelen 6, derde lid, 43, 44, 47b, 49, tweede lid, en 50, eerste lid; b. artikel 7, tweede lid, van de Wet op de kansspelbelasting; c. de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e en f, 29, 35d, 35e, aanhef en onderdelen a, b, d en e, 35k, 35l en 35m, aanhef en onderdelen a en c, van de Wet op de loonbelasting 1964; d. de artikelen 4, elfde lid, en 9, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965; e. de artikelen 34c, eerste lid, 34e, 34g en 35a, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, of f. artikel 54 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, begaat een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. 2 De bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid bedoelde boete vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67cc | 1 Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat in een verzoek om het vaststellen van een voorlopige aanslag of in een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 27 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete. 2 De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat als gevolg van de onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen ten onrechte is of zou zijn teruggegeven of ten onrechte niet is of zou zijn betaald. 3 De bevoegdheid tot het opleggen van de boete, bedoeld in het eerste lid, vervalt vijf jaren na het tijdstip waarop het verzoek is gedaan. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67d | 1 Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete. 2 De grondslag voor de boete wordt gevormd door: a. het bedrag van de aanslag, dan wel b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. 3 Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen aanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van de termijn die geldt voor het vaststellen van de aanslag, die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen. 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt met verliezen gelijkgesteld de persoonsgebonden aftrek, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001. 5 Voor zover de aanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bedraagt de boete, in zoverre in afwijking van het eerste lid, ten hoogste 300 percent van de daarover verschuldigde belasting zoals deze bij de aanslag is vastgesteld. |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67e | 1 Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete. 2 De grondslag voor de boete wordt gevormd door: a. het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. 3 De inspecteur xxx, in afwijking van het eerste lid, binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete opleggen indien de feiten of omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend worden op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden vóór de afloop van de in artikel 16 bedoelde termijnen, en er tevens aanwijzingen bestaan dat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Xxxxxx doet de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mededeling aan de belastingplichtige dat wordt onderzocht of in verband met de navordering het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is. 4 Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen navorderingsaanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van de termijn die geldt voor het vaststellen van de navorderingsaanslag, die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen. 5 Voor de toepassing van het tweede en vierde lid wordt met verliezen gelijkgesteld de persoonsgebonden aftrek, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001. 6 Voor zover de |
Algemene wet inzake rijksbelastingen | Artikel 67f | 1 Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete. 2 De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald. 3 Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. 4 De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig betalen, vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. 5 Artikel 67e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 6 Artikel 20, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. |
Arbeidsomstandighedenwet | Artikel 33 | 1 Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 3, 4, eerste lid, 5, 6, eerste lid, eerste volzin, 8, 9, eerste en tweede lid, 10, 11, 13, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot en met vierde lid, zevende lid, onder b, negende en tiende lid, 14, eerste lid, tweede lid, onder a tot en met f, derde lid, tweede zin, vierde en vijfde lid, 14a, tweede en derde lid, 15, eerste en derde lid, 18 en 19. 2 Als overtreding wordt tevens aangemerkt het niet naleven van de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in die artikelleden bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding. 3 Geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten of ter zake van deze wet in de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten, met uitzondering van de strafbare feiten, bedoeld in artikel 6, derde lid, van deze wet en artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten ten aanzien van artikel 6, eerste lid, eerste volzin. |
Arbeidsomstandighedenwet | Artikel 34 | 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding. 2 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is niet reeds aangewezen als toezichthouder. 3 De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 De bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 6, eerste lid, of voor het niet naleven van een voorschrift of verbod bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor zover aangemerkt als overtreding, kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 5 Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 6 De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen. 7 Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod |
Arbeidstijdenwet | Artikel 10:5 | 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding. 2 Voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft legt een daartoe door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen aangewezen ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding. 3 De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan. 4 Indien een werknemer die in dienst is van een buiten Nederland gevestigde werkgever in diens opdracht arbeid verricht voor een in Nederland gevestigde werkgever, rusten de verplichtingen welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover deze zijn aangeduid als overtredingen, mede op de hiervoor bedoelde in Nederland gevestigde werkgever. |
Arbeidstijdenwet | Artikel 10:7 | 1 De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 3 De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen. 4 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden. 5 In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 6 Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Voor overtredingen begaan door personen, bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, stellen Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen beleidsregels vast waarin de |
Bankwet 1998 | Artikel 9c | 1 De Bank is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van: a. artikel 9a, eerste tot en met derde lid; b. artikel 6, eerste lid, van de verordening valsemunterij, voor zover dat artikel betrekking heeft op eurobankbiljetten; c. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. 2 De Bank is tevens bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter zake van overtreding van de in het eerste lid genoemde artikelen. 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bij de daarin omschreven overtredingen het bedrag van de op te leggen bestuurlijke boete bepaald, met diende verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 50.000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld. 4 Indien tegen een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente. |
Bankwet 1998 | Artikel 9g | 1 De Bank is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van artikel 9d, derde lid, indien de in het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel bedoelde rechtspersonen en de in het tweede lid van dat artikel bedoelde ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen de in die artikelleden bedoelde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig verstrekken. 2 De Bank is tevens bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter zake van overtreding van artikel 9d, derde lid. Artikel 9c, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 10.000 bedraagt. |
Binnenvaartwet | Artikel 48 | 1 Onze Minister kan aan degene die handelt in strijd met de artikelen 5, eerste lid, 6, eerste lid en zesde lid, 7, eerste lid, 8, derde lid, 10, tweede lid, 11, 12, 13, vierde lid, 21, eerste lid, 22, negende lid, 23, eerste lid, 25, vierde lid en vijfde lid, 28, zevende lid, 31, vierde lid, 33, tweede lid, 36, vierde lid, 37, tweede lid, 39c, derde lid, 39e, 43, tweede lid, en 46, tweede lid, een bestuurlijke boete opleggen. 2 De bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd komt overeen met de boete van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 3 De op te leggen bestuurlijke boete kan met maximaal 50% worden verhoogd, indien binnen een periode van 48 maanden tweemaal voor een zelfde feit, elk afzonderlijk in een periode van maximaal 24 maanden voorafgaand aan dat feit, een boete is opgelegd en onherroepelijk is geworden. In afwijking van het tweede lid geldt deze verhoging ook voor de ten hoogste op te leggen boete. 4 Bij ministeriële regeling worden de boetebedragen voor de beboetbare feiten vastgesteld. 5 Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd inzake overtredingen als bedoeld in de artikelen 25, vierde lid en vijfde lid, 28, zevende lid, 31, vierde lid, en 33, tweede lid, voor zover het betreft bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vaarbewijzen. |
Drank‐ en Horecawet | Artikel 44a | 1 De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde. 2 De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt. 3 Overtredingen kunnen, in afwijking van het eerste lid, niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien: a. de overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft; b. de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene bestuurlijke boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel; of c. door de burgemeester toepassing is gegeven aan artikel 19a, eerste lid. 4 De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt, indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de bestuurlijke boete kan worden opgelegd door de burgemeester aan de vergunninghouder schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen de vergunning in te trekken. 5 De boete komt toe aan de gemeente, waar de overtreding heeft plaatsgevonden. |
Drank‐ en Horecawet | Artikel 44aa | 1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het gestelde bij of krachtens: a. de artikelen 2 en 25, derde lid, waar ook te lande gepleegd; b. de artikelen 20, eerste tot en met vierde lid, en 24, derde lid, gepleegd in of op de in artikel 1, derde lid, onder a, b en c, genoemde vervoermiddelen, legerplaatsen en lokaliteiten, die aan het militair gezag onderworpen zijn, en op luchtvaartterreinen gelegen winkels. 2 Artikel 44a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 3 De boete komt toe aan de staat. |
