ACCOUNTANTSKAMER
ACCOUNTANTSKAMER
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/848 Wtra AK van 9 januari 2017 van
X B.V.,
gevestigd te [plaats],
K L A A G S T E R,
raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere,
t e g e n
Y RB RV,
accountant-administratieconsulent, kantoorhoudende te [plaats],
B E T R O K K E N E,
raadsman: mr. X.X. xxx Xxxxxx.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:
- het op 23 maart 2016 ingekomen klaagschrift van 22 maart 2016 met bijlagen;
- het op 31 mei 2016 ingekomen verweerschrift van 30 mei 2016;
- de op 2 september 2016 ingekomen bijlage van klaagster.
1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 september 2016 waar zijn verschenen: namens klaagster: [A] RA RB, bijgestaan door mr.
X.X.X. xx Xxxxxxx, advocate te Waalre en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr.
X.X. xxx Xxxxxx, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1 Betrokkene is sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het ledenregister van (thans) de Nba. Xxxxxxxxxx is werkzaam bij [Organisatie1].
2.2 Namens klaagster was [A] RA RB vanaf 2004 de accountant van [B.V.1] en vanaf 2009 van [B.V.2], alsmede van [B.V.3] en [B.V.4], en van [B] en [C] in privé.
2.3 [B.V.3] heeft bij notariële akte van 17 april 2013 haar aandelen [B.V.2] en [B.V.1] geleverd aan [B.V.4] De koopprijs bedroeg € 275.000.
2.4 De advocaat van [B] en [B.V.3], mr. [naam advocaat], heeft per e-mail van 4 april 2014 het volgende aan betrokkene geschreven.
“Goedemorgen [voornaam Y],
Een cliënte van mij heeft vorig jaar in het kader van een verbreking relatie 40% van haar aandelen in een gezamenlijke B.V. aan haar ex geleverd voor een bedrag van € 310.000,--. Zij vraag zich nu af dat allemaal wel eerlijk is gebeurd. Ik heb haar geadviseerd om (alleen al voor haar gemoedsrust) eventueel te laten beoordelen of het wel een reële (eerlijke) prijs is geweest. De betreffende vennootschap heeft bijvoorbeeld in 2013 € 1.000.000,- - winst gemaakt.
Cliënte wil wel alsnog een waardering laten uitvoeren. Zou jij hierin wat kunnen betekenen? Als dat het geval is, dan zouden wij op korte termijn een bespreking kunnen houden om te kijken wat mogelijk is en wat jij aan informatie nodig hebt.
Wanneer zou het jou schikken?”.
2.5 Betrokkene heeft op 4 juli 2014 een rapport uitgebracht aan de directie en aandeelhouder van [B.V.3] betreffende de indicatieve waardebepaling van [B.V.2] In dit rapport heeft betrokkene onder meer geschreven:
“1.1 Opdracht en achtergrond
Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot de waardering van alle aandelen van [B.V.2].
De werkzaamheden bestonden uit het vaststellen van de indicatieve waarde in het economisch verkeer van [B.V.2] per 31 december 2013.
De indicatieve waardering is uitgevoerd vanuit het perspectief dat als gevolg van het beëindigen van de zakelijke relatie en de duurzame gemeenschappelijke privé huishouding tussen de bestuurders de heer [C] namens [B.V4], en mevrouw [B] namens [B.V.3] heeft [B.V.3] door middel van een op 27 maart 2013 getekende overeenkomst haar 40% belang in [B.V.2] en haar 32% belang in [B.V.1] aan [B.V.4] overgedragen.
Mevrouw [B] heeft zich bij advocaat mr. [naam advocaat] van [kantoor advocaat] gemeld omdat zij twijfelt of de gehele aandelentransactie wel zorgvuldig en eerlijk heeft plaatsgevonden. In dit kader heeft advocaat mr. [naam advocaat] mevrouw [B] geadviseerd om een indicatieve waardebepaling te laten opstellen om te kunnen beoordelen of de geboden prijs voor de aandelenbelangen wel realistisch is geweest.
Deze indicatieve waardebepaling beperkt zich tot het waarderen van de aandelen van de vennootschap [B.V.2]. De waardering is uitgevoerd vanuit het perspectief van de mogelijke koper van de aandelen in [B.V.2]. Deze zal de onderneming op ‘stand alone’ basis voortzetten.
