LUCHTHAVENREGLEMENT ROTTERDAM THE HAGUE AIRPORT
LUCHTHAVENREGLEMENT ROTTERDAM THE HAGUE AIRPORT
De directie van Rotterdam Airport B.V., Exploitant van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport (voorheen: Aangewezen luchtvaartterrein Rotterdam The Hague Airport van 17 oktober 2001, DGL/L. 01.421852, met latere aanvullingen en wijzigingen) ten aanzien waarvan op grond van de Wet Luchtvaart nader een luchthavenbesluit zal worden vastgesteld, stelt – met verwijzing naar de omzettingsregeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 19 april 2013, nr. IENM/BSK-2013/72460 alsmede gelet op artikel 8a.1 Wet Luchtvaart en artikel 14a Regeling Veilig Gebruik Luchthavens en andere Terreinen (RVGLT), – het volgende reglement vast.
Inhoudsopgave
Hoofdstuk II Omvang en werking 8
Hoofdstuk III Algemene gedragsregels 10
Hoofdstuk IV Nadere voorschriften Terminal 16
Hoofdstuk V Nadere voorschriften Airside 17
Hoofdstuk VI Brandstoffen en tanken 26
Hoofdstuk VII Bepalingen met betrekking tot het luchthavenverkeer 30
Hoofdstuk VIII Slotbepalingen 31
Hoofdstuk I Definities
Artikel 1 Definities
De definities, zoals opgenomen in de Luchtvaartwet, de Wet Luchtvaart, de Regeling Veilig Gebruik Luchthavens en andere terreinen (RVGLT), de Regeling Toezicht Luchtvaart (RTL), de Verordening (EU) 2018/1139 en de Verordening (EU) 139/2014 zijn van overeenkomstige toepassing. In aanvulling daarop gelden, tenzij uitdrukkelijk anders uit dit Luchthavenreglement blijkt, de volgende definities:
1. Aanwijzing: de beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van
17 oktober 2001 nummer DGL/L. 01.421852 (met latere aanvullingen en wijzigingen). Wanneer wordt gesproken over de Aanwijzing wordt steeds de op dat moment geldende Aanwijzing bedoeld.
2. Afhandelingszone: gebied dat begrensd wordt door de omtrek van het luchtvaartuig vermeerderd met 2 meter.
3. Airport Operations Officer (AOO): een persoon, in dienst van de Exploitant, belast met (de uitvoering van) toezicht en handhaving van de orde en veiligheid op airside.
4. Airside: gedeelte van de luchthaven dat niet voor publiek toegankelijk is en gebruikt wordt voor het landen, starten, taxiën, slepen, parkeren en afhandelen van luchtvaartuigen.
5. APV = de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Rotterdam.
6. APU = Auxiliary Power Unit.
7. ASU = Air Start Unit.
8. Calamiteitenverkeer: verkeer, voorzien van optische en geluidssignalen, dat bij calamiteiten gebruik dient te maken van het platform, het landingsterrein en/of de rand- en dienstwegen, zoals bijvoorbeeld ambulance, KMAR en brandweer en voertuigen Havendienst.
9. Demarcated Area (DAR): een zone die door middel van toegangscontroles afgescheiden is van de Security Restricted Area – Critical Part (zie ook “Luchthaven” voor een plattegrond waarop deze zone te vinden is).
10. Dienstverkeer: het verkeer, zoals bij voorbeeld auto’s, bussen, bagagetrekkers, voetgangers, dat gebruik maakt van de platformen, het landingsterrein en de rand- en dienstwegen, niet zijnde een luchtvaartuig, sleep-, pushback- of calamiteitenverkeer.
11. Dienstweg: verharde of onverharde weg op Airside, daaronder begrepen randwegen, platformwegen, het inspectiepad, verbindingswegen en uitrukwegen.
12. Dodelijk letsel: letsel door een persoon bij een ongeval op een luchthaven opgelopen, dat binnen 30 dagen na het tijdstip van het ongeval de dood tot gevolg heeft.
13. Duty Manager Operations (DMO): een persoon, in dienst van de Exploitant, belast met (de coördinatie en regie van) toezicht en handhaving van de orde en veiligheid op airside.
14. Duty Manager Security (DMS): een persoon, in dienst van de Exploitant, belast met de toezicht en handhaving van de orde en veiligheid op landside en in de terminal en met de toezicht en handhaving in het kader van de beveiliging burgerluchtvaart op de gehele luchthaven.
15. Ernstig gebrek of defect: niet voldoen aan een eis ten aanzien van de inrichting of uitrusting van een luchthaven, waardoor de veiligheid van personen op de luchthaven of inzittenden van een luchtvaartuig in gevaar is of kan worden gebracht.
16. Ernstig incident: incident dat zich voordoet onder omstandigheden die erop wijzen dat bijna een luchtvaartongeval heeft plaatsgevonden.
17. Ernstig letsel: letsel door een persoon bij een ongeval op een luchthaven opgelopen, dat binnen 7 dagen na het tijdstip van het ongeval een ziekenhuis opname voor meer dan 48 uur tot gevolg heeft, dan wel heeft geresulteerd in:
a. een botbreuk, met uitzondering van simpele breuken zoals die van vingers, tenen of neus;
b. rupturen die leiden tot hevige bloedingen of hersen-, zenuw-, spier- of peesletsel;
c. inwendig letsel;
d. tweede of derdegraads brandwonden of verbranding van meer dan 5% van het lichaamsoppervlak;
e. vastgestelde blootstelling aan schadelijke straling of besmettelijke stoffen.
18. Exploitant: de rechtspersoon Rotterdam Airport B.V.
19. FOD =
a. Foreign Object Damage: schade aan bijvoorbeeld vliegtuigen of letsel, veroorzaakt door zwerfvuil of losliggende objecten en materialen.
b. Foreign Object Debris: zwerfvuil of losliggende objecten en materialen.
20. Gebrek of defect: niet voldoen aan een eis ten aanzien van de inrichting of uitrusting van een luchthaven.
21. Grondafhandelingsdiensten: de in de bijlage bij Richtlijn nr. 96/67/EG van de Raad van de Europese Unie van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PbEG L 272/36) genoemde diensten die op een luchthaven aan een gebruiker worden verleend.
22. GPU = Ground Power Unit.
23. Havendienst: de onder de verantwoordelijkheid van de Havenmeester opererende dienst van de Exploitant, die belast is met toezicht en handhaving van de orde en veiligheid op de luchthaven.
24. Havenmeester (ook genaamd Accountable Manager): een persoon, in dienst van de Exploitant, verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de orde en veiligheid op de luchthaven.
25. Incident: elk voorval, dat geen ongeval is en dat zich heeft afgespeeld op een luchthaven en afbreuk doet of zou kunnen doen aan de orde of veiligheid op, of het veilige gebruik van de luchthaven, of waarbij de veiligheid van personen in gevaar is gebracht.
26. Inspectiepad: dienstweg gelegen in het landingsterrein, die niet in verbinding staat met de start-/landingsbaan of een taxibaan.
27. Landingsterrein: gedeelte van Airside met uitzondering van de platformen en randwegen, dat gebruikt wordt voor het starten en landen van vliegtuigen, evenals voor de bewegingen op de grond die daarmee verband houden.
28. Luchtverkeersleiding (LVNL): de organisatie voor het verlenen van luchtverkeersdiensten, bedoeld in artikel 5.22 van de Wet Luchtvaart.
29. Luchthaven: de luchthaven Rotterdam The Hague Airport, zoals bepaald in de Aanwijzing. Een actuele plattegrond van de luchthaven is te raadplegen via: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx-xx- werknemers/werknemers/leerstof-airportpas/.
30. Luchthavenautoriteit: personen, in dienst van de Exploitant, die verantwoordelijk zijn voor toezicht en handhaving van de orde en veiligheid op de luchthaven (zie ook: Havenmeester), of belast zijn met de coördinatie en regie (zie ook: DMO en DMS) of de uitvoering (zie ook: AOO) hiervan.
31. Luchthavenbesluit: het besluit, zoals bedoeld in de artikelen 8.43, eerste en tweede lid, 8.70, eerste lid, of 10.15 van de Wet Luchtvaart.