Elektriciteitswet 1998 | Artikel 77i | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens: a. de artikelen 4a, derde lid,10, zesde en zevende lid, 9h, 11b, derde lid, 12, eerste en tweede lid, 15, negende lid16, eerste lid, onderdelen g, k en l, tweede lid, onderdeel g, en zestiende lid, 16a, 17, vierde lid, 18, 19b, 19c, 19d, 19e, 21, negende lid, tweede volzin, 24, tweede lid, 24a, 26ad, elfde lid, 26ae, twaalfde en veertiende lid, 38, derde lid, 39, 42, derde lid, 68, tweede lid, 71, 78, tweede lid, 95b, tweede en achtste lid, 95e, 95k, 95l en 95o en de artikelen 8, 9 en 15 van verordening 1227/2011, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder, en b. de artikelen 10a, eerste en tweede lid, 10b, tweede tot en met vijfde lid, 11, eerste lid, 11a, tweede lid, 11b, eerste en tweede lid, 15a, tweede lid, artikel 16, eerste lid, onderdelen a tot en met f, h, i, j, n en o, derde, vierde, zesde en vijftiende lid, 17, eerste tot en met derde lid, 17a, 17b, 17c, eerste tot met vierde lid, 18a, 19, 20, derde lid, 21, 23, 24, eerste en derde lid, 24Aa, 26ab, 26ac, 26ad, eerste tot en met vierde lid, 26ae, eerste tot en met vierde lid, zesde, zevende en negende lid, 31, eerste lid, 31b, 36, 37, 39, 43, 55, 56, tweede lid, 57, derde en vierde lid, 68, eerste lid, 79, eerste en tweede lid, 84, 86, eerste, tweede en vierde lid86d, 86e, 93b, 95a, eerste lid, 95b, eerste en vijfde lid, 95ca, 95cb, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 95f, tweede lid en 95m, de artikelen 3, 4 en 5 van verordening 1227/2011 en besluiten die het Agentschap op grond van de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid en 9, eerste lid, van verordening 713/2009 heeft genomen, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid, onderdelen a en b, ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Gaswet | Artikel 60ad | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens: a. de artikelen 1h, 2, vijfde en zesde lid, 2a, negende lid, 3c, derde lid, 4, eerste en tweede lid, 7a, 10, tweede lid en derde lid, onderdeel b, 10Aa, vierde lid, 10Ee, 12i, derde lid, 13d, elfde lid, 13e, twaalfde en veertiende lid,17a, 18g, vijfde lid, 35b, 35c, 35d, 35e, 39h, eerste lid, 40, tweede lid, 42, 44, tweede en achtste lid, 52a, derde lid, 52d, 56, artikel 66d, eerste en derde lid, 82, eerste en derde lid, en 83, en de artikelen 8, 9 en 15 van verordening 1227/2011, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder, en b. de artikelen, 2c, tweede en derde lid, 3, eerste lid, 3b, eerste en tweede lid, 3c, eerste en tweede lid, 7, 8, 9a9b, 10, eerste lid, derde lid, onderdeel a, en vierde tot en met zesde lid, 10Aa, eerste tot en met derde lid, 10a, eerste, tweede, derde en achtste lid, 10b, 10c, 10d, eerste tot en met vierde lid, 10e, 12a, 12b, 12e, eerste lid, 12f, 12g, 13b, 13c, 13d, eerste tot en met vierde lid, 13e, eerste tot en met vierde lid, zesde, zevende en negende lid, 12f, 18g, eerste en derde lid, 23, 24, tweede lid, 25, derde en vierde lid,32, 35a, 37, eerste tot en met derde lid, 39, tweede lid, 40, eerste, derde en vierde lid, 43, eerste lid, 44, eerste en vijfde lid, 44a, 44b eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 47, tweede lid, 51, 52b, 60, tweede lid, 63, 66a, 66b, 66c, 72, 73, vierde lid en 85b de artikelen 3, 4 en 5 van verordening 1227/2011 en besluiten die het Agentschap op grond van de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid, en 9, eerste lid, van verordening 713/2009 heeft genomen, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid, onderdelen a en b, ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Gemeentewet | Artikel 154b | 1 De raad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van: a. voorschriften uit zijn verordeningen betreffende gedragingen die kunnen leiden tot overlast in de openbare ruimte en die tevens krachtens artikel 154 strafbaar zijn gesteld, met uitzondering van de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften, en b. de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften die op grond van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer zijn vastgesteld in een verordening en die strafbaar zijn gesteld. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten‐Generaal is overgelegd. 2 De verordening, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing op alle overtredingen, genoemd in het eerste lid. 3 Een besluit van de raad tot intrekking van de verordening, bedoeld in het eerste lid, xxxxxx niet eerder in werking dan na twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit. 4 De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt uitgeoefend door het college. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van dit middel dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert. 5 In het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, vindt afstemming plaats over de inzet en werkwijze met betrekking tot de aanpak van overlast in de openbare ruimte door de politie en de ondergeschikten, bedoeld in artikel 154c, tweede lid. 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden de verschillende boetecategorieën en de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald. Voor zover voor een voorschrift de boetecategorie en de hoogte van de boete niet bij algemene maatregel van bestuur zijn bepaald, stelt de raad deze vast in de verordening, bedoeld in het eerste lid. De bestuurlijke boeteg kan voor natuurlijke personen per gedraging niet hoger zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie en voor rechtspersonen per gedraging niet hoger zijn dan € 2250. 7. Een bestuurlijke boete kan slechts worden opgelegd aan personen die ten tijde van de overtreding 12 jaar of ouder waren. De bestuurlijke boete wordt voor personen die ten tijde van de overtreding nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd. |
Geneesmiddelenwet | Artikel 101 | 1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht ter zake van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 18, eerste lid, 26, eerste lid, 27, 27a, 28, eerste, tweede en zesde lid, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, eerste lid, 36, eerste, tweede en vierde lid, 37, 38, eerste lid, 38a, tweede lid, 38b, eerste en tweede lid, 38c, 39, eerste lid, 39a, eerste lid, 40, eerste, tweede, vierde en zevende lid, 48, vijfde en zevende lid, 49, 50, 61, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, achtste en negende lid, 62, 64, 65, 66, 66a, 67, 67a, 68, 69, eerste tot en met derde lid, 76a, 77a, 78, eerste en derde lid, 78a, eerste lid, 80, eerste en tweede lid, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 91, eerste tot en met vierde lid, 92, 93, 94, 95 of 96. 2 Een gedraging als bedoeld in het eerste lid die geen economisch delict is in de zin van de Wet op de economische delicten, is een strafbaar feit indien in de daaraan voorafgaande 24 maanden tweemaal een bestuurlijke boete ter zake van een zelfde gedraging is opgelegd. 3 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die een strafbaar feit als bedoeld in het tweede lid pleegt. 4 Een strafbaar feit als bedoeld in het tweede lid, is een overtreding. |
Gerechtsdeurwaarderswet | Artikel 30b | 1 Indien het Bureau bij de uitoefening van het toezicht van feiten of omstandigheden blijkt die naar zijn oordeel grond opleveren voor het opleggen van een tuchtmaatregel, kan het een klacht indienen bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders, tenzij toepassing wordt gegeven aan het tweede lid. 2 Het Bureau kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, eerste of vijfde lid, 19a, en 31, eerste lid, de overtreder een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opleggen. 3 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd indien tegen de overtreder vanwege dezelfde gedraging een klacht bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders is ingediend. |
Gezondheids‐ en welzijnswet voor dieren | Artikel 120a | In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, eerste lid, onderdelen b tot en met e, i en j, 4, 6, voor zover deze gedragingen in strijd zijn met de voorschriften met betrekking tot markten of andere verzamelplaatsen van dieren, slachterijen of het ontsmetten van vervoermiddelen, 7, 10, 11, eerste lid, onderdeel a, 12, 13, eerste lid, 17, 18, 44, eerste, achtste en negende lid, 59, 59a, 59b, 77, 78, 80, 96, 98, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 99, eerste lid; b. overtreder: degene die een overtreding pleegt of mede pleegt. 2 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op gedragingen die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikelen voor zover deze betrekking hebben op producten of dieren anders dan vee of pluimvee. 3 Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. |
Gezondheids‐ en welzijnswet voor dieren | Artikel 120b | 1 Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen. 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd. |
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt | Artikel 12m | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de marktorganisatie, indien deze een marktorganisatie is als bedoeld in artikel 1, onder 1°, dan wel, indien de overtreding door een marktorganisatie als bedoeld in artikel 1, onder 2°, is begaan van de gezamenlijke omzet van de aangesloten marktorganisaties, in geval van: a. overtreding van artikel 6b, eerste en tweede lid, b. overtreding van een zelfstandige last, c. overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, of x. xxxxxxxxxx, opheffing of beschadiging van een verzegeling als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, het op andere wijze verijdelen van de door die verzegeling beoogde afsluiting of van het door de marktorganisatie achterwege laten van voldoende maatregelen om verijdeling van de door de verzegeling beoogde afsluiting van door haar gebruikte bedrijfsruimten of voorwerpen te voorkomen. 2 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van artikel 12h, vijfde lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de marktorganisatie, als bedoeld in artikel 1, onder 1°, dan wel, indien de overtreding door een marktorganisatie als bedoeld in artikel 1, onder 2°, is begaan, van de gezamenlijke omzet van de aangesloten marktorganisaties. 3 Ingeval van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, of ingeval de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde overtreding een weigering inhoudt medewerking te verlenen aan de toepassing van artikel 5:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de Autoriteit Consument en Markt een last onder dwangsom opleggen om de door haar gevraagde inlichtingen of inzage te geven, de zelfstandige last na te leven, onderscheidenlijk inzage te verlenen in de in de last onder dwangsom aangegeven zakelijke gegevens en bescheiden. 4 Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde overtreding en artikel 199 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde overtreding. 5 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste of tweede lid ten |
