Jurisprudentie
Zaak C-629/16 Procedure ingeleid door CX
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof)
„Prejudiciële verwijzing – Internationaal wegvervoer – Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije – Artikel 9 –
Aanvullend Protocol – Artikelen 41 en 42 – Vrij verrichten van diensten – Standstillclausule – Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije – Artikelen 5 en 7 – Vrij verkeer van goederen –
Nationale regeling waarbij het recht wordt beperkt van in de Republiek Turkije gevestigde goederenvervoerders om hun voertuigen te laten rijden op het grondgebied van de betrokken lidstaat – Verplichting om een vergunning te verkrijgen die wordt afgegeven in het kader van een tussen deze lidstaat en Turkije op grond van een bilaterale overeenkomst vastgesteld contingent, of een vergunning die wordt afgegeven voor een individueel transport met een aanmerkelijk publiek belang”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2018
1. Internationale overeenkomsten – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Vrij verrichten van diensten – Vervoersdiensten – Begrip – Verplichting om voorafgaande toestemming te verkrijgen voor het verkeer, op het grondgebied van een lidstaat, van voertuigen van in Turkije gevestigde ondernemingen voor goederenvervoer over de weg – Toestemming die wordt toegekend ongeacht de hoeveelheid vervoerde goederen – Daaronder begrepen – Gevolg – Niet-toepasselijkheid van de bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen tussen de Republiek Turkije en de Unie
(Associatieovereenkomst EEG-Turkije; besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije)
2. Internationale overeenkomsten – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Vrij verrichten van diensten – Vervoersdiensten – Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije – Ontbreken van een specifieke regeling voor vervoersdiensten – Verplichting om voorafgaande toestemming te verkrijgen voor het verkeer, op het grondgebied van een lidstaat, van voertuigen van in Turkije gevestigde ondernemingen voor goederenvervoer over de weg – Toelaatbaarheid – Voorwaarde
(Associatieovereenkomst EEG-Turkije, art. 15; Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, art. 41, lid 1, en 42; besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije)
3. Internationale overeenkomsten – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Vrij verrichten van diensten – Standstillclausule van artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol –
Rechtstreekse werking – Werkingssfeer – Vervoersdiensten – Daaronder begrepen (Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, art. 41, lid 1)
1. Zie de tekst van de beslissing.
NL
ECLI:EU:C:2018:556 1
Samenvatting – Zaak C-629/16 CX
(zie punten 37, 41-43)
2. De bepalingen van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, ondertekend te Ankara op 12 september 1963 door de Republiek Turkije, enerzijds, en door de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap, anderzijds, en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, het Aanvullend Protocol, ondertekend op 23 november 1970 te Brussel en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, en besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat zoals die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke in Turkije gevestigde ondernemingen voor goederenvervoer over de weg een dergelijk transport naar die lidstaat of via het grondgebied van die lidstaat, alleen mogen uitvoeren indien zij beschikken over documenten die worden afgegeven in het kader van een contingent dat is vastgesteld voor dit soort vervoer op grond van een bilaterale overeenkomst tussen voorgenoemde lidstaat en de Republiek Turkije, dan wel een vergunning die is afgegeven op grond van een aanmerkelijk publiek belang, voor zover deze regeling geen nieuwe beperking omvat op het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 41, lid 1, van voorgenoemd Aanvullend Protocol, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
In dat verband dient eraan te worden herinnerd dat uit artikel 15 van de overeenkomst EEG-Turkije en artikel 42, lid 1, van het Aanvullend Protocol volgt, dat bepalingen van Unierecht en de krachtens deze bepalingen genomen besluiten met betrekking tot het vervoer, door de Associatieraad kunnen worden uitgebreid tot de Republiek Turkije, met inachtneming van haar aardrijkskundige ligging. Tot nu toe heeft de Associatieraad nog geen maatregelen genomen met het oog op uitbreiding van de communautaire bepalingen op het gebied van het vervoer tot de Republiek Turkije, zodat er bij de huidige stand van de ontwikkeling van de associatie tussen deze derde staat en de Unie op dit gebied geen bijzondere regeling bestaat. Zolang de Associatieraad geen regels op het gebied van vervoersdiensten heeft ingesteld zoals bepaald in artikel 15 van de overeenkomst EEG-Turkije en artikel 42, lid 1, van het Aanvullend Protocol, blijven derhalve de voorwaarden voor de toegang van Turkse vervoerders tot de markt voor vervoer binnen de Unie onderworpen aan de nationale regelgeving van de lidstaten en aan de bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en de Republiek Turkije.
3. Zie de tekst van de beslissing.
2
(zie punten 45-47, 58 en dictum)
(zie punten 48-50)
ECLI:EU:C:2018:556