Inleiding
Zitting 1969-1970 - 10 73 3 ' Z
Goedkeuring xxx xx xx 0 xxxxx 0000 xx Xxxxxx
tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland
en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-lerland inzake samenwerking bij de
ontwikkeling en exploitatie van het gasultracentrifuge- procédé voor de produktie van verrijkt uranium,
met bijlagen (Trb. 1970, 41)
MEMORIE VAN TOELICHTING
Nr. 3
Inleiding
Reeds tijdens de onderhandelingen met de regeringen van de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-lerland, die hebben geleid tot de totstandkoming van de tekst van een Overeenkomst inzake samenwerking bij de ontwikkeling en exploitatie van het gas- ultracentrifugeprocedé voor de produktie van verrijkt uranium, is bij verschillende gelegenheden met de Staten-Generaal van gedachten gewisseld over de beoogde samenwerking v).
Bij brief van 18 december 1969 (zitting 1969-1970 - 10 471, stuk nr. 1) is de Tweede Kamer der Staten-Generaal mede- gedeeld, dat met de regeringen van de Bondsrepubliek Duits- land en het Verenigd Koninkrijk overeenstemming was bereikt over de definitieve tekst van eerdergenoemde overeenkomst, en dat de Duitse en de Nederlandse regering het ontwerp overeen- komstig artikel 103 van het Euratomverdrag aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen zouden aanbieden.
De ontwerp-overeenkomst is op 29 december 1969 aan de Commissie der Europese Gemeenschappen toegezonden. Nadat de opmerkingen van de commissie waren beantwoord heeft de commissie medegedeeld geen beletselen meer te zien op grond van artikel 103 van het Euratomverdrag. Op de vragen van de commissie zal hieronder worden ingegaan.
De overeeenkomst (Trb. 1970, 41) werd op 4 maart 1970 te Almelo ondertekend.
Algemeen
Voor een goed begrip van de beoogde tripartite samen- werking dient in het oog te worden gehouden, dat deze primair industrieel en commercieel van aard is. De reden tot samen- werking tussen het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland en Nederland is gelegen in het feit, dat in deze drie landen sedert een aantal jaren aan de ontwikkeling van het ultra- centrifugeprocedé is gewerkt en het op industriële en commer- ciële gronden aantrekkelijk werd geacht met deze landen samen te werken. Nochtans heeft deze samenwerking ook belangrijke politieke aspecten, waarop hieronder eerst zal worden ingegaan.
In de eerste plaats zou - indien daarop geen controle plaats- vindt - geen zekerheid bestaan, dat de verrijking van uranium niet zal worden aangewend ten behoeve van de fabricage van kernwapens. Zoals bekend, is verrijkt uranium een der grond- stoffen voor de vervaardiging van dergelijke wapens. Van de aanvang af is de Regering zich van dit gevaar bewust geweest en heeft zij er naar gestreefd, dat in de overeenkomst de nodige waarborgen ter voorkoming van proliferatie van kernwapens zouden worden opgenomen. Zowel de Britse als de Duitse regering vond zij daarbij aan haar zijde. Ondergetekenden zijn van mening, dat de waarborgen vervat in de artikelen VI en VII in dit opzicht alleszins aanvaardbaar zijn. In artikel VI (1) worden in wezen de verplichtingen, welke voor de verdrag- sluitende partijen uit het non-proliferatie verdrag voortvloeien, herhaald. In artikel VI (2) verbinden de regeringen zich voorts
i) Vide o.a. Bijl. Hand. II, 1967/'68 - 9300, nr. 17 en nr. 20; Bijl. Hand.
II, 1968/'69 - 9800, nr. 30 en nr. 32; Hand. II, 1967/'68 - 1750 e.v.
te verzekeren, dat de op te richten gezamenlijke ondernemingen geen uranium van de voor wapens vereiste verrijkingsgraad zullen produceren voor de vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen. De verificatie van de na- koming van deze verplichtingen door de Verdragsluitende Partijen wordt ingevolge artikel VII door middel van inter- nationale controlemaatregelen verzekerd.