32. Luchtvaartongeval: elk voorval dat samenhangt met het gebruik van het luchtvaartuig tijdens de periode ingaande op het moment waarop enig persoon zich in het luchtvaartuig begeeft met het oogmerk om te vliegen tot het moment waarop deze personen allen het luchtvaartuig hebben verlaten en waarbij, behoudens in de bij ministeriële regeling bepaalde gevallen:
1. een persoon tijdens zijn verblijf aan boord van het luchtvaartuig of door direct contact met het luchtvaartuig of onderdelen daarvan, of als gevolg van rechtstreekse blootstelling aan een uitlaatgasstraal dodelijk of ernstig letsel heeft bekomen; of
2. het luchtvaartuig schade heeft opgelopen, welke afbreuk doet aan de sterkte van de constructie, de vliegprestaties of eigenschappen van het luchtvaartuig en waardoor grote reparaties of vervanging van een of meerdere onderdelen noodzakelijk zijn respectievelijk is; of
3. het luchtvaartuig vermist of volledig onbereikbaar is.
33. Luchtvaartterrein: krachtens de wet aangewezen terrein ingericht voor het starten en landen van luchtvaartuigen met in begrip van:
1. de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond;
2. de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1. bedoelde luchtverkeer;
3. bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1. bedoelde luchtverkeer.
34. Motorvoertuigen: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen.
35. Ongeval: elk voorval op het luchtvaartterrein, waarbij dodelijk of ernstig letsel of schade van betekenis is veroorzaakt.
36. Organisatie: bedrijf, vennootschap, firma, onderneming, vereniging of instelling, of een deel daarvan, publiek- of privaatrechtelijk, met of zonder rechtspersoonlijkheid, met eigen functies en een eigen administratie.
37. Passagier: Een deelnemer aan het luchtverkeer die niet belast is met de besturing van het luchtvaartuig of met de veiligheid aan boord van het luchtvaartuig.
38. Platform: verzameling van vliegtuigopstelplaatsen en toe leidende infrastructuur.
39. Randwegen: de dienstwegen gelegen langs de platformen op airside.
40. Regeling B.Z.O.: Regeling Beperkt Zicht Omstandigheden.
41. Reglement: dit Luchthavenreglement.
42. RTL = Regeling Toezicht Luchtvaart.
43. RVGLT = Regeling Veilig Gebruik Luchthavens en andere Terreinen.
44. Schade van betekenis:
I. M.b.t. een luchtvaartuig: schade waarbij:
a. de sterkte van de constructie, de prestaties of de vliegeigenschappen van het luchtvaartuig wordt beïnvloed; en
b. de noodzaak bestaat voor een omvangrijke reparatie of vervanging van beschadigde componenten, met uitzondering van motorstoringen, die uitsluitend leiden tot schade aan de betreffende motor, en schade aan onbelangrijke componenten.
II. M.b.t. de inrichting of uitrusting van een luchthaven: schade die zodanig van aard is dat hierdoor:
1. het veilig gebruik van een baan, rijbaan of platform niet meer mogelijk is; en
2. de noodzaak bestaat voor een omvangrijke reparatie van de betreffende baan, rijbaan of platform, dan wel reparatie of vervanging van beschadigde onderdelen hiervan.
III. M.b.t. derden:
schade die zodanige invloed heeft op de conditie van materieel of uitrusting in gebruik voor vlucht- of vliegtuigafhandeling, dat hierdoor het betreffende materieel of uitrusting niet meer op veilige wijze kan worden gebruikt.
45. Security Restricted Area – Critical Part (SRA-CP): het gedeelte van airside waartoe niet alleen de toegang beperkt is, maar waar ook andere normen voor de beveiliging van de luchtvaart van toepassing zijn (zie ook “Luchthaven” voor een plattegrond waarop deze zone te vinden is).
46. Start-/landingsbaan: verhard gedeelte van het landingsterrein bestemd en geschikt voor het starten en landen van vliegtuigen.
47. Tank-zone: een gebied met een straal van 1,2 meter, gerekend vanaf de vul- en ventilatieopening van luchtvaartuig en tankmaterieel.
48. Tanken: het overpompen, aftappen of uitpompen van vliegtuigbrandstof.
49. Taxibaan: verhard gedeelte van het landingsterrein bestemd en geschikt voor het taxiën van vliegtuigen.
50. Toeleverancier: organisatie die producten of diensten levert aan de Exploitant.
51. Uitrukweg: dienstweg uitsluitend bedoeld voor het uitrukken van de luchthavenbrandweer in verband met calamiteiten.
52. Veilige zone: het gebied beginnende op een afstand van tenminste 15 meter, gerekend vanaf de vul- en ventilatieopening van luchtvaartuig en tankmaterieel.
53. Verbindingsweg: dienstweg die het inspectiepad verbindt met de start-
/landingsbaan of met een taxibaan.
54. Vliegtuigmotor: iedere voortstuwingsinrichting van een vliegtuig.
55. Vliegtuigopstelplaats (VOP): gedeelte van het platform dat is ingericht voor het parkeren en afhandelen van een vliegtuig.
56. Voertuigen: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens, waaronder tevens begrepen al het rijdend of rollend verplaatsbaar, al dan niet gemotoriseerd, materieel, dat als hulpmiddel bij de afhandeling van luchtvaartuigen en passagiers wordt gebruikt.
57. Wegen: de verharde of onverharde rijstroken met inbegrip van de middenberm of midden geleiding, de parkeerstroken, parkeerhavens en vluchtstroken, evenals de in die weg gelegen bruggen en de naast de rijbaan gelegen paden,
bermen en zijkanten.
58. Werktuigen en gereedschappen: producten met een mechanische werking en de middelen om deze mechanische werking te onderhouden of te verbeteren.
Hoofdstuk II Omvang en werking
Artikel 2 Toepasselijkheid regels
1. Dit Reglement is van toepassing op de gehele luchthaven.
2. Een ieder die zich op de luchthaven bevindt is verplicht zich overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement te gedragen.
3. Het betreden van de luchthaven geschiedt op eigen risico.
4. Ten aanzien van elke (groep van) natuurlijke perso(o)n(en) en / of rechtsperso(o)n(en), al dan niet in de uitoefening van enig beroep of bedrijf, die met Rotterdam Airport B.V. een overeenkomst aangaat, zijn naast de bepalingen zoals weergegeven in onderhavig reglement, eveneens de ‘Algemene voorwaarden Rotterdam Airport B.V.’ van toepassing, zoals gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel Rotterdam 24180117.
Artikel 3 Toezicht
1. Het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit Reglement en de nadere door of namens de Exploitant uitgevaardigde regels is neergelegd bij de Luchthavenautoriteit.
2. Een ieder, die zich op de luchthaven bevindt, dient zich terstond te houden aan instructies, die aan hem of haar worden gegeven door een persoon, die op grond van dit Reglement bevoegd is tot het houden van toezicht.
Artikel 4 Sancties
1. Bij overtreding van enige bepaling van dit Reglement of enige bepaling van overige toepasselijke regelgeving is de Luchthavenautoriteit bevoegd de volgende sancties op te leggen:
a. Het (tijdelijk) stilleggen van de operatie.
b. Het melden van bepaalde (onveilige, onordelijke of milieubedreigende) situaties en het constateren en bij het bevoegd gezag melden van overtredingen.
c. Een activiteit (laten) onderbreken of stopzetten.
d. Een voertuig waarmee een overtreding plaatsvindt, verplaatsen of laten verplaatsen.
e. Ontzegging van het gebruik van faciliteiten op de luchthaven.
f. Verwijdering van de luchthaven, inclusief beschermd gebied, van personen en/of goederen, al dan niet door of met behulp van het bevoegd gezag.
g. Aangifte bij het bevoegd gezag (strafrechtelijk onderzoek).
h. Verhaal van (eventuele) schade aan de zijde van de Exploitant en/of van derden middels een aansprakelijkheidsstelling.
2. De Luchthavenautoriteit behoudt zich het recht voor nadere sancties te nemen, die haar goeddunken en waartoe zij op grond van de wet bevoegd is die te nemen.
3. Nadere sancties kunnen opgelegd worden aan een ieder die in het bezit is van een Rotterdam The Hague Airport Pas, zoals neergelegd in het Reglement Sanctioneringsbeleid Rotterdam The Hague Airport.