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt | Artikel 12n | 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 5:1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing geeft aan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt voor de daar bedoelde overtreder de bestuurlijke boete ten hoogste € 900.000. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Invorderingswet 1990 | Artikel 63b | 1 Indien de belastingschuldige de belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de op het aanslagbiljet vermelde termijn of termijnen heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem bij voor bezwaar vatbare beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. 2 Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij artikel 60, tweede lid, begaat een verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem bij voor bezwaar vatbare beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. 3 Het opleggen van de boete, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 67g, tweede lid, 67pa, eerste lid, en 67pb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. 4 Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste en tweede lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. 5 Een door de ontvanger opgelegde bestuurlijke boete is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking waarbij deze is opgelegd, met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de invordering van de belastingaanslag in verband waarmee deze is opgelegd. |
Jeugdwet | Artikel 9.6 | 1 Onze Ministers zijn beiden bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 6.700,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met een krachtens artikel 9.3 gegeven aanwijzing, voor zover deze betreft het niet of onvoldoende naleven van artikel 4.3.1, tweede lid, onderdelen d tot en met j. 2 Onze Ministers zijn beiden bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500,– op te leggen ter zake van een gedraging van een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4.1.6, 4.1.8, of 4.3.2. 3 Een gedraging in strijd met artikel 4.1.8 is een strafbaar feit. 4 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die een strafbaar feit pleegt als bedoeld in het derde lid. 5 Een strafbaar feit als bedoeld in het derde lid is een overtreding. |
Leegstandwet | Artikel 18 | 1 De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van overtreding van de artikelen 3, eerste lid, en 7, derde lid. De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 De eigenaar die onjuiste gegevens heeft verstrekt bij de aanvraag, bedoeld in artikel 15, tweede lid, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste en tweede lid. |
Leerplichtwet 1969 | Artikel 27 Bestuurlijke boete hoofd | Onze minister dan wel, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 1 000 euro per overtreding, met een maximum van 100 000 euro per schooljaar, opleggen aan het hoofd dat: a. in strijd handelt met artikel 13a, tweede lid, of artikel 14, derde lid, eerste volzin, b. niet voldoet aan een der verplichtingen, opgelegd in de artikelen 18, 21 en 21a, of c. bij de uitvoering van deze wet onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt. |
Loodsenwet | Artikel 45f | 1 In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 27c, 27i, 27j, 27k en 27l, eerste lid, kan de Autoriteit Consument en Markt de overtreder: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. 2 De in het eerste lid, onder a, bedoelde boete bedraagt ten hoogste € 900.000, of, indien dit meer is, 10% van de gezamenlijke omzet van de organisaties, aangewezen krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet. Artikel 12o van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt is van overeenkomstige toepassing. 3 De bestuurlijke boete die ingevolge het tweede lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mededingingswet | Artikel 56 | Ingeval van overtreding van artikel 6, eerste lid, of van artikel 24, eerste lid, kan de Autoriteit Consument en Markt de overtreder: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. |
Mededingingswet | Artikel 57 | 1 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken. 2 Ingeval van overtreding van artikel 6, eerste lid, wordt voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de overtreding heeft geduurd met een maximum van vier jaar en een minimum van één jaar. 3 Voor de toepassing van het tweede lid a. worden twaalf opvolgende maanden als jaar beschouwd, en b. wordt een deel van een jaar afgerond op hele kalendermaanden waarbij een hele kalendermaand telt als eentwaalfde jaar. 4 Het bedrag van de bestuurlijke boete die ingevolge het eerste en tweede lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mededingingswet | Artikel 70a | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan ingeval van overtreding van artikel 25b, eerste of tweede lid, of van artikel 25e, eerste volzin, de overtreder: a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken; b. een last onder dwangsom opleggen. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mededingingswet | Artikel 71 | 1 Indien op grond van artikel 40, tweede lid, of van artikel 46, tweede lid, aan een ontheffing als in het desbetreffende artikel bedoeld verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de Autoriteit Consument en Markt de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mededingingswet | Artikel 73 | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt bij een melding van een concentratie op grond van artikel 34, eerste lid, of bij een aanvraag om een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mededingingswet | Artikel 74 | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan ingeval van overtreding van: 1°. artikel 34, eerste lid, 2°. artikel 39, tweede lid, onder a of b, 3°. artikel 40, derde lid, onder a of b, 4°. artikel 41, eerste lid, 5°. artikel 46, derde of vierde lid, de overtreder, a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken; b. een last onder dwangsom opleggen. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mededingingswet | Artikel 75 | 1 Indien op grond van artikel 37, vierde lid, opgelegde voorwaarden niet worden nageleefd of op grond van artikel 41 aan een vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de Autoriteit Consument en Markt de overtreder: a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken; b. een last onder dwangsom opleggen. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Mediawet 2008 | Artikel 7.12 | 1 Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van de artikelen 2.34, eerste lid, 2.58, onderdelen a tot en met c, en e, 2.170 en 2.170b of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan het Commissariaat aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 225 000 per overtreding. 2 De bestuurlijke boete bij overtreding van het bepaalde in artikel 2.34, eerste lid, bedraagt tien procent van het totale bedrag aan gelden dat gemiddeld in de kalenderjaren voorafgaand aan de overtreding tijdens de lopende erkenningperiode aan de omroeporganisatie ter beschikking is gesteld voor de verzorging van media‐aanbod voor de landelijke publieke mediadienst. 3 Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van de artikelen 2.34, tweede lid, 2.35, 2.58, onderdeel d, 2.70, 2.71, derde en vierde lid, 2.88b tot en met 2.92, 2.94 tot en met 2.99, 2.106 tot en met 2.108, 2.111, eerste lid, 2.115 tot en met 2.124, 2.150, tweede en derde lid, 2.151, tweede lid, 2.170 en 2.170b, 3.5b tot en met 3.14, 3.15, tweede lid, 3.16, 3.17, 3.19 tot en met 3.19b, 3.20 tot en met 3.26, 3.29, 3.29d, 4.1, 4.6, 5.1 tot en met 5.4, 6.4, 6.6, tweede lid, en 6.23 tot en met 6.25, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan het Commissariaat aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. |
Meststoffenwet | Artikel 51 | Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, vijfde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40. |
Meststoffenwet | Artikel 57 | 1 Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete: a. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met b. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met c. € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden. 2 Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van € 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast. 3 Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van € 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden. |
Meststoffenwet | Artikel 58 | 1 Ingeval van overtreding van artikel 14, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat en € 7 per kilogram stikstof waarvan de afvoer niet kan worden verantwoord. 2 In afwijking van het eerste lid wordt geen bestuurlijke boete opgelegd voor zover wegens overtreding van artikel 7 een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor de kilogrammen stikstof en fosfaat waarmee de in artikel 8 bedoelde stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, onderscheidenlijk fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden. |
Meststoffenwet | Artikel 58a | In geval van overtreding van artikel 21, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer de beperking als bedoeld in artikel 21, derde lid, niet in acht heeft genomen. De boete wordt vermeerderd met € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 21, tweede lid, onderdeel d, voor zover het kilogrammen fosfaat betreft die niet reeds als gevolg van de eerste volzin voor de bepaling van de boeteomvang in aanmerking zijn genomen. |
Meststoffenwet | Artikel 59 | 1 In geval van overtreding van artikel 33a, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 33a, tweede lid, onderdeel b. 2 In geval van overtreding van artikel 33a, vierde lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden. 3 In geval van overtreding van artikel 33a, vijfde lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden. 4 In geval van overtreding van het krachtens artikel 33a, zevende lid, bepaalde, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden. 5 In geval van overtreding van artikel 33d, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden. |
Meststoffenwet | Artikel 62 | 1 De op grond van artikel 57, 58, 58a of 59 te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een rechtspersoon of een vennootschap. 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd ter zake van overtreding van het bij of krachtens artikel 9, tweede en derde lid, 11, vijfde lid, 13, vierde lid, 15, 33b, vijfde lid, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40 bepaalde. 3 De op grond van het tweede lid te bepalen bestuurlijke boete bedraagt per overtreding ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. |