(…)
1.2 Voorbehoud
(…)
Dit rapport en het onderhavige onderzoek is uitgevoerd op basis van de geformuleerde opdracht en mag uitsluitend in dat kader gehanteerd worden.
Buiten het kader van deze opdracht mag de inhoud niet geheel noch gedeeltelijk zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [Organisatie1] in enigerlei vorm worden vermenigvuldigd of aan derden ter beschikking worden gesteld.
Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd naar de waarderingsdatum 31 december 2013. feiten, omstandigheden en ontwikkelingen van na deze datum zijn niet in dit rapport en het onderzoek betrokken.
Tijdens onze waarderingswerkzaamheden hebben wij ons kritisch opgesteld ten aanzien
van de verkregen informatie. Wij toetsen de verkregen informatie aan de gegevens uit ons onderzoek en leggen daar waar mogelijk verbanden. Ook hebben wij de redelijkheid van de uitgangspunten en veronderstellingen voor de prognoses, die door de leiding van de onderneming aan ons zijn uitgereikt, beoordeeld. Wij vertrouwen erop dat de beschikbaar gestelde informatie juist en volledig is en dat geen informatie is achtergehouden die invloed op het waarderingsrapport zou kunnen hebben. Uitsluitend de opdrachtgever is verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie.
(…)
1.3 Waarderingsmoment
Een waardering is tijdgebonden, dus ook een waardering van aandelen van een onderneming. Dit brengt met zich mee dat een waardebepaling moet worden gekoppeld aan een specifiek tijdstip, het waarderingsmoment. De in deze waardebepaling gehanteerde waarderingdatum is 31 december 2013. Bij dit waarderingsmoment wordt uitgegaan van de situatie zoals die op dat moment werd gezien en verwacht.
(…)
3.5 Conclusie
Op grond van mijn analyse ben ik van oordeel dat de indicatieve waarde van het 40% belang van [B.V.3] in [B.V.2] € 3.045.323 (40% Van € 7.613.308) bedraagt.
De waardering is gebaseerd op een ‘stand alone’ waardering van de onderneming op ‘going concern’ basis.
Waarde is niet hetzelfde als prijs. De waarde is subjectief en is afhankelijk van de volgende factoren:
- de partij die de waardering opstelt (de koper of de verkoper);
- de beschikbare informatie van de onderneming en de branche;
- het tijdstip van de waardering.
De waarde wordt bepaald op basis van de te verwachten toekomstige geldstromen, het tijdstip waarop deze geldstromen worden ontvangen en het risico waarmee ze tot stand komen.
Verschillende individuen kunnen een andere perceptie van waarde hebben aangezien de veronderstellingen waarop deze waarde is gebaseerd subjectief is.
De APV methode is één van de methoden die gebruik maakt van de elementen tijd, geld en risico om de economische waarde van de onderneming te berekenen.
Onder de prijs wordt verstaan de som van financiële en niet financiële gegevens die door de koper en verkoper zijn overeengekomen. Tijdens de onderhandelingen worden de financiële en niet financiële gegevens omgezet in een prijs en overnamecondities.”.
2.6 Bij brief van 7 augustus 2015 heeft drs. [D] onder meer het volgende aan betrokkene geschreven:
“Op 16 juli 2015 is [X B.V.] gedagvaard door mevrouw [B] en haar persoonlijke vennootschap [B.V.3]. De kern van de dagvaarding betreft mogelijke beroepsfouten van [X B.V.] bij haar geclaimde rol bij de vermogensverdeling inzake de beëindiging van het partnerschap van mevrouw [B] en meer in het bijzonder de daarbij gehanteerde waarde van de aandelen in de besloten vennootschap [B.V.2]. Een door u op 4 juli 2014 opgesteld en ondertekend rapport inzake de “indicatieve waardebepaling van [B.V.2]” maakt als productie E12 onderdeel uit van vermelde dagvaarding. Door beide voormalige partners is afgerekend op een waarde van (uiteindelijk) € 310.000, waarbij door u in het rapport ter vergelijking een waarde is berekend van € 3.045.323.
[verzekeraar1] – de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [X B.V.] – heeft mij gevraagd haar bij de afhandeling van de dagvaarding te assisteren. Ik doe dat overigens tezamen met xxxxxxx xx. X. xx Xxxxxxx van VDB Advocaten en Notarissen, welke het
juridische traject voor haar rekening zal nemen.