Artikel 5 Eisen orde en veiligheid
1. Mede gelet op artikel 14a RVGLT, zijn gebruikers van de luchthaven, toeleveranciers, organisaties die op de luchthaven voor de Exploitant werkzaamheden verrichten, evenals organisaties die op de luchthaven zelfstandig grondafhandelingsdiensten verrichten, verplicht te voldoen aan de eisen die door de Exploitant in dit Reglement zijn gesteld ten aanzien van orde en veiligheid op, evenals het veilig gebruik van de luchthaven.
2. Gebruikers van de luchthaven en organisaties die op de luchthaven voor de Exploitant werkzaamheden verrichten, evenals organisaties die op de luchthaven zelfstandig grondafhandelingsdiensten verrichten, zijn verplicht mee te werken aan het programma ter bevordering van de orde en veiligheid op, evenals het veilig gebruik van de luchthaven. Tevens dienen zij erop toe te zien dat het personeel in dienst van deze organisaties de bepalingen van het derde en het vierde lid naleeft.
3. Gebruikers van de luchthaven en organisaties die op de luchthaven voor de Exploitant werkzaamheden verrichten, evenals organisaties die op de luchthaven zelfstandig grondafhandelingsdiensten verrichten, zijn verplicht op aanwijzing van de Exploitant, deel te nemen aan overlegstructuren die door de Exploitant zijn opgezet als onderdeel van het veiligheidsmanagementsysteem.
4. Personen die betrokken zijn bij de exploitatie en het onderhoud van het luchtvaartterrein, redding en/of brandbestrijding op het luchtvaartterrein, alsmede niet-begeleide personen die actief zijn op het bewegingsgebied van het luchtvaartterrein en/of in andere operationele zones van het luchtvaartterrein mogen geen alcohol gebruiken tijdens hun diensttijd en/of mogen geen taken uitvoeren en/of zich niet op Airside bevinden als zij onder invloed verkeren van alcohol, psychoactieve stoffen en/of geneesmiddelen die een effect op hun vaardigheden kunnen hebben dat nadelig is voor de veiligheid.
5. Aan een ieder die onder invloed verkeert van alcohol, psychoactieve stoffen en/of geneesmiddelen die een effect op hun vaardigheden kunnen hebben dat nadelig is voor de veiligheid is toegang tot en/of verblijf op Airside verboden.
Hoofdstuk III Algemene gedragsregels
Artikel 6 Meldingsplicht gevaarlijke situaties luchthaven
1. In het belang van de veiligheid van personen en/of zaken, is een ieder die zich op de luchthaven bevindt, gehouden om per omgaande contact op te nemen met de Havendienst in geval (mogelijke) gevaarlijke situaties of een dreiging van dergelijke situaties, waaronder maar niet uitsluitend: ongevallen, incidenten, defecten en gebreken die van aanmerkelijk belang zijn in relatie tot de veiligheid. Als een gevaarlijke situatie wordt in ieder geval aangemerkt de aanvaring met vogels en andere wilde dieren en daaraan gerelateerde gevaren.
Waar zulks mogelijk en/of noodzakelijk is, dient een ieder hulp te bieden dan wel aanvullende maatregelen te nemen ter bestrijding en/of ter voorkoming van uitbreiding van (mogelijke) gevaarlijke situaties of een dreiging van een dergelijke situatie.
2. Een ieder, die zich op de luchthaven bevindt en een milieu-incident constateert met betrekking tot morsen van olie of brandstof, is gehouden te handelen conform artikel 35 van dit Reglement.
3. Gebruikers van de luchthaven, toeleveranciers, organisaties die op de luchthaven voor de Exploitant werkzaamheden verrichten, evenals organisaties die op de luchthaven zelfstandig grondafhandelingsdiensten
verrichten, zijn verplicht op aanwijzing van de Exploitant, medewerking te verlenen aan een incidentenonderzoek teneinde de mogelijke oorzaak van het incident te onderzoeken. Een ieder die betrokken is bij voornoemd onderzoek voorziet de exploitant op eerste verzoek van alle relevante informatie ten behoeve van dat onderzoek.
Artikel 7 Verboden op de luchthaven
1. Het is op de luchthaven niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de Exploitant:
a. deel te nemen aan een samenscholing, zich (tezamen met anderen) in de richting van een samenscholing of van een andere tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis te begeven, zich onnodig op te dringen, in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren;
b. een stof of voorwerp bij zich te hebben waarvan op grond van de omstandigheden aannemelijk is dat die stof of dat voorwerp bedoeld of onbedoeld gebruikt kan worden om de orde te verstoren, schade aan zaken dan wel letsel aan personen toe te brengen of om de veiligheid in gevaar te brengen;
c. zich te begeven naar of zich te bevinden op die delen van de luchthaven die door of namens de Exploitant in het belang van de goede orde en veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet;
d. branddetectie-, brandbeveiligings- of brandblusapparatuur zonder noodzaak in werking te stellen, dan wel de werking daarvan te verminderen of de bereikbaarheid van deze apparatuur te bemoeilijken;
e. apparatuur in werking te stellen of te hebben, waardoor de radiocommunicatie op of in de omgeving van de luchthaven kan worden verstoord;
f. onbevoegd enige apparatuur, inrichting of motoren van luchtvaartuigen of voertuigen in werking te stellen of te doen stellen;
g. misbruik te maken van luchthavenvoorzieningen dan wel gebruik te maken van deze voorzieningen op een tijdstip waarop deze niet voor gebruik beschikbaar zijn, dan wel op een andere wijze dan waarvoor deze voorzieningen bestemd zijn;
h. vluchtwegen of andere voorzieningen, die dienen om in geval van nood ontvluchting mogelijk te maken of te vergemakkelijken, te blokkeren of anderszins onbruikbaar te maken;
i. vuilnis, afval, gevaarlijke stoffen of andere stoffen te storten of waar dan ook het op de luchthaven te deponeren, anders dan klein afval in de daarvoor bestemde vuilnisbakken en groot afval in de daarvoor bestemde afvalcontainers, waarbij het systeem volledig afsluitbaar is en wordt afgesloten na gebruik waardoor afval niet door dieren kan worden onttrokken of op een ander manier tot FOD kan overgaan;
j. dieren te voederen en af te wijken van de Leidraad Buitenruimte bij gebiedsinrichting, gebouwontwerp (nieuw- en verbouw) en (groen)beheer, waardoor dieren niet of nauwelijks tot het Luchthaventerrein worden aangetrokken;
k. zich in kennelijke staat van dronkenschap te bevinden, dan wel onder de invloed te zijn van enig verdovend middel;
l. alcoholhoudende drank te nuttigen buiten de hiervoor als zodanig aangewezen horecapunten;
m. open vuren te ontsteken of aan te houden;
n. enig vuurwerk te ontsteken en/of brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten;
o. een brandende pijp, sigaar, sigaret of ander brandend materiaal te roken / bij zich te hebben:
1° op de luchthaven, anders dan in de zogenaamde rookgebieden, die als zodanig zijn aangeduid;
2° op Airside, zowel binnen als buiten de voertuigen, met uitzondering van eventuele (tijdelijke) specifieke door Exploitant aangeduide locaties;
3° op alle plaatsen waar dit met het oog op de veiligheid door de Exploitant is aangegeven of bekend gemaakt;
p. in het algemeen iets te doen of na te laten, waardoor de orde of veiligheid op de luchthaven wordt verstoord of waardoor lichamelijk letsel van personen of schade aan eigendommen zou kunnen worden veroorzaakt;
q. vlugschriften, drukwerken of circulaires te verspreiden en reclameborden, aanplakbiljetten, naamsaanduidingen, (bedrijfs)logo’s e.d. aan te brengen c.q. te doen of laten aanbrengen, of op andere wijze reclame te voeren;
r. in het openbaar redevoeringen te houden of enige handeling van propagandistische aard te verrichten;
s. zich zonder noodzaak buiten de gebaande wegen of paden te bevinden;
t. bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten of andere commerciële activiteiten uit te oefenen of een standplaats voor verhuur of verkoop in te nemen;