Muntwet 2002 | Artikel 11 | 1 De Nederlandsche Bank N.V. is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van: a. artikel 6, eerste lid, van de verordening valsemunterij, voor zover dat artikel betrekking heeft op euromunten; b. de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid, van de verordening echtheids‐ en geschiktheidscontrole euromunten; c. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. 2 De Nederlandsche Bank N.V. is tevens bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter zake van overtreding van de in het eerste lid genoemde artikelen. 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bij de daarin omschreven overtredingen het bedrag van de op te leggen bestuurlijke boete bepaald, met diende verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 50.000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld. 4 Indien tegen een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente. |
Opiumwet | Artikel 9a | Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33 500,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 3c, 4, eerste of tweede lid, of 5, eerste lid. |
Participatiewet | Artikel 18a Bestuurlijke boete | Bestuurlijke boete 1 Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en |
Participatiewet | Artikel 47g Bestuurlijke boete | Bestuurlijke boete 1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het |
Pensioenwet | Artikel 176 Bestuurlijke boete | Bestuurlijke boete 1 De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 21, eerste lid, tweede lid, tweede volzin en vierde lid, 23, 25, 26, 28, 29, eerste lid, 29, zevende lid, voor zover het betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 29, eerste lid, 34 tot en met 48, 49, 50, tweede en vierde lid, 51, 52, 52a, 58, 60, 61, 62, 63, 63b, 66, derde tot en met zesde, negende en elfde lid, 67, tweede lid, 68, tweede lid, 69, derde, vierde en zevende lid, 70a, tweede, derde, vierde en zesde lid, 71, eerste tot en met vijfde en zevende lid, 74, tweede en derde lid, 76, eerste tot en met vierde en negende lid, 83, tweede en achtste lid, 84, tweede en zevende lid, 85, eerste lid, 86, eerste en tweede lid, 87, 91, 94, tweede lid, 96, 99 tot en met 107, 111, 112, 112a, 113, 115, 115a, 115b, 115c, 115e, 115f, 115g, 115h, 116, 117, 118, eerste tot en met derde lid, 119, eerste tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde lid, 125, 128, 129, 130, 130a, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 143, 145, 146, 147, eerste tot en met derde, vijfde en zesde lid, 150, 167, 169, 170, eerste tot en met vierde lid, 171, eerste lid, 172, vijfde lid, 194, 197, 199, 203, derde en vierde lid, 204 en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. |
Pensioenwet | Artikel 179 Hoogte bestuurlijke boete | Hoogte bestuurlijke boete 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld. 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt: Categorie Basisbedrag Minimumbedrag Maximumbedrag 1 € 10 000,– € 0,– € 10 000,– 2 € 500 000,– € 0,– € 1 000 000,– 3 € 2 000 000,– € 0,– € 4 000 000,– 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000. |
Postwet 2009 | Artikel 49 | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5, 8, 10, 12, 13, 13b tot en met 13k, 15, vijfde lid, 16, vijfde tot en met achtste lid, 18, 19, 21 tot en met 25, 26 tot en met 28, 32, 35, 36, 41 en 61, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming. 2 Onze Minister kan in geval van overtreding van een zelfstandige last als bedoeld in artikel 47, tweede lid, alsmede overtreding van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11 de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming in Nederland. Artikel 12o van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt is van overeenkomstige toepassing. 3 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste en tweede lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Remigratiewet | Artikel 6b | 1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 5a, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 5a, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Stafrecht. 3 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan remigratievoorzieningen is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden. 4 In afwijking van het derde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het derde lid, de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 5 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met |
Sanctiewet 1977 | Artikel 10d | 1 Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van regels, gesteld krachtens artikel 10b. 2 Ten aanzien van de ondernemingen en instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, b, c, d, f, g, h, i en j, is artikel 1:85 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing. 3 Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, zijn artikel 183 en 184 van de Pensioenwet en artikel 178 en 179 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, en de categorie‐indeling op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 179 van de Pensioenwet, en de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 174 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van overeenkomstige toepassing. 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. |
Sanctiewet 1977 | Artikel 10e | 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld. 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt: Categorie Basisbedrag Minimumbedrag Maximumbedrag 1 € 10 000,– € 0,– € 10 000,– 2 € 500 000,– € 0,– € 1 000 000,– 3 € 2 000 000,– € 0,– € 4 000 000,– 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000. |
Spoorwegwet | Artikel 76 | 1 Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen met uitzondering van de verplichtingen als bedoeld in het tweede lid. 2 In geval van overtreding van het bepaalde krachtens artikel 17, eerste lid, onderdeel d, en derde lid of het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16a tot en met 16e27, eerste lid, 56, 57 tot en met 62, eerste tot en met achtste lid, 63, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 67, 68, eerste tot en met derde lid, 68a, 68c, 70, zevende tot en met negende lid, kan de Autoriteit Consument en Markt de overtreder: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. 3 Op het tweede lid is artikel 57, eerste en vierde lid, van de Mededingingswet van toepassing. |
Spoorwegwet | Artikel 77 | 1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 19, 36, eerste lid, 36b, eerste lid, 37, eerste lid, 37b, eerste en achtste lid, 51, vierde lid, 53, 65, tweede lid, 74a, 96, tweede lid, en 96a, alsmede ter zake van overtreding van de krachtens hoofdstuk 2 en de artikelen 64, tweede lid, 65, eerste lid, en hoofdstuk 6, paragraaf 9 vastgestelde voorschriften, voor zover die overtreding daarbij uitdrukkelijk als beboetbaar feit is aangemerkt. 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. 3 Een overtreding die krachtens het eerste lid als beboetbaar feit is aangemerkt, wordt niet tevens als strafbaar feit krachtens artikel 87, eerste lid, aangemerkt. |
Spoorwegwet | Artikel 80 | 1 De bestuurlijke boete die ten hoogste voor een overtreding als bedoeld in artikel 77, eerste lid, kan worden opgelegd, is indien begaan door: a. een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 5.700,–; b. een onderneming, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 225.000,–. 2 De hoogte van de bestuurlijke boete wordt in ieder geval afgestemd op de omzet van een onderneming indien de overtreder een onderneming is. 3 Onverminderd het eerste lid en tweede lid kan de op te leggen bestuurlijke boete met 50% worden verhoogd, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 4 Indien de gegevens omtrent de omzet van een onderneming, bedoeld in het tweede lid, niet aan Onze Minister beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister aan degene aan wie de bestuurlijke boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is de hoogte van de boete gelijk aan het maximale boetebedrag, bedoeld in het eerste lid, onder b. 5 De in het eerste lid genoemde bedragen kunnen elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd ten gevolge van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige wijziging van deze bedragen. Bij deze wijziging wordt het geldbedrag op een veelvoud van € 5,– naar beneden afgerond. 6 Onze Minister stelt een beleidsregel vast voor de toepassing van dit artikel. |
Successiewet 1956 | Artikel 75 | 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden administratieplichtigen aangewezen die gehouden zijn aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de te verstrekken gegevens en inlichtingen aangewezen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de tweede volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan de inspecteur dienen te worden verstrekt. De eerste, tweede en derde volzin zijn van overeenkomstige toepassing op degene die een uitkering moet doen krachtens een ten behoeve van een derde gemaakt beding. 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden aangemerkt als een overtreding. Indien het niet nakomen van die verplichtingen te wijten is aan opzet of grove schuld van de administratieplichtige of degene die een uitkering moet doen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen. |
Tabaks‐ en rookwarenwet | Artikel 11b | 1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 3a, 3b, 3c, 3e, 4, 5, 5a, 7, 8, 9, 9a, 10, 17a of 18. 2 De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste: a. € 450 000 bedraagt wegens overtreding van artikel 5 of 5a, indien die overtreding is begaan door een fabrikant, groothandel of importeur van tabaksproducten, elektronische sigaretten of navulverpakkingen; b. een bedrag bedraagt dat gelijk is aan een geldboete van de vierde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wegens een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 of 10; c. € 4.500 bedraagt in andere dan de onder a en b bedoelde gevallen. 3 In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene bestuurlijke boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economische voordeel. |
Tabaks‐ en rookwarenwet | Bijlage | Bijlage als bedoeld in artikel 11b inzake bestuurlijke boeten, bevattende de tarieven voor overtredingen genoemd in artikel 11b, eerste lid. De overtredingen zijn ingedeeld in vier categorieën. Categorie A Onder categorie A vallen de overtredingen van het bepaalde bij of krachtens: – Artikel 2, vierde lid; – Artikel 2, vijfde lid; – Artikel 3, eerste lid; – Artikel 3, tweede lid; – Artikel 3a; – Artikel 3b, eerste lid, juncto artikel 3b, vijfde lid, met inbegrip van te laat, onjuist of onvolledig indienen van gegevens; – Artikel 3c, eerste lid; – Artikel 3c, vierde lid; – Artikel 3e, eerste lid; – Artikel 3e, tweede lid; – Artikel 5, eerste lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten of aanverwante producten; – Artikel 5, zesde lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten, elektronische sigaretten of navulverpakkingen; – Artikel 5, zevende lid; – Artikel 5a, eerste lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten of aanverwante producten; – Artikel 5a, tweede lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten of aanverwante producten; – Artikel 5a, derde lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van elektronische dampwaar of voor roken bestemde kruidenproducten; – Artikel 5a, vierde lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten of voor roken bestemde kruidenproducten; – Artikel 5a, vijfde lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten of voor roken bestemde kruidenproducten; – Artikel 5a, zesde lid, door anderen dan fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten of elektronische dampwaar; – Artikel 7, eerste lid; – Artikel 7, tweede lid; – Artikel 7, derde lid; – Artikel 8, derde lid; – Artikel 9, eerste lid; – Artikel 9, tweede lid; – Artikel 9, derde lid; – Artikel 17a; – Artikel 18. Overtredingen behorend tot categorie A worden bestraft met een bestuurlijke boete van € 450. Dit bedrag wordt verhoogd tot: – € 1.350 indien de natuurlijke persoon aan wie of de rechtspersoon waaraan de overtreding kan worden toegerekend voor een soortgelijke overtreding eerder is beboet en er nog geen twee jaar zijn verlopen sinds die eerdere bestuurlijke boete |