Hoewel verzekerde van mening is, dat zij geen enkele rol heeft gespeeld en opdracht heeft gehad bij de totstandkoming van de afrekenwaarde, is niet uit te sluiten, dat de door u berekende waarde in het verdere juridische traject een rol zal gaan spelen. Daarom is in de komende gerechtelijke procedure met name de duiding van de deugdelijkheid van uw rapport van groot belang. In dat kader wend ik mij dan ook tot u via deze brief.
U hebt het rapport ondertekend op een identieke wijze als in de aanhef van deze brief. De gebruikte functie omschrijving AA indiceert dat op de inhoud en de totstandkoming van het rapport de VGBA van toepassing is. In het rapport vermeldt u in onderdeel 1.2. begrijpelijkerwijs, dat er geen accountantscontrole is uitgevoerd, noch een beoordelingsopdracht dan wel een due diligence.
Hiernavolgend ga ik bij mijn vraagstellingen dan ook uit van een toepasselijkheid van de VGBA.
(…)
De tijdige beantwoording van bovenvermelde vragen is van groot belang voor de opstelling van de conclusie van antwoord namens [X B.V.]. Ik verzoek u dan ook om uw antwoord binnen een termijn van 3 weken na heden. Dan is er ook nog voldoende tijdsruimte voor eventueel nader overleg met u. Indien u aan de tijdige beantwoording onverhoopt geen gevolg geeft, zal deze brief onder meer deel gaan uitmaken van de processtukken, aangevuld met de mededeling dat wij van u geen antwoord hebben ontvangen.”.
In de brief heeft [D] een tiental inhoudelijke vragen gesteld met betrekking tot het onder
2.4 vermelde rapport.
2.7 In een brief van 11 december 2015 aan de raadsvouw van klaagster heeft betrokkene onder meer geschreven:
“In reactie op uw brief d.d. 7 december jl. (…) kunnen wij u als volgt berichten. (…)
U stelt in de eerste alinea dat wij er van op de hoogte zijn dat het rapport inzake indicatieve waardebepaling van [B.V.2] wordt gebruikt in procedures tegen de ex-partner van mevrouw [B], alsmede tegen de accountant van de toenmalige levenspartners. Wij kunnen u berichten, dat wij op de hoogte zijn dat het rapport gebruikt is in de procedure tegen de ex-partner van mevrouw [B]. Van een gestarte procedure tegen de accountant van de toenmalige levenspartners is ons echter niets bekend.”.
2.8 Ambtshalve vermeldt de Accountantskamer dat tegen een partner-accountant van klaagster bij beslissing van 18 november 2016 een klacht van [B] en [B.V.3] gegrond is verklaard en hem daarbij een berisping is opgelegd – zakelijk samengevat – voor het treffen van onvoldoende waarborgen voor de bedreiging van zijn objectiviteit in de bemiddelende rol die hij heeft uitgevoerd bij de verkoop van de aandelen tussen betrokken partijen en met name dat hij [B] en [B.V.3] er niet voor gewaarschuwd heeft dat de koopsom voor de aandelen werd bepaald met inachtneming van een voor de situatie ongebruikelijke waarderingsmethode (op basis van het zichtbare eigen vermogen).
3. De klacht
3.1 Betrokkene heeft volgens xxxxxxxxx gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.
3.2 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:
a. betrokkene had, gelet op het doel ervan, geen rapport met een waardebepaling per 31 december 2013 mogen afgeven;
b. betrokkene heeft ten behoeve van het opstellen van het rapport ten onrechte geen hoor en wederhoor toegepast, waardoor een deugdelijke grondslag voor het rapport ontbreekt;
c. betrokkene heeft niet gereageerd op de door [D] gestelde vragen (2.6);
d. betrokkene heeft in de conclusies in zijn rapport geen ondubbelzinnig voorbehoud opgenomen met betrekking tot de door hem bepaalde waarde;
e. betrokkene heeft onvoldoende nauwkeurig in zijn rapport vastgelegd van wie en op welke wijze hij opdracht voor het betreffende rapport heeft gekregen;
f. betrokkene heeft bij de waardering van de aandelen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat het ging om een minderheidsbelang en betrokkene heeft de vermogenskostenvoet niet juist toegepast.