u. te venten, te colporteren, te collecteren of enige andere openbare inzameling of collecte te houden;
v. te kamperen;
w. op of aan gebouwen, hekwerken, borden of plaveisel, letters, cijfers of tekens aan te brengen, te tekenen, te krassen of te schilderen;
x. evenementen, spelen, wedstrijden en/of vermakelijkheden, bijeenkomsten en/of demonstraties te houden of te organiseren of elke andere vorm van evenement te organiseren en te houden;
y. graafwerkzaamheden te verrichten of op andere wijze veranderingen in de toestand van het terrein aan te brengen;
z. dieren aanwezig te hebben of te houden anders dan vastgebonden, aangelijnd of in een kooi, behoudens de door de Exploitant of overheid ten behoeve van de functie-uitoefening gebruikte dieren;
aa. gevaarlijke stoffen op te slaan of te vervoeren;
bb. foto-, film- en audio-opnamen te maken op de volgende plaatsen:
1° op locaties of in ruimtes op het luchtvaartterrein, waar dit uitdrukkelijk verboden is;
2° op locaties of in ruimtes op het luchtvaartterrein, welke degene die de opnamen maakt niet bevoegd is te betreden;
3° indien de aanwezigheid van degene die de opnamen maakt of het maken van dergelijke opnamen zelf (mogelijkerwijs) een gevaarlijke of onveilige situatie tot gevolg heeft of tot gevolg kan hebben;
4° in het geval sprake is van een incident, een ongeval, een ongebruikelijke situatie of welke situatie dan ook, die (mogelijkerwijs) als onveilig of gevaarlijk kan worden beschouwd;
5° in of van gebieden die voor het publiek om beveiligingsredenen zijn afgesloten en/of van personen, activiteiten, processen, materialen, zoals onder meer security poorten, apparatuur, installaties en dergelijke, die werkzaam zijn in of betrokken zijn bij de beveiliging van het luchtvaartterrein;
6° indien sprake is van bedrijfsgevoelige of anderszins gevoelige of vertrouwelijke informatie;
7° indien de opnamen security informatie, of bedrijfsgevoelige of anderszins gevoelige of vertrouwelijke informatie bevatten;
8° van personen, zoals maar daartoe niet beperkt VIPs, passagiers, bemanningen van luchtvaartuigen, medewerkers van de exploitant of van bedrijven die beroepsmatig op het luchtvaartterrein aanwezig zijn, in het
bijzonder van personen die zich op of in de directe nabijheid bevinden van het J-platform, tenzij de betreffende personen uitdrukkelijk toestemming hebben verleend aan degene die de opnamen maakt;
9° van ongepaste situaties, waardoor personen of bedrijven in verlegenheid kunnen worden gebracht;
10° van objecten, in situaties of op locaties waar dit uitdrukkelijk door de Exploitant wordt aangegeven;
cc. foto-, video/film en/of audio opnamen te maken, die niet ten behoeve van particulier gebruik worden gemaakt;
dd. foto-, video/film en/of audio opnamen xxxxxx xxx genoemd onder artikel 7, onder bb en informatie, teksten en/of andere uitingen te verspreiden, te delen via social media of anderszins openbaar te maken, indien de indruk wordt gewekt, dat de openbaarmaking namens de Exploitant wordt gedaan en/of het logo van Rotterdam The Hague Airport in de opname wordt geopenbaard dan wel de intentie heeft om de luchthaven schade toe te brengen;
ee. foto-, video/film en/of audio opnamen anders dan ten behoeve van particulier gebruik te verspreiden, te delen via social media of anderszins openbaar te maken, waarbij toestemming in ieder geval wordt onthouden indien artikel 7, onder dd van toepassing is.
2. Door de Exploitant gegeven toestemming kan te allen tijde in het bedrijfsbelang zonder opgaaf van redenen door de Exploitant worden ingetrokken.
Artikel 8 Gedeelten van de luchthaven
1. De luchthaven bestaat uit een gedeelte, dat voor het publiek toegankelijk is en een gedeelte, dat niet voor het publiek (Airside) toegankelijk is.
2. Op het voor het publiek toegankelijke gedeelte zijn de APV, de Wegenverkeerswet en de op die wet gebaseerde regelgeving van toepassing, terwijl de Taxiverordening Rotterdam 2013 en het Uitvoeringsbesluit Taxiverordening Rotterdam 2013 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 9 Voer- en werktuigen op de luchthaven
1. Parkeren van voer- en werktuigen dient te geschieden binnen de als zodanig aangewezen parkeervakken en parkeerterreinen.
2. Xxxxxxxx geschiedt op eigen risico.
3. Het parkeren van voer- en werktuigen op andere dan op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen, is verboden, tenzij daarvoor schriftelijke toestemming is verleend door de Exploitant.
4. Het is verboden om elders dan op de daartoe door de Exploitant aangewezen plaatsen, goederen over te laden, te reinigen of te repareren.
5. In geval van overtreding van dit artikel, dan wel wanneer de goede orde of veiligheid zulks vereisen, kan het betreffende voertuig op kosten van de eigenaar/houder door of vanwege de Exploitant worden verplaatst naar een daartoe door hem aangewezen terreingedeelte.
Artikel 10 Milieuzorg
1. De Exploitant kan een Milieucoördinator benoemen.
2. Een ieder, die zich op de luchthaven bevindt, is steeds gehouden er alles aan te doen de luchthaven schoon en netjes te houden en milieu-incidenten te voorkomen.
3. Bij het constateren van een milieu-incident, waarbij onder meer te denken valt aan Foreign Object Damage (FOD), zwerfvuil of lekkages, is een ieder gehouden, waar zulks mogelijk en/of noodzakelijk is, al het nodige te verrichten om erger te voorkomen.
4. Een ieder, die een milieu-incident constateert, is gehouden hier per direct melding van te maken bij de Havendienst.
5. Bij de schriftelijke rapportage dient gebruik te worden gemaakt van het Formulier Melding Milieu Incident, dat te downloaden is van de website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx of te verkrijgen is bij de informatiebalie in de passagehal.
6. De schriftelijke rapportage dient in ieder geval te bevatten een omschrijving van het milieu-incident met datum en tijdstip, de plaats waar het incident zich heeft voorgedaan en een omschrijving van de genomen maatregelen en zo mogelijk begeleid te zijn van relevante foto’s.
Artikel 11 Gevonden voorwerpen
1. De vinder van een zaak is verplicht deze zo spoedig mogelijk af te geven bij de Exploitant.
2. De Exploitant is gerechtigd gevonden voorwerpen nader te onderzoeken en deze, indien zulks door de Exploitant nodig wordt geacht uit een oogpunt van veiligheid of hygiëne, te (laten) vernietigen.
3. De Exploitant zal terstond na het in ontvangst nemen van een gevonden voorwerp van de vondst mededeling doen aan degene die de Exploitant als eigenaar of als tot ontvangst bevoegd meent te mogen beschouwen, indien de Exploitant na summier onderzoek de mogelijkheid heeft te constateren wie als eigenaar of als ontvangst bevoegde kan worden aangemerkt.
4. Indien komt vast te staan wie de eigenaar of de tot ontvangst bevoegde is, dient deze het gevonden voorwerp af te halen bij de Exploitant. Verzending van het
gevonden voorwerp naar de eigenaar of de tot ontvangst bevoegde is eveneens mogelijk. De Exploitant maakt hiervoor gebruik van de diensten van iLost B.V. Op deze service zijn de algemene voorwaarden van iLost B.V. van toepassing.
5. Aan degene die de zaak opeist kunnen een bewaarsom en door de Exploitant gemaakte of te maken kosten in rekening worden gebracht.
6. De Exploitant hanteert de volgende bewaartermijn:
a. 3 maanden indien de dagwaarde op moment van vinden minder is dan of gelijk is aan €450,00;
b. 12 maanden indien de dagwaarde op moment van vinden meer is dan €450,00
of wanneer het waardepapieren betreft.
7. Indien binnen de in het zesde lid genoemde bewaartermijn het gevonden voorwerp niet wordt afgehaald of is betaald voor een verzendopdracht, dan wordt het gevonden voorwerp eigendom van de Exploitant.