Een Gemengde Commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie regeringen, heeft tot taak alle vragen met betrekking tot de voorziene veiligheidscontrole te bestuderen en daarom- trent te beslissen. Zij beslist met eenparigheid van stemmen. Mede door de verdere bevoegdheden welke artikel II van de overeenkomst aan de commissie toekent, is een deugdelijk politiek toezicht op de beoogde samenwerking gewaarborgd. Voor verdere bijzonderheden omtrent genoemd artikel moge worden verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Het tweede politieke aspect van de overeenkomst houdt ver- band met de Europese samenwerking, in het bijzonder op tech- nologisch gebied. In de preambule spreken de drie regeringen als hun oordeel uit, dat gezamenlijke ontwikkeling van de gas- ultracentrifugemethode de Europese samenwerking op tech- nologisch gebied zal versterken en dat gezamenlijke industriële exploitatie daarvan zal bijdragen tot de economische integratie van Europa. Zij verklaren zich bereid om de samenwerking in te passen in het verband van een grotere Europese Ge- meenschap.
Nadat de ontwerp-overeenkomst op 29 december 1969 aan de Commissie der Europese Gemeenschappen was toegezonden heeft de commissie binnen de in artikel 103 van het Euratom- verdrag gestelde termijn een aantal opmerkingen met betrekking tot de overeenkomst gemaakt en de beide regeringen enige vragen gesteld ten aanzien van de gevolgen welke de uitvoering van de overeenkomst voor de toepassing van het Euratom- verdrag zou kunnen hebben.
In het bijzonder betroffen deze vragen de bepalingen van de overeenkomst, die naar de aanvankelijke mening van de commissie wellicht een belemmering zouden kunnen vormen voor de werking van de gemeenschappelijke markt op het gebied van de kernenergie, dan wel strijdig zouden kunnen zijn met het beginsel van gelijke toegang tot de hulpbronnen.
In dit verband wees de commissie op de omstandigheid, dat bepaalde beslissingen van de op te richten tripartite onder- nemingen zijn onderworpen aan de unanieme goedkeuring van de in artikel II genoemde Gemengde Commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie regeringen. Aangezien het Ver- enigd Koninkrijk op geen enkele wijze gebonden is door het Euratom-verdrag vreesde de commissie dat in deze gevallen moeilijkheden zouden kunnen ontstaan, niettegenstaande het bepaalde in artikel X van de overeenkomst.
Hieraan voegde de commissie toe dat de Bondsrepubliek Duitsland en Nederland volgens de bepalingen van de over- eenkomst afhankelijk zijn van de instemming van het Ver- enigd Koninkrijk indien zij de andere lid-staten van de Ge- meenschap toegang zouden willen verlenen tot de „technologie van het procédé en zijn commercialisering".
Voorts bracht de commissie in herinnering de voorstellen, die zij in mei 1969 heeft ingediend met betrekking tot de voor-
ziening met verrijkt uranium op lange termijn. In de ge- dachtengang van de commissie zou de in de overeenkomst neergelegde samenwerking als een essentieel bestanddeel kun- nen worden opgenomen in het door de commissie voorgestelde schema.
In haar antwoord aan de commissie hebben de beide be- trokken regeringen betoogd dat met het oog op de aard van de technologie, waarom het gaat, de drie regeringen zich ver- plicht hebben gevoeld te voorzien in passend regeringstoezicht op de beoogde industriële samenwerking. De bevoegdheden van de Gemengde Commissie, aan welke dit toezicht is op- gedragen, zijn niet bedoeld om het aanknopen van betrek- kingen met andere landen te beletten, doch veeleer om te ver- zekeren dat de drie regeringen hun politieke verantwoordelijk- heid volledig kunnen dragen.
Voorts waarborgt de opneming van artikel X van de over- eenkomst, waarin wordt bepaald dat de verplichtingen van de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden krachtens het Euratom-verdrag door de overeenkomst onverlet zullen worden gelaten, niet alleen dat de twee lid-staten van Euratom deze verplichtingen zullen nakomen, doch eveneens de erkenning daarvan door het Verenigd Koninkrijk1).
Aan de Europese Commissie is in het vooruitzicht gesteld dat de drie regeringen met de gezamenlijke betrokken indu- strieën de mogelijkheid zullen onderzoeken op welke wijze een band met Euratom kan worden gelegd die verenigbaar is met het industriële karakter van het project. Hierbij kan wor- den gedacht aan de mogelijkheden die het Euratom-verdrag biedt tot verlening van ds status van „gemeenschappelijke onderneming" aan projecten op kernenergetisch gebied die van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van de in- dustrie op het gebied van de kernenergie.