3.3 Wat door of namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.
4. De gronden van de beslissing
vooreerst en vooraf
4.1 Met instemming van betrokkene is de op 2 september 2016 ingekomen bijlage van
klaagster alsnog tot de gedingstukken gerekend.
omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende
4.1 Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4 Wat betreft klachtonderdeel 3.2.a. heeft klaagster aangevoerd dat de opdracht zag op de aandelenwaardering per transactiedatum in maart 2013. Door de aandelen te waarderen per 31 december 2013 heeft betrokkene geen rekening gehouden met de onzekere factoren voor die transactiedatum en juist wel met het lucratieve contract van na de transactiedatum. Klaagster heeft tenslotte aangevoerd dat betrokkene aansluiting had moeten zoeken bij NBA Handreiking 1127 en dat standaard 5500N van de Nadere voorschriften controle-en overige standaarden (NVCOS) van toepassing is.
4.5 Betrokkene heeft op dit klachtonderdeel als verweer aangevoerd dat hij in opdracht van [B.V.3] en [B] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat hij in zijn rapport heel duidelijk heeft opgeschreven van xxxx waarderingsmoment hij is uitgegaan. Bovendien had het de voorkeur van betrokkene, mede gelet op de earn-out-regeling ten behoeve van [B], om van de meest recente jaarcijfers uit te gaan, die in dit geval waren afgesloten per
31 december 2013. Daar komt bij dat de opdrachtgeefsters van betrokkene niet beschikten over tussentijdse cijfers van [B.V.2]. Betrokkene betwist dat het hanteren van een andere waarderingsdatum dan de transactiedatum tot een substantieel hogere uitkomst van de aandelenwaardering heeft geleid. Xxxxxxxxxx voert vervolgens aan dat hoewel NBA handreiking 1127 op het moment van het verstrekken van de opdracht nog niet bestond, de handreiking wel van toepassing is op de opdracht en het rapport daaraan ook voldoet. Betrokkene betwist tenslotte dat NVCOS 5500N van toepassing is en is van mening dat klaagster het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.6 De Accountantskamer overweegt dat betrokkene ervan op de hoogte was, dat wanneer er een groot verschil in waarde zou zijn tussen de koopprijs die [B.V.3] en [B] voor de overgedragen aandelen hadden ontvangen en de door betrokkene te berekenen waarde, er een conflict zou ontstaan. Xxxxxxxxxx heeft toestemming gegeven om zijn rapport in te brengen in de gerechtelijke procedure van zijn opdrachtgeefsters jegens de ex- partner van [B]. Xxxxxxxxxx heeft geen toestemming gegeven om het rapport in te brengen in de procedures van zijn opdrachtgeefsters jegens klaagster, maar hij was er wel van op de hoogte dat dit desondanks was gebeurd. Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat een waardebepaling van de aandelen [B.V.2] vastgesteld ten behoeve van de (juridische) geschillen, alleen zinvol was geweest per transactiedatum. Een waardebepaling per 31 december 2013 zou alleen van nut kunnen zijn voor een opdrachtgever die daar specifiek om zou vragen. Nu betrokkene de opdracht heeft gekregen om de aandelen te waarderen in verband met de conflictsituatie vermag de Accountantskamer niet in te zien, waarom betrokkene voor de waardepeildatum van 31 december 2013 heeft gekozen. Xxxxxxxxxx heeft daarvoor voornamelijk praktische argumenten aangevoerd die niet te rijmen zijn met het door betrokkene zelf in zijn rapportage onder 1.3 vermelde uitgangspunt inzake het waarderingsmoment. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene zich conform dat uitgangspunt had moeten baseren op de voor de transactie relevante waardepeildatum en voor de waardering uit had moeten gaan van de per die datum bij partijen beschikbare kennis en informatie omtrent de toekomstverwachtingen.