Nadere voorschriften Terminal
Artikel 12 Verboden in de Terminal
In het terminalcomplex is het niet toegestaan:
a. vluchtwegen of andere voorzieningen, die dienen om in geval van nood ontvluchting mogelijk te maken of te vergemakkelijken, te blokkeren of anderszins onbruikbaar te maken;
b. feest- en sfeerversiering te gebruiken die niet afdoende brandwerend is (aan te tonen door middel van een keurmerk en/of certificaat);
c. alcoholhoudende drank te nuttigen in het publiek gebied of het beperkt publiek gebied, buiten de hiervoor als zodanig aangewezen horecapunten;
d. gevaarlijke stoffen op te slaan in het terminalcomplex met uitzondering van door de Exploitant aangewezen en goedgekeurde locaties;
e. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Exploitant in het terminalcomplex te rolschaatsen, te skaten, te skateboarden, te steppen, te rijden met (elektrisch aangedreven) voer- en werktuigen en (brom)fietsen;
f. zich in het gebouw op te houden anders dan in om reden direct verband houdend met de aard van de hier uitgeoefende activiteiten en/of buiten de openingstijden van het gebouw (vanaf 2,5 uur voor vertrek van de eerste passagiers tot 1 uur na aankomst van de laatste gearriveerde vlucht).
Artikel 13 Voer- en werktuigen in terminal
Niet van toepassing.
Artikel 14 Bagagegebieden
Niet van toepassing.
Nadere voorschriften Airside
Artikel 15 Bevoegdheid betreden Airside
1. Het is verboden om zonder voorafgaande toestemming van de Exploitant de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven te betreden.
2. Toestemming tot het betreden van of het zich bevinden in het landingsterrein en het platform wordt slechts verleend aan personen, wier aanwezigheid aldaar in verband met hun werkzaamheden of de vluchtuitvoering met een luchtvaartuig noodzakelijk is, een en ander ter beoordeling van de Luchthavenautoriteit met inachtneming van het gestelde in het Reglement Toegang Rotterdam The Hague Airport, welk reglement onverminderd van kracht is.
3. Op de platformen gelden naast de bepalingen van dit reglement de bepalingen van het Reglement Platformgebruik.
4. Personen aan wie tijdelijk of voor onbepaalde tijd toestemming is verleend voor toegang in het landingsterrein melden zich aan voordat zij het landingsterrein betreden en melden zich af, nadat zij het landingsterrein hebben verlaten, bij de Havendienst.
5. De Exploitant kan te allen tijde de indeling van de luchthaven wijzigen en is altijd bevoegd nadere regels te stellen in het kader van de toegang tot en het verblijf op de luchthaven.
6. De sleutelhouder of eigenaar van een hangar die zich toegang verschaft tot Airside dient zich ervan te vergewissen om in geval van onbemande hekken/poorten deze achter zich te sluiten en op slot te doen alvorens zich verder op Airside te begeven. Het is degene die zich op deze wijze toegang tot Airside verschaft enkel toegestaan zich op DAR-1 , DAR-2 dan wel DAR-3 te bevinden en het is nimmer toegestaan zich naar of op SRA-CP te begeven.
7. Het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van de luchthaven is uitsluitend toegankelijk voor personen in het bezit van:
a. een geldige instapkaart (boarding pass) of gelijkwaardig document, in aanvulling met een geldig paspoort of een geldige ID-kaart;
b. een geldige bemanningsidentiteitskaart (crew member certificate voor SRA-CP danwel een crew member certificate / pilot licence voor XXX-0, XXX-0 of DAR- 3);
c. een Rotterdam The Hague Airport Pas of een Rotterdam The Hague Airport Bezoekerspas, die enkel toegang verschaft tot dat gedeelte (DAR-1, DAR-2, DAR-3 dan wel SRA-CP), waarvoor die pas is uitgegeven.
De personen in het bezit van een Rotterdam The Hague Airport Bezoekerspas zijn slechts gerechtigd het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte te betreden of zich daarop te bevinden onder begeleiding en toezicht van een persoon met RTHA-pas, die begeleidingsbevoegd is.
8. De Luchthavenautoriteit kan – indien hier aanleiding en/of noodzaak voor is – te allen tijde conform artikel 5 lid 3 en artikel 4 van dit Reglement een pas, zoals in het zevende lid van dit artikel genoemd, intrekken en personen te gelasten zich uit het landingsterrein, van het platform of de overige niet voor publiek toegankelijke ruimten te verwijderen of de bevoegdheid tot het betreden van bepaalde gebieden wijzigen.
9. De persoon, die met toestemming van de Exploitant Airside betreedt en/of zich op Airside bevindt, heeft uitsluitend toestemming dat gedeelte van Airside te betreden of zich op dat gedeelte van Airside te bevinden, waarvoor toestemming is verleend.
10. Op de gedeelten van de luchthaven, die uitsluitend toegankelijk zijn voor personen in het bezit van een in lid 7 van dit artikel genoemde Rotterdam The Hague Airport Pas of Rotterdam The Hague Airport Bezoekerspas, zijn nadere regels en voorwaarden van toepassing zoals vastgelegd in het Reglement Toegang Rotterdam The Hague Airport en de ‘Voorwaarden Rotterdam The Hague Airportpas’, die ter hand worden gesteld aan die personen bij het uitreiken van een dergelijke pas.
11. Een ieder die zich op het niet voor publiek toegankelijk gedeelte van de luchthaven bevindt, is verplicht waarschuwingskleding met hoge zichtbaarheid te dragen, met uitzondering van personen die zich bevinden in gebouwen en personen, zoals bedoeld in artikel 20 van dit Reglement, die als passagier aangemerkt kunnen worden. Deze waarschuwingskleding met hoge zichtbaarheid dient te voldoen aan de norm NEN-EN-ISO 20471, klasse 2 of klasse 3.
Artikel 16 Activiteiten op Airside
1. Het is een ieder verboden zich op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van de luchthaven zodanig te gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of dat het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
2. De Luchthavenautoriteit kan, indien de goede orde en veiligheid zulks vereisen, direct een activiteit laten onderbreken of stopzetten.
3. Bij invallende duisternis of bij afnemend zicht en na beëindiging van de werkzaamheden, wordt het landingsterrein onmiddellijk verlaten, tenzij met de Havendienst anders is overeengekomen.
4. Obstakels, gereedschappen, voertuigen, materialen en andere roerende zaken worden niet geplaatst of achtergelaten, anders dan op de door de Luchthavenautoriteit aangewezen gedeelten van het landingsterrein. Alle roerende zaken die bij de afhandeling van een luchtvaartuig zijn betrokken en die niet aanstonds ten behoeve van een luchtvaartuig behoeven te worden gebruikt, dienen onmiddellijk door de gebruiker naar de daarvoor aangewezen plaats te worden gebracht.
5. Beschadiging van het terreinoppervlak, de daarop geplaatste installaties of voorzieningen, waardoor enig gevaar of schade voor luchtvaartuigen kan ontstaan, dient onmiddellijk door de veroorzaker en/of de waarnemer gemeld te worden aan de Havendienst.
Artikel 17 Verplaatsen van luchtvaartuigen en/of voer- of werktuigen na incident of ongeval.
Indien zich tijdens het starten, landen, slepen of taxiën een incident of ongeval voordoet mag de gezagvoerder of de bestuurder van het voer- of werktuig, het luchtvaartuig dan wel het voer- of werktuig eerst weer verplaatsen nadat daartoe toestemming is verleend door de bevoegde instanties en na verkregen toestemming van de Havendienst.
Artikel 18 Regeling Beperkt Zicht Omstandigheden
Tijdens beperkt zicht omstandigheden is de regeling B.Z.O. van kracht en worden de daarin gestelde voorwaarden en beperkingen stipt opgevolgd.
Artikel 19 Inzet en planning van bedrijfsmiddelen op Airside
Luchtvaartmaatschappijen en op de luchthaven werkzame afhandelingsmaatschappijen, of luchtvaartbedrijven die ongeregelde verkeersvluchten uitvoeren, evenals bestuurders van luchtvaartuigen die niet-commerciële vluchten uitvoeren, verschaffen de Havendienst tijdig vooraf gegevens die noodzakelijk zijn voor de inzet en planning van bedrijfsmiddelen. Deze gegevens omvatten in ieder geval:
a. schematijden van aankomst en vertrek;
b. type vliegtuig en configuratie;
c. vluchtnummers en vliegtuigregistratie van aankomende en vertrekkende vluchten;
d. aantal vervoerde passagiers, lading en aard van de vlucht;
e. van te voren bekende afwijkingen van schematijden;
f. eventuele bijzonderheden voortkomend uit de aard van (een) bepaalde vlucht(en);
g. gegevens over gevaarlijke stoffen aan boord van het luchtvaartuig.