Zoals zij van de aanvang van hun onderhandelingen af heb- ben gesteld, zijn de drie landen bereid samen te werken met Europese of andere landen die belang stellen in de verrijking van uranium met behulp van het gas-uitracentrifugeprocédé. De mogelijkheid hiertoe, is in de overeenkomst in artikel IX neergelegd. Óp ambtelijk niveau worden reeds officieuze be- sprekingen gevoerd met Italië en België. Tussen de in aan- merking komende ondernemingen of groepen ondernemingen van de betrokken landen zullen eveneens zo snel mogelijk
besprekingen dienen te volgen.
Op industrieel terrein is het voornaamste doel der rege- ringen de oprichting te bevorderen van gezamenlijke indu- striële ondernemingen voor de bouw en voor de exploitatie van verrijkingsfabrieken volgens de gas-ultracentrifugemethode.
Tijdens de onderhandelingen hebben de drie regeringen met betrekking tot de opzet en financiering van deze ondernemin- gen een aantal afspraken gemaakt, waarop hieronder nader wordt ingegaan. Bij de oprichting van de gezamenlijke onder- nemingen zullen de regeringen, voor zover zij daarbij zijn be- trokken, zich naar de inhoud van deze afspraken richten.
De samenwerking dient haar praktische vorm te krijgen in
3
De „Hoofdaannemer" zal fabrieken voor de verrijking van uranium volgens het gas-ultracenüïfugeprocédé ontwerpen en bouwen ten behoeve van de dochterondernemingen van de
„Verrijkingsorganisatie" en zal centrifuges voor dit doel ont- werpen en vervaardigen. Tevens zal hij op grond van de ondcr- havigc overeenkomst - met eenstemmige goedkeuring van de in artikel II van de overeenkomst genoemde Gemengde Com- missie - verrijkingsfabrieken of centrifuges aan andere landen kunnen leveren en licenties voor de daarmede samenhangende technologie kunnen verlenen. Zijn zetel zal in de Bondsrepu- bliek Duitsland zijn gevestigd.
Het ligt in de bedoeling dat de Vcrrijkingsorganisatie en haar dochterondernemingen scheidingsarbeid zullen verrichten voor derden.
Het aanvangsprogramma voor de samenwerking omvat de bouw, inbedrijfstelling en exploitatie van twee verrijkingsfa- brieken voor uranium met een totaal scheidend vermogen van
350 ton per jaar, alsmede de nodige produktiecapaciteit om de centrifuges hiervoor te leveren.
Verwacht wordt dat in de loop van 1972 zowel in de fabriek te Almelo als die in Capenhurst een totaal jaarlijks scheidend vermogen van 50 ton zal worden bereikt. Uitbreiding van de capaciteit van de fabrieken tot een gecombineerd totaal van 350 ton zal geschieden naar gelang van de groei van de behoefte aan verrijking binnen de drie landen en de eventuele orders uit andere landen. In het kader van het aanvangsprogramma zal de fabriek te Capenhurst een capaciteit van 200 ton per jaar en die in Almelo een capaciteit van 100 ton per jaar krijgen, ter- wijl over de uitbreiding met de resterende 50 ton later zal worden besloten.
Na voltooiing van het aanvangsprogramma zal, ter vol- doening aan de vraag in continentaal Europa in de eerste plaats de verrijkingsfabriek te Almelo tot optimale capaciteit, die op tenminste 600 ton per jaar wordt gesteld, worden uitgebreid. Aangetekend zij, dat het de bedoeling is dat voor Nederland de Ultra-Centrifuge Nederland N.V. als aandeelhouder van zowel de Verrijkingsorganisatie als de Hoofdaannemer zal optreden en voor het Verenigd Koninkrijk aanvankelijk de United Kingdom Atomic Energy Authority, terwijl uit de
Duitse Bondsrepubliek de Uran-Isotopentrennungsgescllschaft mbH zal participeren in de „Verrijkingsorganisatie" en de Gesellschaft für Nukleare Verfahrenstechnik mbH in de
..Hoofdaannemer". De aandeelhouders van de Uran-Isoto- pentrennungsgesellschaft mbH te Jülich zijn Farbwerke Hocchst, Gelsenkirchener Bergwerke AG en NUKUM en die van de Gesellschaft für Nukleare Verfahrenstechnik mbH Interatom, Xxxxxxx, XXXX en MAN. Het Verenigd Koninkrijk is voornemens de taken op het gebied van de splijtstofcyclus van de Atomic Energy Authority onder te brengen bij een vennootschap, waarin ook industrieën kunnen deelnemen. Deze vennootschap zal dan de Atomic Energy Authority als aan- deelhouder opvolgen.