4.7 Hoewel de nauwkeurige lezer van het rapport van betrokkene kan begrijpen dat
betrokkene een andere waarderingsdatum heeft gebruikt dan die waar het in de geschillen juist om draait, heeft betrokkene nergens in zijn rapport vermeld dat en/of toegelicht waarom hij een afwijkende datum heeft gebruikt en wat de invloed van gebeurtenissen na transactiedatum op de waarde zijn. Gelet op het feit dat dit rapport bedoeld was voor de standpuntbepaling in een (juridische) strijd en niet specifiek voor een daartoe geïnteresseerde opdrachtgever, en betrokkene bovendien toestemming heeft gegeven dit rapport in te brengen in een juridische procedure, had betrokkene op dit punt meer zorgvuldigheid moeten betrachten. Juist van een accountant, op wiens schouders de onderscheidende verantwoordelijkheid rust (ook) steeds te handelen in het algemeen belang, had mogen worden verlangd dat hij vóór het aannemen van de opdracht had overwogen dat het doel van zijn opdrachtgeefsters was om het rapport te gebruiken ter onderbouwing van hun standpunten in een (juridisch) geschil en dat voor dat doel enkel geschikt zou zijn een waardering per datum van de aandelentransactie in maart 2013 om zodoende de rechter in staat te stellen bij het beslechten van het geschil objectieve waarheidsvinding toe te passen. In ieder geval had hij niet een rapport mogen uitbrengen met een waardepeildatum per 31 december 2013 zonder daarin duidelijk en deugdelijk onderbouwd aan te geven welk verschil er zou bestaan met een waardering per datum van de aandelentransactie in maart 2013. Xxxxxxxxxx heeft zodoende de fundamentele beginselen van objectiviteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder c. en d. van de VGBA, geschonden. Gelet op het voorgaande komt de Accountantskamer reeds tot de conclusie dat de klacht op dit onderdeel gegrond moet worden verklaard. Hetgeen overigens door partijen op dit punt is aangevoerd, behoeft derhalve geen behandeling meer.
4.8 Onder verwijzing naar onderdeel 1.2 van het rapport van betrokkene (2.5) heeft klaagster inzake klachtonderdeel 3.2.b aangevoerd dat betrokkene de informatie niet met
[C] heeft besproken en dat betrokkene geen toelichting heeft gegeven welke maatregelen hij heeft genomen om zijn onafhankelijkheid te waarborgen.
4.9 Betrokkene voert op dit klachtonderdeel aan dat in dit geval geen sprake was van een persoonsgericht onderzoek en dat derhalve er geen verplichting bestond om hoor en wederhoor toe te passen. Bovendien achtte betrokkene het gelet op de precaire situatie niet
opportuun om [C] of klaagster te benaderen voor overleg. Xxxxxxxxx voert betrokkene aan dat de waardering is uitgevoerd op basis van de verstrekte jaarrekeningen.
4.10 De Accountantskamer overweegt dat betrokkene wist dat zijn rapport gebruikt ging worden ten behoeve van de standpuntbepaling van opdrachtgeefsters in een (juridisch) geschil en dat voor een waardering op basis van de APV-methode grondige kennis van
-zakelijk samengevat – toekomstig bedrijfsbeleid en daarmee verband houdende kasstromen een belangrijk onderdeel is van de feitelijke waardering. Voor dat geval heeft, naar het oordeel van de Accountantskamer, te gelden dat betrokkene voor een deugdelijke grondslag van zijn waardering ook de leiding van [B.V.2] had moeten bevragen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De beweerdelijke weigering van de leiding om met betrokkene te overleggen, had betrokkene in zijn rapport moeten vermelden, hetgeen betrokkene eveneens heeft nagelaten. Niettegenstaande heeft betrokkene ten onrechte in zijn rapport geschreven over ‘prognoses, die door de leiding van de onderneming aan ons zijn uitgereikt’, waarvan hij ter zitting heeft verklaard dat dit onjuist is. Ook in die zin heeft betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d. van de VGBA, geschonden. Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat dit klachtonderdeel reeds hierom gegrond moet worden verklaard.
4.11 Met betrekking tot klachtonderdeel 3.2.c overweegt de Accountantskamer dat [D] aan het slot van zijn onder 2.6 vermelde brief aan betrokkene, de mogelijkheid openlaat om niet te reageren. De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt waarom betrokkene op dit punt, nu hij gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De Accountantskamer zal de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaren.
4.12 In klachtonderdeel 3.2.d houdt klaagster betrokkene er voor verantwoordelijk dat door het niet opnemen van voorbehouden in de conclusies van zijn rapport er een volstrekt verkeerd beeld is gegeven. De Accountantskamer is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot klachtonderdeel 3.2.a, het verweer van betrokkene dat het rapport uitermate transparant en overzichtelijk is hem niet baten.
Klachtonderdeel 3.2.d heeft intussen, tegen deze achtergrond, ten opzichte van (de gegrondheid van) klachtonderdeel 3.2.a geen zelfstandige betekenis, en behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.13 Met betrekking tot klachtonderdeel 3.2.e overweegt de Accountantskamer dat het eerst aan klaagster is om zodanig feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, dat een klacht(onderdeel) gegrond is (4.3). Wat betreft de klacht inzake de opdracht is er, naar het oordeel van de Accountantskamer geen rechtsregel die voorschrijft dat betrokkene de opdrachtbevestiging of een opdrachtverzoek citeert of aanhecht aan de rapportage. Nu klaagster overigens ook niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat betrokkene de opdracht onjuist of onvolledig in zijn rapport heeft verwoord, komt de Accountantskamer tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.