Artikel 20 Passagiers en luchtvaartmaatschappijen op Airside
1. Begeleiding van passagiers vindt plaats met inachtneming van de in punt ADR.OPS.B.033 van Bijlage IV van Verordening (EU) Nr. 139/2014 gestelde eisen.
2. Degenen, die zich met de afhandeling van passagiers belasten, zien erop toe – en grijpen indien nodig in – dat de passagiers zich te allen tijde slechts in aaneengesloten groepen en onder begeleiding van tenminste één employé van
18 jaar of ouder van de betrokken afhandelingsmaatschappij, luchtvaartmaatschappij of het betrokken luchtvaartbedrijf, veilig op het platform begeven.
3. Degene die met de afhandeling van passagiers is belast dient omwille van de safety en security, gedurende de gehele afhandeling een goed zicht te hebben op de passagiersstroom, eventuele vliegtuigtrappen, de gate/bus en de aankomsthal.
4. Tenzij met de betrokken luchtvaartmaatschappij of het betrokken luchtvaartbedrijf een andere regeling is getroffen, meldt de gezagvoerder van een vliegtuig zich terstond na aankomst, evenals voor vertrek en voorts ook in alle andere gevallen waarin de Luchthavenautoriteit zulks wenselijk acht, bij de Havendienst.
Artikel 21 Voer- en werktuigen op Airside
1. Voer- en werktuigen hebben slechts toegang tot het niet voor publiek toegankelijke gedeelte van de luchthaven, indien daartoe door de luchthavenautoriteit toestemming is verleend.
2. Bestuurders van voer- en werktuigen waarvoor de toestemming uit het eerste lid is verleend, ontvangen van de Exploitant, afhankelijk van de aard van de toestemming, een RTHA-voertuigpas of een tijdelijke RTHA-voertuigpas voor de duur van de periode waarvoor de toestemming is verleend.
3. Voer- en werktuigen hebben slechts toegang voor de duur van de werkzaamheden waarbij zij benodigd zijn.
4. Een tijdelijke RTHA-voertuigpas wordt afgegeven voor de duur van ten hoogste 24 uur, tenzij met de luchthavenautoriteit anders is overeengekomen.
5. Voer- en werktuigen zijn voorzien van de in punt ADR.OPS.B.080 van Bijlage IV van Verordening (EU) Nr. 139/2014 voorgeschreven markeringstekens en verlichting. Een voer- of werktuig dat uitsluitend gebruik maakt van de randweg en/of de platformen is hiervan vrijgesteld.
6. Voertuigen zijn voor ingebruikname geïnspecteerd en onderhouden op de in punt ADR.OPS.C.007 van Bijlage IV van Verordening (EU) Nr. 139/2014 voorgeschreven wijze.
7. Alle in het landingsterrein aanwezige voer- en werktuigen moeten zijn voorzien van communicatieapparatuur.
8. Voer- en werktuigen, waarvan de motor in werking is gesteld, worden niet onbeheerd achtergelaten, met uitzondering van voertuigen die dienen om geparkeerde vliegtuigen van energie of lucht te voorzien.
9. Een voer- en werktuig wordt zodanig bij een luchtvaartuig opgesteld, dat dit te allen tijde onbelemmerd van dit luchtvaartuig kan worden weggereden.
10. Voer- en werktuigen zijn uitgerust met een deugdelijke parkeerrem of andere blokkeerinrichting, welke inrichting in werking is gesteld indien het bedienend personeel zich niet in of op het voertuig bevindt.
11. Van voer- en werktuigen die zich op airside voortbewegen, is de verlichting altijd ontstoken.
12. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Exploitant is het op de niet voor publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven verboden gebruik te maken van voer- of werktuigen die op afstand worden bestuurd of autonoom worden bestuurd.
13. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Exploitant is het op de niet voor publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven verboden te rolschaatsen, te skaten, te skateboarden, te steppen en (brom)fietsen mee te nemen.
14. Vanaf 2030 dienen alle voer- en werktuigen op Airside emissievrij te zijn. Uitgezonderd van deze verplichting zijn:
a. voertuigen van hulpdiensten;
b. voertuigen met een maximale toegestane massa van meer dan 3500 kg, mits deze rijden op duurzame brandstof van het type HVO 100 of vergelijkbaar.
Artikel 22 Bestuurders van voer- en werktuigen op Airside
1. De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven deelnemen:
a. voldoen aan door de Exploitant te stellen eisen van terreinkennis en rijvaardigheid;
b. houden zich aan door de Exploitant vastgestelde rijroutes en dienstwegen;
c. gedragen zich overeenkomstig de voorschriften als vervat in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990);
d. gedragen zich overeenkomstig de door de Expoitant op te stellen aanvullende regels voor verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven;
e. laten zich niet beïnvloeden door storende of afleidende activiteiten.
2. Het plaatsen, verplaatsen en verwijderen van verkeerstekens geschiedt door de Exploitant of in diens uitdrukkelijke opdracht.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder c geldt voor de niet voor het publiek toegankelijke dienstwegen een maximumsnelheid van 30 km per uur en op de platformen een maximumsnelheid van 15 km per uur.
4. Het bepaalde in het derde lid geldt niet voor voertuigen van de Havendienst en hulpdiensten, voor zover dit in het belang is van de dienstuitvoering.
5. De Luchthavenautoriteit kan verplicht stellen dat bestuurders van voertuigen welke worden gebruikt in het landingsterrein, voorzien zijn van communicatiemiddelen.
6. Bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven deelnemen, verzoeken voordat het landingsterrein wordt ingereden de Havendienst om toestemming tot het betreden er van.
7. Voor bestuurders die bevoegd zijn zich in het landingsterrein te begeven, geldt naast lid 1 onder a van dit artikel eveneens, dat zij dienen te voldoen aan door de Exploitant te stellen eisen met betrekking tot radiotelefonieprocedures en uitgebreide kennis hebben van het landingsterrein.
8. Bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van de luchthaven deelnemen, brengen voordat het landingsterrein wordt ingereden, een tweezijdige radioverbinding tot stand en luisteren in het landingsterrein voortdurend de daarvoor toegewezen frequentie uit.
Artikel 23 Voorrangsregels op Airside
In het landingsterrein en op het platform hebben de hieronder genoemde categorieën gebruikers ten opzichte van elkaar voorrang in de daarbij vermelde volgorde:
1° startende of landende luchtvaartuigen;
2° motorvoertuigen ten dienste van politie en brandweer, ziekenauto’s en motorvoertuigen van andere hulpverleningsdiensten, voor zover zij de op grond van het gestelde in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 voorgeschreven optische en geluidssignalen voeren;
3° taxiënde luchtvaartuigen, evenals motorvoertuigen die deze begeleiden; 4° passagiers die te voet van en naar de luchtvaartuigen worden begeleid; 5° gesleepte luchtvaartuigen;
6° andere voertuigen.
Artikel 24 Parkeren van luchtvaartuigen
1. Het parkeren van luchtvaartuigen op het platform geschiedt overeenkomstig de door de Luchthavenautoriteit, dan wel de Luchtverkeersleiding gegeven aanwijzingen.
2. Het opstellen, parkeren en stallen van, evenals het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen, is slechts na van de luchthavenautoriteit verkregen toestemming toegestaan op of in de daarvoor bestemde of aangewezen locaties.
3. De luchthavenautoriteit kan gelasten dat geparkeerde, opgestelde of gestalde luchtvaartuigen worden verplaatst indien deze dit uit het oogpunt van goede orde en veiligheid noodzakelijk acht. Dienstwegen dienen vrij te blijven om verkeer ongehinderd doorgang te verlenen.
Artikel 25 Verplaatsen van luchtvaartuigen
1. Het landen op en starten van de luchthaven geschiedt op en van de daartoe bestemde en als zodanig door de Luchthavenautoriteit beschikbaar gestelde banen, gelegen binnen het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein.
2. Luchtvaartuigen taxiën op de daarvoor bestemde rijbanen of daartoe bestemde gedeelten van het landingsterrein met een maximum snelheid van 15 knopen.
3. Taxiën, slepen en push-back van luchtvaartuigen geschiedt overeenkomstig de door de Luchthavenautoriteit, dan wel de Luchtverkeersleiding gegeven aanwijzingen.
4. Tijdens het verplaatsen van luchtvaartuigen dient de verlichting van het luchtvaartuig te worden getoond zoals is voorgeschreven in punt SERA.3215 van het Aanhangsel bij Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 923/2012.