In de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet tot
twee industriële ondernemingen, onderscheidenlijk aangeduid als de „Verrijkingsorganisatie" en de „Hoofdaannemer". Van beide gezamenlijke ondernemingen zullen de aandelen elk voor een derde in het bezit zijn van een nationale onderneming of een groep van ondernemingen, aangewezen door elk van de drie regeringen; het bestuur van elk van de gezamenlijke on- dernemingen zal bestaan uit een gelijk aantal vertegenwoor- digers van elk van de drie nationale ondernemingen (of groe- pen van ondernemingen). Op industrieel niveau vindt reeds overleg plaats om de spoedige oprichting van de „Hoofdaan- nemer" en de „Verrijkingsorganisatie" voor te bereiden.
De „Verrijkingsorganisatie" zal in de eerste plaats een tweetal dochterondernemingen oprichten die respectievelijk de fabriek te Almelo en die te Capenhurst in eigendom zullen hebben en zullen exploiteren. In het algemeen zal de „Ver- rijkingsorganisatie" tenminste 51 pet. van het aandelenkapitaal van elke dochteronderneming verschaffen. Haar zetel zal in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd.
1) Zie ook: Bijl. Hand. II, 1969/70-10 374, nr. 12.
deelneming in het aandelenkapitaal van Ultra-Centrifuge Ne- derland N.V. (vide Bijlage Handelingen II, 1969/70 - 10 469, nr. 3) is vermeld, dat de thans te Almelo in aanbouw zijnde verrijkingsinstallatie een capaciteit van 25 ton scheidend ver- mogen zal hebben. Deze eerste tranche wordt naar Nederlands ontwerp gebouwd; de uitbreiding met een tweede tranche van
25 ton scheidend vermogen zal, zoals in laatstbedoelde toe- lichting aangegeven, volgens Duits ontwerp plaatsvinden. De deelneming van de Verrijkingsorganisatie in deze installatie en in die in het Verenigd Koninkrijk is beperkt tot 51 pet. van het kapitaal, terwijl de resterende 49 pet. wat de fabriek in Almelo betreft gelijkelijk door Nederland en de Duitse Bonds- republiek en wat de fabriek in het Verenigd Koninkrijk betreft door dat laatste land verstrekt zullen worden.
Voor de goede orde moge er hier aan worden herinnerd dat in de meergenoemde memorie van toelichting voorts is mede- gedeeld, dat alleen al voor de Europese Economische Gemeen- schap de jaarlijkse behoefte in 1980 geraamd wordt op 4500 a 8000 ton scheidend vermogen en dat voor geheel West- Europa de ramingen een behoefte van 10 000 tot 18 000 ton
4
scheidend vermogen indiceren, terwijl opgemerkt werd, dat verwacht wordt, dat de vraag naar verrijkt uranium nog ge- ruime tijd na 1980 een stijgende tendens zal tonen of ten minste gelijk zal blijven. Op basis van het elektriciteitsverbruik kan de Duitse behoefte op rond 40 pet. en de Nederlandse op rond
6 net. van die van de Gemeenschap in haar geheel worden gesteld; gezien de snelle groei van het nucleaire elektriciteits- pr. juktievermogen in de Bondsrepubliek lijkt het waarschijn- lijk dat de behoefte aan verrijkt uranium aldaar in de eerste tijd sneller zal stijgen dan in de Gemeenschap in haar geheel. In het Verenigd Koninkrijk zal in de zeventiger jaren de behoefte aan verrijkt uranium waarschijnlijk in eenzelfde orde van grootte liggen als die in de Duitse Bondsrepubliek.