4.14 Aangaande klachtonderdeel 3.2.f heeft klaagster aangevoerd dat een 40% minderheidsbelang altijd minder waard is, vanwege de zogeheten minority discount.
4.15 Betrokkene heeft ten aanzien van dit onderdeel betwist dat een minderheidsaandeel altijd tot een discount leidt. Met betrekking tot de vermogenskostenvoet heeft betrokkene onder punt 86 in zijn verweerschrift het volgende aangevoerd.
“In elk geval betwist [Y] dat de vermogenskostenvoet (punt 3.3, pagina van het rapport) onjuist zou zijn toegepast. Voor zover [X B.V.] zou hebben gedoeld op het percentage ‘Keu-g 13,21%’ (p. 8), wijst [Y] erop dat hiermee wordt bedoeld de correctie voor de inflatie in de rente omdat de risicovrije rente (dat onderdeel uitmaakt van de kostenvoet eigen vermogen van 14,96%) bestaat uit de reële rente en een inflatiecorrectie. In tegenstelling tot de scenarioperiode dient bij de bepaling van de waarde van de operationele vrije geldstromen in de restperiode rekening gehouden te worden met inflatoire groei. Om rekening te houden met deze inflatoire groei in de waarde van de operationele geldstromen in de restperiode wordt gebruik gemaakt van het Gordon Growth model, waarin de operationele vrije geldstroom met de inflatoire groei wordt verhoogd (de teller in de formule) en de kostenvoet eigen vermogen met deze inflatoire groei moet worden verlaagd (de noemer in de formule). Het is belangrijk bij waarderen om zowel de teller als de noemer op gelijke voet te brengen. Kortom, alle berekeningen dienen op nominalistische (met inflatie) basis te worden uitgevoerd. Vandaar de neerwaartse correctie van de rentevoet van ad 14,96% -1- 1,75% = 13,21%.”.
4.16 De Accountantskamer overweegt dat klaagster ten onrechte uitgaat van een algemene wetmatigheid dat bij een minderheidsbelang altijd sprake zou moeten zijn van
een minority discount, terwijl hier zich nog de bijzonderheid voordoet dat de aandelen door twee samenlevende partners werden gehouden en de situatie derhalve gelijkenis vertoont met die van een boedelscheiding, waarin een afslag op minoritybelangen niet gebruikelijk is. Klaagster heeft, mede in het licht bezien dat het hier om een indicatieve waardeberekening ging, naar het oordeel van de Accountantskamer, evenmin aannemelijk gemaakt dat voor het onderhavige geval wel sprake zou zijn van een minority discount. Voor zover het klachtonderdeel met betrekking tot de vermogenskostenvoet als afzonderlijke klacht is aan te merken is de Accountantskamer van oordeel dat klaagster haar klacht, gezien het hiervoor vermelde verweer van betrokkene, onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel 3.2.f dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
4.17 Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er in het voordeel van betrokkene mede op gelet dat betrokkene in wezen ertoe heeft bijgedragen dat terechte kanttekeningen zouden worden geplaatst bij de bepaling van de koopsom voor de aandelen op basis van een ongebruikelijke waarderingsmethode (zie 2.8), welke onder toeziend oog van klager had plaatsgevonden, zij het dat betrokkene op zijn beurt ook, doch naar het oordeel van de Accountantskamer minder ernstige, steken heeft laten vallen.
4.18 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.
5. Beslissing
De Accountantskamer:
• houdt de klacht in onderdeel 3.2.d bij gebrek aan zelfstandige betekenis buiten
verdere behandeling;
• verklaart de klacht in de onderdelen 3.2.a en 3.2.b gegrond zoals hiervoor weergegeven;
• verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
• legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van
- waarschuwing;
• verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
• verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.
Aldus beslist door mr. X.X. Xxxxxxxxx, voorzitter, mr. E.W. Xxxxxxxx en mr. E.F. Smeele (rechterlijke leden) en Th.X. Xxxxxxx RA en X. Xxxxxxxx AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. X.X. Xxxxxxxx, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2017.
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:
Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.