5. Buiten de in de vorige leden genoemde terreindelen is het verplaatsen van luchtvaartuigen op de luchthaven slechts toegestaan op de daartoe door de Exploitant beschikbaar gestelde terreindelen.
Artikel 26 Inwerking stellen van vliegtuigmotor
1. Het in werking stellen van een vliegtuigmotor is slechts toegestaan indien:
a. personen, voertuigen en ander materieel voor zover niet noodzakelijk bij de startprocedure van de vliegtuigmotor, zich op veilige afstand van het vliegtuig bevinden;
b. stoffen die gevaar of schade kunnen opleveren worden opgeruimd, dan wel uit de onmiddellijke omgeving van het vliegtuig verwijderd;
c. uitdrukkelijk toestemming is verleend door de Luchtverkeersleiding (met uitzondering van (ground) idle proefdraaien, waarbij toestemming verkregen dient te zijn van de Havendienst;
d. buiten het vliegtuig een ter zake bevoegd persoon zodanig is opgesteld, dat hij aanwijzingen kan geven aan degene die belast is met de controle van de bedieningsinstrumenten. Deze voorwaarde geldt niet indien er sprake is van een niet-commerciële vlucht.
2. Met inachtneming van het eerste lid is tijdens het in werking stellen en houden van vliegtuigmotoren tevens:
a. in de stuurhut van het vliegtuig een ter zake bevoegd persoon aanwezig, die de controle heeft over de bedieningsorganen en de remmen;
b. ervoor zorg gedragen dat door de vliegtuigmotoren geen schade wordt veroorzaakt aan zaken en dat de veiligheid van personen niet in gevaar wordt gebracht.
3. Onverminderd het tweede lid geschiedt het in werking stellen van een vliegtuigmotor door middel van het met handkracht bewegen van de luchtschroef door personen die terzake geïnstrueerd zijn.
4. Indien het vliegtuig op een platform stil staat is het verboden de vliegtuigmotor in werking te stellen of te hebben met een hoger toerental dan het stationaire toerental.
5. Het vierde lid geldt niet indien in het desbetreffende vlieghandboek een hoger toerental is voorgeschreven voor afkoeling van de vliegtuigmotor na de vlucht, dan wel het opwarmen van de vliegtuigmotor voor de vlucht.
6. Het is verboden in hangars vliegtuigmotoren of ‘Auxiliary Power Units’ (APU’s)
in bedrijf te stellen of te houden.
7. Het is verboden een vliegtuig met één of meer in werking zijnde motoren in beweging te zetten, indien daardoor letsel of schade kan worden berokkend aan personen of zaken of de veiligheid van personen daardoor in gevaar kan worden gebracht.
8. Wanneer bij of uit een vliegtuig een vloeistoflekkage, waaronder maar niet uitsluitend, een brandstof- en/of olielekkage, wordt geconstateerd, vindt het starten of opnieuw starten van de motoren niet eerder plaats, dan na overleg met de luchthavenautoriteit.
Artikel 27 Proefdraaien vliegtuigmotor
1. Proefdraaien van vliegtuigmotoren geschiedt slechts op daarvoor door de Exploitant aangewezen plaatsen, met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen, zoals deze zijn gesteld in de regeling proefdraaien.
2. De Exploitant kan het proefdraaien gedurende bepaalde uren of dagen verbieden en kan aan het proefdraaien nadere voorwaarden verbinden.
Artikel 28 In- en uitstappen gedurende met een in werking gestelde motor
1. Het is verboden personen in of uit een luchtvaartuig met een in werking gestelde motor te laten stappen.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van meermotorige luchtvaartuigen, voor zover het betreft de motor of motoren aan de andere zijde van het luchtvaartuig dan waar het in- en uitstappen plaatsvindt, en deze personen bij het verlaten of het naderen van het vliegtuig de in werking zijnde motor of motoren niet hoeven te passeren.
3. De personen, zoals bedoeld in het tweede lid, die als passagier aangemerkt kunnen worden, dienen in deze situatie nog altijd tot aan de vliegtuigdeur en/of in omgekeerde richting vanaf de vliegtuigdeur, te worden begeleid als bedoeld in artikel 20 van dit Reglement.
Artikel 29 Luchtballon en Luchtschip
1. Het opstijgen van een vrije luchtballon of luchtschip is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de Exploitant en vanaf het deel van het landingsterrein dat daartoe door de Exploitant is aangewezen.
2. Bij het opstijgen van een vrije luchtballon of luchtschip dienen alle aanwijzingen gegeven door de luchthavenautoriteit te worden opgevolgd.
Artikel 30 Explosieven en gevaarlijke stoffen
1. Vliegtuigen met explosieven aan boord worden geparkeerd op de daartoe door de Exploitant aangewezen plaatsen.
2. Van zich aan boord van een luchtvaartuig bevindende gevaarlijke stoffen wordt door de bezitter dan wel houder daarvan van te voren gedetailleerd melding gedaan aan de Havendienst of de grondafhandelingsdienst. Instructies van de Luchthavenautoriteit met betrekking tot gevaarlijke stoffen dienen stipt te worden opgevolgd.
Hoofdstuk VI Brandstoffen en tanken
Artikel 31 Opslag brandstoffen
1. Het is, behoudens schriftelijke toestemming van de Exploitant, verboden:
a. (vliegtuig)brandstoffen op de luchthaven op te slaan op andere dan de daarvoor door de Exploitant aangewezen opslagplaatsen;
b. (vliegtuig)brandstoffen of andere gevaarlijke stoffen op te slaan of te vervoeren, zonder inachtneming van de wettelijke bepalingen terzake.
2. Het is, behoudens toestemming van de Exploitant, verboden om brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten binnen een afstand van 20 meter van een vliegtuig of van een opslagplaats voor vliegtuig- en andere brandstoffen.
Artikel 32 Tanken
1. Alle direct met het tanken verband houdende werkzaamheden vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de betrokken partijen (tankdienst, luchtvaartmaatschappij en/of afhandelaar).
2. De maatschappijen die het leveren, vervoeren en tanken van vliegtuigbrandstoffen verrichten, zien erop toe dat hun personeelsleden de bepalingen van dit Reglement stipt naleven.
3. Bij het tanken wordt elke handeling nagelaten die brand kan veroorzaken of het gevaar daarvoor kan vergroten.
Artikel 33 Voorbereidingen en handelingen gedurende het tanken
Het is verboden:
a. met het tanken van vliegtuigen aan te vangen, indien het vliegtuig en de tankauto dan wel het tanksysteem niet elektrisch geleidend met elkaar verbonden zijn;
b. tijdens het tanken van vliegtuigen:
1° (E-)GPU’s of ASU’s onder de vleugel(s) of in de tank-zone op te stellen; 2° (E-)GPU’s of ASU’s te starten;
3° (E-)GPU’s of ASU’s aan te sluiten of af te koppelen;
4° een in bedrijf zijnde GPU of ASU bij te vullen met brandstof;
5° APU’s in werking te stellen wanneer de uitlaat uitmondt in de tank-zone, met dien verstande dat in het geval dat een APU tijdens het tanken uitvalt, deze slechts dan weer mag worden opgestart wanneer de brandstofstroom door de afsluiters tot stilstand is gebracht en er geen risico aanwezig is voor de ontsteking van brandstofdampen;
6° voertuigen binnen de tank-zone te doen of laten stilstaan anders dan wanneer deze direct bij het laden of lossen van het vliegtuig betrokken zijn;
7° andere dan gasdichte lantaarns of schijnwerpers te gebruiken in de tank- zone;
8° flitslampjes of elektronenflitsers te gebruiken binnen de tank-zone;
9° elektrische schakelaars of elektronische schakelaars die geen onderdeel zijn van het vliegtuig in een andere positie te zetten die niet noodzakelijk is voor het tanken, laden of lossen;
10° elektrische apparatuur of elektronische apparatuur van het vliegtuig te testen of te gebruiken, tenzij uit de onderhoud- en gebruiksdocumentatie van het vliegtuig blijkt dat dit is toegestaan;
11° binnen de tank-zone brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten.