Het zal nog geruime tijd duren voordat de vraag naar ver- rijkt uranium zal teruglopen. Deze mening is enerzijds geba- seerd op de verwachting dat nog lange tijd licht water en hoge- temperatuur-gasgekoelde reactoren zullen worden toegepast, en anderzijds op de omstandigheid, dat het na het in gebruik nemen van snelle kweekreactoren nog geruime tijd zal duren voordat hun p'utoniumproduktie een merkbare invloed zal hebben op de behoefte aan verrijkt uranium. Volgens de hui- dige stand van wetenschap en techniek immers zal de produktie van splijtbaar materiaal in kweekreactoren voorshands ontoe- reikend zijn om de stijging van de vraag naar elektriciteit bij te houden.
In de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet tot deelneming in het aandelenkapitaal van Ultra-Centrifuge Ne- derland NV . is voorts vermeld dat op basis van de huidige Amerikaanse prijs van $ 26 per kg verrijkt uranium - bij een commerciële exploitatie zal in ieder geval met de dan bestaande Amerikaanse prijs geconcurreerd moeten kunnen worden - de voorziening in de minimale behoefte van West-Europa in 1980 aan scheidingsarbeid - zoals reeds vermeld geschat op 10 000 ton per jaar - ruim f900 min. per jaar zou vergen. Hieraan kan worden toegevoegd dat de investeringen in de daarvoor vereiste verrijkingscapaciteit op een bedrag van ca. f 4 mld. geschat kunnen worden. Zoals in bovengenoemde toelichting reeds werd opgemerkt kunnen de investeringen over een lange periode worden gespreid, mits de jaarlijks te instal- leren verrijkingscapaciteit maar voldoende is voor een goed- kope produktie van de vereiste centrifuges. Nederland is ge- rechtigd in al deze activiteiten op gelijke voet als de Duitse Bondsrepubliek en het Verenigd Koninkrijk deel te nemen.
Om een exploitatie op zuiver commerciële basis mogelijk te maken zal, naast de bouw van de eerdergenoemde proeffabriek, nog het nodige onderzoek- en ontwikkelingswerk moeten wor- den verricht teneinde tot een zo goedkoop mogelijke produ- cerende centrifuge te komen. Afgesproken is dat de Hoofd- aannemer uiterlijk 18 maanden na zijn oprichting onder zijn leiding en verantwoordelijkheid een begin zal maken met een geïntegreerd onderzoek" en ontwikkelingsprogramma bij de uitvoering waarvan zoveel mogelijk gebruik zal worden ge- maakt van de bestaande onderzoek" en proefinstallaties in de drie landen. De kosten van het programma zullen in het eerste jaar voor 80 pet. door de drie Staten worden gedragen; dit percentage zal telkenjare met 20 worden verminderd, zodat de kosten na het vierde jaar geheel door de Hoofdaannemer ge- dragen zullen moeten worden.
Het is te verwachten dat binnen een betrekkelijk korte ter- mijn, mede door de mogelijkheid van het combineren van daar- toe geëigende elementen uit de in elk van de drie landen ont- wikkelde typen centrifuges, een economisch exploitabele cen- trifuge van een gemeenschappelijk type in produktie genomen zal kunnen worden.
Artikelsgewijze toelichting
Ten aanzien van onderstaande artikelen moge het volgende worden opgemerkt.
Artikel II voorziet in de instelling van een Gemengde Com- missie, bestaande uit een vertegenwoordiger van ieder der drie
regeringen. De commissie moet steeds met unanimiteit beslis- sen. De taken van de commissie zijn opgesomd in artikel II,
(5) en (6). Zij vloeien voort uit het toezicht dat de regeringen zich in artikel II (1) op de samenwerking hebben voorbehou- den. De taken, vermeld in artikel II (5) onder a t/m d en /, houden verband met de politieke supervisie van de regeringen. De overige taken van de commissie liggen op het industriële en financiële vlak. Aangezien de ontwikkeling van het UC- procédé in het verleden vrijwel geheel door de regeringen werd gefinancierd en dit in de toekomst vooreerst nog in belang- rijke mate zo zal blijven, werd het gerechtvaardigd geacht t.a.v. een aantal onderwerpen de besluiten der ondernemingen uit- drukkelijk aan de goedkeuring van de regeringen te onder- werpen.