Telecommunicatiewet | Artikel 15.4 | 1 Onze Minister kan ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift met het toezicht op de naleving waarvan hij ingevolge artikel 15.1 eerste lid, is belast of ingeval van overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000. 2 De Autoriteit Consument en Markt kan ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift met het toezicht op de naleving waarvan zij het ingevolge artikel 15.1, derde lid, is belast een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de onderneming. 3 In afwijking van het tweede lid kan de Autoriteit Consument en Markt aan een onderneming een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming, ter zake van: a. overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 6a gestelde regels of van de bij de roamingverordening of de netneutraliteitsverordening gestelde regels; b. overtreding van een op grond van artikel 12.2 genomen besluit, voor zover de overtreding geschiedt door een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht en een bij of krachtens hoofdstuk 6a gesteld voorschrift betreft. 4 De Autoriteit persoonsgegevens kan ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift met het toezicht op de naleving waarvan het ingevolge artikel 15.1, tweede lid, is belast of ingeval van overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000. 5 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Toeslagenwet | Artikel 14a | 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 12, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 12, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een |
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming | Artikel 14 Taken en bevoegdhede n | Taken en bevoegdheden 1 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om de taken uit te voeren en de bevoegdheden uit te oefenen die bij of krachtens de verordening zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteit. 2 Op de voorbereiding van een besluit omtrent goedkeuring van een gedragscode, dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan, als bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van de verordening is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 3 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het bepaalde in artikel 83, vierde, vijfde of zesde lid, van de verordening een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de in deze leden genoemde bedragen. 4 De artikelen 5:4 tot en met 5:10a de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op corrigerende maatregelen als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdelen b tot en met j van de verordening. 5 Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Autoriteit Persoonsgegevens de termijn voor het geven van een beschikking opschorten voor zover dit noodzakelijk is in verband met het naleven van op de Autoriteit Persoonsgegevens rustende verplichtingen op grond van de artikelen 60 tot en met 66 van de verordening. Het derde en vierde lid van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op deze opschorting van overeenkomstige toepassing. 6 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat. |
Uitvoeringswet Algemene verordening | Artikel 17 | Boete bij onrechtmatige verwerking persoonsgegevens strafrechtelijke aard 1 De |
gegevensbescherming | Boete bij | Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het bepaalde in artikel 10 |
onrechtmatig | van de verordening of in artikel 31 van deze wet een bestuurlijke boete opleggen van ten | |
e verwerking | hoogste 20.000.000 euro of, voor een onderneming, ten hoogste 4% van de totale | |
persoonsgege vens strafrechtelijk | wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar indien dit bedrag hoger is. 2 Artikel 83, eerste tot en met derde lid, van de verordening zijn van overeenkomstige toepassing. 3 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat. | |
e aard |
Uitvoeringswet Algemene verordening | Artikel 18 | Bestuurlijke boete aan overheden1 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van |
gegevensbescherming | Bestuurlijke | overtreding van het bepaalde in artikel 83, vierde, vijfde of zesde lid, van de verordening |
boete aan | door een overheidsinstantie of een overheidsorgaan een bestuurlijke boete opleggen van | |
overheden | ten hoogste de in deze leden genoemde bedragen. 2 Artikel 83, eerste tot en met derde lid, van de verordening zijn van toepassing. 3 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat. |
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming | Artikel 21a | 1 De taak van de Autoriteit persoonsgegevens, bedoeld in artikel 6, derde lid, omvat mede het toezicht op de naleving van de krachtens artikel 3:17, zevende lid, van de Wet op het financieel toezicht gestelde verplichtingen met betrekking tot de toegang van betaaldienstverleners tot de persoonsgegevens van betaaldienstgebruikers. 2 Met betrekking tot het toezicht, bedoeld in het eerste lid, vindt de samenwerking en uitwisseling van informatie met De Nederlandsche Bank N.V. en andere relevante toezichthouders plaats overeenkomstig artikel 26 van de richtlijn betaaldiensten, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. 3 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van de krachtens artikel 3.17, zevende lid, van de Wet op het financieel toezicht gestelde verplichtingen aan de overtreder een last opleggen om waar passend, op een nader bepaalde manier en binnen een nader bepaalde termijn, verwerkingen in overeenstemming te brengen met het daar bepaalde. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing. 4 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van een overtreding van de krachtens artikel 3.17, zevende lid, van de Wet op het financieel toezicht gestelde verplichtingen aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 20.000.000 euro of, indien dit meer is, ten hoogste 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar. Artikel 83, tweede en derde lid, van de verordening is van overeenkomstige toepassing. 5 De bestuurlijke boete en de te betalen geldsom van een verbeurde dwangsom komen toe aan de Staat. |
Vreemdelingenwet 2000 | Artikel 55a | 1 Onze Minister kan bij een overtreding van de verplichtingen bij of krachtens artikelen 2a, tweede lid, onder b, 2t, tweede en derde lid, 24a, tweede en derde lid, 54, eerste lid, onder a tot en met e en g, en tweede lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 3000 voor ondernemingen, rechtspersonen en andere organisaties en € 1500 voor natuurlijke personen. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de hoogte van de bestuurlijke boete. 2 Het rapport vermeldt in ieder geval de bij het beboetbare feit betrokken persoon of personen. 3 Onze Minister kan de bestuurlijke boete verhogen met 50%, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd. |
Warenwet | Artikel 32a | 1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1a, 4 tot en met 7, 8 tot en met 11, 13 tot en met 20, 21b, 24, 26, 27, eerste lid, laatste volzin, en tweede lid, 31, 32c of 32k. 2 De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bedraagt. 3 In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien voor de overtreding op basis van de Wet op de economische delicten een hogere geldboete kan worden opgelegd dan de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene bestuurlijke boete, en: a. de opzettelijke of roekeloze overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft; of b. de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene bestuurlijke boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel. |
Warmtewet | Artikel 18 | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 5, eerste en vierde lid, 9, eerste lid, 13, 17 en 40 de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder. 3 De bestuurlijke boete die ingevolge het tweede lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Werkloosheidswet | Artikel 27a | 1 Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 25, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 25, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere |
Wet afbreking zwangerschap | Artikel 19a | Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33 500,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met artikel 11, tweede lid, laatste volzin, derde, vierde of zesde lid. |
Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs | Artikel 18 Bestuurlijke boete | 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende, ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding. 2 De terzake van deze wet gestelde overtredingen, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een overtreding is begaan. |
Wet allocatie arbeidskrachten door | Artikel 19 | 1 De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 3 De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen. 4 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden. 5 In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 6 Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5.53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd niet is nageleefd. 7 In afwijking van artikel 8:69 |
intermediairs | Hoogte | |
bestuurlijke | ||
boete | ||
Wet arbeid vreemdelingen | Artikel 19a | 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding. 2 De terzake van deze wet gestelde overtredingen, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een overtreding is begaan. |
Wet arbeid vreemdelingen | Artikel 19d | 1 De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 3 De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen. 4 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden. 5 In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 6 Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd. 7 In afwijking van artikel 8:69 |
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen | Artikel 48 Bestuurlijke boete bij niet‐ nakoming inlichtingenve rplichting | Bestuurlijke boete bij niet‐nakoming inlichtingenverplichting 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 70, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 70, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 70, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke |
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten | Artikel 2:69 Bestuurlijke boete bij niet‐ naleving inlichtingenve rplichting | Bestuurlijke boete bij niet‐naleving inlichtingenverplichting 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een werkgever als bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke |
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten | Artikel 3:40 Bestuurlijke boete bij niet‐ naleving inlichtingenve rplichting | Bestuurlijke boete bij niet‐naleving inlichtingenverplichting 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een werkgever als bedoeld in artikel 3:74, derde lid, de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, derde lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is |
Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie | Artikel 12 | 1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen voor de overtredingen, bedoeld in het tweede lid. 2 Als overtreding wordt aangemerkt: a. het door een dienstverrichter of een zelfstandige, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, niet of onvoldoende nakomen van de informatieverplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid of tweede lid; b. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;] c. het door de dienstverrichter of de zelfstandige, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, niet of onvoldoende nakomen van de administratieve eisen, bedoeld in artikel 9, eerste, tweede of derde lid. |
Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie | Artikel 14 | 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende, ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding. 2 De terzake van deze wet gestelde overtredingen, gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie een overtreding is begaan. |
Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie | Artikel 15 | 1 De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 14 aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 3 De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen. 4 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 14 aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden op grond van deze wet of andere wetten, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden. 5 In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 6 Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd. 7 In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de bestuurlijke |
Wet basisregistratie personen | Artikel 4.17 | Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen: a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52; b. aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is. |
Wet belasting zware motorrijtuigen | Artikel 13 | 1 Indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur, in afwijking van de artikelen 67b, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen aan de houder. 2 Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het eerste lid. 3 Indien de verschuldigde belasting wordt nageheven, legt de inspecteur de boete op gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. In andere gevallen vervalt, in afwijking van artikel 5:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de bevoegdheid tot het opleggen van de boete door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de constatering, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden. |
Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies | Artikel 6 | 1 Het niet voldoen aan de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in artikel 2, is een overtreding ter zake waarvan door Onze Minister die het aangaat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie geldboete, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 Het niet voldoen aan de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in artikel 3 of artikel 4, eerste lid, is een overtreding ter zake waarvan door Onze Minister die het aangaat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie geldboete, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. |
Wet beveiliging netwerk‐ en informatiesystemen | Artikel 29 (bestuurlijke boete) | (bestuurlijke boete) 1 De bevoegde autoriteit kan aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen in geval van: a. overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet; b. overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2 De boete bedraagt ten hoogste: a. in geval van overtreding van artikel 12 of van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: 1 miljoen euro; b. in geval van een andere overtreding: 5 miljoen euro. 3 De werking van het besluit tot oplegging van de boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, als beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. 4 Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van de boete. 5 Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de overtreding, bedoeld in het eerste lid, onder b. |
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek | Artikel 10 | 1 De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een huisvestingsvergunning voor in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in de op basis van artikel 5, derde lid, aangewezen complexen, straten of gebieden, niet wordt verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van de personen van 16 jaar en ouder die zich in een woonruimte in dat complex, die straat of dat gebied willen huisvesten, zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in dat complex, die straat of dat gebied. 2 De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een persoon van 16 jaar en ouder die zich op een later tijdstip bij de houder van een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, wil huisvesten over een huisvestingsvergunning dient te beschikken. Zulk een huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van die persoon zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het complex, de straat of het gebied waarin de woonruimte is gelegen. 3 De gemeenteraad past de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, toe indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. 4 De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de voorschriften, bedoeld in artikel 10b, vijfde lid. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 5 Het college van burgemeester en wethouders kan aan een woningzoekende aan wie onder toepassing van het eerste of tweede lid geen huisvestingsvergunning zou kunnen worden verleend, alsnog een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van woonruimte als bedoeld in die leden verlenen, indien het weigeren ervan tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. |
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen | Artikel 70a | 1 Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 13 400,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens: – artikel 3; – artikel 38, zesde lid; – artikel 38c, vijfde lid; – artikel 39, eerste, tweede of derde lid; – artikel 40, tweede, derde, vierde, vijfde of zesde lid; – artikel 45, zesde lid; – artikel 46, eerste lid, laatste volzin; – artikel 47, tweede lid; – artikel 53, eerste of derde lid; – artikel 54, eerste of tweede lid; – artikel 56, derde lid. 2 Onze Minister is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens: – artikel 37a; – artikel 38, eerste lid; – artikel 38, tweede lid; – artikel 41, tweede of derde lid; – artikel 43, derde lid of vierde lid, laatste volzin; – artikel 48, eerste lid; – artikel 56, eerste of tweede lid; – artikel 57. |
Wet dieren | Artikel 8.7 Bevoegdheid | Bevoegdheid Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen. |
Wet dieren | Artikel 8.8 Hoogte bestuurlijke boete | Hoogte bestuurlijke boete 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd. 2 De op grond van het eerste lid te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, begaan door een rechtspersoon of een vennootschap, of, indien dat meer is, 10 procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan het boekjaar waarin de boete wordt opgelegd. 3 De berekening van de omzet, bedoeld in het tweede lid, geschiedt op voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto‐omzet. |
Wet financiering politieke partijen | Artikel 37 | 1 Onze Minister kan besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete wegens handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 20, eerste lid, aanhef en onder b en e, 21, eerste en derde lid, 23, eerste lid, 25, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, en tweede lid, 27, derde en vierde lid, 28, eerste lid, aanhef en onder a en b, en tweede lid, 29, eerste, tweede en vijfde lid, 30, eerste en tweede lid, aanhef en onder a en b, 31, eerste, tweede en derde lid, 32, eerste en tweede lid, en 33, eerste en tweede lid. 2 In het eerste lid worden de artikelen 30, 31, 32 en 33 gelezen in samenhang met de in deze artikelen van overeenkomstige toepassing verklaarde bepalingen. 3 De boete wordt opgelegd aan de politieke partij, de neveninstelling, de vereniging, bedoeld in artikel 31, dan wel aan de kandidaat, bedoeld in artikel 32. 4 Bij handelen of nalaten in strijd met één van de artikelleden of onderdelen daarvan, genoemd in het eerste lid, bedraagt de boete ten hoogste € 25 000. 5 Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens het handelen of nalaten door verenigingen als bedoeld in artikel 31, indien begaan voor de dag van de registratie van de aanduiding, bedoeld in artikel 31. 6 Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens het handelen of nalaten, bedoeld in het eerste lid, door kandidaten als bedoeld in artikel 32, indien begaan voor de dag van kandidaatstelling voor de verkiezing, bedoeld in artikel 32. 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de op te leggen boetes. 8 Het bedrag van de boete komt toe aan de Staat. 9 Indien een politieke partij subsidie ontvangt, kan Onze Minister een aan de partij opgelegde boete verrekenen met de subsidie. 10 Indien een politieke partij aan een neveninstelling op grond van artikel 11 een bedrag betaalt, kan Onze Minister een aan de neveninstelling opgelegde boete verrekenen met de subsidie die de partij ten behoeve van die neveninstelling ontvangt. |
Wet financiële betrekkingen buitenland | Artikel 9b | 1 De Bank kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften |
1994 | gesteld bij of krachtens artikel 7, eerste tot en met vierde lid. 2 Bij algemene maatregel | |
van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, | ||
bedoeld in het eerste lid. |
Wet financiële betrekkingen buitenland | Artikel 9c | 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van |
1994 | bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding | |
ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen | ||
vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder | ||
ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld | ||
in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld. 2 De algemene | ||
maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven | ||
overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen | ||
worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij | ||
behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de | ||
volgende indeling gebruikt: Categorie Basisbedrag Minimumbedrag Maximumbedrag 1 € | ||
10 000,– € 0,– € 10 000,– 2 € 500 000,– € 0,– € 1 000 000,– 3 € 2 000 000,– € 0,– € 4 000 | ||
000,– 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de | ||
bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat | ||
de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 | ||
000 000. | ||
Wet forensische zorg | Artikel 6.1 | 1 De plaatsing van forensische patiënten bij een zorgaanbieder geschiedt door of vanwege Onze Minister, op basis van een gedagtekend besluit. Onze Minister neemt het besluit bedoeld in de eerste volzin slechts nadat hij zich een indicatiestelling heeft doen overleggen. 2 Onze Minister informeert de zorgaanbieder schriftelijk en onverwijld na de beslissing, bedoeld in het eerste lid, over de strafrechtelijke titel, de eventuele gestelde voorwaarden en de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven. 3 Na plaatsing van de forensische patiënt is de zorgaanbieder verplicht om de geïndiceerde zorg en beveiliging te bieden. De instelling is verplicht de forensische patiënt op te nemen en forensische zorg te verlenen. 4 Onze Minister kan de zorgaanbieder een bestuurlijke boete opleggen, indien de zorgaanbieder niet voldoet aan de verplichting tot opneming en verlening van forensische zorg bedoeld in het derde lid. |
Wet forensische zorg | Artikel 6.11 | 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over: a. de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid. Deze bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan € 25.000 per niet nagekomen verplichting. b. de plaatsing en de overplaatsing van forensische patiënten en de wijze waarop het vervoer plaatsvindt; c. de overbrenging van forensische patiënten met het oog op de aanvang of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak of beslissing en de te volgen procedure bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt. 2 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en wijze van melding bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt en andere bijzondere voorvallen, bedoeld in artikel 6.10. |
Wet geneesmiddelenprijzen | Artikel 11 | Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000 ter zake van overtreding van artikel 4 of 5. |
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Artikel 90 Bestuurlijke boete | Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2a, 19, 20, 21, 22, 28, 29, 37, derde lid, 38, derde lid, 39, 43, 71 tot en met 81, 87, zesde lid, 115 of 118. |
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Artikel 97 Hoogte bestuurlijke boete | 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd. 2 De op grond van het eerste lid te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, begaan door een rechtspersoon of een vennootschap, of, indien dat meer is, 10 procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan het boekjaar waarin de boete wordt opgelegd. 3 De berekening van de omzet, bedoeld in het tweede lid, geschiedt op voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto‐ omzet. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 2.9 | Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat een inbreuk of intracommunautaire inbreuk heeft plaatsgevonden, kan zij de overtreder opleggen: a. een last onder dwangsom; b. een bestuurlijke boete. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 2.15 | 1 De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.9, bedraagt ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder. 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.9, in geval van overtreding van artikel 8.8, voor zover het een oneerlijke handelspraktijk betreft als bedoeld in artikel 193g of artikel 193i van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder. 3 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste of tweede lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 3.4 | 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan in het kader van haar taken, genoemd in deze wet, een openbare waarschuwing uitvaardigen voordat zij een inbreuk of intracommunautaire inbreuk heeft vastgesteld, indien dat redelijkerwijs noodzakelijk is om consumenten snel en effectief te informeren over een schadeveroorzakende handelspraktijk van een ondernemer en daardoor schade te voorkomen. Artikel 2.23, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. 2 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij van oordeel is dat een inbreuk of intracommunautaire inbreuk op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de onderdelen a en b van de bijlage bij deze wet, heeft plaatsgevonden: a. een zelfstandige last opleggen; b. een bestuurlijke boete opleggen; c. een last onder dwangsom opleggen. 3 Artikel 4.3 is van overeenkomstige toepassing indien begrippen worden uitgelegd, die worden gehanteerd in een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet. 4 Met betrekking tot de toepassing van het tweede lid is artikel 2.24 van overeenkomstige toepassing. 5 Met betrekking tot de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, is artikel 2.15 van toepassing dan wel, indien het betreft een overtreding van onderdeel b van de bijlage bij deze wet, artikel 1:81 van de Wet op het financieel toezicht. 6 Met betrekking tot de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, zijn de artikelen 5:48 tot en met 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing en is artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing. 7 Een last onder dwangsom kan strekken tot verzekering van de medewerking die krachtens artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gevorderd. 8 Aan een last onder dwangsom kunnen voorschriften worden verbonden die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om effectieve controle op de uitvoering van de last te verzekeren. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 3.6 | 1 De krachtens artikel 100 van de Geneesmiddelenwet aangewezen ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd zijn belast met toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake intracommunautaire inbreuken voor welke het als bevoegde autoriteit is aangewezen. 2 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan, indien naar zijn oordeel een intracommunautaire inbreuk op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel c van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. 3 De artikelen 2.24, 3.2, tweede lid, 3.4, zesde tot en met achtste lid, en 3.4a zijn van overeenkomstige toepassing. 4 Wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boete is het eerste lid van artikel 101 van de Geneesmiddelenwet van overeenkomstige toepassing. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 3.8 | 1 De leden van het Commissariaat voor de Media en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, van de Mediawet 2008, zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen waarvoor het Commissariaat voor de Media als bevoegde autoriteit is aangewezen. 2 Indien naar het oordeel van het Commissariaat voor de Media een intracommunautaire inbreuk op een van de wettelijke bepalingen als bedoeld in onderdeel d van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden, kan het Commissariaat voor de Media: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. 3 De artikelen 2.24, 3.2, tweede lid, 3.4, zesde tot en met achtste lid, en 3.4a zijn van overeenkomstige toepassing. 4 De artikelen 7.12 en 7.19 van de Mediawet 2008 zijn van overeenkomstige toepassing. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 3.10 | 1 Met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel e van de bijlage bij deze wet, zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen ambtenaren. Van dat besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan, indien naar zijn oordeel een intercommunautaire inbreuk op een van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (PbEU 2004, L364), een intercommunautaire inbreuk op een van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus‐ en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU 2011, L 55) of een inbreuk op een van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU 2010, L 334) heeft plaatsgevonden: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. 3 De artikelen 2.24, 3.2, tweede lid, 3.4, zesde tot en met achtste lid, en 3.4a zijn van overeenkomstige toepassing. 4 De in het tweede lid bedoelde bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie geldboete, bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. |
Wet handhaving consumentenbescherming | Artikel 3.12 | 1 De krachtens artikel 13, eerste lid, van de Tabaks‐ en rookwarenwet benoemde ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake intracommunautaire inbreuken voor welke de Nederlandse Voedsel‐ en Warenautoriteit als bevoegde autoriteit is aangewezen. 2 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan, indien naar zijn oordeel een intracommunautaire inbreuk op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel f van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden: a. een bestuurlijke boete opleggen; b. een last onder dwangsom opleggen. 3 De artikelen 2.24, 3.2, tweede lid, 3.4, zesde tot en met achtste lid, en 3.4a zijn van overeenkomstige toepassing. 4 Artikel 11b, tweede lid, van de Tabaks‐ en rookwarenwet is van overeenkomstige toepassing. |
Wet implementatie EU‐richtlijnen energie‐ efficiëntie | Artikel 22 | 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bij of krachtens de artikelen 2, 4, 5, 6 en 7, derde lid, bepaalde, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder. 2 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. |
Wet implementatie Nagoya Protocol | Artikel 7 | 1 In dit artikel wordt onder overtreding verstaan: gedraging met betrekking tot de administratie of de verstrekking van gegevens die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 2, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. 2 Onze Minister kan een overtreder voor een overtreding een bestuurlijke boete opleggen. 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd. 4 De op grond van het derde lid vast te stellen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een rechtspersoon of een vennootschap. 5 Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd. 6 Voor overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan geen bestuurlijke strafbeschikking worden opgelegd krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering. |
Wet inburgering | Artikel 28 | Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, niet binnen de in artikel 7a, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft afgerond. |