Artikel 34 Verboden bij het tanken
Het is verboden:
a. tankwerkzaamheden te verrichten bij een vliegtuig met een in bedrijf zijnde motor;
b. een tankauto onder de vleugel op te stellen of zodanig bij een vliegtuig op te stellen dat deze niet onder alle omstandigheden onbelemmerd vooruit naar een veilige zone kan wegrijden;
c. een tankauto, afhandelingsmaterieel of voertuigen bij een vliegtuig op te stellen zodanig dat de vrije en directe toegang tot het vliegtuig voor de brandweer wordt geblokkeerd of belemmerd;
d. afhandelingsmaterieel of voertuigen onder de vleugel(s) op te stellen of voor een tankauto te plaatsen, dat hierdoor wegrijden wordt belemmerd;
e. een tankauto onbeheerd achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen parkeerplaats;
f. de aanwezige noodstopknoppen van een tank te blokkeren;
g. vliegtuigen te tanken zolang onderdelen van het landingsgestel overmatig zijn verhit;
h. enige handeling te verrichten, die brandgevaar kan vergroten of veroorzaken;
i. vliegtuigbrandstoffen te vervoeren met voertuigen, waarop niet tenminste één brandblusapparaat voorzien van een bewijs van typekeuring en controle datum met voldoende capaciteit en geschikt voor de bestrijding van vloeistofbranden voor onmiddellijk gebruik gereed aanwezig is;
j. te tanken op een ondeugdelijke ondergrond;
k. te tanken voor zover geen maatregelen zijn getroffen ter vermijding van milieuverontreiniging;
l. te tanken in hangars en binnen een straal van 15 meter vanaf hangars of andere gebouwen en voorwerpen die een vonk zouden kunnen veroorzaken;
m. te tanken wanneer boven of in de onmiddellijke omgeving (< 5 km) van de luchthaven de weersomstandigheden (zoals bliksem en onweer) daartoe aanleiding geven.
Artikel 35 Morsen van olie en brandstof
1. Het tanken geschiedt op een zodanige wijze dat geen brandstof wordt gemorst.
2. Van het lekken of morsen van olie of brandstof wordt onmiddellijk de Havendienst in kennis gesteld.
3. Gemorste olie en brandstof wordt onmiddellijk, in overleg met de Havendienst, verwijderd.
4. Conform artikel 26 lid 8 van dit Reglement, vindt het starten of opnieuw starten van de motoren na het morsen van brandstof niet eerder plaats, dan na overleg met de Havendienst.
Artikel 36 Tanken met passagiers aan boord en met in- of uitstappende passagiers
Het tanken van een vliegtuig met passagiers aan boord of terwijl er passagiers in- of uitstappen is niet toegestaan:
a. zonder toestemming van de gezagvoerder en de Havendienst;
b. indien het vliegtuig niet getankt wordt door middel van een gesloten systeem;
c. over de vleugel van het vliegtuig heen;
d. met kerosine Jet B, AVGAS of MOGAS;
e. indien tussen het personeel aan boord van het vliegtuig en het grondpersoneel niet een communicatieverbinding is gemaakt;
f. indien het gangpad in de cabine wordt geblokkeerd en niet minstens twee uitgangen zijn aangewezen die aangesloten zijn op een passagierstrap of een passagiersbrug of met een glijgoot zijn uitgerust en in het laatste geval bij deze uitgangen gedurende het tanken geen gekwalificeerd personeel aanwezig is om indien noodzakelijk een directe evacuatie te kunnen initiëren;
g. indien de aangewezen (nood)uitgangen en vluchtroutes zich bevinden aan de zijde van het vliegtuig waar wordt getankt;
h. indien de aangewezen (nood)uitgangen en vluchtroutes op het platform worden geblokkeerd door de tankwagen, afhandelingsmaterieel of voertuigen;
i. indien aan de passagiers niet is meegedeeld dat:
1° er getankt zal gaan worden en zij op hun plaatsen moeten blijven zitten, tenzij zij in- of uitstappen;
2° de veiligheidsriemen ontkoppeld moeten zijn;
3° zij geen handelingen mogen verrichten, waarbij een vonk of open vuur ontstaat of zou kunnen ontstaan;
j. indien tijdens het tanken in het vliegtuig de (nood-) uitgang en verboden te roken verlichting niet is ontstoken;
k. indien de voor het tanken verantwoordelijke persoon niet op de hoogte is van het feit dat er passagiers aan boord zijn of in- of uitstappen.
Artikel 37 Brandstof pompen
Het is verboden brandstof in of uit een vliegtuig te pompen wanneer er personen aan boord zijn of in- of uitstappen.
Artikel 38 Tanken hefschroefvliegtuigen
Het is verboden hefschroefvliegtuigen te tanken:
a. met passagiers aan boord;
b. met draaiende rotors;
c. met draaiende motor(en), behoudens verkregen toestemming van de Havendienst.
Artikel 39 Hydrantdispensers
Niet van toepassing.
Bepalingen met betrekking tot het luchthavenverkeer
Artikel 40 Circuit- en oefenvluchten
Het uitvoeren van circuit- en oefenvluchten kan, in afwijking van het aanwijzingsbesluit of luchthavenbesluit, door de Exploitant worden beperkt tot bepaalde delen van de dag of tot bepaalde dagen van de week.
Artikel 41 Reclamesleepvluchten
Niet van toepassing.
Artikel 42 Microlight Aircrafts (MLA)
Niet van toepassing.
Artikel 43 Overige bepalingen
Niet van toepassing.
Slotbepalingen
Artikel 44 Aansprakelijkheid
1. De Exploitant kan uitsluitend aansprakelijk worden gesteld voor directe schade en/of persoonlijk letsel ontstaan op de luchthaven als gevolg van opzet en/of grove schuld aan de zijde van de Exploitant.
2. De Exploitant aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor directe of indirecte schade, ontstaan doordat accommodatie, luchtvaartuigen en/of afhandelingsfaciliteiten, geheel of gedeeltelijk, niet ter beschikking kunnen worden gesteld. De Exploitant aanvaardt evenmin aansprakelijkheid voor direct of indirecte schade, ontstaan doordat de luchthaven niet of niet tijdig bereikt kan worden.
3. Voor schade toegebracht aan de luchthaven en/of de Exploitant is degene door wiens handelen of nalaten, inclusief dat van eigen personeel of derden waarvoor men verantwoordelijk is, de schade veroorzaakt is, volledig aansprakelijk jegens de Exploitant. Onder indirecte schade wordt onder meer verstaan gederfde winst, stagnatieschade, evenals de kosten van bestuursrechtelijke- en strafrechtelijke boetes en maatregelen.
4. De exploitant is te allen tijde bevoegd wijzigingen aan te brengen in de inrichting van en de voorzieningen binnen het luchthaventerrein en de aangewezen Security Area’s, waaronder in ieder geval begrepen maar niet beperkt tot wijzigingen aan, de infrastructuur, gebouwen en banen en andere voorzieningen. De exploitant zal tijdig informatie verstrekken over deze (voornemens tot) wijzigingen dan wel indien de wijzigingen daartoe aanleiding geven, overleg plegen met de gebruikers ervan. De exploitant is nimmer gehouden tot enige schadevergoeding in verband met dergelijke wijzigingen, behoudens opzet of grove nalatigheid.
Artikel 45 Privacy en Geheimhouding
Het is verboden aan een ieder, die zich op de luchthaven bevindt, wetenschap over de aanwezigheid op de luchthaven van personen, die algemene bekendheid genieten, zoals onder meer leden van het Koninklijk Huis, regeringsleiders, ministers en bekende Nederlanders of personen van niet-Nederlandse nationaliteit, in de openbaarheid te brengen, zowel indien deze wetenschap is verkregen voor de aanwezigheid van een dergelijke persoon op de luchthaven als indien de wetenschap is verkregen tijdens en/of na de aanwezigheid van een dergelijke persoon op de luchthaven. Het is tevens verboden zonder schriftelijke toestemming van de Exploitant foto-, video- en/of filmopnamen te maken van een dergelijk persoon.
Artikel 46 Wijzigingen
De Exploitant behoudt zich het recht voor dit Reglement te allen tijde te wijzigen. Deze wijzigingen treden niet eerder in werking dan op het daarvoor aangekondigde tijdstip; het
Reglement is te verkrijgen bij de Exploitant en wordt gepubliceerd op de website van de Exploitant: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx
Vaststelling Datum
Aldus vastgesteld te Rotterdam The Hague Airport. 8 maart 2022
De directie van Rotterdam Airport B.V.