Artikel III (1) (a) en (2) (a) en (b) beperkt de vrijheid van de drie regeringen om buiten de tripartite samenwerking mede te werken aan onderzoek en exploitatie op commerciële basis van de gas-ultracentrifugemethode voor de verrijking van uranium. Aan deze bepalingen liggen uitsluitend overwegingen van commerciële aard ten grondslag. Nu de regeringen in financieel opzicht nauw zijn betrokken bij de op te richten gezamenlijke ondernemingen dient te worden uitgesloten, dat één van hen tegelijkertijd deelneemt aan concurrerende aktivi- teiten.
Het artikel behoeft, zoals uit het gestelde in het algemene deel voortvloeit, geen hinderpaal te vormen om uitvoering te geven aan de bereidheid, reeds herhaaldelijk door de drie rege- ringen uitgesproken, eventuele voorstellen tot samenwerking met andere landen en in het bijzonder andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, te overwegen.
Artikel III (1) (b) vormt een complement op het bepaalde onder artikel III (1) (a) in dier voege dat elk van de drie landen kan verlangen dat de tripartite fabrieken aan zijn be- hoefte aan verrijkt uranium zullen voldoen, mits het betrokken land bereid is het extra kapitaal voor een daartoe vereiste uit- breiding van de capaciteit te verschaffen. Dit geval zal zich in de praktijk alleen voordoen in de niet-commerciële fase.
Artikel VII vermeldt de procedures voor veiligheidscontrole die zullen worden toegepast. In de eerste plaats zijn deze, voor wat de Bondsrepubliek Duitsland en Nederland betreft, de procedures van Euratom; voor wat het Verenigd Koninkrijk betreft is een regeling voorzien analoog aan de desbetreffende bepaling in de Euratom/Verenigd Koninkrijk-overeenkomst, welke overeenkomst is gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen dd. 19 maart 1959, nr. 17.
Onderdeel b van het tweede lid van dit artikel doelt op overeenkomsten met de Internationale Atoomorganisatie (I.A.E.A.) ter uitvoering van artikel III van het non-proliferatie verdrag.
Onderdeel c van het tweede lid regelt de controle in geval van export naar andere landen dan die welke Partij zijn bij de onderhavige overeenkomst.
Bijlage I. Deze bijlage bevat, zulks ter uitvoering van ar- tikel IV van de overeenkomst, bepalingen met betrekking tot octrooien en andere industriële rechten. Kort samengevat hou- den deze in dat de gemeenschappelijke industriële ondernemin- gen gratis gebruik zullen kunnen maken van de op het ogen- blik van de inwerkingtreding van de overeenkomst in de drie landen bestaande en voor de samenwerking beschikbare oc- trooien. Bepaald is voorts dat, zodra een gemeenschappelijk ontwerp voor een centrifuge verrijkingsfabriek is aanvaard, een evaluatiegroep zal vaststellen in welke mate bovenbedoelde
„voorkennis" van elk land in het gemeenschappelijk ontwerp is verwerkt. De Gemengde Commissie zal dan, op voorstel van
5
de evaluatiegroep, vaststellen hoeveel voor deze voorkennis door de betrokken onderneming in de vorm van een royalty moet worden vergoed.
Bijlage II. Deze bijlage, waarnaar artikel V van de over- eenkomst verwijst, bevat bepalingen betreffende beveiligings- maatregelen en rubricering. Zoals bekend, is de ontwikkeling van het gas-ultracentrifuge-procédé in de drie bij de samen- werking betrokken landen gerubriceerd naar de graad van wenselijke geheimhouding. De bepalingen, vervat in de be- treffende bijlage, zijn een uitvloeisel van deze rubricering en dienen te worden gezien in het licht van het streven der drie regeringen de verspreiding van kernwapens te voorkomen.
Eveneens op 4 maart werd een interim-overeenkomst onder- tekend, waarin - in afwachting van de goedkeuring van de
onderhavige overeenkomst - een aantal rubricerings- en veilig- heidsvoorschriften is opgenomen, opdat het industrieel overleg reeds kan plaatsvinden. Deze overeenkomst (Trb. 1970, 42) is gesloten voor een jaar en behoeft op grond van artikel 60, lid 1, sub b, van de Grondwet niet de goedkeuring van de Staten- Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister van Economische Zaken,
R. J. NELISSEN.