Wet inburgering | Artikel 30 | 1 Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens artikel 29 vastgestelde termijn het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, heeft afgerond, een bestuurlijke boete op. Artikel 29 is van overeenkomstige toepassing. 2 Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het eerste lid gestelde termijn het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, niet afrondt, legt Onze Minister ieder jaar een bestuurlijke boete op. |
Wet inburgering | Artikel 31 | 1 Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald. 2 In afwijking van het eerste lid, legt Onze Minister geen boete op, indien bij of krachtens artikel 18 van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen dan wel bij of krachtens artikel 19 van die wet de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken. |
Wet inburgering | Artikel 33 | 1 Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, heeft behaald, een bestuurlijke boete op. Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing. 2 Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens artikel 32 gestelde termijn de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b en c, niet behaalt, legt Onze Minister iedere twee jaar een bestuurlijke boete op. |
Wet inburgering | Artikel 34 | De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan: a. € 340 voor het niet naleven van artikel 7a, eerste lid; b. € 340 voor het niet afronden van het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, binnen de bij of krachtens de artikelen 29 en 30 gestelde termijnen; c. € 1.250 voor het niet naleven van artikel 7b, eerste lid; d. € 1.250 voor het niet behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen. |
Wet informatie‐uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken | Artikel 34 | 1 Ingeval van overtreding van de artikelen 2 en 15, derde lid, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000. 2 Xxxxxxx van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5a, 6, tweede en derde lid, 8, 11, eerste lid, 12, 13a, 13b, 15, eerste, vierde en vijfde lid, 17, eerste lid, 18, 19, eerste en derde lid, 20, eerste en derde lid, 24, 28, eerste en tweede lid, derde lid, onderdelen a, b en c, vierde lid, onderdelen a en b, 29, eerste lid, 30, 41a, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 100.000. |
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen | Artikel 20a | 1 Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de |
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers | Artikel 20a | 1 Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het |
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen | Artikel 21 Boete bij niet nakomen verplichtingen | Boete bij niet nakomen verplichtingen 1 Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4 Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de Verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven. 5 Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met |
Wet inzake bloedvoorziening | Artikel 19a | 1 Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33 500,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met artikel 4, eerste of tweede lid, 12, 13, eerste of derde lid, 14, 15, eerste of derde lid, 16, eerste of derde lid, of 17, eerste lid. 2 Onze Minister is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met een krachtens artikel 10 gegeven aanwijzing of bevel. |
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens | Artikel 27 | 1 De Autoriteit persoonsgegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, ziet in het Europese deel van Nederland toe op de verwerking van justitiële gegevens overeenkomstig het bij en krachtens deze wet bepaalde. 2 Artikel 16 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming is van overeenkomstige toepassing. 3 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing op justitiële gegevens. 4 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd: a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde; b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen is bepaald bij of krachtens: – de artikelen 7, 7a, 7b, 7d, 26c, 26f, 26g en 26h, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx; – de artikelen 7e, 17a, 17b, 18, 22 en 24, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht; d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h; e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene. 5 Bij het besluit over het opleggen van een bestuurlijke boete, bedoeld in het vierde lid, en over de hoogte daarvan wordt voor elk concreet geval naar behoren rekening gehouden met: a) de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, rekening houdend met de aard, de omvang of het doel van de verwerking in kwestie alsmede het aantal getroffen betrokkenen en de omvang van de door hen geleden schade; b) de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk; c) de door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker genomen maatregelen om de door betrokkenen geleden schade te beperken; d) de mate waarin de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker verantwoordelijk is gezien de technische |
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens | Artikel 39r | 1 De artikelen 26a tot en met 26h en 27, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op strafvorderlijke gegevens. 2 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing op strafvorderlijke gegevens. 3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd: a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde; b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen is bepaald bij of krachtens: – de artikelen 39c, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7, 7a, 7b en 7d in dat lid, en 39r, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 26c, 26f, 26g en 26h, in dat lid van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx; – de artikelen 39c, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 7e in dat lid, 39ha, eerste en tweede lid, 39i, 39m en 39o, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht; d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h; e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene. 4 Artikel 27, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. 5 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het derde lid, onder c, wordt opgeschort totdat de bezwaar‐ of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt respectievelijk beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep is beslist. 6 De bevoegdheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, gelden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. |
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens | Artikel 51 | 1 De artikelen 26a tot en met 26h en 27, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens in persoonsdossiers. 2 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing persoonsgegevens in persoonsdossiers. 3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd: a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde; b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen is bepaald bij of krachtens: – de artikelen 40, derde lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7, 7a, 7b en 7d in dat lid, en 51, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 26c, 26f, 26g en 26h in dat lid, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx; – de artikelen 40, derde lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 7e in dat lid, 42b, 43, 46, en 48, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx; d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h, over een voorgenomen verwerking van persoonsgegevens in een persoonsdossier; e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene. 4 Artikel 27, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. 5 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het derde lid, onder c, wordt opgeschort totdat de bezwaar‐ of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt respectievelijk beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep is beslist. 6 De bevoegdheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, gelden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. |
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens | Artikel 51d | 1 De artikelen 26a tot en met 26h en 27, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op tenuitvoerleggingsgegevens. 2 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing op tenuitvoerleggingsgegevens. 3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd: a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde; b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met: – de artikelen 51b, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7, 7a, 7b en 7d in dat lid, en 51d, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 26c, 26f, 26g en 26h in dat lid, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx; – de artikelen 51b, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7e, 17a, 17b, 22 en 24 in dat lid, en 51b, tweede lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 18, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht; d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h; e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene. 4 Artikel 27, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. 5 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het derde lid, onder c, wordt opgeschort totdat de bezwaar‐ of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt respectievelijk beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep is beslist. 6 De bevoegdheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, gelden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. |
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens | Artikel 51h | 1 De artikelen 26a tot en met 26e, 26g, 26h en 27, eerste en tweede lid, en 39c, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke strafgegevens. 2 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke strafgegevens. 3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd: a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde; b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen is bepaald bij of krachtens: – de artikelen 51f, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7, 7a, 7b en 7d in dat lid, en 51h, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 26c, 26g en 26h in dat lid, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Xxxxxxxxxx; – artikel 51f, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7e, 17a, 17b, 18, 22 en 24, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht; d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h; e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene. 4 Artikel 27, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. 5 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het derde lid, onder c, wordt opgeschort totdat de bezwaar‐ of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt respectievelijk beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep is beslist. 6 De bevoegdheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, gelden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. 7 In afwijking van het eerste lid, is de Autoriteit persoonsgegevens niet belast met het toezicht op de verwerking van gerechtelijke |